download pdf - Vita-Care
download pdf - Vita-Care
download pdf - Vita-Care
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
“Ergotherapie<br />
en<br />
proprio-wat?!”<br />
“Een onderzoek naar beschikbare ergotherapeutische<br />
behandelmethoden voor CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen<br />
aan de arm/hand, binnen de revalidatiefase met een beschrijving van<br />
therapie naar praktische inhoud.”<br />
Door:<br />
Christine de Geus (0553216)<br />
Juni 2006<br />
Supervisor: Opleiding Ergotherapie<br />
Dr. E.M.J. Steultjens Hogeschool Rotterdam<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 1
Voorwoord<br />
Voor u ligt het resultaat van de afgelopen afstudeerperiode. Na een uitvoerige literatuurstudie is deze<br />
scriptie tot stand gekomen.<br />
Naar aanleiding van een eerder gelopen stage, heb ik mijn onderzoeksonderwerp kunnen formuleren. Ik heb<br />
onder andere stage gelopen bij Stichting Revalidatiegeneeskunde Zeeland (RGZ), revalidatiecentrum<br />
‘Lindenhof’, te Goes. Hier was de mogelijkheid meerdere CVA-cliënten te zien en te behandelen. Door het<br />
meekijken met deze behandelingen, is mijn interesse gewekt voor de proprioceptieve stoornis. Er werden,<br />
ter behandeling van de CVA-cliënt met proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand, meerdere<br />
behandelconcepten gebruikt. Ik werd nieuwsgierig naar de inhoud van deze concepten en wilde er meer van<br />
weten.<br />
Met de inhoud van deze scriptie hoop ik het belang van verder onderzoek naar deze stoornis en naar de<br />
wetenschappelijk onderbouwde rol van de ergotherapeut, te kunnen onderstrepen. Ik neem hierbij de<br />
volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit product.<br />
Graag wil ik een aantal mensen bedanken die, op welke manier ook, hun bijdrage hebben geleverd aan het<br />
realiseren van deze scriptie. Allereerst wil ik mijn supervisor Esther Steultjens bedanken, voor de<br />
begeleiding tijdens de afstudeerperiode. Voor het geven van bruikbare feedback en nieuwe inzichten, zodat<br />
deze scriptie in goede banen geleid kon worden. Verder wil ik graag mijn afstudeergroepsgenoten en<br />
vriendinnen bedanken. Maaike, Michelle en Marieke bedankt voor alle feedback, maar vooral voor het<br />
vertrouwen wat jullie mij gaven in deze studie. Als laatste wil ik het thuisfront bedanken voor de tijd en rust<br />
die mij gegeven is.<br />
Papendrecht, juni 2006<br />
Christine de Geus
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord<br />
Inhoudsopgave<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Samenvatting Nederlands 5<br />
Samenvatting Engels 6<br />
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
1.1 Inleiding 7<br />
1.2 Aanleiding 7<br />
1.3 Doelstelling en vraagstelling 7<br />
1.4 Afbakening 7<br />
1.5 Meerwaarde beroepspraktijk 8<br />
1.6 Relatie andere projecten 8<br />
1.7 Opbouw scriptie 8<br />
1.8 Conclusie 8<br />
Hoofdstuk 2 Achtergrond en literatuurverkenning<br />
2.1 Inleiding 9<br />
2.2 Achtergronden ergotherapie 9<br />
2.2.1 Ergotherapeut-behandelaar 9<br />
2.2.2 Paradigma’s 9,10<br />
2.3 Achtergronden doelgroep 10<br />
2.3.1 CVA 10<br />
2.3.2 Propriocepsis 11<br />
2.4 Relatie ergotherapie en de doelgroep 11<br />
2.5 Achtergronden behandelconcepten 12<br />
2.5.1 Neurodevelopmental Treatment 12,13<br />
2.5.2 Tactiel Kinesthetisch Begeleiden 13<br />
2.5.3 Forced use 13,14<br />
2.5.4 Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie 14<br />
2.6 Conclusie 14<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 3
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Hoofdstuk 3 Het onderzoek<br />
3.1 Inleiding 15<br />
3.2 Methode van onderzoek 15<br />
3.2.1 Literatuurstudie 15<br />
3.2.2 Resultaten uit de literatuur 15,16<br />
3.3 Conclusie 16<br />
Hoofdstuk 4 De resultaten van het onderzoek<br />
4.1 Inleiding 17<br />
4.2 Neurologische behandelconcepten 17<br />
4.2.1 Neurodevelopmental Treatment<br />
4.2.1.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten 17,18<br />
4.2.1.2 Therapeutische interventies 19<br />
4.2.2 Tactiel Kinesthetisch Begeleiden<br />
4.2.2.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten 19,20<br />
4.2.2.2 Therapeutische interventies 20<br />
4.2.3 Forced use<br />
4.2.3.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten 20<br />
4.2.3.2 Therapeutische interventies 21,22<br />
4.2.4 Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie<br />
4.2.4.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten 22<br />
4.2.4.2 Therapeutische interventies 23<br />
4.3 Algemene aandachtspunten 23,24<br />
4.4 Conclusie 24<br />
Hoofdstuk 5 Discussie<br />
5.1 Inleiding 25<br />
5.2 Conclusies betreft het onderzoek 25<br />
5.3 Beperkingen in het onderzoek 25,26<br />
5.4 Aanbevelingen 26<br />
5.5 Conclusie 26<br />
Nawoord 27<br />
Literatuurlijst 28,29<br />
Bijlagen<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 4
Samenvatting<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Deze scriptie gaat in op de vraag: ‘Welke ergotherapeutische behandelmethoden zijn er, binnen het 2 e en<br />
het 3 e paradigma, voor CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand, binnen de<br />
revalidatie?’<br />
Allereerst wordt de vraagstelling verduidelijkt doormiddel van een afkadering en motivatie. Doelstelling van<br />
deze studie was een overzicht te maken van beschikbare ergotherapeutische behandelmethoden voor CVAcliënten<br />
met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand en deze beschrijven naar praktische inhoud.<br />
Na de verheldering van de vraagstelling wordt ingegaan op relevante begrippen voor deze studie. Als alle<br />
voorbereidende informatie helder is kan ingegaan worden op het onderzoek. De gevolgde methodiek wordt<br />
beschreven. Onderzoek is uitgevoerd doormiddel van het uitvoeren van een literatuurstudie.<br />
Deze scriptie bevat naast een uitzetting van de verkregen gegevens uit de literatuurstudie een conclusie<br />
gemaakt op basis van deze gegevens. Uit de literatuurstudie is gebleken dat er weinig relevante literatuur te<br />
vinden was over de proprioceptieve stoornis aan de arm/hand en de rol voor de ergotherapeut binnen de<br />
behandeling van deze stoornis. De concepten zijn ontwikkeld in het 2 e paradigma en daarom ook sterk<br />
verouderd. Verder wordt geconcludeerd dat weinig evidentie te vinden is ter onderbouwing van de<br />
behandelconcepten. Ook is aangetoond in de ‘Ergotherapierichtlijn Beroerte’ dat het trainen van<br />
sensomotorische functies geen effect heeft op het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en sociale<br />
participatie. Ook wordt aangetoond dat het trainen van deze functies geen significant effect heeft op het<br />
verbeteren van de arm-/handfunctie.<br />
De bruikbaarheid van de behandelconcepten is echter wel aangetoond. Geadviseerd wordt het<br />
behandelconcept in een multidisciplinaire benadering te hanteren. Daarom is het belangrijk om de<br />
concepten bruikbaar te houden. Een viertal behandelconcepten zijn beschreven naar inhoud en er worden<br />
adviezen en aanbevelingen gegeven ten aanzien van de ergotherapeutische behandeling van de<br />
proprioceptieve stoornis aan de arm/hand.<br />
De scriptie wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen, gemaakt op basis van de geformuleerde<br />
conclusies.<br />
Sleutelbegrippen:<br />
Ergotherapie<br />
Paradigma<br />
CVA<br />
Propriocepsis<br />
Behandelconcepten<br />
Literatuurstudie<br />
Inventarisatie<br />
Evidentie<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 5
Summary<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
This essay is about: ‘Which occupational treatment concepts there are, developed in the second and third<br />
paradigm, for stroke-patients with proprioceptive loss on arm and/ or hand, within the revalidation process?’<br />
At first the will be cleared what the question contains. A motivation and relevance will be given. The objective<br />
of this study was to overview available occupational treatment concepts for the treatment of stroke-patients<br />
with proprioceptive loss on the arm/hand. These treatments will be written in practical information<br />
After this, different concepts of this study will be outlined and steps in resurge will be cleared. Resurge is<br />
done by a literature study.<br />
This study further contains a conclusion formed with information of the literature study. After this study it is<br />
clear that there is very less relevant information about the proprioceptive deficit on the arm and/ or hand.<br />
Also there is very less information about the role of the occupational therapist within treatment of this deficit.<br />
The concepts are developed in the second paradigm and therefore very aged. There will also be concluded<br />
that the information that is found is not evidence based. Proved is by the ‘Ergotherapierichtlijn beroerte’ that<br />
training sensomotorfunctions, no effect has on the of activity’s of daily living and social participation. Also is<br />
proved that training of this functions has no effect at all on the cure of the arm and/ or hand.<br />
The usability of the treatment concepts though is considered effective. Advised is the use the treatment<br />
concept is the multidisciplinary treatment. Therefore it is so important to keep the treatment concepts<br />
useable. Four concepts are described and advises, of the occupational treatment of proprioceptive loss on<br />
the arm and/ or hand, will be given. The essay will be finished with some recommendations.<br />
Key-words:<br />
Occupational therapy<br />
Paradigm<br />
Stroke<br />
Propriocepsis<br />
Treatment concepts<br />
Literature study<br />
Inventory<br />
Evidence<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 6
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
1.1 Inleiding<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
In dit hoofdstuk wordt geformuleerd wat de reden is voor het uitvoeren van deze literatuurstudie en het<br />
schrijven van deze scriptie. De vraagstelling en doelstelling wordt geformuleerd en het onderwerp wordt<br />
afgebakend en gemotiveerd. Zo wordt het voor u, als lezer, duidelijk waar deze studie over gaat.<br />
1.2 Aanleiding<br />
Naar aanleiding van mijn interesse voor de diagnose CVA en zijn stoornissen, is dit onderwerp gekozen. De<br />
diagnose CVA heeft mij vanaf het eerste jaar binnen de opleiding geboeid. Het intrigerende aan deze<br />
diagnosegroep vind ik, dat na een intensief revalidatieproces, vaak eerder verloren functies weer<br />
teruggehaald kunnen worden. Het plotselinge verlies van functies kan groot zijn, maar het totale herstel ook.<br />
De gevolgen voor de CVA-cliënt uiten zich in heel veel verschillende vormen. Eén van deze<br />
stoornisgebieden is de propriocepsis. Mijn interesse voor deze stoornis werd gewekt, in het werkveld, binnen<br />
de stageperiode. Een aantal van de CVA-cliënten daar, ervoer beperkingen op het gebied van de<br />
propriocepsis. Ik werd nieuwsgierig naar verschillende behandelopties voor CVA-cliënten met<br />
proprioceptieve stoornissen en heb dit kunnen combineren met mijn afstudeerstudie.<br />
1.3 Doelstelling en vraagstelling<br />
De doelstelling van dit project is een inventarisatie te maken naar beschikbare ergotherapeutische<br />
behandelmethoden voor CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand en deze<br />
beschrijven naar praktische inhoud. Door een overzichtelijke inventarisatie voor de ergotherapeut kan de<br />
cliënt zo optimaal en efficiënt mogelijk behandeld worden, voor de stoornissen die hij/zij heeft.<br />
De vraagstelling van deze studie is:<br />
Welke ergotherapeutische behandelmethoden zijn er, binnen het 2 e en het 3 e paradigma, voor CVA-cliënten<br />
met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand, binnen de revalidatie.<br />
1.4 Afbakening<br />
Tijdens het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van de scriptie zal ik mij richten op de volgende<br />
aspecten:<br />
- De diagnosegroep bestaat uit cliënten die een CVA hebben doorgemaakt. Deze cliënten hebben<br />
ten gevolge van de CVA proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand.<br />
- Behandelmethoden ten behoeve van de propriocepsis. Alleen behandelmethoden die onder andere<br />
een bevordering van de propriocepsis teweeg brengen zullen gerangschikt worden binnen deze<br />
studie.<br />
- Behandelmethoden uit het 2 e en 3 e paradigma. Alleen ergotherapeutische behandelmethoden<br />
binnen het 2 e en het 3 e paradigma zullen gerangschikt worden binnen deze studie. Alle voorgaande<br />
paradigma’s zullen worden uitgesloten.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 7
1.5 Meerwaarde beroepspraktijk<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Deze scriptie acht ik van meerwaarde voor de beroepspraktijk. Na literatuuronderzoek verricht te hebben,<br />
werd duidelijk dat er heel weinig bekend is over de rol van de ergotherapeut bij cliënten met proprioceptieve<br />
stoornissen. Door een uiteenzetting te geven van de beschikbare behandelmethoden en de praktische<br />
invulling van de concepten in de praktijk wordt er een overzicht gecreëerd voor de ergotherapeuten uit de<br />
beroepspraktijk. De beroepspraktijk is gebaat bij deze studie, omdat door het overzicht in beschikbare<br />
behandelmethoden de cliënt sneller en efficiënter geholpen kan worden. En dat is het uiteindelijke doel van<br />
de ergotherapeut.<br />
1.6 Relatie andere projecten<br />
Deze studie heeft enige relatie met al eerder uitgevoerde studies. Deze studies zijn ingezien en de<br />
gemaakte conclusies en aanbevelingen zijn meegenomen in deze studie. Relevante eerder uitgevoerde<br />
studies, aanwezig in de mediatheek van Hogeschool van Rotterdam, locatie Museumpark:<br />
- ‘Wie niet horen kan moet maar voelen’, door Ella Verhaar, 2003<br />
- ‘Prikkelbaar? : de borsteldruktechniek verbetert de sensibiliteit bij CVA patiënten’, door Petra van<br />
Vliet, 2003<br />
- ‘NDT-principes toegepast in de ergotherapie behandeling’, door Jacqueline Van Alphen en<br />
Hanneke Sparrius, 1996.<br />
- ‘Sturen en bijsturen:Tactiel Kinesthetisch Begeleiden toegepast binnen de ergotherapiebehandeling<br />
van kinderen met schrijfproblemen’, door Kim Mallek, juni 2003.<br />
1.7 Opbouw scriptie<br />
Zoals hierboven beschreven is allereerst het onderwerp van deze studie afgebakend door o.a. het<br />
formuleren van de daadwerkelijke vraagstelling en doelstellingen. Hierna zal een verdieping gegeven<br />
worden in de verschillende begrippen rond de vraagstelling.<br />
Vervolgens worden de genomen stappen binnen dit onderzoek uiteengezet. Een beschrijving wordt gegeven<br />
over hoe informatie verzameld is uit de beschikbare literatuur en de nodige conclusies zullen geformuleerd<br />
worden. Nadat de informatie verzameld is, zal deze verwerkt worden in een beschrijvende inventarisatie.<br />
Binnen deze inventarisatie wordt duidelijk welke behandelconcepten beschikbaar zijn en hoe deze praktisch<br />
te gebruiken zijn binnen de ergotherapeutische behandeling.<br />
Ten einde van de studie zullen conclusies gegeven worden ten aanzien van de gevonden literatuur en de<br />
verkregen geïnterpreteerde gegevens. Ook wordt er een aanbeveling gemaakt ten aanzien van deze<br />
verkregen gegevens naar de beroepspraktijk en hoop ik het belang van de ergotherapeutische behandeling<br />
bij de proprioceptieve stoornis van de CVA-cliënt te kunnen onderstrepen.<br />
1.8 Conclusie<br />
De studie is afgebakend en de vraagstelling en doelstelling zijn geformuleerd. Nu deze informatie helder is,<br />
bent u klaar om te beginnen met de inhoudelijke studie.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 8
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Hoofdstuk 2 Achtergronden en literatuurverkenning<br />
2.1 Inleiding<br />
In dit hoofdstuk zijn definities van begrippen te vinden, die van belang zijn voor deze studie. De begrippen<br />
verhelderen de inhoud en maken het dat u, de lezer, de uitkomsten binnen deze studie volledig kan<br />
begrijpen. In dit hoofdstuk worden relevante begrippen binnen de ergotherapie, de diagnosegroep CVA en<br />
verschillende behandelconcepten nader toegelicht.<br />
2.2 Achtergronden ergotherapie<br />
2.2.1 Ergotherapeut-behandelaar<br />
De ergotherapeut behandelaar biedt de cliënt mogelijkheden een optimale wijze van uitvoeren van<br />
dagelijkse activiteiten te bereiken in de eigen omgeving, waarbij het concrete, voor de cliënt betekenisvolle<br />
handelen op de gebieden zelfredzaamheid, arbeid en vrije tijd onderwerp is van therapie. De ergotherapeut<br />
behandelaar helpt mensen met een beperking of problemen in hun dagelijks functioneren weer zo<br />
zelfstandig mogelijk de dag door te komen, door de cliënt te trainen en te begeleiden. De activiteiten die<br />
problemen opleveren en die voor de cliënt belangrijk zijn worden zo praktisch mogelijk aangepakt.<br />
(NVE 1999)<br />
2.2.2 Paradigma’s<br />
Het boek Grondslagen van de ergotherapie door A. Kinébanian & C. Thomas , hanteert de volgende definitie<br />
van het woord paradigma: “Een evoluerend paradigma waarin de consensus over de fundamentele<br />
overtuigingen van het beroep is opgenomen.”<br />
De functies van het paradigma zijn:<br />
- Het definiëren van het beroep;<br />
- de gemeenschappelijke basis leveren voor ergotherapeuten ongeacht hun werksetting of specialisatie;<br />
- richting geven aan de beroepsuitoefening;<br />
- richting geven aan de curricula van de opleidingen en onderzoek.<br />
Het beroepsparadigma omvat drie componenten. Dit zijn de kernelementen, uitgangspunten en waarden.<br />
Samen vormen deze de professionele cultuur van de discipline. (Van Alphen & Sparrius 1996; Kielhofner<br />
1992; Kinébanian & Thomas 1999)<br />
Het beroep ergotherapie heeft sinds zijn ontstaan al een aantal paradigma’s doorlopen. Zo was er het preparadigma<br />
de ‘Moral treatment (18 e -19 e eeuw), het 1 e paradigma de ‘Occupation’ (1900-1940), het 2 e<br />
paradigma het ‘Mechanicisme (WO II – 1960) en het huidige paradigma, het ‘emergerend paradigma’<br />
genaamd. Ieder paradigma kenmerkt zich door zijn eigen doelen, uitgangspunten, visies en waarden, die bij<br />
die tijd horen. Veel behandelconcepten zijn ontwikkeld in het 2 e paradigma (mechanicisme). Omdat een<br />
aantal van deze behandelconcepten onderwerp zijn van deze studie, volgt hier een overzicht van kenmerken<br />
van het 2 e en het 3 e paradigma.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 9
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Mechanicisme (WO II - 1980) Emergerend paradigma (1980)<br />
Uitgangspunten Het handelen hangt af van innerlijke<br />
systemen. Schade aan systemen leidt tot<br />
dysfunctie; opheffen beperking leidt tot<br />
(functie)herstel.<br />
Doel Herstel van functies,<br />
(economische) reïntegratie.<br />
Visie handelen Het handelen wordt bepaald door het<br />
functioneren van lichamelijke en<br />
psychische systemen; herstel door het<br />
verbeteren van interne systemen of het<br />
aanpassen van taken en omgeving.<br />
Mensvisie De nadruk ligt op (herstel van) beperkingen<br />
in innerlijke systemen.<br />
Participatie in betekenisvolle handelingen<br />
beïnvloedt gezondheidstoestand. (biologisch<br />
& psychologisch)<br />
Sociale reïntegratie.<br />
De nadruk ligt op het betekenisvol handelen<br />
van het individu.<br />
De mens manifesteert zich in het handelen,<br />
eenheid van lichaam en geest<br />
Waarden Objectiviteit, exactheid, wetenschap. Cliëntperspectief, actieve betrokkenheid<br />
(empowerment), kunde & kunst,<br />
wetenschappelijk onderbouwing.<br />
Modellen Medische modellen. ET- modellen uit de USA, Canada, Australië.<br />
(HRO 2005)<br />
2.3 Achtergronden doelgroep<br />
2.3.1 CVA<br />
Jaarlijks worden in Nederland gemiddeld 36.000 mensen getroffen door een beroerte, ook wel Cerebro<br />
Vasculair Accident (CVA) genoemd. Hiervan krijgen 30.000 mensen voor de eerste keer een beroerte.<br />
Momenteel leven er circa 120.000 mensen in Nederland met de gevolgen van een beroerte. Een beroerte is<br />
in Nederland bij vrouwen de belangrijkste doodsoorzaak en bij mannen de derde doodsoorzaak. Tevens is<br />
de beroerte de belangrijkste oorzaak van invaliditeit (Siepman, Koudstaal et al. 2004). De verwachting is dat<br />
door de vergrijzing de incidentie en door de voortschrijdende medische ontwikkelingen ook de prevalentie<br />
zal toenemen (Commissie CVA-Revalidatie 2001; Cup & Steultjens 2005).<br />
De afkorting CVA staat voor Cerebro Vasculair Accident: een ongeluk in de bloedvaten van de hersenen. Bij<br />
een beroerte (of CVA) gaat er iets mis met de bloedvaten in de hersenen. Het kan gaan om een<br />
herseninfarct of een hersenbloeding. Bij een herseninfarct raakt een bloedvat verstopt door een bloedprop<br />
en kan er geen bloed meer naar de hersenen. Bij een hersenbloeding barst er een bloedvat open. In beide<br />
gevallen krijgt een deel van de hersenen geen of te weinig bloed, waardoor hersencellen afsterven.<br />
(beschikbaar op www.kenniskring.nl)<br />
Het CVA kan zich uiten in verschillende stoornissen. Ongeveer 65% van de CVA-cliënten ervaart<br />
stoornissen op het gebied van sensibiliteit en/of de propriocepsis. (<strong>Care</strong>y & Matyas 1993)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 10
2.3.1 Propriocepsis<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
‘Proprio’ betekent 'eigen'. (Haeften & Hufen 2001; scriptie Mallek 2003) Propriocepsis is het systeem<br />
waardoor men zich bewust wordt van de standen en standsveranderingen van het eigen lichaam. In elke<br />
spier en in elk gewricht in het lichaam bevinden zich sensoren, ook wel proprioceptoren genoemd.<br />
Deze proprioceptoren meten continu de spanning en stand van je spieren en de stand van je gewrichten. Al<br />
deze informatie wordt naar het cerebellum (de kleine hersenen) gestuurd. Het cerebellum vormt vervolgens<br />
een beeld over de positie van het lichaam in de ruimte en de bewegingen van de verschillende<br />
lichaamsdelen. Zo kan het evenwicht in stand gehouden worden en kunnen uit te voeren motorische acties<br />
goed ingeschat worden. Samen met visuele informatie en het evenwichtsorgaan is propriocepsis de basis<br />
voor de besturing van het bewegingsapparaat. (Beschikbaar op<br />
www.valkenswaard.seniorweb.nl/nieuws_detail.asp?id=1059; www.hypermobiliteitssyndroom.nl)<br />
Maar door dit systeem is de mens ook in staat bewegingen uit te voeren zonder te kijken. Een eenvoudige<br />
test ter illustratie is de vinger-neusproef. U sluit uw ogen en strekt uw arm helemaal uit. Terwijl u de ogen<br />
gesloten houdt, legt u in een vloeiende beweging uw vingertop op het puntje van uw neus. Zonder te kijken<br />
kunt u het puntje van uw neus vinden, door de informatie die uw propriocepsis u geeft.<br />
Als er een stoornis is opgetreden in de propriocepsis kan de lengte van de spieren en de standen van de<br />
gewrichten niet meer voldoende waargenomen worden. Dit uit zich dan in activiteiten als:<br />
- het verliezen van het evenwicht;<br />
- lichaamsdelen stoten;<br />
- voorwerpen omstoten of laten vallen;<br />
- overstrekking, (sub)luxaties of verzwikkingen van spieren en gewrichten.<br />
‘Alle doelmatige bewegingen vereisen een verfijnd feedbacksysteem om exacte informatie te verschaffen of<br />
een bepaalde handeling correct wordt uitgevoerd.’ (scriptie van Alphen & Sparrius 1996) Bij CVA-cliënten<br />
met proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand is het vaak een bijkomend probleem dat de cliënt<br />
verkeerde feedback ontvangt over het bewegen. Bijvoorbeeld cliënten die bewegen in spastische patronen.<br />
De cliënt kan alleen op een abnormale manier bewegen, dus hij krijgt ook feedback van abnormale<br />
bewegingen. Hij beweegt in abnormale patronen, omdat zijn sensibiliteit niet nauwkeurig en niet adequaat is.<br />
Het doel binnen de behandeling is dan ook de cliënt aan te leren, niet te bewegen door gebruik van<br />
synergieën, maar door middel van de juiste bewegingspatronen. (Davies 1989; scriptie van Alphen &<br />
Sparrius 1996)<br />
2.4 Relatie ergotherapie en de doelgroep<br />
CVA is de meeste voorkomende diagnosegroep behandeld door ergotherapeuten en het is bewezen dat<br />
ergotherapie effectief is bij cliënten, die een CVA hebben doorgemaakt. In het artikel Trombly, C.A. and H.<br />
Ma (2002) concludeerden de onderzoekers dat ergotherapie bij CVA-cliënten effectief de participatie en het<br />
uitvoeren van activiteiten verhoogd en dat therapeuten gebruik maken van gestructureerde instructies in<br />
specifieke en cliëntgeïdentificeerde activiteiten, bruikbare aanpassingen om tot uitvoering te komen, oefenen<br />
binnen het cliëntsysteem en feedback geven om de uitvoering van de cliënt te verhogen.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 11
2.5 Achtergronden behandelconcepten<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
“Onder behandelconcepten worden methoden verstaan die uitgaan van een multidisciplinaire aanpak van de<br />
revalidatie na een beroerte.” (Cup & Steultjens 2005)<br />
De afgelopen decennia zijn een aantal neurologische behandelconcepten ontwikkeld. Deze zijn veelal met<br />
elkaar in strijd, met name doordat fundamentele kennis ontbreekt over de aard van de<br />
coördinatiestoornissen en de wetmatigheden die aan het bewegingsgedrag ten grondslag liggen. Elk<br />
neurologisch behandelconcept kent zijn eigen theoretische achtergrond van waaruit men het bewegen tracht<br />
te begrijpen en te sturen. (van Peppen, Kwakkel et. al 2004)<br />
Binnen deze studie worden vier neurologische behandelconcepten beschreven. Drie daarvan worden<br />
beschreven in de ´Ergotherapierichtlijn Beroerte´. Het vierde concept wordt niet beschreven in deze richtlijn,<br />
maar toont wel relevantie ter behandeling van de proprioceptieve stoornis aan de arm/hand van de CVAcliënt.<br />
Alle vier de behandelconcepten zijn ontwikkeld in het 2 e paradigma.<br />
Evidentie:<br />
In de 'Revalidatierichtlijn Beroerte' wordt beschreven dat zorgverleners zelf kunnen bepalen welke<br />
neurologische behandelmethode zij willen toepassen bij training op vaardigheidsniveau. ‘Het is aannemelijk<br />
dat er geen meerwaarde bestaat voor een specifieke methode.’ (Commissie CV A-Revalidatie 2001: 55-57)<br />
‘Acht RCT´s en 2 quasi-experimentele studies zijn verricht naar de meerwaarde van een bepaald<br />
neurologisch behandelconcept. Deze laten echter geen differentiële effecten zien. Vooralsnog wordt<br />
verondersteld dat elk behandelconcept een positief effect heeft op het functionele herstel.’ Evidentie voor<br />
een bepaalde keuze bestaat dus niet. (van Peppen, Kwakkel et al. 2004)<br />
Hoewel de meerwaarde van geen enkel behandelconcept is aangetoond, adviseert de werkgroep<br />
fysiotherapeuten in de KNGF-richtlijn beroerte, een eclectische behandelvorm, waarbij het accent ligt op het<br />
direct aanleren van de beoogde functionele vaardigheid zelf. (van Peppen, Kwakkel et al. 2004) De<br />
Ergotherapierichtlijn Beroerte onderstreept op dit onderwerp de eenduidige multidisciplinaire aanpak in de<br />
behandeling van de CVA-cliënt. Meerdere concepten kunnen de basis vormen voor de multidisciplinaire<br />
behandeling van cliënten na een beroerte. Als maar wel het hele multidisciplinaire team behandeld volgens<br />
het zelfde behandelconcept. (Cup & Steultjens 2005)<br />
2.5.1 Neurodevelopmental Treatment<br />
Neurodevelopmental Treatment wordt ook wel afgekort tot NDT. Het concept is na de tweede wereldoorlog<br />
ontwikkeld door het echtpaar Bobath, beiden fysiotherapeuten. Later is het NDT-concept verder ontwikkeld<br />
door mevrouw Pat Davies, fysiotherapeute, in samenwerking met het echtpaar Bobath. Mevr. Davies heeft<br />
het concept uitgewerkt voor de behandeling van de volwassenen met een hemiplegie. (Lunter & Heida 2000)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 12
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Het doel van de behandeling volgens het NDT-concept is een zo groot mogelijke zelfstandigheid van de<br />
patiënt creëren met optimale integratie van de aangedane zijde. Het doel wordt ondersteund door viertal<br />
uitgangspunten:<br />
- Iedere patiënt is uniek.<br />
- De normale motoriek dient als leidraad tijdens het behandelen.<br />
- Tijdens het behandelen kan gebruikgemaakt worden van zowel functie- als vaardigheidstraining.<br />
- Er wordt multidisciplinair gewerkt. (Lunter & Heida 2000)<br />
Kernwoorden binnen de NDT-behandelmethode zijn:<br />
- Correcte positionering.<br />
- Gelijk gewicht dragen. (staan, zitten, liggen in de middellijn)<br />
- Bewegingen om en rond de middellijn van het lichaam.<br />
- De normale motoriek dient als leidraad tijdens het behandelen.<br />
- Betrekken van de aangedane zijde bij activiteiten.<br />
2.5.2 Tactiel Kinesthetisch Begeleiden<br />
De behandelmethode Affolter is ontwikkeld door de Zwitserse logopediste en psycholoog Dr. F. Affolter.<br />
Volgens Affolter bezorgt en verwerkt het tactiel-kinesthetisch systeem de sensorische prikkels zoals<br />
aanraking, druk, pijn en temperatuur vanuit de huid en tegelijkertijd spanning van de spieren, pezen en<br />
gewrichten. Het systeem is vooral gericht op veranderingen ten opzichte van elkaar. (Scriptie Mallek 2003)<br />
De TKB-behandelmethode is ontwikkeld voor cliënten die beperkingen in het handelen hebben op basis van<br />
een verstoorde verwerking van binnenkomende informatie. Dit kan zowel visuele, auditieve als tactielkinesthetische<br />
prikkels betreffen. Affolter legt een sterk verband tussen het uitvoeren van activiteiten en<br />
tactiel-kinesthetische waarneming. Door dagelijkse activiteiten te trainen door middel van fysieke begeleiding<br />
(het zogenaamde führen) krijgt de cliënt tactiel-kinesthetische prikkels binnen die passen bij de juiste<br />
uitvoering van activiteiten. Het uiteindelijke doel is dus, dat de patiënt de beweging uiteindelijk zelf kan<br />
overnemen. (Jansen & Boerrigter 1997; Cup & Steultjens 2005)<br />
Voor meer informatie over het behandelconcept TKB, verwijs ik graag naar bijlage 1.<br />
2.5.3 Forced use<br />
De achtergrond van forced use therapie is dat cliënten na een beroerte de paretische bovenste extremiteit<br />
ondanks de functionele mogelijkheden steeds minder gaan gebruiken, vermoedelijk omdat dit voor de cliënt<br />
extra moeite en tijd kost. Bij forced use wordt gebruik gemaakt van strategieën waarbij de cliënt geforceerd<br />
wordt om de aangedane extremiteit in te schakelen. Hierbij wordt de gezonde arm door het dragen van een<br />
spalk en/ of mitella geïmmobiliseerd waardoor de compensatiemogelijkheden beperkt worden. Binnen de<br />
forced use-benaderingen worden de constraint induced movement therapy (CIMT) en de modified constraint<br />
induced therapy (MCIT) beschreven, twee therapiemogelijkheden binnen de forced use therapie. (Cup &<br />
Steultjens 2005)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 13
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De forced use therapie heeft het meeste effect bij cliënten met somatosensorische stoornissen en bij<br />
cliënten met verminderde aandacht voor de paretische arm, bleek na een gerandomiseerd trial. (Van der<br />
Lee, Wagenaar et al. 1999)<br />
Voor het slagen van deze therapie geld wel altijd, dat de cliënt en zijn omgeving zeer gemotiveerd moet zijn<br />
en goed begeleid moet worden door een multidisciplinair team. Daarnaast is het een voorwaarde, dat er<br />
functionele willekeurige motoriek in de paretische arm aanwezig is. (Cup & Steultjens 2005)<br />
2.5.4 Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie<br />
‘De PNF is een behandelingsfilosofie. Het uitgangspunt van deze filosofie is dat alle menselijke wezens, dus<br />
ook cliënten, over latente motorische mogelijkheden beschikken, die men via facilitatie kan stimuleren en<br />
activeren.’ (Beckers, Buck et al. 1998)<br />
De Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie (PNF) is ontwikkeld door Dr. H. Kabat, een Amerikaanse arts<br />
en neurofysioloog. Later werkte hij samen met oefentherapeute M. Knott. Deze samenwerking leidde<br />
uiteindelijk tot de oorsprong van dit behandelconcept. Later is het behandelconcept verder ontwikkeld en<br />
praktische oefenmethoden werden gegeven door de samenwerking van mevr. M. Knott en mevr. D. E. Voss.<br />
(Feldkamp & Danielcik 1977)<br />
Bij dit concept worden voortdurend 3 behandelprincipes gehandhaafd:<br />
- Een positieve benadering ten opzichte van de cliënt.<br />
- Het voornaamste behandeldoel is het optimaal functioneren van de cliënt.<br />
- Elke behandeling is gericht op de totale mens en niet op een specifiek probleem of lichaamsdeel.<br />
‘Het doel van de PNF-technieken is het functioneel bewegen te bevorderen doormiddel van faciliteren,<br />
inhibiëren, versterken of door het ontspannen van spiergroepen.’ (Beckers, Buck et al. 1998)<br />
De doelen van het PNF-concept ten behoeve van de cliënt zijn:<br />
- de bewegingsmogelijk vergroten en de stabiliteit verbeteren;<br />
- bewegingen sturen doormiddel van het hanteren van de juiste handgrepen (facilitatie) en door<br />
optimale weerstand;<br />
- gecoördineerde bewegingen stimuleren via aangepaste timing of volgorde van prikkeltoediening;<br />
- het uithoudingsvermogen vergroten en vermoeidheid uitstellen. (Beckers, Buck et al. 1998)<br />
Er zijn 10 basisprincipes te onderscheiden die de doelen ondersteunen en uitvoerbaar maken in de praktijk.<br />
Voor meer informatie hierover verwijs ik graag naar bijlage 2.<br />
2.6 Conclusie<br />
De ergotherapeut behandelaar helpt mensen met een beperking of problemen in hun dagelijks functioneren<br />
weer zo zelfstandig mogelijk de dag door te komen. Dit gebeurt door de cliënt te trainen en te begeleiden.<br />
CVA is de meeste voorkomende diagnosegroep die behandeld worden door ergotherapeuten. De<br />
ergotherapeutische behandeling wordt veelal onderbouwd en ondersteund door een behandelconcept. Een<br />
aantal zijn hierboven beschreven.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 14
Hoofdstuk 3 Het onderzoek<br />
3.1 Inleiding<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Een belangrijk doel van literatuuronderzoek is het genereren van een gecombineerde samenvattende<br />
schatting van het effect. Doordat men gegevens uit meerdere studies samenvat, neemt ook de<br />
precisie van een overall schatting sterk toe ten opzichte van de precisie van de effectschatting in de<br />
afzonderlijke studies. (Bouter & Van Dongen 2000)<br />
3.2 Methode van onderzoek<br />
3.2.1 Literatuurstudie<br />
De literatuur is onder andere gezocht aan de hand van de databanken Cochrane, Cinahl, Pubmed en<br />
Doconline. De inclusiecriteria waaraan de resultaten moesten voldoen om meegenomen te worden in de<br />
literatuurstudie waren: Ergotherapie, CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand,<br />
volwassenen, neurologische behandelconcepten en zo recent mogelijk gepubliceerde artikelen.<br />
De volgende zoektermen zijn gebruikt bij:<br />
Nederlandse databanken: Ergotherapie, CVA, beroerte, hemiplegie, propriocepsis, sensibiliteit.<br />
Engelse databanken: Occupational therapy, stroke, hemiplegia, propriocep*, sens*.<br />
De literatuur is gezocht in diverse bibliotheken (Hogeschool van Rotterdam, Erasmus MC). Daarnaast is de<br />
literatuur ook gezocht op het internet en in reeds aanwezige boeken, scripties, artikelen, tijdschriften en<br />
richtlijnen zoals de Ergotherapierichtlijn Beroerte, KNGF-richtlijn beroerte en CVA-richtlijn beroerte.<br />
3.2.2. Resultaten uit de literatuur<br />
Nadat literatuur verzameld en gelezen was, konden conclusies getrokken worden. Bevindingen worden<br />
hieronder beschreven.<br />
Na enige tijd naar literatuur gezocht te hebben, werd al snel duidelijk dat er niet veel literatuur te vinden was.<br />
Verondersteld was dat er genoeg informatie te vinden zou zijn, waaruit een literatuurstudie kon voortvloeien.<br />
Maar deze aanname kwam niet uit. Hieruit kan naar mijn mening geconcludeerd worden dat er weinig studie<br />
is verricht naar deze stoornis. Ook is zeer weinig literatuur te vinden over de rol van de ergotherapeut binnen<br />
de behandeling van deze stoornis. Veel literatuur die in gaat op de inhoud van therapieën ter behandeling<br />
van de proprioceptieve stoornis, zijn geschreven voor en door fysiotherapeuten. Dit vereist een vertaalslag<br />
voor de ergotherapeutische behandeling.<br />
De concepten die zijn gevonden, zijn vrijwel allemaal in het 2 e paradigma (1950-1980) ontwikkeld. Ten<br />
eerste had dit gegeven tot gevolg, dat er weinig recente literatuur te vinden was. Boeken met beschrijvingen<br />
van de verschillende behandelconcepten waren lang geleden geschreven en sterk verouderd. Naast de<br />
veroudering van de beschikbare informatie waren de concepten lang niet allemaal even bruikbaar meer. Een<br />
kenmerk van het 3 e paradigma is de wetenschappelijke onderbouwing. De evidentie van een te gebruiken<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 15
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
concept is belangrijk geworden binnen de ergotherapie van nu. Geen van de gevonden behandelconcepten<br />
is volledig wetenschappelijk te onderbouwen.<br />
De evidentie voor verschillende behandelconcepten is niet te vinden, maar wat wel onderzocht is ter<br />
behandeling van de proprioceptieve stoornis verontrust misschien nog meer. In de ‘Ergotherapierichtlijn<br />
Beroerte’ werd gepubliceerd dat aangetoond is dat het trainen van sensomotorische functies geen effect<br />
heeft op het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en sociale participatie. Ook toont zij aan dat het trainen van<br />
deze functies geen significant effect heeft op het verbeteren van de arm/handfunctie.<br />
Nu is de vraag wat de ergotherapeut van nu met deze informatie wil doen. Is het voldoende dat er bewezen<br />
is dat het trainen van de proprioceptieve stoornis niet effectief is en geen behandelconcept wetenschappelijk<br />
onderbouwd kan worden? Het feit blijft dat er zeer weinig evidentie te vinden is ter behandeling van deze<br />
stoornis. Maar betekent dit dan dat we deze stoornis maar aan de zijlijn moeten zetten? Na deze informatie<br />
gekregen te hebben, kan dan niet geconcludeerd worden, dat deze beide onderwerpen juist extra aandacht<br />
nodig hebben?!<br />
Opmerkelijk is nog dat er wel meerdere behandelconcepten te vinden zijn, maar dat maar drie van de<br />
concepten genoemd worden in de ‘Ergotherapierichtlijn Beroerte’, te weten; de NDT-, TKB- en forced use<br />
methode. Deze richtlijn beschrijft dat behandelconcepten methoden zijn die uitgaan van een<br />
multidisciplinaire aanpak. (Cup & Steultjens 2005) Hier vallen de eerder genoemde drie concepten onder.<br />
Maar na eigen onderzoek kwamen meer behandelconcepten naar voren, die naar mijn mening ook goed<br />
multidisciplinair beoefend kunnen worden. Deze mening wordt ondersteund door bevindingen uit de KNGFrichtlijn<br />
beroerte. In deze richtlijn worden 9 neurologische behandelconcepten beschreven te weten; NDTmethode,<br />
Brunnstrom, Rood, Ayres (SI-methode), Johnstone, Proprioceptive Neuromuscular Facilitation<br />
(PNF), Motor Relearning Programme (MRP), Perfetti en Affolter (TKB). Zij adviseert een eclectische<br />
behandelvorm aan te houden, waarbij het accent ligt op het direct aanleren van de beoogde functionele<br />
activiteit en sluit geen behandelconcept uit. (van Peppen, Kwakkel et al. 2004)<br />
Omdat er meer behandelconcepten zijn dan in de ‘Ergotherapierichtlijn Beroerte’ genoemd worden, die<br />
enige relevantie tonen ter behandeling van de proprioceptieve stoornis, wil ik één concept aan de hieronder<br />
volgende beschrijving toevoegen. Dit betreft de PNF-methode. De PNF-methode toont relevantie ter<br />
behandeling van de CVA-cliënt met proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand, is multidisciplinair te<br />
hanteren en geeft een korte beschrijving ter invulling van de ergotherapeutische behandeling.<br />
3.4 Conclusie<br />
Ik ben van mening dat er zeker waarde zit in de behandelconcepten en dat deze informatie niet verloren<br />
mag gaan. Ik ben het er ook mee eens dat de huidige beschrijving en uitvoering van de behandelconcepten<br />
niet voldoende is. Om de behandelconcepten ter behandeling van de proprioceptieve stoornis aan de<br />
arm/hand bruikbaar te houden, in dit geval voor het beroep ergotherapie, is een vertaling vereist naar de<br />
kernelementen van het 3 e paradigma.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 16
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Hoofdstuk 4 De resultaten van het onderzoek<br />
4.1 Inleiding<br />
Hieronder zullen een aantal neurologische behandelconcepten beschreven worden, die onder andere te<br />
gebruiken zijn bij proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand. Er zal een praktische invulling van de<br />
behandeling beschreven worden, per concept, ter invulling van de ergotherapeutische behandeling bij CVAcliënten<br />
met proprioceptieve stoornissen aan de arm-/hand. Er worden vier behandelconcepten beschreven.<br />
4.2 Neurologische behandelconcepten<br />
Alle neurologische behandelconcepten die hier beschreven zullen worden, zijn ontwikkeld in het 2 e<br />
paradigma. Ze zijn ontwikkeld in een tijd, waar andere uitgangspunten, kernelementen en waarden golden.<br />
Maar we leven nu in het 3 e paradigma, met nieuwe kernelementen en waar onder andere de evidence van<br />
elk concept hoog in het vaandel staat. En op het gebied van evidence zijn er in de ‘Ergotherapierichtlijn<br />
Beroerte’ ook heel veel nieuwe ontwikkelingen gekomen, zoals eerder beschreven.<br />
Om toch de relevantie van de behandelconcepten te behouden voor de behandeling van de proprioceptieve<br />
stoornis moet er wat gebeuren. Met een goede structuur in opbouw van de praktische behandeling blijven<br />
naar mijn mening deze neurologische behandelconcepten bruikbaar en effectief. Een aantal omschakelingen<br />
zullen gemaakt moeten worden. Elk behandelconcept moet meer gezien worden als een leidraad, niet als<br />
een protocol. Ook moet er aan elk behandelconcept de woorden ´cliëntgericht´, ´betekenisvolle activiteit´ en<br />
´zo zelfstandig mogelijk´, worden toegevoegd. Dus door het wegnemen en toevoegen van een aantal<br />
begrippen blijft naar mijn mening ieder concept waardevol ter behandeling van de CVA-cliënt.<br />
Om mijn visie te onderbouwen zal hieronder een praktische invulling van een ergotherapeutische<br />
behandeling, aan de hand van een neurologisch behandelconcept van de CVA-cliënt met proprioceptieve<br />
stoornissen aan de arm/hand, beschreven worden naar mijns inziens.<br />
4.2.1 Neurodevelopmental Treatment<br />
4.2.1.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten<br />
Binnen het NDT-behandelconcept is de uitgangspositie van de cliënt heel belangrijk en vormt de basis van<br />
elk uit te voeren activiteit. Verder is ook het betrekken van de aangedane zijde in activiteiten belangrijk.<br />
Alleen zo krijgt de aangedane arm/ hand informatie over bewegingen. Ook wordt de normale motoriek<br />
benadrukt. Zeker voor cliënten met proprioceptieve stoornissen is dit een belangrijk element. Zoals eerder<br />
vermeld, wordt door te bewegen ook verkeerde feedback ontvangen, opgeslagen en tot uiting gebracht in<br />
andere bewegingen. Tijdens de behandeling zal er dan ook niet in synergieën bewogen mogen worden. Het<br />
aanhouden van de normale motoriek binnen activiteiten is dus essentieel. (van Alphen & Sparrius 1996;<br />
Lunter & Heida 2000)<br />
Voor aanvang van elke activiteit dient de therapeut in overleg met de cliënt de keuze te maken of de<br />
activiteit met de niet-aangedane of juist de aangedane arm/hand uitgevoerd wordt. Is de motoriek ernstig<br />
beschadigd of bevind de behandeling zich vroeg binnen het behandeltraject, kan gekozen worden om de<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 17
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
activiteit met de niet-aangedane zijde uit te voeren. De aangedane zijde heeft bij deze activiteit dan een<br />
ondersteunende stabiliserende rol. Te denken valt hierbij aan het vasthouden van het bord of de boterham<br />
bij het smeren van de boterham. Is de motoriek in de arm/hand verminderd beschadigd of al verder<br />
ontwikkeld, kan gekozen worden om de activiteit uit te voeren met de aangedane arm/hand. Binnen elke<br />
activiteit is zo complexiteit aan te brengen. (Lunter en Heida 2000)<br />
De volgende activiteiten worden van waarde geacht, om te trainen binnen de behandeling van de<br />
proprioceptieve stoornis aan de arm/hand:<br />
- Bedligging<br />
De voorkeur bestaat om in bed op de aangedane zijde te liggen. Zo is er een constante druk aanwezig<br />
op het aangedane lichaamsdeel, zodat er aandacht aan deze zijde gegeven wordt, de propriocepsis<br />
gestimuleerd wordt en de tonus normaliseert. Ligging op de niet-aangedane zijde kan wel, maar heeft<br />
niet de voorkeur. Hierbij is er kans een kans op doorrollen aanwezig, waardoor kans op verstikking<br />
aanwezig is. Geadviseerd wordt daarom om deze manier van liggen alleen toe te passen als de<br />
bewegingsinzet groot genoeg is in de aangedane zijde, zodat omrollen mogelijk is.<br />
- Transfers<br />
Bij elke transfer is het belangrijk dat het aandeel van de cliënt zo groot mogelijk is. De bewegingsintentie<br />
moet vanuit de cliënt komen, waarbij de therapeut, waar nodig, faciliteert of ondersteund. Belangrijk is<br />
dat de aangedane zijde ingeschakeld wordt bij de beweging en de tonus zo normaal mogelijk blijft. De<br />
cliënt dient vanaf de aangedane zijde benaderd te worden.<br />
- Verplaatsen<br />
De therapeut ondersteund en/ of loopt indien nodig, aan de aangedane zijde van de cliënt. Belangrijk bij<br />
deze activiteit is het normale bewegingspatroon. Bijvoorbeeld bij de activiteit lopen is het belangrijk dat<br />
de cliënt romprotaties maakt en de armen meeneemt in de beweging.<br />
- Wassen en afdrogen van het gezicht en het lichaam<br />
- Aan- en uitkleden<br />
Aan- en uitkleden kan geschieden zittend op een stoel of liggend in bed.<br />
- Persoonlijke verzorging<br />
Ook bij deze activiteit is het belangrijk, dat afgewogen wordt of deze zittend of staand uitgevoerd kan<br />
worden. Bij het zittend uitvoeren van de activiteiten is de zithouding is zeer belangrijk. De cliënt dient<br />
actief en rechtop te zitten, achterin de stoel en met de beide voeten naast elkaar en plat op de grond.<br />
o Tanden poetsen.<br />
o Haren kammen.<br />
o Deodorant aanbrengen.<br />
o Scheren.<br />
o Make-up aanbrengen.<br />
- Eten en drinken<br />
Deze activiteit dient bij voorkeur zittend op een gewone stoel aan tafel uitgevoerd. Geadviseerd wordt<br />
de eerder beschreven zithouding ook hier te hanteren. Daarnaast dient de aangedane arm op tafel te<br />
liggen naast het bord, zodat de arm goed ondersteund en in het zicht van de cliënt is.<br />
o Brood smeren en snijden.<br />
o Drinken inschenken<br />
o Eten en drinken naar de mond brengen. (Lunter en Heida 2000)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 18
4.2.1.2 Therapeutische interventies:<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De uitgangspositie bij aanvang van elke activiteit is erg belangrijk binnen dit concept. Voor aanvang van de<br />
activiteit dient er eerst een lig-, sta- of zitpositie uitgezet te worden samen met de cliënt. Ook tijdens het<br />
uitvoeren van de activiteit dient die positie zo veel mogelijk behouden te blijven. Dit is moeilijk voor de cliënt<br />
om vol te houden. Er moet aandacht naar de uitvoering van de activiteit en naar het behouden van de<br />
uitgangspositie. Bij het uitvoeren van deze taken dient de cliënt dus de aandacht te kunnen verdelen. Verder<br />
gaat dit concept uit van normale bewegingspatronen. Foutieve patronen of spastische patronen dienen tijdig<br />
herkent en gecorrigeerd te worden. Dit is een opgave voor zowel de therapeut als de cliënt.<br />
(Lunter en Heida 2000)<br />
Voor meer praktische beschrijvingen van invullingen van therapieën, verwijs ik graag naar het boek “De<br />
behandeling van de volwassen hemiplegiepatiënt volgens het NDT-concept; Een handleiding voor<br />
verpleging en verzorging,” door J.M.A. Lunter en C.A. Heida, Maarssen 2000.<br />
4.2.2 Tactiel Kinesthetisch Begeleiden<br />
4.2.2.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten<br />
Zoals eerder vermeld wordt binnen dit behandelconcept aangehouden dat, door het trainen van dagelijkse<br />
activiteiten door middel van fysieke begeleiding (het zogenaamde führen), de cliënt tactiel-kinesthetische<br />
prikkels binnen krijgt die passen bij de juiste uitvoering van activiteiten. Het uiteindelijke doel is dus dat de<br />
patiënt de beweging uiteindelijk zelf kan overnemen.<br />
De uitgangspositie is van belang voor het toepassen van de behandeltechniek. De posities en technieken<br />
kunnen bij iedere zittende activiteit aangenomen worden. Deze uitgangspositie is als volgt:<br />
- De therapeut zit of staat achter de patiënt, zodanig dat de therapeut direct contact heeft met het gehele<br />
lichaam om de noodzakelijke weerstandsinformatie (druk) te kunnen geven.<br />
- De patiënt zit met de buik tegen de tafelrand en met de ellebogen op de tafel.<br />
Voor meer informatie over de houding van de therapeut ten opzichte van de cliënt, verwijs ik graag naar<br />
bijlage 1. (Scriptie Mallek 2003)<br />
De volgende activiteiten worden van waarde geacht om te trainen binnen de behandeling van de<br />
proprioceptieve stoornis aan de arm/hand:<br />
- Transfers<br />
Deze activiteit is moeilijk te führen (te begeleiden/sturen) voor de therapeut. De uitgangshouding van de<br />
therapeut kan niet gehandhaafd worden. Daarom wordt het uitvoeren van deze taak binnen dit concept<br />
niet geadviseerd.<br />
- Verplaatsen<br />
Ook deze activiteit is moeilijk te führen voor de therapeut. De uitgangshouding van de therapeut kan niet<br />
gehandhaafd worden. Daarom wordt het uitvoeren van deze taak binnen dit concept niet geadviseerd.<br />
- Wassen en afdrogen van het gezicht en het lichaam<br />
Deze activiteit wordt zittend op een (douche)stoel uitgevoerd. Bij het wassen en afdrogen van deze<br />
delen van het lichaam kan de therapeut goed achter de cliënt zitten en zo deze optimaal begeleiden in<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 19
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
te maken bewegingen. Bij het wassen van het onderlichaam kan de therapeut moeilijk führen. De<br />
gestelde uitgangspositie kan de therapeut hierbij niet volhouden. Daarom wordt dit deel van de<br />
zelfzorgtaak niet geadviseerd.<br />
- Aan- en uitkleden<br />
Deze taken zijn moeilijk te führen voor de therapeut. Wederom hier is de uitgangshouding van de<br />
therapeut moeilijk te handhaven. Daarnaast zijn de bewegingen die gemaakt moeten worden met beide<br />
armen vrij complex en vereisen veelal bimanuele en bilaterale uitvoering. Te denken valt aan het aan- of<br />
uittrekken van een trui. Daarom worden deze zelfzorgtaken niet geadviseerd. Wel kan begeleid worden<br />
bij het aan- of uittrekken van sokken, of bijvoorbeeld het knopen van een sjaal.<br />
- Persoonlijke verzorging<br />
o Tanden poetsen.<br />
o Haren kammen.<br />
o Deodorant aanbrengen.<br />
o Scheren.<br />
o Make-up aanbrengen. Bij deze activiteit moet goed overwogen worden welke make-up aangebracht<br />
kan worden. Veelal vereist het aanbrengen van make-up op het gezicht een ver gevorderde<br />
hand-/vingermotoriek en daarnaast zal de therapeut de cliënt moeten begeleiden van achter de<br />
cliënt of via de spiegel.<br />
- Eten en drinken<br />
o Brood smeren en snijden.<br />
o Drinken inschenken<br />
o Eten en drinken naar de mond brengen. Deze activiteit is moeilijk te begeleiden voor de therapeut,<br />
omdat zijn uitgangspositie achter de cliënt is. Daarom wordt geadviseerd deze taak uit te voeren in<br />
een verder ontwikkeld stadium van de arm-/handmotoriek van de cliënt. (Scriptie Mallek 2003)<br />
4.2.2.2. Therapeutische interventies<br />
In het begin, wanneer men voor het eerst het begeleiden toepast bij een patiënt, kan het vreemd zijn een<br />
dergelijk intensief contact met de patiënt te hebben. Bij de keuze van activiteiten moet er onder andere<br />
rekening gehouden worden met de interesse van de cliënt, zijn vroegere activiteiten, zijn persoonlijkheid en<br />
het moment van de dag. Tijdens het begeleiden wordt er niet of weinig gesproken. De therapeut geeft geen<br />
verbale instructies of feedback. Het spreken zou alleen maar afleiden van de handeling. (Mallek 2003)<br />
4.2.3. Forced use<br />
4.2.3.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten<br />
In principe kan elke zelfzorg activiteit die éénhandig uitgevoerd kan worden gebruikt worden ter training van<br />
de proprioceptieve stoornis aan de arm/ hand aan de aangedane zijde. Forced use gaat er vanuit dat de<br />
aangedane zijde gedwongen moet worden in activiteiten in te zetten, door de goede zijde ‘weg te nemen’. In<br />
therapie kan de goede arm bijvoorbeeld in een mitella gelegd worden, of een spalk omgedaan worden,<br />
zodat deze gestabiliseerd wordt. Een andere optie is de goede arm vastmaken op de rug, door een band te<br />
bevestigen om de pols en de broekband. (Cup & Steultjens 2000)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 20
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De volgende activiteiten worden van waarde geacht, om te trainen binnen de behandeling van de<br />
proprioceptieve stoornis aan de arm/hand:<br />
- Transfers<br />
De therapeut dient in te kunnen schatten of deze activiteit door de cliënt veilig en éénhandig is uit te<br />
voeren. Is dit niet het geval dan kan overwogen worden de goede arm bij de activiteit te betrekken.<br />
- Verplaatsen<br />
De therapeut dient ook hier in te kunnen schatten of deze activiteit door de cliënt veilig en éénhandig is<br />
uit te voeren. Is dit niet het geval dan kan overwogen worden de goede arm bij de activiteit te betrekken.<br />
- Wassen en afdrogen van het gezicht en het lichaam<br />
Moeilijk is het voor de cliënt de aangedane zijde te wassen en af te drogen, omdat dit de zijde is<br />
waarmee gewerkt wordt. Geadviseerd wordt om dit aspect later binnen de behandeling te trainen, om zo<br />
ook complexiteit in de behandeling aan te brengen.<br />
- Aan- en uitkleden<br />
Omdat de goede arm vastgezet is, zal het moeilijk tot onmogelijk zijn het bovenlichaam aan en uit te<br />
kleden. Daarom wordt binnen deze activiteit geadviseerd alleen het onderlichaam te kleden. Ook hier<br />
kan complexiteit worden aangebracht door het trainen met verschillende kledingstukken. Begonnen kan<br />
worden met het aantrekken van sokken en afgesloten met bijvoorbeeld het aantrekken van de broek.<br />
- Persoonlijke verzorging<br />
o Tanden poetsen.<br />
o Haren kammen.<br />
o Deodorant aanbrengen. Hierbij wordt wel geadviseerd de dop van de deodorant te verwijderen.<br />
Eénhandig kan deze er zeer lastig afgehaald worden.<br />
o Scheren.<br />
o Make-up aanbrengen.<br />
- Eten en drinken<br />
o Brood smeren en snijden.<br />
o Drinken inschenken. Geadviseerd wordt te zorgen voor een goed verzwaarde of gestabiliseerde<br />
beker, zodat bij het éénhandig inschenken de beker niet omvalt.<br />
o Eten en drinken naar de mond brengen. (Cup & Steultjens 2000)<br />
4.2.3.2. Therapeutische interventies:<br />
Aandacht voor veiligheid is bij dit concept en deze activiteiten belangrijk. Cliënten met proprioceptieve<br />
stoornissen hebben veelal ook moeite met het bewaren van het evenwicht. Doordat één arm/ hand, de<br />
goede zijde, vastgezet wordt, zal bij struikelen of stoten geen opvang- of evenwichtsreacties uitgevoerd<br />
kunnen worden. Daarom wordt geadviseerd de Forced Use-methode in het begin van de behandeling<br />
uitsluitend in zittende activiteiten te gebruiken, waarbij de therapeut dichtbij de cliënt aanwezig is. Staande<br />
en lopende activiteiten kunnen pas uitgevoerd worden als evenwichtsstoornissen uitgesloten zijn. Daarnaast<br />
wordt geadviseerd, dat de therapeut ruimte creëert voor irritatie en/of uitputting van de cliënt. Alle activiteiten<br />
uitvoeren met een aangedane zijde is zeer vermoeiend voor de arm zelf, maar ook is ook cognitief zwaar<br />
voor de cliënt. De therapeut dient tijdig uitputting te signaleren en (tijdelijk) te stoppen met het uitvoeren van<br />
de activiteit. Ook kan de cliënt geïrriteerd raken als een activiteit steeds weer niet wil lukken. De therapeut<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 21
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
dient tijdig irritatie te signaleren, (tijdelijk) te stoppen met het uitvoeren van de activiteit en de cliënt ruimte te<br />
geven om de irritatie te verwoorden. (Cup & Steultjens 2000)<br />
4.2.4 Proprioceptieve Neuromusculaire facilitatie<br />
4.2.4.1 Praktische aanbevelingen voor therapie in activiteiten<br />
Het doel van het PNF-concept is het functioneel bewegen bevorderen doormiddel van faciliteren, inhibiëren,<br />
versterken of door het ontspannen van spiergroepen. (Beckers, Buck et al. 1998) Door te bewegen in<br />
patronen worden de bewegingen weer herleert. Behandeling ter bevordering van de arm/ handfunctie<br />
gebeurt ook doormiddel van patronen, de armdiagonalen. Elke diagonaal kent een flexie, extensie en rotatie<br />
component. De uitdaging voor de ergotherapeut is om deze armdiagonalen te ontdekken in de activiteiten<br />
van het dagelijks leven. Voor meer informatie over de armdiagonalen verwijs ik graag naar bijlage 3.<br />
(Pedretti & Zoltan 1990)<br />
De volgende activiteiten worden van waarde geacht om te trainen binnen de behandeling van de<br />
proprioceptieve stoornis aan de arm/hand:<br />
- Wassen en afdrogen van het gezicht en het lichaam<br />
Bij het wassen en afdrogen van het lichaam kunnen de armdiagonalen goed éénhandig maar ook<br />
tweehandig geoefend worden. Bij het tweehandig oefenen van de armdiagonalen kan bijvoorbeeld<br />
gedacht worden aan het wassen van het haar. Een éénhandige activiteit is bijvoorbeeld staand het<br />
wassen van de benen.<br />
- Aan- en uitkleden<br />
Binnen deze activiteit kunnen de armdiagonalen goed 2-handig geoefend worden. Te denken valt aan<br />
het uittrekken van de trui. Hierbij wordt de trui aan de onderrand gepakt met beide handen en door de<br />
arm omhoog te kruisen kan de trui uitgetrokken worden.<br />
- Persoonlijke verzorging<br />
Binnen deze activiteiten zijn de armdiagonalen goed te oefenen. Voornamelijk de activiteiten haren<br />
kammen en deodorant aanbrengen, vereisen de diagonale bewegingen van de arm. Maar ook de<br />
andere activiteiten tonen de armdiagonalen gedeeltelijk en zijn dus relevant om te oefenen.<br />
o Tanden poetsen.<br />
o Haren kammen.<br />
o Deodorant aanbrengen.<br />
o Scheren.<br />
o Make-up aanbrengen.<br />
- Eten en drinken<br />
Binnen deze activiteit kunnen de armdiagonalen niet volledig uitgeoefend worden. Wel worden<br />
gedeelten van diagonalen uitgevoerd (het brengen van het eten en drinken naar de mond) en wordt de<br />
arm betekenisvol ingezet. Zo wordt hierbij wel relevantie getoond voor oefening.<br />
o Brood smeren en snijden.<br />
o Drinken inschenken.<br />
o Eten en drinken naar de mond brengen.<br />
(Beckers, Buck et al. 1998; Pedretti & Zoltan 1990)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 22
4.2.4.2 Therapeutische interventies<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De therapeut dient te faciliteren waar dit nodig is. Zeker bij aanvang van het behandeltraject zullen nog niet<br />
alle diagonalen zelfstandig uitgevoerd kunnen worden. Bij uitvoeren van de diagonalen dient de therapeut<br />
alert zijn op gecompenseerde bewegingen. Veelal compenseren CVA-cliënten bewegingen van de arm/hand<br />
door elevatie van de schouder. Hierdoor worden verkeerde patronen aangeleerd en dus waargenomen door<br />
de cliënt. Daarnaast wordt de aangedane schouder zo overbelast. Verder is het belangrijk dat de cliënt niet<br />
uitgeput raakt. De oefeningen zijn zeker in het begin stadium zowel lichamelijk als cognitief zwaar. Uitputting<br />
dient tijdig door de therapeut gesignaleerd te worden. (Beckers, Buck et al. 1998;<br />
Pedretti & Zoltan 1990)<br />
4.3 Algemene aandachtspunten:<br />
De volgende aandachtspunten zijn van belang om goed te overwegen binnen de therapie. Deze<br />
aandachtspunten gelden voor alle vier de beschreven behandelconcepten.<br />
- Transfers<br />
Transfers kunnen gemaakt worden van bed naar stoel, van stoel naar bed en van stoel naar stoel. Bij<br />
elke transfer is het belangrijk dat de cliënt zijn aandeel zo groot mogelijk is. De therapeut ondersteund<br />
de cliënt alleen als dit nodig is, bijvoorbeeld in verband met veiligheid. Een aandachtspunt voor de<br />
therapeut is te letten op de eigen werkhouding tijdens het uitvoeren van de taak.<br />
- Verplaatsen<br />
Verplaatsen kan geschieden met of zonder (loop)hulpmiddel. Bij het verplaatsen in een handbewogen<br />
rolstoel is het aandraaien en sturen van de rolstoel een aandachtspunt. Bij het uitvoeren van deze<br />
activiteit moet erop gelet worden, dat de aangedane zijde niet beschadigt raakt. Zeker cliënten met<br />
proprioceptieve stoornissen in de arm/ hand kunnen vergeten dat de arm naast het wiel hangt, wat<br />
beschadiging als gevolg kan hebben. Verder kan verplaatsen geschieden met of zonder<br />
loophulpmiddelen. Onder loophulpmiddelen vallen een handstok, ortheses, beugels en zwachtels. Een<br />
voorwaarde voor het trainen van lopen zonder hulpmiddel is voldoende rompbalans. Wanneer de cliënt<br />
zonder ondersteuning rechtop kan blijven zitten op een stoel, kan gedacht worden aan lopen zonder<br />
hulpmiddel. De activiteit ‘verplaatsen’ is niet te oefenen vanuit de gedachte van de TKB-methode.<br />
- Wassen en afdrogen van het gezicht en het lichaam<br />
Hierbij wordt geadviseerd de activiteit alleen staand uit te voeren, wanneer de cliënt zich verder in het<br />
behandeltraject verkeerd of zeer matige tekenen laat zien van proprioceptieve en /of<br />
evenwichtsstoornissen. Het zittend uitvoeren van de taak is de meest veilig manier van aanbieden van<br />
de activiteit. Cliënten met proprioceptieve stoornissen hebben veelal moeite met het bewaren van het<br />
evenwicht. Zeker in de natte cel kunnen zo onveilige situaties zich voordoen. Daarnaast vergt deze<br />
activiteit veel precisie van de cliënt. Nauwkeurige bewegingen worden gemaakt, waarbij een verhoogde<br />
concentratie nodig is. De sta-balans moet hier ook tijdens het uitvoeren van activiteit vastgehouden<br />
kunnen worden. Daarom wordt geadviseerd bij aanvang van het behandeltraject uitsluitend zittend<br />
activiteiten uit te voeren, waarbij de therapeut dichtbij de cliënt staat. Soms is deze uitgangshouding al<br />
de voorwaarde van therapie. Hierbij is te denken aan de TKB-methode. De cliënt kan alleen zittend<br />
optimaal begeleid worden.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 23
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
- Aan- en uitkleden<br />
Aan- en uitkleden kan geschieden zittend op een stoel of liggend in bed. In verband met eventuele<br />
aanwezige evenwichtsstoornissen wordt ook hier geadviseerd de activiteit, in het begin van het<br />
behandeltraject niet staand uit te voeren. Verder in het behandeltraject kan overwogen worden de<br />
activiteit veilig staand uit te voeren.<br />
- Persoonlijke verzorging<br />
o Tanden poetsen. Deze activiteit kan uitgevoerd worden met zowel een elektrische als handmatige<br />
tandenborstel. De activiteit wordt complexer gemaakt door een handmatige tandenborstel te<br />
gebruiken. Hierbij moet de tandenborstel heen en weer bewogen worden, terwijl de elektrische<br />
tandenborstel alleen maar één maal langs de tanden gebracht hoeft te worden.<br />
o Haren kammen. Maak hierbij de overweging tussen een haarborstel met een stevig handvat of een<br />
kam. Een kam is moeilijker vast te houden, omdat deze een verder gevorderde fijne handmotoriek<br />
vergt. Ook binnen deze activiteit kan dus een complexiteit worden aangebracht.<br />
o Deodorant aanbrengen. Maak hierbij de overweging tussen een deodorant-roller en een spuitbus.<br />
Bij de roller zal veelal de dop eraf gedraaid moeten worden en bij de spuitbus eraf getrokken.<br />
Verder vereist bij het aanbrengen van deodorant met de spuitbus, een fijne hand-/vingermotoriek bij<br />
het indrukken van de spuitknop. Ook binnen deze activiteit kan dus een complexiteit worden<br />
aangebracht.<br />
o Scheren. Bij deze activiteit wordt geadviseerd een elektrisch scheerapparaat te gebruiken. Hierbij<br />
kan de activiteit veilig en éénhandig uitgevoerd worden.<br />
o Make-up aanbrengen. Bij deze activiteit moet goed overwogen worden welke make-up aangebracht<br />
kan worden. Veelal vereist het aanbrengen van make-up op het gezicht een ver gevorderde hand-<br />
/vingermotoriek. Daarnaast moet de veiligheid ook in acht worden genomen, bij met name het<br />
aanbrengen van de oogmake-up.<br />
- Eten en drinken<br />
o Brood smeren en snijden. Deze activiteit is met de aangedane zijde moeilijk uit te voeren op een<br />
gewoon ontbijtbord. Daarom wordt geadviseerd voor de training een bord met opstaande rand te<br />
gebruiken. Een aandachtspunt is bij deze activiteit het gebruik van het mes. Per cliënt kan de<br />
therapeut beoordelen of de activiteit veilig uitgevoerd kan worden met een mes.<br />
o Drinken inschenken<br />
o Eten en drinken naar de mond brengen.<br />
Bij al deze adviezen is het natuurlijk belangrijk de gewoonten van de cliënt mee te nemen in de keuzes. Is<br />
de cliënt gewend zijn tanden te poetsen met een handmatige tandenborstel en vindt hij dit heel erg<br />
belangrijk om ook weer te kunnen, zullen waarschijnlijk andere keuzes gemaakt moeten worden. Belangrijk<br />
is dus om te allen tijde het cliëntperspectief mee te nemen in de keuzes, om zo de behandeling cliëntgericht<br />
en betekenisvol te houden.<br />
4.4 Conclusie<br />
Binnen dit hoofdstuk zijn vier behandelconcepten naar inhoud beschreven. Er worden adviezen een<br />
aanbevelingen gegeven betreft de praktische invulling van de ergotherapeutische behandeling met behulp<br />
van zelfzorgactiviteiten.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 24
Hoofdstuk 5 Discussie<br />
5.1 Inleiding<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
U heeft nu het belangrijkste deel van de scriptie kunnen lezen. Het inhoudelijke deel is weergegeven. Hier is<br />
er ruimte om conclusies te formuleren en lijnen te trekken. Beperkingen binnen dit onderzoek zullen hierin<br />
ook beschreven worden. Ten einde van dit hoofdstuk wordt een aanbeveling gemaakt.<br />
5.2 Conclusies betreft het onderzoek<br />
Doelstelling van deze studie was een overzicht te maken van beschikbare ergotherapeutische<br />
behandelmethoden voor CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand en deze<br />
beschrijven naar praktische inhoud. Nadat al snel duidelijk werd dat alle te vinden behandelconcepten zijn<br />
ontstaan in het 2 e paradigma, is er een vertaalslag gemaakt voor de praktische invulling van een<br />
behandelconcept in het 3 e paradigma. Zo zijn er concreet een aantal adviezen en aandachtspunten ter<br />
invulling van de ergotherapeutische behandeling geformuleerd.<br />
Binnen de therapie, met gebruikmaking van een behandelconcept, wordt de mulitdisciplinaire benadering<br />
geadviseerd. Zowel in de KNGF-richtlijn Beroerte als de Ergotherapierichtlijn Beroerte, wordt de<br />
samenwerkende rol van de verschillende disciplines onderstreept. ‘Alleen als alle disciplines volgens<br />
hetzelfde behandelconcept werken is zichtbare vooruitgang mogelijk.’ (van Peppen, Kwakkel et al. 2004)<br />
Ook een belangrijke ontdekking binnen dit onderzoek was de beschikbaarheid van informatie over de<br />
proprioceptieve stoornis in relatie met ergotherapie. Er is weinig literatuur te vinden over de proprioceptieve<br />
stoornis en nog minder met een beschreven rol voor de ergotherapeut. Dit vond ik jammer. Het kwam ten<br />
eerste niet mijn onderzoek ten goede. Maar belangrijker vind ik hierin de rol van de cliënt. Ongeveer 65%<br />
van de CVA-cliënten ervaren stoornissen op het gebied van sensibiliteit en/of de propriocepsis. Dit is een<br />
relatief grote groep en toch is er weinig informatie en zijn er weinig handvatten voor ergotherapie te vinden.<br />
5.3 Beperkingen in het onderzoek<br />
Na literatuuronderzoek werd al snel duidelijk dat relevante informatie over proprioceptieve stoornissen en<br />
ergotherapie niet voor het oprapen lag. Het feit dat ik weinig informatie heb kunnen vinden kwam door een<br />
aantal factoren.<br />
- De behandelconcepten zijn sterk verouderd. Ik had gehoopt op een aantal behandelconcepten ontstaan<br />
in het 3 e paradigma, maar allen waren in het 2 e paradigma ontwikkeld.<br />
- Door deze veroudering was er weinig recente literatuur te vinden. Geschreven boeken zijn sterk<br />
verouderd en artikelen komen vrijwel allemaal uit de 20 e eeuw.<br />
- Door de veroudering had ook de evidentie binnen elk concept geen hoofdrol. Wetenschappelijk<br />
onderzoek is pas later uitgevoerd en veel concepten bleken niet wetenschappelijk aantoonbaar effectief.<br />
Ik had op meer evidentie gehoopt. Zo was het mooier aan te tonen geweest, dat de behandelconcepten<br />
nog van waarde waren.<br />
- Vrijwel alle behandelconcepten zijn door en veel vóór fysiotherapeuten ontwikkeld. Dit vereiste een<br />
vertaalslag naar de ergotherapie.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 25
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Jammer genoeg heb ik niet alle beschikbare behandelmethoden kunnen beschrijven naar inhoud, dit in<br />
verband met ruimte gebrek. Ik heb de keuze moeten maken om 4 concepten naar inhoud te beschrijven in<br />
plaats van 9 concepten oppervlakkig te beschrijven. Desondanks sta ik volledig achter mijn gemaakte keuze.<br />
5.4 Aanbevelingen<br />
Achteraf ben ik een onderwerp gaan onderzoeken, waar veel minder informatie over te vinden was, dan ik<br />
verwacht had. Onder andere uit dit gegeven is te halen, dat er over het algemeen weinig studie is verricht<br />
naar de proprioceptieve stoornis en dat de rol van de ergotherapeut lang niet altijd duidelijk is. Met de inhoud<br />
van deze scriptie hoop ik het belang van verder onderzoek naar deze stoornis en naar de wetenschappelijk<br />
onderbouwde rol van de ergotherapeut te hebben kunnen onderstrepen.<br />
Door een overzichtelijke inventarisatie voor de ergotherapeut kan de cliënt zo optimaal en efficiënt mogelijk<br />
behandeld worden voor de stoornissen die hij/zij heeft. Door aan de eerder beschreven behandelconcepten,<br />
een aantal begrippen, aandachtspunten en adviezen toe te voegen, is geprobeerd het behandelconcept te<br />
vertalen naar het 3 e paradigma. Hopende dat deze vier behandelconcepten nog steeds bruikbaar zijn en<br />
gebruikt kunnen worden binnen de huidige definitie van ergotherapie.<br />
5.5 Conclusie<br />
Ondanks de nodige beperkingen binnen dit onderzoek, heb ik naar mijn inziens toch een zo volledig<br />
mogelijke uiteenzetting kunnen geven over deze studie. De eerder gestelde vraagstelling is uitgewerkt tot<br />
een beschrijvende inventarisatie voor de ergotherapeut ter behandeling van de CVA-cliënt met<br />
proprioceptieve stoornissen aan de arm/ hand.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 26
Nawoord<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Ik, Christine de Geus, heb een literatuurstudie uitgevoerd naar de vraagstelling: Welke ergotherapeutische<br />
behandelmethoden zijn er, binnen het 2 e en het 3 e paradigma, voor CVA-cliënten met proprioceptieve<br />
stoornissen aan de arm/hand, binnen de revalidatie.<br />
De doelstelling van dit project was een inventarisatie te maken naar beschikbare ergotherapeutische<br />
behandelmethoden voor CVA-cliënten met proprioceptieve stoornissen aan de arm/hand en deze<br />
beschrijven naar praktische inhoud. Naar mijn mening is dit doel behaald. Door deze, hopelijk,<br />
overzichtelijke uiteenzetting van beschikbare behandelconcepten, kan de ergotherapeut de cliënt zo<br />
optimaal en efficiënt mogelijk behandelen.<br />
Conclusie is, dat ondanks de sterke veroudering van de beschikbare behandelconcepten, deze nog wel<br />
bruikbaar zijn binnen de ergotherapeutische behandeling. Door het aanvullen van vier behandelconcepten,<br />
naar het 3 e en huidige paradigma, hoop ik bruikbare handvatten te hebben gegeven aan de beroepspraktijk.<br />
Want na het uitvoeren van deze studie acht ik het gebruik van de behandelconcepten in de<br />
ergotherapeutische beroepspraktijk van waarde. Ik hoop dat ik deze mening nu mag delen met meerderen.<br />
Papendrecht, juni 2006<br />
Christine de Geus<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 27
Literatuurlijst:<br />
Richtlijnen<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Cup. E.H.C. & E.M.J. Steultjens. (2005) Ergotherapierichtlijn Beroerte. Utrecht: NVE.<br />
Peppen, R.P.S. van, Kwakkel, G. et al. (2004) KNGF-richtlijn beroerte. Supplement bij het Nederlands<br />
Tijdschrift voor Fysiotherapie, 114 (5), KNGF.<br />
Commissie CVA-Revalidatie. (2001) Revalidatie na een beroerte, richtlijnen en aanbevelingen voor<br />
zorgverleners. Den Haag: Nederlandse Hartstichting.<br />
Artikelen<br />
Van der Lee, Wagenaar et al. (1999) Forced use of the upper extremity in chronic stroke patients: results<br />
from a single-blind randomised clinical trial. Stroke 30: 2369-75.<br />
Trombly, C.A. & Ma, H. (2002) A synthesis of the effects of occupational therapy for persons with stroke, part<br />
1: restoration of roles, tasks and activities. The American Journal of Occupational Therapy, 56 (3): 250-259.<br />
<strong>Care</strong>y, L. M., Matyas, T.A. et al. (1993) Sensory Loss in stroke patients: Effective training of tactile and<br />
proprioceptive discrimination. Arch Phys Med Rehabil, 74 (6): 602-611.<br />
Boeken:<br />
Kinébanian, A. & Thomas, C. (red) (1999) Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier/De<br />
Tijdstroom.<br />
Nederlands Vereniging voor Ergotherapie. (1999) Beroepsprofiel ergotherapeut. Utrecht: Lemma.<br />
Kielhofner, G. (1997) Conceptual Foundations of Occupational Therapy. Philadelphia: F.A. Davis Company.<br />
Jansen & Boerrigter. (1997) Het Affolterconcept, behandelvisie uitgaande van het Affolterconcept ten<br />
gevolge van hersenbeschadiging. Heliomare.<br />
Jochems, A.A.F. & Joosten, F.W.M.G. (2000) Coëlho, Zakwoordenboek der geneeskunde. 26 e druk.<br />
Arnhem: Elsevier/ Koninklijke PBNA.<br />
Feldkamp, M. & Danielcik, I. (1977) Neurologische oefenmethoden 2. 2 e druk. Lochem:<br />
Uitgeversmaatschappij de Tijdstroom BV.<br />
Beckers, D., Buck, M. & Adler S. (1998) Het PNF-concept in de praktijk. 3 e druk. Maarssen: Elsevier/De<br />
tijdstroom.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 28
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Lunter, J.M.A. & Heida, C.A. (2000) De behandeling van de volwassen hemiplegiepatiënt volgens het NDTconcept;<br />
Een handleiding voor verpleging en verzorging. 3 e druk. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.<br />
Davies, P.M. (1989) Hemiplegie: Een handleiding voor het behandelen van de volwassen hemiplegiepatiënt.<br />
Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema.<br />
Pedretti, L.W. & Zoltan, B. (1990) Occupational therapy; practice skills for physical dysfunction. 3e editie. St.<br />
Louis, United States of America: The C.V. mosby company.<br />
Bouter, L.M. & Dongen, M.C.I.M. van. (2000). Epidemiologisch onderzoek, opzet en interpretatie. Houten:<br />
Bohn Stafleu Van Loghum BV.<br />
Scripties:<br />
Alphen, J. van & Sparrius, H. (1996) NDT-principes toegepast in de ergotherapie behandeling. Rotterdam:<br />
Hogeschool Rotterdam en omstreken.<br />
Verhaar, E. (2003) Wie niet horen kan moet maar voelen. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam en Omstreken.<br />
Vliet, P. van. (2003) Prikkelbaar? : de borsteldruktechniek verbetert de sensibiliteit bij CVA patiënten.<br />
Rotterdam: Hogeschool Rotterdam en Omstreken.<br />
Mallek, K. (2003) Sturen en bijsturen: Tactiel Kinesthetisch Begeleiden toegepast binnen de<br />
ergotherapiebehandeling van kinderen met schrijfproblemen. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam en<br />
Omstreken.<br />
Internetsites:<br />
www.hartstichting.nl<br />
www.kennisring.nl<br />
www.valkenswaard.seniorweb.nl/nieuws_detail.asp?id=1059<br />
www.hypermobiliteitssyndroom.nl<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 29
Bijlagen<br />
1. Beschrijving TKB<br />
2. PNF-basisprincipes<br />
3. PNF-patronen<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 30
Bijlage 1<br />
Beschrijving TKB<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Het uiteindelijke doel van de TKB-methode is, dat doormiddel van het trainen van dagelijkse activiteiten met<br />
intensieve fysieke begeleiding, de patiënt zelf bewegingen kan overnemen en zelfstandig uitvoeren. (Jansen<br />
& Boerrigter 1997; Cup & Steultjens 2005)<br />
Begeleiding doormiddel van führen volgens de Affolter-methode, bestaat uit drie fasen:<br />
o Fase 1:<br />
De patiënt laten voelen hoe de uitgangspositie is. De therapeut geeft maximale<br />
weerstandsinformatie aan één lichaamszijde, bijvoorbeeld de rechterzijde. De therapeut geeft met<br />
zijn lichaam maximale druk op de rechtervingertoppen, rechter arm, rechter schouder, rechterzijde<br />
van de romp, rechter heup, rechter been en rechter voet. Hierdoor is de linkerzijde vrij om te<br />
bewegen en kan alle aandacht door de patiënt hierop gericht worden.<br />
o Fase 2:<br />
Even pauzeren in deze positie. De therapeut maakt de planning van de uit te voeren handeling die<br />
de patiënt met de linker lichaamshelft uit gaat voeren.<br />
o Fase 3:<br />
Uitvoeren van de geplande handeling met de linker lichaamshelft. Daarna vindt opnieuw fase I<br />
plaats maar nu wordt de linker lichaamshelft belast. Links en rechts worden tijdens de activiteit<br />
regelmatig afgewisseld.<br />
Om tot het uiteindelijke doel te komen, noemt Affolter de volgende doelstellingen:<br />
- Het perceptorisch leren mogelijk maken door middel van het aanraken, vastpakken, en bewegen<br />
van voorwerpen tijdens dagelijkse activiteiten.<br />
- Bevorderen van de concentratie.<br />
- Leren de bewegingen aan te passen aan de gevraagde handeling.<br />
- Het opdoen van juiste bewegingservaringen.<br />
- Verbeteren van de planning van de handeling.<br />
- Verbeteren van de motoriek en sensibiliteit.<br />
- Normaliseren van de tonus.<br />
- Door de verschillende ervaringen leert de patiënt de kracht te doseren.<br />
- Leren compenseren van hemi-anopsie en beïnvloeden van neglect.<br />
Deze doelstellingen worden dan ondersteund door de volgende basisprincipes:<br />
- Voelen: de patiënt een handeling laten voelen in plaats van mondelinge instructie of demonstratie.<br />
- Stabiliteit: eerst de steunpunten zoeken alvorens te gaan bewegen. Bewegingen verlopen via de<br />
ondergrond.<br />
- Ogen volgen de handen: door te voelen worden ogen gestimuleerd. Er wordt een appél gedaan op<br />
de concentratie.<br />
- Het plannen: handen volgen de ogen. Zien wat er gedaan moet worden en vervolgens uitvoeren.<br />
Tijdens het tactiel-kinestetisch begeleiden wordt rekening gehouden met de volgende handelingsprincipes:<br />
- Zoveel mogelijk informatie geven aan de patiënt over zijn positie in de ruimte.<br />
- Tijdens het begeleiden in contact blijven met de onderlaag, oppervlakte, weerstand.<br />
- Zoveel mogelijk voor maximale weerstandsveranderingen zorgen.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 31
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
- De handen van de therapeut bedekken de handen van de patiënt tot aan de vingertoppen.<br />
- De potentiële mogelijkheden van de patiënt maximaal benutten ook als ze nog niet zichtbaar zijn.<br />
- Het gehele lichaam begeleiden.<br />
- Onverwachte problemen samen oplossen.<br />
(Scriptie Mallek 2003)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 32
Bijlage 2<br />
PNF-basisprincipes (ter facilitatie)<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De basisprincipes geven de therapeut middelen om de motoriek van de patiënt te stimuleren. Het effect van<br />
deze facilitatiemiddelen is niet alleen afhankelijk van de volledige medewerking van de patiënt, maar tevens<br />
van de uitvoering door de therapeut. De basisprincipes worden aangewend om bij de patiënt:<br />
1. de bewegingsmogelijkheid te vergroten of om de stabiliteit te verbeteren;<br />
2. de beweging te sturen door middel van de juiste handgrepen en optimale weerstand;<br />
3. gecoördineerde bewegingen te stimuleren via aangepaste timing of volgorde van prikkeltoediening;<br />
4. het uithoudingsvermogen te vergroten en vermoeidheid uit te stellen.<br />
De basisprincipes en hun effect zijn geen geïsoleerde facilitatiemiddelen, maar overlappen elkaar. Zo is<br />
bijvoorbeeld weerstand noodzakelijk om het stretch-reflex effectief te maken. Het effect van weerstand<br />
verandert naar gelang de lichaamspositie van de therapeut en de richting van het manueel contact.<br />
Alle basisprincipes kunnen we toepassen bij patiënten, ongeacht de diagnose. Dit wil niet zeggen dat<br />
bepaalde symptomen bij de patiënt geen contra-indicatie kunnen vormen voor een aantal facilitatiemiddelen.<br />
Zo zal de therapeut er steeds naar streven om pijn te vermijden. Pijn remt gecoördineerd bewegen en kan<br />
wijzen op een letsel of een beschadiging. Zo wordt bijvoorbeeld approximatie niet toegepast op een<br />
extremiteit met een niet-geconsolideerde fractuur. Bij onstabiele gewrichten zal de fysiotherapeut omzichtig<br />
omspringen met het gebruik van het rekreflex.<br />
Wij onderscheiden de volgende PNF-basisprincipes:<br />
1 weerstand: om de spiercontractie te stimuleren, de motorische controle te verbeteren en de kracht<br />
te vergroten;<br />
2 irradiatie en reinforcement: het bewust benutten van het 'overflow-principe' om zwakke delen te<br />
stimuleren;<br />
3 manueel contact: om de kracht te vergroten en de beweging te sturen door middel van adequate<br />
handgrepen;<br />
4 bodyposition en bodymechanics: om via een goede lichaamshouding met een juiste positie van<br />
armen en handen de beweging van de patiënt te sturen en te controleren;<br />
5 verbaal commando: auditieve prikkels, zoals woorden en stemvolume, faciliteren actieve motoriek;<br />
6 visuele feed-back: visuele controle vergemakkelijkt de bewegingsuitvoering;<br />
7 tractie of approximatie: verlenging of compressie van een extremiteit of de romp faciliteert beweging<br />
of stabiliteit;<br />
8 stretch: rek op een spier en ook gebruik van het rekreflex vergemakkelijkt de spiercontracties en<br />
vermindert vermoeidheid;<br />
9 timing: een correcte volgorde qua prikkeltoediening stimuleert een normale bewegingsvolgorde<br />
(normal timing). Bij 'timing for emphasis' wijkt men hier bewust vanaf;<br />
10 patterns of bewegingsdiagnonalen: dit zijn synergistische bewegingspatronen die inherent zijn aan<br />
een normale functionele beweging.<br />
(Beckers, Buck & Adler 1998)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 33
Bijlage 3<br />
PNF-patronen<br />
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
Een normale functionele beweging is steeds een combinatie van bewegingspatronen in zowel de ledematen<br />
als in de synergistische rompspieren. De prikkels voor deze bewegingspatronen komen van de<br />
hersenschors en een individu kan niet vrijwillig een spier, die tot een patroon behoort, geïsoleerd<br />
ontspannen tijdens deze beweging. Dit betekent niet dat we geen spieren afzonderlijk kunnen aanspannen,<br />
maar dat onze selectieve bewegingen ontstaan vanuit grovere bewegingspatronen. Deze synergistische<br />
combinaties van spiercontracties vormen de PNF-patronen ter facilitatie.<br />
Sommige mensen geloven dat het kennen van deze patronen essentieel is voor de PNF-benadering.<br />
Nochtans is het werken vanuit de juiste PNF-filosofie en de correcte toepassing van alle basisprincipes van<br />
groter belang.<br />
De patronen zijn niet essentieel, maar een waardevol hulpmiddel van ons oefenarsenaal. Synergistische<br />
spierarbeid geeft de therapeut de mogelijkheid om bepaalde problemen indirect te behandelen. Het rekreflex<br />
is in een synergistisch patroon veel effectiever dan louter toegepast op één spier. Irradiatie is inherent aan<br />
bewegingspatronen.<br />
De PNF-patronen combineren bewegingen in drie vlakken:<br />
1 het sagitale vlak: flexie of extensie;<br />
2 het frontale vlak: abductie of adductie van de ledematen en lateroflexie van de romp;<br />
3 het transversale vlak: rotaties.<br />
Elke beweging verloopt driedimensionaal en is dus zowel spiraal als diagonaal van richting. De<br />
spiraalvormige component wordt bepaald door de rotatierichting, terwijl de diagonale component gevormd<br />
wordt door de flexie/extensierichting én de abductie/adductierichting.<br />
Stretch en weerstand maken een bewegingspatroon effectiever door toename van de spieractiviteit. Deze<br />
toename van spieractiviteit treedt zowel proximaal als distaal in een patroon op, alsook binnen<br />
synergistische bewegingspatronen (irradiatie). Elke behandeling benut steeds deze irradiatie vanuit deze<br />
synergisten om zwakkere spiergroepen of functionele bewegingen te faciliteren.<br />
Wanneer we weerstand geven aan PNF-patronen zullen alle geïnnerveerde spieren die deel uitmaken van<br />
deze synergie aanspannen. De rotatiecomponent van het patroon is een erg belangrijk onderdeel bij het<br />
geven van deze weerstand. Correcte rotatie weerstand zal namelijk het hele bewegingspatroon stimuleren.<br />
Te veel weerstand tegen deze rotatie kan echter verhinderen dat een beweging optreedt of kan<br />
stabiliserende contracties doorbreken.<br />
Het patroon wordt benoemd naar het grootste gewricht, zijnde het schoudergewricht of het heupgewricht. De<br />
benoeming van de bewegingsrichting is steeds die richting waarnaar men toebeweegt en steeds in de<br />
volgorde: flexie/extensie, abductie/ adductie, endorotatie/ exorotatie.<br />
Het tussengewricht (elleboog, knie) kan gestrekt blijven, gebogen worden (van extensie naar flexie) of<br />
gestrekt worden (van flexie naar extensie). Indien in de benaming van het patroon geen toevoeging<br />
genoemd wordt, dan betekent dit dat het patroon gestrekt wordt uitgevoerd.<br />
Voorbeelden: beenpatroon: flexie/ abductie/ endorotatie of flexie/ adductie/ exorotatie met knie-extensie.<br />
Twee antagonistische patronen vormen samen een diagonaal.<br />
Bijvoorbeeld: schouder flexie/ adductie/ exorotatie en het antagonistische patroon extensie/ abductie/<br />
endorotatie. De romp en ledematen werken steeds in synergie samen. Bijvoorbeeld: het schouderpatroon<br />
flexie/ adductie/ exorotatie met anteriore elevatie van de scapula vormt samen met rompextensie en<br />
romprotatie naar de andere zijde een totaal bewegingspatroon. Slechts wanneer men de synergistische<br />
spiergroepen kent, kan men effectief PNFpatronen toepassen. Kent men de patronen, dan kent men ook de<br />
synergistische musculatuur.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 34
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
De 'groove' van een arm- of beenpatroon is de bewegingslijn die de hand of voet maakt gedurende het hele<br />
patroon. Bij de nek en het hoofd wordt deze lijn (groove) bepaald door de as van kin, neus en kruin. Voor de<br />
romp verloopt deze lijn van de schoudergordel naar de heup van de andere zijde. Daar romp en ledematen<br />
samenwerken, verloopt de 'groove' altijd in deze schouder-heuprichting of parallel hieraan. Zoals eerder<br />
werd vermeld, staat ook de therapeut steeds in dezelfde lijn of parallel aan de bewegingsrichting. Foto's van<br />
deze correcte 'bodypositioning' in het bewegingspatroon vindt men veelvuldig terug in latere hoofdstukken.<br />
Om concentrisch een volledig bewegingspatroon uit te voeren, doorloopt men de volgende stappen:<br />
1 Breng het lidmaat in de 'elongated state':<br />
• door alle synergistische spieren in het patroon op rek te brengen;<br />
• zonder echter pijn te veroorzaken of een gewricht te overbelasten;<br />
• zonder te veel rotatie of rolbeweging in de romp te veroorzaken.<br />
2 Vraag dan om een aanspanning van alle spieren:<br />
• totdat de bewegingsgrens in de eindpositie bereikt is; . zodat alle antagonisten maximaal verlengd<br />
zijn;<br />
• zonder pijn of overdreven gewrichtsbelasting;<br />
• zonder te veel romprotatie.<br />
De normale bewegingsvolgorde ('normal timing') van een patroon verloopt als volgt:<br />
1. De beweging start distaal, namelijk de hand en de pols of de voet en de enkel, voeren hun volledige<br />
beweging uit en blijven in deze positie.<br />
2. Daarna bewegen de andere componenten gecoördineerd samen, zodat ze zo goed als gelijktijdig<br />
hun bewegingsgrens bereiken.<br />
3. De rotatiecomponent is een integraal deel van deze beweging en rotatieweerstand dient men dan<br />
ook over het hele traject te geven.<br />
De patronen kunnen uitgevoerd worden op verschillende manieren en in allerlei uitgangsposities (rugligging,<br />
buikligging, zijligging, zitstand, kruiphouding, enzovoort). De keuze van de uitgangshouding kan bepaald<br />
worden door zeer veel factoren: spasticiteit, pijn, comfortabele uitgangshouding voor de patiënt, opbouw in<br />
moeilijkheidsgraad, spierkracht van de patiënt, relatie spierkracht van de patiënt met die van de therapeut,<br />
enzovoort.<br />
Daar deze variaties in uitvoering erg belangrijk zijn, volgen hier enkele praktische voorbeelden:<br />
1 Bij arm- en beenpatronen kan men variëren met de elleboog- of kniebeweging.<br />
Bijvoorbeeld Eerst doet men het armpatroon flexie/abductie/exorotatie met elleboogflexie, zodat<br />
de hand van de patiënt over zijn hoofd scheert. Daarna voert men hetzelfde<br />
patroon uit, maar met elleboogextensie, zodat de hand een hoger object kan<br />
bereiken.<br />
2 Variaties in het tussenliggend gewricht (knie of elleboog) met als doel de biarticulaire spieren beter<br />
te trainen.<br />
Bijvoorbeeld Eerst doet men het beenpatroon van flexie/adductie/exorotatie met knieflexie. Dit<br />
vereist een actieve verkorting van de kniebuigers. Daarna voeren we ditzelfde<br />
patroon uit met gestrekte knie. Hierdoor worden de hamstrings gerekt.<br />
3 Variaties in de houding bij de patiënt, waardoor de zwaartekracht op een andere manier in kan<br />
werken.<br />
Bijvoorbeeld Om de heupabductoren tegen de zwaartekracht in te laten oefenen, kan men het<br />
beenpatroon extensie/abductie/endorotatie in zijligging laten uitvoeren.<br />
4 Houdingsvariaties ter bevordering van een functionele activiteit.<br />
Bijvoorbeeld Armpatronen in zit om functionele activiteiten zoals bijvoorbeeld eten te<br />
verbeteren.<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 35
Ergotherapie en proprio-wat?!<br />
5 Positiewijziging om de visuele controle te verbeteren.<br />
Bijvoorbeeld Beenpatronen in kortzithouding, zodat de patiënt beter zijn voet en<br />
enkelbewegingen kan controleren.<br />
Patronen kan men op velerlei manieren combineren. Afhankelijk van het behandeldoeI kan men arm- of<br />
beenpatronen alleen, samen of in combinatie met romppatronen uitvoeren. De correcte keuze in deze<br />
patrooncombinaties om een optimaal functioneel effect te bereiken, vormt een onmisbaar onderdeel van het<br />
onderzoek en, het behandelplan.<br />
De uitvoering van de patronen kan zijn:<br />
1. Unilateraal: één arm of één been.<br />
2. Bilateraal: twee armen en twee benen tegelijkertijd of een combinatie van armen en benen.<br />
• symmetrisch: twee armen/benen in hetzelfde patroon, bijvoorbeeld beide in flexie/abductie;<br />
• asymmetrisch: twee armen/benen in tegengestelde patronen, bijvoorbeeld rechts<br />
flexie/abductie en links flexie/adductie;<br />
• symmetrisch reciprook: twee armen/benen in hetzelfde patroon, maar in tegengestelde<br />
bewegingsrichting, bijvoorbeeld rechts, flexie/abductie en links, extensie/adductie;<br />
• asymmetrisch reciprook: twee armen en benen in het tegengestelde patroon en in de<br />
tegengestelde bewegingsrichting, bijvoorbeeld rechts, flexie/adductie en links,<br />
extensie/adductie.<br />
Literatuur<br />
1 Kabat, H., Central Mechanisms for Recovery of Neuromuscular Function. Science, 112,7: 23-24,<br />
1960.<br />
2 Beevor, C.E., The Croonian Lectures on Muscular Movements and their Representation in the<br />
Central Nervous System. Payton, O.D., Hirt, S., Newton, R.A. (ed.), Scientific Basis for<br />
Neurophysiologic Approaches therapeutic Exercise, An Anthology. Philadelphia, FA Davis Co, 1978.<br />
3 Kabat, H., Studies on Neuromuscular Dysfunction, 8: New Concepts and Techniques of<br />
Neuromuscular Re-education for Paralysis. Perm Found Med Bull 8; 3: 121-143,1950.<br />
4 Knott, M. & Voss, D.E., Proprioceptive Neuromuscular Facilitation, Patterns and techniques, New<br />
York, Harper & Row, 1968.<br />
(Beckers, Buck & Adler 1998)<br />
Individuele afstudeerscriptie 2006 36