28.09.2013 Views

volledig geïllustreerd pdf bestand - Breda's Museum

volledig geïllustreerd pdf bestand - Breda's Museum

volledig geïllustreerd pdf bestand - Breda's Museum

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

KUNSTENAARS EN collEcTiE, 1800 - hEdEN


20-12-2008 t/m 30-08-2009<br />

CATALOGUS<br />

Tekst: Jeroen Grosfeld


voor-<br />

woord<br />

Met Signatuur geeft Breda’s <strong>Museum</strong><br />

voor de eerste maal in de geschiedenis<br />

een overzicht van de beeldende kunst uit<br />

Breda en omgeving en de traditie waarin<br />

die zich de laatste twee eeuwen heeft<br />

ontwikkeld. Met dit overzicht exposeert<br />

het museum ook voor het eerst een ruime keuze uit zijn grote verzameling 19e ,<br />

20e eeuwse én hedendaagse kunst.<br />

De laatste jaren is het aandeel van de beeldende kunsten in de verzameling van<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> spectaculair toegenomen. Niet zozeer is dat het geval met beeldende kunst<br />

uit de tijd vóór 1800. Het verzamelen daarvan heeft tot op heden weinig prioriteit gehad.<br />

Prijstechnische redenen spelen daar een rol, in combinatie met de moeilijkheid om uit die<br />

vroeger eeuwen binnen de Bredase criteria van het verzamelbeleid in redelijke tijd een<br />

samenhangende deelcollectie bijeen te brengen. Met aankopen van kunst uit vooral de 19 e<br />

en de eerste helft van de 20 e eeuw is echter inmiddels wel een verzameling tot stand<br />

gebracht die een samenhangend beeld geeft van wat kunstenaars in Breda en omgeving in<br />

die anderhalve eeuw hebben gemaakt. Vrij recent is daaraan een groot aantal werken uit<br />

de tweede helft van de 20 e en de eerste jaren van deze eeuw toegevoegd. Eigen aankopen<br />

behoren daar steeds meer bij, maar substantiële aanwinsten vormden <strong>bestand</strong>en uit de<br />

voormalige Bredase artotheek en de complete Stadscollectie die de afgelopen jaren in de<br />

museumcollectie werden opgenomen. Bijeen is zo een stevig fundament gelegd voor de<br />

rol die Breda’s <strong>Museum</strong> gaat vervullen als podium voor de beeldende kunst in Breda.<br />

Hedendaagse kunst en kunst uit het verleden krijgen op dat podium hun plaats.<br />

Signatuur toont werken van kunstenaars met een reputatie die soms de grenzen van<br />

Breda ver te buiten gaat. Een centrale plaats heeft Petrus van Schendel. Diens monumentale<br />

Geboorte van Christus, onlangs in het museum gerestaureerd, vormt het middelpunt van<br />

maar liefst negen andere werken van zijn hand. Fredriks, Huijsmans, Schouman, Kannemans,<br />

De Klerk, Haanen, Allebé en Klinkenberg zijn enkele andere namen uit de 19e eeuw. Uit de<br />

eerste helft van de 20 e eeuw zijn kunstenaars als Krabbé, Bogaerts, Dittlinger, Van Welie,<br />

Van Doorn, Steenbergen, Rueb en Sleper vertegenwoordigd. Van na 1965 toont Signatuur<br />

werken van Den Hollander, Peeters, Hocks, Mol, Korsmit en Claassen. Maar ook werken van<br />

veel andere kunstenaars bieden kwaliteit. Reputatie is dan ook zeker niet het enige criterium<br />

geweest bij de samenstelling van de tentoonstelling.<br />

Het overzicht dat Signatuur geeft is uiteraard selectief. En het is bedoeld om in twee<br />

eeuwen traditie enkele kenmerkende aspecten te typeren. Signatuur biedt echter vooral een<br />

verrassende kennismaking met werken van een aantal bijzondere kunstenaars. Hun namen<br />

markeren een boeiende wandeling door een tijdperk waarin Breda en omstreken langzaam<br />

maar zeker aansluiting vonden op een grotere wereld. Kunstenaars hadden en hebben daar<br />

op hun manier een aandeel in.<br />

Voorwoord | SIGNATUUR<br />

3


veranT-<br />

woording<br />

Signatuur is samengesteld<br />

uit de eigen verzameling<br />

van Breda’s <strong>Museum</strong>. Daarin<br />

zijn permanent de collecties<br />

opgenomen van de Stichting<br />

Stedelijk <strong>Museum</strong>, de<br />

Stichting Bisschoppelijk <strong>Museum</strong> en de Vereniging Vrienden van Breda’s<br />

<strong>Museum</strong>. Enige jaren geleden is een selectie uit de collecties van De Beyerd<br />

en de voormalige Artotheek Breda in de museumverzameling opgenomen.<br />

Recent is de voormalige Stadscollectie Breda integraal aan het museum<br />

overgedragen.<br />

Voor Signatuur zijn enkele bruiklenen verkregen van het Noordbrabants <strong>Museum</strong><br />

in Den Bosch, dat de komende tijd voor een verbouwing gesloten zal zijn. In de loop der<br />

jaren zijn ook van enkele instellingen en particulieren langdurige bruiklenen of schenkingen<br />

verkregen. Per geval wordt van een en ander melding gemaakt bij de beschrijving van de<br />

geëxposeerde werken.<br />

Samenstelling en inrichting van Signatuur zijn verricht door Reinhilde van Haeren,<br />

Ger Feijen en Jeroen Grosfeld. De tentoonstellingsteksten zijn geschreven door<br />

Jeroen Grosfeld. Gegevens werden aangeleverd door Pierre van der Pol, Reinhilde van<br />

Haeren, Laurens Siebers en Hans Sprangers, allen medewerkers van Breda’s <strong>Museum</strong>.<br />

Tevens zijn gegevens benut uit artikelen van Wilma van Giersbergen, Pierre van<br />

der Pol, Ron Dirven en Jeroen Grosfeld die eerder zijn gepubliceerd in Breda’s <strong>Museum</strong> Post.<br />

Voor de gegevens over Petrus van Schendel is dankbaar gebruik gemaakt van de adviezen<br />

van Jan de Meere.<br />

Tenslotte is gebruik gemaakt van de volgende publicaties:<br />

Nicole Hermans, ‘De veranderende identiteit van een academie. De geschiedenis van<br />

de Academie voor Beeldende Kunsten St. Joost te Breda, 1945-1974’, doctoraal scriptie<br />

Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht, 1986.<br />

Wilma van Giersbergen, ‘Kunstonderwijs en kunstklimaat in Noord-Brabant, 1796-1940’, in:<br />

De Muze als motor, Noordbrabants <strong>Museum</strong>, Den Bosch, 1996.<br />

Wilma van Giersbergen, ‘De kunst is geheel en al bijzaak’ : de moeizame carrière van<br />

C.C. Huijsmans (1810-1886), tekenmeester in Brabant’, proefschrift UvA, uitgegeven door<br />

de Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 2003.<br />

4 Verantwoording | SIGNATUUR<br />

5


inTro-<br />

ducTie<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> verzamelt werk van<br />

kunstenaars met een relatie tot Breda en<br />

omgeving. Ze zijn hier geboren en getogen<br />

of verbleven hier voor hun opleiding of een<br />

opdracht. Anderen hebben in hun werk<br />

Bredase personen, gebeurtenissen of<br />

gezichten in stad en omgeving afgebeeld.<br />

Pas vanaf het jaar 1800 komt er enige continuïteit in de beeldende kunst in en<br />

rond Breda. Er komen opleidingen en kunstenaars blijven hier om hun beroep uit te<br />

oefenen. Signatuur biedt een overzicht van deze kunsttraditie en onderscheidt daarin<br />

enkele ken merkende aspecten.<br />

Die traditie leeft tot op de dag van vandaag. Met zijn collectie, aanwinsten en<br />

tentoonstellingen volgt Breda’s <strong>Museum</strong> daarvan de ontwikkelingen. Met die verbinding<br />

tussen verleden en heden wil Breda’s <strong>Museum</strong> een podium bieden voor de beeldende<br />

kunst in Breda.<br />

6 Introductie | SIGNATUUR<br />

7


De geschiedenis van<br />

een eigen traditie van beeldende<br />

kunst in Breda heeft<br />

in 1799 een haast symbolisch<br />

begin met de oprichting van<br />

een tekenacademie.<br />

Net als in andere steden,<br />

zoals Den Haag, Haarlem<br />

of Dordrecht waren het<br />

vooruitstrevende burgers en<br />

kunstliefhebbers die hiertoe<br />

het initiatief namen. Sinds de<br />

inval van de Fransen in 1795<br />

en de daaropvolgende oprichting<br />

van de Bataafse Republiek<br />

in 1798 kregen burgers<br />

meer vrijheid voor dit soort<br />

ondernemingen. Zij kregen<br />

hiervoor zelfs de steun van<br />

de stedelijke overheid. Met een academie werd door kunstenaars afstand gezocht van de opleiding<br />

en beroepsuitoefening in het aloude gildenverband en streefden zij naar erkenning van hun vak als<br />

een vrije kunst. Die ontwikkeling stamde al uit het Italië van de Renaissance maar kwam in Nederland<br />

pas in de 18e eeuw echt op gang onder invloed van verlichte genootschappen. Onder de Bataafse<br />

Republiek en later het Franse bewind kregen dit soort vrijheden echt gestalte.<br />

fredrikS<br />

en de<br />

eerSTe<br />

Teken<br />

academie<br />

Aan de Bredase academie werd handtekenen, modeltekenen en bouwkundig tekenen<br />

onderwezen. De academie was er zeker niet uitsluitend voor de gezeten burgers en liefhebbers.<br />

Met goed tekenonderwijs probeerde men jongens tot betere ambachtslieden op te leiden. Al snel<br />

volgden in Breda zo’n zestig jongens de opleiding, waarvan sommigen zelfs hun studie konden<br />

voortzetten aan de nieuwe kunstacademie in Antwerpen. Daarmee was de tekenacademie een goed<br />

voorbeeld van het streven van het nieuwe bewind om met onderwijs meer gelijke kansen te bieden<br />

op maatschappelijk succes. De academie heeft bestaan tot 1809, dus ook in de tijd van het Koninkrijk<br />

Holland onder Lodewijk Napoleon. Vlak voor de inlijving van Nederland in het Franse Keizerrijk<br />

werd de tekenacademie opgeheven, maar dat was waarschijnlijk wegens geldgebrek bij de stedelijke<br />

overheid.<br />

Naast twee tekenmeesters van de Bredase Militaire School behoorde kunstenaar<br />

Jan Hendrik Fredriks tot de oprichters. Fredriks werd er zelf leraar en heeft onder anderen<br />

Jacobus Huijsmans onderwezen, dezelfde die in 1825 tekenmeester zou worden aan het nieuwe<br />

Stadsteken-instituut, een instelling die zeer vergelijkbaar was met de tekenacademie van Fredriks.<br />

Jan Hendrik Fredriks werd in 1751 in Breda geboren. Hij belandde op 11-jarige leeftijd in het<br />

Burgerweeshuis. In de traditie van weeshuizen kreeg hij als talentvolle jongeman de kans om zich<br />

in het kunstenaarsvak te bekwamen. Hij ging eerst in de leer bij Joseph Meyers, meesterverver in<br />

Breda. Hij vervolgde zijn leertijd bij Pieter den Zomer om het vak van fijnschilderen onder de knie<br />

te krijgen. Met goedvinden van de weeshuisregenten vertrekt hij in 1772 naar Den Haag waar hij<br />

enige jaren later ingeschreven wordt in de Kunstkamer van Pictura. Fredriks keerde als volleerd<br />

kunstschilder terug in Breda. Uit eigen ervaring kende hij dus het maatschappelijk belang van goed<br />

onderwijs. Zijn specialiteit was het schilderen van kamerbehangsels, vooral met bloemstillevens.<br />

In het Bredase weeshuis is een prachtig voorbeeld daarvan bewaard gebleven dat hij misschien heeft<br />

uitgevoerd als gebaar van dank aan het weeshuisbestuur. In het stadhuis van Breda is geschilderd<br />

behangsel in de vergaderkamer van de Tienraad bewaard. Tot in de twintigste eeuw hebben meer<br />

van zulke kamers in Bredase woonhuizen bestaan, maar deze zijn helaas verloren geraakt.<br />

Fredriks maakte ook werk voor de vrije markt: bloemstillevens op kleiner formaat. Daarnaast was<br />

hij een uitstekend portrettekenaar. Zijn werk is uiterst zeldzaam. Hij is in 1817 in Breda overleden.<br />

Fredriks en de eerste tekenacademie | SIGNATUUR<br />

9


1<br />

Zes kamerbehangsels met bloem- en fruitstillevens<br />

Jan Hendrik Fredriks<br />

Olieverf op doek<br />

1799<br />

Deze serie stillevens heeft ooit gediend als wanddecoratie,<br />

waarschijnlijk in een tuinkamer of grote theekoepel. Ze zijn<br />

afkomstig van de familie Van Raak die in Breda een hofhuis bezat,<br />

de ‘Nieuwe Hollandsche Tuin’ genaamd. In het jaar van het<br />

ontstaan van deze serie was Walter van Raak daarvan de eigenaar,<br />

dus waarschijnlijk was hij het die Fredriks hiervoor de opdracht<br />

heeft gegeven.<br />

In de serie stillevens zijn er drie met de lichtval van links en drie met<br />

de lichtval van rechts. De schilder creëerde in de kamer zo de illusie<br />

van hoge nissen. De keur aan bloemen en vruchten roept de sfeer<br />

van voorjaar, zomer en herfst op.<br />

Opvallend element is de kom met goudvissen in het schilderij het<br />

meest rechts. In de achttiende eeuw kwam de cultuur van China in<br />

Europa in de mode en werden woonkamers in die sfeer ingericht<br />

met zogeheten ‘chinoiserie’. Behalve zaken als porselein, meubels<br />

en chinees behang kwamen ook de in China gekweekte goudvissen<br />

in zwang als sierelement in huis of in de vijver. Sinds het eerste kwart<br />

van de 18e eeuw werden goudvissen ook in Holland gekweekt.<br />

De vergulde houten lijsten zijn in de Lodewijk XV-stijl uitgevoerd.<br />

In 1799 was dat een ouderwetse keuze.<br />

Inv.nr. S 2853<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong>, Breda<br />

Verworven met steun van de Provincie Noord-Brabant<br />

10 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Fredriks en de eerste tekenacademie | SIGNATUUR 11<br />

2<br />

Zelfportret van J.H. Fredriks en portret van J.C. Tusel<br />

Jan Hendrik Fredriks<br />

Pasteltekeningen<br />

1795<br />

Fredriks maakte dit stel portretten in de zeer moeilijke techniek van het<br />

tekenen met pastelkrijt. Zichzelf portretteerde hij als een zelfbewuste<br />

kunstschilder met het palet in de hand. Joanna Catharina Tusel was zijn<br />

echtgenote. Zij trouwden in mei 1784 te Ginneken.<br />

Inv.nrs. S 4454 en S 4455<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong>, Breda


3<br />

4<br />

Portret van J.B. Elsen<br />

Jan Hendrik Fredriks<br />

Pasteltekening<br />

1795<br />

Volgens het opschrift maakte Fredriks dit portret<br />

in het ‘1e jaar der Bat(-aafse) vrijheid 1795’. Jean<br />

Baptiste Elsen (1752-1826) was aan het eind van<br />

de 18e eeuw de grondlegger van een drogisterij in<br />

de Ridderstraat te Breda.<br />

De katholiek Elsen behoorde tot de patriottische<br />

burgers en maakte in de Bataafse tijd enige tijd<br />

deel uit van het stadsbestuur. Fredriks en Elsen<br />

zullen elkaar van deze kringen hebben gekend.<br />

Ze woonden ook vlak bij elkaar. Het portret<br />

van Elsen is prachtig getroffen. Fredriks komt<br />

met deze kwaliteit dicht in de buurt van zijn<br />

tijdgenoot, de Maastrichtenaar Johan Tischbein.<br />

De sobere uitvoering van het portret past bij<br />

de stijl die patriottische burgers als decorum<br />

verkozen.<br />

Inv.nr. S 4069<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong>, Breda<br />

Stilleven met bloemen<br />

Jan Hendrik Fredriks<br />

Olieverf op paneel<br />

1778<br />

Dit stilleven maakte Fredriks zo’n tien jaar eerder dan de hiervoor besproken werken.<br />

Hij heeft het misschien nog in Den Haag gemaakt of anders kort na zijn terugkeer in Breda.<br />

Dit schilderij komt uit het bezit van het weeshuis waar hij opgroeide. Mogelijk heeft Fredriks<br />

ook dit werk aan het weeshuis geschonken.<br />

In een decor van klassieke bouwfragmenten zijn bloemen uit diverse seizoenen afgebeeld.<br />

De meeste bloemen zijn diverse soorten rozen: stokroos, pioenroos en het Gelders roosje.<br />

Verder onderscheiden we anjers, een tulp, narcissen, monnikskap en het blad van de distel.<br />

Verdere stoffering heeft Fredriks gemaakt met een nest met mereleitjes, diverse vlinders en<br />

een waterjuffer. Het geheel is uitgevoerd in een palet van lichte tinten, typisch voor de stijl<br />

van de late 18e eeuw. Anders dan de serie van zes grote stillevens op doek, is dit stilleven op<br />

paneel geschilderd. De bloemen zijn mede daarom veel fijner geschilderd. Dat gaat op een<br />

paneel beter dan op linnen.<br />

Inv.nr. G 2036<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, langdurig bruikleen Gereformeerd Burgerweeshuis Breda<br />

12 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Fredriks en de eerste tekenacademie | SIGNATUUR 13


in heT<br />

lichT van<br />

peTruS van<br />

Schendel<br />

Petrus van Schendel is op<br />

21 april 1806 in Terheijden<br />

geboren. Hij groeide op in<br />

Breda. Zijn eerste tekenlessen<br />

zou hij gekregen<br />

hebben van J. B. Fredriks<br />

(1790-1827), een zoon van<br />

J. H. Fredriks.<br />

In 1822 ging Petrus naar de<br />

academie in Antwerpen.<br />

Daarna keerde hij terug naar<br />

Breda en woonde afwisselend<br />

hier en in Amsterdam, de<br />

stad waar hij zich vlak voor<br />

zijn huwelijk in 1830 permanent<br />

vestigde. Van 1832 tot 1838 woonde hij in Rotterdam en van 1838 tot 1845 in Den Haag.<br />

Hij vestigde zich in 1845 voorgoed in Brussel. Van Schendel overleed aldaar in 1870.<br />

Petrus van Schendel is een van de belangrijkste kunstenaars van de Nederlandse romantiek.<br />

Als zeer bedreven beoefenaar van het genre van kaarslichttaferelen had hij een aandeel in de vestiging<br />

van een nieuwe Nederlandse nationale schildertraditie, waarmee kunstenaars die van de Gouden<br />

Eeuw wilden voortzetten. Van Schendel had daarbij voorbeelden in het werk van 17e eeuwse schilders<br />

als Gerard Dou of Godfried Schalcken. Dit kaarslichtgenre is voor Van Schendel duidelijk zijn handelsmerk<br />

geworden. In zijn tijd was hij daarmee een internationaal gekend schilder en die faam geniet<br />

hij nog steeds. Die faam staat een wat bredere bekendheid van andere facetten van zijn oeuvre in de<br />

weg, terwijl hij daar bij leven wel degelijk erkenning voor heeft gekregen. Naast zijn marktstukken of<br />

genretaferelen in interieur, beide bij kaars- of lamplicht, heeft hij zeegezichten, landschappen, veel<br />

portretten en historiestukken gemaakt.<br />

Uit zijn oeuvre valt een zoektocht op te maken naar een plaats in het spectrum van de<br />

schilderkunst van zijn tijd, dat van zowel Nederland als België voorop. Opgeleid onder Matthijs van<br />

Bree aan de academie van Antwerpen lagen zijn eerste ambities bij de historieschilderkunst. In zijn<br />

vroege werk zijn ook pogingen tot aansluiting op de internationale romantische schilderkunst te<br />

zien. Zijn periode in Nederland heeft vooral succes gebracht met kaarslichttaferelen en portretten.<br />

Na zijn vestiging in Brussel wordt een verbreding van zijn ambities tastbaar in de vorm van historiestukken,<br />

portretten en soms ook eigentijdse onderwerpen als fabrieksinterieurs of galante tuinfeesten,<br />

wederom weergegeven in het kunstlicht van zijn tijd.<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> bezit de grootste verzameling schilderijen van Van Schendel. Deze collectie vormt<br />

het hoogtepunt van het bezit aan kunst uit de 19e eeuw. Alle facetten van zijn oeuvre zijn inmiddels<br />

in deze collectie vertegenwoordigd, met als belangrijkste werk zijn monumentale historiestuk, de<br />

‘Geboorte van Christus’.<br />

Het succes van Van Schendel zorgde voor enkele navolgers in het genre van het kaarslichttafereel.<br />

In Breda waren dat Willem Kerremans en Andries Vermeulen. Thomas van Leent,<br />

van geboorte uit Princenhage, werkte in dit genre in Den Bosch. In diezelfde plaats was Jan Hendrik<br />

van Grootvelt werkzaam. Het werk van al deze kunstenaars blijft in kwaliteit echter ver achter bij die<br />

van Van Schendel.<br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR<br />

15


5<br />

Zelfportret<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

1832<br />

Van Schendel is op dit vroege zelfportret een jonge, zelfbewuste kunstenaar van 26 jaar oud.<br />

Zijn kleding is ingetogen maar chic. Het overhemd heeft gouden knoopjes. De wijde, fluwelen<br />

baret geeft aan dit zelfportret ook een romantisch tintje.<br />

Inv.nr. G 19<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

16 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 17<br />

6<br />

Portret van Geertruy van Schendel-Brocx<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op paneel<br />

1848<br />

Petrus van Schendel schilderde dit mooie portret van zijn moeder in 1848. Zij was toen<br />

tachtig jaar oud. Geertruy Brocx was in 1821 met haar vier nog thuiswonende kinderen,<br />

waaronder Petrus, vanuit Terheijden naar Breda verhuisd. Ze was in 1817 weduwe geworden<br />

en verdiende de kost voor haar gezin als winkelierster en verkoopster van groenten op<br />

de markt. Ze woonde op twee adressen in Breda: eerst in de Boschstraat en later in de<br />

Catharinastraat. In 1857 stierf zij op de hoge leeftijd van 88 jaar.<br />

Ze is hier afgebeeld met een eenvoudige witte muts, een bloedkoralen halssnoer en<br />

gouden oorbellen. Van Schendel heeft zijn moeder meerdere malen als model gebruikt in<br />

zijn schilderijen. Bovendien zal haar beroep van marktvrouw wel een rol hebben gespeeld<br />

bij zijn keuze voor marktscènes als hoofdmotief in zijn oeuvre.<br />

Inv.nr. G 2501<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong>


7<br />

De vloek van Kaïn<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

1832<br />

Dit is een vroeg werk van Van Schendel uit de tijd dat hij probeerde zich te ontwikkelen als<br />

historieschilder. Als historieschilder brengt een kunstenaar in één afbeelding een verhaal of<br />

historische gebeurtenis in beeld. Hij baseert zich daarbij op een literaire bron zoals de Bijbel,<br />

Griekse en Romeinse mythologie of geschiedenis maar vooral in de 19e eeuw ook de vaderlandse<br />

geschiedenis. Achter op dit schilderij staat geschreven: ‘The curse of Caïn – When thou tilled<br />

the ground, it shall not henceforth yield unto thee her strength. A fugitive and a vagabond shall<br />

thou be in the earth (Genesis 4G, 12V).’ Het betreft dus een voorstelling uit het Oude Testament,<br />

uitgewerkt in een romantische dramatiek. Het desolate landschap bij een woeste zee en een<br />

stormachtige lucht benadrukken de wanhoop van Kaïn. Na de moord op zijn broer Abel zijn hij<br />

en zijn gezin door God veroordeeld tot een zwervend bestaan.<br />

Inv.nr. S 5968<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Verworven met steun van Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

18 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 19<br />

8<br />

Schipbreuk op de rotsen<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1835<br />

Deze romantische voorstelling van een schipbreuk is een vroeg werk van Van Schendel. Hij<br />

schilderde de zee en de lucht in volle heftigheid. De hoog opspattende golven en de ruige<br />

rotsen geven een beeld van een overweldigende natuur waarbij de mens maar een nietig<br />

wezen is. Eén opvarende zoekt redding door zich vast te klampen aan de afgebroken mast,<br />

een ander bidt om redding. Een drenkeling probeert zich te redden met behulp van een stuk<br />

drijfhout. In een sloep proberen andere opvarenden de kust te bereiken. Van Schendel heeft<br />

in dit schilderij een veel lossere verfbehandeling toegepast dan we van zijn latere, gladde<br />

fijnschilderkunst kennen. Hij zocht met deze stijl van schilderen blijkbaar aansluiting op het<br />

werk van romantische schilders uit Frankrijk, zoals bijvoorbeeld Eugène Isabey (1803 - 1886)<br />

en vooral Théodore Gudin (1802 - 1880) die vergelijkbare marines maakten. Van iets eerder<br />

dateert het werk van Claude-Joseph Vernet (1714 - 1789). Ook daarmee is dit schilderij van<br />

Van Schendel wel vergelijkbaar. Hij moet deze werkwijze vrij snel hebben losgelaten. Er is<br />

althans geen enkel ander werk van dit type van hem bekend.<br />

Inv.nr. S 4170<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda


9<br />

De verzoeking van de heilige Antonius<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op paneel<br />

1838<br />

De heilige Antonius is herkenbaar aan zijn vaste attribuut het varken. In oude voorstellingen<br />

wordt deze heilige bij zijn verzoeking meestal geplaagd en verleid door allerhande monsters en<br />

duivels. In de 18e een 19e eeuw werden daarvoor andere oplossingen gezocht, met meer gevoel<br />

voor decorum. In dit werk van Van Schendel proberen vier vrouwen elk op hun manier Antonius<br />

te verleiden. Zij personifiëren vier van de vijf zintuigen. Van links naar rechts zijn dat het gevoel,<br />

de smaak, de reuk en het gehoor. Op de achtergrond zien we, als een dreigende spookverschijning,<br />

Vader Tijd die een masker van zijn gezicht afneemt.<br />

Hij verbeeldt daarom misschien het gezicht en met zijn gebaar geeft hij een waarschuwing<br />

tegen vanitas oftewel ijdelheid en roept hij dus op om, net als Antonius, verleidingen te<br />

weerstaan. Naarmate de tijd verstrijkt moet elk mens de waarheid onder ogen zien<br />

en helpen ijdelheid en zintuiglijke geneugten van dit leven niet meer.<br />

Al met al maakte Van Schendel met dit werk een allegorische voorstelling volgens de<br />

academische regels van het classicisme. Dat was in 1838 al wel een ouderwetse keuze.<br />

Alleen de spookverschijning van Vader Tijd wijkt nogal af van die regels. Zo’n figuur hoort<br />

eerder thuis in het vroege romantische werk van William Blake of Johann Heinrich Füssli.<br />

Was Van Schendel van hun werk op de hoogte? Heeft hij deze curieuze combinatie met een<br />

bepaalde bedoeling gebruikt? We weten dat helaas (nog) niet. Antonius had voor Petrus van<br />

Schendel een bijzondere betekenis: de parochiekerk van zijn geboortedorp Terheijden is aan<br />

deze heilige gewijd. Voor deze kerk heeft hij ook een schilderij met deze heilige gemaakt:<br />

een ‘Nachtbezoek van de heilige Paulus aan de heilige Antonius’.<br />

Inv.nr. 11491<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ‘s-Hertogenbosch<br />

20 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 21


10<br />

Zelfportret<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

1869<br />

Een jaar voor zijn dood schilderde Van Schendel dit voorname zelfportret. Bij zijn linkerarm ligt,<br />

nogal opvallend, een stapeltje boeken. Hij portretteert zichzelf hier eerder als wetenschapper<br />

dan als beeldend kunstenaar.<br />

Hij was in zijn leven dan ook actief geweest als werktuigkundige en uitvinder. In 1841 werd<br />

hem octrooi verleend voor zijn uitvinding tot verbetering van de schepraderen van stoom -<br />

rader schepen. Hij publiceerde studies over de ontginning en irrigatie van heidevelden in de<br />

Kempen en over een methode om het zijdelings schudden van spoorrijtuigen te verhelpen.<br />

Ook publiceerde hij een cursus perspectief voor kunstenaars en een boek over gelaatsuitdrukkingen,<br />

<strong>geïllustreerd</strong> met eigen etsen. Toen hij in 1863 exposeerde in het stadhuis van<br />

Breda schonk hij zijn complete geschriften aan het stedelijke archief. Echte erkenning heeft<br />

van Schendel voor zijn uitvindingen nooit gekregen. De Belgische koninklijke onderscheiding,<br />

links op zijn revers, heeft hij ontvangen nadat hij dit zelfportret had voltooid. Die heeft hij er<br />

dus nadien bijgeschilderd en dat zegt wel wat over zijn eerzucht.<br />

Inv.nr. G 231<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

22 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 23<br />

10


11<br />

De Geboorte van Christus<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

1858<br />

Dit monumentale doek is ruim twee jaar geleden herontdekt in de H. Kruiskerk in de<br />

Brusselse deelgemeente Elsene. Het was daar buiten gebruik en dientengevolge is het<br />

schilderij nu als langdurig bruikleen terechtgekomen in de verzameling van het museum.<br />

In het najaar van 2008 is het doek hier in deze zaal gerestaureerd en vervolgens in de<br />

vaste expositie opgenomen.<br />

Het is het grootste schilderij dat van Van Schendel bewaard is gebleven en waarschijnlijk ook<br />

het grootste dat hij ooit heeft gemaakt. De kunstenaar maakte dit werk niet in opdracht, maar<br />

voor eigen risico. Na voltooiing heeft Van Schendel het op enkele plaatsen tentoongesteld<br />

en er veel waardering voor gekregen. Een keer heeft hij een bod op het werk afgeslagen.<br />

Voor een schilder die zich specialiseerde in nachtelijke taferelen en daarbij de historieschilderkunst<br />

als hoogste ambitie koesterde, is de kerstvoorstelling natuurlijk de uitdaging bij uitstek.<br />

En Van Schendel moet van voorbeelden van de hand van meesters van vóór zijn tijd op de<br />

hoogte zijn geweest, al weten we nog niet hoe precies. Zijn compositie en stoffering daarvan met<br />

figuren vertonen duidelijke overeenkomsten met nachtelijke kerstvoorstellingen van Guido Reni<br />

en Correggio.<br />

De voorstelling is klassiek van compositie, met de menselijke figuren in een driehoek gevat.<br />

Links van de kribbe met het Christuskind Maria en Jozef. De overige personen zijn de herders<br />

en herderinnen die als eersten getuigen waren van de geboorte. Zij hebben geschenken meegenomen,<br />

zoals een mand met duiven en een brood en, op de achtergrond, een amfoor met<br />

drank. De os en de ezel zijn links, respectievelijk rechts in de voorstelling te zien.<br />

Als plaats heeft Van Schendel gekozen voor een klassieke ruïne en niet voor een stal.<br />

Hij heeft deze ruïne geschilderd naar een voorbeeld uit de Romeinse stad Palmyra in Syrië,<br />

waarvan in Van Schendels tijd prenten waren gepubliceerd.<br />

Licht en diepte creëert Van Schendel met twee fakkels terwijl de stralen van de ster van<br />

Bethlehem het geheel in een zacht aanvullend licht brengen.<br />

Om ruimtelijke redenen is de originele, monumentale lijst van het schilderij niet in zijn<br />

geheel benut kunnen worden. Nu is alleen de binnenlijst aangebracht.<br />

Inv.nr. G 2503<br />

Langdurig bruikleen Heilige Kruiskerk, Brussel<br />

24 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 25


12<br />

De aanbidding der herders<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op paneel<br />

Circa 1849<br />

Ondanks het verschil in titel waarmee Petrus van Schendel zelf een onderscheid maakte tussen<br />

de monumentale ‘Geboorte van Christus’ en deze kleinere ‘Aanbidding der herders’ lijken<br />

deze werken in veel opzichten sterk op elkaar. Voorstelling en moment zijn hetzelfde gekozen.<br />

Er zijn echter twee opmerkelijke verschillen tussen dit werk en het grote schilderij. Ten eerste<br />

heeft Van Schendel hier heel letterlijk het Christuskind als lichtbron gebruikt. Daarin volgde hij<br />

weliswaar de tekst dat Christus het licht op aarde bracht, maar op deze oplossing kreeg hij in zijn<br />

tijd kritiek. Men vond deze voorstelling van het kind te banaal en vooral onwerkelijk. Het tweede<br />

verschil betreft ook zo’n onwerkelijk element. Het zijn de engelfiguurtjes die door het dak van de<br />

ruïne afdalen met guirlandes in de hand. Juist ook die engeltjes lijken ontleend aan de theatrale,<br />

barokke voorbeelden van Correggio en Reni. Van Schendel heeft van hen een soort spookverschijning<br />

gemaakt, half doorzichtig als ze ten dele zijn. Daarop kwam in de 19e eeuw ook<br />

kritiek. Het lijkt dan ook niet voor niets dat de kunstenaar deze twee elementen bijna tien jaar<br />

later in zijn grote voorstelling achterwege heeft gelaten.<br />

Overigens is dit schilderij prachtig van uitvoering. Van Schendels fijnschilderwerk en stofuitdrukking<br />

komen op paneel toch het mooist tot hun recht. Het kunstwerk zit in de originele lijst.<br />

Inv.nr. S 6247<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Verworven met steun van de Vereniging Rembrandt, Provincie Noord-Brabant en de<br />

Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

26 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 27


13<br />

Jaarmarkt op de Grote Markt te Breda<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1863<br />

Dit schilderij geeft een impressie van de jaarmarkt zoals die in de vorige eeuw op de Grote Markt<br />

twee maal per jaar werd gehouden. De stad had tot ver in de 19e eeuw maar weinig winkels en<br />

de jaarmarkt was de gelegenheid voor bijzondere aankopen. Op de achtergrond is bijvoorbeeld<br />

een kraam met klokken te zien. In de kraam links op de voorgrond staan andere luxe artikelen<br />

uitgestald. Tegelijkertijd was zo’n jaarmarkt ook een kermis. Er traden orkesten op, er was<br />

volkstheater en meestal ook circus met paarden en acrobaten. Rechts in de voorstelling is een<br />

kermiskraam te zien waar men koek verkoopt. De kraamhouder speelt op een viool. Voor de<br />

kraam verdringen zich de burgers en buitenlui. Daartussen ontwaren we de gedrongen gestalte<br />

van Petrus van Schendel zelf: de man met de hoge hoed. De schilder heeft, zoals meestal in zijn<br />

markttaferelen, de locale klederdracht getrouw afgebeeld. Het meisje bij de kraam links op de<br />

voorgrond draagt een typische Baroniemuts met lange vleugels. De jonge muzikant naast haar is<br />

gekleed in een Tiroler kostuum en draagt een blaasinstrument aan zijn schouder. Tirolers waren<br />

als souvenirverkopers en muzikanten in de 19e eeuw vaste verschijningen op deze markten.<br />

Leuk detail op de voorgrond is ook de trekhond die geduldig bij zijn kraamkar ligt te wachten.<br />

De Bredase Grote Markt is zeer natuurgetrouw weergegeven. De huizen en de Grote Kerk<br />

op de achtergrond heeft Van Schendel in een perspectivische constructie opgezet.<br />

De lijnen daarvan zijn in dit schilderij nog goed zichtbaar. Met zijn plaatsing van verschillende<br />

lichtbronnen zorgt hij voor een mooie dieptewerking, met als laatste lichtbron de maan die net<br />

achter de kerktoren schuil gaat. Een heel bijzonder schilderij. Geen van Van Schendels marktstukken<br />

heeft zoveel couleur locale als het werk waarvan hij het onderwerp in de stad van zijn<br />

jeugd heeft gesitueerd.<br />

Inv.nr. S 6401<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Verworven met steun van de Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong> en de Provincie Noord-Brabant<br />

28 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 29


14<br />

James Watt verzonken in het spel met stoom uit de waterketel<br />

Petrus van Schendel<br />

Olieverf op paneel<br />

1869<br />

James Watt (1736-1819) was in de 19e eeuw het toonbeeld van de technische wetenschapper.<br />

Met een serie uitvindingen heeft hij de 18e eeuwse stoompompinstallatie van Newcomen<br />

ontwikkeld tot de stoommachine die in allerlei varianten dé aandrijving van machines, treinen<br />

en schepen zou worden. Van Schendel heeft Watt in dit schilderij geportretteerd op een<br />

moment uit diens jeugd dat als een soort legende beroemd is geworden. Door te spelen<br />

met een tang op de tuit van de waterketel boven het vuur wordt Watt zich bewust van de<br />

kracht van de stoom. Hij vindt op dat moment zijn roeping als uitvinder. Zijn tante, mevrouw<br />

Muirhead, vermaant hem juist dat hij zijn tijd niet zo moet verdoen met in het vuur te staren en<br />

spoort hem aan om zijn studieboeken ter hand te nemen. Voor de figuur van James Watt heeft<br />

hij zijn jongste zoon Théodore als model gebruikt. Deze Théodore stond in 1869 op het punt een<br />

ingenieursstudie te gaan volgen aan de uni versiteit van Leuven. We mogen deze voorstelling<br />

dan ook wel opvatten als een toespeling op dat belangrijke moment in het leven van Théodore.<br />

Van Schendel had zelf nooit werkelijke erkenning gekregen voor zijn uitvindingen en technische<br />

kennis. Misschien weet hij dat aan het feit dat hij slechts een ambachtelijke opleiding tot kunstenaar<br />

had kunnen volgen. En misschien zag hij ook een parallel met de vader van James Watt: een<br />

vindingrijk ambachtsman die door gebrek aan een hogere opleiding ook geen echte carrière had<br />

gemaakt en zeker niet op de sociale ladder was gestegen. Door zijn zoon wel in staat te stellen<br />

een studie te volgen hoopte Van Schendel voor Théodore wel een succesvolle loopbaan mogelijk<br />

te maken. Théodore is later overigens een geslaagd ingenieur geworden.<br />

Inv.nr. G 2502<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Verworven met steun van de Vereniging Rembrandt en het Prins Bernhard Cultuurfonds<br />

30 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 31


15 Amoureuze toenadering bij kaarslicht<br />

16<br />

Kaartspelers bij kaarslicht<br />

Jan Hendrik van Grootvelt<br />

Willem Kerremans<br />

Olieverf op paneel<br />

Olieverf op paneel<br />

1837<br />

1856<br />

Jan Hendrik van Grootvelt (1808-1855), een Bosschenaar, was een tijd- en vakgenoot van<br />

Petrus van Schendel. Ook hij schilderde kaarslichttaferelen. Van Grootvelt legde zich daarbij<br />

toe op kaartspelers, herberginterieurs, musicerende gezelschappen en marktscènes bij avond.<br />

Opvallend is zijn gedetailleeerde en zorgvuldige weergave van voorwerpen en de regionale<br />

streekdracht. Die aandacht voor stofuitdrukking werd later door zijn leerling Charles Grips<br />

voortgezet.<br />

Deze voorstelling is gesitueerd in een keuken waar een jonge vrouw en een dienstmaagd bezig<br />

zijn met strijkwerk. Een man, duidelijk een joodse marskramer die stoffen komt verkopen, buigt<br />

zich nogal dicht naar de jonge vrouw toe en maakt met zijn rechterhand een gebaar dat wijst<br />

op amoureuze toenadering. Zijn linkerhand heeft hij al op haar schouder gelegd. Met haar<br />

rechterhand maakt de jonge vrouw een afwerend gebaar, hoewel zij haar gezicht nog niet echt<br />

heeft afgewend. Wellicht wil Van Grootvelt hier een moment van inkeer bij de jonge vrouw<br />

treffen. De dienstmaagd lijkt namelijk net verschrikt op te kijken en als we goed in de achtergrond<br />

turen, zien we waarom. In de deuropening, vaag in de duisternis achter het tafereel, zien<br />

we het hoofd van een man verschijnen; misschien de man des huizes die plotseling binnenkomt.<br />

Kaarslicht wordt in genrestukken vaak in verband gebracht met amoureuze momenten, omdat<br />

kaarlicht warm en gezellig is en het uiterlijk van mensen flatteert. De kat op tafel, bekend als een<br />

krols en behaagziek dier, geeft een bevestiging van de strekking van de voorstelling.<br />

Inv.nr. 12.894<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ‘s-Hertogenbosch<br />

De Bredase schilder en fotograaf<br />

Wilhelmus Jacobus Kerremans<br />

(1828 - 1889) heeft zijn schilderkunst<br />

op zeer gevarieerde wijze<br />

uitgeoefend. Zo maakte hij kruiswegstaties<br />

voor de kerk op het<br />

Bredase begijnhof en schilderde<br />

hij ook portretten. In navolging<br />

van zijn iets oudere tijdgenoot<br />

Van Schendel heeft hij ook<br />

genrestukjes met kaarslicht<br />

gemaakt. Deze scène met kaartspelers<br />

is daarvan een voorbeeld.<br />

Ook hier is een amoureuze<br />

situatie bedoeld, misschien zelfs overspel. De oude man is, ook door de plaatsing van de kaars,<br />

enigszins afgezonderd. Hij gaat helemaal op in het kaarten, terwijl de vrouw flirt met de jongeman.<br />

Inv.nr. S 5709<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong>, Breda<br />

Verworven met steun van de Provincie Noord-Brabant<br />

32 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 33


17 Het nieuwe kindje<br />

Thomas van Leent<br />

Olieverf op paneel<br />

1848<br />

18<br />

Thomas van Leent (1807-1882) is een andere tijd- en vakgenoot van Petrus van Schendel, die in<br />

zijn werk met lichteffecten speelde. Hij werd geboren in Princenhage, maar heeft zijn leven lang<br />

in ’s-Hertogenbosch gewoond en gewerkt. Van Leent maakte van dit boereninterieur bij kaarslicht<br />

een tafereel dat aan een kerstvoorstelling doet denken. De personages verschillen natuurlijk,<br />

maar de haast gewijde sfeer waarin deze alledaagse omgeving is weergegeven geeft een religieus<br />

tintje aan dit kleine schilderij. Het situeren van sentimentele scènes uit het leven van Christus in<br />

de boerenomgeving van de eigen tijd was in de 19e en 20e eeuw niet ongewoon. Schilders konden<br />

daarvoor zelfs inspiratie opdoen in laat middeleeuwse voorbeelden van de Vlaamse Primitieven.<br />

Inv.nr. G 2495<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Familie aan tafel bij kaarslicht<br />

Thomas van Leent<br />

Olieverf op paneel<br />

1844<br />

In dit andere tafereel van Thomas<br />

van Leent zien we grootouders en<br />

een echtpaar met twee jonge kinderen<br />

rond een tafel. Op tafel een<br />

brandende kaars en een kom met<br />

goudvissen, toen nog iets bijzonders.<br />

Het jongste kind steekt haar<br />

handje uit naar de bewegende<br />

vissen. Op tafel verder glazen met<br />

thee of limonade. De jonge vader<br />

rookt een sigaar. Op de achtergrond<br />

zien we in het halfduister<br />

een smalle schouw waarop een<br />

Mariabeeld of een beeld van een<br />

andere heilige staat, geflankeerd<br />

door bloemstukjes. Zo te zien staan zowel het beeld als de bloemstukjes onder glazen stolpen.<br />

Bijeen een voorstelling van een familie, voor die tijd in goeden doen. Het zou hier om een familieportret<br />

kunnen gaan, maar erg precies lijken de personen niet uitgebeeld. Wellicht is een andere<br />

bedoeling van deze scène belangrijker.<br />

Ten eerste zien we drie generaties bijeen. Voor kleine kinderen hebben zowel de ouders<br />

als de grootouders een waarde in de opvoeding. En als het dan om opvoeding zou gaan<br />

dan zijn de verleidingen van water (goudviskom) en vuur (de vlam van de kaars) natuurlijk zaken<br />

die kinderen op de juiste manier moeten leren hanteren. Misschien dus eerder een leerzaam<br />

genrestukje dan een familieportret. Maar het zou ook om een combinatie van die twee kunnen<br />

gaan.<br />

Inv.nr. 16174<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ’s-Hertogenbosch<br />

34 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

In het licht van Petrus van Schendel | SIGNATUUR 35


heT gemiS:<br />

opdrachTen<br />

Gedurende de hele 19 e eeuw<br />

en de eerste decennia van<br />

de 20e eeuw werden veel<br />

opdrachten vergeven voor<br />

toegepaste kunst in gebouwen.<br />

In het zuiden waren<br />

dat op de eerste plaats<br />

veel kerken en aan de kerk<br />

gelieerde instellingen, zoals<br />

kloosters, onderwijsinstel lingen of ziekenhuizen. In Breda en omgeving waren er al die tijd nauwelijks<br />

kunstenaars die voor dit soort opdrachten in aanmerking kwamen. Het vele werk ging naar kunstenaars<br />

of ateliers die grote productie aankonden zoals in Antwerpen, Turnhout, Den Bosch of<br />

Roermond.<br />

Eigenlijk zouden voorbeelden van neobarokke en neogotische schilder- en beeldhouwkunst<br />

een ruime plaats moeten hebben in dit overzicht van kunst in Breda e.o. Maar omdat het aandeel van<br />

Bredase kunstenaars zo gering was is slechts gekozen voor een symbolische aanwezigheid van deze<br />

kunst in de vorm van twee sculpturen.<br />

36 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Het gemis: opdrachten | SIGNATUUR 37


19 20<br />

De apostelen Petrus en Paulus<br />

Gepolychromeerd hout<br />

circa 1875<br />

De apostel Paulus wordt altijd afgebeeld met een lange, weelderige baard en, zoals hier, een<br />

boek, of een zwaard. Dat laatste attribuut is bij dit beeld verloren gegaan. Een boek, of een<br />

schriftrol, is een gemeenschappelijk attribuut van alle apostelen. Petrus is herkenbaar aan<br />

zijn gedeeltelijk kale hoofd. Op dit beeld is dat minder duidelijk dan meestal het geval is.<br />

Ook van Petrus is bij dit beeld een attribuut verloren geraakt: zijn sleutels.<br />

De herkomst van deze beelden is niet precies bekend.<br />

Inv.nr. B 1926 1 en 2<br />

Bruikleen Stichting Bisschoppelijk <strong>Museum</strong>, Breda<br />

38 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Het gemis: opdrachten | SIGNATUUR 39


kunST<br />

alS<br />

familie<br />

TradiTie<br />

Er zijn in de 18 e en de 19 e eeuw nogal<br />

wat families aan te wijzen met een<br />

schilderstraditie. Dat het vak van<br />

vader op zoon wordt overgedragen<br />

is een vrij normaal verschijnsel. Maar<br />

soms zien we gezinnen met veel<br />

talenten en dan soms ook nog over<br />

meer generaties. De familie Koekkoek<br />

is een van de bekendste voorbeelden.<br />

In Brabant is de familie Knip een<br />

ander voorbeeld. Voor Breda e.o.<br />

is de familie Haanen van belang.<br />

Dit gezin vestigde zich in 1813 vanuit<br />

Utrecht in Oosterhout en vertrok<br />

rond 1830 weer naar Utrecht. Vader<br />

was Casparis Haanen (1778-1849), een schilder van kerken, interieurs en landschappen. Hij leerde<br />

het vak aan twee zoons en twee dochters. Daarvan werden Remigius Haanen en Adriana Haanen in<br />

Oosterhout geboren en zij beiden werden goede kunstschilders met een internationale reputatie.<br />

In de betere kringen waren tekenen en soms schilderen deel van de opvoeding van zowel<br />

jongens als meisjes. Soms kwamen daar ook bescheiden talenten uit voort. Het werk van Hermina<br />

van Stipriaan Luïscius is daarvan een duidelijk voorbeeld.<br />

40 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunst als familietraditie | SIGNATUUR 41


21<br />

22<br />

Landschap met boerderij<br />

Remigius Haanen<br />

Olieverf op paneel<br />

1829<br />

Remigius Haanen werd in 1812 in Oosterhout<br />

geboren. Hij leerde het schildersvak vroeg<br />

van zijn vader. Dit landschapje in de omgeving<br />

van Breda schilderde hij al op 17-jarige leeftijd.<br />

De weergave van het schilderachtige, vervallen<br />

boerderijtje met het rieten dak getuigt van veel<br />

talent. Mooi is ook hoe Remigius het zonlicht<br />

over het korenveld laat vallen. Vooral op de<br />

voorgrond is te zien hoe nauwkeurig hij de<br />

begroeiing wist weer te geven. De stijl van<br />

schilderen is glad van afwerking. In de loop van<br />

zijn carrière zou Remigius een steeds vrijere<br />

penseelvoering ontwikkelen. Rond 1830 verhuisde hij met het gezin mee naar Utrecht. Hij ging<br />

kort daarop in de leer bij de Hilversumse schilder Van Ravenzwaay, een schilder van landschappen<br />

met vee. Van Ravenszwaaij maakte ‘kunstreizen’, zoals dat in die tijd werd genoemd.<br />

Vooral naar Duitsland en Zwitserland en de latere loopbaan van Remigius Haanen is daardoor<br />

beïnvloed. Op 22-jarige leeftijd reist hij langs de Rijn naar het zuiden en verblijft achtereenvolgens<br />

in steden als Frankfurt, Stuttgart en München. In 1837 vestigt hij zich in Wenen.<br />

Maar ook vanuit die stad blijft hij reizen ondernemen, zoals naar Zuid-Spanje en naar Rusland.<br />

Overal waar hij komt weet hij zich te verzekeren van een clientèle. Zijn landschappen vonden<br />

veel aftrek. De meeste hebben een duidelijk Nederlands karakter. Haanen had bovendien een<br />

specialisme dat zeer in trek was: imposante wintergezichten in boslandschappen.<br />

Remigius overleed op de hoge leeftijd van 84 jaar in de Oostenrijkse plaats Aussee.<br />

Inv.nr. S 5698<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Verworven met steun van de Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong> en de Provincie Noord-Brabant<br />

Op weg naar het dorp<br />

Remigius Haanen<br />

Olieverf op doek<br />

circa 1835<br />

Dit landschap schilderde Haanen waarschijnlijk in zijn tijd in Hilversum. De voorstelling zou geinspireerd<br />

kunnen zijn op de omgeving aldaar, maar net zo goed kan het hier een uitwerking betreffen<br />

van tekeningen die hij nog in Brabant maakte. Opvallend is de veel grotere maat waarop<br />

Remigius binnen korte tijd leerde werken. Heel mooi heeft hij het nattige zandpad weergegeven.<br />

Zijn penseelvoering is losser geworden en hier en daar gebruikt hij ook de dikte van de verf voor<br />

de effecten die hij wil bereiken.<br />

Inv.nr. G 2122<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

42 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunst als familietraditie | SIGNATUUR 43


23<br />

Berglandschap in Tirol<br />

Remigius Haanen<br />

Olieverf op doek<br />

1837<br />

Dit schilderij heeft Haanen in Stuttgart gemaakt. Blijkbaar heeft hij dan inmiddels een reis in<br />

Oostenrijk achter de rug. We zien het werk van een volwassen landschapsschilder. Het spel van<br />

het licht en dieptewerking beheerst hij, net als de vakkundige weergave van de vegetatie, de<br />

rotspartijen en de besneeuwde bergtoppen in samenspel met de wolkenlucht. In de keuze van<br />

zijn onderwerp voegt Haanen zich met dit schilderij in de romantische kijk op het landschap van<br />

het hooggebergte, met de combinatie van liefelijke en woeste natuur waarin voor de menselijke<br />

figuren een ondergeschikte, nietige positie wordt benadrukt. Het werk is niet speciaal origineel<br />

te noemen. In Wenen, waar Haanen kort na zijn verblijf in Stuttgart ging wonen, werd veel van<br />

dit soort schilderkunst geproduceerd, dat van Ferdinand Waldmüller voorop. Wel is de vaardigheid<br />

waarmee de nog jonge schilder zich dit andere landschapstype eigen maakte verbazend.<br />

Haanens toets van schilderen is losser en pasteuzer dan die in zijn jeugdwerk. De gladde fijnschilderkunst<br />

heeft plaats gemaakt voor een schildertrant waarin de materie en opbreng van<br />

de verf bijdraagt aan de uitdrukking die de schilder aan het onderwerp wilde geven. Haanen gaat<br />

daarin overigens terughoudend te werk. In later werk permitteert hij zich in dit opzicht iets meer.<br />

Hij lijkt zich zo steeds voorzichtig naar de ontwikkeling van de smaak van zijn tijd te voegen.<br />

Inv.nr. G 380<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

44 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunst als familietraditie | SIGNATUUR 45<br />

24<br />

Stilleven met fruit<br />

Adriana Haanen<br />

Olieverf op paneel<br />

Circa 1835<br />

Adriana Haanen was de jongste dochter van de schilder Casparis Haanen (1778-1849) en een<br />

zus van Remigius Haanen (1812-1894). Zij specialiseerde zich in het schilderen van stillevens met<br />

bloemen en fruit. Dit stilleven met een kweepeer, druiven, een pruim en bessen is een van haar<br />

vroege werken waarin de invloed van de laat 18e en vroeg 19e eeuwse bloemschilders domineert.<br />

Uiteindelijk gaat dit type stillevens terug op het latere werk van de invloedrijke Amsterdamse<br />

stillevenschilder Jan van Huysum (1682-1749). Later heeft Adriana in haar stijl de 19e eeuwse<br />

ontwikkelingen gevolgd en is vooral haar toets van schilderen veel losser geworden en de toon<br />

van haar werk veel donkerder<br />

Inv.nr. G 455<br />

Bruikleen Vereniging van Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong>


25<br />

Stilleven met vruchten en vogelnestje en<br />

Stilleven met bloemen en roodborstje<br />

Hermina van Stipriaan Luïscius<br />

Olieverf op paneel<br />

Circa 1840<br />

Hermina van Stipriaan Luïscius (1789-1856) kwam op 44-jarige leeftijd als weduwe met<br />

haar elfjarig zoontje naar Breda. Hier woonde ook haar zuster die gehuwd was met<br />

Generaal Seelig. Van haar zijn kleine bloem- en fruitstillevens bekend. Deze schilderes<br />

heeft haar schilderkunst waarschijnlijk in de familiekring geleerd, als onderdeel van een<br />

goede opvoeding. De kwaliteit van haar werk is gezien deze achtergrond bovengemiddeld.<br />

Misschien trachtte de weduwe met de verkoop van schilderijtjes haar inkomen aan te vullen.<br />

Inv.nrs. S 6267.1 en 2<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Verworven met steun van de Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

46 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunst als familietraditie | SIGNATUUR 47


Teken-<br />

leraren en<br />

kunSTenaarS<br />

Na de sluiting van de<br />

eerste tekenacademie<br />

van Breda duurde het<br />

enige jaren voordat er<br />

bijna gelijktijdig twee<br />

nieuwe opleidingen<br />

werden gevestigd.<br />

De Koninklijke Militaire<br />

Academie werd in 1828<br />

in Breda gesticht.<br />

Het vak tekenen maakte<br />

onderdeel uit van de<br />

opleiding tot officier. Vanouds dienden officieren een zekere vaardigheid te hebben in het tekenen,<br />

zowel handtekenen als technisch tekenen. Met name aan het landschapstekenen werd grote waarde<br />

toegekend. Het was immers het enige middel waarmee men militair-strategische plaatsen en de positionering<br />

van verdedigingslinies en geschutsopstellingen kon weergeven. Bovendien werd tekenen<br />

beschouwd als onderdeel van de beschaafde opvoeding en daarmee zou de KMA voor jongemannen<br />

van goede komaf een aantrekkelijke opleiding zijn. Het belang van het vak was onder meer af te<br />

leiden van het aantal uren dat aan het tekenen werd besteed: vier dagen per week minstens één uur.<br />

Opeenvolgend is een reeks van kunstenaars als tekenleraar actief geweest bij de KMA. Hun aanwezigheid<br />

in de stad zorgde ook voor een zekere opbloei van culturele activiteiten. Er werden genootschappen<br />

voor kunstbeschouwing opgericht en op den duur werden ook tentoonstellingen georganiseerd.<br />

Daarin waren de tekenleraren en soms hun collega’s van elders met werken vertegenwoordigd.<br />

Onder hen bekende en minder bekende namen als Balthasar Joosz, Frederik Huygens, Martinus en<br />

Izaak Schouman, Jacobus en Constant Huijsmans en Christiaan Kannemans. De laatste drie waren<br />

ook als tekenleraar actief bij het ‘Stads-Teeken-Instituut’.<br />

Deze stedelijke instelling, opgericht in 1825, is enerzijds te beschouwen als voorloper van<br />

ons huidige lager technisch onderwijs, anderzijds als een aanzet tot de kunstacademies van later tijd.<br />

Doel was ‘door middel van het teekenen den zin en het gevoel voor het schoone, den grootschen<br />

stijl en eenen zuiveren smaak onder de bevolking te verspreiden’. In de praktijk was het overigens<br />

meer een opleiding om kundige ambachtslieden te kweken ter bevordering van de nijverheid.<br />

Niet op de eerste plaats dus een opleiding van kunstenaars.<br />

Onderwijs aan het Stadstekeninstituut was tot 1858 gratis. Men bezocht de tekenschool vanaf het<br />

twaalfde jaar, na het beëindigen van de lagere school. De lessen werden gegeven van 6 tot 8 uur<br />

‘s avonds, aangezien de meeste leerlingen daarnaast ook een baan hadden. De school was gehuisvest<br />

op het adres Eindstraat 26, samen met de gemeentelijke armenschool.<br />

Er waren twee hoofdafdelingen: één voor handtekenkunde en één voor bouwtekenkunde, die onder<br />

leiding stond van de stadsarchitect. De hoofdafdeling handtekenkunde bestond uit verschillende<br />

onderafdelingen zoals figuurtekenen, ornamenttekenen, boetseren en perspectieftekenen.<br />

Izaak Schouman (1801-1878) was leerling van zijn vader Martinus Schouman. Hij volgde<br />

zijn vader, toen deze blind werd, in 1836 op als tekenleraar aan de K.M.A.. Schouman was gedurende<br />

dertig jaar verbonden aan de KMA. Hij maakte hoofdzakelijk portretten, maar heeft ook een imponerend<br />

historiestuk op zijn naam staan: ‘De Generaal Chassé op de Citadel van Antwerpen, de morgen<br />

na het bombardement van de stad op 27 October 1830’. Zijn vader Martinus Schouman geniet een<br />

niet geringe faam als schilder van zeestukken. Helaas heeft Breda’s <strong>Museum</strong> tot op heden nog geen<br />

representatief werk van hem in de verzameling.<br />

48 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Tekenleraren en kunstenaars | SIGNATUUR 49


26<br />

Portretpaar van Martinus Rosman en Barbara Kuinera Rosman-Kraft<br />

Olieverf op paneel<br />

Izaak Schouman<br />

1850<br />

Martinus Rosman, geboren in 1812 in Schiedam, verhuisde rond 1836 naar Breda, waar hij zich<br />

als winkelier vestigde in de Veemarktstraat. In datzelfde jaar trad hij toe tot de Waalse Kerk in<br />

Breda, waar hij een jaar later tot ouderling werd benoemd.<br />

Barbara Kuinera Kraft, geboren in Raamsdonk in 1808, staat reeds vóór 1829 ingeschreven als<br />

inwoonster van Breda. In 1837 trouwt zij met Martinus Rosman. Deze portretten zijn waarschijnlijk<br />

gemaakt ter gelegenheid van hun twaalfeneenhalfjarig huwelijksfeest. Op het portret heeft<br />

Barbara een zakdoek in de hand waarop de naam van haar moeder ‘Elisabeth’ staat geborduurd.<br />

Mogelijk waren de portretten een geschenk van moeder aan haar dochter en haar schoonzoon<br />

ter gelegenheid van dit huwelijksfeest.<br />

Inv.nrs. G 2499 en G 2500<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, in langdurig bruikleen van de familie Rosman<br />

50 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Tekenleraren en kunstenaars | SIGNATUUR 51<br />

27<br />

Portret van Joannes van Breugel, Bisschop van Adras i.p.i.<br />

Izaak Schouman<br />

Olieverf op doek<br />

1850<br />

Dit is een portret waarin Schouman zich van zijn beste kant laat zien. Joannes van Breugel<br />

is genadeloos precies getroffen en mooi afgezet tegen een sobere, neutrale achtergrond.<br />

Van Breugel, geboren te Dongen in 1802, was de rechterhand van de apostolisch vicaris van<br />

Breda. Kort na zijn overlijden in 1850 is dit portret geschilderd. De afkorting i.p.i. staat voor<br />

In Partibus Infidelium: de titel voor een bisschop die alleen in naam een bisdom had,<br />

oorspronkelijk gelegen in een ‘ongelovig’ gebied, waar de Rooms-katholieke kerk geen<br />

gezag had.<br />

Inv.nr. B1832<br />

Bruikleen Stichting Bisschoppelijk <strong>Museum</strong> Breda


JacobuS<br />

en<br />

conSTanT<br />

huiJSmanS<br />

Jacobus en Constant<br />

Huijsmans, vader en zoon,<br />

zijn beiden tekenleraar<br />

geweest op zowel de Koninklijke<br />

Militaire Academie<br />

als op het Stadstekeninstituut.<br />

Jacobus Huijsmans<br />

(1776 - 1859) was eerst<br />

leerling van Jan Hendrik<br />

Fredriks en bezocht vanaf<br />

1802 de Academie van<br />

Antwerpen.<br />

In 1804 was hij terug in<br />

Breda en legde hij zich toe<br />

op de schilderkunst van het<br />

landschap. Van zijn hand zijn met name mooie gezichten op de stad Breda bekend. Hij nam deel aan<br />

verscheidene tentoonstellingen in Antwerpen, Mechelen en Amsterdam. Bij de oprichting van het<br />

Bredase Stadstekeninstituut in 1825 werd hij daar als eerste tekenmeester aangesteld. In 1830 kwam<br />

daar een aanstelling als tekenleraar aan de KMA bij. Vier jaar nadien kon hij zijn neveninkomsten uit<br />

een drogist- en verfwinkel beëindigen. In 1835 werd hij blind als gevolg van een oogziekte. Zijn beide<br />

functies kon hij overdragen aan zijn zoon.<br />

Constant Huijsmans (1810-1886) had in eerste instantie les gehad van zijn vader. Voor een<br />

vervolgopleiding werd hij naar de Academie voor Beeldende Kunsten in Antwerpen gestuurd, waar<br />

hij onder de hoede kwam van de bekende historieschilder Matthijs van Bree. In verband met de<br />

Belgische Opstand moest Huijsmans zijn studie in Antwerpen afbreken en was hij gedwongen terug<br />

te keren naar Breda. In 1833 vertrok Constant Huijsmans op 23-jarige leeftijd naar Parijs om daar<br />

zijn vorming tot kunstschilder te voltooien. In 1835 moest hij naar huis terug omdat zijn vader blind<br />

was geworden. Als oudste zoon uit een gezin van acht kinderen voelde Huijsmans zich verplicht voor<br />

de familie te zorgen en zijn vader als tekenleraar aan de KMA en het Stadstekeninstituut op<br />

te volgen.<br />

Toen Constant Huijsmans aan de Koninklijke Militaire Academie werd aangesteld, ontbrak het er aan<br />

tekenmethoden en waren er nauwelijks tekenvoorbeelden. Zijn opdracht was dan ook om een landschapsmethode<br />

voor de tweedejaars cadetten te ontwikkelen. Deze uitdaging nam Huijsmans graag<br />

aan. Hij schreef in 1840 een methode, die in zes afleveringen met steendrukken werd uitgegeven.<br />

Zijn activiteiten als tekenleraar combineerde Huijsmans met het maken van eigen werk.<br />

Bijna jaarlijks exposeerde hij landschappen en interieurstukken op de nationale Tentoonstellingen<br />

van Levende Meesters. In 1845 werd zijn interieurstuk ‘Binnenhuis in Noord-Brabant’ aangekocht<br />

door koning Willem II. De laatste maal exposeerde hij in 1851.<br />

Geleidelijk kwam er aan de KMA de klad in het vak handtekenen. Het werd zowel door<br />

leerlingen als de leiding van de Academie onvoldoende serieus genomen naar de zin van Huijsmans.<br />

Bovendien maakte de komst van de fotografie het vak landschapstekenen voor militairen al min of<br />

meer overbodig. Huijsmans beëindigde zijn loopbaan als tekenleraar aan de Rijks HBS in Tilburg. Hij<br />

kwam daar in verwikkelingen terecht tussen katholieken en liberalen, tekenen van de schoolstrijd<br />

die gedurende de hele 19e eeuw het onderwijs in de ban hield. Zijn tijd in Tilburg liep daarom op een<br />

grote teleurstelling uit. Hij heeft er overigens ongeveer anderhalf jaar tekenles gegeven aan de jonge<br />

Vincent van Gogh. Zijn laatste jaren woonde Huijsmans in Den Haag.<br />

52 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Jacobus en Constant Huijsmans | SIGNATUUR 53


28<br />

Gezicht op Breda<br />

Jacobus Huijsmans<br />

Olieverf op paneel<br />

1814<br />

Jacobus Huysmans (1776-1859) schilderde Breda vanuit het noordwesten, gelegen in zijn<br />

vestingwallen. Herkenbaar zijn het Spanjaardsgat en de Grote Kerk. Op het bastion Leugenaar<br />

stond indertijd de oliemolen De Ploeg. Huijsmans maakte dit schilderij in de stijl van een 18e<br />

eeuwse topografische schilder: in zachte tinten die sfeervol bijeen passen, en glad van penseelvoering.<br />

Het beeld van de stad is natuurgetrouw. De boer met zijn twee koeien op de voorgrond<br />

is dat eigenlijk ook. De kleine boerenbedrijven rond de stad hadden meestal niet meer dan en of<br />

twee koeien. Die stonden niet in een weiland, maar werden af en toe door de boer of de boerin<br />

uitgelaten om langs de wegen te grazen. Dat beeld zien we vaak terug in schilderijen van het<br />

Brabantse platteland.<br />

Inv.nrs. S 5355<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

54 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Jacobus en Constant Huijsmans | SIGNATUUR 55<br />

29<br />

Sint Annakapel te Heusdenhout<br />

Jacobus Huijsmans<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1830<br />

Afgebeeld is de 16e eeuwse Sint Annakapel in Heusdenhout. Dit nog bestaande kapelletje<br />

lag destijds aan een zandweg tussen Ginneken en Teteringen. Huijsmans gebruikte dit<br />

kapelletje als stoffering van een romantisch heuvellandschap. Met de boer met de twee<br />

koeien links van het kapelletje geeft Huijsmans er toch ook een Brabants tintje aan.<br />

Anders dan in zijn vroegere werk schildert Huijsmans met deze combinatie van elementen<br />

een fantasielandschap, een zogeheten capriccio. Zijn stijl van schilderen is enigszins mee<br />

veranderd en vooral zijn kleurgebruik is wat voller van toon geworden.<br />

Inv.nr. S 1038<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda


30<br />

De eerste begrafenis op R.K. Begraafplaats Zuylen<br />

Constant Huijsmans<br />

Olieverf op doek<br />

1832<br />

Met dit merkwaardige landschapsschilderij verbeeldde Constant Huijsmans een historische<br />

gebeurtenis. De eerste begrafenis op een nieuwe begraafplaats buiten de stad was wellicht<br />

op zichzelf een gedenkwaardig moment. In 1829 zou bij Koninklijk Besluit het verbod om doden<br />

nog langer in kerken te begraven namelijk opnieuw van kracht worden. Eerder was dat verbod<br />

onder Frans bewind ook al uitgevaardigd. In Breda werd tevoren al op die maatregel ingespeeld.<br />

Buiten de vesting op Zuylen aan de Steenweg (nu Haagweg) bij Princenhage werd een perceel<br />

grond aangekocht en ingericht als begraafplaats. De drie Rooms-katholieke parochies van Breda<br />

kochten gezamenlijk een deel en apart daarvan kwam er ook een gedeelte voor protestanten.<br />

In mei 1826 vonden hier de eerste begrafenissen plaats. Op 31 mei was dat de begrafenis van<br />

Hendrik Nissen die op 28 mei 1826 op 88-jarige leeftijd was overleden. Zijn begrafenis was<br />

overigens niet echt de eerste. Vier overledenen, waaronder twee kinderen waren hem al voorgegaan.<br />

Maar de begrafenis van Nissen was wel de eerste met enig vertoon: een begrafenis<br />

in ‘Klasse 1 met zes dragers’. Het tarief was 30 gulden.<br />

Het is niet erg aannemelijk dat Huijsmans dit schilderij uit eigen beweging heeft gemaakt.<br />

Voor wie of waarom hij dat dan wel deed is niet met zekerheid bekend. Hij zal het in opdracht<br />

gemaakt hebben. Van een nabestaande van Nissen?<br />

De tekst op het grafmonument rechts op de voorgrond wekt de suggestie dat de begrafenis<br />

in de voorstelling die van Nissens stoffelijk overschot is. En de aanwezigheid van dragers bij<br />

het open graf lijkt die suggestie te bevestigen. Huijsmans dateerde dit schilderij zelf op 1832.<br />

Hij maakte dit schilderij dus zes jaar na de begrafenis van Nissen. Dat monument zal er in 1832<br />

al hebben gestaan, maar het was er zes jaar eerder op de begrafenis natuurlijk nog niet.<br />

Het is niet abnormaal dat een schilder zo’n anachronisme in zijn voorstelling toepast om een<br />

op zichzelf weinigzeggende aktie als een teraardebestelling aan een specifieke gebeurtenis te<br />

verbinden. Maar het is evengoed niet ondenkbaar dat het grafmonument alleen maar is afgebeeld<br />

om de gehele locatie te typeren als een begraafplaats en dat de begrafenis niet die van<br />

Nissen is maar een begrafenis in het algemeen. Het is dan echter misschien nog wel meer de<br />

vraag in wiens opdracht Huijsmans een dergelijke voorstelling gemaakt zou hebben. Met het<br />

monumen tale kruis prominent in beeld benadrukt de schilder het Rooms-katholieke karakter<br />

van de situatie op de begraafplaats. Was het dan misschien de kerkelijke overheid in Breda<br />

die voor dit schilderij een opdracht gaf? Vragen als deze blijven vooralsnog onbeantwoord.<br />

Al met al een vreemd schilderij met een voor die tijd bijzondere voorstelling. Topografisch lijkt<br />

Huijsmans de situatie natuurgetrouw te hebben weergegeven. Op de achtergrond is tussen de<br />

jonge bomen door de bebouwing langs de weg naar Princenhage te zien. In het verschiet zien<br />

we nog net de toren van de Bredase Grote Kerk. Gezien een aantal tekeningen in van hem<br />

bewaard gebleven schetsboekjes zal Huijsmans ook een gebeurtenis als deze begrafenis naar<br />

het leven hebben getekend. Misschien had hij dat al wel in 1826 gedaan en heeft hij op basis<br />

daarvan later dit schilderij gemaakt. In dat geval zou de titel van het schilderij de juiste kunnen<br />

zijn. Maar die titel heeft de schilder zelf zeker niet bedacht. Die is pas veel later aan dit schilderij<br />

gegeven door personen die dit schilderij als zodanig interpreteerden.<br />

Constant Huijsmans is overigens zelf ook op deze begraafplaats bijgezet, in 1886, naast zijn<br />

vrouw Louise Kerstens, die al in 1855 was overleden.<br />

Inv.nr. S 1039<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong>, Breda<br />

56 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Jacobus en Constant Huijsmans | SIGNATUUR 57


31<br />

Rivierlandschap met molen<br />

Constant Huijsmans<br />

Olieverf op doek<br />

1856<br />

Dit schilderij is een zeer recente aanwinst van Breda’s <strong>Museum</strong>. Het is gesigneerd en<br />

gedateerd op 1856. Volgens de nu bekende gegevens is dat vijf jaar nadat Huijsmans met<br />

schilderen gestopt zou zijn. Dit schilderij is het tasbare bewijs dat dat niet het geval is<br />

geweest. Dit heuvellandschap met uitzicht op een stad aan een rivier en met bergen rechts op<br />

de achtergrond zou een topografisch bestaande situatie kunnen betreffen. Het kan ook geheel<br />

of gedeeltelijk door Huijsmans gecomponeerd zijn uit verschillende elementen die hij eerder<br />

naar de werkelijkheid had getekend. Het landschap doet denken aan Duitsland, België of Frankrijk.<br />

In al die drie landen heeft Huijsmans gereisd en gewerkt. In 1836 was hij in Kleef, en bezocht<br />

daar de schilder Barend C. Koekkoek. In 1841 maakte hij een reis in het Belgische Maasgebied.<br />

Nog eerder, tijdens zijn studietijd in Parijs, bezocht hij de Auvergne. Hij heeft op al die reizen<br />

ongetwijfeld veel schetsen gemaakt. In de platen van zijn tekencursus uit 1840 zijn daarvan veel<br />

sporen terug te vinden. Meer dan zijn vroegere schilderijen is de stijl van dit landschap vergelijkbaar<br />

met de platen van die tekencursus. In een vlotte, haast schetsmatige penseelvoering zijn<br />

vooral in de voorgrond de details uitgewerkt. Anders dan in zijn vroegere werk heeft Huijsmans<br />

in dit landschap grote contrasten vermeden. Hoewel hij in de details verrassend veel verschillende<br />

kleuren heeft gebruikt, heeft het landschap als geheel een rustige en natuurlijke toon, een<br />

atmosfeer die realistisch aandoet. Menselijke figuren en hun bedrijf zijn ter hoogte van de molen<br />

in de voorgrond nog wel gedetailleerd uitgebeeld, maar zijn ondergeschikt aan het grotere<br />

geheel.<br />

Inv.nr. G 2494<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

58 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Jacobus en Constant Huijsmans | SIGNATUUR 59


chriSTiaan<br />

corneliS<br />

kannemanS<br />

Christiaan Cornelis<br />

Kannemans (1812-1884) was<br />

oorspronkelijk huisschilder<br />

en glazenmaker van beroep.<br />

In zijn jeugd had hij enige<br />

tijd les van de kunstschilder<br />

J.B. Frederiks (1790 - 1827),<br />

zoon van de schilder<br />

J.H. Frederiks (1751 - 1817).<br />

Hij trouwde op de jonge<br />

leeftijd van 19 jaar met<br />

Delphina van Dooremael<br />

en moest toen de kost gaan verdienen als huisschilder. In de loop der tijd ontwikkelde hij zich in de<br />

richting van kunstschilder. Hij was voornamelijk autodidact.<br />

In 1840, mede op advies en aandringen van de bekende Haagse schilder van kerkinterieurs<br />

Johannes Bosboom (1817-1891) en gesteund door de voorzitter van de Bredase Kamer van Koophandel<br />

J.A. van der Burgh, durfde hij het aan zich <strong>volledig</strong> aan de schilderkunst te wijden.<br />

In 1843 zond Kannemans voor het eerst schilderijen in naar tentoonstellingen van werken van<br />

Levende Meesters in Zwolle en in Antwerpen. In Breda debuteerde hij in 1845. Blijkbaar bleven<br />

deze exposities niet onopgemerkt. Generaal Baron H.G. Nahuys van Burgst (1782-1858), eigenaar<br />

van het landgoed Burgst bij Breda, en koning Willem II bewonderden zijn talent zodanig dat zij hem<br />

in staat stelden studiereizen te maken naar Engeland en langs de Nederlandse en Franse kust.<br />

Kannemans ontwikkelde zich tot een bekwaam en gewaardeerd schilder van zeegezichten.<br />

Op een tentoonstelling in Duinkerken in 1853 kreeg hij een keizerlijke zilveren medaille, waarvoor<br />

hij in Breda werd geëerd met “eene serenade bij fakkellicht waarbij eene groote volksmenigte<br />

tegenwoordig was”.<br />

Omstreeks 1860 begon Kannemans te experimenteren met fotografie. Zijn eerste fotoserie<br />

maakte hij in de Grote Kerk van Breda en publiceerde die als een reportage van de grafmonumenten<br />

van de Nassaus. Hij is ook de eerste die Bredase stadsgezichten heeft gefotografeerd. Daaronder, in<br />

opdracht, de vestingwerken voordat die in 1870 gesloopt zouden worden. Van rijkswege ontving hij<br />

in 1875 een tweede belangrijke opdracht om schilderijen te vervaardigen van de nieuwe spoorwegbruggen<br />

te Moerdijk, Culemborg en Zaltbommel. Voor de voorstudies van die schilderijen maakte hij<br />

ook gebruik van de fotografie. Op de wereldtentoonstelling in Philadelphia van 1878 ontving hij voor<br />

deze schilderijen een tweetal medailles. Naast zijn werkzaamheden als zelfstandig kunstenaar had hij<br />

in Breda twee officiële posten: vanaf 1870 was hij leraar handtekenen aan de HBS en van 1877 tot zijn<br />

dood op 3 januari 1884 was hij tekenleraar aan de Koninklijke Militaire Academie.<br />

60 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Christiaan Cornelis Kannemans | SIGNATUUR 61


32<br />

34<br />

Zeegezicht<br />

Christiaan Cornelis Kannemans<br />

Olieverf op doek<br />

1872<br />

Dit schilderij toont een Hollands of Zeeuws zeegat. Op de voorgrond vaart een beurtschip de<br />

haven uit. Links daarvan komt een loodsvaartuig aanzeilen, herkenbaar aan de blauwe vlag in de<br />

top. Op de achtergrond zien we twee zeeschepen: een groot zeilschip en een stoomraderschip.<br />

Dit schilderij is door Breda’s <strong>Museum</strong> direct uit het bezit van de nazaten van Kannemans<br />

verworven. Het zit in zijn oorspronkelijke lijst.<br />

Inv.nr. S 6384<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Schepen in zware storm<br />

Christiaan Cornelis Kannemans<br />

Olieverf op doek<br />

Ca. 1850<br />

Dit is het meest romantische zeegezicht van de drie werken van Kannemans die hier worden<br />

tentoongesteld. Hij schilderde de schepen alsof ze een willoze prooi zijn van de woeste zee.<br />

Het zonlicht dat even tussen de donkere wolken in de stormachtige lucht doorkomt, legt een<br />

dramatisch accent midden in de voorstelling, precies tussen de voorstevens van de twee schepen<br />

op de voorgrond.<br />

Inv.nr. S 2854<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

62 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Christiaan Cornelis Kannemans | SIGNATUUR 63<br />

33<br />

De schipbreuk van het barkschip Jan Hendrik op de St. Paulusrots<br />

Christiaan Cornelis Kannemans<br />

Olieverf op doek<br />

1845<br />

Op 26 april 1845 vertrok het barkschip Jan Hendrik uit Hellevoetsluis met bestemming Batavia.<br />

Op 29 mei verging het schip op de St. Paulusrots in de Atlantische Oceaan. Een deel van de<br />

opvarenden wist deze rots te bereiken. Vijf dagen later werden acht van hen opgepikt door het<br />

passerende Engelse schip ‘Chance’ onder kapitein Roxby. Anderen werden later door het fregat<br />

Eliza aan boord genomen. Twee van de overlevenden hebben kort na hun terugkeer in Nederland<br />

hun ervaringen te boek gesteld. In hetzelfde jaar verbeeldde Kannemans deze scheepsramp.<br />

Hij zal daarbij wellicht de tekst van dit boek hebben benut.<br />

Hij baseerde zich zeker bij één andere gelegenheid ook op een actuele gebeurtenis: de schipbreuk<br />

van het Oostenrijkse barkschip ‘Pegno d’Amicitia’ bij Goedereede. Daarbij kwam de complete<br />

bemanning van een reddingboot uit Hellevoetsluis om het leven. Kannemans maakte van<br />

deze schipbreuk een monumentaal schilderij dat in bezit kwam van de koning. Litho’s naar dit<br />

schilderij werden verkocht om de opbrengst uit te keren aan de weduwen van de bemanning<br />

van de reddingboot.<br />

Inv. nr. 15889<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ‘s-Hertogenbosch


35 Portret van Henricus Kuppens<br />

Willem Kerremans<br />

Olieverf op linnen<br />

1853<br />

Wilhelmus Jacobus Kerremans (1828-1889) heeft het schildersvak geleerd van Christiaan<br />

Kannemans aan het Stadstekeninstituut. Naast zijn gevarieerde beroepspraktijk als<br />

schilder was hij, net als zijn leraar, ook fotograaf. Dit portret is een bewijs van zijn kunnen<br />

als portretschilder.<br />

Henricus Kuppens is gekleed in een zwart kostuum met laag vest, overhemd en vlinderdas.<br />

In de rechterhand houdt hij een schrijfveer boven een opengeslagen register waarin de woorden<br />

‘Debet’ en ‘Kredit’ leesbaar zijn. Kuppens was regent van het R.K. Burgerweeshuis in de Sint<br />

Janstraat in Breda en was kennelijk belast met het toezicht op de financiën. Op de tafel voor het<br />

kasboek staat een zilveren inkstel. De achtergrond bestaat links uit een rood gordijn en rechts<br />

uit goudleer behang. De beeldengroep achter hem staat symbool voor twee weeskinderen, een<br />

jongen en een meisje. Het lijkt erop dat Kerremans de geportretteerde heeft gesitueerd in de<br />

regentenkamer van het weeshuis.<br />

Inv.nr. S 2861<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

36 Spoken op zolder<br />

Reinhardt Willem Kleijn<br />

olieverf op paneel<br />

1881<br />

R.W. Kleijn (1828 - 1889) leerde<br />

tekenen en schilderen aan het<br />

Bredase Stadstekeninstituut en<br />

vervolgens aan de academie te<br />

Antwerpen. Hij heeft een klein en<br />

wisselend oeuvre achtergelaten.<br />

Eigenlijk hebben alleen zijn werken<br />

op klein formaat kwaliteit. Kleijn<br />

was ook leraar. Hij gaf teken- en<br />

schilderles op het Bredase Instituut<br />

Saint Antoine, een fraterschool voor<br />

jongens in de St. Janstraat.<br />

‘Spoken op zolder’ is een kolderiek<br />

en anekdotisch genrestuk. Maar<br />

liefst negentien vrouwen zijn bijeen<br />

op een zolder van een groot huis. Gewapend met allerlei huishoudelijke voorwerpen als bezems,<br />

stoffers en ook een parasol zijn ze samen naar boven gegaan om te achterhalen waar de enge<br />

geluiden vandaan kwamen waardoor ze uit hun slaap werden gehouden. De dienstbode, herkenbaar<br />

aan haar eenvoudige kleding, durft de kastdeur open te doen waarop de dames erachter<br />

komen dat een stel katten de oorzaak van hun schrik is.<br />

Een groot huis waar alleen meisjes en een oudere dame samen wonen, dat is geen gewoon<br />

huis maar hoogstwaarschijnlijk een Franse kostschool voor meisjes. In 1881 was zo’n deftige<br />

kostschool al een beetje ouderwets. Daarom was het misschien voor Kleijn een aardig onderwerp<br />

om de draak mee te steken.<br />

Inv.nr. S 5697<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Verworven met steun van de Provincie Noord-Brabant<br />

64 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Christiaan Cornelis Kannemans | SIGNATUUR 65


de<br />

onTdekking<br />

van heT<br />

landeliJke<br />

leven<br />

Na de Belgische opstand in<br />

1830 kwam het in 1831 tot<br />

een definitieve afscheiding,<br />

die koning Willem I nog<br />

trachtte te verijdelen met<br />

de Tiendaagse Veldtocht. De<br />

Nederlandse troepen werden<br />

teruggetrokken toen het<br />

Franse leger de grens van<br />

België overstak. De troepen<br />

werden overal in het huidige<br />

zuiden van Nederland gelegerd,<br />

als bewaking van<br />

de nieuwe grens en ook wel<br />

om de zuidelijke provincies<br />

voor Nederland te behouden.<br />

Aan de loyaliteit van de<br />

katholieke bevolking werd<br />

getwijfeld, vandaar. Die situatie is van 1831 tot 1839 zo gebleven. Pas in 1839 werd de onafhankelijkheid<br />

van België door de Nederlandse koning erkend en eindigde de mobilisatie in het zuiden.<br />

Onder de officieren die jarenlang op het platteland moesten verblijven waren er een aantal die<br />

hun tekenlessen in praktijk brachten door het landschap en de bewoners in tekening te brengen.<br />

Met name in de omgeving van Breda deden nogal wat officieren die ervaring op. Militair opgeleide<br />

tekenaars waren gewend voor doeleinden van registratie zaken onbevangen vast te leggen op papier<br />

en waren dus, anders dan kunstenaars, niet of minder belast met academische regels van de kunst.<br />

Met die instelling registreerden militairen ook landschappen en volkenkundige of natuurhistorische<br />

bijzonderheden in verre oorden als Nederlands Indië of Suriname. Hun werk in eigen land opende de<br />

ogen voor de schilderachtigheid van het platteland, de eenvoud van bestaan van zijn bewoners en<br />

de specifieke kenmerken van hun kleding en dagelijkse gebruiksvoorwerpen.<br />

Niet lang nadien drong dit besef door in kringen van kunstenaars die in navolging van<br />

Franse kunstenaars uit de school van Barbizon de fantasierijke romantische landschapsschilderkunst<br />

wilden vervangen door een onbevangen en meer realistische weergave van zaken.<br />

Door de reputatie van schilderachtigheid van de omgeving van Breda, en dan met name het<br />

dorp Dongen en omgeving, bezochten vanaf het midden van de 19e eeuw nogal wat Nederlandse en<br />

ook buitenlandse kunstenaars dit gebied. Zij waren voorafgegaan door Constant Huijsmans die al<br />

eerder begonnen was landschap en boereninterieurs in de omgeving van Breda als onderwerp<br />

te gebruiken. Van dat werk van hem is tot op heden niets terug gevonden. Van de kunstenaars die<br />

later volgden wel. Onder hen zijn bekende namen als August Allebé, Jozef Israëls, Willem Witsen,<br />

Jan Veth, Max Liebermann, Frans Lebret, Albert Neuhuys, Suze Robertson en Jacob Smits. Veel van<br />

deze kunstenaars hadden een sentimentele kijk op het dorp Dongen en zijn bewoners. Men idealiseerde<br />

de eenvoud en de karakteristiek van het leven op het platteland, vooral onder invloed van<br />

het gegeven dat de samenleving daar snel zijn authentieke karakter aan het verliezen was.<br />

Oorzaken daarvan waren de ontsluiting van het gebied door aanleg van wegen en spoorverbindingen,<br />

industrialisatie, contacten met stedelingen die op het platteland buitenhuizen gingen bewonen<br />

en merkwaardig genoeg natuurlijk ook de belangstelling van de kunstenaars zelf. De verzameling<br />

van Breda’s <strong>Museum</strong> biedt een beeld van hun activiteiten, al ontbreken nog werken van een aantal<br />

bekende namen. Ook de eerste activiteiten van Vincent van Gogh, elders in de omgeving van Breda,<br />

kunnen in dit licht bezien worden. Ook van hem ontbreekt in de verzameling helaas een voorbeeld<br />

van zijn werk.<br />

66 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De ontdekking van het landelijke leven | SIGNATUUR 67


37<br />

Bivak bij Gageldonk<br />

Constant Huijsmans<br />

Olieverf op doek<br />

1832<br />

In verband met de Belgische Opstand moest Huijsmans zijn studie aan de academie in<br />

Antwerpen afbreken en werd hij gedwongen terug te keren naar Breda. Hij nam dienst bij<br />

de vrijwillige schutterij en trok als foerier door Brabant. Hij vertoefde onder meer enige tijd<br />

op de hei bij Dongen en maakte daar waarschijnlijk de schetsen voor schilderijen. Dat zullen<br />

veelal details geweest zijn van het soldatenleven die hij later verwerkte in een romantische<br />

landschappelijke omgeving. In dit geval heeft hij het huis Gageldonk in de Haagse Beemden<br />

bij Breda gebruikt als een fantasievolle stoffering in een heuvellandschap. De kleurstelling met<br />

het morgen- of avondrood doet denken aan de Duitse romantische landschapskunst uit zijn tijd.<br />

Inv.nr. S 5368<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Bivak in een bos bij Breda<br />

Willem de Klerk<br />

Olieverf op doek<br />

1832<br />

Willem de Klerk (1800-1876) was een schilder uit Dordrecht. In 1832 verbleef hij enige tijd in<br />

Breda. Hij geeft een spannend en romantisch beeld van de legering van soldaten in de omgeving<br />

van de stad. De combinatie van een kleine rivier en een dennenbos doet veronderstellen dat het<br />

hier wel eens om het Mastbos zou kunnen gaan, met de rivier de Mark vlak in de buurt. De Klerk<br />

maakte er een mooi nachtelijk tafereel van, een nocturne met licht van kampvuur en de maan.<br />

Voor schilderijen als dit van De Klerk en het hiervoor besproken werk van Huijsmans zullen<br />

zeker kopers geweest zijn onder de hogere militairen die zo een romantische herinnering aan<br />

hun diensttijd verkregen. Het landschap speelde in die herinnering uiteraard een rol van belang,<br />

specifiek in de vorm van een bos of door het beeld van een opvallend gebouw uit de omgeving.<br />

Daarbij zijn schilderijen als deze getuigenissen van de lange tijd die militairen hier doorbrachten<br />

en de band die sommigen van hen daarbij kregen met het landschap en zijn bewoners.<br />

Inv.nr. G 3011<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

68 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De ontdekking van het landelijke leven | SIGNATUUR 69<br />

38


39<br />

Het pasgeboren kind<br />

Reinhardt Willem Kleijn<br />

Olieverf op doek<br />

1886<br />

Een jonge, chic geklede moeder rust uit op het terras van haar buitenhuis. De baker zit met het<br />

pasgeboren kind op schoot. Gezien haar muts moet zij een vrouw voorstellen uit Oosterhout of<br />

Dongen. Buitenhuizen als dit werden vooral in de tweede helft van de 19e eeuw door de nieuwe<br />

klasse van bemiddelde burgers in de directe nabijheid van de stad gekocht of gebouwd.<br />

Dit mooie tafereel van Kleijn geeft een treffend beeld van de wijze waarop de plattelandsbevolking<br />

in contact kwam met de wereld van de stedelingen. Zulke contacten hadden grote<br />

gevolgen. De bewoners van buitenhuizen zorgden voor aanleg van landgoederen, de invoer<br />

en teelt van nieuwe gewassen, het houden van nieuwe huisdieren en verbeteringen in de<br />

land- en tuinbouw.<br />

Inv.nr. G 2118<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Buurtpraatje<br />

August Allebé<br />

Olieverf op paneel<br />

1869<br />

Auguste Allebé (1838-1927) bezocht vanaf 1864 gedurende een periode van bijna dertig jaar<br />

met grote regelmaat Dongen. Hij zocht voor zijn werk een naturalistische benadering van het<br />

platte landsleven. De uitbeelding van dit onderwerp diende ‘uit het leven gegrepen’ te zijn.<br />

Desalniet temin komen zijn werken ons nu anekdotisch en zelfs enigszins sentimenteel over.<br />

De armoede die er in feite was, is aan zijn schilderijen bepaald niet af te lezen. Het naturalisme<br />

richtte hij meer op de details van kleding en voorwerpen in de voorstelling. Daarmee vestigde hij<br />

het oog op zaken die vooral na 1870 door volkskundigen druk bestudeerd en verzameld zouden<br />

gaan worden. Het geschilderde afweerteken op de wand rechts van de deur is zo’n element. In de<br />

collectie van Breda’s <strong>Museum</strong> zijn al in een vroeg stadium voorwerpen opgenomen als mutsen<br />

en bijvoorbeeld ook de kruiwagen die Allebé hier zo prominent heeft afgebeeld.<br />

Inv.nr. G 718<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

70 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De ontdekking van het landelijke leven | SIGNATUUR 71<br />

40


41<br />

Bij de waterput in Dongen<br />

Auguste Allebé<br />

Olieverf op paneel<br />

1869<br />

Inv.nr. G 717<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Boerderij te Dongen<br />

Johannes Klinkenberg<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1880<br />

Jan Klinkenberg (1852-1924) heeft slechts één reis naar Brabant gemaakt.<br />

Toen is dit schilderij ontstaan. Hij was vooral een schilder van stadsgezichten.<br />

In die specialiteit heeft hij deze boerderijen in Dongen geschilderd. Dit werk<br />

is bijzonder door het late zonlicht dat Klinkenberg voor en direct achter de<br />

boerderij laat vallen. Daarmee krijgt het schilderij een bijzondere diepte.<br />

Ook het beschot van de waterput krijgt door dit licht een mooie tekening.<br />

Inv.nr. S 6015<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Aankoop met steun van de Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong> en de Provincie Noord-Brabant<br />

72 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De ontdekking van het landelijke leven | SIGNATUUR 73<br />

42


individuele<br />

paSSanTen<br />

In het laatste kwart van de 19 e<br />

eeuw en de eerste decennia<br />

van de 20e eeuw kunnen we<br />

niet bepaald spreken van een<br />

bloei van beeldende kunst<br />

in en rond Breda. Een echte<br />

kunstopleiding ontbrak in de<br />

stad. De tekenopleiding van<br />

de KMA stelde niet veel meer<br />

voor en het Stadstekeninstituut met zijn ambachtelijke gerichtheid ging rond 1900 net als elders<br />

op in de ambachtsschool.<br />

Natuurlijk waren er opdrachten te vergeven voor de aankleding en uitrusting van kerken,<br />

kloosters, onderwijsinstellingen en fabrieksgebouwen, maar dat werk werd in veel gevallen uitgevoerd<br />

door kunstenaars van elders. In Breda bestond daarvoor maar weinig traditie. Wat in<br />

Breda op dit gebied wel gebeurde komt in het volgende hoofdstuk kort aan de orde.<br />

Met de typering ‘individuele passanten’ vangen we twee aspecten van de kunstenaars die<br />

we uit deze periode hier ten tonele voeren. Individualisme was voor een aanzienlijk deel van die<br />

kunstenaars een kwaliteit die men koesterde als grondslag voor artistieke prestaties. Binding aan<br />

opdrachten en daarmee vaak aan maatschappelijk of religieus ideeëngoed paste meestal niet in<br />

het beeld dat de autonome kunstenaar koesterde.<br />

Daarnaast doen we in deze periode vooral een beroep op het toeval als we kunstenaars aan<br />

stad en omgeving historisch willen verbinden. Er zijn hier kunstenaars geboren en getogen die later<br />

een behoorlijke reputatie hebben weten op te bouwen. Of er zijn kunstenaars geweest die enige tijd<br />

in Breda of omgeving hebben gewoond en gewerkt. En tenslotte was er als gevolg van de modernisering<br />

en industrialisatie, zeker in Breda, een bredere bovenlaag van gegoede burgers ontstaan die zo<br />

nu en dan opdrachten te vergeven hadden. Er bestond bij die burgers wel degelijk cultureel besef.<br />

Er werd bijvoorbeeld in 1903 een museum opgericht, het Stedelijk <strong>Museum</strong> voor Geschiedenis<br />

en Oudheidkunde waaruit het huidige Breda’s <strong>Museum</strong> is voortgekomen. Zoals op veel plaatsen<br />

elders in Nederland richtte men zich echter primair op geschiedenis. Het echte verzamelen van kunst<br />

moest in Nederland, zeker voor musea, toen nog grotendeels beginnen. In hetzelfde jaar 1903 werd<br />

in Breda vrijwel het gehele Nederlandse werk van Vincent van Gogh als een inboedel van de hand<br />

gedaan. Er was toen niemand in Breda met enig besef van de waarde daarvan. Daarom is er in het<br />

Bredase kunstbezit geen enkel werk van de grootste der ‘individuele passanten’ bewaard gebleven.<br />

74 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 75


43<br />

Portret van oude Hannes<br />

Jan Bogaerts<br />

Olieverf op doek<br />

1903<br />

Jan Bogaerts (1878–1962) is geboren in Den Bosch.<br />

Daar leerde hij het schildersvak aan de Koninklijke<br />

School voor Nuttige en Beeldende Kunsten van<br />

kunstenaars als Piet Slager en Antoon van Welie.<br />

Bogaerts vervolgde in 1899 zijn opleiding aan de<br />

Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in<br />

Antwerpen. Van 1906 tot 1918 woonde en werkte Jan<br />

Bogaerts in Teteringen, in het deel van die voormalige<br />

gemeente dat nu deel uitmaakt van de stad Breda.<br />

Hij heeft vooral in zijn eerste jaren zijn onderwerpen<br />

gezocht in romantische literatuur. Hij werkte die uit<br />

in voorstellingen van dromerige landschappen met<br />

kastelen en figuren. Qua stijl en inhoud is dat werk<br />

te typeren als symbolistisch en verwant aan de art<br />

nouveau van die tijd.<br />

Een zelfde geladenheid zoekt Bogaerts ook in onderwerpen<br />

in de alledaagse omgeving die hij veel realistischer<br />

uitbeeldt. Van schijnbaar terloopse close-ups<br />

van een boerenerf of een zitbank aan een bosrand geeft<br />

hij in zijn werk een prachtig verstilde weergave. Ook dit<br />

portret getuigt van zo’n verdiepte aandacht. Vooral het gezicht heeft Bogaerts met een haast<br />

Rembrandtieke allure uit weten te beelden. Hij maakte het in 1903 en verwierf er voor de derde<br />

maal een koninklijke subsidie mee. Nog in zijn tijd in Teteringen is Bogaerts zich toe gaan leggen<br />

op het stilleven. Daarin vond hij bij uitstek mogelijkheden om zijn expressie van verstilling,<br />

verdieping en intimiteit tot in detail en in eindeloze variatie uit te werken. Hij is in zijn latere werk<br />

dan ook voornamelijk stillevenschilder gebleven.<br />

NBM Inv.nr. 7805<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ‘s-Hertogenbosch<br />

‘Bij zonsondergang’, boerenhof in Teteringen<br />

Jan Bogaerts<br />

Olieverf op linnen<br />

1909<br />

Inv.nr. G 4010<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

76 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 77<br />

44<br />

45<br />

Stilleven met sierkistje en anemonen<br />

Jan Bogaerts<br />

Olieverf op doek<br />

1912<br />

Inv.nr. G 30<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong>


46<br />

Stilleven met pleisterbeeld<br />

H.F. Boot<br />

Olieverf op doek<br />

1920<br />

Henri Boot (1877-1963) is in Maastricht geboren en verhuisde op zesjarige leeftijd naar Breda.<br />

Hier heeft hij van 1883 tot 1887 gewoond. Boot was een telg van een familie in de hogere sociale<br />

kringen en Henri kreeg dan ook een goede opvoeding en scholing. In dat licht moeten we de<br />

tekenlessen zien die hij op jeugdige leeftijd in Breda kreeg, naar verluid van B.J.C. Weingärtner.<br />

Deze Weingärtner gaf in die tijd les aan de Oosterhoutse tekenschool en zal misschien bij de<br />

familie Boot privélessen gegeven hebben. In 1887 verhuisde de familie naar Rotterdam waar<br />

Henri het Erasmiaans Gymnasium doorliep. Vervolgens begon hij een studie klassieke talen in<br />

Leiden maar al na een paar jaar brak hij die af om zich geheel te gaan wijden aan de schilderkunst.<br />

Na enkele korte woonperiodes op Ameland en in Spaarndam en Amsterdam vestigde hij<br />

zich definitief in Haarlem. Boot gaf daar tekenlessen om de kost te verdienen maar hij stond er<br />

ook om bekend dat hij dat vrijwel belangeloos deed als hij iets in een leerling zag. Hij is vermaard<br />

geworden om zijn leven in armoedige en vooral rommelige omstandigheden waarin verval en<br />

vervuiling moedwillig door Boot werden getolereerd.<br />

Zijn bekendste leerling was Kees Verwey. Deze bewonderde hem zeer en leidde net als zijn<br />

leermeester een teruggetrokken bestaan in vergelijkbare omstandigheden. Boot zag kunst<br />

vooral als een product van goed ambachtelijk werk en wilde daarmee de gelijke zijn van<br />

eenvoudige mensen zoals hij die in zijn tijd op Ameland had leren kennen. Dat stond uiteraard<br />

op gespannen voet met zijn komaf en de grote eruditie en talenkennis waarover Boot beschikte.<br />

Hij heeft vrijwel uitsluitend stillevens gemaakt. Het hier getoonde stilleven betreft ongetwijfeld<br />

een van de talloze schilderachtige plekjes in zijn eigen huis. Opvallend is het gipsen beeldje.<br />

Daarvan had Boot er veel in huis, vooral van antieke sculpturen. Als student had hij korte tijd<br />

boetseerles bij Simon Miedema (1860-1934) en hij kreeg toen opdracht om gipsen beelden uit<br />

de collectie van het <strong>Museum</strong> van Oudheden in Leiden te tekenen.<br />

Inv.nr. S 6121<br />

Langdurig bruikleen Gemeentemuseum Den Haag<br />

Dans Les Dunes<br />

Carel Storm van ‘s Gravensande<br />

Olieverf op doek, gemaroufleerd<br />

1885<br />

Carel Storm van ‘s Gravensande (1841 - 1924) is in Breda geboren en getogen.<br />

Hij is eerst rechten gaan studeren in Leiden en pas later als kunstenaar<br />

actief geworden. Als zodanig is hij in Brussel en Den Haag werkzaam<br />

geweest. Hij staat vooral bekend als een van degenen die het etsen als op<br />

zichzelf staande kunstvorm in de 19e eeuw deed herleven. Daartoe werd<br />

in Nederland de zogeheten etsclub opgericht. Storm van ‘s Gravensande<br />

heeft dan ook meer grafiek gemaakt dan dat hij schilderde. Deze vier<br />

olieverfschetsen laten zien dat hij een volgeling<br />

was van de Haagse School.<br />

Inv.nr. S 6116<br />

Langdurig bruikleen Gemeentemuseum Den Haag<br />

78 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 79<br />

47<br />

Ducdalf bij Dordrecht<br />

Carel Storm van ‘s Gravensande<br />

Olieverf op doek, gemaroufleerd<br />

Circa 1880<br />

Inv.nr. S 6112<br />

Langdurig bruikleen<br />

Gemeentemuseum Den Haag<br />

Wolfheze<br />

Carel Storm van ‘s Gravensande<br />

Olieverf op doek, gemaroufleerd<br />

1879<br />

Inv.nr. S 6114<br />

Langdurig bruikleen<br />

Gemeentemuseum Den Haag<br />

De Schelde bij Vlissingen<br />

Carel Storm van ‘s Gravensande<br />

Olieverf op doek, gemaroufleerd<br />

Circa 1880<br />

Inv.nr. S 6113<br />

Langdurig bruikleen<br />

Gemeentemuseum Den Haag


Portret van Anna Sassen-Borel<br />

Antoon van Welie<br />

Olieverf op doek<br />

1905<br />

Tussen 1900 en 1925 behoorde Antoon van Welie (1866 – 1956) tot de meest geliefde<br />

portrettisten van de internationale society. Zijn portretten, vervaardigd in zijn ateliers<br />

in Parijs, Londen, Rome, New York en Den Haag, waren felbegeerd door diva’s, dandy’s,<br />

adel, religieuzen en staatslieden. In 1905 gaf Alphonse Sassen, president van de arrondissementsrechtbank<br />

te Breda, hem opdracht een portret te maken van zijn vrouw Anna<br />

Sassen-Borel. Zij was toen 66 jaar. Van Welie schilderde haar ten voeten uit in dit monumentale<br />

schilderij. Met haar weelderige kanten japon, bontmantel, hoed en fraaie parasol oogt zij als<br />

een koninklijke dame. De bij deze allure passende omlijsting is origineel.<br />

Inv.nr. G 2504<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

80 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 81<br />

48<br />

49<br />

50<br />

Stilleven met een grapefruit en kaas<br />

Marinus Dittlinger<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1910<br />

Marinus Dittlinger (1864-1942) is geboren<br />

in Breda, maar al op jeugdige leeftijd naar<br />

Dordrecht verhuisd, waar hij les kreeg van<br />

A. J. Terwen. Hij was een studiegenoot en<br />

vriend van Jan Veth. Aan de Rijksacademie<br />

volgde hij lessen bij prof. August Allebé,<br />

wiens stijl hij aanvankelijk overnam.<br />

Dittlinger ontwikkelde zich daarna vooral tot<br />

een schilder van dromerige landschappen en<br />

stillevens. Zijn werk heeft een heel eigen karakter met een gestileerde weergave van zijn onderwerpen<br />

die een beetje doet denken aan het symbolisme. Dittlinger brengt zijn olieverf vaak heel<br />

dun aan waardoor zijn werk haast op een aquarel lijkt.<br />

Inv.nr. G 67<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Stilleven van pompoenen en kalebassen<br />

Marinus Dittlinger<br />

Olieverf op doek<br />

1929<br />

NBM inv.nr. 8026<br />

Bruikleen Noordbrabants <strong>Museum</strong>, ‘s-Hertogenbosch


51<br />

Limburgs Landschap<br />

Marinus Dittlinger<br />

Olieverf op doek<br />

1922<br />

Inv.nr. S 1102<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Spaanse jonge dame<br />

Marinus Dittlinger<br />

Olieverf op doek<br />

z.d.<br />

Op dit schilderij maakt Dittlinger van een Spaanse jongedame een mysterieuze, exotische<br />

verschijning. Haar gelaat vormt een mooi contrast met haar mantilla. Subtiel is de schaduwlijn<br />

over haar gezicht, afkomstig van een grote, half doorschijnende waaier. Dittlinger was niet de<br />

enige die in zijn tijd Spaanse danseressen als onderwerp koos. Onder een aantal Nederlandse<br />

kunstenaars die voor de Eerste Wereldoorlog in Parijs verbleven, leefde een voorkeur voor het<br />

exotisme en de bohémien. In het werk van Piet van der Hem, Jan Sluyters en Leo Gestel van die<br />

tijd komen Spaanse vrouwen en flamencodanseressen ook voor.<br />

Inv.nr. G 166<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

82 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 83<br />

52


53<br />

54<br />

Weesmeisje met hond<br />

Hendrik Maarten Krabbé<br />

Olieverf op triplex<br />

1894<br />

Hendrik Maarten Krabbé (1868-1931) studeerde in 1882 een<br />

jaar aan de Quellinusschool in Amsterdam en vervolgde zijn<br />

opleiding aan de Amsterdamse Rijksacademie van 1883 tot<br />

1888, waar hij onder meer les kreeg van August Allebé en de<br />

graficus Rudolf Stang. Hij is schilder en graficus geworden.<br />

Zijn belangrijkste onderwerpen waren het leven van soldaten<br />

en matrozen, interieurs met figuren, landschappen en portretten.<br />

Vanaf medio 1894 tot begin 1895 verbleef Krabbé bij zijn<br />

ouders in Breda. Via zijn vader had hij entree bij de KMA en<br />

hij is als illustrator actief geweest voor publicaties over die<br />

opleiding. Hij maakte in Breda ook een schilderij van boerenvrouwen<br />

bij de ingang van de Boterhal. Dat werk werd door<br />

de stad aangekocht en geschonken aan koningin Emma.<br />

Andere werken maakte hij in het Burgerweeshuis, waarvan<br />

dit schilderijtje een voorbeeld is. Afgebeeld is de 8-jarige<br />

Hendrina Schoonman. Zij heeft een overschort aan.<br />

De jongere weesmeisjes droegen die door de week om hun<br />

uniform te beschermen.<br />

Inv.nr. G 2501<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, langdurig bruikleen Gereformeerd Burgerweeshuis Breda<br />

Naakt<br />

Paul Rink<br />

Olieverf op linnen<br />

Circa 1880<br />

Paul Rink (1861-1903) werd geboren in Veghel en bracht een groot deel van zijn jeugd door in<br />

Oosterhout. Hij kreeg daar ook zijn eerste tekenlessen van B.J. C. Weingärtner, dezelfde die later<br />

ook Henri Boot tekenlessen heeft gegeven. Daarna volgde Rink lessen aan de Academie in Den<br />

Haag en aan die van Antwerpen. Nadat hij in 1887 de Prix de Rome had gewonnen heeft hij jaren<br />

gereist in Italië en Spanje, waar hij ook zijn onderwerpen koos. In 1890 vestigde hij zich in Den<br />

Haag. Veel van zijn werk heeft sindsdien betrekking op het leven in plaatsen langs de voormalige<br />

Zuiderzee. Vanaf 1900 woont hij achtereenvolgens in Volendam en Edam waar hij in 1903 is<br />

overleden. Vooral in zijn tijd in Spanje en Italië is Paul Rink licht en kleurig werk gaan maken en<br />

dat is nadien zo gebleven. Dit naaktschilderij dateert van tijdens of vlak na zijn studietijd aan de<br />

academie van Antwerpen.<br />

inv.nr. G 95<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

84 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Individuele passanten | SIGNATUUR 85


kleine<br />

monumenTen<br />

In het begin van de 20 e<br />

eeuw komen in Breda<br />

op bescheiden schaal<br />

initiatieven op waaruit<br />

een streven tot meer<br />

maatschappelijke<br />

binding van de beeldende<br />

kunst blijkt. Niet dat<br />

zo’n binding nog niet<br />

bestond. Met name de neogotiek werd vrijwel uitsluitend in opdracht en met een duidelijke missie<br />

geproduceerd en toegepast in kerkgebouwen en aanverwante katholieke instellingen. Die katholieke<br />

signatuur was sinds het midden van de 19e eeuw steeds dominanter geworden. Opdrachten gingen,<br />

zoals eerder gezegd, naar een beperkt aantal grote ateliers buiten Breda. Een uitzondering was het<br />

Bredase glazeniersatelier van de gebroeders Wuisman, dat ramen maakte voor diverse katholieke<br />

instellingen binnen en buiten Breda. Buiten dat was er in Breda maar weinig gelegenheid voor toepassing<br />

van kunst. Toch zochten kunstenaars ook in de profane sfeer naar een meer maatschappelijk<br />

gebonden rol voor de beeldende en toegepaste kunst. Elders kwam dat streven in de vorm van<br />

Art Nouveau of Nieuwe Kunst en, eerder, de Arts and Crafts Movement tot uiting in een vergaande<br />

integratie van beeldende kunst, architectuur en vormgeving.<br />

In 1900 werd met een vergelijkbaar doel de Bredasche Kunstkring opgericht, waarin de<br />

architect Jan van Dongen en de kunstenaar Bart Klunne een rol speelden naast maatschappelijk<br />

bevlogen personen als Emile van Konijnenburg en Isaac de Vooys. Veel verder dan bescheiden<br />

tentoonstellingen en kunstavonden kwam dit gezelschap hier niet. Min of meer verbonden hieraan<br />

was de oprichting in 1902 door Van Dongen en Klunne van het Jong Hollands Huis: een toonzaal<br />

van kunstnijverheid in de geest van de nieuwe kunst van Berlage. Ook dit initiatief is maar een kort<br />

leven beschoren geweest en het aandeel van Bredase kunstenaars in het assortiment was klein en<br />

kwalitatief mager.<br />

Voor de rest waren er enkele bouwprojecten en opdrachten waar voor kunstenaars een rol<br />

was weggelegd. Het kantoorgebouw van de Bredase bierbrouwerij De Drie Hoefijzers werd in 1927<br />

ontworpen door de Bredase architect Bilsen maar werd van beeldhouwwerk, glas in lood en smeedwerk<br />

voorzien door kunstenaars van elders, zoals Van Lunteren, Bogtman, De Rouw en Winkelman.<br />

Voor de uitbreiding van het Bredase stadhuis met een nieuwe raadzaal in 1925 maakte de Limburgse<br />

glazenier Joep Nicolas enkele ramen. Dankzij een schenking van haar vader, de Bredase fabrikant<br />

Rueb, kwam op het Stadserf een beeld van Gra Rueb te staan: de Turfschipper. Rueb maakte onder<br />

andere ook reliëfplaquettes met portretten en profil of driekwart. Gerard van Aalst was de Bredase<br />

beeldhouwer die van dat type beeldhouwkunst zijn specialiteit maakte. Hij portretteerde tal van<br />

Bredase prominenten bij gelegenheid van jubilea die als bescheiden monumenten veelal een plaats<br />

kregen in de entrees van bedrijven en instellingen.<br />

Twee beeldhouwers van naam in deze periode werden in Breda geboren maar hadden hun<br />

opleiding en loopbaan elders. De eerste was Bon Ingenhousz (1881 - 1953) die na een aanzienlijke<br />

carrière pas na zijn pensioen in Breda terugkeerde en plaatsvervangend directeur van de nieuwe<br />

kunstacademie werd. Zijn tijdgenoot was Theo van Reijn, in 1884 in Princenhage geboren maar in<br />

1908 al in het begin van zijn carrière definitief uit Breda vertrokken. De verbreding van de Haagpoortbrug<br />

in 1928 werd uitgevoerd in de stijl van de Amsterdamse School. Voor het beeldhouwwerk<br />

kreeg Theo van Reijn de opdracht. Die brug is inmiddels weer gesloopt.<br />

Van Reijns beelden worden bewaard in de verzameling van Breda’s <strong>Museum</strong>. Van Reijn bedankte<br />

rond 1920 nog voor een rol als leidinggevend beeldhouwer bij de restauratie van de Grote Kerk<br />

omdat daar werd gekozen voor een quasi middeleeuws principe van een Bauhütte waarin anoniem<br />

en zonder persoonlijke expressie gewerkt zou worden om de restauratie, reconstructie en zelfs<br />

voltooiing van dit laatgotische topmonument in de geest van de gotiek uit te voeren.<br />

Degene die zich wel in zo’n rol kon vinden was Lukas van der Meer. Rond zijn persoon<br />

verzamelde zich een bescheiden gezelschap dat mede een bijdrage zou gaan leveren aan het<br />

Bredase kunstleven na de Tweede Wereldoorlog.<br />

86 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kleine monumenten | SIGNATUUR 87


55<br />

Eva<br />

Lukas van der Meer<br />

Gips<br />

1914 / 1915<br />

Lukas van der Meer (1881–1949) maakte tijdens en kort na zijn studie aan de Amsterdamse<br />

Rijksacademie ambitieuze sculpturen in gips die in principe bestemd waren om er een afgietsel<br />

in brons van te maken. In compositie, thematiek en licht erotische strekking is Van der Meer<br />

behoorlijk schatplichtig aan sommige werken van de beeldhouwer Auguste Rodin, maar met<br />

de gladde, gepolijste afwerking zijn zijn sculpturen toch vooral een voorbeeld van de wat academische<br />

beeldhouwkunst van het fin de siècle. Dit beeld van Eva geeft haar weer op het moment<br />

dat ze verleid wordt door de slang. De slang, een verschijningsvorm van de duivel, heeft nog zijn<br />

poten. God nam hem die na de zondeval af. Van dit beeld is nooit een afgietsel in brons gemaakt.<br />

Dat gebeurde uiteindelijk wel met Van der Meers beeld ‘Eros en Psyche’, dat ook wel ‘De Liefde’<br />

wordt genoemd. Hij maakte dit beeld ook nog vóór 1920 en verwierf daarmee nationale erkenning<br />

als beeldhouwer. Met het gipsmodel nam hij deel aan de Tentoonstelling van Nederlandsche<br />

Beeldende Kunsten, die in september 1923 werd gehouden in het Stedelijk <strong>Museum</strong> te Amsterdam.<br />

Het werk werd bekroond met de gouden medaille. Kort na het overlijden van Van der Meer wilde<br />

zijn weduwe het in 1950 aan het Stedelijk <strong>Museum</strong> schenken (nu Breda’s <strong>Museum</strong>).<br />

Het werd geweigerd, omdat het niet geschikt werd gevonden voor schoolkinderen. Het bestuur<br />

adviseerde de weduwe het beeld aan de Gemeente Breda te schenken. Dit heeft zij gedaan en<br />

van het gipsmodel werd op kosten van de gemeente een beeld in brons gegoten. In de jaren<br />

tachtig is dat geplaatst in de Willem Merkxtuin.<br />

Na zijn aanvankelijke succes met dit vrije werk maakte Lukas van der Meer een drastische<br />

ommezwaai. Hij nam afscheid van individuele expressie als artistiek doel en ging zich, vooral<br />

als restauratiebeeldhouwer, dienstbaar maken aan de puur ambachtelijke kant van het vak.<br />

Hij werkte mee aan de restauratie van het Koninklijk Paleis op de Dam te Amsterdam. In 1920<br />

werd hij beeldhouwer bij de restauratie van de Grote Kerk in Breda en hij bleef dit tot aan zijn<br />

dood in 1949. Zijn gepolijste stijl maakte plaats voor het ruwere steenhouwerswerk en daarmee<br />

zette hij zich voornamelijk aan het vervaardigen van ornamenten voor de kerk. In 1928 maakte<br />

hij in het restauratieatelier van de Grote Kerk reconstructies van de renaissance portretmedaillons<br />

van de binnenplaats van het kasteel van Breda, die de zwaar beschadigde originelen<br />

moesten vervangen. Juist uit deze figuratieve reconstructies blijkt hoezeer zijn ideaal om zichzelf<br />

als puur ambachtsman in dienst te stellen van een kunstwerk uit vroeger tijden op een<br />

illusie was gebaseerd. Zijn nieuwe medaillons ogen nu als typische producten van zijn tijd.<br />

Inv.nr. G 2104<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

88 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kleine monumenten | SIGNATUUR 89


56 Naakt<br />

57 Portret van notaris A.J.A. Verschraage<br />

Gra Rueb<br />

Gerard van Aalst<br />

Terracotta<br />

Bas-reliëf in brons<br />

1939<br />

1930<br />

Gra Rueb (Breda 1885 – 1972 Den Haag) was de dochter van de Bredase industrieel J.G. Rueb,<br />

directeur van de Machinefabriek Breda. Zij is op jonge leeftijd uit Breda vertrokken. In 1911 ging<br />

zij naar Den Haag om les te nemen bij Toon Dupuis. Vier jaar later reisde zij naar Parijs en werd<br />

daar leerlinge van Antoine Bourdelle, die zelf door Auguste Rodin was opgeleid.<br />

Ze is vooral bekend geworden als maakster van dierfiguren op klein formaat. Daarnaast maakte<br />

ze portretbustes en portretten in reliëf. Ook een aantal monumentale werken op groter<br />

formaat heeft zij gemaakt. Een bekend monument van haar hand is het beeld van Hans Brinker<br />

in Spaarndam. Voor Breda maakte ze het beeld De Turfschipper op het Stadserf, waarvan het<br />

terracotta origineel in Breda’s <strong>Museum</strong> wordt bewaard.<br />

Inv.nr. G 168<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De Bredase beeldhouwer Gerard van Aalst (1896 -<br />

1965) heeft zich zijn leven lang bezig gehouden met<br />

het maken van portretplaquettes. Hij heeft op deze<br />

wijze heel wat Bredase notabelen geportretteerd.<br />

Overigens deed hij dat merendeels op een wat groter<br />

formaat dan de voorbeelden die hier worden geëxposeerd.<br />

Notaris Verschraage (1845 - 1931) was een<br />

van de grondleggers van Breda’s <strong>Museum</strong>. Vanaf de<br />

oprichting in 1903 van de Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong><br />

voor Oudheidkunde en Geschiedenis tot zijn dood in<br />

1931 was hij bestuurslid en de laatste jaren voorzitter.<br />

Het portret in reliëf toont hem op tachtig jarige leeftijd.<br />

De grote versie van dit reliëfportret is te vinden op het<br />

monument voor Verschraage in het Wilhelminapark<br />

van Breda.<br />

Inv.nr. S 3128<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Portret van C.M. Asselbergs<br />

Gerard van Aalst, Breda 1896–1965 Breda<br />

Bas-reliëf in brons<br />

1933<br />

Cees Assselbergs was oprichter en directeur van<br />

het bedrijf Asselbergs en Nachenius, begonnen als<br />

‘Technisch Bureau voor Economisch Kolenverbruik’.<br />

Het bedrijf maakte verwarmingsinstallaties maar de<br />

laatste jaren vooral ventilatoren en afzuigsystemen.<br />

Curieus onderdeel in het reliëfportret van Asselbergs<br />

is het brilletje. Dit onderdeel is niet opgelost binnen<br />

het geheel van de reliëftechniek, maar als een los<br />

extra element aangebracht. Dat heeft een onverwacht<br />

realistisch effect, maar doet ook een beetje komisch<br />

aan.<br />

Inv.nr. G 74<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

90 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kleine monumenten | SIGNATUUR 91<br />

58


een<br />

moeizaam<br />

beSTaan<br />

Onder deze titel vangen<br />

we drie kunstenaars die in<br />

Breda opgroeiden maar voor<br />

hun verdere ontwikkeling<br />

als kunstenaar elders hun<br />

heil zochten. Wat hen verder<br />

verenigt is dat het alle drie<br />

personen waren die zich<br />

duidelijk bekenden tot een<br />

specifieke richting in hun<br />

werk: een artistieke missie,<br />

al of niet in combinatie met een maatschappelijke, politieke keuze. Het gaat te ver om hun vroege<br />

vertrek uit Breda in dat licht te stellen. Daarvoor zijn geen biografische gegevens als direct bewijs<br />

voorhanden.<br />

Maar het is wel duidelijk dat Breda voor hun eigenzinnige werk geen podium te bieden had.<br />

Deze kunstenaars zochten in hun werk duidelijk aansluiting op actuele kunst in binnen- en buitenland.<br />

Hun geestverwanten verkeerden meer in grootstedelijke kringen in Amsterdam of elders. Daarmee is<br />

overigens niet gezegd dat een keuze voor een vestiging buiten Breda ook meteen bestaansmogelijkheden<br />

opende. Dat was in de periode tussen de twee wereldoorlogen voor kunstenaars sowieso niet<br />

gemakkelijk en al helemaal niet voor kunstenaars met eigenzinnige of ook idealistische opvattingen.<br />

92 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Een moeizaam bestaan | SIGNATUUR 93


59<br />

Stilleven<br />

Toon van den Muysenberg<br />

Olieverf op doek<br />

Ca. 1940<br />

Dit stilleven is in een zeer eenvoudig aandoende vormtaal gemaakt: heldere kleuren binnen strak<br />

omlijnde contouren. De voorstelling geeft een beeld van drinken en kaartspel, bezigheden die de<br />

schilder tegenover het verblijf in een landelijke omgeving lijkt te stellen, gezien het landschap<br />

aan de wand op de achtergrond. Zo’n licht moralistische strekking is goed voorstelbaar in het<br />

kunstenaarschap van Toon van den Muysenberg. Hij schilderde veel landschappen en verstilde<br />

dorps- en stadsgezichten, met name in het Limburgse plaatsje Thorn en het schilderij op de<br />

achtergrond betreft dan ook een werk van hemzelf. Dat werk is over het algemeen vriendelijker<br />

van karakter dan zijn wat sombere beelden van het leven in de stad, dat van hem zelf in het<br />

bijzonder.<br />

Toon van den Muysenberg (1901-1967) was afkomstig uit Breda waar hij als jongeman werkzaam<br />

was als huisschilder. In 1917 verhuisde hij met zijn moeder naar Amsterdam om zich daar verder<br />

tot kunstschilder te ontwikkelen. Hij werkte in een bewust naïeve stijl waarmee hij nog het best<br />

te plaatsen is in de beweging van de Nieuwe Zakelijkheid. Deze beweging in de Duitse en Nederlandse<br />

schilderkunst was sterk antiromantisch en gericht op een zo nuchter mogelijke onderwerpskeuze<br />

en weergave van de werkelijkheid. In lijn met die manier van werken werd<br />

Van den Muysenberg in 1936 lid van de ‘Populistenkring’, waarvan de leden zich ten doel stelden<br />

‘... kunst te scheppen die voor het volk begrijpelijk is, die tot de volksziel spreekt.’ Die kring werd<br />

in Amsterdam opgericht door Jan Strube en Louis Schrikkel.<br />

Jan Strube had toen al de nodige voetstappen liggen in Breda en omstreken en we komen hem<br />

verderop nog tegen. Ook nu nog bekende namen als Ferdinand Erfmann, Wim Oepts en Nico<br />

Eekman waren lid. De visie van de populisten werd vertaald in<br />

een directe, eenvoudige beeldtaal, in weinig subtiele kleuren<br />

en met een voorkeur voor het alledaagse in de onderwerpen<br />

waarmee men in werk en denken deel wilde zijn van het volk.<br />

Van den Muysenbergs is in zijn werk deze principes altijd<br />

trouw gebleven. In het directe verlengde hiervan schilderde<br />

hij in een uiterst eenvoudige beeldtaal ook reclamemateriaal<br />

voor etalages. Van den Muijsenbergs bestaan als kunstenaar is<br />

altijd erg moeilijk geweest. In Breda exposeerde hij slechts één<br />

maal: in 1943 in kunstzaal Den Deijl. In Amsterdam was hij ook<br />

lid van de kunstenaarsvereniging St. Lucas.<br />

Inv.nr. S 6420<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Clown<br />

J.J. Voskuil<br />

Olieverf op linnen<br />

1933<br />

Jo Voskuil (1897-1972) was een geboren en getogen Bredanaar. Als kunstenaar was hij autodidact.<br />

In 1920 verliet hij Breda en vestigde zich in Amsterdam. Met fotograaf Cas Oorthuys<br />

richtte hij het reclamebureau OV20 op. Samen maakten ze enige ontwerpen voor boekomslagen<br />

en affiches, waaronder een bekend protestaffiche tegen de Olympische Spelen in<br />

Berlijn in 1936.<br />

Clowns, pierrots en taferelen uit de sfeer van het circus waren in de jaren dertig een veel<br />

voorkomend onderwerp in de schilderkunst. Aan dat onderwerp is vooral het gevoel van<br />

melancholie verbonden. Deze clown maakt ook niet bepaald een vrolijke indruk. Hij lijkt eerder<br />

een uitbeelding van een gevoel als clown, een gevoel je anders voor te moeten doen dan je bent.<br />

Het masker is daarvan een uiting. In dronkenschap laten we onszelf kennen zoals we werkelijk<br />

zijn, zo wordt wel gezegd. Maar ook dat wordt door deze voorstelling eigenlijk weersproken. Dit<br />

schilderij van Voskuil is kritisch en tegelijk pessimistisch van aard. Stilistisch sluit hij met dit werk<br />

aan op een mengeling van Nieuwe Zakelijkheid en Surrealisme. Hij heeft ook na de oorlog nog<br />

lang gewerkt en zijn onderwerpen koos hij tot in de jaren zeventig veelal in de politieke sfeer,<br />

waarbij hij zich nogal eens waagde aan een wat geëxalteerde, kritische voorstelling van zaken.<br />

Maar ook maakte hij veel portretten van prominenten in de artistieke en intellectuele kringen<br />

van Amsterdam van zijn tijd.<br />

Inv.nr. G 123<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

94 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Een moeizaam bestaan | SIGNATUUR 95<br />

60


61 Landschap met paard, koe, boer en boerderij<br />

62<br />

Boerderij met koe<br />

Tinus van Doorn<br />

Tinus van Doorn<br />

Linosnede<br />

Linosnede<br />

1930<br />

1930<br />

Tinus van Doorn (1905 – 1940) werd<br />

geboren op Sumatra. Op achtjarige<br />

leeftijd kwam hij naar Breda, waar<br />

hij op de HBS les kreeg in linosnijden<br />

van tekenleraar A. Wirtz.<br />

Het werd de basis voor zijn<br />

kunstenaarsloopbaan. Hij studeerde<br />

aan de Koninklijke Academie van<br />

Den Haag, maar maakte die<br />

opleiding niet af.<br />

Zijn werk is aanvankelijk expressionistisch<br />

van aard, gelijkend<br />

op dat van de Vlaamse en Duitse<br />

expressionisten en de kunstenaars<br />

van De Ploeg in Groningen. De<br />

instelling waarmee Van Doorn zijn<br />

innerlijke gemoedstoestand laat<br />

doorwerken in de wijze waarop hij<br />

zijn onder werpen uitbeeldt maakt<br />

hem verwant aan zijn tijdgenoot,<br />

de expressionist Herman Kruyder.<br />

Een en ander blijkt uit zijn grafiek<br />

en schilderijen met soms liefelijke,<br />

paradijs-achtige voorstellingen en<br />

vaak ook sombere beelden. Dat sombere spreekt uit zijn cynische en karikaturale weergave van<br />

onderwerpen als carnaval of scènes uit de Bijbel, maar ook bevat zijn werk stadtaferelen met<br />

scènes die aan razzia’s doen denken. De kritische toonzetting van zijn werk doet denken aan<br />

het werk van de Duitse schilder Georg Grosz, maar in zijn uitwerking is Van Doorn technisch veel<br />

eenvoudiger en tegelijkertijd mysterieuzer. Niet geheel verwonderlijk is zijn latere ontwikkeling<br />

in de richting van het Surrealisme. Zijn werk raakt dan sterk in zichzelf gekeerd met vreemde<br />

stillevens van paddestoelen en monsterachtige zeedieren. Die stillevens en ook landschappelijke<br />

voorstellingen van bossen met dieren of schedels zijn net als veel van zijn eerdere werk gemaakt<br />

als nachtelijke dromen: zwarte schilderijen waarin figuren en andere details oplichten uit het<br />

duister.<br />

Was Tinus van Doorn zelf ook een somber ingesteld persoon? Op latere leeftijd is hij in<br />

Brussel gaan wonen. Bij de inval van de Duitsers in 1940 beroofden hij en zijn vrouw zich daar<br />

van het leven. Niet helemaal duidelijk is of daar een oorzakelijk verband lag, maar gezien zijn<br />

werk is het zeker voorstelbaar.<br />

Hij had zich in zijn werk vele malen expliciet gekeerd tegen oorlog, repressie en geweld. In de<br />

verzameling van Breda’s <strong>Museum</strong> ontbreken tot op heden helaas een of meer schilderijen van<br />

zijn hand.<br />

Inv.nr. G 787<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Inv.nr. G 788<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

96 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Een moeizaam bestaan | SIGNATUUR 97


kunSTkring<br />

en academie<br />

In de periode voor de Tweede<br />

Wereldoorlog begonnen<br />

kunstenaars samen te werken<br />

om met hun werk naar buiten<br />

te kunnen treden en hun belangen<br />

naar voren te kunnen<br />

brengen binnen de stedelijke<br />

cultuur van Breda. De extra<br />

moeilijke omstandigheden van<br />

de crisisjaren speelden hen parten bij de mogelijkheden om hun werk te kunnen tonen en te verkopen.<br />

In 1933 werd er opnieuw een Bredase Kunstkring opgericht nadat de eerste in 1929 zijn laatste<br />

activiteit had gehad. Initiatiefnemer was de Amsterdammer Jan Strube die al sinds 1911 bij periodes<br />

in Princenhage had gewoond en dat in 1928 definitief deed. Veel ideologie kwam er bij dit initiatief<br />

verder niet kijken. Hoogstens een vleugje artistiek conservatisme dat neigde naar een combinatie<br />

van historiserende figuratie en de nostalgie van ambachtelijkheid. Maar dat was in de jaren dertig<br />

eigenlijk de algemene trend en zeker onvoldoende grond om andersdenkenden uit te sluiten. Men<br />

organiseerde zich een beetje om überhaupt niet over het hoofd te worden gezien.<br />

Ook amateurs werden tot de kring toegelaten om aan een enigszins dragelijk ledental te komen en<br />

om banden te smeden met burgerij en politiek. In kunstkring verband werd er ook samen met deze<br />

amateurs aan modeltekenen gedaan. En er werden tentoonstellingen georganiseerd op bescheiden<br />

locaties als de openbare leeszaal en het stadhuis. Leden van de Bredase Kunstkring waren in of bij<br />

Breda woonachtige kunstenaars als de beeldhouwers Leen Douwes en Niel Steenbergen en de schilders<br />

Paul Windhausen, Richard Peskovsky, Gerrit de Morée en Dio Rovers. Deze laatste is de persoon<br />

met een bredere kijk op de zaak geweest. Hij had een internationale opleiding in Brussel, Antwerpen,<br />

Amsterdam en Berlijn genoten en was sinds 1924 verbonden aan het restauratieatelier van de Grote<br />

Kerk. Vooral door zijn eerste prijs in een door het nieuwe Eindhovense Van Abbemuseum uitgeschreven<br />

prijsvraag voor Brabantse kunstenaars in 1939 kreeg hij een bovenlokale reputatie. Via zijn<br />

persoon raakten ook kunstenaars uit andere delen van Noord-Brabant geïnteresseerd in een lidmaatschap<br />

van de kunstkring. Onder invloed van die bredere belangstelling veranderde de naam van<br />

Bredase Kunstkring in die van Noord-Brabantse Vereniging van Beeldende Kunstenaars Jeroen<br />

Bosch. Tot het midden van de vijftiger jaren bleef deze vereniging actief met tentoonstellingen van<br />

leden in Breda en andere Brabantse steden. De vereniging boette in aan belang toen de bestaansmogelijkheden<br />

voor kunstenaars door opdrachten in het kader van de wederopbouw en door het<br />

kunstbeleid van de Rijksoverheid gaandeweg beter werden.<br />

Dio Rovers was al voor de oorlog actief geworden als particulier leraar tekenen. Tijdens de<br />

oorlog werd de toeloop van leerlingen groot en daaruit kwam het idee voort om een kunstschool op<br />

te richten. Rovers betrok zijn vrienden Gerrit de Morée en Niel Steenbergen bij het initiatief dat in de<br />

zomer van 1945 van start ging onder de naam Vrije School voor Beeldende Kunsten. De bovenlokale<br />

en zelfs internationale achtergrond van de initiatiefnemers lag ten grondslag aan de ideeën achter<br />

deze opleiding die met name de creatieve ontplooiing van talentvolle mensen wilde in een vrij kunstenaarschap.<br />

In het bijzonder Rovers wilde een beleid dat boven de regionale tradities en beperkingen<br />

uit zou stijgen, bijvoorbeeld doordat er naar naakt model gewerkt zou kunnen worden en dat de<br />

opleiding geen kunstnijverheidsonderwijs voor ambachtslieden of amateurs zou worden.<br />

De opleiding kreeg eerst onderdak aan het Stadserf en al vrij snel daarna in twee gemeentelijke<br />

schoollokalen achter de St. Joostkapel aan de Ginnekenstraat. Qua belangstelling bleek de<br />

nieuwe opleiding levensvatbaar. In het eerste jaar waren er 90 leerlingen. Voor steun en financiën<br />

was men echter wel aangewezen op vooraanstaande Bredase burgers en het gemeentebestuur. Het<br />

plan van de bisschop van Breda om docenten en studenten van de opleiding in te schakelen bij het<br />

herstel van de oorlogsschade aan kerkgebouwen leek ook een uitkomst te bieden. Omdat men daar<br />

min of meer noodgedwongen op inging kwam het oorspronkelijke ideaal van vrij kunstenaarschap in<br />

het geding. De bisschop verlangde dat in het onderwijs naast het kunstzinnige ook het godsdienstige<br />

aspect aan de orde zou komen. De architect Dom van der Laan werd als adviseur ingeroepen en deze<br />

98 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 99


kwam met een pleidooi dat vrij kunstenaarschap niet kon bestaan zonder een stevige binding aan<br />

traditie en conventies. Alleen dan kon kunstzinnige expressie een, wat hij noemde, ‘hooger domein’<br />

dienen. Dat hogere domein waaraan de kunstenaars primair hun ambachtelijke kwaliteiten dienden te<br />

wijden, was natuurlijk van Rooms-katholieke snit. Een en ander leidde tot het vertrek van Dio Rovers.<br />

De academie werd voortgezet maar kreeg meer het karakter van een kunstnijverheidsopleiding<br />

die zich afficheerde met de katholieke goedkeuring. De beeldhouwer Niel Steenbergen die<br />

goede contacten had met Dom van der Laan, kon zich in die uitgangspunten wel vinden. Samen met<br />

Gerrit de Morée en ook Feitze de Bruyn, een leerling van Rovers, behoorde hij tot de leraren van het<br />

eerste uur. Maar in feite werd er in een spagaat tussen het vrije en het gebonden kunstenaarschap<br />

verder gewerkt. Rovers werd voor korte tijd opgevolgd door de uit Breda afkomstige beeldhouwer<br />

Bon Ingenhousz. Officiële erkenning bij de rijksoverheid kwam er weliswaar op basis van de katholieke<br />

richting van de opleiding, maar voor een academie voor kerkelijke kunst voelde die overheid<br />

ook weer niet.<br />

De directeur die aan dit moeizame begin een einde wist te maken was de Rotterdammer<br />

Gerard Slee. In de periode 1950 – 1976 was hij de onvermoeibare organisator die de opleiding<br />

richting heeft weten te geven door naast de katholieke signatuur vooral de profilering te bevorderen<br />

in het aanbod van vakken. Naast de traditionele vakken als tekenen, schilderen, grafiek, monumentale<br />

kunst, boetseren en beeldhouwen wordt er in 1951 al geadverteerd met nieuwe richtingen als<br />

reclame, publiciteit, industriële vormgeving, modetekenen en binnenhuisarchitectuur. Die breedte<br />

is al snel afgezwakt omdat ook toen al een zekere taakverdeling tussen de Nederlandse kunstopleidingen<br />

werd nagestreefd. Slee zorgde voor goede externe contacten en liet de academie zich<br />

binnen en buiten Breda manifesteren met tentoonstellingen en evenementen. De meest succesvolle<br />

nieuwe richtingen werden grafische vormgeving en de afdeling ‘Fotografie en Filmvormgeving’.<br />

Het predikaat ‘toegepast’ blijft echter overwegend van toepassing in de benadering van de vakken<br />

waarin werd onderwezen. En tot het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw werd er vaak nog<br />

zorgelijk gekeken of de activiteiten en de bezetting van docenten en studenten nog wel voldeden<br />

aan de katholieke richting. Dat was met de ontkerkelijking van die dagen in steeds mindere mate het<br />

geval. In 1969 speelde op St. Joost een beweging van democratisering. Eerst verlangden de docenten<br />

meer zeggenschap en minder bemoeienis van het bestuur, met name op het punt van ‘afwijkende<br />

opvattingen’. De studenten volgden ook met een eis van medezeggenschap en bijeen leidde dit tot<br />

een ‘democratisch gezicht’ van de academie en werd het idee van St. Joost als een katholieke kunstnijverheidsschool<br />

verlaten. Daarmee kwam de weg vrij voor vrijere opvattingen over het kunstonderwijs<br />

maar het heeft tot ver in de jaren zeventig geduurd eer men die vrijheden ook organisatorisch<br />

is gaan weten te hanteren. In elk geval is directeur Slee in dit proces gesneuveld en hij was niet de<br />

enige. St. Joost heeft in die moeilijke periode desondanks steeds goede kunstenaars voortgebracht<br />

en is dat nadien tot op de dag van vandaag blijven doen.<br />

Naakt<br />

Feitze de Bruijn<br />

Olieverf op doek<br />

1946<br />

Feitze de Bruijn (1913-1994) was een leerling van Dio Rovers. Hij was al snel na de oprichting<br />

in 1945 tot zijn pensioen in 1976 een van de docenten op de kunstacademie St. Joost. Hij gaf<br />

tekenen en vooral schilderen.<br />

De invloed van Dio Rovers op zijn werk was groot. Zowel de manier waarop in dit naaktschilderij<br />

de verf is opgebracht als het kleurgebruik doen sterk aan het werk van zijn leraar denken.<br />

Inv.nr. G 2505<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

100 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 101<br />

63


64 Beekdal in de omgeving van Breda<br />

65 Breda in de winter<br />

Richard Peskovsky<br />

Paul Windhausen<br />

Olieverf op linnen<br />

Olieverf op linnen<br />

Ca. 1935<br />

1940<br />

De schilder Richard Peskovsky werd in 1907 in Boedapest geboren. Hij kwam al vroeg naar<br />

Nederland en kreeg een opleiding aan de Katholieke Leergangen in Tilburg. Hij was medeoprichter<br />

van de Bredase Kunstkring in 1933. Hij woonde in Ginneken en nam in Breda regelmatig deel<br />

aan tentoonstellingen, met name bij Den Deijl. Peskovsky werkte in een expressionistische stijl<br />

die in het geval van dit landschapje aan werk van de Duitse expressionist Ernst Ludwig Kirchner<br />

doet denken en dan vooral aan diens landschappen van zijn periode in Zwitserland tussen 1918<br />

en 1923.<br />

Inv.nr. G 37<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, schenking dhr. en mevr. Nuiten-Eikelboom, Leiden<br />

Paul Windhausen (1903 – 1944) kwam<br />

uit Roermond en werd leraar tekenen<br />

aan het Onze-Lieve-Vrouwelyceum<br />

te Breda. Hij werd ook lid van de<br />

Bredase Kunstkring. Tijdens de<br />

Tweede Wereldoorlog was hij actief<br />

in het verzet. Hij sneuvelde tijdens<br />

het gevecht dat volgde op de Duitse<br />

overval op de verzetspost op de<br />

Vloeiweide bij Rijsbergen in 1944.<br />

Het schilderij toont de toegang tot<br />

de Bredase haven met rechts de<br />

Nieuwe Prinsenkade. Rechts op de<br />

voorgrond ligt het botenhuis van<br />

de roeivereniging Het Turfschip.<br />

Dit alles in winterse sfeer.<br />

Windhausen heeft met dit werk<br />

geprobeerd de sfeer van Willem Witsen<br />

te treffen.<br />

Inv.nr. S 4127<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Wintergezicht in Bavel<br />

Richard Peskovsky<br />

Olieverf op linnen<br />

1941<br />

Inv.nr. G 385<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

102 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 103<br />

66


67<br />

Markdal in de winter<br />

Dio Rovers<br />

Olieverf op linnen<br />

Ca. 1940<br />

Het loont de moeite om dit landschap van Dio Rovers wat langer te bekijken. Op het eerste<br />

gezicht lijkt het grotendeels gemaakt met witte en bruine tinten. Maar er zijn veel meer<br />

kleuren te ontdekken, haast eender als dat met ijs en sneeuw in het echt ook het geval is.<br />

De sfeer van een late winterdag in het schitterende landschap van het Markdal heeft Rovers<br />

heel goed getroffen. Zie de bijzondere lichtreflectie die het sneeuwdek geeft onder de donker<br />

bewolkte hemel. Rovers accentueert het effect van het laatste zonlicht aan de horizon hier<br />

en daar met kleuren, zoals in het felle lichtblauw rechts in de achtergrond. Mooi is ook de<br />

geel oplichtende spiegeling van de sneeuw in het ijs van de Mark, midden in de voorstelling.<br />

Het schilderwerk is heel krachtig, met brede streken van de kwast. Het geheel getuigt van<br />

een scherp oog en grote vaardigheid.<br />

Dio Rovers (1896–1990) was de zoon van de kunst- en reclameschilder Anton Rovers, die veel<br />

werk had in het buitenland. Door dat buitenlandse werk van zijn vader groeide Dio op in Brussel<br />

en daar bezocht hij ook de kunstacademie. Van 1910 tot 1912 nam hij lessen aan de kunstacademie<br />

in Antwerpen waar hij behalve schilderen en tekenen ook les kreeg in grafische technieken.<br />

In 1912 verhuisde Dio met het gezin mee naar Berlijn waar hij een baan kreeg bij een steendrukkerij.<br />

Met het verdiende geld kon hij weer naar Antwerpen om zijn studie te voltooien.<br />

De verwikkelingen van de Eerste Wereldoorlog zorgden er voor dat het gezin belandde in Breda,<br />

de geboortestad van zijn moeder. Na een militaire diensttijd in Amsterdam begon Rovers met de<br />

opbouw van een bestaan als kunstenaar in Breda. Dat impliceerde voor hem ook de opbouw van<br />

zoiets als een kunstklimaat in de stad. Hij organiseerde een tentoonstelling in 1923, maar vond<br />

weinig weerklank bij het publiek. In 1924 kreeg hij een baan als bouwkundig tekenaar bij de restauratie<br />

van de Grote Kerk, een functie die hij uiteindelijk 40 jaar zou vervullen. Hij kwam daar<br />

terecht in het gezelschap van Lukas van der Meer wiens visie op het kunstenaarschap hij zeker<br />

niet deelde, maar waarmee hij toch goed heeft samen gewerkt, niet alleen aan de restauratie<br />

van de Grote Kerk maar tijdelijk ook voor het herstel van ornamenten van het kasteel van Breda.<br />

Rovers zette ook zijn werk als vrij kunstenaar door. Hij won enkele prijzen, er kwamen veel leerlingen<br />

af op zijn particuliere tekenlessen en hij werd vanaf 1933 actief als een vooraanstaand lid<br />

van de Bredase Kunstkring. Zijn rol bij de oprichting van de Vrije School voor Beeldende Kunsten<br />

in 1945 is hiervoor al aan de orde geweest.<br />

Rovers heeft niet zo veel vrij werk gemaakt en het merendeel daarvan wordt nog steeds gekoesterd<br />

in particulier bezit in Breda. Hij maakte Bredase stadsgezichten, landschappen in de<br />

omgeving en vooral ook veel portretten. Daarnaast was hij actief als tekenaar-illustrator. Van zijn<br />

hand kennen we grote tekeningen van de Vlucht van Breda en de overstromingsramp in 1953 en<br />

illustraties in een uitgave over de schouwburg Concordia. Van iets vroeger dateert zijn knappe,<br />

publicitaire werk in steendrukaffiches. Het vak van illustrator speelde hem overigens duidelijk<br />

parten als hij zich in zijn teken- en schilderkunst waagde aan composities met menselijke figuren<br />

en hun gelaatsuitdrukkingen. Anders dan in zijn portretten komt hij dan niet verder dan typering<br />

die neigt naar het karikaturale.<br />

Inv.nr. S 6385<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Oosterschelde oever bij Bergen op Zoom, genaamd De Duintjes<br />

Jan Theuns<br />

Olieverf op board<br />

1925 - 1950<br />

De Bredase amateurschilder Jan Theuns<br />

(1877 - 1961) is allesbehalve bekend als<br />

landschapsschilder. Beter staat hij bekend<br />

als schilder van boeren taferelen. In zijn<br />

weergave van menselijke figuren wist<br />

Jan Theuns zijn gebrekkige anatomische<br />

inzicht handig te maskeren met licht<br />

donker effecten.<br />

Veel eigens heeft dat type werk ook niet.<br />

Hij lijkt eerder werk van voorgangers uit<br />

de 19e eeuw te imiteren dan dat hij daar<br />

iets eigentijds mee weet te doen. Dat sluit<br />

een beetje aan op een andere activiteit van<br />

Theuns, het schilderen van klein formaat koppen van heiligen of andere figuren in de trant van<br />

Rubens en Rembrandt. Die werkjes signeerde hij veelal niet en dat zal niet zonder reden<br />

zijn geweest.<br />

Dit landschapje ontroert door zijn directheid en dromerigheid. Het is het enige in zijn soort dat<br />

van Theuns tot nu toe bekend is. Theuns heeft wel meer landschappen met boerderijen gemaakt<br />

en daarmee kon hij duidelijk beter uit de voeten.<br />

Inv.nr. S 5783<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

104 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 105<br />

68


69<br />

Johannes de Doper<br />

Niel Steenbergen<br />

Gips, model<br />

1946<br />

Dit gipsmodel is afkomstig uit de grote ateliercollectie die Breda’s <strong>Museum</strong> enige jaren geleden<br />

van de weduwe en kinderen van Niel Steenbergen in langdurig bruikleen heeft verkregen. Pas in<br />

1996 werd van dit gipsmodel een bronzen afgietsel gemaakt.<br />

De beeldhouwer Niel Steenbergen (1911-1997) ontwikkelde zich in de loop van de jaren dertig<br />

en veertig van een maker van vrijstaande, academische sculpturen van hoge kwaliteit tot een<br />

beeldhouwer die in zijn figuren en composities meer eenvoud zocht en die ook duidelijker binnen<br />

geometrische hoofdvormen onderbracht, in veel gevallen om daarmee zijn werk te relateren aan<br />

een plaats binnen een groter architectonisch geheel.<br />

Dit stoere, wat uitdagende beeld van Johannes de Doper markeert een stap in deze ontwikkeling.<br />

De figuur is vrijstaand en heeft een klassieke houding, een ontspannen positie op één standbeen,<br />

de zogeheten contraposto. Die ontspannen en zelfverzekerde houding komt ook tot uitdrukking<br />

in de positie van de armen: een met de hand op de linkerheup, de andere hangend met de<br />

hand die het kleed optilt. Het bovenlichaam heeft een glad klassieke afwerking die in contrast<br />

staat met de ruwe boetseertechniek waarmee Steenbergen het kameelharen kleed van Johannes<br />

heeft weergegeven. Opvallend is het hoofd met een gelaatsuitdrukking die een beetje doet<br />

denken aan die van archaïsche beelden uit de Griekse oudheid.<br />

Vooral voor monumentale toepassingen zocht Steenbergen steeds meer zijn inspiratie bij de<br />

beeldhouwkunst uit vroege tijden, waaronder de romaanse en vroeg christelijke kunst.<br />

De vormtaal daarvan werd in zijn tijd verbonden aan authentieke en pure geestelijke waarden<br />

zonder de afleiding van overbodige esthetiek. Onder invloed van die oude vormtaal gingen de<br />

beeldhouwkunst in reliëf en, in het verlengde daarvan, ook de penningkunst een steeds belangrijker<br />

aandeel in zijn werk vormen. Steenbergen is overigens steeds ook vrijstaande beelden<br />

blijven maken.<br />

Niel Steenbergen kreeg zijn eerste opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten en<br />

Technische Vakken in Tilburg van 1929 tot 1932. Daarna ging hij twee jaar naar het Antwerpse<br />

Hoger Instituut van Schone Kunsten waar hij les kreeg van Ernest Wijnants en Joris Minne.<br />

Daarna zette hij zijn studie nog voort bij Jan Bronner aan de Rijksacademie in Amsterdam.<br />

In 1938 bekroonde hij zijn opleiding met de Prix de Rome. Zijn verblijf in Rome eindigde met<br />

het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.<br />

Steenbergen had al heel wat werk op zijn naam staan toen hij in 1941 in Teteringen bij Breda ging<br />

wonen. Ook hij zag de noodzaak om het culturele klimaat in Breda op te bouwen en hij steunde<br />

het plan van zijn vrienden Dio Rovers en Gerrit de Morée om een kunstopleiding te beginnen.<br />

Als docent was hij maar in beperkte mate actief bij de Academie St. Joost; als adviseur, curatoriumlid<br />

en later als bestuurslid des te meer. Steenbergen was geen voorstander van een vrije<br />

opvatting van het kunstenaarschap. Hij stelde strenge eisen aan de ambachtelijke vaardigheid en<br />

verfoeide kunstvormen waarbij voor experiment en concept die traditionele kundigheid terzijde<br />

werd geschoven.<br />

Na de oorlog kreeg Niel Steenbergen opdrachten voor verschillende oorlogsmonumenten,<br />

waaronder het verzetsmonument met het beeld van Judith op de Grote Markt van Breda.<br />

Zijn hechte relatie met de architect Dom van der Laan en de Bossche School resulteerde in een<br />

reeks van opdrachten in kerken, kloosters en openbare gebouwen, in het katholieke zuiden, maar<br />

zeker ook in geheel Nederland. Voor de kerk van Nazareth in Israël maakte hij imposante bronzen<br />

deuren. Ook religieuze voorwerpen als bisschopskruizen, bisschopsstaven en religieus vaatwerk<br />

behoren tot zijn oeuvre. Beroemd is hij ook als maker van talloze herdenkingspenningen.<br />

Inv.nr. G 670<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> in langdurig bruikleen van de Stichting Niel Steenbergen, Oosterhout<br />

106 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 107


70<br />

Herfstlandschap bij Goirle<br />

Frans Meijer<br />

Olieverf op doek<br />

1940<br />

Frans Meijer (1900-1972) was afkomstig uit Amsterdam en vestigde zich in 1930 in Breda.<br />

Hij ontplooide zich als schilder en vooral als schrijver en illustrator van boeken én als een<br />

inventief striptekenaar. In dat vak gebruikte hij maar liefst vier pseudoniemen: Jaap van Loon,<br />

Ko Koster, Henk van Beek en Piet Pion. Ook Meijer was in de eerste jaren betrokken bij de<br />

academie St. Joost. Hij werd er de eerste docent kunstgeschiedenis, esthetica, kostuumkunde<br />

en materiaalleer.<br />

Meijer schilderde merendeels landschappen waarbij hij zich inspireerde op Zuid-Nederlandse<br />

landschapskunst uit de late 15e en de 16e eeuw, zoals onder andere Joachim Patinier en<br />

Cornelis van Dalem die maakten. Dit herfstlandschap moge dan bij Goirle gesitueerd zijn, maar<br />

het is wel grotendeels op fantasie gebaseerd. In andere landschappen maakt hij vaak surreële en<br />

fantastische effecten, waarbij uit bijna nonfiguratief schilderwerk vreemde figuren tevoorschijn<br />

lijken te komen. Met zijn stevige, pasteuze toepassing van verf ondersteunt hij die suggestieve<br />

werking.<br />

Inv.nr. G 40<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

‘De Beek’, gezicht in de Groenstraat in Prinsenbeek<br />

Jan Strube<br />

Tekening in potlood, pastel en gehoogd met olieverf<br />

1935<br />

Jan Strube (1892-1985) was een Amsterdammer die vanaf 1911 regelmatig Breda en omgeving<br />

bezocht. Hij leerde in Etten-Leur zijn vrouw kennen en na hun huwelijk vestigde het echtpaar<br />

zich in 1928 in Princenhage. Zijn banden met kunstenaarskringen in Amsterdam en Den Haag<br />

hield Strube aan. Artistiek betekenisvol was zijn lidmaatschap van de Onafhankelijken van 1920<br />

tot 1930. In 1936 neemt hij deel aan het initiatief tot de Populistenkring, een beweging die in<br />

een eenvoudige en begrijpelijke figuratie kunst voor het volk wilde maken. Vooral in de jaren<br />

dertig van de vorige eeuw betoonde Strube zich een strijdvaardig kunstenaar. Hij zag zichzelf<br />

als een strijder, vooral tegen kunstcritici die ook toen al zijn figuratieve werk als achterhaald<br />

en nostalgisch betitelden. Hij heeft zichzelf meerdere malen afgebeeld als een ridderlijke Robin<br />

Hood of als Don Quichotte met kunstattributen. Die strijdbare Strube manifesteert zich na de<br />

Tweede Wereldoorlog eigenlijk nauwelijks meer. Hij trekt zich dan steeds meer terug op zijn stek<br />

in Princenhage en committeert zich niet meer aan beroepsverenigingen. Wel exposeert hij veelvuldig,<br />

aan huis en vooral ook vele malen in Breda. Over belangstelling had hij dan ook in feite<br />

niet te klagen. Zijn werk is tot op de dag van vandaag in veel Bredase huizen te vinden, vooral<br />

zijn litho’s. Die waardering onder een breed publiek alhier is altijd op gespannen voet gebleven<br />

met een gevoel van erkenning als kunstenaar. Natuurlijk stond Strube terzijde van vernieuwende<br />

ontwikkelingen in de kunst maar hij cultiveerde die positie zelf ook als een vorm van miskenning.<br />

Per saldo was hij zijn leven lang een ijverig schilder en tekenaar van het lokale boerenleven,<br />

stillevens en dorps- en stadsgezichten. Hij ontwikkelde zich steeds meer in een wat nostalgisch<br />

historiserende richting, vergelijkbaar met hoe Anton Pieck dat deed. Met de uitbeelding van<br />

figuren in zijn taferelen van boerenleven verviel hij ofwel in een karikaturale koddigheid ofwel<br />

in een wat te liefelijke voorstelling van zaken. Eigenlijk was hij maar weinig bedreven in het<br />

uitbeelden van de menselijke figuur. Daartegenover staat zijn grote ambachtelijk kunnen.<br />

Zijn geschilderde stillevens imponeren met een magisch realistische precisie die wedijvert<br />

met die van tijdgenoten als Jan van Tongeren en Wim Schuhmacher. En ook in zijn lithografie<br />

maakte hij technische hoogstandjes. Strube beriep zich uiteraard op dat ambachtelijke kunnen.<br />

Naast zijn wat sentimentele voeling met het Brabantse volk, vormde het degelijke ambacht<br />

voor hem het fundament van zijn kunstenaarsbestaan.<br />

Deze tekening maakte hij in een serie van werken waarin hij gezichten van Prinsenbeek<br />

vastlegde. Het museum heeft een grote serie litho’s van hem in de verzameling. Wat vooral<br />

ontbreekt is een stilleven, waarin zijn ambachtelijk kunnen het best tot uiting komt.<br />

Inv.nr. G 106<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

108 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 109<br />

71


72<br />

Portret van J. de Bruijn als jong meisje<br />

Jan Theuns<br />

Olieverf op doek<br />

Circa 1936<br />

Jan Theuns genoot een populariteit die vergelijkbaar is met die van Jan Strube. Over het<br />

niet al te authentieke werk dat hij grotendeels heeft gemaakt, is eerder al wat opgemerkt.<br />

Dit vroege portret is een uitzondering, net als het kleine landschapje dat we eerder hebben<br />

gezien. Het is gemaakt met een directe en naïeve kwaliteit die we ook bij Toon van den<br />

Muijsenberg hebben gezien. Het is daarmee een van zijn betere werken.<br />

Inv.nr. S 5352<br />

Bruikleen Stichting Stedelijk <strong>Museum</strong> Breda<br />

Portret van Milou Derks<br />

Niel Steenbergen<br />

Brons<br />

1939<br />

Dit fraaie portret markeert een beetje het einde van Steenbergens werk dat nog in het verlengde<br />

ligt van zijn opleiding aan de academies van Antwerpen en Amsterdam. De kop van de vrouw<br />

heeft een vitale uitstraling die past bij de hernieuwing van de klassieke vormtaal die in de jaren<br />

dertig in zwang kwam. Zoals we al bij het beeld van Johannes de Doper hebben gezien zou<br />

Steenbergen in de jaren veertig zijn weg gaan zoeken in stilering en vereenvoudiging van zijn<br />

vormen.<br />

Inv.nr. G 701<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> in langdurig bruikleen van de Stichting Niel Steenbergen, Oosterhout<br />

110 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Kunstkring en academie | SIGNATUUR 111<br />

73


grenzen<br />

van de<br />

TradiTie<br />

Tussen 1945 en 1965 groeit er<br />

langzamerhand een klimaat waarin<br />

kunstenaars van hun werk kunnen<br />

bestaan. Er is sinds 1946 de academie<br />

St. Joost, waar in de loop van de<br />

jaren vijftig steeds meer docenten<br />

worden aangesteld. Tegelijkertijd<br />

gaan ook veel studenten naar de<br />

kunstacademie van Antwerpen, in de<br />

buurt toch de enige kunstopleiding<br />

pur sang, al was die traditioneel van<br />

opzet. En er zijn ook steeds meer opdrachten te vergeven, vooral in het kader van nieuwbouw en het<br />

plaatsen van kunst in de openbare ruimte.<br />

In 1956 neemt de gemeente het initiatief om het Oudemannenhuis De Beyerd te bestemmen<br />

tot expositieruimte voor beeldende kunst. Het hoofdaccent in de programmering werd door de eerste<br />

directeuren Van Velzen en Niermeyer gelegd op toenmalige klassieken van de moderne kunst zoals<br />

Toorop, Van Gogh, Breitner, Ensor en Wouters. De plaatselijk en regionale kunstenaars kregen een<br />

plaatsje in de bovenzaal en af en toe bood De Beyerd ruimte aan tentoonstellingen van Brabantse kunstenaars.<br />

Ook verder in de provincie neemt het aantal mogelijkheden voor exposeren toe. Met name<br />

het Eindhovense Van Abbemuseum bood Brabantse kunstenaars gelegenheid en vormde daarnaast<br />

met zijn collectie steeds meer een venster op de internationale kunst. Daar vooral waren moderne<br />

kunstwerken te zien van voor en na de oorlog. Het Van Abbemuseum verzamelde onder directeur<br />

Edy de Wilde werken van kunstenaars als Delaunay, Picasso en Chagall en nogal wat lyrisch abstracte<br />

kunst van de zogeheten Ecole de Paris met namen als Jean Bazaine, Roger Bissière, Alfred Manessier<br />

en Serge Poliakoff. De Cobraschilders trokken op zichzelf in Nederland veel aandacht, niet zelden tot<br />

ergernis van de provinciale kunstenaars. Het meer algemene beeld van het moderne bestond in<br />

deze jaren dan ook nog eens uit een mengeling van een aantal grote bewegingen en individuele<br />

kunstenaars uit de eerste helft van de 20e eeuw. Als dat moderne van toen in onze ogen misschien<br />

soms een beetje gedateerd aandoet, moeten we ons realiseren dat vóór ca. 1965 de gelegenheden<br />

en het tempo om van zaken kennis te nemen onvoorstelbaar veel minder waren dan nu. Tot ver in de<br />

jaren vijftig was het in Nederland nog niet zo eenvoudig om van de nieuwe kunst van de eerste helft<br />

van de 20e eeuw kennis te nemen.<br />

Binnen deze beperkingen waren ook de in Breda actieve kunstenaars op de hoogte van de<br />

vernieuwingen in de kunst van de 20e eeuw. Er wordt op lokaal niveau duidelijk binnen de grenzen<br />

van de traditie gewerkt. Een schilderij is een schilderij en beeldhouwkunst is beeldhouwkunst.<br />

Er wordt niet aan de fundamenten van de kunst getornd. Wel zien we in navolging van binnen- en<br />

buitenlandse voorbeelden vormen van vrijere figuratie en expressie, de durf om abstraherend te<br />

stileren, het handschrift van de kunstenaar te laten domineren en de beeldtaal van andere culturen<br />

en tijden te verkennen in het eigen werk. Een besef van hoezeer in feite de traditie al veel fundamenteler<br />

ter discussie was gesteld, zou pas later doordringen.<br />

112 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong> Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 113


74 Vrouw<br />

75 Portret van J. M. Deene als meisje<br />

Hein Koreman<br />

Niel Steenbergen<br />

Brons<br />

Brons<br />

1968<br />

1941/1989<br />

Hein Koreman is in 1921 in Lage Zwaluwe geboren.<br />

Hij studeerde onder andere onder Piet Esser aan de<br />

Rijksacademie in Amsterdam. Hij is een ingetogen vernieuwer<br />

van de beeldhouwkunst in het spoor van de figuratief<br />

abstracte richting van ‘De Groep’, een aantal beeldhouwers die<br />

gestudeerd hadden onder Jan Bronner. Mari Andriessen moet<br />

voor Koreman een richtpunt geweest zijn maar in zijn werk is<br />

hij ook duidelijk een tijdgenoot van de Italiaanse beeldhouwers<br />

Piero Manzu en Marino Marini.<br />

De charme van de schetsmatige boetseertechniek die beeldhouwers<br />

al vanouds in hun studies toepasten, weet hij uit te<br />

vergroten tot een kunst op zichzelf. Dit beeldje van een vrouw<br />

in een ontspannen houding is een goed voorbeeld van de<br />

suggestie van beweging en emotie die hij met minimale<br />

middelen in een figuur weet te leggen. In deze kwaliteit heeft<br />

Koreman ook veel grotere beelden gemaakt. Ze zijn op veel<br />

plaatsen in Nederland te vinden. In Breda is zijn beeld ‘de<br />

Vlucht’ in Park Valkenberg heel bekend.<br />

Inv.nr. G 843<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Inv. Nr. G 690<br />

Breda’s <strong>Museum</strong> in langdurig bruikleen van<br />

de Stichting Niel Steenbergen, Oosterhout<br />

Stoeltje<br />

Dick Fluitsma<br />

Gelast metaal<br />

1970/1973<br />

Een stoel als onderwerp voor een beeldje in brons. Dat is een keuze die teruggaat op gedachtegoed<br />

van het surrealisme waarin aan voorwerpen een eigen leven wordt toegekend. Die bezieling<br />

van voorwerpen is ook iets wat we bijvoorbeeld veel in oude tekenfilms zien en dat is op zijn<br />

beurt weer afkomstig van sprookjes en andere literatuur. In feite is het bezielen van voorwerpen<br />

onder invloed van hun gebruik door mensen natuurlijk veel ouder. Een stoel kan de representatie<br />

of zelfs plaatsvervanging zijn van de persoon die er vaak in heeft gezeten. Denk maar aan de<br />

gele stoel die Van Gogh schilderde, bijna als een soort zelfportret.<br />

Dick Fluitsma geeft in dit beeld een stoeltje de bijzondere status van kunstwerk. Dat roept op<br />

zichzelf al vragen op. Wat is dit voor stoel? Heeft die voor de maker een bijzondere betekenis<br />

die we moeten kennen om dit beeldje te begrijpen? In dit geval heeft Fluitsma de stoel een eigen<br />

uitdrukking gegeven. Hoog en langgerekt, een beetje komisch. Je zou zo een hele serie stoelen<br />

kunnen maken, elk met een eigen uitdrukking. Je denkt er de verschillende personen dan als<br />

het ware bij.<br />

Dick Fluitsma is geboren in Zutphen (1945). Hij kwam naar Breda voor de opleiding plastische<br />

vormgeving aan St. Joost kunstacademie. Sindsdien woont hij in Breda. Hij is beeldhouwer,<br />

tekenaar en schilder. Hij maakt sculptuur in allerlei technieken. Van zijn werk zijn in dit deel<br />

van deze expositie vier zeer verschillende voorbeelden te zien.<br />

Inv.nr. G 721<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

114 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 115<br />

76


77<br />

Blinde en Ziende<br />

Hein Koreman<br />

Brons<br />

1951<br />

Piet Esser, toenmalig professor beeldhouwen<br />

aan de Rijksacademie, had voor de Prix de<br />

Rome van 1951 gekozen voor het thema blinde<br />

en ziende. Dit ontwerp van Hein Koreman<br />

kwam in de eindronde en won de tweede prijs.<br />

Het beeld is gegoten in een oplage van tien.<br />

Dit is het negende gietsel.<br />

Inv.nr. G 2072<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Las Macas Locas<br />

Kees Vet<br />

Brons<br />

ca. 1985<br />

Kees Vet (Amsterdam 1937) is tot beeldhouwer opgeleid aan St. Joost en in Madrid. Hij heeft<br />

dit beeldgroepje zelf Las Macas Locas genoemd, hetgeen naar zijn zeggen De dwaze moeders<br />

betekent. Dat verwijst naar de Argentijnse moeders die zo’n dertig jaar lang wekelijks zwijgend<br />

op het Plaza de Mayo van Buenos Aires liepen om opheldering te krijgen over hun zonen die in<br />

de tijd van de militaire dictatuur in Argentinië (1976-1983) waren verdwenen. Vet heeft een eenvoud<br />

en expressie die vergelijkbaar is met het werk van zijn plaats- en tijdgenoot Hein Koreman.<br />

Er staan in Breda enkele beelden van hem in de openbare ruimte. Het meest elegant is het beeld<br />

‘Mr. Muller (een bijzonder heer)’ in de Willem Merkxtuin: het beeld van een keurige ambtenaar<br />

met een aktetas die in het voorbijgaan vriendelijk zwaait. Mr. Muller heeft echt bestaan.<br />

Kees Vet opende in 1969 de eerste kunstgalerie in Breda: Galerie 142 op de Ginnekenweg.<br />

Inv.nr. G 743<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

116 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 117<br />

78


79 Blinde draagt lamme<br />

80 De Eenhoorn<br />

Dick Fluitsma<br />

Kees Vet<br />

Vurenhout<br />

Brons<br />

1998<br />

z.d.<br />

Na zijn werk in brons en metaal is Dick Fluitsma in de negentiger jaren in hout<br />

gaan werken. Hij neemt daarbij de ruwe vorm van het hout als vertrekpunt.<br />

Hij probeert hele boomstammen of andere reeds gebruikte houtelementen te<br />

verwerven en gaat daarin, door voorzichtig te hakken, langzaam een figuur<br />

ontdekken. In de verdere uitwerking laat hij zich grotendeels leiden door hoe<br />

de vormen en patronen van het hout die figuur suggereren. Het is vergelijkbaar<br />

met hoe we in de grillige vormen van een boomstam zelf soms gezichten<br />

of figuren kunnen zien. Dick Fluitsma probeert die suggestie doelbewust te<br />

benutten. En met kleine toevoegingen als beschildering of het aanbrengen van<br />

stukjes metaal of spijkers maakt hij zijn figuur af zoals hij die uiteindelijk wil<br />

hebben. Dit maakproces lijkt een beetje op dat van beeldhouwers van goden- of<br />

andere beelden uit Afrika of Oceanië en de beelden van Fluitsma sluiten ook<br />

zeker aan op de expressiviteit van dat soort sculpturen. Ook daar zien we vaak<br />

een verbazingwekkende vaardigheid om de gegevens van natuurlijke materialen<br />

te benutten. Algemeen is het idee dat sommige volken in Afrika, Oceanië en<br />

ver gelijkbare plekken op de wereld niet zo lang geleden dichter bij de natuur<br />

stonden dan wij. Dat romantische beeld wordt vanouds ook kinderen en kunstenaars<br />

toegedicht. En zeker kunstenaars hebben in de 20e eeuw die verwantschap<br />

betoond door hun inspiratie bij de kunst van die volken te halen. De kunst<br />

van Picasso is daarvan maar één bekend voorbeeld.<br />

Je zou ook kunnen zeggen dat Dick Fluitsma de natuur een handje helpt bij<br />

het zichtbaar maken van natuurlijke creaties. Het beeld van de kunstenaar als<br />

verlengstuk van de natuur en daarmee van de schepping van God is een oud<br />

thema in kunstenaarslegenden en kunstenaars zijn van lieverlee ook naar dat<br />

model gaan werken. Aardig in relatie tot het werk van Dick Fluitsma is het gegeven<br />

dat ook in de geschiedenis van de Rooms-katholieke volkscultuur figuren<br />

in bomen werden ontdekt die daarna als heilig werden vereerd. Ze waren een<br />

wonder van de natuur en daarmee een teken van de schepper. Zo groot zijn de<br />

verschillen tussen onze cultuur en die van ‘natuurvolken’ dus niet.<br />

Inv.nr. G 741<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Inv.nr. G 729<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Torso<br />

Dick Fluitsma<br />

Gelast metaal<br />

1970 / 1972<br />

Met kleine delen metaalplaat heeft<br />

Fluitsma in dit beeldje een soort schets<br />

of modelstudie weten te maken. Een torso<br />

is een menselijk lichaam waaraan veelal<br />

hoofd , handen en voeten of onder benen<br />

ontbreken. Dit type beeld is afgeleid<br />

van beelden uit de Griekse of Romeinse<br />

oudheid die in beschadigde vorm werden<br />

gevonden. Een torso heeft een accent op<br />

de anatomie van de romp van het lichaam<br />

en is als studiemodel in de loop van de tijd<br />

een eigen leven gaan leiden in de kunst.<br />

Het is wonderlijk te zien hoe, mede dankzij<br />

deze traditie, een torso in zo’n ander<br />

materiaal overtuigend kan worden uitgebeeld.<br />

Inv.nr. G 722<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

118 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 119<br />

81


82<br />

Lezende vrouw<br />

Hein Koreman<br />

Brons<br />

1973<br />

Inv.nr. G 844<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

83 Portret van ir. Hamers<br />

84<br />

Portret van J.A.L. van der Put<br />

Niel Steenbergen<br />

Jan Sleper<br />

Beukenhout<br />

Kopergravure<br />

1941<br />

1964<br />

Dit is het mooiste werk dat Breda’s<br />

<strong>Museum</strong> van de hand van de Oosterhoutse<br />

beeldhouwer Niel Steenbergen bezit.<br />

Hij maakte het vrij vroeg in zijn loopbaan,<br />

kort na het vrouwenportret dat we eerder<br />

zagen. Het portret heeft een heel bijzondere<br />

stilering waarin het karakter van<br />

de geportretteerde benadrukt lijkt te<br />

worden. Steenbergen heeft hierna nooit<br />

meer zulk scherp gesneden werk geleverd.<br />

Inv.nr. G 716<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De graficus en monumentaal ontwerper Jan Sleper (1919-2000) was docent grafiek<br />

op St. Joost. Sleper is vooral bekend geworden als ontwerper van Nederlandse bankbiljetten,<br />

maar heeft ook veel grafische kunst gemaakt. Met zijn werk leverde hij een<br />

indruk wekkende bijdrage aan de heropbloei van de kopergravure als zelfstandige kunst-<br />

vorm. Het portret van J. van der Put werd gemaakt bij gelegenheid van diens 40-jarig<br />

jubileum als arts.<br />

Inv.nr. GT 529<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

120 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 121


85<br />

Dode uil<br />

Jan Michielsen<br />

Ets<br />

1971<br />

Jan Michielsen (Breda 1939) is van origine graficus. Hij is een uitstekend drukker. De grafiek<br />

heeft hij geleerd van docent Jan Sleper aan de academie St. Joost. Wie van zijn hedendaagse<br />

werk op de hoogte is kan zich nauwelijks voorstellen, dat Michielsen ooit werk als dit heeft<br />

gemaakt. De dode uil in dit stilleven is bijna één met zijn ondergrond en op het eerste gezicht<br />

moeilijk te onderscheiden binnen het spel van reliëf en kleuren dat Michielsen in de etstechniek<br />

weet te realiseren. Er wordt veel ruimte gelaten aan onze verbeelding waardoor dit werk uitnodigt<br />

om lang en herhaaldelijk naar te kijken.Alweer een hele tijd werkt Michielsen in de trant<br />

van oude meesters. Hij maakt stillevens in de sfeer en techniek van de meesters uit de Gouden<br />

Eeuw. Daaronder veel zogeheten trompe l’oeils, voorstellingen van prenten en briefjes op een<br />

soort prikbord die bedrieglijk echt aandoen. Daarnaast maakt Michielsen een soort fantasievoorstellingen<br />

met monumentale, bekende gebouwen uit het Bredase stadsbeeld. Toch is het<br />

voornamelijk ambachtelijke techniek waar hij zich met dit werk op laat voorstaan. In het licht van<br />

deze prent -en ook de volgende- is zijn keuze voor technisch kunnen begrijpelijk, maar artistiek<br />

en inhoudelijk een beetje jammer.<br />

Inv.nr. G 756<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zeeanemoon met bekerkwallen<br />

Jan Michielsen<br />

Ets<br />

1970<br />

Inv.nr. G 755<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

122 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 123<br />

86


87<br />

Hallucinaties<br />

Janus Nuiten<br />

Olieverf op linnen<br />

1974<br />

Op de lagere school viel het tekentalent van Janus Nuiten (Prinsenbeek 1929) op en zijn onderwijzer<br />

adviseerde zijn ouders om voor hem een vervolgopleiding te zoeken op de ambachtschool<br />

in Breda. Daar kreeg hij tekenles en onderwijs in oude verftechnieken zoals houten en marmeren.<br />

Zijn aanleg leidde tot het advies om zich verder tot kunstenaar te scholen. Nuiten groeide<br />

op in een milieu waarin dat allesbehalve voor de hand lag, maar gezien het feit dat hij met een<br />

gebrekkige arm was geboren, leek voor hem een artistieke loopbaan een verantwoorde keuze.<br />

Kort na de oorlog studeerde hij onder Ferenc Lászlo Hernady aan de academie van Tilburg en<br />

een korte tijd in Breda, waar hij les in grafiek kreeg van Jan Sleper. Daarna ging Nuiten als veel<br />

andere studenten uit Brabant naar de kunstacademie ofwel het Nationaal Hoger Instituut te<br />

Antwerpen. Hoewel hij aan die academie vrijwel uitsluitend tekenonderwijs kreeg ging daar een<br />

wereld voor hem open door de kennismaking met het werk van Vlaamse expressionisten die die<br />

stad te bieden had en de reisjes die hij met medestudenten maakte naar tentoonstellingen van<br />

Manessier in Brussel en Picasso in Keulen. Ook zag hij in Antwerpen werken van Cobra.<br />

Dit alles zou overigens pas later meer invloed op zijn werk krijgen. Terug in Nederland maakte<br />

hij voornamelijk monumentaal werk in opdracht. Pas begin jaren zestig vond hij zich echt in de<br />

schilderkunst, in het bijzonder die van het landschap.<br />

Nuiten maakte deze kleine schilderijen ruim tien jaar later. Naar eigen zeggen verwerkte hij<br />

er een ongelukkige fase in zijn leven in. Het zijn de meest heftige en vrije werken die hij ooit<br />

gemaakt heeft. Janus Nuiten woont en werkt tegenwoordig in Leiden, na een carrière van vele<br />

jaren in Breda.<br />

Inv.nr. G 4023<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, schenking dhr. en mevr. Nuiten-Eikelboom, Leiden<br />

Rotsen<br />

Janus Nuiten<br />

Olieverf op linnen<br />

1963<br />

Begin van de jaren zestig maakte Janus Nuiten zijn eerste reis naar het buitenland, naar het<br />

noorden van Spanje. Hij raakte gefascineerd door een landschap van rotsen in regenachtig weer.<br />

Hij zag de overeenkomst tussen de weergave van structuren en zijn vroegere schilderlessen<br />

van marmeren en houten, m.a.w. de verf mede het werk te laten doen. Ook Nuiten betrekt zo<br />

natuurlijke processen in zijn expressie van de natuur om hem heen. Overigens heeft de schilder<br />

deze werkwijze nooit geheel laten prevaleren in zijn werk. Hij is blijven pendelen tussen een<br />

gecontroleerde, figuratieve weergave van landschappen en de meer abstracte expressie daarvan<br />

in het spel tussen zijn handelingen en de eigen weg die het materiaal onder zijn handen zoekt.<br />

Inv.nr. G 2292<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>, schenking dhr. en mevr. Nuiten-Eikelboom, Leiden<br />

124 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 125<br />

88


89<br />

Inondations<br />

Mado Schoolmeesters<br />

Olieverf op linnen<br />

1966<br />

Mado Schoolmeesters (1930-1993) werd in geboren in Brussel. Ze ontmoette in 1956 de schilder<br />

Janus Nuiten tijdens diens verblijf in Antwerpen en trouwde met hem.<br />

Het werk van Schoolmeesters varieert van zwaar gestileerd figuratief tot bijna lyrisch<br />

abstract. Steeds schildert zij haast kalligrafisch in sterke en brede streken van het penseel.<br />

Haar composities zijn mooi uitgewogen. Aanvankelijk werkte zij in wat zij noemde ‘een Vlaams<br />

palet’ d.w.z. in zwart en wit en gedempte tonen. In Nederland is zij op den duur met meer kleur<br />

gaan werken. Echt abstract is haar werk nooit. Er is altijd een figuratieve aanleiding achter het<br />

werk, in dit geval een moerassig landschap met boomstronken. Schoolmeesters heeft naast<br />

haar landschappen ook veel haven- en stadsgezichten gemaakt.<br />

Inv.nr. G 2121<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Brug in aanbouw<br />

Huub Leyendeckers<br />

Penseeltekening in inkt<br />

1964<br />

Deze tekening van Huub Leyendeckers (Weert 1935) laat zien wat een vaardig tekenaar hij is.<br />

Een bouwproject in Breda in de jaren zestig is hier in snelle pen- en penseelstreken getypeerd<br />

en tot een bijna abstracte kalligrafische compositie gebracht. Vreemd genoeg beschouwt<br />

Leyendeckers dit soort tekeningen –hij heeft er heel veel gemaakt- niet representatief voor zijn<br />

kunstenaarschap. Hij maakte ze vooral om werk in te leveren in het kader van de BKR regeling.<br />

Wat hij als zijn eigenlijke werk beschouwt zijn voorstellingen van fysische processen in het heelal<br />

die hij op basis van zijn eigen verkenning van de wetenschap als ‘realistisch’ ziet. Deze voorstellingen<br />

maakt hij in de meest diverse technieken, als fotografische enscèneringen, tekeningen,<br />

collages, reliëfs, schilderijen en objecten.<br />

Inv.nr. G 840<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

126 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 127<br />

90


91<br />

92<br />

Umbrische vrouw<br />

Akke Sins<br />

Houtsnede<br />

1966<br />

Akke Sins (1928) is grafisch kunstenares.<br />

Ze is van Friese afkomst maar woont al<br />

vele jaren in Breda. Naast vrije grafiek<br />

maakt ze veel gelegenheidsgrafiek,<br />

geboorteaankondigingen, ex-libris,<br />

vignetten en dergelijke.<br />

Ook monumentale opdrachten heeft<br />

ze uitgevoerd, bijvoorbeeld glas in loodramen<br />

voor de Driesprongkerk in Breda.<br />

Deze houtsneden uit de jaren zestig<br />

maakte Sins in een figuratieve stijl die<br />

in de verte is afgeleid van het kubisme.<br />

Vele kunstenaars met haar bezigden<br />

deze stijl die behalve in grafiek ook veel<br />

werd toegepast in monumentale kunst<br />

als wandschilderingen en glas in lood.<br />

Inv.nr. G 750<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Umbrië / Bomen<br />

Akke Sins<br />

Houtsneden<br />

1964<br />

Inv.nrs. G 748 / G 747<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Gerard Konings<br />

Gemengde techniek<br />

2006<br />

Gerard Konings (1944) heeft de opleiding grafische en ruimtelijke vormgeving gevolgd aan<br />

de Bredase Academie St. Joost. In Eindhoven werkte hij een aantal jaren bij het Artteam<br />

Ontwerpbureau van Jan Kothuis. Een drukke dynamische periode met ontwerpwerk voor<br />

grote industrieën en winkelketens. Doelbewust deed hij afstand van deze wereld. Hij zocht<br />

de wortels van zijn tekenlessen aan de kunstacademie en ging verder als ontwerper van<br />

theaterdecors en als beeldend kunstenaar.<br />

Gerard Konings maakt landkaarten van zijn gevoel. Het zijn de sporen van de bewegingen van<br />

zijn hand die we lezen als emoties. Vaak schichtig, haast krassen soms. Een beheersing van<br />

woede. En tegelijkertijd onrust en drang om uit te breken. Uitbreken naar een wereld die hij<br />

zegt eigenlijk niet aan te kunnen. Konings beweegt in het besef dat hij gevangen zit en wíl<br />

zitten. Binnen de randen van het papier. En binnen de marges die het leven nu eenmaal stelt.<br />

Het is een strijd. Een strijd met zichzelf tegen de lethargie die -gegeven het inzicht in de<br />

situatie- het meest voor de hand lijkt te liggen. Dat hij dit mag en kan doen geeft balans in<br />

zijn leven en maakt de strijd tot een levensvervulling. De ‘werken op papier’ zijn de meest<br />

directe documenten van dit leven. Deze behoeven geen figuratie. In andersoortig werk, zoals<br />

zijn sculpturale montages, brengt Gerard Konings wel degelijk de figuratie in stelling.<br />

En dan ook sans gène: zichzelf, vaak letterlijk vergroeid met de natuur.<br />

Inv.nrs. G 2127, G 2128<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

128 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Grenzen van de traditie | SIGNATUUR 129<br />

93


94<br />

Oedipus<br />

Dick Fluitsma<br />

Eikenhout<br />

1998<br />

Oedipus is een personage uit de Griekse mythologie.<br />

Het orakel van Delphi voorspelde dat hij zijn vader Laios, de<br />

koning van Thebe, zou vermoorden en zijn moeder Iocaste<br />

zou trouwen. Zijn ouders probeerden dit lot af te wenden<br />

en gaven hem mee aan de herder Porbas om het kind in de<br />

bergen voor dood achter te laten. Maar Porbas gaf Oedipus<br />

uit medelijden mee aan andere herders die hem grootbrachten.<br />

Jaren later komt Oedipus de voorspelling<br />

te weten en hij vlucht om zijn lot te ontlopen. Onderweg<br />

raakt hij in gevecht met een man en hij doodt hem zonder<br />

te weten dat het zijn vader, de koning van Thebe is. Later<br />

komt Oedipus in Thebe. Door een raadsel op te lossen verlost<br />

hij deze stad van de terreur van een sfinx. Als beloning<br />

mag hij de weduwe van de koning trouwen, zijn moeder.<br />

Oedipus wordt zo koning van Thebe. Door deze schande en<br />

de ongestrafte vadermoord komen er plagen over Thebe.<br />

Een blinde profeet wijst Oedipus als schuldige aan.<br />

De herder Porbas maakt Oedipus zelf duidelijk dat zijn lotsvoorspelling<br />

is uitgekomen. Daarop steekt Oedipus zichzelf<br />

de ogen uit en legt zijn koningschap neer.<br />

De figuur Oedipus is door beeldhouwer Dick Fluitsma<br />

uitgebeeld met dat tragische moment voor ogen. De figuur<br />

heeft een sombere uitstraling door de in zichzelf gekeerde,<br />

schuldbewuste houding en de zwarte en grijze kleuren van<br />

het lichaam. Contrast daarmee vormen het geel van de<br />

kroon en het rood van het bloed dat uit de ogen van<br />

Oedipus stroomt. Het beeld is gehakt uit een halve spoorbiels<br />

en dat gegeven is een bepalend element in de totale<br />

vorm.<br />

Inv.nr. G 2498<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Dit beeld van Dick Fluitsma is door Rassers Advocaten Notarissen te<br />

Breda ter gelegenheid van hun 100-jarig bestaan geschonken aan de<br />

stad Breda en bestemd voor permanente expositie in Breda’s <strong>Museum</strong>.<br />

130 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

na 1965:<br />

de groTe<br />

verScheiden<br />

heid<br />

heT kunSTonderwiJS<br />

Vooral onder invloed van de<br />

kunstacademie St. Joost<br />

ontstaat in Breda na 1965<br />

een meer herkenbaar en<br />

ook steeds bloeiender kunstklimaat.<br />

Er komt dan op deze<br />

academie een zelfbewust<br />

docentencorps dat sterk<br />

aanstuurt op kritische en<br />

individuele vorming.<br />

De traditionele vakken raken<br />

snel uitgebreid met relatief<br />

nieuwe media als fotografie<br />

en audiovisuele vormgeving.<br />

Er is aandacht voor een bewuste<br />

omgang met het verleden van de kunsten. Eerder is verteld hoe de kunstacademie al vanaf de<br />

oprichting vasthield aan het accent op ambachtelijk kunnen in relatie tot de toepasbaarheid van de<br />

kunst. Die toepasbaarheid stond direct toezicht van het bestuur dat daarbij ook nog een oogje hield op<br />

de maatschappelijke inpasbaarheid en katholiek christelijke waarden. Democratisering door inspraak<br />

van docenten en studenten bracht dat fundament aan het wankelen en resulteerde in een wat stuurloze<br />

periode. Pas midden zeventiger jaren kwam de opleiding weer in balans onder een primaat van<br />

een vrije opvatting over het kunstenaarschap dat niet alleen in de puur artistieke maar ook in de<br />

meer toegepaste vakken de leidraad werd.<br />

expoSiTie<br />

De Beyerd ontkwam ook niet aan de trend van de late zestiger en de zeventiger jaren. De programmering<br />

verschoof van een traditioneel en enigszins belegen accent op klassieke moderne kunst naar een<br />

multifunctioneel en sociaal model met plaats voor een filmhuis en tentoonstellingen met maatschappelijke<br />

thema’s, al werden er ook tentoonstellingen gewijd aan het werk van Bredase kunstenaars.<br />

Rond 1980 werd weer gekozen voor een rol als Centrum voor Beeldende Kunst en Vormgeving. In de<br />

programmering van directeur Frank Tiesing werd binnen een breed scala van tentoonstellingen van<br />

vooral hedendaagse kunst en vormgeving ook regelmatig ruimte geboden aan Bredase kunstenaars<br />

en presentaties van jonge talenten in samenwerking met kunstacademie St. Joost. Sinds 2007 is<br />

De Beyerd omgevormd tot het Graphic Design <strong>Museum</strong>, een inhoudelijke formule waarbinnen voor<br />

Bredase kunstenaars, anders dan grafisch vormgevers, niet langer veel plaats verwacht kan worden.<br />

In 1981 werd op initiatief van een aantal Bredase kunstenaars een zaal in het ateliergebouw<br />

aan de Kloosterlaan 138 te Breda geschikt gemaakt voor expositie. Lokaal 01, zoals deze ruimte ging<br />

heten, wilde eigentijdse ontwikkelingen in de kunsten publiek maken. Daarbij werd een sterk accent<br />

gelegd op onderzoek en vernieuwing in het werk van kunstenaars. Dit Bredase kunstenaarsinitiatief<br />

diende duidelijk de versterking van expositiemogelijkheden voor beginnende kunstenaars in de stad<br />

maar evenzeer stond en staat de formule open voor werk van kunstenaars van elders. Daarmee heeft<br />

Lokaal 01 tot op de dag van vandaag een eigenzinnig en vernieuwend podium weten te bieden.<br />

opdrachTen, aankopen en kunSTmarkT<br />

Van overheidswege kwamen er verschillende voorzieningen op basis waarvan kunstenaars een bestaan<br />

konden opbouwen. Behalve de al genoemde mogelijkheden voor monumentale kunst aan gebouwen<br />

en in de openbare ruimte was dat de BKR-regeling waarmee kunstenaars in ruil voor een uitkering<br />

werk verkochten aan de overheid. Een deel van dat werk bleef in Breda en werd aanvankelijk ter<br />

beschikking gesteld van kantoren van, vooral, de gemeente. Later kreeg de aldus ontstane collectie<br />

een plaats in de nieuwe Artotheek Breda. Die instelling ging voor zijn collectie ook aankopen doen<br />

vooral nadat de BKR in 1972 als regeling werd beperkt en in 1987 werd beëindigd. Uiteraard konden<br />

kunstenaars hun werk ook via de artotheek uitlenen, exposeren en verkopen. Enige jaren geleden<br />

heeft de gemeente Breda de kunstuitleen overgedaan aan een nieuwe Bredase vestiging van de<br />

SBK Kunstuitleen.<br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | SIGNATUUR<br />

131


Als compensatie voor de afschaffing van de BKR kwam er van rijkswege geld vrij dat in Breda van<br />

1987 tot 2004 werd ingezet voor aankopen van werken van in Breda gevestigde kunstenaars.<br />

Zo ontstond de Stadscollectie die wederom voornamelijk werd ondergebracht in de gemeentelijke<br />

kantoren. Inmiddels is dit aankoopbeleid ter ziele met als enig aanwijsbare reden dat de geldstroom<br />

van het rijk is gestopt. De gemeentelijke inspanningen voor beeldend kunstenaars zijn zich meer en<br />

meer gaan richten op het bieden van faciliteiten in de vorm van atelierruimtes op allerlei plaatsen<br />

in de stad en de laatste tijd ook in een voormalig bedrijfscomplex in de Belcrumwijk, waar verwacht<br />

wordt dat kunstenaars zich daar in onderlinge samenwerking manifesteren. Dat deden zij overigens<br />

al langer in het verband van de beroepsvereniging BOA, onder andere door het organiseren van open<br />

atelierroutes en deelname aan andere manifestaties.<br />

Een echte kunstmarkt heeft Breda nooit gehad en ook nu niet. In verleden en heden is het aandeel<br />

en de betekenis van de plaatselijke galeries bescheiden. Veel kunstenaars vinden voor verkoop van<br />

hun werk elders mogelijkheden wat overigens vandaag de dag niet echt een belemmering vormt om<br />

toch in Breda en omgeving gevestigd te blijven.<br />

Een recente ontwikkeling is de doelbewuste koppeling tussen kunstenaarschap en economische<br />

ontwikkeling, de zogeheten ‘creative economy’. Feitelijk komt daarmee het ‘nuttige’ weer terug als<br />

predikaat. Kunstenaars zorgen voor een boeiend cultureel klimaat in de stad en dat zou bevorderlijk<br />

zijn voor de vestiging van hoogwaardige bedrijven. En kunstenaars maken ook zelf hun creativiteit<br />

nuttig met het ontwerpen van computerspelen, websites of alles wat tegenwoordig wordt aangeduid<br />

met het begrip ‘design’.<br />

collecTie en muSeum<br />

Sinds 1998 is Breda’s <strong>Museum</strong> op bescheiden schaal begonnen met aankopen van werk van hedendaagse<br />

kunstenaars uit Breda en omgeving. En ook in het tentoonstellingsprogramma is het werk<br />

van Bredase kunstenaars uit verleden en heden steeds meer aan bod gekomen. De laatste jaren<br />

is in de collectie van Breda’s <strong>Museum</strong> een aansluiting gemaakt met het heden. Met overname van<br />

werken van Bredase kunstenaars uit de voormalige artotheekcollectie in 2003 en de Stadscollectie<br />

in 2006 werd in één keer een gat gedicht tussen 1960 en nu. De nadruk ligt daarin overigens op<br />

wat we beschouwen als vrije kunsten.<br />

de groTe verScheidenheid<br />

Te beginnen met de generatie kunstenaars van de jaren zeventig ontstaat er een cultuur, waarin<br />

eigen experiment, specialisatie of juist een heel breed gebruik van middelen vernieuwingen brengen.<br />

Het gebruik van de traditionele materialen raakt allerminst uitgestorven, maar het concept van het<br />

kunstwerk treedt veelal nadrukkelijker op de voorgrond. Er bestaan al gauw geen grenzen meer aan<br />

de vrijheid waarmee concepten in de meest diverse materialen worden uitgewerkt. Als het idee maar<br />

gestalte krijgt in de meest veelzeggende uitdrukkingsvorm. Internationale bewegingen van de jaren<br />

zestig en zeventig van de vorige eeuw vinden ook in Breda snel hun weerslag, zoals conceptuele<br />

kunst, pop art, nouveau réalisme, happenings en performances. Voor slaafse navolging lenen deze<br />

kunstvormen zich niet bepaald. Ze dagen eerder uit tot eigen conceptuele inspanning en dat is<br />

precies wat op de academie St. Joost sterk wordt bevorderd.<br />

Over het algemeen getuigen veel kunstwerken uit de laatste decennia van een duidelijk bewustzijn<br />

waarmee wordt gereflecteerd op middelen, ontstaansproces en effect van een kunstwerk. In groter<br />

verband gebeurt dat al gedurende de gehele 20e eeuw, maar stromingen als kubisme, dada of het<br />

surrealisme worden juist in de zeventiger jaren opnieuw verkend. Al met al is het voor een kunstenaar<br />

een niet geringe inspanning om in dit krachtenveld een eigen en herkenbare ontwik keling door<br />

te maken. Vormen van specialisatie vloeien daaruit vanzelf voort, maar het betere werk is daardoor<br />

zeker niet eenduidig. Het is goed dat te bedenken bij het doorlopen van de thema’s in het nu volgende<br />

deel van de expositie. Die thema’s leggen slechts accenten om in de grote variëteit een weg<br />

te vinden.<br />

een zeker ongemak<br />

Interbellum van de macht<br />

Colin Peters<br />

Salomon Padoekhout<br />

2004<br />

Een monster met een grote erectie. Als verbeelding van de macht zit dit wezen dreigend zijn<br />

kans af te wachten in een tijd tussen twee oorlogen in. Wie maakt er vandaag de dag nog met<br />

zoveel inspanning een beeld van de duivel? En waarom? Door dat gewoon wel te doen bereikt<br />

Colin Peters met dit beeld al veel effect. Bestaat het kwade in deze vorm nog? Wat de kunstenaar<br />

betreft is het antwoord ja. Hij is er ook de persoon naar om dat kwade niet uit de weg te<br />

gaan en zelfs de confrontatie daarmee op te zoeken. In zijn grafische werk is Peters daarin vaak<br />

heel expliciet, door despoten, misdadigers en dictators en de gevolgen van hun daden aan de<br />

kaak te stellen.<br />

Colin Peters (Beek 1966) is voornamelijk graficus. Dit sculptuur is een vrij uniek element in<br />

zijn werk. Een vertrekpunt wellicht voor de overtuiging waarmee hij zijn beladen grafisch werk<br />

produceert en ook publiek probeert te maken op plaatsen waar dat niet zonder risico is, zoals<br />

in Rusland.<br />

Inv.nr. G 2169<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

132 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN ZEKER ONGEMAK | SIGNATUUR 133<br />

95


96<br />

een zeker ongemak een zeker ongemak<br />

Zonder titel<br />

George Meertens<br />

Olieverf op katoen<br />

1995-1997<br />

We zien een ruimte met gedekte tafels. De gasten kunnen elk moment binnenkomen. Misschien<br />

zullen die zorgen voor een wat aangenamer sfeer dan Meertens in dit schilderij benadrukt.<br />

De kleurstelling kan althans niet bedoeld zijn om de feestelijkheid van wat komen gaat alvast<br />

tot uitdrukking te brengen. En als we wat nauwkeuriger kijken ontdekken we de wat armoedige<br />

inrichting die met een troosteloze uniformiteit van wijnglazen met servetjes wordt gecamoufleerd.<br />

Het geheel van stoelen en tafels is bijvoorbeeld duidelijk geïmproviseerd. Van de andere<br />

kant kunnen we er ook iets heel positiefs in zien: de moed om er met bescheiden middelen toch<br />

nog wat van te maken. Een feestmaaltijd voor daklozen misschien. Zoiets. Zo bezien dwingt het<br />

beeld ook respect af.<br />

Dit schilderij lijkt te zijn afgeleid van een foto, juist door die registratie van toevallige elementen<br />

in het beeld. Door de omzetting van het beeld naar een schilderij krijgt alles meer lading en<br />

nadruk. Meertens heeft meer schilderijen gemaakt van zulke restruimten van het menselijk<br />

bedrijf. Het werk van George Meertens (Stein 1957) staat in het teken van leven, liefde, lijden<br />

en dood, het vieren van de wederopstanding en de verlossing. Tegenwoordig maakt hij grote<br />

kleurige schilderijen in een impressionistische of pointillistische techniek. De titels wijzen op<br />

inspiratie uit de Bijbel en in sommige werken zien we figuren van bijvoorbeeld een kruisiging in<br />

de voorstelling opdoemen. Religie en kloosterleven bekleden een niet geringe plaats in zijn leven<br />

en kunst. Na een kunstopleiding aan St. Joost volgde hij in Nijmegen een opleiding tot beeldend<br />

therapeut. Sinds kort is hij ook als zodanig werkzaam bij het Psychiatrisch Centrum Bethanië in<br />

Zoersel in België. Als beeldend kunstenaar woont en werkt hij in Breda.<br />

Inv.nr. G 4189<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Peter van Houten<br />

Gemengde techniek<br />

1989<br />

Peter van Houten (1951) komt uit Veghel en<br />

is opgeleid in Tilburg, Breda en Antwerpen.<br />

Hij maakt voornamelijk films en video’s.<br />

Dit vroege werk toont een tweetal Chinese<br />

ter dood veroordeelden met hun bewakers.<br />

De krantenfoto is op linnen afgedrukt en<br />

eromheen zijn repen krantenpapier gemonteerd.<br />

Een kunstwerk van de trivialiteit van<br />

het nieuws. Een drama op grote afstand,<br />

gevat in een groezelige, beklemmende<br />

sfeer van de krant die morgen weer vergeten<br />

zal zijn.<br />

Inv.nr. G 4123<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

134 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN ZEKER ONGEMAK | SIGNATUUR 135<br />

97<br />

98<br />

What’s new<br />

Jacomijn den Engelsen<br />

Houtsnede in acrylverf op papier<br />

2001<br />

Jacomijn den Engelsen (Breda 1958) is grafisch kunstenaar. Ze drukt op papier of op doek in,<br />

voor de grafische kunst, ongewoon grote formaten. Zwart, wit en verschillende kleuren worden<br />

laag over laag aangebracht, waarbij de wat ruwe nerfpatronen van het hout duidelijk zichtbaar<br />

zijn. De spanning van het licht dat de figuren fascineert in het oorspronkelijke fotografische<br />

beeld, heeft Den Engelsen grafisch extra accent gegeven. De kleurtoetsen verzachten het beeld<br />

weer. Dubbelzinnig en vreemd van sfeer.<br />

Inv.nr. G 4222<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>


99<br />

een zeker ongemak een zeker ongemak<br />

Zonder titel<br />

William Speakman<br />

Houten krukje met applicatie van karton<br />

1991<br />

Met een simpele ingreep heeft William Speakman (Hexham 1968) aan dit houten krukje een<br />

totaal andere dimensie gegeven. Ineens lijkt het een model van een groot bouwwerk waar<br />

auto’s via een lange hellingbaan vanaf kunnen rijden. Een fantasie zoals een kind die kan<br />

hebben. De andere transformatie is natuurlijk die van een heel gewoon voorwerp in een<br />

sculptuur. Speakman is Engelsman van geboorte maar woont en werkt sinds jaar en dag in<br />

Breda. In De Beyerd richtte hij eens een hennepplantage in. Deel van de installatie was ook<br />

de oogst en het consumeren van de planten.<br />

Inv.nr. G 4166<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Together<br />

William Speakman<br />

Was met pigment<br />

1995<br />

‘Samen’ zijn deze twee voorwerpen haast elkaars evenbeeld. Ze liggen als een verliefd stel tegen<br />

elkaar aan. Pas in tweede instantie realiseren we ons dat het ene model een duikboot voorstelt<br />

en het andere een torpedo. De maatverhouding van deze twee modellen is dan ineens heel<br />

vreemd. Immers, torpedo’s worden veelal gelanceerd vanuit duikboten en zijn in het echt dus<br />

beduidend kleiner. Het ene voorwerp baart het andere zou je vergelijkenderwijs kunnen zeggen.<br />

Het is alsof de torpedo even groot is geworden als zijn ‘ouder’. Vreemde associaties worden hier<br />

dus opgeroepen. En er schuilt ook iets dreigends in, een ontwikkeling die moeilijk in de hand te<br />

houden lijkt.<br />

Inv.nr. G 4167<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

136 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN ZEKER ONGEMAK | SIGNATUUR 137<br />

100


101<br />

heT lichaam alS beeldmiddel heT lichaam alS beeldmiddel<br />

Exphoto<br />

Theo Besemer<br />

Olieverf en pastel op papier met collage<br />

1980 / 1990<br />

Theo Besemer (Nederhorst Den Berg 1936) is hoofdzakelijk beeldhouwer en dat is aan zijn<br />

schilderwerk te zien. De titel van dit werk verwijst naar ex-voto’s, devotionele voorwerpen die in<br />

een kerk of bedevaartsoord worden geplaatst als dank aan God of heilige voor een verkregen of<br />

gevraagde gunst. Ze kunnen allerlei vormen hebben en van verschillende materialen gemaakt<br />

zijn. Vaak hebben ex-voto’s de vorm van het lichaamsdeel waarvoor genezing is gevraagd of<br />

gekregen. Op dit werk van Besemer zijn applicaties van papier herkenbaar in de vorm van benen<br />

en zelfs van een groot deel van een menselijk lichaam. Het is typisch werk van een beeldhouwer<br />

die naar een nieuwe compositie zoekt met onderdelen van het menselijk lichaam als materiaal.<br />

Inv.nr. G 539<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

De dichter is een planeet II<br />

Theo Besemer<br />

Olieverf en pastel op papier met collage<br />

1980 / 1990<br />

Ook in dit werk zijn bijna abstracte vormen van een lichaam te zien. Los daarvan zweeft de vorm<br />

van een hoofd, ondersteboven. Het hoofd van de dichter heeft zich losgemaakt van het lichaam<br />

maar blijft daar door zwaartekracht aan verbonden. Een mooi poëtisch beeld en een wensdroom<br />

van een beeldhouwer die in zijn eigenlijke métier natuurlijk veel minder vrij spel heeft met de<br />

zwaartekracht.<br />

Inv.nr. G 540<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

138 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | HET LICHAAM ALS BEELDMIDDEL | SIGNATUUR<br />

139<br />

102


103<br />

heT lichaam alS beeldmiddel heT lichaam alS beeldmiddel<br />

Rood<br />

Martin Peulen<br />

Acrylverf op papier op linnen<br />

1980<br />

Martin Peulen (Tegelen 1955) over zijn werk: ‘Schilderen is voor mij een pure uiting van licht,<br />

vreugde, liefde, vitaliteit en levenskracht. Ik zoek als kunstenaar en als mens grenzen op en<br />

wil deze als het even kan ook verleggen. Ik bedien mij daarbij van een breed scala aan uitingsvormen.<br />

Ik schilder, teken, maak kunstenaarsboeken, geef performances, zing en maak muziek.<br />

In mijn werk is de mens de rode draad, in al zijn verschijningsvormen, uitgewerkt op verschillende<br />

manieren. De ene keer als abstracte vorm of een enkele lijn, dan weer in zich herhalende<br />

ritmische patronen van mensfiguren.’<br />

Dat laatste is hier op het formaat van een schilderij te zien. De werkwijze is nog het beste te<br />

typeren als droedelen, het bijna gedachteloos krabbelen van figuren wat mensen nogal eens<br />

doen tijdens vergaderingen. Peulen doet dat met zijn penseel op glad papier. Daarmee krijgen<br />

zijn penseelstreken het karakter van een handschrift met dikke en dunne partijen.<br />

Al zijn kunst is gebaseerd op lichamelijk vertoon, meestal dat van hem zelf. In dit geval is het<br />

handschrift daarvan de neerslag. Mooi is dat techniek en beeld, een kluwen van lichamen, hier<br />

samenvallen.<br />

Inv.nr. G 531<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Beeldende Aktie<br />

Martin Peulen<br />

Performance (videoverslag)<br />

1984<br />

De notitieboeken van Martin Peulen staan vol ideeën voor performances waarin hij op de meeste<br />

diverse manieren met zijn lichaam de strijd wil aangaan met de materie om zo de kunst als het<br />

ware te onthullen. Een aantal van die performances heeft hij ook uitgevoerd. ‘Beeldende aktie’<br />

is daarvan een voorbeeld dat voor zichzelf spreekt. Zoals hij bijna automatisch en vrij met zijn<br />

hand het penseel over papier laat gaan, zo duwt hij hier door wentelingen van zijn lichaam een<br />

zandrug langzaam uiteen tot een nieuwe vorm van zand op de vloer ontstaat, als een grote<br />

afdruk of, als we willen, een sculptuur van zijn actie.<br />

Inv.nr. (geen)<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

140 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | HET LICHAAM ALS BEELDMIDDEL | SIGNATUUR<br />

141<br />

104


134<br />

heT lichaam alS beeldmiddel heT lichaam alS beeldmiddel<br />

De poging<br />

Sef Peeters<br />

Performance (videoverslag)<br />

1975<br />

Sef Peeters (Venlo 1947) voerde vrij kort na zijn opleiding aan diverse academies in Nederland<br />

en Duitsland in Breda deze performance uit. Het videoverslag is daarvan als kunstwerk gebleven.<br />

Peeters heeft zichzelf in een soort grote kous dicht laten binden en gaat vervolgens een langdurige<br />

worsteling aan die zelfs vanuit dit videoverslag een heel directe, benauwende ervaring<br />

geeft. De duur van de worsteling maakt die ervaring nog wat ondragelijker. Het lijkt soms op een<br />

doodstrijd, maar op het laatst weet de figuur tenminste zijn hoofd te bevrijden. Het doet denken<br />

aan de tweede geboorte van een rups die vlinder is geworden in zijn cocon. Mogen we hier een<br />

toespeling in zien op de onmogelijkheid voor een mens of een kunstenaar om te ontsnappen<br />

aan de beperkingen van zijn aardse, lichamelijke gedaante? Of op zijn minst op de moeite die<br />

het kost om daar zelfs maar een poging toe te ondernemen? Juist in de jaren zeventig kwam<br />

een veelal oppervlakkige herleving van de romantiek in zwang met bijvoorbeeld de vlinder als<br />

een symbool voor de bevrijde en creatieve geest. Sef Peeters dweept met dat soort oppervlakkige<br />

ideeën absoluut niet, gezien ook zijn gereserveerdheid over gemakkelijke communicatie en<br />

analytisch, beschouwende werken uit later tijden.<br />

Inv.nr. (geen)<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Tom Claassen<br />

Brons<br />

1995<br />

De beelden van de beeldhouwer Tom Claassen (Heerlen 1964) zijn ooit getypeerd als ‘psychomorfisch’.<br />

De vorm waarin hij zijn mens- en dierfiguren en ook dingen brengt, roepen meteen<br />

een gevoel of een sensatie op. Hij weet dat effect te bereiken door vormen sterk te vereenvoudigen<br />

en door materiaalgebruik en overdrijving tegelijk ook een karakter of een toestand<br />

uit te beelden.<br />

Dit menselijke figuurtje (ondanks zijn formaat ziet het er namelijk toch klein uit) wekt de indruk<br />

zojuist heel hard op de grond neergestort te zijn. Zo hard dat zijn vorm zich op een heel<br />

kunstmatige wijze aan de gevolgen van die val heeft aangepast. Zulke effecten kennen we van<br />

tekenfilms of strips waarin figuren een harde klap krijgen of van grote hoogte op de grond vallen<br />

en dan helemaal plat worden of de vorm aannemen van datgene waarin ze terechtgekomen zijn.<br />

Even later zijn ze meestal weer helemaal de oude.<br />

Tom Claassen laat met én rondom zijn sculpturen een andere wereld ontstaan, waar we ons<br />

bevinden in een tekenfilm, een strip of een kinderboekillustratie. De fantasieën uit die wereld<br />

worden ineens een tastbare realiteit, vaak op een groter formaat dan we verwachten. Het knappe<br />

is dat Claassen deze sensatie weet op te roepen zonder te leunen op directe ontleningen uit<br />

bekende cartoons. En of het nu voorstellingen zijn van dierlijke en menselijke figuren of van<br />

voorwerpen, al zijn beelden dreigen elk moment te kunnen gaan leven. We hebben de neiging<br />

ze aan te raken, het materiaal van hun huid te voelen. Verleidelijke beelden maar ook een beetje<br />

beangstigend. Een kinderdroom op de grens van het griezelige.<br />

Inv.nr. G 4155<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

142 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | HET LICHAAM ALS BEELDMIDDEL | SIGNATUUR<br />

143<br />

105


106<br />

een nieuwe omgang meT TradiTie een nieuwe omgang meT TradiTie<br />

Zonder titel<br />

George Korsmit<br />

Acrylverf op linnen<br />

1981<br />

George Korsmit (Oudenbosch 1953) behoort tot de generatie schilders die in de jaren tachtig hun<br />

werk begonnen. Met nog wat meer kunstenaars uit Brabant exposeerde hij regelmatig in galerie<br />

The Living Room in Amsterdam, ergens op een etage in Amsterdam-Oost. Ze behoorden tot de<br />

Nieuwe Wilden die zich afzetten tegen de dominantie van de conceptuele kunst van de jaren<br />

zeventig en terugkeerden naar het pure schilderen. Traditionele figuratie en zelfs een vrij en associatief<br />

gebruik van oude symboliek werden opnieuw onderdeel van de schilderkunst. In internationaal<br />

verband werd het werk van Nieuwe Wilden getypeerd als neo-expressionisme. Vooral in<br />

Duitsland en Italië was dit een beweging van belang met bekende namen als Georg Baselitz, Jörg<br />

Immendof, Markus Lüpertz, A.R. Penck, Sandro Chia en Francesco Clemente.<br />

Dit schilderij toont een mansfiguur<br />

die een naakt over zijn<br />

schouders draagt. Aan het<br />

naakt is een stapel schilderijen<br />

vastgebonden. De man begeeft<br />

zich in een ruimte die in ruwe,<br />

schetsmatige penseelstreken<br />

is aangegeven. Gedeeltelijk<br />

lijkt het op een constructie,<br />

deels ook op een wand<br />

van takken. Zien we hier de<br />

kunstschilder die erop uit trekt<br />

met een academisch naakt en<br />

schilderijen op zijn rug? Is dat<br />

zoveel als een statement van<br />

Korsmits visie op het kunstenaarschap?<br />

Het lijkt er wel op,<br />

maar op een titel van dit werk<br />

heeft de schilder zich blijkbaar<br />

niet willen vastleggen. En we<br />

moeten ons bij het bekijken<br />

van dit schilderij zoals zo vaak<br />

niet alleen beperken tot het<br />

interpreteren van de voorstelling.<br />

De compositie en de vrije,<br />

uitdrukkingsvolle manier van<br />

schilderen vertegenwoordigen<br />

ook een waarde van belang.<br />

Het is misschien goed om te<br />

bedenken dat George Kormit<br />

inmiddels al weer een hele tijd<br />

puur formele, grote schilderwerken<br />

maakt waarin vorm<br />

en kleur de dienst uitmaken.<br />

Zonder enige figuratie.<br />

Inv.nr. G 525<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Peter Kantelberg<br />

Olieverf op linnen<br />

1995<br />

Peter Kantelberg (Eindhoven 1947) begon zijn loopbaan als schilder in de zeventiger jaren.<br />

Hij zocht zijn weg in een figuratieve schilderkunst met veel aandacht voor expressieve en<br />

formalistische elementen. Voorbeelden waren het werk van de Engelse schilders David Hockney<br />

en Ronald Kitaj. Met een even grote vrijheid om te citeren uit het schilderkunstige repertoire<br />

van ‘stijlen’ werkte Kantelberg. Hij combineerde daarbij figuratieve, organische en geometrische<br />

vormen in al even contrasterende manieren van schilderen. Vanuit deze beginselen schaarde<br />

Peter Kantelberg zich in de jaren tachtig tijdelijk in de gelederen van de Nieuwe Wilden en, wat<br />

heette, de ‘nieuwe figuratie’. In zijn latere werk, waarvan dit schilderij al een beetje een voorbeeld<br />

is, zien we de expliciete figuratie plaatsmaken voor een steeds grotere aandacht voor<br />

de formalis tische aspecten van het schilderen.<br />

We zien een menselijke figuur, maar de uitbeelding lijkt eerder een wat raadselachtige herinnering<br />

daaraan. Een zwarte zwembroek die afsteekt tegen een wit deel van het lichaam. Het zwart<br />

van de zwembroek zet zich aan weerszijden voort in de achtergrond. Een arm is ook in wit weergegeven.<br />

Ook daar weer een donker voorwerp gebonden aan een armband. Op het hoofd een<br />

niet te duiden vorm. Peter Kantelberg wil duidelijk geen letterlijk leesbare voorstelling bieden.<br />

Hij vraagt onze aandacht voor de vorm en de toon waarin hij schildert. Zachte tinten, een beetje<br />

sensueel en gewoon met gevoel geschilderd.<br />

Inv.nr. G 4158<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

144 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN NIEUWE OMGANG MET TRADITIE | SIGNATUUR 145<br />

107


108<br />

een nieuwe omgang meT TradiTie een nieuwe omgang meT TradiTie<br />

Zonder titel<br />

Cees van der Smissen<br />

Olieverf op linnen<br />

1980<br />

Het is verbazingwekkend dat het werk van de Bredase schilder Cees van der Smissen zo weinig<br />

aandacht heeft weten te trekken. Zoals zo vaak lijkt dat te wijten aan zijn volstrekt onafhankelijke<br />

en misschien ook wispelturige karakter, waardoor hij zich op geen enkele wijze wenste<br />

te binden aan ‘bewegingen’ of ‘stromingen’. Zonder twijfel is hij de meest authentieke kunstschilder<br />

in Breda in de tachtiger jaren. Zonder zich ook maar een moment te bekommeren over<br />

zijn positie in het krachtenveld van de kunst maakte hij zeer persoonlijke, oorspronkelijke en<br />

vooral emotioneel geladen schilderijen. Hij putte vrijelijk uit een mengeling van beeldtalen en<br />

stijlen om zijn expressie kracht bij te zetten.<br />

Cees van der Smissen heeft zelf geen echte loopbaan weten te maken, maar zijn werk<br />

ondervindt de laatste tijd meer en meer waardering. Of hij nu nog werk maakt is niet bekend.<br />

Dit schilderij is een woedende en humoristische verbeelding van de kunstenaar zelf.<br />

Een karikaturale stripfiguur die wanhopig in een vaartuigje het vege lijf tracht te redden.<br />

De reddingboei wordt hem toegeworpen maar zal rond zijn nek komen en hem eerder<br />

verstikken dan helpen. Aan de verfstreken zijn woede en wanhoop heel direct af te lezen.<br />

Inv.nr. G 534<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

146 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN NIEUWE OMGANG MET TRADITIE | SIGNATUUR 147


109<br />

een nieuwe omgang meT TradiTie een nieuwe omgang meT TradiTie<br />

De schilder en zijn model<br />

Jaap de Vries<br />

Waterverf op karton met applicaties<br />

1990<br />

Tot op zekere hoogte maakt een kunstenaar met elk werk een statement. Een hele opgave is dat,<br />

iets wat wij ons als buitenstaander maar nauwelijks kunnen voorstellen. Net als zoëven bij het<br />

schilderij van George Korsmit mogen we tot veronderstellen dat Jaap de Vries (Renkum 1959)<br />

met deze voorstelling van ‘de schilder en zijn model’ ons iets duidelijk maakt over de rol die hij<br />

als schilder wil vervullen.<br />

Dat het een rol is wordt duidelijk uit de zwarte ramskop die de schilder als masker draagt.<br />

Het masker is zelfs letterlijk op het schilderij gemonteerd. Een toonbeeld van rauwe viriliteit en<br />

nogal dreigend van karakter. De zwarte handschoen en de schoen accentueren die uitdrukking<br />

nog meer. Toch heeft de schilder een uiterst ontspannen houding en ook zijn vrouwelijke model<br />

rechts van hem staat er ontspannen bij. Zij draagt het masker van een koe of een schaap en<br />

heeft iets in haar handen wat moeilijk<br />

te duiden valt. Het is duidelijk dat<br />

het werk nog moet beginnen want<br />

het doek op de schildersezel achter<br />

de kunstenaar is nog maagdelijk wit.<br />

En daar ligt de spanning die deze<br />

voorstelling zo sterk oproept.<br />

Wat er tussen schilder en model gaat<br />

gebeuren zal zich afspelen op het<br />

vlak van dat schilderij. Daar kan zich<br />

alles gaan voltrekken wat de schilder<br />

wenst uit te beelden. Een spanningsveld<br />

dat zonder meer erotisch geladen<br />

is en waar emoties de vrijheid<br />

krijgen die in de werkelijkheid op veel<br />

bezwaren zouden stuiten. Jaap de<br />

Vries benut als weinig anderen het<br />

domein van de schilderkunst om zijn<br />

en onze inbeeldingen van diep weggestopte<br />

angsten en verlangens een<br />

gestalte te geven.<br />

Inv.nr. G 4127<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Snijtafel II<br />

Jaap de Vries<br />

Waterverf op aluminium met applicaties<br />

2008<br />

Dit schilderij van Jaap de Vries dateert van 18 jaar later dan zijn schilderkunstige statement<br />

hiervoor. Zijn manier van werken is in die tijd sterk geëvolueerd. Als ondergrond gebruikt hij<br />

aluminium offsetplaten die hij in dit geval in een dynamische schikking heeft vastgeniet op het<br />

raamwerk. Het aluminium zorgt voor een vlijmscherp effect van daglicht, dat overigens ook<br />

letterlijk reflecteert in de voorstelling. Jaap de Vries beschildert zijn aluminium met waterverf<br />

en soms ook acrylverf. Hij moet zijn schilderij op de grond leggen, anders druipt de verf gewoon<br />

naar beneden. Voor een deel gaat de vloeibare verf zijn eigen gang. Er ontstaan vlekken en<br />

kleurmengsels die de schilder interpreteert en al doende inpast in het beeld dat hij gaandeweg<br />

ontdekt en verder naar zijn hand zet. Hij tekent, zet vormen verder aan en bevestigt ook stukken<br />

karton die ook weer beschilderd zijn en op maat in vorm gesneden. Tussendoor moet hij de verf<br />

telkens langzaam laten drogen.<br />

Op het laatst fixeert hij het geheel<br />

met vernis.<br />

‘Snijtafel’ is de titel en het schilderij<br />

is in materiaal bijna het equivalent<br />

van het roestvrije oppervlak van de<br />

tafel waarop een patholoog anatoom<br />

zijn werk doet. Door de diagonale<br />

lasnaden lijkt het alsof we onze gêne<br />

overwinnen en voorover buigen om<br />

goed te kijken.<br />

De voorstelling van het vervormde<br />

en uiteengereten menselijke lichaam<br />

stoot af maar maakt tegelijk ook<br />

nieuwsgierig. We kijken naar een<br />

onontwarbaar geheel van het vrije<br />

spel van het schildersmateriaal en de<br />

suggestie van gruwelijke maar ook<br />

fascinerende details. Het zijn precies<br />

die kwaliteiten die Jaap de Vries wil<br />

vangen in zijn schilderwerk.<br />

Het schilderij is voor hem de vrijplaats<br />

om dit soort beelden te tonen<br />

en om emoties op te roepen binnen<br />

een kader dat hij gedeeltelijk kan<br />

beheersen.<br />

Inv.nr. G 2497<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

148 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | EEN NIEUWE OMGANG MET TRADITIE | SIGNATUUR 149<br />

110


111<br />

invenTariS van de geeST<br />

Zonder titel<br />

Jacomijn den Engelsen<br />

Acrylverf op doek bedrukt met linosnede<br />

1994<br />

De techniek waarin Jacomijn den Engelsen werkt, is al eerder besproken. In dit werk zien we<br />

de zwarte nerfpatronen als onderlaag aangebracht. Deze onderlaag is geschilderd. Vervolgens<br />

is die onderlaag in diffuse kleuren bedrukt. Die kleurdruk heeft doelbewust een schilderachtig<br />

effect door de verschillen waarin die kleuren de zwarte onderlaag afdekken. Dat schilderachtige<br />

wordt weer onderdrukt door de scherpe scheidslijnen van het geometrische patroon waarin de<br />

kleurvlakken op het doek zijn aangebracht. Tenslotte zijn in twee laatste drukgangen de merkwaardige<br />

figuren aangebracht: in zwart en hier en daar wit om de figuren met lichtval volume te<br />

geven. Die figuren worden door de naar rechts oplopende, diagonale scheidslijnen doorsneden;<br />

door de andere diagonale lijnen juist weer niet.<br />

Het lijkt niet veel zin te hebben om die verschillende figuren te benoemen. Helemaal aan de<br />

fantasie zijn ze niet ontsproten. Ze doen denken aan tekenmodellen om volumes en licht- en<br />

schaduwval te oefenen. Maar een surrealistisch effect hebben ze wel degelijk. In haar latere werk<br />

is Jacomijn den Engelsen portretten en voorstellingen van bloemen en handen gaan maken.<br />

In deze werken inspireert zij zich stilistisch duidelijk op voorbeelden uit de kunstgeschiedenis,<br />

met name het symbolisme en de Italiaanse renaissance. Met haar speciale houtsnedetechniek<br />

weet zij die stijlcitaten in een nieuwe, spirituele en etherische sfeer weer te geven.<br />

Inv.nr. G 4154<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Onzekere cartografie van Cambodja<br />

Jasper van der Wel<br />

Ets met gemengde techniek<br />

2007<br />

Jasper van der Wel (De Lier 1947) is een etser pur sang. Als bezetene gaat hij zijn materiaal te<br />

lijf om het met bijtende zuren zijn ets de uitstraling van de tand des tijds te verlenen. En dat is<br />

precies een van de effecten die we hier ontwaren. Van der Wel roept een beeld op van grafitti<br />

van een grottekening uit een ver verleden. Het beeld is een half cartografische optekening van<br />

gebeurtenissen en gedachten die wij niet precies kunnen lezen. Het zijn gebeurtenissen met<br />

anonieme mensen. Een verslag in een geheimschrift, schijnbaar haastig opgetekend om nog iets<br />

van een herinnering aan een drama vast te leggen. Het zijn natuurlijk gebeurtenissen in het land<br />

Cambodja die deze interpretatie sturen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd dat land<br />

door de Rode Khmer teruggedwongen in een haast prehistorisch systeem. Dat ging gepaard met<br />

demonische moordpartijen. Gebeurtenissen die met een normaal verstand niet te vatten zijn.<br />

Van der Wel verwijst in andere, vergelijkbare werken niet speciaal naar dit soort drama’s. En dan<br />

maakt hij ook dit soort mentale landkaarten. Zijn werk is dus eerst en vooral een neerslag van<br />

zijn eigen geestesproces.<br />

Inv.nr. G 4017<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

150 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | INVENTARIS VAN DE GEEST | SIGNATUUR<br />

151<br />

112<br />

invenTariS van de geeST


113<br />

invenTariS van de geeST invenTariS van de geeST<br />

Jacob Campo Weijerman te gast in Engeland<br />

Jan de Bie<br />

Houtsnede in 16 bladen<br />

2002<br />

Dit werk maakte Jan de Bie (‘s-Hertogenbosch 1946) voor de manifestatie ‘Het geheugen van<br />

een stad’, ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Breda. De Bie liet zich inspireren door<br />

het werk en de levenswandel van de schrijver, satiricus en kunstschilder Jacob Campo Weyerman<br />

die in de 18e eeuw in Breda leefde. Wat hij uitbeeldt is een geleerde of schrijver gezeten in een<br />

overladen bibliotheek en kunstkabinet. Het is zeker geen getrouwe uitbeelding van een<br />

18e eeuwse situatie. Als we goed kijken kunnen we tal van dingen uit later tijden ontdekken.<br />

Dat is typisch voor kunstenaar Jan de Bie. Verbeeldingen van zijn ervaringen kunnen vele<br />

gedaanten aannemen. Ieder materiaal dat hij tegenkomt past ook in zijn kunst. Impulsen uit<br />

de natuur en de cultuur kunnen op alle mogelijke manieren worden omgezet in schilderwerken,<br />

assemblages, houtsneden, verzamelingen of wat dan ook.<br />

En al deze vormen beïnvloeden elkaar voortdurend. Hij heeft een paar speciale gebieden waar<br />

hij zich met zijn kunst op richt, zoals de schrijver James Joyce en Dublin, Elvis Presley, duivenhokken<br />

en andere bouwsels die uit kleine schilderijtjes worden samengesteld en, zoals we<br />

verderop nog zien, landschappen. Het toeval van dagelijkse ontmoetingen en ontdekkingen<br />

regeert in zijn werk en wordt uitgewerkt in grote en ook wel chaotische collecties die De Bie<br />

samenvoegt tot een eigen wereldbeeld. Overvolle bibliotheken of boekhandels passen in die<br />

sfeer van een omgeving vol indrukken waar Jan de Bie zich op een unieke wijze in kan verliezen.<br />

Inv.nr. G 4005<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Vitrinekast III<br />

Inge van ‘t Klooster<br />

Diverse materialen<br />

1991<br />

Inge van ‘t Klooster (Wageningen 1964) is keramiste. Ze noemt zichzelf een musealist. Haar<br />

gezamenlijke werken vormen de collectie van een denkbeeldig museum, een soort persoonlijke,<br />

encyclopedische microkosmos. In die verzameling bevinden zich (droom-)landschappen, vitrines<br />

met betekenisvolle voorwerpen, mensbeelden en vooral veel verwijzingen naar water, de meest<br />

elementaire levensvoorwaarde. Deze vitrine met zijn broze en etherische inhoud is als geheel<br />

het kunstwerk. Inge van ’t Klooster neemt met deze vorm als het ware een voorschot op een<br />

museale situatie. Als het ware, want de vorm van de vitrine is duidelijk afwijkend. De globes lijken<br />

gemaakt van ijs: bevroren werelden. In het midden zien we een aantal pakkingen hangen.<br />

Daarin is het gezicht van de zon of de maan gemonteerd.<br />

Inv.nr. G 4134<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

152 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | INVENTARIS VAN DE GEEST | SIGNATUUR<br />

153<br />

114


115<br />

PERSOONLIJK LEVEN<br />

Wit gezicht met blauwe kant<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

2002<br />

De fascinatie van<br />

Cecile Verwaaijen<br />

(Silvolde 1968) voor stoffen<br />

en dessins gaat terug<br />

naar vroeger. Ze groeide<br />

op in een textielzaak en<br />

was als kind omringd<br />

door rollen stof en<br />

kledingstukken. Ze heeft<br />

die voorliefde in de loop<br />

van de tijd om weten te<br />

zetten in een verfijnde<br />

weergave en stofuitdrukking<br />

in haar schilderijen<br />

en pasteltekeningen.<br />

Verwaaijen gebruikt vaak<br />

zichzelf als model, maar<br />

doet dat de laatste jaren<br />

niet met het zelfportret<br />

als doel. Door stilistische<br />

referenties aan bekende<br />

werken uit de kunstgeschiedenis<br />

verleent ze<br />

zichzelf en haar modellen<br />

de tijdloze dimensie<br />

die we ook ervaren als<br />

we naar portretten kijken<br />

uit de Late Middeleeuwen, de Renaissance en de Gouden Eeuw, maar ook bijvoorbeeld de (zelf-)<br />

portretten van Charlie Toorop en vooral van Dick Ket. Verwaaijen kiest modellen uit haar directe<br />

omgeving en legt met die keuze ook de nadruk op veelzijdige herkomst van de mensen die<br />

gezamenlijk onze maatschappij vormen. Zij houdt zo een artistiek pleidooi voor een leven met<br />

geconcentreerde aandacht en respect voor de mensen om ons heen. Haar portretten verheffen<br />

deze personen tot iconen, niet alleen door de uiterste precisie waarmee ze worden getekend<br />

maar ook in houding of gebaar waarin we verwijzingen naar religieuze afbeeldingen kunnen<br />

onderkennen. Veel van de portretten vallen ook op door hun achtergrond: minutieus uitgewerkte<br />

patronen van arabesken, kasjmiermotieven of tegelwanden. Daarmee refereert Verwaaijen aan<br />

de herkomst van haar modellen.<br />

Inv.nr. G 4228<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Vogelnestje op fotokoffer<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

1995<br />

Cecile Verwaaijen werkte tot voor enige jaren uitsluitend<br />

op klein formaat. Bovendien waren al haar schilderijen<br />

zelfportretten, meestal gesitueerd in de eigen huiselijke<br />

situatie en met dagelijkse bezigheden. Hele series maakte<br />

ze, waarvoor uiteraard foto’s de basis vormden. Het zijn<br />

hele intieme portretjes waarin ze veel van zichzelf blootgeeft.<br />

Inv.nr. G 4161<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

154 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | PERSOONLIJK LEVEN | SIGNATUUR 155<br />

116<br />

perSoonliJk leven<br />

Handstand tegen ladder<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

1995<br />

Inv.nr. G 4162<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Haren goed doen bij<br />

de wasbak<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

1996<br />

Inv.nr. G 4164<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Achterovervallend<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

1996<br />

Inv.nr. G 4163<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Omhelzing bij de wasbak<br />

Cecile Verwaaijen<br />

Olieverf op linnen<br />

1996<br />

Inv.nr. G 4165<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>


117<br />

perSoonliJk leven<br />

Vader<br />

Oswald Verhaak<br />

Olieverf op linnen<br />

2005<br />

Oswald Verhaak (Tilburg 1955) heeft begin jaren ‘90 in zijn werk een ommekeer gemaakt naar<br />

figuratieve schilderkunst. Bewust onttrok hij zich lange tijd aan het expositiecircuit om gestaag<br />

en ongestoord te kunnen werken aan een samenhangend oeuvre. Het ziekteproces en vervolgens<br />

het overlijden van zijn ouders was voor Verhaak aanleiding om portretten van hen te gaan<br />

schilderen. Later is hij ook anderen uit zijn omgeving gaan portretteren.<br />

Verhaak schildert zijn portretten meer dan levensgroot. Door dunne lagen donkere verf<br />

zorgvuldig over elkaar heen te plaatsen, door steeds weg te schilderen en soms details weer<br />

terug te halen, evolueert de voorstelling. De sfeer en de ruimte om de figuren heen roepen<br />

spanning op.<br />

Dat alles komt op een indrukwekkende wijze tot uiting in dit portret van zijn zieke vader. De lichtval<br />

op zijn pyama en een deel van zijn gezicht veroorzaakt een uitdrukking alsof zijn vader schuw<br />

vanuit zijn eigen schaduw naar ons kijkt; een angstige en vooral kwetsbare blik vanuit de ogen<br />

die het hele schilderij domineren. Ontroerend ook hoe het polshorloge door lichtval de aandacht<br />

krijgt; een laatste object dat verwijst naar het leven dat er ooit was. Wat rest is een mens die op<br />

zichzelf is terug geworpen. De grote lege ruimte om hem heen versterkt dat gevoel van verlatenheid.<br />

Het is moedig om je eigen vader zo in beeld te brengen. Verhaak deed dat overigens uit zijn<br />

geheugen. Zijn vader heeft hij dus niet in levende lijve zo geportretteerd.<br />

Inv.nr. G 2112<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

156 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | PERSOONLIJK LEVEN | SIGNATUUR<br />

157


118<br />

LANDSCHAPPELIJKE VORMEN landSchappeliJke vormen<br />

Landschap<br />

Jan de Bie<br />

Olieverf op paneel<br />

2003/2007<br />

Deze kleine landschapschilderijtjes (uit de serie Horizonnen) zijn geschilderd op multiplex.<br />

Het is de moeite waard er met veel aandacht naar te kijken. Stuk voor stuk. Er ontvouwt zich<br />

dan een wisselwerking tussen het zicht op de materie van de verf en een beeld van weidse<br />

landschappen. Een minimum aan middelen en een maximum aan illusie. Let op de subtiele<br />

kleuraccenten waarmee de horizon is aangegeven. En hoe met grote en frisse kleurcontrasten<br />

toch een atmosferisch geheel ontstaat. Kleine juweeltjes van landschapskunst. Schijnbaar bij<br />

toeval getroffen maar dan wel zo dat ze de eeuwigheid aan lijken te kunnen.<br />

Inv.nr. G 4003<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Landschap<br />

Jan de Bie<br />

Olieverf op paneel<br />

2003/2007<br />

Inv.nr. G 4004<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Landschap<br />

Jan de Bie<br />

Olieverf op paneel<br />

2003/2007<br />

Inv.nr. G 4005<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

158 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | LANDSCHAPPELIJKE VORMEN | SIGNATUUR<br />

159


119<br />

landSchappeliJke vormen landSchappeliJke vormen<br />

Schijf en schaal<br />

Marc Koreman<br />

Gips en pigment<br />

1990/1991<br />

Marc Koreman (Breda 1950) is een zoon van beeldhouwer Hein Koreman.<br />

In gips maakt hij deze twee wandobjecten die samen ons gezichtsvermogen een beetje op de<br />

proef stellen. Beide objecten stulpen aan de onderzijde naar voren uit maar het visuele effect<br />

daarvan is tegengesteld. Het ellipsvormige bovenvlak van het bovenste object is subtiel zo<br />

beschilderd dat het de vlakke bovenzijde van een schijf lijkt. Het object daaronder heeft precies<br />

dezelfde ellips maar hier bereikt Koreman met zijn beschildering het effect van een holte van<br />

een kom. Natuurlijk zijn de witte vormen onder de ellipsen van invloed op deze effecten. De twee<br />

ellipsen geven het verwarrende effect dat we ook in een landschap kunnen ervaren. Wie rustig<br />

de tijd neemt om er naar te kijken zal dat beamen.<br />

Inv.nr. G 4145<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Versteende beweging<br />

Rini Hurkmans<br />

Keramiek<br />

1981<br />

Rini Hurkmans (Deurne 1954) maakt beelden, installaties, foto’s en videofims. Ze studeerde<br />

aan St. Joost maar woont reeds lang in Amsterdam waar ze doceert aan de Rietveld academie.<br />

Dit keramisch werk is afkomstig uit het stadhuis van de voormalige gemeente Teteringen. Bij het<br />

werk hingen foto’s waarop de losse delen op een strand waren geplaatst en werden overspoeld<br />

door de opkomende vloed. Dat is ook het proces dat dit werk uitbeeldt: de kleine golfbewegingen<br />

van opkomend water op het zand van een strand.<br />

Inv.nr. G 4007<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

160 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | LANDSCHAPPELIJKE VORMEN | SIGNATUUR<br />

161<br />

120


121<br />

abSTracTie en proceS abSTracTie en proceS<br />

Untitled IX 94-3<br />

Paul den Hollander<br />

Foto<br />

1989/1990<br />

Paul den Hollander (Breda 1950) heeft al aan het begin van zijn loopbaan internationaal erkenning<br />

gekregen voor de bijzondere wijze waarop hij zijn fotografie de expressie wist te geven<br />

van het letterlijk stilzetten van de tijd, het bevriezen van een lopende gebeurtenis of beweging.<br />

De titel van zijn eerste publicatie, ‘Moments in Time’ uit 1982, is wat dat betreft veelzeggend.<br />

In zijn werk daarna heeft Den Hollander steeds thema’s gezocht waarin hij de verstilde tijd kon<br />

exploreren. Heel bekend zijn zijn prachtige kleurenfoto’s van details in natuurhistorische musea.<br />

Nadien is hij weer meer in zwart wit gaan werken, zoals in zijn grote serie foto’s van herbaria,<br />

getiteld ‘Voyage Botanique’. Deze serie heeft al een zeker abstractie, d.w.z. de werkelijkheid van<br />

het beeld is voor ons niet altijd meteen te vatten. Dat geldt nog meer voor zijn prachtige fotoserie<br />

‘Les Pyramides du Nord’ uit 1988 - 1990, waarvan deze foto een voorbeeld is. De residuen van<br />

een proces van arbeid en latere stilstand en verstoffing in verlaten fabrieksgebouwen in Wallonië<br />

heeft hij weten te vangen in bijna geometrisch abstracte composities.<br />

Inv.nr. G 4138<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Putting things together and taking them apart<br />

Marc Nagtzaam<br />

Potlood op papier<br />

1997<br />

Als Marc Nagtzaam (Helmond, 1968) tekent, dan tekent hij de af te beelden objecten eigenlijk<br />

juist niet. Hij tekent vooral de achtergrond, die wordt bijna <strong>volledig</strong> zwart gearceerd. De beelden<br />

waarom het gaat lichten op uit het zwart van de tekening. Ze lijken daardoor te zweven zonder<br />

samenhang met elkaar. Zijn werkwijze en techniek zijn uiterst bewerkelijk en daarin ligt op zichzelf<br />

een betekenis besloten. Binnen een tevoren gepland kader creëert hij met een haast meditatieve<br />

precisie en aandacht, zo manifest anders dan veel van ons leven en werk normaal verloopt.<br />

Inv.nr. G 4181<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

162 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ABSTRACTIE EN PROCES | SIGNATUUR<br />

163<br />

122


123<br />

abSTracTie en proceS<br />

Dept. questioning, part eight.<br />

Loek Grootjans<br />

Doos met 100 aquarellen<br />

2001<br />

Loek Grootjans (Arnemuiden 1955) wil ons betrekken in het proces dat hij doormaakt als<br />

beeldend kunstenaar. Voor hem zijn het zicht op kunst, natuur of landschap verbonden aan het<br />

stellen van vragen. De ideale beleving van kunst is een vrijheid die bereikt kan worden door een<br />

filosofisch inzicht. Daarachter steekt een romantische visie op hoe onze verloren eenheid met de<br />

schoonheid van de natuur door daadwerkelijke en filosofische omzwervingen tot herstel van die<br />

verbondenheid moet kunnen leiden. De romantische Bildungsreise van Grootjans is uitgegroeid<br />

tot een complex van vragen en experimenten waarin hij ons direct wil betrekken. Zo bestookt hij<br />

zichzelf en ons haast obsessief met vragen die hij van belang acht.<br />

Deze houten doos bevat honderd vellen aquarelpapier waarop in waterverf vragen staan<br />

geschreven. De witte handschoenen, de hamer en spijkertjes dienen om deze vragen op een<br />

museaal verantwoorde manier aan de wand te bevestigen. De uitgever is Grootjans’ Foundation<br />

for the benefit of the aspiration and the understanding of context. In totaal heeft Grootjans tien<br />

van dit soort dozen gemaakt, van toepassing op tien verschillende plaatsen waar hij met dit werk<br />

heeft geëxposeerd.<br />

Loek Grootjans is tot deze kunst van vragen en uitspraken gekomen vanuit een zoektocht naar<br />

een werkelijk inzicht als opgave die hij zich als kunstenaar stelt. In navolging van de filosoof<br />

Baruch de Spinoza (1632-1677) gaat hij daarbij te werk met intuïtie, het kennis nemen van uitspraken<br />

of het zien van tekens, het opdoen van toevallige ervaringen en door een consequente<br />

vorm van zaken terug te redeneren. Uiteindelijk leidt deze waarheidsvinding op zijn best tot de<br />

verklaring dat iets waar is, zonder dat er van echt bewijs sprake kan zijn. Feitelijk brengt dat een<br />

kunstenaar in een lastige positie, zeker als die, zoals Grootjans, schilderkunst met een autonoom<br />

en absoluut karakter wil maken.<br />

Eerder confronteerde hij zijn<br />

publiek met de resultaten van een<br />

persoonlijk experiment van fysiek<br />

en geestelijk zelfonderzoek. Hij<br />

sloot zich met afgeplakte ogen op<br />

in een <strong>volledig</strong> verduisterde ruimte.<br />

Een maand lang verbleef hij in dit<br />

blinde isolement en registreerde<br />

al na een paar dagen dat hij een<br />

roodbruin waas op zijn netvlies<br />

zag. Bij de geleidelijke terugkeer<br />

naar het daglicht veranderde dat<br />

in een groene kleur. Hij maakte<br />

daarna een tijd lang alleen abstracte,<br />

monochrome schilderijen in die<br />

twee kleuren, als een statement<br />

van een kunstenaar die als gevolg van een zintuiglijk isolement <strong>volledig</strong> aangewezen is geraakt<br />

op zijn allerindividueelste inzicht. Stapsgewijs heeft Grootjans daarna het maken van zulke<br />

schilderijen achter zich gelaten, zonder overigens de waarde ervan te ontkennen. Maar hij was er<br />

wel mee klaar en heeft dus zijn weg vervolgd door letterlijk vragenderwijs, met experimenten en<br />

door obsessief bewaren en verzamelen van de meest diverse zaken zijn wereld te verkennen.<br />

Inv.nr. G 4220<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Arjan Janssen<br />

Houtskooltekening<br />

1996<br />

Arjan Janssen (Eindhoven 1965) kiest bewust voor een beperkt palet. Met gradaties van<br />

zwart kan hij zich het beste uitdrukken want, volgens hemzelf, ligt zijn grootste kwaliteit in<br />

zijn vermogen om voor lange tijd in concentratie te zijn. Zijn kunst is abstract in geometrische<br />

hoofdvormen en daarmee vestigt hij onze aandacht op het proces van het tekenen of schilderen<br />

zelf. Als we ons realiseren dat deze tekening in houtskool is gemaakt, vatten we pas hoeveel<br />

concentratie en zelfbeheersing komen kijken bij het laag over laag aanbrengen van dit lastig<br />

hanteerbare materiaal. Aldoende creëert Janssen in alle nuances van het zwart een beeld van<br />

gelaagdheid en richtingen. Een geometrische vomen gevangen versie van een natuurlijk proces<br />

van mensenhand zouden we kunnen zeggen. Naar iets anders verwijst dit kunstwerk niet.<br />

Inv.nr. G 4171<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

164 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ABSTRACTIE EN PROCES | SIGNATUUR<br />

165<br />

124<br />

abSTracTie en proceS


125<br />

abSTracTie en proceS<br />

Zwart<br />

Gérard Lannoye<br />

Acrylverf op linnen<br />

1979<br />

Gérard Lannoye (Aardenburg 1951) is schilder, glazenier, dichter en voordrachtskunstenaar.<br />

Hij studeerde aan de academies van Tilburg en Antwerpen. In de jaren zeventig woonde hij<br />

in Antwerpen en sinds 1981 in Breda. Zijn schilderijen en tekeningen vinden hun aanleiding in<br />

indringende ervaringen van natuur en landschap. Lannoye verwerkt die vrijwel non-figuratief en<br />

tracht vooral zijn gevoel en herinnering in de wijze van schilderen te leggen. In de jaren zeventig<br />

en tachtig verkent hij vooral het proces van het schilderen zelf. Hij beperkt zich daarbij lange tijd<br />

tot werken in zwarte en witte verf en doet dat in min of meer systematische bewegingen van de<br />

kwast. Wit over zwart of zwart over wit. Als hij eenmaal zijn keuze voor een actie heeft bepaald<br />

werkt Lannoye met explosieve snelheid alsof hij zijn twijfel en onzekerheid een spontaan en<br />

natuurlijk resultaat niet wil laten belemmeren.<br />

Eigenlijk doen we de kunst van Gérard Lannoye tekort door maar één werk van hem te exposeren.<br />

Zijn schilderijen boeien vooral door de subtiele onderlinge verschillen die alleen naar voren<br />

komen in een serie van werken.<br />

Inv.nr. G 526<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Abdol Motavassel,<br />

Negen linosnedes op doek<br />

1998<br />

Abdel Motavassel (Mhabad 1957), afkomstig uit Iran, droomt als hij werkt. Hij tekent, of snijdt<br />

in hout of lino, lijnen, streepjes, letterachtige figuurtjes of tekentjes, die door de herhaling hun<br />

specifieke betekenis kwijtraken. Zonder vooropgezet plan zet hij zijn gedachten om in reeksen<br />

van vormen. Gaandeweg ontstaat een beeld dat niet van te voren gepland is. Herhaling is een<br />

metafoor voor tijd, de abstracte figuur een metafoor voor gedachten en herinneringen.<br />

Inv.nr. G 4193<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

166 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ABSTRACTIE EN PROCES | SIGNATUUR 167<br />

126


127<br />

128<br />

ONDERZOEK EN MANIPULATIE<br />

Zonder titel<br />

Teun Hocks<br />

Foto op bariet, ingekleurd met olieverf<br />

1986<br />

Teun Hocks (Leiden 1947) kreeg zijn opleiding als kunstenaar aan de kunstacademie<br />

St. Joost en woonde en werkte daarna nog lange tijd in Breda.<br />

Inmiddels woont en werkt hij al weer een hele tijd in Breukelen.<br />

Zoals meestal figureert Teun Hocks zelf in dit werk. Als een tragikomisch acteur<br />

in stills van films die niet gemaakt zijn maar die we wel lijken te kennen.<br />

De beelden zijn nieuw maar sluiten wel aan op tradities. De gedachten gaan uit<br />

naar cartoons, met name die in The New Yorker in de vijftiger en zestiger jaren.<br />

In nogal wat gevallen voelen we de sfeer van oude films en strips van voornamelijk<br />

de eerste helft van deze eeuw. In de aankleding van de set en van zijn<br />

eigen persoon werkt Hocks heel veel met spullen uit die tijd. De stoffering van<br />

het universum van de jeugd van de kunstenaar. Zo creëert hij ruimten met een<br />

schijnbaar tijdloze kwaliteit. De situaties van Hocks ontroeren, ontlokken ons<br />

een glimlach en incidenteel een schaterlach. Het zijn grote gedachten, plannen,<br />

soms wanhopige dromen of omstandigheden zoals alleen kinderen die kunnen<br />

bedenken. Hocks in actie. Of in gedachten verzonken. Of hij heeft net een oplossing<br />

gevonden voor iets wat hem obsedeerde. Steeds speelt het ongemak.<br />

We weten of voelen dat het niet werkt. Of dat er iets mis dreigt te gaan.<br />

Maar in de stills van Teun Hocks is desondanks veel mogelijk. Hij begeeft zich<br />

immers letterlijk op het terrein van de illusie.<br />

Inv.nr. G 4100<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Zonder titel<br />

Teun Hocks<br />

Foto op bariet, ingekleurd met olieverf<br />

1999<br />

Een hondenhok. Pas op! We kennen dit beeld uit strips en tekenfilms. Aan het eind van de ketting<br />

gaat een vervaarlijke waakhond schuil. Liefst type bulldog met zo’n halsband met stekelige<br />

punten. Zo’n hond ontsteekt in een tomeloze woede, vooral als je waagt aan zijn kluif of zijn<br />

etensbak te komen.<br />

Deze associatie maken we in tweede instantie bij dit werk van Teun Hocks. Eerst zien we een<br />

aandoenlijk manspersoon, verwoed aan het werk aan een bureau. Pas dan dringt de dubbele<br />

gedaante van het bureau als hondenhok tot ons door. Een uitdrukking van wat de man achter het<br />

bureau denkt uit te stralen? ‘Waag het niet me te storen’. Die gedachte houdt hem misschien wel<br />

meer bezig dan het werk zelf. Juist daardoor is de relativering van het totale beeld zo komisch<br />

en zo menselijk. De woede van de niet zichtbare waakhond reikt zo ver als zijn ketting lang is.<br />

Wat kan zo’n hond getergd worden. Zie het portret van het lieve en o zo onschuldige poesje aan<br />

de wand. En wat voor de hond geldt, geldt ook voor zijn baas.<br />

Inv.nr. G 273<br />

Bruikleen Vereniging Vrienden van Breda’s <strong>Museum</strong><br />

168 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR<br />

169


129<br />

130<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Zonder titel<br />

Teun Hocks<br />

Foto op bariet, ingekleurd met olieverf<br />

1993<br />

Het is zo’n bekend beeld. Iemand verstopt zich achter een gordijn. Hij voelt zich onzichtbaar<br />

en roerloos houdt hij zijn adem in. Maar hij heeft geen echte controle over zijn eigen onzichtbaarheid.<br />

Je kunt je beter zo verstoppen dat je ook nog wat kunt zien. Dan zie je het tenminste<br />

aankomen als iemand je toch in de gaten krijgt. Het is dus een erg naïeve pose en dat wordt<br />

hier benadrukt door de neuzen van de schoenen die per ongeluk onder het gordijn doorsteken.<br />

Weer die komische mislukking. Maar, is het alleen een grap? Wie wil kan er meer in zien.<br />

Een menselijk tekort. Het is bijna onmogelijk iets echt verborgen te houden.<br />

Net als de twee voorgaande werken is dit een zwart wit foto van een door Hocks zelf geënsceneerde<br />

situatie. De grote fotoprint wordt daarna door hem ingekleurd met dunne olieverf.<br />

Inv.nr. G 4221<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Eeuwig zingen de zagen<br />

Teun Hocks<br />

Performance (videoverslag)<br />

1985<br />

Het is de moeite waard om even de tijd<br />

te nemen voor dit variété theater met<br />

Teun Hocks –uiteraard- als enige acteur<br />

in de hoofdrol.<br />

Het geheel van korte sketches is een<br />

vrijwel <strong>volledig</strong>e prelude van zijn<br />

latere oeuvre. Het zit vol met surreële<br />

effecten zoals pratende boeken, een<br />

zelfwerkend Polaroidtoestel en vooral<br />

heel veel spel met visuele effecten.<br />

We kunnen deze voorstelling van Teun<br />

Hocks een beetje beschouwen als een<br />

kijkje in de keuken van zijn kunstenaarschap.<br />

In zijn atelier heeft hij ook een<br />

podium waarop hij de scènes voor zijn<br />

werken opbouwt. Met belichting, voorwerpen<br />

en bouwsels creëert hij een<br />

scenery die op het platte vlak van de foto precies de juiste illusie geeft en waarin hij als figurant<br />

in zijn eigen voorstelling positie kiest. Het mooie van deze serie sketches is dat Hocks er als een<br />

illusionist effecten in toont die anders in zijn foto’s/schilderijen alleen worden gesuggereerd. Nog<br />

mooier is dat veel van de goochelarij in deze performance op een onbeholpen manier wordt gepresenteerd<br />

en ook soms min of meer mislukt. Als gevolg daarvan krijgt performer Hocks steeds<br />

meer haast en voert hij zijn sketches in steeds hoger tempo op. Uiteindelijk leidt dat tot wanhopige,<br />

maar wel geniale pogingen om de voorstelling te redden. Acteur Hocks blijft in de plooi,<br />

met een onwrikbaar optimisme. Deze serie sketches doet denken aan de televisie shows van de<br />

Britse komiek en goochelaar Tommy Cooper en aan de films van Buster Keaton. Ook de auteur<br />

van de Avonturen van Kuifje, Hergé, werkte met zijn humor in deze traditie en ook van hem zijn<br />

veel sporen in het werk van Teun Hocks terug te vinden.<br />

Inv.nr.: (geen)<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

170 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 171


131<br />

Uilen<br />

Martin Riebeek<br />

Gemengde techniek<br />

1995<br />

Twee ransuilen, gevangen in een volière. Zulke vogels horen daar niet. Ieder die wel eens uilen<br />

in een dierentuin heeft zien zitten in zo’n situatie, zal dat beamen. Uilen horen geruisloos door<br />

de duisternis te vliegen. Geheimzinnige vogels met, door de stand van hun ogen, een beetje<br />

menselijk gezicht. Al in de Griekse Oudheid was de uil symbool van de wijsheid. Bedachtzaam,<br />

rustig en alleen in actie als het effectief is. Net als de godin Pallas Athene van wie de uil het<br />

attribuut is. Op de vensterbank voor de uilen draaien drie gesloten potten met hersenen op<br />

sterk water langzaam in het rond. Gevangen denkkracht. Een mooie beeldrijm.<br />

Martin Riebeek (Haarlem 1957) is na zijn opleiding aan de academie St. Joost begonnen als<br />

schilder. Al weer een hele tijd maakt hij in grote diversiteit installaties, die interactie hebben<br />

met bezoekers of omgeving. Een heel bekend voorbeeld is ‘Parking View’ in de parkeergarage<br />

Barones in Breda. Automobilisten die die parkeergarage binnenrijden activeren automatisch<br />

een groot priva-lite glaspaneel. Twee seconden wordt dat paneel doorzichtig en dan staan<br />

daar plotseling vier alerte damherten.<br />

Inv.nr. G 4159<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Vouwfietsje<br />

Pieter van Unen<br />

Vouwfiets en schildersdoek op spieraam<br />

1988<br />

Een onthutsend gebrek aan subtiliteit.<br />

Doelbewust. Dat kunnen we in het algemeen<br />

wel opmerken over het werk van<br />

Pieter van Unen. Hij past begrippen of<br />

zaken uit zijn dagelijkse omgeving vaak<br />

zonder veel omhaal toe in zijn werk. Het<br />

minste wat hij daar mee bereikt is dat hij<br />

zijn onderwerpen nadruk geeft door ze<br />

te presenteren in een context waar we ze<br />

niet verwachten, zoals hier in het museum.<br />

Zo maakte hij een meer dan levensgroot<br />

schilderij van een kaft van een boek van<br />

Pinkeltje. En hij maakte een integrale en<br />

onveranderde herdruk van het telefoonboek<br />

van Heerlen en Kerkrade.<br />

In elk geval maakt hij ons zo bewust van de transformatie die de meest gewone<br />

dingen ondergaan op het moment dat ze in de vorm en context van een kunstwerk worden<br />

ondergebracht. Deze vouwfiets en, in het werk hiernaast, een fietspomp monteerde Van Unen<br />

achter een onbeschilderd doek op spieraam. Waarom zou je een afbeelding op doek maken, als<br />

je direct erachter het echte voorwerp zelf kunt bekijken? Dat statement maakt hij in elk geval<br />

met deze werken. Maar deze twee werken hebben ook een absurde en ook wel elegante kwaliteit:<br />

vreemde composities van de ingrediënten van een kunstwerk.<br />

Inv.nr. G 4116<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

172 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 173<br />

132<br />

133<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Fietspompje<br />

Pieter van Unen<br />

Fietspomp en schildersdoek op spieraam<br />

1995<br />

Inv.nr. G 4156<br />

Breda’s <strong>Museum</strong>


135<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Gestutte wolk<br />

Sef Peeters<br />

Polyester en beschilderd hout<br />

1981 / 1983<br />

Een wolk is niet blauw. En een wolk zweeft uit zichzelf. Met deze eenvoudige beeldtaal zet Sef<br />

Peeters ons even op het verkeerde been. Hij benadrukt het artificële van een kunstwerk. En wat<br />

voor kunstwerk is het eigenlijk? Een beeldhouwwerk? Een schilderij? Het is iets er tussenin. Een<br />

schilderij dat in onderdelen uiteen is gehaald en tot een sculptuur is omgevormd. De vier stutten,<br />

zijn dat de vier latten van het spieraam of de lijst? Het ‘doek’ van het schilderij verwijst alleen<br />

door middel van zijn omtreksvorm naar een wolk, maar bevat verder eigenlijk geen afbeelding.<br />

Vluchtige ingevingen, een gedachte. Sef Peeters probeert die zo direct mogelijk in zijn kunstwerken<br />

vorm te geven. Woorden, begrippen zet hij om in een ruimtelijke gestalte. Dat deed hij al in<br />

de jaren zeventig met performances en installaties. En tegenwoordig vooral met taalkunst, het<br />

ruimtelijk in spanning brengen van woorden zodat ze de beschouwer aanzetten tot zorgvuldig<br />

kijken en lezen. En de waarde ervan goed tot zich kan laten doordringen.<br />

Inv.nr. G 4159<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Have a new life<br />

Roland Maas<br />

Gemengde techniek<br />

1992<br />

Roland Maas (1966) studeerde af aan de kunstacademie St. Joost in 1990. Hij werkt als autonoom<br />

kunstenaar, illustrator en grafisch ontwerper. In dit object van zijn hand regeert het toeval,<br />

al is dat bijna honderd procent geregisseerd. Met een winkeldisplay vol verfblikjes is iets gebeurd<br />

waardoor een ‘spontaan’ kunstwerk is ontstaan. Minder spontaan zijn de plastic hoofdjes van<br />

meisjes die door de afdruipende verf beschilderd zijn geraakt. Maar het geheel heeft door het<br />

bewuste incident een tweede leven gekregen: van een kunstwerk.<br />

Inv.nr. G 4159<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

174 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 175<br />

136<br />

onderzoek en manipulaTie


137<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Het Ultimatum<br />

Will Rockx<br />

Gemengde techniek<br />

1970-2000<br />

‘Het Ultimatum’ van Will Rockx (1946) is een nadere overdenking waard. Wat zien we eigenlijk?<br />

Een ultimatum is een laatste en dwingende eis die men stelt. Wordt die niet ingewilligd dan volgt<br />

er actie. Wat bedoelt Rockx met deze titel? We zien een speelgoed aquareldoosje dat duidelijk<br />

al in gebruik is geweest. Het is gemonteerd op een vel aquarelpapier waarop een nauwkeurige<br />

afbeelding van datzelfde aquareldoosje is gemaakt in, jawel, aquareltechniek. Het doosje heeft<br />

dus zijn gebruik ‘afgedwongen’ met een afbeelding van zichzelf, gemaakt met de middelen die<br />

het zelf bood. Maar het resultaat kan eigenlijk niet. Want het echte aquareldoosje vertoont pas<br />

de sporen van gebruik als er mee is gewerkt. En de afbeelding ervan laat een aquareldoosje<br />

zien dat is gebruikt. Origineel en afbeelding zijn dus min of meer gelijk. Wat is dan de rol die<br />

de kunstenaar speelde binnen het tijdsverschil dat er eigenlijk niet geweest kan zijn?<br />

Het onmogelijke mogelijk maken is een van de onderwerpen die spelen in de kunst van Will<br />

Rockx. Hij is afkomstig uit Breda maar woont en werkt al vele jaren in Rotterdam. Hij heeft zijn<br />

opleiding gehad aan de academies van Tilburg en Rotterdam. Zijn oeuvre bestaat voor een<br />

groot deel uit modellen of maquettes, vaak met een haast maniakale obsessie voor detaillering.<br />

Andere objecten<br />

zijn slimme en komische<br />

varianten op bekende<br />

kunstwerken. En verder is<br />

Rockx een romanticus die<br />

onderwerpen heeft aangepakt<br />

uit, bijvoorbeeld, de<br />

kermiswereld, volkssport<br />

en clichébeelden van de<br />

Amerikaanse maatschappij.<br />

In zijn kleding en<br />

uiterlijk poseert hij ook<br />

een beetje als een cowboy<br />

of een woudloper. Zijn<br />

stoere lijfspreuk luidt: ‘Will<br />

Rockx, hard knocks, dirty<br />

socks’.<br />

Inv.nr. G 4011<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Painting<br />

Pieter Laurens Mol<br />

Performance op video<br />

1974<br />

In zijn atelier treft Pieter Laurens Mol (Breda, 1947) voorbereidingen om te gaan schilderen.<br />

Wij kijken mee en op gegeven moment valt op dat er een camera op ons gericht staat. Als het<br />

die camera is die deze opname maakt, waarom is dat apparaat dan ook zelf in beeld? En waarom<br />

wij als toeschouwer dan niet? Na enige tijd realiseren we ons dat die camera gericht staat op<br />

een spiegel. En wie daar niet zo snel achter komt wordt van zijn raadsel verlost door de actie<br />

van Mol. Hij gaat de camera beschilderen en als laatste deel smeert hij de verf op de lens. Op<br />

dat moment verdwijnt het beeld.Behalve verrassing is er ook diepere betekenis. Het schilderen<br />

van de kunstenaar beneemt ons letterlijk onze directe blik op de wereld. Maar is dat misschien<br />

indirect niet ook het geval? Goede kunstenaars leren ons immers kijken en beïnvloeden onze blik<br />

op de wereld om ons heen.<br />

Inv.nr. (geen)<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

176 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 177<br />

138


139<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Nachtzwaluw<br />

Pieter Laurens Mol<br />

Hout, textiel<br />

1970<br />

Geen twee werken van kunstenaar Pieter Laurens Mol zijn hetzelfde. Dat wil zeggen, de vorm<br />

en techniek die hij kiest zijn steeds de meest effectieve om zijn invallen, associaties, gedachten<br />

en experimenten tot uitdrukking te brengen. Hij heeft zijn fascinaties voor techniek, vliegen,<br />

raketten en planeten. Hij stelt ikonen en ideeën uit de kunstgeschiedenis op een nieuwe manier<br />

aan de orde. En soms inspireert hij zich gewoonweg op literaire bronnen of herinneringen uit zijn<br />

jeugd. Uit alles wat hij maakt spreekt niet alleen een onbevangen maar ook doordachte kijk op<br />

zaken. En hij werkt dit uit met eenvoudige doch zeer effectieve beeldmiddelen die hij met veel<br />

zorg voor detail uitwerkt. De wereld van Pieter Mol is er een van relativering, poëzie, avontuur<br />

en melancholie. Hij heeft enige jaren op de kunstacademie St. Joost de opleiding gevolgd, maar<br />

brak deze af. Wel heeft hij een diploma als timmerman. Hij was de eerste levende Nederlandse<br />

kunstenaar die een eigen tentoonstelling kreeg in het <strong>Museum</strong> of Modern Art in New York.<br />

Het werk ‘Nachtzwaluw’ dateert nog<br />

van de tijd dat hij in Breda werkzaam<br />

was. De zwart geteerde planken doen<br />

denken aan schuurdeuren van een<br />

boerderij. De wigvormige verbindingsstukken<br />

tussen de planken worden<br />

zwaluwstaarten genoemd.<br />

Op een zo’n verbindingsplek heeft<br />

Mol een vlinderdas van een smoking<br />

geplaatst. Een element van menselijke<br />

beschaving verstopt zich in een bijna<br />

perfecte schutkleur in de ongepolijste<br />

omgeving van de schuurdeur. Alleen<br />

de glans van de stof verraadt zijn aanwezigheid.<br />

En, voor wie het misschien<br />

niet weet, de nachtzwaluw is een echt<br />

bestaande vogel.<br />

Geen echte zwaluw maar hij vliegt<br />

’s nachts om insecten te vangen en<br />

dat lange tijd achtereen. Overdag<br />

rusten nachtzwaluwen op de grond of<br />

in een boom en vertrouwen ze op hun<br />

schutkleur.<br />

Inv.nr. G 31<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Wilsbeschikking<br />

Pieter Laurens Mol<br />

Potlood op papier<br />

1969<br />

Hoe ver reikt de macht van de kunstenaar? Het werk ‘Wilsbeschikking’ confronteert ons met<br />

die vraag. Gaandeweg in de tentoonstelling Signatuur hebben we tal van illusies ondergaan:<br />

landschappen, fruitstillevens, kaarslicht en ga zo maar door. Toch hebben we steeds naar verf<br />

gekeken. Of naar andere materialen die ons voorstellingsvermogen in gang hebben gezet.<br />

Pieter Mol geeft hier een ironisch commentaar op de illusionistische kwaliteiten van kunstenaars.<br />

Het handgeschreven statement spreekt voor zichzelf.<br />

Inv.nr. G 32<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

178 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 179<br />

140<br />

onderzoek en manipulaTie


141<br />

onderzoek en manipulaTie<br />

Region of Recalcitrance<br />

Pieter Laurens Mol<br />

Cortenstaal met hark, gedroogde distel en staalwol<br />

1989<br />

‘Gebied van weerspannigheid’ , zo vertalen we de titel van dit anekdotische kunstwerk. Het verwijst<br />

naar een oud verhaal uit Schotland. Vanouds groeit daar een taaie en stekelige distelsoort.<br />

Toen de Vikingen Schotland wilden binnendringen, verraadden zij zichzelf met kreten van pijn<br />

toen ze met hun blote voeten (Vikingen liepen altijd op blote voeten, zo wil de overlevering) in<br />

deze distels trapten. Zo werden de Schotten tijdig gewaarschuwd en konden ze zich met succes<br />

verzetten. De distel is sindsdien een motief in de Schotse cultuur en in het bijzonder in de heraldiek.<br />

Pieter Laurens Mol heeft zich door deze oude anekdote laten inspireren. Zijn uitbeelding is<br />

vervat in zeer concrete materialen als roestig staal, staalwol, een hark en een gedroogde distel.<br />

Kunst wordt het in dit geval ook door de zorgvuldige compositie van deze ingrediënten.<br />

Dear Diego Velásquez<br />

Pieter Laurens Mol<br />

Tekening in potlood en een sleutel<br />

Ca. 1989<br />

Pieter Laurens Mol richt zich tot de 17e eeuwse Spaanse kunstenaar<br />

Diego Velásquez met een verzoenende boodschap:<br />

‘The surrender of Breda<br />

Dear Diego Velásquez ,<br />

Let’s make it up<br />

No more fuss.<br />

At last I found the bloody key<br />

Of my bloody home town.’<br />

Pedro de Breda’<br />

Dit laatste kunstwerk van Signatuur brengt ons bij de magie die kunstenaars en een museum<br />

delen. Beide partijen zijn bij machte u iets te laten geloven. Pieter Mol heeft deze sleutel<br />

misschien gewoon ergens gevonden of gekocht. In deze opdracht aan zijn 17e eeuwse Spaanse<br />

collega Velásquez verklaart hij dat het de sleutel van de stad Breda uit 1625 is.<br />

In het museum treft u tal van voorwerpen aan waarvan wij uit volle overtuiging beweren<br />

van wie ze geweest zijn, wie er op zijn afgebeeld of wat voor rol ze gespeeld hebben in geschiedenis.<br />

Pieter Mol gelooft in de betovering die daarin gelegen is. En misschien is het allemaal nog<br />

waar ook. Zo is het spel.<br />

180 SIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Na 1965: de grote verscheidenheid | ONDERZOEK EN MANIPULATIE | SIGNATUUR 181<br />

142<br />

onderzoek en manipulaTie


colofon<br />

UITGAVE<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

TEksT<br />

Jeroen Grosfeld<br />

ONTWERP<br />

Smidswater, www.smidswater.com<br />

FOTOGRAFIE<br />

Lourens Smak<br />

Peter Cox<br />

Emile Waagenaar<br />

Maarten Brinkgreve<br />

Marius Klabbers<br />

Loek Grootjans<br />

Jeroen Grosfeld<br />

dRUk<br />

NPN drukkers, Breda<br />

Breda’s <strong>Museum</strong><br />

Parade 12-14<br />

4811 DZ Breda<br />

Postbus 1173<br />

4801 BD Breda<br />

T 076 529 93 00<br />

info@breda-museum.nl<br />

www.breda-museum.nl<br />

27 augustus 2009<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden<br />

verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,<br />

fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder<br />

voorafgaande schriftelijke toestemming van Breda’s <strong>Museum</strong>.<br />

2 sIGNATUUR | Breda’s <strong>Museum</strong>


Breda’s <strong>Museum</strong> verzamelt werk van kunstenaars<br />

met een relatie tot Breda en omgeving. Ze zijn hier<br />

geboren en getogen of verbleven hier voor hun<br />

opleiding of een opdracht. Anderen hebben in hun<br />

werk Bredase personen, gebeurtenissen of gezichten<br />

in stad en omgeving afgebeeld.<br />

Pas vanaf het jaar 1800 komt er enige continuïteit in de<br />

beeldende kunst in en rond Breda. Er komen opleidingen<br />

en kunstenaars blijven hier om hun beroep uit te oefenen.<br />

Signatuur biedt een overzicht van deze kunsttraditie en<br />

onderscheidt daarin enkele ken merkende aspecten.<br />

Die traditie leeft tot op de dag van vandaag. Met zijn<br />

collectie, aanwinsten en tentoonstellingen volgt Breda’s<br />

<strong>Museum</strong> daarvan de ontwikkelingen. Met die verbinding<br />

tussen verleden en heden wil Breda’s <strong>Museum</strong> een podium<br />

bieden voor de beeldende kunst in Breda.<br />

www.breda-museum.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!