28.09.2013 Views

JONG ZIJN IN ROTTERDAM: LESBRIEF - Vakmanstad

JONG ZIJN IN ROTTERDAM: LESBRIEF - Vakmanstad

JONG ZIJN IN ROTTERDAM: LESBRIEF - Vakmanstad

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

LesbRief<br />

Jong ziJn in RotteRdam:<br />

|| de ideNTiTiJd vaN Je leveN ||<br />

Hoe is het fenomeen ‘identiteit’ van Rotterdamse jongeren<br />

op school bespreekbaar te maken met leerlingen en<br />

studenten? In de inleiding in het interviewboek wordt een<br />

onderscheid gemaakt tussen het politieke debat over identiteit,<br />

de cultuur-economische identiteit van een stad als<br />

Rotterdam en het pedagogische experiment dat jongeren<br />

doorlopen. Het accent in het boek ligt op het opgroeien,<br />

maar het zou mooi zijn als de spanning tussen deze drie<br />

aspecten in de klas aan de orde komt. Jongeren profileren<br />

zich in verschillende leefwerelden. Identiteit wordt<br />

dan ook als een lappendeken opgevat, met open eindjes<br />

en doorknoopmogelijkheden. Anders gezegd: wat in de<br />

politiek al gauw als crisis wordt gezien is in pedagogisch<br />

opzicht een structurele creativiteit en openheid die groei,<br />

verandering en ontwikkeling mogelijk maken. Het is immers<br />

op voorhand niet duidelijk wat de uitkomst uiteindelijk<br />

zal zijn: wie zal ik ooit worden?<br />

Jongeren: identiteit als experiment<br />

Om zicht te krijgen op dit complexe verschijnsel is in<br />

het boek de leefwereld van jongeren uitgesplitst naar vijf<br />

leefvelden: thuis, straat, school, vrije tijd en werk. Onder<br />

vrije tijd worden georganiseerde activiteiten verstaan,<br />

zoals sportclub, een computercursus, de moskeeklas, een<br />

brassband, enz.<br />

Werk<br />

Vrije<br />

tijd<br />

Thuis<br />

School<br />

Straat<br />

De achterliggende gedachte is simpel. Identiteit krijg je<br />

niet met je geboorte mee. Identiteit is de uitkomst van<br />

individuele projecties op rolmodellen en van gezamenlijke<br />

projecten waarin opgroeiende jongeren zich met anderen<br />

identificeren. Thuis fungeert een familielid als rolmodel,<br />

op de basisschool willen leerlingen brandweerman,<br />

stewardess of dokter worden. Op straat willen jongeren<br />

erbij horen. In deze dynamiek gaan de beeldcultuur en<br />

straatcultuur elkaar steeds meer overlappen. Ze zijn later<br />

idolaat van popidolen en geslaagde vrienden. Maar het<br />

kan ook een danslerares, de dominee of topsporter zijn.<br />

Als jongeren hun eerste stappen naar een carrière zetten<br />

kan een vak of studie met alles wat daaromheen hangt<br />

maatgevend worden. Soms sluiten deze processen op elkaar<br />

aan. Maar ze kunnen elkaar ook overlappen of elkaar<br />

zelfs dwarszitten. Dit klinkt bijvoorbeeld door in de klacht<br />

dat de straatcultuur steeds nadrukkelijker zijn stempel op<br />

het gedrag op school drukt.<br />

Rotterdam: vakmanstad?<br />

Henk Oosterling<br />

Ook een stad als Rotterdam wordt een identiteit toegedicht.<br />

Tot voor kort was Rotterdam de grootste wereldhaven.<br />

Maar inmiddels hebben architectuur en de festivals<br />

deze industriële identiteit overtroefd. De skyline is voor<br />

vele bezoekers een trekpleister van de eerste orde. Anderen<br />

komen voor de Danceparade, het Zomercarnaval,<br />

Dunya of het Internationale Filmfestival. Tussen de arbeiderstad<br />

van weleer en de huidige cultuurstad gaapt echter<br />

een groot gat. Niet alle bevolkingsgroepen kunnen aanhaken<br />

bij deze sprong voorwaarts. Dat heeft alles te maken<br />

met het gemiddelde opleidingsprofiel van Rotterdamse<br />

jongeren. Ook al is Rotterdam een universiteitstad toch zal<br />

dit de buitenstaander niet als antwoord te binnen schieten<br />

op de vraag wat voor soort stad Rotterdam is. Maar gegeven<br />

het industriële verleden en de daarop geënte instroom<br />

van arbeidskrachten is Rotterdam vooral een werkstad die<br />

door de culturele component als vakmanstad kan worden<br />

aangemerkt.<br />

Nederlandse identiteit:crisis?<br />

Identiteit is ook een term die al decennialang de debatten<br />

in de media en in de politieke arena beheerst. De Nederlandse<br />

identiteit zou in crisis verkeren. Door de cultureel<br />

en etnisch verschillende achtergronden van nieuwe<br />

Nederlanders is de aard en ervaring van het Nederlanderschap<br />

steeds onoverzichtelijker en problematischer geworden.<br />

Daar komt het merkwaardige onderscheid tussen<br />

autochtonen en allochtonen uit voort. Om het overzicht<br />

terug te krijgen worden er door wetenschappers en cultuurdragers<br />

canons opgesteld. Omroepen wijden series<br />

aan de nationale identiteit. Theatergroepen als De Appel<br />

ensceneren in een theatermarathon een beeld van de<br />

Nederlandse identiteit. Wat dit alles ook moge betekenen,<br />

duidelijk is dat identiteit ook altijd iets geconstrueerds<br />

heeft. Al deze onderwijskundige en artistieke projecten<br />

mikken op iets wat ooit zo was en volgens sommigen nog<br />

zo zou moeten zijn.<br />

Tussen aanpassing en experiment<br />

In dit ‘zo zou moeten zijn’ klinkt een normatieve toon op.<br />

Identiteit duidt ook op aangepastheid en normaliteit, op<br />

erbij horen. Het begrip wordt dan ook te pas en te onpas<br />

gebruikt als het gaat over integratie. Daar het politieke<br />

debat over de Nederlandse identiteit zich ook in de<br />

massa- en nieuwe media afspeelt, wordt het pedagogische<br />

experiment snel gepolitiseerd: opgroeiproblemen zijn<br />

dan ineens exemplarische uitingen van niet-geïntegreerd<br />

gedrag. Door deze politisering van het begrip ‘identiteit’<br />

verdwijnt het experiment met identiteiten dat iedere<br />

nieuwe generatie jongeren doorloopt enigszins uit beeld.<br />

Dit proces heeft een veel experimenteler karakter dan<br />

politieke identificatie. Die kan zelfs wat repressieve trekjes<br />

vertonen. Toch staan beide processen niet los van elkaar.<br />

Ze lopen in elkaar over.<br />

Voor jongeren gaat het veel meer om uitproberen, om het<br />

experiment. Dat maakt identiteitsvorming voor hen vaak<br />

een tweeslachtige activiteit: je past je aan om jezelf te kunnen<br />

zijn. Identiteit gaat dus over overeenkomsten èn over<br />

verschillen. Het is interessant om deze spanning boven<br />

tafel te krijgen in de klassegesprekken.<br />

Beeldcultuur: verbeelding en zelfbeeld<br />

In de afgelopen vijftig jaar hebben media en reclame een<br />

grote rol gespeeld binnen de identiteitsvorming. Imago<br />

hangt vaak af van hoe je bij de ander overkomt. Jongeren<br />

gaan naar ‘zichzelf’, naar hun ‘eigen’ identiteit op zoek.<br />

In de gesprekken kan het instructief zijn om ‘identiteit’,<br />

‘jezelf zijn’ en ‘imago’ te onderscheiden. De TV – MTV,<br />

TMF - biedt rolmodellen aan, maar voor de huidige<br />

generatie is het vooral het Internet – Hyves, My Space en<br />

voor de meer internationaal georiënteerden Facebook -<br />

dat hen in staat stelt te experimenteren. Dat beeldcultuur<br />

en nieuwe media een rol in de lessen spelen ligt dan ook<br />

voor de hand.


lesopzet<br />

Een les over de identiteit van Rotterdamse jongeren verdisconteert<br />

al deze elementen. Er kan over multiculturaliteit<br />

gesproken worden, maar ook over hybride identiteiten.<br />

Aan het eind van mijn artikel voorafgaand aan de<br />

interviews doe ik een voorstel om over ‘interculturaliteit’<br />

te spreken: identiteit wordt hier gezien als een functie van<br />

relaties tussen mensen. Jongeren identificeren zich met<br />

elkaar en met rolmodellen waardoor er samenhang in hun<br />

ervaring en gedrag ontstaat. Hier wordt identiteit dus relationeel<br />

gedefinieerd: het is niet in eerste instantie iets wat<br />

in jongeren zit, maar wat zich tussen hen afspeelt. Vandaar<br />

dat het begrip ‘inter-esse’ zo pontificaal wordt neergezet:<br />

tussen-zijn of iets minder abstract: onder de mensen zijn.<br />

Maar ook termen als ‘interactiviteit’ en ‘interface’ krijgen<br />

dan een bredere betekenis.<br />

De les wordt in een (v)MBO 2 vanzelfsprekend anders<br />

ingezet en uitgevoerd dan in VWO 5 of HBO 2. De complexiteit<br />

en reflectiegraad verschilt per schoolsoort, per<br />

jaar en per leerling. Vandaar dat hier slechts het raamwerk<br />

voor mogelijke lessen wordt aangegeven. Er worden drie<br />

werkvormen gepresenteerd die u als docent zelf kunt<br />

toespitsen op specifieke doelgroepen.<br />

Materiaal<br />

Het gebruikte materiaal om de les te beginnen kan<br />

variëren van een filmpje op You Tube tot stukjes uit het<br />

uitstekende programma Puberruil, van fragmenten uit<br />

actualiteitenprogramma’s tot DVD’s zoals de Matrix<br />

waarin identiteit centraal staat. Krantenartikelen werken<br />

altijd goed, zeker uit meer uitgesproken bladen met grote<br />

koppen. Maar het is ook mogelijk om met de interviews<br />

uit het boek te werken, in de trant van welke foto hoort bij<br />

dit zojuist voorgelezen interview?<br />

Werkvormen<br />

Het doel van de hier besproken werkvormen is leerlingen<br />

en studenten na te laten denken over de vele aspecten van<br />

identiteit. Uitgangspunt is wat zij zelf voor ideeën hebben.<br />

Het door mij gepresenteerde begrip als lappendeken<br />

kan een uitkomst zijn, maar vele andere zijn mogelijk.<br />

Sommige jongeren beroepen zich op een aangeboren,<br />

religieus gefundeerde of etnisch verwortelde identiteit.<br />

Het belangrijkste punt is dat leerlingen transparant en argumenterend<br />

over de verschillende opties in gesprek gaan.<br />

Daarom is er, naast een kennismakingsoefening voor een<br />

beschouwende werkvorm (het socratische gesprek) en een<br />

polemiserende aanpak (het jurydebat) gekozen.<br />

Het accent in de werkvormen ligt op de creatieve openheid<br />

van de identiteit en de mogelijkheid om te veranderen<br />

zonder stuurloos te worden. De spanning tussen de<br />

binnenwereld (hoe zie ik mezelf?) en de buitenwereld<br />

(hoe zien anderen mij?) kan aan de orde komen, maar ook<br />

de subtiele verschillen tussen identiteit, imago, zelfbeeld<br />

en ‘jezelf zijn’. Door de inzet van de vijf leefvelden komen<br />

er allerlei nuances naar voren. Ben ik thuis iemand anders<br />

dan in mijn bijbaantje, gedraag ik me op straat anders<br />

dan op het sportveld? Doe ik mij dan bewust anders voor,<br />

speel ik een spel of voel ik me ook iemand anders omdat<br />

anderen me anders behandelen? Bepaalt wat ik doe wie ik<br />

ben of wie ik ben wat ik doe? Al deze invalshoeken maken<br />

het mogelijk om de gelaagdheid en de complexiteit van<br />

identiteiten ter sprake te brengen.<br />

Kennismakingsoefening<br />

O-opdracht: je nummer<br />

Straat<br />

Doel<br />

Studenten bewust maken van het verschil tussen identificatie<br />

en identiteit.<br />

Deze opdracht kan alleen worden uitgevoerd wanneer<br />

de studenten elkaar nog niet kennen en de studenten de<br />

docent niet kennen. Deze werkvorm past dus aan het<br />

begin van een schooljaar of van een nieuwe cursus. Deze<br />

nulopdracht is bedoeld om de groep al doende het thema<br />

van identiteit en verschil te laten ontdekken. Zo wordt het<br />

verschil tussen identificatie en identiteit bespreekbaar.<br />

Werkwijze<br />

Vraag studenten op een papier hun studentnummer op<br />

te schrijven en voor zich op tafel te zetten met de opmerking:<br />

‘dan weet ik wie jullie zijn’. Studenten zullen wel<br />

vreemd opkijken, maar de ervaring leert dat zij toch hun<br />

studentnummer opschrijven. Schrijf zelf je medewerkernummer<br />

op het bord en stel je zo ook voor.<br />

Spreek vervolgens een student bij zijn nummer aan, en<br />

vraag hem of hij of zij dit niet een merkwaardige opdracht<br />

vindt. En herhaal dit bij andere studenten.<br />

Zo verschuift het gesprek van nummer naar naam en van<br />

wat naar wie. Wat is het verschil tussen een nummer en<br />

een naam? Weet jij wie de studenten zijn wanneer je hun<br />

naam weet? Wat is het verschil tussen ‘wie ben je?’ en ‘wat<br />

ben je?’?<br />

Opdracht 1: wie ben ik?<br />

Doel<br />

Studenten bewust maken van diverse aspecten van hun<br />

identiteit.<br />

Naam<br />

Werkwijze<br />

De opdracht wordt in kleine groepjes gedaan.<br />

De student schrijft in de middelste cirkel zijn of haar<br />

naam op en in de vijf cirkels eromheen typeringen die van<br />

belang zijn om duidelijk te maken aan de anderen wie hij<br />

of zij is. Het gaat om specifieke kwaliteiten. Vermijd dus<br />

algemeenheden als ‘man’, ‘vrouw’ of ‘scholier’.<br />

In de groep worden de verschillende typeringen besproken.<br />

Studenten wordt gevraagd hun typeringen toe te<br />

lichten: wat verstaan zij daaronder en welk belang hechten<br />

zij eraan? Dan wordt gekeken naar overeenkomsten en<br />

verschillen bij de verschillende jongeren om zo algemene<br />

categorieën op te stellen.<br />

Aan welke typeringen hechten de leerlingen de meeste<br />

waarde?<br />

Laat twee typeringen schrappen. Welke schrap je en welke<br />

beslist niet?<br />

Welke typeringen zou je veranderen en waarom? (iets kan<br />

na deze ronde belangrijker blijken te zijn)<br />

Thuis


Opdracht 2: wie ben ik waar?<br />

Doel<br />

Studenten bewust maken van de context waarin een identiteit<br />

ontstaat en functioneert.<br />

Straat<br />

Thuis<br />

enz.<br />

Werkwijze<br />

De opdracht wordt in kleine groepjes uitgevoerd: thuis,<br />

school, straat, vrije tijd en bijbaantjes of toekomstig werk.<br />

Naam<br />

Iedere groep kiest één context. Als er meer tijd is, kan er<br />

van context gewisseld worden.<br />

In de middelste cirkel schrijft ieder zijn of haar naam op<br />

en in de vijf cirkels eromheen typeringen zoals zij denken<br />

dat de buitenwereld hen ziet: hoe wil ik dat anderen<br />

mij zien? De verschillende kaarten worden in de groep<br />

doorgenomen en de groep probeert een gemeenschappelijk<br />

profiel op te stellen. Ook grote afwijkingen worden<br />

meegenomen in de bestandsopname.<br />

Plenair presenteren de groepen hun profielen. Deze worden<br />

doorgesproken.<br />

De uitkomsten worden vergeleken met de uitkomsten van<br />

de eerste opdracht: wie ben ik? Zo komt de spanning tussen<br />

binnen- en buitenwereld naar voren. Deze spanning<br />

zegt iets over ‘jezelf’ en over je ‘imago’.<br />

Opdracht 3:<br />

hoe presenteer ik me in mijn netwerk?<br />

Doel<br />

Studenten bewust maken van de keuzes voor identiteiten<br />

in digitale netwerken.<br />

Werkwijze<br />

De opdracht wordt in kleine groepjes gedaan.<br />

Onderling bespreken leerlingen op welke netwerken ze<br />

zitten. Ze zetten die rond hun naam in de vijf cirkels.<br />

Naar aanleiding daarvan spreken ze door hoe ze zich in<br />

deze netwerken presenteren, hoeveel tijd ze er per dag aan<br />

besteden en hoeveel waarde ze aan deze virtuele identiteit<br />

hechten.<br />

Opdracht 4: reflectie op identiteit<br />

Doel<br />

Studenten laten reflecteren op de verschillende manieren<br />

waarop zij zich identificeren, waarbij de nadruk op de<br />

diversiteit komt te liggen.<br />

Werkwijze<br />

De studenten krijgen in groepjes stellingen voorgelegd. Ze<br />

vinken de stellingen af waar ze het mee eens zijn. Daarna<br />

worden deze per stelling plenair besproken.<br />

Stellingen<br />

O Mijn identiteit ligt vanaf mijn geboorte vast<br />

O Mijn identiteit is iets van mezelf, ik laat deze<br />

niet zomaar zien<br />

O Wat anderen van mij denken laat me koud<br />

O Mijn identiteit is af te lezen aan mijn gedrag<br />

O Op school gedraag ik mij anders dan thuis of op straat<br />

O Ik gedraag mij vaak zoals anderen dat<br />

van mij verwachten<br />

O Als ik bij anderen ben speel ik een rol<br />

O Ik kan thuis het meest mezelf zijn<br />

O Op internet doe ik mij liefst anders voor dan dat ik ben<br />

O Wat ik ben is belangrijker dan wie ik ben<br />

O Ik ben wat ik heb<br />

Socratisch gesprek:<br />

uitdiepen en doordenken<br />

Het socratisch gesprek is geen debat. Het gaat er niet om<br />

je gelijk te halen, maar om inzicht te krijgen in het begrip<br />

‘identiteit’, de achterliggende overwegingen en de vooronderstellingen<br />

bij de gesprekspartners. Vandaar dat er regelmatig<br />

wordt samengevat wat er is gezegd.(Kan iemand<br />

het even samenvatten?) Ook als je om opheldering vraagt<br />

vat je eerst samen wat jij denkt dat er door de ander is gezegd.<br />

Er wordt onmiddellijk om opheldering gevraagd als<br />

iets niet duidelijk is.(Wat bedoel je daar precies mee? Kun<br />

je daar een voorbeeld van geven?) Ook moet de lijn van<br />

de argumentatie en van het gesprek helder blijven.(Welke<br />

argumenten zijn er tot nu toe gegeven voor deze stelling?)<br />

Er wordt dus steeds aangesloten bij de vorige spreker en<br />

zijpaden worden zoveel mogelijk vermeden.<br />

De groep is niet groter dan 13 leerlingen. De tijd voor<br />

een gesprek van zo’n groep is doorgaans 90 minuten. Met<br />

elkaar wordt van tevoren een procedure afgesproken over<br />

hoe je aan het woord komt: hand opsteken, gaan staan. Er<br />

spreekt steeds één leerling of student. De gespreksleider<br />

beslist over de voortgang. Als je het niet meer begrijpt,<br />

geef je dit aan.<br />

Begripsverheldering<br />

Het is de bedoeling dat het onderwerp wordt begrepen.<br />

Elke leerling of student moet de ruimte krijgen om uit<br />

te leggen wat hij of zij werkelijk bedoelt met gebruik van<br />

een simpel voorbeeld. Leerlingen geven een voorbeeld.<br />

Degene die het voorbeeld inbrengt moet het zelf hebben<br />

meegemaakt. Dus niet: “Mijn broer….’. Vervolgens kiezen<br />

de leerlingen met z’n allen één voorbeeld uit.<br />

Na een voorbeeld te hebben geselecteerd gaat het gesprek<br />

als volgt verder:<br />

1 Het voorbeeld verhelderen: wat is er precies gebeurd<br />

en wat heb je precies gedaan? Deze verheldering is van<br />

belang om een keuzemoment naar boven te halen.<br />

2 Daarna is het belang de kern uit het vooorbeeld te<br />

halen. Deze kern wordt opgeschreven. Voorbeelden<br />

beschrijven vaak de situatie, maar het gaat erom het<br />

keuzemoment naar voren te halen : ( ‘Je hebt je toen<br />

anders voorgedaan dan je wilde, is dat het punt?’)<br />

3 Andere deelnemers wordt gevraagd zich te verplaatsen<br />

in het voorbeeld: wat zou jij hebben gedaan?<br />

4 Het voorbeeld toespitsen op een oordeel: ‘je anders<br />

voordoen dan je bent is niet erg’. Vaak komen deze<br />

oordelen als vanzelf naar boven als reacties op wat<br />

anderen zouden doen.<br />

5 Een oordeel eruit kiezen en verder onderzoeken:<br />

waarop is dit oordeel gebaseerd; welke argumenten en<br />

vooronderstellingen liggen aan dat oordeel ten grondslag?<br />

Iedere bijdrage moet meebouwen aan een verdiept inzicht.<br />

Er wordt naar consensus gestreefd. Er mag niet gedebatteerd<br />

of gediscussieerd worden.<br />

Docent als gespreksleider<br />

De docent heeft een louter procedurele taak en fungeert<br />

als gespreksleider, maar laat daarbij niet zijn of haar eigen<br />

mening naar voren komen. Ruimte creëren om nog scherper<br />

te formuleren, door meningen heen de inhoud boven<br />

tafel krijgen, concrete voorbeelden voorstellen om niet te<br />

algemeen of te abstract te praten, soms zelf de gesprekslijn<br />

weer even aanzetten, dat zijn de taken van de docent.<br />

De gespreksleider legt van te voren de spelregels uit. Het<br />

is belangrijk dat het socratisch gesprek wordt beleefd als<br />

een zoektocht en een dialoog. Daarom is het belangrijk<br />

dat er open vragen worden gesteld. Om van een socratisch<br />

gesprek een vruchtbare dialoog te maken dienen een<br />

aantal spelregels in acht te worden gehouden:<br />

Geen debat of discussie: het gaat er niet om twee stellingen<br />

tegenover elkaar te zetten en te kijken wie de beste<br />

argumenten heeft.<br />

Geen beroep op autoriteit. (‘Mijn vader zegt…’. of ‘In de<br />

krant las ik…’.) Het gaat om wat de leerling zelf denkt.<br />

Met een beroep op autoriteit verschuilt hij of zij zich<br />

achter anderen.<br />

Geen hypothetische vragen en speculaties (‘Bestaat identiteit?’)<br />

Dit leidt tot welles-nietes gesprek.<br />

Geen blijken van goed- of afkeuring (‘Wat een onzin. Echt<br />

belachelijk wat je zegt!’). Dit schept onveiligheid in de<br />

groep. Let ook op dat niet op de man wordt gespeeld.<br />

Geen gesloten vragen waarop alleen met ja en nee kan<br />

worden geantwoord.


Notulist<br />

Een van de deelnemers houdt de voortgang van het<br />

gesprek bij. Het gaat om een zakelijke weergave van de<br />

vragen, voorbeelden en argumenten. De hele groep is<br />

verantwoordelijk voor het verslag dat aan het eind wordt<br />

doorgenomen.<br />

Samengevat:<br />

Formuleer de hoofdvraag: wat is mijn identiteit?<br />

Iedereen brengt een ervaringsvoorbeeld in.<br />

De groep kiest één of twee markante voorbeelden.<br />

Haal uit deze voorbeelden aspecten. (zie bijvoorbeeld de<br />

leefvelden en de eindstellingen van de kennismakingsoefening)<br />

Maak met de groep een prioriteitenlijst van de aspecten<br />

(wat gaan we eerst bespreken, wat dan, enz.)<br />

Gebruik de laatste 10 minuten om een antwoord te formuleren<br />

op de hoofdvraag.<br />

Neem ten slotte met elkaar het verslag door.<br />

Jurydebat: gelijk hebben of krijgen?<br />

Anders dan in het socratisch gesprek gaat het er in een<br />

jurydebat om stelling te nemen en argumenten aan te<br />

dragen die deze stelling onderbouwen. Het gaat erom de<br />

ander te overtuigen. De spreektijd van de ander is eigenlijk<br />

verloren tijd en er mag dan ook soms geïnterrumpeerd<br />

worden, zolang dit op zakelijke gronden gebeurt. Retoriek<br />

hoeft niet geschuwd te worden en de stelling van de ander<br />

slinks onderuit halen is toegestaan. Het gaat er niet om de<br />

ander met woorden schaakmat te zetten, maar de jury te<br />

overtuigen van jouw opvattingen.<br />

Voorzitter en jury<br />

De docent is de debatleider die chaos moet voorkomen.<br />

Een jury houdt het verloop in de gaten om aan het eind<br />

van het debat een eindoordeel te vellen: wie heeft zijn<br />

stelling het best onderbouwd en is het meest overtuigend?<br />

Een debat duurt 25 minuten. Zo kunnen in een les twee<br />

debatten worden gevoerd.<br />

Procedure<br />

Het debat wordt voorbereid door twee groepen die een<br />

standpunt ten aanzien van een stelling krijgen toegewezen:<br />

voor of tegen. Ze leren dus ook om een standpunt te verdedigen<br />

dat niet van henzelf is. In dat proces worden de<br />

jongeren gedwongen om scherp en zakelijk te argumente-<br />

ren. Eerst zetten ze per groep de argumenten waarmee ze<br />

het debat ingaan op een rijtje. Er kan één woordvoerder<br />

zijn, maar het is ook mogelijk om iedereen mee te laten<br />

doen al naar gelang het uitkomt.<br />

1 5 minuten voorbespreking van de stelling en uitwerking<br />

van presentatie<br />

2 Iedere groep krijgt 2 minuten presentatie van hun<br />

argumenten<br />

3 5 minuten om in eigen groep een reactie op de ander<br />

voor te bereiden<br />

4 Iedere groep krijgt 2 minuten voor de weerlegging<br />

5 De jury beoordeelt wie zijn stelling het best heeft<br />

onderbouwd. Er zijn twee criteria: het inhoudelijke<br />

argument en de presentatie (overtuigingskracht,<br />

lichaamstaal, retoriek)<br />

Stellingen<br />

• De Rotterdamse identiteit bestaat niet<br />

• Rotterdam heeft geen identiteit, Rotterdammers wel<br />

• Iedereen is vrij om overal zijn eigen identiteit<br />

uit te dragen<br />

• Je kiest voor je identiteit(en)<br />

• Je identiteit(en) krijg je van huis uit mee<br />

• Het gaat er om wat je bent, niet wie je bent.<br />

• Wees blij dat je geen identiteit hebt<br />

• Je hebt altijd meerdere identiteiten

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!