28.09.2013 Views

omgevingsanalyse 2009-2015 (pdf) - RISO-antwerpen

omgevingsanalyse 2009-2015 (pdf) - RISO-antwerpen

omgevingsanalyse 2009-2015 (pdf) - RISO-antwerpen

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Omgevingsanalyse


Kansen creëren, grondrechten garanderen.


INHOUDsTaFel<br />

INleIDINg<br />

1 De krijtlijnen waarbinnen we deze <strong>omgevingsanalyse</strong> opbouwen 5<br />

1.1. Missie en kerntaken 5<br />

1.2. Trends waarop wij inspelen 5<br />

1.3. Onze strategie 6<br />

2 De werkwijze om deze <strong>omgevingsanalyse</strong> tot stand te brengen 7<br />

Deel 1 aRmOeDe eN sOCIale UITslUITINg<br />

Het verwerven van grondrechten: werken aan gelijke kansen<br />

1 Drie transversale tendensen in het armoedeverhaal 9<br />

1.1. Armoede blijft 9<br />

1.2. Armoede heeft een kleur 12<br />

1.3. Participatie aan het Lokaal Sociaal Beleid 17<br />

2 Recht op een menswaardig inkomen 19<br />

2.1. Activeringsbeleid: het recht op een minimum-inkomen onder druk 19<br />

3 Recht op arbeid 25<br />

3.1. Algemeen 25<br />

3.2. Werkloosheid bij niet-Europeanen 28<br />

3.3. Jongerenwerkloosheid 32<br />

3.4. Illegale arbeidsmigranten op de illegale arbeidsmarkt 36<br />

4 Recht op maatschappelijke dienstverlening 43<br />

4.1. Dienstverlening van het OCMW 43<br />

4.2. Sociaal infopunt 46<br />

5 Recht op wonen 49<br />

5.1. Algemeen 50<br />

5.2. Sociaal wonen 51<br />

5.3. Private woningmarkt 53<br />

5.4. Energiearmoede 58<br />

6 Recht op onderwijs 61<br />

6.1. Algemeen 61<br />

6.2. Opvoedingsondersteuning 62<br />

6.3. Onderwijs 63<br />

Deel 2 TOeNemeNDe POlaRIseRINg eN segRegaTIe<br />

Samenleven in diversiteit<br />

1 Inleiding 69<br />

2 sociologische trends 71<br />

2.1. Individualisering 71<br />

2.2. Groepsvorming 74<br />

2.3. Netwerkvorming 76<br />

2.4. Samenleving en conflicten 82<br />

2.5. Samenleven: relatie tussen overheid en burger 87<br />

3 Trends in het maatschappelijk discours 92<br />

3.1. De balans slaat over naar het individueel schuldmodel en<br />

individuele verantwoordelijkheid 92<br />

3.2. Een universalistisch discours: het concept van de multiculturele<br />

samenleving komt onder druk te staan 93<br />

3.3. De cultuur van allochtonen, hun waarden en normen, worden als<br />

het probleem beschouwd 94<br />

3.4. Een politieke invulling van het begrip sociale cohesie 95<br />

3.5. De dominantie van het diversiteitsdenken 96<br />

3.6. Gentrificatie in steden en wijken wordt aangemoedigd 98<br />

4 Internationale conflicten hebben een lokaal effect 99<br />

4.1. Transnationale verbanden 99<br />

4.2. De impact van de internationale politiek op de lokale samenleving 99<br />

4.3. Economische globalisering 100<br />

4.4. Ecologische migratie 101<br />

Deel 3 BeleIDsTeNDeNseN<br />

Samenleven in diversiteit<br />

1 een sturende stedelijke overheid 103<br />

2 Resultaatsgericht werken 104<br />

3 samenwerking op vlaams niveau 105<br />

4 Beter bestuurlijk beleid 106<br />

4.1. Mark Suykens 106<br />

4.2. Eddy Van Pottelberge 107<br />

4.3. Filip De Rynck 108<br />

BIJlage<br />

stromingen in het kijken naar etnisch-culturele verscheidenheid 110<br />

Het cultuurrelativisme 110<br />

Het universalisme 111<br />

Het cultureel pluralisme 111<br />

2 • INHOUD • OmgevINgsaNalyse INHOUD • OmgevINgsaNalyse • 3


INleIDINg<br />

1 De kRIJTlIJNeN waaRBINNeN<br />

we Deze OmgevINgsaNalyse<br />

OPBOUweN<br />

1.1. missie en kerntaken<br />

4 • INleIDINg • OmgevINgsaNalyse INleIDINg • OmgevINgsaNalyse • 5<br />

Missie:<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad bouwt aan een solidaire, democratische<br />

en interculturele samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt. In<br />

de Antwerpse stadsdelen waar problemen op vlak van armoede en samenleven<br />

elkaar versterken, bevorderen wij de solidariteit tussen achtergestelde<br />

en niet-achtergestelde groepen, zodat verschillende gemeenschappen samen<br />

positieve impulsen kunnen geven aan de kwaliteit van het samenleven in<br />

hun wijk en stad. Wij steunen actief groepen die uitgesloten worden van<br />

grondrechten en versterken hen om zelf op te komen voor hun rechten op<br />

zowel Antwerps, Vlaams als federaal niveau.<br />

Kerntaken:<br />

1. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad versterkt stadsbewoners zodat<br />

ze invloed krijgen op de eigen situatie en de omgeving. We stimuleren<br />

de deelname van kwetsbare stadsbewoners aan de samenleving. In het<br />

bijzonder ondersteunen wij groepen die niet over de nodige macht en<br />

mogelijkheden beschikken om hun rechtmatig aandeel in de verdeling<br />

van maatschappelijke goederen en diensten te bepleiten en te verwerven.<br />

2. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vertrekt vanuit de gemeenschappelijke<br />

noden, problemen en kansen die bewoners ervaren en formuleren.<br />

We werken samen met hen vernieuwende oplossingen uit en bewerkstelligen<br />

duurzame en structurele veranderingen door aan beleidsbeïnvloeding<br />

te doen.<br />

3. Op niveau van de maatschappelijke context versterkt Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad netwerken van kwetsbare stadsbewoners. We<br />

ondersteunen hen om met de toenemende diversiteit om te gaan en versterken<br />

hun positie t.a.v. andere actoren, sterkere groepen en het beleid.<br />

1.2. Trends waarop wij inspelen<br />

Bij de bijsturing van het huidige meerjarenplan 1 kozen we ervoor om onze<br />

werking af te stemmen op twee dominante maatschappelijke trends.<br />

Armoede en sociale uitsluiting enerzijds en de toenemende polarisering en<br />

segregatie in de stedelijke samenleving anderzijds.<br />

1. Proces strategische planning dat werd afgerond in juni 2005.


1.3. Onze strategie<br />

Wij stellen vast dat de twee trends op elkaar inhaken en elkaar versterken.<br />

Daarom kiezen we ervoor om te werken aan gelijke kansen én aan het<br />

samenleven in diversiteit. Enkel werken aan gelijke kansen en belangenbehartiging<br />

doet de concurrentie tussen de meest achtergestelde groepen<br />

immers toenemen met een verdere polarisering als resultaat. Louter werken<br />

aan het samenleven en de sociale cohesie gaat dan weer voorbij aan de<br />

structurele ongelijkheid en discriminatie.<br />

Enkele citaten die onze strategie staven:<br />

Ruben gowricharn 1<br />

Hij stelt dat de discussie over sociale cohesie, een discussie over waarden<br />

en normen is geworden. Men wil migranten conformeren aan “onze”<br />

normen en waarden. Er wordt hierbij totaal voorbij gegaan aan de<br />

socio-economische achterstelling van de allochtone gemeenschap.<br />

Talja Blokland 2<br />

Zolang de achterstand van minderheden niet kleiner wordt, valt er van<br />

een specifiek op “verbinden” gericht beleid, niet veel te verwachten.<br />

Verbinden moet samengaan met afnemende achterstand bij etnische<br />

minderheden. Interetnische verbindingen worden sterk positief beïnvloed<br />

door het hebben van werk, het doorstromen naar betere banen,<br />

succesvol deelnemen aan een opleiding, enz.<br />

Rik Coolsaet 3<br />

De essentie van sociale en etnische conflicten, blijft sociaal economische<br />

achterstelling. De islam is niet het probleem. Werk blijft het belangrijkste<br />

socialisatieproces.<br />

1. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs. Over multiculturaliteit en sociale cohesie., FORUM, Utrecht,<br />

2002<br />

2. Blokland, T. (red), Niet langer met de ruggen naar elkaar, een advies over verbinden., RMO advies 37,<br />

Den Haag, oktober 2005<br />

3. Rik Coolsaet op de ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007<br />

2 De weRkwIJze Om Deze<br />

OmgevINgsaNalyse TOT<br />

sTaND Te BReNgeN<br />

Voor deze <strong>omgevingsanalyse</strong> vertrokken we vanuit bevindingen en vaststellingen<br />

van onze opbouwwerkers.<br />

Deze werden verder uitgediept tijdens een personeelstweedaagse in april<br />

2007.<br />

Het opgebouwde verhaal werd in de zomerperiode getoetst aan de visie van<br />

externe deskundigen 4 . Hiertoe werden 3 rondetafelgesprekken georganiseerd<br />

over respectievelijk:<br />

• armoede en sociale uitsluiting;<br />

• radicalisering en polarisering;<br />

• de rol van het middenveld, het verenigingsleven en het actief burgerschap.<br />

In laatste instantie werd het verhaal (wetenschappelijk) onderbouwd d.m.v.<br />

een uitgebreide literatuurstudie. Ook interne rapporten waren het voorwerp<br />

van deze studie.<br />

4. Vanuit het werkveld en beleidsorganen.<br />

6 • INleIDINg • OmgevINgsaNalyse INleIDINg • OmgevINgsaNalyse • 7


Deel 1<br />

aRmOeDe eN<br />

sOCIale<br />

UITslUITINg<br />

Het verwerven van grondrechten:<br />

werken aan gelijke kansen<br />

1 DRIe TRaNsveRsale<br />

TeNDeNseN IN HeT<br />

aRmOeDeveRHaal<br />

Bij de bevragingen kwamen volgende tendensen steeds terug:<br />

• Armoede blijft. Conjunctuurschommelingen hebben weinig of geen invloed<br />

op structurele armoede.<br />

• Armoede heeft een kleur. Mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst<br />

hebben een beduidend hogere kans om in de armoede terecht te komen<br />

dan autochtone Belgen.<br />

• Het lokaal sociaal beleid biedt een kans om aan een goed plan voor<br />

armoedebestrijding te werken. Participatie van de meest kwetsbaren is<br />

hierbij belangrijk.<br />

Deze drie tendensen beschouwen we als transversale elementen die in elk<br />

thema terugkomen. We bespreken ze eerst om daarna in te zoomen op een<br />

aantal dominante thema’s.<br />

1.1. armoede blijft<br />

1.1.1. Definitie van armoede die we hanteren<br />

We sluiten ons aan bij de definitie die gehanteerd wordt door de Onderzoeksgroep<br />

naar Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad (OASeS) 1 van de<br />

Universiteit Antwerpen: “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen<br />

dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve<br />

bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van<br />

de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.“<br />

Met deze definitie kiezen we met Samenlevingsopbouw Antwerpen stad voor<br />

een maatschappelijk schuldmodel. Hiermee gaan we in tegen het dominante<br />

maatschappelijke discours van het individuele schuldmodel dat spreekt van<br />

individuele verantwoordelijkheid en plichten en voorbijgaat aan de structurele<br />

oorzaken van armoede en de mensenrechten.<br />

1.1.2. Wie is er arm in België2 ?<br />

1 op 7 Belgen wordt beschouwd als arm (14,7 %). Armen zijn meestal huurders.<br />

Huurders maken nochtans slechts 26 % uit van de totale bevolking.<br />

Mensen die in armoede leven zijn hoofdzakelijk alleenstaanden en eenoudergezinnen.<br />

Bijna 87 % van de mensen die risico lopen om onder de<br />

1. Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.), Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven:<br />

Acco, pg. 31<br />

2. FOD economie, K.M.O., middenstand en energie; algemene directie statistiek en economische informatie,<br />

persbericht 16 oktober 2007, “Wie is er arm in België?”<br />

8 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 9


armoedegrens te leven zijn niet actief op de arbeidsmarkt.<br />

Armoede wordt doorgegeven van generatie op generatie. De meerderheid<br />

van de armen (55,8 %) groeide op in een gezin met financiële problemen.<br />

Zij hadden dubbel zo vaak als andere Belgen ouders zonder diploma. Meer<br />

dan de helft van de armen groeide op in een groot gezin van minstens 3<br />

kinderen.<br />

Personen die onder de armoedegrens leven zijn er systematisch slechter aan<br />

toe dan mensen die niet in armoede leven. En dit zowel wat betreft het bezit<br />

van consumptiegoederen, woonkwaliteit en sociale participatie. 16,8 % van<br />

de mensen die risico lopen op armoede leeft in een kleine woning met een<br />

beperkt aantal kamers. Voor de totale bevolking bedraagt dit 2,7 %. 26,6 %<br />

van mensen die risico lopen op armoede heeft niet de middelen om een auto<br />

te kopen, 22,7 % niet voor een PC en 32,4 % niet om vrienden uit te nodigen.<br />

Opvallend is dat 80 % van de mensen die in armoede leven, niet participeert<br />

aan sociale of recreatieve activiteiten buitenshuis. Bij personen met een<br />

inkomen boven de armoedegrens is dit slechts 60 %.<br />

1.1.3. Het armoederisico in Vlaanderen1 In 2005 leefde 10,7 % van de vlaamse bevolking met een verhoogd armoederisico2<br />

. voor heel België bedraagt dit 14,7 %.<br />

Mensen met een verhoogd armoederisico hebben een inkomen lager dan de<br />

armoedegrens 3 .<br />

Voor een alleenstaande wil dit zeggen een netto maandinkomen lager dan<br />

822 euro. De armoedegrens voor gezinnen (2 volwassenen en 2 kinderen)<br />

bedraagt 1 726 euro 4 .<br />

Een andere maat is subjectieve armoede, of het aandeel van de bevolking<br />

dat het gevoel heeft niet rond te komen. Dit is het geval voor 13 % van de<br />

vlamingen en voor 18,1 % van de Belgen 5 .<br />

1.1.4. Inkomensongelijkheid<br />

De voorbije jaren stellen we vast dat de kloof tussen de netto-inkomens van<br />

de armsten en de rijksten sterk toeneemt. Het inkomensaandeel van de 20 %<br />

hogere inkomens blijft toenemen terwijl het inkomensaandeel van de lagere<br />

en middeninkomens daalt6 .<br />

1. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’ in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede<br />

en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg. 77-80.<br />

2. Survey on Income and living conditions (SILC 2005), http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.<strong>pdf</strong><br />

3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als invalshoek, uiteenzetting op Samenlevingsopbouw<br />

Vlaanderen 7-05-2007.<br />

4. Cijfers 2005<br />

5. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede<br />

en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79.<br />

6. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede<br />

en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79.<br />

1.1.5. Risicofactoren voor inkomensarmoede7 Vlaanderen kent volgende socio-economische en socio-demografische<br />

risicofactoren voor inkomensarmoede:<br />

• Geslacht: vrouwen (11,3 %) hebben een hoger armoederisico dan mannen<br />

(10,2 %);<br />

• leeftijd: 65-plussers (20,4 %) zijn vaker arm dan wie jonger is dan 65 (10 %);<br />

• gezinssituatie: alleenstaanden (18,5 %) en alleenstaande ouders (22,2 %);<br />

• werkzaamheid: niet-werkenden (18,2 %) t.o.v. werkenden (3 %);<br />

• nationaliteit: niet EU-burgers (33 %);<br />

• afkomst: 55,6 % van de mensen van Marokkaanse herkomst leeft onder de<br />

armoederisicogrens. Bij mensen van Turkse afkomst stijgt dit percentage<br />

tot 58,9 % 8 .<br />

1.1.6. Andere signalen die wijzen op een blijvende<br />

armoedeproblematiek<br />

• Steeds meer mensen doen een beroep op de voedselbanken;<br />

• de schuldenproblematiek neemt toe. Het aantal aanvragen voor collectieve<br />

schuldbemiddelingen stijgt;<br />

• er worden steeds meer budgetmeters geplaatst;<br />

• steeds meer mensen kampen met achterstallige schoolrekeningen.<br />

1.1.7. Armoederisico in Antwerpen9 De databank sociale planning kan niet becijferen hoeveel Antwerpenaren<br />

er exact in armoede leven. Men gaat wel op zoek naar tekenen van<br />

bestaansonzekerheid.<br />

In vergelijking met Vlaanderen zijn er in Antwerpen meer vreemdelingen van<br />

buiten de EU, meer leerlingen in het BSO en in het buitengewoon onderwijs,<br />

meer leerlingen met schoolse vertraging, meer werklozen, meer huishoudens<br />

die geen eigenaar zijn van hun woning en meer OCMW steuntrekkers. Kortom,<br />

Antwerpen telt veel meer mensen die een groot risico lopen om in armoede<br />

te leven dan de rest van Vlaanderen.<br />

1.1.8. Besluit<br />

Armoede is een constant gegeven en ongevoelig voor conjuncturen. Armoede<br />

is een structureel probleem dat een structurele en collectieve aanpak nodig<br />

heeft.<br />

In vergelijking met Vlaanderen wonen in Antwerpen meer bevolkingsgroepen<br />

met een hoger armoederisico.<br />

7. http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.<strong>pdf</strong><br />

8. De Boyser, K. (2006), ‘Lage inkomens in balans’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede<br />

en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 79.<br />

9. Rotthie, P., Passot, L., De Keyser; N., Profielschets van de armoede in Antwerpen, DSP, 2006.<br />

10 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 11


1.2. armoede heeft een kleur 1<br />

1.2.1. Cijfers<br />

Volgens de onderzoeksgroep OASeS van de Universiteit Antwerpen kennen<br />

personen van Marokkaanse en Turkse herkomst een zeer groot armoederisico.<br />

De helft van de allochtonen van Turkse en Marokkaanse afkomst leeft onder<br />

de armoederisicogrens. Voor autochtone Belgen ligt dat cijfer "maar" op<br />

10,16 %.<br />

1.2.2. Armoede bij allochtonen versus generatiearmoede<br />

Allochtonen die in armoede leven en generatiearmen kampen met een<br />

aantal gedeelde problemen met betrekking tot huisvesting, arbeid, inkomen,<br />

onderwijs, gezin, opvoeding, vrije tijd, enz.<br />

Allochtone mensen in armoede hebben bovendien een aantal zeer specifieke<br />

problemen:<br />

• Problemen met het statuut: met/zonder papieren, naturalisatie, enz.;<br />

• communicatieproblemen door anderstaligheid;<br />

• problemen gerelateerd aan gezinshereniging;<br />

• problemen voortspruitend uit de gezinsgrootte (grote gezinnen vinden bv.<br />

moeilijk geschikte huisvesting)<br />

• racisme en discriminatie;<br />

• problemen omwille van andere culturele achtergrond, gewoonten en<br />

verwachtingen.<br />

We staan hier even stil bij de problemen gerelateerd aan de gezinshereniging.<br />

60 tot 75 % van de Marokkanen huwt met iemand uit het land van<br />

herkomst. Omdat dit meestal wil zeggen dat men huwt met iemand die laaggeschoold,<br />

niet-Nederlandstalig en arm is, neemt de armoede in de Marokkaanse<br />

gemeenschap nog toe.<br />

Enkele kanttekeningen:<br />

Huwen is voor velen de enige legale manier om naar België te komen. Zolang<br />

de grenzen gesloten zijn, zal gezinshereniging een grote aantrekkingskracht<br />

uitoefenen.<br />

Er doen zich schrijnende problemen voor als de relatie op korte termijn<br />

mislukt. De nieuwkomer kan niet meer terug naar het land van herkomst<br />

en wordt vaak tot grote armoede veroordeeld. Zeker ook vrouwen omdat<br />

zij na het mislukken van een huwelijk dikwijls uit de gemeenschap worden<br />

gestoten en in een isolement terechtkomen.<br />

Sommigen kunnen aan de armoede ontsnappen. Het zijn vooral de jongste<br />

kinderen van het gezin die het moeilijk hebben om de armoedespiraal te<br />

1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

doorbreken. Ouders zetten hun energie en financiële middelen immers<br />

vooral in op de oudste kinderen. Bovendien werkt het negatieve voorbeeld<br />

van oudere werkloze kinderen erg demotiverend.<br />

Opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad, medewerkers<br />

van het OCMW en het Protestants Sociaal Centrum stellen vast dat de<br />

draagkracht van de Marokkaanse gezinnen waarmee zij in contact komen<br />

verzwakt. Dit heeft te maken met het feit dat het ganse familiale netwerk<br />

overbelast geraakt. De familiale solidariteit flirt met de grenzen van haar<br />

eigen draagkracht. Het wordt immers steeds moeilijker om de schaarse middelen<br />

in te zetten voor het eigen gezin én om solidair te zijn met familieleden<br />

in het land van herkomst of nieuw aangekomen familieleden.<br />

Soms is er in een gezin maar één iemand met een inkomen. Naast de kinderen<br />

leven er vaak ook nog jongvolwassenen onder hetzelfde dak. Die blijven<br />

langer in het gezin omdat ze geen toekomst zien buiten het gezin.<br />

Naast het familiale netwerk is het netwerk van de eigen gemeenschap erg<br />

belangrijk 2 . Ook dit netwerk is echter broos. Het steunt op het principe van de<br />

wederkerigheid. Indien men steeds vragende partij is, is er van wederkerigheid<br />

geen sprake meer. Het netwerk zal barsten beginnen te vertonen. Zeker<br />

omdat de gemeenschap waartoe men behoort uit mensen bestaat met eenzelfde<br />

socio-economische achtergrond. Het ontbreken van socio-economisch<br />

gemengde netwerken sluit mensen die in armoede leven verder uit. In deel<br />

twee van deze <strong>omgevingsanalyse</strong> gaan we dieper in op de functie van de<br />

netwerken, groepsvorming en de noodzaak van interculturele netwerken.<br />

1.2.3. Kwetsbaarheid op verschillende domeinen<br />

y arbeidsmarkt<br />

Volgens Vertommen en Martens 3 (2005) kunnen we spreken van een ethnostratificatie<br />

van de arbeidsmarkt. Mensen van niet-Europese afkomst<br />

vinden we vaker terug op de secundaire arbeidsmarkt die gekenmerkt wordt<br />

door een hoog risico op werkloosheid, lage lonen, slechte arbeidsomstandigheden<br />

en een grote jobonzekerheid.<br />

Mensen van vreemde afkomst lopen meer risico om werkloos te worden<br />

dan wie van Belgische afkomst is. 38 % van de marokkanen en Turken is<br />

werkloos. Niet enkel het lage opleidingsniveau speelt een rol. Discriminatie<br />

is meer dan waarschijnlijk een bijkomende en bepalende factor.<br />

y Onderwijs<br />

Voor mensen met ten hoogste een diploma lager middelbaar onderwijs is het<br />

armoederisico 23 %. Ze hebben 2 keer meer kans op werkloosheid.<br />

2. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

3. Vertommen, S. & Martens, A. (2005). Allochtone werknemers op lokale arbeidsmarkten (workingpaper).<br />

Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, CESO.<br />

12 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 13


De onderwijsachterstelling treft vooral personen van Turkse en Marokkaanse<br />

afkomst. 63 % heeft geen of slechts een diploma lager onderwijs. Dit gaat op<br />

voor zowel de eerste als de tweede generatie. M.a.w. geboren zijn in België<br />

en het onderwijssysteem doorlopen, lijkt de positie van allochtone kinderen<br />

niet te verbeteren.<br />

y Huisvesting<br />

Mensen van Turkse of Marokkaanse herkomst zijn minder dan anderen eigenaar<br />

van hun woning. Zij zijn vaker aangewezen op noodkoop en zijn sterker<br />

aanwezig in de sociale huisvesting (respectievelijk + 11 % en +16 %).<br />

y gezondheid<br />

De algemene gezondheid van mensen van allochtone afkomst is slechter dan<br />

die van mensen van Belgische afkomst.<br />

1.2.4. Subjectieve armoede1 Arme mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst van de eerste generatie<br />

hebben een positiever oordeel over hun leefsituatie dan Belgische mensen<br />

in gelijkaardige leefomstandigheden. Dit komt omdat ze in eerste instantie<br />

vergelijken met leden van de eigen groep of met de leefomstandigheden<br />

in het land van herkomst. De jongere generaties vergelijken hun situatie<br />

meer met Belgische referentiegroepen. Zij hanteren het in België heersende<br />

normen- en waardepatroon om naar armoede te kijken. Zij vinden dat hun<br />

positie gelijkwaardig moet zijn aan die van de gemiddelde Belg. Doordat dit<br />

vaak niet zo is, voelen ze zich armer en meer uitgesloten.<br />

Het referentiekader van armen van buitenlandse afkomst verschilt dus van<br />

generatie tot generatie.<br />

1.2.5. Mechanismen die een negatieve spiraal veroorzaken en<br />

generatiearmoede doen ontstaan<br />

Bij aankomst in een onbekend land hebben de meeste immigranten een achterstand<br />

inzake cultureel kapitaal2 . Die achterstand komt tot uiting op niveau<br />

van diploma’s, mondelinge en schriftelijke kennis van het Nederlands, kennis<br />

van de wetgeving en de vigerende normen, het vermogen om het gedrag van<br />

autochtonen juist in te schatten, enz. Elke immigrant zal inspanningen doen<br />

om de kloof te overbruggen 3 . Het verblijfsperspectief zal in belangrijke mate<br />

de grootte van die inspanning bepalen. Mensen die hier gekomen zijn met de<br />

bedoeling om te blijven, zullen een grotere inspanning leveren dan zij die de<br />

intentie hebben hier voor een beperkte tijd te verblijven.<br />

1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

2. Zie de kapitaalanalyse van Bourdieu. Het stoelt op het inzicht dat kapitaal ongelijk verdeeld is binnen<br />

de sociale wereld. Er zijn drie vormen van kapitaal: economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Cultureel<br />

kapitaal is de familiale, culturele erfenis en de scholing van personen (kennis en vaardigheden).<br />

3. Van den Cruyce, B., “De ondergebruikte arbeidsreserve van vreemdelingen in België” in: Kwartaalschrift<br />

economie, nummer 2, 2005, pg 117 - 140<br />

In de wijken waarin wij werken stellen we vast dat Marokkaanse mannen van<br />

de eerste generatie aanvankelijk niet de intentie hadden om zich hier definitief<br />

te vestigen. Hierdoor deden zij weinig inspanningen om Nederlands te<br />

leren, een opleiding te volgen, enz. Dit was ook niet nodig omdat ze ook zonder<br />

die kennis makkelijk aan de slag raakten. Ook de overheid spoorde hen<br />

niet aan om Nederlands te leren. Gezien het tijdelijk karakter van hun verblijf<br />

moesten enkele woorden om zich te behelpen op de werkvloer volstaan.<br />

Ook de scholingsgraad in het land van herkomst heeft een effect op het<br />

vermogen om zich te vormen. Mensen met een hoge scholingsgraad zullen<br />

sneller iets nieuw aanleren dan laaggeschoolden.<br />

Tot slot speelt ook de buurt waarin de immigrant zich vestigt, een rol.<br />

Immigranten die in een buurt wonen met weinig landgenoten hebben meer<br />

redenen om Nederlands te leren dan zij die in een buurt wonen waarin veel<br />

landgenoten zich vestigden. Toch moeten we het belang van de sociale mix<br />

nuanceren. Het is niet omdat mensen naast elkaar wonen, dat ze elkaar ook<br />

kennen 4 .<br />

Het is vrij zeker dat de eerste generatie immigranten er niet in zal slagen de<br />

achterstand volledig weg te werken. Hierdoor zal de achterstand in cultureel<br />

kapitaal overgedragen worden op de kinderen. We zien veelal een vicieuze<br />

cirkel ontstaan.<br />

• Het culturele kapitaal is beperkt bij de eerste generatie gastarbeiders. Ze<br />

doen weinig inspanningen om de kloof te overbruggen omdat ze zich niet<br />

permanent in België willen vestigen.<br />

• Het beperkte culturele kapitaal wordt doorgegeven aan de tweede generatie.<br />

De tweede generatie wordt evenwel gestimuleerd om te studeren om<br />

“het beter te doen dan de ouders”.<br />

• Discriminatie in het onderwijs, de beperkte onderwijsondersteuning thuis<br />

en de geringe kennis van het Nederlands maken hen hoe dan ook minder<br />

succesvol in een onderwijs dat m.b.t. organisatie, cultuur, aanpak en verwachtingen<br />

overwegend afgestemd is op de middenklasse. Na de schoolloopbaan<br />

worden ze geconfronteerd met uitsluiting op de arbeidsmarkt.<br />

• Vaak is het verblijfsperspectief ondertussen veranderd; de tweede<br />

generatie richt haar blik meer op België. Het referentiekader waaraan zij<br />

hun maatschappelijke positie toetsen, verschuift van de eigen gemeenschap<br />

naar de autochtone gemeenschap. Hierdoor ontstaat het gevoel van<br />

uitgesloten te zijn.<br />

• De derde generatie heeft weinig of geen positieve voorbeelden of rolmodellen<br />

binnen de eigen groep. Zij raakt gedemotiveerd en voelt zich<br />

uitgesloten. Jongeren rebelleren, veroorzaken overlast en denken vanuit<br />

een korte-termijn-perspectief. Het imago loopt schade op.<br />

4. Loopmans, M. (2000), ‘Het bedrog van de buurt’, Agora, 16 (3), 26-28.<br />

14 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 15


1.2.6. Hypotheses van OASeS m.b.t. armoede bij allochtonen 1<br />

• Er is een nieuwe groep generatiearmen op komst.<br />

• Er zijn steeds meer gelijkenissen met “de vierde wereld”.<br />

• De verschillende generaties gebruiken verschillende referentiekaders. Het<br />

referentiekader verschuift samen met het toekomstperspectief. De eerste<br />

generatie vergelijkt haar maatschappelijke positie met de positie die ze<br />

had in het land van herkomst. De 2de en 3de generatie is hier gesocialiseerd<br />

en vergelijkt haar maatschappelijke positie met de positie van<br />

andere Belgen.<br />

• Loyaliteiten in het land van herkomst beïnvloeden het bestedingspatroon.<br />

De eerste en tweede generatie migranten steunen verwanten in het land<br />

van herkomst financieel. Deze steun heeft omwille van emotionele en culturele<br />

redenen vaak een verplichtend karakter. De latere generaties nemen<br />

dit engagement minder op.<br />

• De solidariteit in migrantengemeenschappen heeft een paradoxale impact<br />

op armoede en sociale uitsluiting. Algemeen wordt aangenomen dat de<br />

solidariteit bij de migrantengemeenschap groter is dan bij de autochtone<br />

bevolking. Onderzoekers van OASeS stellen echter vast dat de solidariteit<br />

begint af te nemen. De opbouwwerkers beamen dit. Men wijt dit aan de<br />

verminderde draagkracht van de families. Ook wordt er gesteld dat de<br />

opvang van mensen zonder wettig verblijf én gezinshereniging vaak een<br />

toenemende armoede tot gevolg heeft. Opbouwwerkers wijzen er op dat<br />

de gemeenschap niet steeds met iedereen solidair is. Mensen met afwijkende<br />

waarden en normen én zeker alleenstaande (gescheiden) vrouwen<br />

worden uitgesloten.<br />

• Arm aan kennis.<br />

Mensen van buitenlandse afkomst die in armoede leven, hebben weinig<br />

kennis van de maatschappij waarin ze leven. Men is onvoldoende op de<br />

hoogte van eigen rechten en van de voorzieningen in België. De eerste<br />

generatie migranten beschikte over weinig cultureel kapitaal2 . Dit maakte<br />

de kans op armoede groter. Het beperkte culturele kapitaal wordt overgedragen<br />

van generatie op generatie.<br />

• Discriminatie zet een rem op de socio-economische integratie van personen<br />

van vreemde herkomst.<br />

• Discriminatie wordt door de doelgroep als zeer dominant aanwezig ervaren.<br />

Discriminatie zorgt voor demotivatie en het ontbreken aan perspectieven.<br />

Het heeft een grote invloed op jongere generaties.<br />

1.2.6. Besluit<br />

De armoede binnen de allochtone gemeenschap is te groot om te negeren.<br />

Zeker in een stad als Antwerpen met wijken waarin 50 % van de gemeenschap<br />

van allochtone afkomst is.<br />

Samenlevingsproblemen versterken het achterstellingprobleem en omge-<br />

1. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), ‘De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst’, Leuven: Acco.<br />

2. Zie bij 1.2.4. ontstaan van een vicieuze cirkel.<br />

keerd! Om de armoedespiraal te doorbreken moet er gewerkt worden aan<br />

zowel de toegang tot de grondrechten als aan het versterken van maatschappelijk<br />

achtergestelden als aan het doorbreken van de discriminatie.<br />

1.3. Participatie aan het lokaal sociaal<br />

Beleid<br />

Het lokaal sociaal beleid heeft als opdracht de toegang tot de sociale grondrechten<br />

van elke burger te helpen garanderen. Het is m.a.w. belangrijk dat<br />

de stemmen van de groepen waarvoor wij werken, aan bod komen. Zij zijn<br />

immers de eerste belanghebbenden en als ervaringsdeskundigen het best<br />

geplaatst om problemen scherp te stellen en oplossingen aan te reiken. In<br />

dit kader is het belangrijk om per thema/grondrecht waarrond we werken,<br />

samen te werken met de stad Antwerpen.<br />

16 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 17


2 ReCHT OP eeN<br />

meNswaaRDIg INkOmeN<br />

Wij focussen vooral op het thema inkomensverwerving. Inkomensbesteding<br />

komt zijdelings ter sprake.<br />

M.b.t. inkomensverwerving bespreken we twee thema’s :<br />

• Het activeringsverhaal en het plichtendiscours dat daaruit voortvloeit.<br />

Zeker het nieuwe OCMW-beleid m.b.t. vrijwilligerswerk kwam vaak aan<br />

bod in gesprekken met veldwerkers en deskundigen.<br />

• De werkloosheid bij jonge allochtonen. Een dwingend thema dat ook zeer<br />

uitdrukkelijk naar voor komt in de projecten van Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad.<br />

2.1. activeringsbeleid: het recht op een<br />

minimuminkomen onder druk<br />

2.1.1. Algemeen<br />

Opbouwwerkers zien het activeringsbeleid overal opduiken1 . Mensen die van<br />

een leefloon leven, worden aangemoedigd om te werken of een opleiding<br />

te volgen. Zo moet de leefloner voldoende inspanningen leveren om actief<br />

te worden. De criteria om dit te beoordelen zijn echter niet steeds duidelijk<br />

voor de cliënt. Bovendien is de beoordeling arbitrair. Een maatschappelijk<br />

assistent bepaalt nl. eenzijdig of men voldoende inspanningen levert of niet.<br />

De introductie van het begrip leefloon was meer dan cosmetische opsmuk.<br />

Een nieuw denken over het laatste sociaal vangnet ging ermee gepaard. Het<br />

bestaansminimum was nog een minimuminkomen waarmee men mensen<br />

een mensenwaardig bestaan wilde garanderen. Het leefloon is een loon waar<br />

inspanningen tegenover staan. De overheid tracht op deze manier leefloners<br />

te integreren in de maatschappij. Op zich een lovenswaardig doel maar het<br />

activeringsbeleid is niet gericht op het versterken van de capaciteiten van<br />

mensen. Het is verworden tot een instrument om mensen mee te bestraffen.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt dat een minimuminkomen<br />

onvoorwaardelijk gegarandeerd moet blijven.<br />

Het activeringsbeleid ligt in de lijn van de Europese werkgelegenheidsstrategie<br />

2 . De prioritaire Europese doelstelling is niet de verlaging van de werkloosheidsgraad,<br />

maar de verhoging van de activiteits- of werkzaamheidgraad.<br />

Men wil ook de arbeidsinzetbaarheid verhogen via werkervarings- en<br />

1. Uit gesprekken met het team maatschappelijke dienstverlening en met opbouwwerkers op de personeelstweedaagse,<br />

voorjaar 2007.<br />

2. Termote, H. (2006), “Arbeid, een kwetsbaar sociaal goed in de strijd tegen armoede”, in: Over-werk,<br />

tijdschrift van het steunpunt WAW, p.163 – 179.<br />

18 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 19


opleidingsprogramma’s. Hierbij houdt men geen rekening met de kwaliteit<br />

van de arbeid of de job. Het vinden van werk wordt bovendien een individuele<br />

verantwoordelijkheid terwijl de verantwoordelijkheid van de werkgevers,<br />

de ongelijkheid op de arbeidsmarkt en de effecten van globalisering van<br />

laaggeschoolde arbeid niet worden aangepakt.<br />

Uit onderzoek blijkt echter dat het dichten van de kennis- en opleidingskloof 1<br />

op lange termijn de beste strategie is. Het verzekeren van minimumkwalificaties<br />

levert de meest duurzame effecten op. De impact hiervan op mensen<br />

die in armoede leven is substantieel en duurzaam.<br />

Activering heeft dus goede effecten op korte termijn, maar het effect op<br />

langere termijn is nihil als het enkel blijft bij activeren om te activeren.<br />

Scholing gekoppeld aan emancipatie van maatschappelijk achtergestelde<br />

groepen reduceert armoede op lange termijn meer dan activering!<br />

2.1.2. Vrijwilligerswerk binnen het activeringsbeleid<br />

Het decreet op het vrijwilligerswerk 2 stelt dat vrijwilligerswerk “elke activiteit<br />

is die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van één<br />

of meer personen, (…) een groep of organisatie of van de samenleving als<br />

geheel”.<br />

y In een veranderende samenleving verandert ook het vrijwilligerswerk<br />

Elke samenleving is onderhevig aan verandering. Ook het maatschappelijke<br />

engagement van mensen verandert. Vrijwilligerswerk is niet langer een langdurige,<br />

regelmatige, onbaatzuchtige, onvoorwaardelijke en organisatiegebonden<br />

vorm van inzet3 . Tegenwoordig kiezen mensen voor een kortstondig,<br />

projectmatig, zelfgericht en ongebonden engagement.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt met zowel mensen die zich<br />

kortstondig willen inzetten als met klassieke vrijwilligers.<br />

Ook de grens tussen betaalde arbeid en vrijwillige inzet vervaagt. Er worden<br />

steeds meer eisen gesteld aan vrijwilligers. Er wordt van hen verwacht dat ze<br />

zich professioneel gedragen. Ze worden geconfronteerd met opleidingseisen,<br />

evaluatiegesprekken, afsprakennota’s, enz.<br />

Hierdoor is het moeilijk om bepaalde kansengroepen vrijwilligerswerk te<br />

laten doen. De eisen die men stelt zijn niet langer op maat van zwakkere<br />

groepen. Voor hen blijft Samenlevingsopbouw Antwerpen stad de belangrijkste<br />

aanbieder van vrijwilligerswerk aangepast aan hun mogelijkheden.<br />

1. De Blander R., Nicaise, I., De impact van maatschappelijke keuzen op de armoededynamiek, HIVA, 30 pg.<br />

2. Het wetsvoorstel 2496/001 van 18 mei 2006, tot wijziging van de wet van 3 juli 2005, werd op 8 juni<br />

2006 goedgekeurd in het parlement en op 11 augustus 2006 gepubliceerd in het Belgisch staatsblad. De<br />

wet is van toepassing sinds 01/08/06; artikel 5 en 6 en 8 bis (aansprakelijkheid & verzekering) sinds 1<br />

januari 2007.<br />

3. Hustinx, L. (2005), ‘De rechten van vrijwilligers’, in Over-werk, tijdschrift van het steunpunt WAV<br />

y vrijwilligerswerk binnen het activeringsbeleid<br />

In de actieve welvaarstaat krijgt vrijwilligerswerk een nieuwe rol en een<br />

nieuwe betekenis4 .<br />

Vrijwilligerswerk dreigt gereduceerd te worden tot een surrogaat voor structurele<br />

werkloosheid. Of nog erger, langdurig werklozen worden verplicht zich<br />

in te zetten voor de gemeenschap om recht te hebben op een uitkering.<br />

y Het sociale activeringsbeleid binnen het OCmw<br />

Het OCMW van Antwerpen startte in het voorjaar van 2007 een sociaal activeringsprogramma<br />

dat leefloners stimuleert om zich in te zetten als vrijwilliger.<br />

De doelgroep zijn klanten die niet of niet meer beschikken over voldoende<br />

mogelijkheden om een tewerkstelling in art. 60 aan te vatten.<br />

Voor deze mensen wil men een arbeidsaanbod creëren opdat zij “hun capaciteiten<br />

kunnen maximaliseren door toeleiding naar een zinvolle activiteit<br />

met het oog op de verhoging van de zelfredzaamheid en maatschappelijke<br />

integratie”. Mensen die een vrijwillig engagement aangaan, krijgen hiervoor<br />

een financiële stimulans.<br />

Men kan zich terecht afvragen of dit sociaal activeringsbeleid niet indruist<br />

tegen het principieel niet-verplichtend karakter van vrijwilligerswerk.<br />

Het is een goede zaak om OCMW-cliënten uitvoerig te informeren over<br />

vrijwilligerswerk en hen de mogelijkheid te bieden vrijwilligerswerk op te<br />

nemen. Het wordt echter gevaarlijk als men het recht op een inkomen afhankelijk<br />

maakt van het al dan niet opnemen van dat engagement. Bovendien<br />

blijft het OCMW geplet tussen twee onverzoenlijke rollen: de begeleiding van<br />

leefloners én het beslissen over het al dan niet toekennen van een leefloon.<br />

Voor Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt er zich nog een bijkomend<br />

probleem. Binnen de geschetste context bestaat er immers het risico dat er<br />

concurrentie ontstaat tussen vrijwilligers die betaald worden door het OCMW<br />

en de anderen.<br />

2.1.3. Taalverwerving<br />

y Nederlands leren wordt een verplichting en een voorwaarde tot het<br />

verkrijgen van een inkomen<br />

Kennis van het Nederlands is essentieel om op een volwaardige manier te<br />

kunnen participeren aan onze samenleving. Het is belangrijk dat anderstaligen<br />

(oud- en nieuwkomers) snel en goed Nederlands kunnen leren. Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad stelt vast dat de overgrote meerderheid van<br />

de anderstaligen erg gemotiveerd is en vrijwillig wil deelnemen aan cursussen<br />

Nederlands.<br />

4. Hustinx, L. (2005), ‘De rechten van vrijwilligers’, in Over-werk, tijdschrift van het steunpunt WAV<br />

20 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 21


Steeds vaker werken beleidsactoren en regelgevende instanties een verplichting<br />

uit tot het leren van het Nederlands. Sterker, Nederlands kennen wordt<br />

een voorwaarde om sociale grondrechten te bekomen. Het OCMW van Antwerpen<br />

bijvoorbeeld sanctioneert anderstaligen (via hun uitkering) bij het<br />

onvoldoende volgen van Nederlandse taallessen. De anderstaligen worden<br />

voor de volle 100 % verantwoordelijk geacht voor het niveau van hun kennis<br />

Nederlands en voor het bedrag van hun uitkering. Een gebrekkige taalkennis<br />

wordt toegeschreven aan onwil.<br />

y Bevindingen samenlevingsopbouw <strong>antwerpen</strong> stad<br />

De praktijk van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad toont een veel genuanceerder<br />

beeld waarin een gebrekkige kennis van het Nederlands gerelateerd<br />

wordt aan een meer algemeen alfabetiseringsprobleem. Ongeletterde<br />

mensen leren a priori moeilijk een andere taal. Bovendien stelt er zich een<br />

probleem wat betreft het aanbod. Dat is beperkt en niet altijd aangepast<br />

aan het leerniveau en de nood van de cursisten. Ook methodisch stelt er<br />

zich een probleem. Veel anderstaligen hebben geen of weinig ervaring met<br />

het schoolse leren. Schoolse inspanningen hebben daardoor niet altijd het<br />

verwachte resultaat.<br />

2.1.4. Europees beleid<br />

De Europese Commissie introduceerde een nota "betreffende een raadpleging<br />

over maatregelen op EU-niveau ter bevordering van de actieve integratie<br />

van de mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan". Deze nota wordt<br />

kortweg "minimum Inkomen" genoemd en handelt over de verplichting van<br />

de lidstaten om in een minimuminkomen te voorzien voor mensen die nog<br />

niet over een inkomen via werk kunnen beschikken. Ons land heeft zo al een<br />

systeem. De Europese nota wil de lidstaten er echter toe verbinden om de<br />

grootte van dat inkomen te definiëren in relatie tot de levensstandaard in de<br />

lidstaat.<br />

Het Europees Netwerk Armoedebestrijding (EAPN) en het Vlaams Netwerk van<br />

Verenigingen waar Armen het Woord nemen hebben een Europees project<br />

afgerond waarin men voorstelt een set van sociale standaardnormen in te<br />

voeren. Meer concreet gaat het over een set van goederen en diensten die<br />

noodzakelijk zijn om waardig te kunnen leven in de samenleving. De kost van<br />

deze set wordt berekend in functie van het vastgestelde minimuminkomen<br />

van de betrokken lidstaat. Bij de Europese Commissie werd een vervolgproject<br />

ingediend om het systeem uit te testen in de verschillende lidstaten.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad wil zich in Antwerpen engageren voor<br />

de uitvoering van dit experiment.<br />

22 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 23


3 ReCHT OP aRBeID<br />

3.1. algemeen<br />

Men telt in de huidige samenleving pas mee als men werkt. In de eerste<br />

plaats is arbeid een manier om een inkomen te verwerven. Daarnaast heeft<br />

arbeid een aantal niet onbelangrijke latente functies 1 . Het biedt structuur,<br />

sociale integratie, zelfontplooiing, een basis voor sociale cohesie en solidariteit,<br />

enz. Werkloosheid heeft dan ook veel meer dan inkomensverlies<br />

tot gevolg. Het is zowel rechtstreeks als onrechtstreeks bron van sociale<br />

uitsluiting.<br />

Daarom is arbeid voor Samenlevingsopbouw Antwerpen stad een belangrijk<br />

grondrecht.<br />

3.1.1. Activeringsbeleid – de transitionele arbeidsmarkt<br />

Arbeidsparticipatie is in de hedendaagse samenleving een belangrijke voorwaarde<br />

voor maatschappelijke inclusie. Tegelijkertijd is betaalde arbeid de<br />

afgelopen decennia steeds onzekerder en veranderlijker geworden. De klassieke<br />

standaardloopbaan (onderwijs-arbeid-rust) behoort hoe langer hoe<br />

meer tot het verleden. Steeds meer mensen krijgen te maken met gewilde<br />

of ongewilde transities in hun arbeidsloopbaan2 . Het betreft overgangen<br />

van onderwijs naar arbeid, maar ook weer terug van arbeid naar onderwijs,<br />

van betaalde arbeid buitenshuis naar onbetaalde zorgtaken voor gezins- of<br />

familieleden en vice versa. En is er is natuurlijk de overgang van arbeid naar<br />

periodes van ongewilde inactiviteit wegens werkloosheid.<br />

Moderne burgers met een voldoende solide basis van inkomen, hebben<br />

steeds meer de mogelijkheid om hun leven naar eigen inzichten en behoeften<br />

in te richten. Enerzijds krijgen mensen dus meer vrijheid om hun eigen<br />

leven vorm te geven, anderzijds groeit de onzekerheid voor die groepen<br />

zonder solide inkomensbasis.<br />

Opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad waarschuwen<br />

voor de perverse effecten van dit model. De kansengroepen waarmee<br />

gewerkt wordt, hebben namelijk niet dezelfde keuzevrijheid en macht om<br />

de regie over hun arbeidsloopbaan te voeren. Veel mensen worden gedwongen<br />

om interimarbeid te doen, deeltijds te werken of onderbetaald werk te<br />

aanvaarden om het hoofd boven water te houden. Ze zijn geen baas over hun<br />

eigen arbeidsloopbaan maar drijven mee op de golven van de arbeidsmarkt.<br />

Dit zorgt voor veel stress en een grote onzekerheid.<br />

1. Hendrickx, E., “Arbeid en samenleving, een essay” in Tijdschrift voor Sociologie, volume 25, nr.1,2004,<br />

pg 107.<br />

2. Leroy, F., uiteenzetting op Samenlevingsopbouw Vlaanderen, 25 juni 2007.<br />

24 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 25


Mensen hebben nood aan een minimale stabiliteit én aan sociale garanties<br />

indien men in een niet-werkende fase zit. Belangrijker nog, ze hebben recht<br />

op werk aangepast aan hun draagkracht. Hier ligt er ons inziens een grote<br />

verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven 1 . Het moet gestimuleerd worden<br />

om een sociale missie op te nemen en kansengroepen tewerk te stellen. Dit is<br />

te verkiezen boven een apart circuit voor deze groepen.<br />

Wat betreft de transitiemomenten. Dit zijn momenten waarop kansengroepen<br />

extra ondersteuning kunnen gebruiken. Hiervoor is een coachende<br />

aanpak nodig. Fons Leroy spreekt over 2 de uitbouw van stevige bruggen<br />

tussen de domeinen van levenslang en levensbreed leren en werk. Door<br />

kansengroepen te ondersteunen, te emanciperen, te versterken en sociale<br />

competenties te laten opbouwen kan men hen de bruggen over helpen.<br />

Ook vrijwilligerswerk krijgt een plek binnen de transitionele arbeidsmarkt. De<br />

competenties 3 die men hier opbouwt, kan men inschakelen en gebruiken op<br />

de arbeidsmarkt.<br />

3.1.2. Activering, een bredere kijk<br />

Het Europees beleid houdt niet langer vast aan een strakke en eenzijdige<br />

interpretatie van het begrip activering. Dit is te merken aan de introductie<br />

van twee nieuwe begrippen.<br />

Lange tijd lag de nadruk op de flexibiliteit die verwacht werd van de werknemer.<br />

Die moest zich aanpassen aan de eisen en verwachtingen van de<br />

arbeidsmarkt en de werkgever in het bijzonder. In 2006 heeft men op Europees<br />

niveau echter een nieuwe term gelanceerd, "flexicurity", een combinatie<br />

van "flexibility" en "security". In het Nederlands geeft dit "flexizekerheid".<br />

Met deze term wil men benadrukken dat de flexibele opstelling van de<br />

werknemer gepaard moet gaan met zekerheid van inkomen in periodes van<br />

transitie.<br />

Een ander nieuw begrip dat Europa ons presenteerde heet "sociale activering".<br />

Hiermee wordt niet enkel de integratie op de arbeidsmarkt beoogd<br />

maar ook de maatschappelijke integratie. Voor mensen die (nog) niet op de<br />

arbeidsmarkt terecht kunnen, moeten andere vormen van inschakeling voorzien<br />

worden. Daarbij moet men voldoende inkomen garanderen om menswaardig<br />

te kunnen leven en te kunnen participeren aan de samenleving.<br />

Deze nieuwe Europese invulling van activering kan de basis zijn voor acties<br />

of projecten m.b.t. (jeugd)werkloosheid en inkomen. Overigens komt de<br />

1. Boone, B., infomoment over het begeleiden en opleiden van werknemers uit kansengroepen, 30 maart<br />

2007.<br />

2. Leroy, F., uiteenzetting op Samenlevingsopbouw Vlaanderen, 25 juni 2007.<br />

3. EVC staat voor Elders Verworven Competenties<br />

nieuwe kijk alvast tot uiting in de visie op vrijwilligerswerk van de werkgroep<br />

activering in het kader van het lokaal sociaal beleid.<br />

3.1.3. Kansengroepen, op en vooral naast de arbeidsmarkt 4<br />

Wie niet werkt, kent een groter armoederisico! Waar in Vlaanderen 3 % van<br />

de werkenden onder de inkomensarmoedegrens valt, stijgt dit voor nietwerkenden<br />

tot 18,2 % 5 .<br />

Momenteel zitten we in Vlaanderen in een periode van economische groei.<br />

De werkloosheid neemt af6 . Toch wil dit niet zeggen dat alle bevolkingsgroepen<br />

evenveel zullen genieten van deze gunstige conjunctuur. Naast de<br />

conjuncturele armoede blijft de structurele armoede bestaan. Enkele cijfers:<br />

• Eén op twee werkzoekenden is langer dan een jaar werkloos;<br />

• zes op tien van de laaggeschoolde werklozen is langdurig werkloos;<br />

• werkzaamheid en werkloosheid zijn ongelijk verdeeld tussen mannen en<br />

vrouwen:<br />

» Meer dan de helft van de werklozen is vrouw (53,5 %).<br />

» De werkzaamheidgraad bij vrouwen is lager dan bij mannen (57,8 % tov<br />

71,8 %).<br />

• bij niet EU - burgers bedraagt de werkloosheidsgraad 24 %;<br />

• de éénoudergezinnen vormen een zeer kwetsbare groep op de<br />

arbeidsmarkt;<br />

• een relatief groot aandeel van de gezinshoofden van éénoudergezinnen<br />

werkt niet en ontvangt een leefloon of werkloosheidsvergoeding.<br />

3.1.4. Werkloosheid in Antwerpen7 In maart 2006 telde Antwerpen 31.157 niet-werkende werkzoekenden, goed<br />

voor een werkloosheidsgraad van 15,5 %. Dit is bijna het dubbele van de<br />

gemiddelde werkloosheidsgraad in Vlaanderen. Bovendien is de werkloosheid<br />

in Antwerpen hardnekkig omwille van het grote percentage laaggeschoolde<br />

werkzoekenden (53 %) en langdurig werkzoekenden (52 %). 20 %<br />

van de werkzoekenden is bovendien jonger dan 25 jaar.<br />

In wat volgt kijken we naar 3 doelgroepen: niet-Europese werklozen,<br />

werkloze jongeren en clandestiene arbeiders. We zijn ons bewust van<br />

het feit dat er andere kansengroepen bestaan: generatiearmen, alleenstaande<br />

vrouwen, mensen met een handicap, enz. Deze groepen kwamen<br />

echter minder in het vizier omdat Samenlevingsopbouw Antwerpen stad<br />

focust op samenlevingsproblemen. Daarom staan groepen die door de<br />

goegemeente bekeken worden als oorzaak van overlast centraal.<br />

4. De Boyser, K., ‘Kansengroepen, op en vooral naast de arbeidsmarkt’, in Vranken, J., De Boyser, K.,<br />

Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 96-113.<br />

5. http://statbel.fgov.be/downloads/EU-SILC-2005.<strong>pdf</strong><br />

6. Zie www.vdab.be/trends voor maandelijkse cijfers<br />

7. Matthijs, V., binnen het opbouwwerkproject “Arm in Arm, Relatie autochtone – allochtone armoede”.<br />

26 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 27


3.2. werkloosheid bij niet-europeanen<br />

3.2.1. Wie zijn ze?<br />

België scoort slecht wat betreft tewerkstelling van niet-Europeanen. Nergens<br />

is de discrepantie tussen de arbeidskansen van allochtonen en autochtonen<br />

zo groot. Bovendien zijn de verschillen tussen de vreemdelingen en nieuwe<br />

Belgen van dezelfde herkomst gering. M.a.w. herkomst is een meer bepalende<br />

factor dan nationaliteit. 1 Er is dus sprake van ethnostratificatie: etnische<br />

minderheden in een maatschappij lopen omwille van hun afkomst meer<br />

risico om terecht te komen in een segment van de arbeidsmarkt dat gekenmerkt<br />

wordt door een hoge werkonzekerheid, slechte arbeidsvoorwaarden<br />

en slechte arbeidsomstandigheden.<br />

y werkzaamheidsgraad<br />

De autochtonen bekleden de beste positie met een werkzaamheidsgraad van<br />

64,8 %. Enkel de EU-burgers kunnen volgen met een werkzaamheidsgraad<br />

van 60,7 %. De nieuwe Belgen bekleden de middenpositie, gevolgd door niet-<br />

EU burgers (Afrikanen en Aziaten). Ten slotte zijn er de Turken en Marokkanen<br />

waarvan er slechts drie op tien werken.<br />

y werkloosheidsgraad<br />

Van de autochtonen die zich aanmelden op de arbeidsmarkt zijn er slechts<br />

4,9 % werkloos. En dit t.o.v. 30 % bij Marokkanen en Turken. Vaak wordt het<br />

lagere onderwijsniveau van allochtonen aangehaald om hun achtergestelde<br />

positie op de arbeidsmarkt te verklaren. 80 % van de Marokkanen en Turken<br />

zijn laaggeschoold. Maar ook als men de werkzaamheidsgraad van hooggeschoolden<br />

bekijkt, stelt men vast dat de stratificatie zich verder zet.<br />

y verschillen tussen mannen en vrouwen<br />

Vrouwen hebben een zwakkere socio-economische positie dan mannen. Ze<br />

hebben minder vaak een job en hebben een minder stabiele loopbaan. Binnen<br />

de Turkse en Marokkaanse gemeenschap is het verschil tussen vrouwen<br />

en mannen nog groter omdat Marokkaanse en Turkse vrouwen zich minder<br />

aanbieden op de arbeidsmarkt 2 .<br />

Marokkanen en Turken hebben duidelijk de zwakste positie op de arbeidsmarkt<br />

in Vlaanderen. Vrouwen doen het nog slechter dan mannen. Antwerpen<br />

telt het hoogste aandeel allochtone niet-werkende werkzoekenden.<br />

1. Tielens, M., “Eens allochtoon, altijd allochtoon? De socio-economische stratificatie in Vlaanderen’ in:<br />

De arbeidsmarkt in Vlaanderen, jaarboek 2005, blz. 129-15.<br />

2. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen,<br />

jaarboek 2005, blz. 153 – 170.<br />

3.2.2. Mogelijke verklaringen voor de achtergestelde positie op<br />

de arbeidsmarkt 3<br />

y studiekeuze<br />

Reeds bij het verlaten van het onderwijs hebben allochtone schoolverlaters<br />

een achterstand wat betreft onderwijsniveau. 42 % van de allochtone<br />

schoolverlaters (via VDAB) is laaggeschoold t.o.v. 16 % van de autochtone<br />

schoolverlaters. Daarnaast versterkt een ongunstige studiekeuze de afstand<br />

tot de arbeidsmarkt: allochtone jongeren kiezen vaker voor een studieniveau<br />

dat de doorstroming naar het hoger onderwijs sterk hypothekeert. Bovendien<br />

kiezen ze voor weinig arbeidsgerichte opleidingen. Ook door de studiebegeleiding<br />

worden ze georiënteerd naar kortere opleidingen.<br />

y kennis van het Nederlands<br />

Vaak wordt gesteld dat onvoldoende kennis van het Nederlands een bepalende<br />

factor is in de verklaring van werkloosheid. Men stelt echter vast dat<br />

deze kennis vaak voldoende is om een hogere kwalificatie in het onderwijs<br />

te behalen! Men kan zich dus de vraag stellen of de geringe kennis van het<br />

Nederlands mythe, dan wel realiteit is.<br />

y Intrede op de arbeidsmarkt<br />

Het intreden op de arbeidsmarkt verloopt bij allochtone schoolverlaters<br />

moeizaam. Een jaar na de middelbare studies is 44 % van de allochtonen<br />

nog steeds werkzoekend. Bij de vrouwen loopt dit zelfs op tot 60 %. Ook bij<br />

hooggeschoolde allochtonen stellen we dit vast!<br />

3.2.3. Discriminatie op de arbeidsmarkt<br />

y ethnostratificatie van de arbeidsmarkt<br />

Voor verschillende categorieën van werknemers en werklozen is de toegankelijkheid<br />

van de arbeidsmarkt beperkt. En dit zowel wat betreft kwantiteit<br />

als kwaliteit. Werknemers van Marokkaanse en Turkse afkomst werken vaker<br />

voor onderaannemers, interimbureaus, schoonmaakbedrijven, bouwfirma’s,<br />

horecazaken en in de gezondheidszorg. Traditioneel zijn dit sectoren waarin<br />

relatief slecht verloond wordt. In goed betaalde sectoren zoals de informatica,<br />

de post, de chemie en de openbare diensten vinden we ze nauwelijks<br />

terug.<br />

Opmerkelijk is dat deze uitsluiting zich ook voortdoet bij de beter opgeleide<br />

jongere generatie. Jonge Marokkanen en jonge Turken blijven vooral in de<br />

zwakke sectoren tewerkgesteld.<br />

y Discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure<br />

Uit onderzoek aan de ULB4 blijkt dat bepaalde categorieën van sollicitanten<br />

systematisch worden geweerd. Zelfs allochtonen die ondertussen de<br />

3. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen,<br />

jaarboek 2005, blz 167.<br />

4. Martens, A., Ouali, N., Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk gewest,<br />

januari 2005.<br />

28 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 29


Belgische nationaliteit hebben aangenomen, worden onder alle mogelijke<br />

voorwendsels aan de kant gezet.<br />

Op basis van onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:<br />

• 50 % van de werkzoekenden kreeg in drie maand tijd minstens eenmaal te<br />

maken met discriminerend gedrag;<br />

• in 27 % van de onderzochte sollicitatieprocedures kwam discriminerend<br />

gedrag voor. Dit cijfer steeg tot 45 % wanneer er meer dan één kandidaat<br />

was;<br />

• de discriminatie heeft zowel betrekking op vrouwen als op mannen en<br />

zowel op hoog- als laaggeschoolden. In het bijzonder vrouwen die hogere<br />

studies volgden, hebben er mee te maken;<br />

• drie vierde van de cv’s van allochtonen op de KISS-databank van de VDAB<br />

blijft ongeopend.<br />

Door dit alles aanvaarden allochtonen jobs onder hun kwalificatie. Vaak gaat<br />

het om tijdelijke of interimcontracten. Wie laaggeschoold is, wordt gewoon<br />

uit de markt geprezen en verzandt in langdurige werkloosheid.<br />

y Discriminatie op de werkvloer<br />

Ook op de werkvloer worden allochtonen met racisme geconfronteerd.<br />

Dit blijkt uit onderzoek en uit de bevindingen van de opbouwwerkers van<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

3.2.4. Gevolgen van de slechte positie op de arbeidsmarkt<br />

y Inschakelingstrategieën toepassen<br />

Mensen van allochtone afkomst volgen allerlei strategieën om aan een baan<br />

te geraken:<br />

• Hoog gekwalificeerden aanvaarden een baan onder hun opleidingsniveau<br />

en veranderen frequenter van baan;<br />

• men neemt de Belgische nationaliteit aan;<br />

• ze veranderen hun naam en voornaam;<br />

• ze stellen zich tevreden met een opeenvolging van korte contracten en<br />

interimarbeid;<br />

• ze aanvaarden werk dat niet strookt met de arbeidswetgeving. We denken<br />

hierbij onmiddellijk aan zwartwerk.<br />

Ook de opbouwwerkers stellen vast dat veel Marokkanen werkloos zijn of<br />

werken in slechte arbeidsomstandigheden. Vaak werken zij officieel halftijds<br />

en halftijds in het zwart.<br />

y Demotivatie en het bestendigen van de achterstand<br />

De discriminatie leidt tot ontmoediging, pessimisme, labiliteit, enz.<br />

Opbouwwerkers merken in de gezinnen waarmee ze werken dat de jongste<br />

gezinsleden het meest gedemotiveerd zijn en het minst studeren. De<br />

jongsten zien immers hoe hun oudere broers toch niet aan werk geraken.<br />

Waarom dan studeren? Soms zijn er ook onvoldoende financiële middelen om<br />

ook de jongste kinderen te laten studeren.<br />

Meer algemeen kan men stellen dat het jongeren van allochtone afkomst<br />

ontbreekt aan goede voorbeelden of rolmodellen binnen de eigen groep.<br />

Hierdoor raken ze gedemotiveerd om te investeren in opleiding en diploma’s.<br />

De demotivatie komt tot uiting in spijbelgedrag, een geringe inzet op de<br />

school, het niet actief op zoek gaan naar werk, een vijandige houding, enz.<br />

Dit alles beïnvloedt het imago van allochtone jongeren negatief. De achterstand<br />

blijft voortbestaan én de discriminatie neemt nog toe.<br />

3.2.5. Besluit<br />

De werkloosheid bij mensen van buiten de Europese Unie vormt een ernstig<br />

probleem. Vooral voor mensen van Marokkaanse, Turkse en – in mindere<br />

mate – Congolese afkomst.<br />

Marokkanen, Turken en veel niet-EU-burgers hebben een reële achterstand<br />

in menselijk kapitaal. Het behalen van een diploma hoger secundair of hoger<br />

onderwijs verhoogt de jobkansen, maar vlakt de verschillen met de Belgen<br />

niet uit. De nationaliteit en het land van herkomst hebben meer effect op de<br />

kans op werkloosheid dan het opleidingsniveau. Achterstelling en discriminatie<br />

spelen mogelijk een meer belangrijke rol in de verklaring van de<br />

beperkte tewerkstellingskansen dan meestal wordt aangenomen1 . Marokkanen<br />

en Turken werken bovendien vooral als ongeschoolde of geschoolde<br />

arbeider.<br />

Wil men de tewerkstellingskansen van de volgende generaties Marokkanen<br />

en Turken verhogen dan moet men tegelijkertijd werken aan het verhogen<br />

van hun menselijk kapitaal als aan het wegwerken van de discriminatie 2 .<br />

Enkel een gelijktijdige aanpak zal efficiënt zijn. Het huidige activeringsbeleid<br />

(stimuleren van opleiding, werkervaringcontracten, trajectbegeleiding, …)<br />

schiet tekort en werkt op lange termijn demotiverend.<br />

Een belangrijke vaststelling waar men niet aan voorbij kan, is dat Turkse<br />

en Marokkaanse vrouwen ondanks een betere opleiding en minder ervaren<br />

discriminatie toch minder actief en tewerkgesteld (11 %) zijn dan hun mannelijke<br />

evenknieën 3 . Vrouwen die de Belgische nationaliteit aannemen, zijn<br />

wel actiever op de arbeidsmarkt (42 %). Belg worden heeft voor vrouwen dus<br />

een positieve invloed op werkzaamheid.<br />

1. Martens, A., Ouali, N., Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk gewest,<br />

januari 2005.<br />

2. Zie hiervoor bij zowel verschillende auteurs als Martens Albert, van den Cruyce B. als bij de ervaring van<br />

eerste lijnswerkers, de integratiesector, de VDAB, …<br />

3. Van den Cruyce, B., “De ondergebruikte arbeidsreserve van vreemdelingen in België” in: Kwartaalschrift<br />

economie, nummer 2, 2005, pg 140.<br />

30 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 31


3.3. Jongerenwerkloosheid<br />

3.3.1. Algemeen<br />

Jongerenwerkloosheid is – vooral in de grootsteden – een groot probleem.<br />

20 % van de werkzoekenden is jonger dan 25 jaar. Antwerpen is de stad met<br />

de hoogste werkloosheidsgraad en het grootst aantal effectief te bereiken<br />

jongere werkzoekenden. Het gaat in totaal om 4 253 jongeren 1 . Een groot deel<br />

van deze jongeren komt uit Borgerhout of Antwerpen-Noord.<br />

In 2005 lanceerden ministers Kathleen Van Brempt en Frank Van Den Broucke<br />

een actieplan met betrekking tot hardnekkige jeugdwerkloosheid in<br />

13 Vlaamse steden en gemeenten. Door middel van een sluitende aanpak<br />

gericht op alle werkzoekenden wil men ook de jeugdwerkloosheid aanpakken.<br />

In Antwerpen werken verscheidene organisaties samen aan actieplan<br />

“Antwerk”.<br />

Uit de cijfers van 2007 blijkt dat de jeugdwerkloosheid met 27 % duidelijk is<br />

afgenomen 2 . Dit is toe te schrijven aan de verbeterde conjunctuur enerzijds<br />

en aan de gebundelde inspanningen anderzijds.<br />

Toch stelt men vast dat er een hardnekkige kern niet bereikt wordt of niet<br />

doorstroomt naar de arbeidsmarkt. Het gaat hier om jongeren zonder een<br />

diploma middelbaar onderwijs en jongeren van niet-Belgische afkomst.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad komt via de projecten Samen op<br />

Straat, Divers!City en Arm in arm, met deze jongeren in contact.<br />

We willen hierbij benadrukken dat Samenlevingsopbouw Antwerpen stad<br />

werkt met jongeren tot 30 jaar. Uit de werkloosheidscijfers blijkt dat er een<br />

belangrijke groep 26 tot 30-jarigen langdurig werkloos is. Deze groep wordt<br />

met dezelfde problemen geconfronteerd als de -26-jarigen.<br />

3.3.2. Missing link tussen tewerkstellingsinitiatieven voor<br />

jongeren en de arbeidsmarkt<br />

Het aantal niet-werkende werkzoekenden in Antwerpen beneden de 40<br />

jaar van Turkse, Marokkaanse of Zwart-Afrikaanse afkomst springt in het<br />

oog. 3 Vergelijkende cijfers van de VDAB (mei 2006 – mei 2007) wijzen op een<br />

verbetering voor Turken en Marokkanen, maar op een achteruitgang voor<br />

Zwart-Afrikanen. Ook het aantal Europese werklozen stijgt. Het gaat overwegend<br />

over Oost-Europeanen.<br />

Ondanks de bescheiden vooruitgang (Turken/Marokkanen) is er sprake van<br />

een missing link tussen de jongerenopleidingstrajecten en de arbeidsmarkt.<br />

1. Antwerk, Antwerps plan om de jeugdwerkloosheid aan te pakken: actieplan, 2005.<br />

2. Jeugdwerkloosheid daalt met 34 procent dankzij gerichte aanpak, artikel uit de morgen van 14/07/2007<br />

3. Matthijs Veerle, Verwerking van de cijfers VDAB: evolutie van jongerenwerkloosheid, Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad.<br />

Jongeren worden wel bereikt door de tewerkstellingsinitiatieven maar<br />

uiteindelijk resulteert dit slechts in de tewerkstelling van 1 % van de bereikte<br />

jongeren. Misschien heeft dit te maken met de criteria waaraan men het<br />

succes van de tewerkstellingsinitiatieven afmeet. Al te vaak wordt het aantal<br />

bereikte jongeren in ogenschouw genomen i.p.v. het aantal jongeren dat<br />

uiteindelijk aan een job wordt geholpen. 4<br />

Ook de VDAB erkent dat ze er niet in slaagt om allochtone jongeren te laten<br />

doorstromen naar effectieve tewerkstelling 5 .<br />

3.3.3. Knelpunten bij het zoeken naar werk van moeilijk<br />

bereikbare jongeren6 y Op het niveau van de doelgroep<br />

• Het ontbreken van (zelf)vertrouwen en een negatief zelfbeeld<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad werkt met jongeren die weinig of<br />

geen vertrouwen hebben in zichzelf, hun omgeving, organisaties, diensten<br />

of beleid. Ze komen terecht in een vicieuze cirkel van negatieve gevoelens.<br />

Velen hebben geen diploma, kunnen geen attest van goed gedrag en zeden<br />

voorleggen, botsen met familie, vinden geen werk, worden aangesproken op<br />

negatief gedrag, … Jongeren geven zichzelf op en ontwikkelen een negatief<br />

zelfbeeld. Op deze manier groeit het gevoel dat ze niets te verliezen hebben.<br />

Ze verliezen hun motivatie en zijn daardoor moeilijk te mobiliseren7 . Deze<br />

jongeren hebben in feite nood aan succeservaringen.<br />

• Korte termijnvisie<br />

Veel jongeren hebben geen langetermijnvisie. Ze willen meteen werk. Hier<br />

en nu. Hierdoor zijn ze moeilijk te motiveren voor tewerkstellingsinitiatieven<br />

of tewerkstellingstrajecten die resultaten beogen om middenlange of lange<br />

termijn.<br />

• Zicht op het aanbod<br />

Jongeren van allochtone afkomst hebben een gebrekkige kennis van de<br />

organisaties, tewerkstellingsinitiatieven, opleidingen, enz. Ze kiezen dan<br />

maar voor interimbureaus waar ze vaak het gevoel krijgen gediscrimineerd te<br />

worden.<br />

4. Gesprek met het team maatschappelijke dienstverlening op 22 juni 2007<br />

5. Misplon, R., Holdersbeke, F., “Allochtonen op zoek naar werk” in: De arbeidsmarkt in Vlaanderen,<br />

jaarboek 2005, 153 – 170.<br />

6. Uit de verslagen van de inhoudelijke cel Antwerk, de verslagen van een intern overleg over de inhoudelijke<br />

cel van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad en de verslagen van het congres jeugdwerkloosheid<br />

van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

7. Uit de verslagen van de inhoudelijke cel Antwerk, de verslagen van een intern overleg over de inhoudelijke<br />

cel van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad en de verslagen van het congres jeugdwerkloosheid<br />

van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

Ook: Laevaert Tamara, Jongeren en tewerkstelling – Straathoekwerk Berchem.<br />

32 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 33


• Houdingsaspecten en arbeidsattitude<br />

Contact nemen met potentiële werkgevers veronderstelt een bepaalde<br />

houding. De eerste indruk is vaak erg bepalend voor het verloop van een<br />

gesprek. Interimkantoren storen zich bijvoorbeeld aan jongeren die met de<br />

handen in de zakken, het petje op het hoofd, al telefonerend het kantoor<br />

binnenstappen. Ook telefonische contacten verlopen niet altijd vlekkeloos.<br />

Zo gebeurt het dat jongeren boos de telefoon inhaken wanneer ze slecht<br />

nieuws krijgen. Dit hypothekeert dan weer verdere contacten.<br />

Soms ontbreekt het jongeren ook aan een juiste arbeidsattitude. Stiptheid,<br />

doorzettingsvermogen en discipline zijn dan onvoldoende verworven. Hierdoor<br />

haken ze soms vroegtijdig af en verliezen ze hun baan en inkomen.<br />

• Gevoel van discriminatie o.a. op de arbeidsmarkt<br />

Jongeren hebben vaak het gevoel dat ze gediscrimineerd worden. Dit gevoel<br />

is dikwijls geheel in overeenstemming met de feiten. In andere gevallen<br />

wordt discriminatie door de jongeren gebruikt als beschermingsmiddel: “ik<br />

ben niet aangenomen, dus het zal wel discriminatie zijn”. De werkgever<br />

wordt verantwoordelijk gesteld voor de slechte afloop van bijvoorbeeld een<br />

sollicitatie zonder dat men de confrontatie met zichzelf moet aangaan.<br />

• Geen aangepast aanbod<br />

Jongeren willen niet steeds de job doen die hen wordt aangeboden. Soms<br />

heeft dit culturele redenen.<br />

y Het niveau van de omgeving<br />

• Druk van familie en vrienden<br />

De jongeren ondervinden druk van thuis. Vaak willen ze zo snel als mogelijk<br />

werken “voor de ouders”. Ze zetten hun studies eind juni stop en zoeken<br />

werk. En dan is er de maand september. Sommige vrienden gaan terug naar<br />

school, anderen zijn wel aan de slag geraakt. Wie dan werkloos is, denkt na<br />

over de toekomst, tewerkstelling en opleiding. Om dan nog een opleiding<br />

aan te vatten is het vaak te laat. De opleidingen zijn volzet of de uiterste<br />

inschrijvingsdatum is reeds verstreken.<br />

• Druk van de samenleving<br />

We leven in een competitieve en consumptiegerichte maatschappij. Steeds<br />

meer jongeren vinden nog moeilijk aansluiting. Enerzijds leggen werkgevers<br />

de lat steeds hoger op de arbeidsmarkt. Anderzijds is de druk om een<br />

inkomen te verwerven via arbeid steeds groter omdat men zijn identiteit hoe<br />

langer hoe meer ontleent aan een steeds hoger niveau van consumptie.<br />

y Het structureel niveau<br />

• Belang van het attest goed zedelijk gedrag<br />

Veel werkgevers vragen naar dit document. Het bezit ervan is vaak een<br />

voorwaarde om werk te krijgen.<br />

• Taalproblemen<br />

Een onvoldoende kennis van het Nederlands wordt vaak aangehaald als een<br />

probleem. Nochtans zijn veel jongeren hier geboren en spreken ze de taal.<br />

De verwachtingen van de werkgevers zijn (misschien) te hoog of verkeerd.<br />

Ook voor uitvoerende functies voor laageschoolden worden er vaak hoge<br />

taaleisen gesteld.<br />

• Vervoersproblemen<br />

Een aantal jongeren heeft geen eigen vervoer. Dit brengt beperkingen met<br />

zich mee. Werken in de haven bijvoorbeeld of werken in bepaalde shiftsystemen<br />

is onmogelijk.<br />

• Discriminatie op de arbeidsmarkt en de werkvloer<br />

Jongeren worden op de werkvloer vaak geconfronteerd met een negatieve<br />

attitude van verantwoordelijken. Ze stellen soms vast dat ze geen tweede<br />

kans krijgen als ze in de fout gaan. Belgische jongeren zouden op beduidend<br />

meer begrip kunnen rekenen.<br />

Jongeren van allochtone afkomst krijgen ook vaak jobs aangeboden die deels<br />

in het wit en deels in het zwart betaald worden. Als men weigert om onder<br />

die voorwaarden te werken, dan sluit men zichzelf uit voor die job.<br />

• Probleem interimbureaus<br />

Medewerkers van interimbureaus zijn niet steeds opgeleid om met langdurig<br />

werkloze jongeren te werken. Men stelt vast dat er vaak conflicten optreden<br />

tussen kantoormedewerkers en de jongeren. Jongeren worden snel nerveus<br />

en soms agressief door de wijze waarop ze behandeld worden.<br />

y Bijkomende obstakels die samenhangen met de armoedeproblematiek<br />

thuis<br />

• Schuldenlast<br />

Jongeren met schuldenlast zien vaak geen voordeel in tewerkstelling. Het<br />

grootste deel van hun inkomen gaat toch naar de afbetaling van schulden.<br />

• Beperkt budget om opleiding te betalen<br />

Een sprekend voorbeeld is de jongere uit een arm gezin die geen geld heeft<br />

om een rijbewijs te halen.<br />

34 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 35


3.3.4. Jongerenwerkloosheid legt een grote druk op het gezin<br />

Allochtone gezinnen die zelf in armoede leven, kunnen hun werkloze<br />

kinderen niet blijven opvangen. De financiële en emotionele draagkracht is<br />

daartoe te beperkt. Bijkomend is er ook nog de angst dat kinderen nietlegale<br />

wegen zullen zoeken om aan geld te geraken.<br />

3.4. Illegale arbeidsmigranten op de<br />

illegale arbeidsmarkt<br />

3.4.1. In het land, maar uit de statistieken: cijfers/ramingen 1<br />

Het is onmogelijk om het juiste aantal illegalen te kennen.<br />

Enkel ramingen kunnen ons een beeld geven. Onderzoekers van de UCL schatten<br />

hun aantal in 2000 op 87 700. De Federale politie en de dienst vreemdelingenzaken<br />

telden in 2004 13 771 personen die ooit werden opgepakt. Engbersen 2<br />

schat dan weer dat in grootsteden 5 tot 10 % van de inwoners clandestien is.<br />

Dit zou voor Antwerpen betekenen dat er tussen de 25 000 en 50 000 mensen<br />

zonder wettig verblijf in de stad verblijven. Uit de <strong>omgevingsanalyse</strong> van het<br />

Antwerps minderhedencentrum De 8 komt het aantal van 30 000 naar voor 3 .<br />

In België en ook in Antwerpen is de tendens dat het aantal asielaanvragen<br />

daalt maar dat de clandestiene arbeidsmigratie toeneemt. Het beleid gericht<br />

op het sluiten van de grenzen kan de aanwezigheid van clandestiene arbeiders<br />

op de clandestiene arbeidsmarkt niet bannen.<br />

3.4.2. Migratiegolven (push en pull factoren) 4<br />

Migratie is meestal een gevolg van vele oorzaken. Er zijn factoren die mensen<br />

wegduwen (push) en er zijn factoren in het land van bestemming die mensen<br />

aantrekken (pull). Beiden werken in op de beslissing om te migreren.<br />

y Push factoren<br />

• Armoede;<br />

• de wereldwijde bevolkingsgroei;<br />

• milieuproblemen als woestijnvorming en het daarmee gepaard gaande<br />

water- en voedseltekort;<br />

• mensenrechtenschendingen en angst voor vervolging;<br />

• oorlogen en lokale conflicten.<br />

1. Federale overheid - Algemene directie werkgelegenheid en arbeidsmarkt, Immigratie in België: aantallen,<br />

stromen en arbeidsmarkt; rapport 2006; pg 50.<br />

2. Burgers, J., Engbersen, G., De ongekende stad 1. Illegale vreemdelingen in Rotterdam, uitgeverij Boom, 1999.<br />

3. Uit: opleiding en tewerkstelling van Antwerpse mensen zonder wettig verblijf. Een bevraging door<br />

UDEP-Antwerpen.<br />

4. Uit: “hoezo gelijke kansen, informatiefiche asiel:migratie”, vormingspakket als ondersteuning voor<br />

gelijke kansen gesprekken.<br />

y Pull factoren<br />

• De wens tot gezinshereniging;<br />

• vraag van westerse bedrijven naar hooggeschoolde arbeiders;<br />

• de vraag naar goedkope arbeidskrachten in die sectoren die niet te delokaliseren<br />

zijn zoals de bouw en de tuinbouw;<br />

• de rijkdom en de hoge levensstandaard van het westen.<br />

Alle bovenstaande factoren bepalen dat de migratie zal blijven toenemen.<br />

3.4.3. Illegale arbeid<br />

Illegaliteit is een complex fenomeen5 . Een Pool die in België verblijft, verblijft<br />

hier niet per se illegaal! Hij is niet visumplichtig en kan hier dus legaal drie<br />

maanden verblijven. Van zodra ze echter werken zonder een daartoe voorziene<br />

arbeidsvergunning, doen ze illegaal werk.<br />

y De structuur van de legale arbeidsmarkt bepaalt ook de structuur van<br />

de illegale arbeidsmarkt<br />

Illegale migranten worden vooral aangetroffen in kleinere, minder georganiseerde,<br />

marginale en minder gecontroleerde bedrijven6 . Inge Van Nieuwenhuyze7<br />

veronderstelt dat de economische structuur van een land bepalend is<br />

voor de aanwezigheid en de aard van illegale arbeid. In Spanje en Italië is er<br />

een grote secundaire arbeidsmarkt gevormd door kleine familiale bedrijven<br />

met een grote nood aan laaggeschoolde arbeid. De controle is er minimaal.<br />

In België echter is de economie meer gestructureerd en is er minder nood aan<br />

laaggeschoolde arbeid.<br />

Ook op de illegale arbeidsmarkt in België is men op zoek naar gespecialiseerde<br />

arbeid. Vele Belgen klussen na hun legale arbeidstijd bij “in ’t zwart”. Uit<br />

onderzoek blijkt dat 23 % van het zwart werk wordt opgenomen door illegale<br />

arbeiders t.o.v. 77 % door Belgen 8 .<br />

y sectoren van de zwarte arbeidsmarkt<br />

Cijfers van de sociale inspectie leren ons in welke sectoren er illegale arbeid<br />

te vinden is. De meeste overtredingen worden vastgesteld in Chinese en<br />

exotische restaurants, de bouwsector en de land- en tuinbouw. Echter, als<br />

men het aantal overtredingen bekijkt in verhouding tot het aantal controles,<br />

dan is het bij particulieren, in garages, tankstations en in de voedingssector<br />

dat men de meeste illegale arbeiders tewerkstelt 9 .<br />

5. Interview met Johan Leman.<br />

6. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake<br />

het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001.<br />

7. Gesprek met Inge Van Nieuwenhuyze over haar onderzoek “Getting by in Europe’s urban labour markets:<br />

the case of senegambian migrant in Antwerp and Barcelona”.<br />

8. Schneider, F., Shadow Economics of 145 countries all over the world: what do we really know?, CESifo<br />

Working Paper Series n0. 1806, http:// ssrn.com/abstracts=938369.<br />

9. Federale overheid - Algemene directie werkgelegenheid en arbeidsmarkt, Immigratie in België: aantallen,<br />

stromen en arbeidsmarkt; rapport 2006.<br />

36 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 37


Dit komt overeen met de vaststellingen van UDEP 1 . Zij vinden de Antwerpse<br />

zwartwerkende mensen zonder wettig verblijf vooral terug in de land- en<br />

tuinbouwsector, de horeca, de schoonmaaksector, de bouwsector, bij de<br />

kleine middenstand en de kranten- en folderbedeling.<br />

Ook zij stellen vast dat heel wat mensen zonder wettig verblijf een deel van<br />

hun inkomen halen uit bijklussen in het privé-netwerk dat ze met Belgische<br />

mensen ontwikkelden. Haarkappen en poetsen zijn de meest voorkomende<br />

jobs in dit circuit. Daarnaast vinden een aantal geschoolde mensen binnen<br />

dit circuit ook werk in de vorm van karweien en klussen in het kader van<br />

verbouwingen en/of renovaties van woningen.<br />

y Concurrentie op de arbeidsmarkt<br />

Illegale migratie brengt de lokale arbeidsmarkt uit evenwicht omdat werkgevers<br />

in bepaalde sectoren toenemend gebruik maken van goedkope en flexibele<br />

arbeidskrachten die niet te vinden zijn op de lokale arbeidsmarkt. Dit wil niet<br />

onmiddellijk zeggen dat de economie van het ontvangende land daardoor ontredderd<br />

wordt. Veel bedrijven die van de goedkope clandestiene werkkrachten<br />

gebruik maken, zouden bij afwezigheid ervan niet eens bestaan2 . In deze optiek<br />

snoepen illegale migranten geen banen af van de lokale bevolking.<br />

Een Rapport van de Raad van Europa stelt dat de tewerkstelling van clandestiene<br />

migranten resulteert in economische verstoringen die de nationale<br />

economie in haar geheel bedreigen. Daar tegenover staat dat de Verenigde<br />

Staten en sommige West-Europese landen in bepaalde periodes de ogen sloten<br />

voor illegale migratie. Dit is een impliciete erkenning van de economische<br />

voordelen die een staat kan hebben bij clandestiene immigratie. Dit is zeker<br />

het geval in periodes van economische voorspoed. Clandestiene migratie is<br />

mogelijk door relatief transparante grenzen en een zwakke interne controle.<br />

Het is evenzeer verbonden met de groei van de informele economie en het<br />

positieve gewicht dat er soms aan gegeven wordt. Dit laatste maakt dat<br />

overheden soms weigerachtig staan tegenover acties tegen deze complexe<br />

informele en formele systemen waar clandestiene migratie en tewerkstelling<br />

elkaar vinden. En dit ondanks het feit dat uitbuiting hier nooit veraf is.<br />

De effecten van de illegale arbeidsmarkt op de legale arbeidsmarkt, namelijk<br />

loonsverlaging en afname van de arbeidskwaliteit, treffen vooral de meest<br />

kwetsbare groepen die men eveneens terugvindt in slecht betaalde jobs, jobs<br />

van mindere kwaliteit, enz. Meer concreet gaat het over mensen van Marokkaanse<br />

en Turkse afkomst en laaggeschoolden.<br />

y samenlevingsproblemen<br />

Europa sluit de grenzen. Maar de economie heeft laaggeschoolde arbeid<br />

nodig voor de productie van goederen die men niet kan produceren in derde<br />

wereldlanden. We denken hier aan de bouwsector, de schoonmaaksector en<br />

de tuinbouw.<br />

1. Opleiding en tewerkstelling van Antwerpse mensen zonder wettig verblijf. Een bevraging door UDEP-<br />

Antwerpen, juli 2007.<br />

2. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake<br />

het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001.<br />

Mensen zonder wettig verblijf worden pas een last als ze geen beroep kunnen<br />

doen op een eigen netwerk en overlast veroorzaken. Kortom als ze op<br />

problematische wijze in contact komen met de legale samenleving.<br />

Mensen zonder wettig verblijf die niet in een economisch circuit terecht<br />

komen omwille van ziekte, ouderdom, gezinssituatie of het ontbreken van<br />

netwerken, komen in de armoede terecht. Zij gaan in concurrentie met<br />

andere uitgesloten groepen.<br />

De beeldvorming van mensen zonder wettig verblijf is bijzonder negatief.<br />

Vaak worden zij afgeschilderd als regelrechte criminelen. Een bepaald<br />

segment zit ook daadwerkelijk in de criminaliteit. Het overgrote deel echter<br />

belandt in een "struggle for live" waarin zwartwerk en extreme armoede<br />

schering en inslag zijn. Velen kloppen aan bij caritatieve instellingen en<br />

professionele welzijnsorganisaties.<br />

Er ontstaat een duale samenleving 3 waarin rechthebbenden en rechtelozen<br />

tegenover elkaar staan. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad voegt hier een<br />

tussengroep aan toe: de generatiearmen, de migranten van de 2de, 3de en<br />

4de generatie die structureel te maken krijgen met armoede en uitsluiting.<br />

y Collectieve acties<br />

Picum (Platform for International Cooperation on Undocumented Migrants)<br />

deed onderzoek naar illegale arbeiders op de illegale arbeidsmarkt. Zij<br />

komen met een aantal voorbeelden van manieren waarop men kan werken<br />

met deze groep4 :<br />

• De publieke opinie mobiliseren in het kader van sensibiliseringsacties,<br />

publieke manifestatie, …;<br />

• verzamelen en registreren van gegevens;<br />

• clandestiene arbeidsmigranten informeren over hun rechten;<br />

• de weerbaarheid van clandestiene arbeidsmigranten versterken door<br />

zelforganisatie;<br />

• een présyndicale werking ondersteunen (via samenwerking met<br />

vakbonden);<br />

• sociale acties t.a.v. werkgevers om rechten rechtstreeks af te dwingen;<br />

• samenwerking met officiële instanties om onrecht te bestrijden en slachtoffers<br />

te beschermen;<br />

• …<br />

y Regularisatie<br />

Men kan de groep illegale migranten opdelen in twee groepen: illegale<br />

migranten met verlopen verblijfsvergunning en diegenen die illegaal zijn van<br />

bij aankomst.<br />

3. Wets, J., Migratie en asiel: vluchten kan niet meer. Syntheserapport van een onderzoeksproject inzake<br />

het migratie- en asielbeleid in België, Leuven: HIVA, 2001.<br />

4. Zie www.picum.org of www.orcasite.be.<br />

38 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 39


Onder de eerste groep vindt men mensen die binnenkomen met een toeristen-<br />

of studentenvisum en uitgeprocedeerden. Deze laatsten doen vaak een<br />

beroep op welzijnsorganisaties. En dit zowel tijdens als na de procedure. Zij<br />

hebben deze organisaties nodig om te overleven.<br />

De groep die steeds illegaal is geweest kan meestal terugvallen op een eigen<br />

netwerk om het land binnen te komen, om huisvesting te vinden, enz. Ook<br />

werk vinden zij via dit netwerk. Voor Senegalezen bijvoorbeeld is dit de<br />

ambulante verkoop 1 , voor Brazilianen de bouw.<br />

De eerste groep is in regel gebaat bij een regularisatie omdat een regularisatie<br />

hun verblijf legaal maakt en hen rechten geeft.<br />

Voor de tweede groep zal dit niet steeds opportuun zijn. Vaak duwt elke stap<br />

om hun verblijf te legaliseren, hen verder in de armoede. De simpele reden<br />

hiervoor is dat een legaal verblijf de kosten de hoogte injaagt:<br />

• Men moet een vast adres hebben als alleenstaande of gezin. Men kan<br />

m.a.w. niet onderhuren.<br />

• Men moet zich in orde stellen met onder meer de sociale zekerheid en de<br />

mutualiteit.<br />

Zolang de migratiestop gehandhaafd blijft en de conventie van Génève de<br />

enige legale toegangspoort tot Europa is, zal de groep clandestiene arbeidsmigranten<br />

blijven groeien.<br />

Toegelaten worden tot het Europees grondgebied is een loterij geworden.<br />

Regularisatieacties zijn dit ook. Op lange termijn is regularisatie niet de<br />

oplossing tegen informele arbeidscircuits. Van zodra een grote groep geregulariseerd<br />

is, komt er een nieuwe groep hen vervangen. Dit wil uiteraard niet<br />

zeggen dat voor de concrete bescherming van individuele slachtoffers, de<br />

regularisatie geen oplossing kan bieden. Maar voor structurele oplossingen<br />

voor een collectief probleem, moeten we op zoek naar andere pistes.<br />

1. Gesprek met Van Nieuwenhuyzen, I.<br />

40 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 41


4 ReCHT OP<br />

maaTsCHaPPelIJke<br />

DIeNsTveRleNINg<br />

Mensen hebben recht op maatschappelijke dienstverlening. Het is echter niet<br />

evident om van dat recht gebruik te maken. Er zijn de gebrekkige kennis van<br />

de rechten en de voorzieningen, de ingewikkelde administratieve procedures<br />

en de psychologische drempels. Kortom, er bestaat een probleem van<br />

toegankelijkheid.<br />

Ook Mark Suykens, directeur Verenigingen van Vlaamse Steden en Gemeenten<br />

stelt dat de sociale dienstverlening van gemeenten en OCMW’s versterkt moet<br />

worden 1 .<br />

4.1. Dienstverlening van het OCmw<br />

Artikel 23 van de Belgische grondwet over de economische, de sociale en<br />

de culturele rechten bepaalt: "Elk persoon heeft het recht om een leven te<br />

leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid, (…). Deze rechten<br />

omvatten in het bijzonder het recht op sociale zekerheid, op bescherming<br />

van de gezondheid en op maatschappelijke, medische en juridische<br />

dienstverlening."<br />

Deze maatschappelijke dienstverlening wordt gegeven door het Openbaar<br />

Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). "Elke persoon heeft het recht<br />

op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel iedereen in de<br />

mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke<br />

waardigheid. Om voor deze bijstand te zorgen, zijn er Openbare Centra<br />

voor Maatschappelijk Welzijn opgericht."<br />

4.1.1. Een afstand tussen de rechthebbende en de<br />

dienstverlening: de drempels<br />

De toegankelijkheid van de maatschappelijke dienstverlening is een knelpunt.<br />

Veel mensen ervaren drempels2 . Dit heeft ondermeer te maken met<br />

gevoelens van schaamte en de angst om beoordeeld te worden.<br />

De afstand tussen de rechthebbende en de dienstverlening is ook groot<br />

omwille van een gebrek aan informatie3 . Een essentieel element om toegang<br />

1. Jacobs, M., Synthese <strong>omgevingsanalyse</strong>, sector samenlevingsopbouw Vlaanderen. Gebaseerd op twee<br />

artikels: Suykens M., De uitdagingen en opdrachten voor de lokale besturen voor de beleidsperiode 2007-<br />

2012, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, februari 2007. + Suykens, M., Een toekomst voor het<br />

sociaal beleid, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, maart 2007.<br />

2. Zie hiervoor www.armoede.be, thema maatschappelijke dienstverlening.<br />

3. Zie ook bij allochtone armoede: mensen in armoede van buitenlandse afkomst hebben te weinig<br />

kennis over onze maatschappij. Door een te kort van deze kennis vinden zij hun weg niet in o.a. de<br />

dienstverlening.<br />

42 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 43


te krijgen tot zijn rechten is immers beschikken over betrouwbare informatie.<br />

De wetgeving is bovendien complex en vaak begrijpen laaggeschoolde<br />

aanvragers moeilijk de toekenningsvoorwaarden en procedures. De woorden<br />

die gebruikt worden zijn soms moeilijk "zodat een gewone mens er niet meer<br />

aan uit kan".<br />

Cruciaal zijn ook het onthaal en de intake. Op die ogenblikken wordt de<br />

kwaliteit van de relatie tussen de gebruiker en het OCMW in belangrijk mate<br />

bepaald. Lange wachttijden en wachtrijen, gebrek aan ontmoetingsruimte<br />

en te weinig tijd voor het uitbouwen van een menselijke relatie, zijn vaak<br />

aangehaalde problemen.<br />

Goed bedoeld is niet voldoende. De manier waarop de aanvraag wordt<br />

ontvangen en de onderhandelingen over de aanvraag zijn beslissend voor<br />

het traject van de rechthebbende en voor zijn relatie met de maatschappelijk<br />

werker. Hierbij valt op dat de verwachtingen van de aanvrager en het<br />

antwoord van het OCMW enorm kunnen uiteenlopen. Ook de dringendheid<br />

van de aanvraag wordt vaak anders beoordeeld door gebruiker en maatschappelijke<br />

werker.<br />

Tussen maatschappelijk werker en de rechthebbende zou er sprake moeten<br />

zijn van een partnerschap, vergelijkbaar met de relatie tussen een goed<br />

advocaat en zijn cliënt. Dit is niet steeds het geval. Maatschappelijk werkers<br />

zijn niet onafhankelijk. Naast de belangen van de cliënt moeten zij ook de<br />

belangen van het OCMW voor ogen houden. Dit wordt het scherpst aangevoeld<br />

in die situaties waar de maatschappelijke werkers naast hun begeleidende<br />

en ondersteunende opdracht ook een controlerende rol moeten<br />

opnemen. Deze twee functies concurreren en conflicteren met elkaar.<br />

Belangrijk bij het opbouwen van een relatie is communicatie. Verschillend<br />

taalgebruik kan de hulpverlening doen falen. Een goed bedoeld voorstel<br />

wordt vlug gehoord als "zie je wel, ik kan het niet" of "ze gaan zich weer<br />

moeien".<br />

Ook een betere kennis van de levenssituatie van mensen in armoede kan leiden<br />

tot een meer kwaliteitsvolle en emanciperende hulpverlening. Een hulpverlening<br />

die de cliënt zijn controle over zijn of haar leven niet ontneemt.<br />

Zonder volledig te willen zijn, vermelden wij hier een laatste knelpunt: de<br />

papierberg. Wie van een uitkering leeft, moet goed thuis zijn in allerhande<br />

administratieve verplichtingen. Ook op andere terreinen kunnen armen hun<br />

rechten niet doen gelden omwille van de complexe administratie.<br />

4.1.2. Liberalisering van de dienstverlening<br />

Met de oorspronkelijke tekst van de Europese richtlijn Bolkenstein wou<br />

men alle dienstverlening in de EU liberaliseren. Ook de sociale diensten en<br />

de gezondheidszorg werden bij aanvang geviseerd. Na veel protest werden<br />

deze laatste domeinen uit de dienstenrichtlijn geweerd. Dit betekent echter<br />

dat de sociale diensten en de gezondheidszorg onder de gewone verdragen<br />

vallen en dus geen bijzondere bescherming genieten. Door het EAPN (Europees<br />

Netwerk Armoedebestrijding) wordt een campagne voorbereid om<br />

een nieuwe Europese richtlijn te schrijven voor de bescherming van sociale<br />

diensten en de gezondheidszorg in het bijzonder. Deze campagne zal via het<br />

Belgisch Netwerk Armoedebestrijding en het Vlaams Netwerk van Verenigingen<br />

waar Armen het Woord nemen ook in ons land gelanceerd worden.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad wil zich in deze actie inschakelen om<br />

de kwaliteit en de toegankelijkheid van de maatschappelijke dienstverlening<br />

en de gezondheidszorg voor maatschappelijk achtergestelden te vrijwaren en<br />

te verbeteren.<br />

4.1.3. Signalen vanuit het opbouwwerk<br />

Het opbouwwerk ziet dezelfde drempels als de Verenigingen waar Armen het<br />

Woord nemen. Het opbouwwerk ziet evenwel ook drempels specifiek voor<br />

arme allochtonen. We denken dan vooral aan taaldrempels en drempels<br />

voortspruitend uit het statuut.<br />

4.1.4. Aanknopingspunten voor samenwerking<br />

y lokaal sociaal beleid / werkgroep middelen<br />

In de doelstellingen en acties beschreven in het lokaal sociaal beleidsplan,<br />

kan Samenlevingsopbouw Antwerpen stad zich terugvinden. Zo beamen wij<br />

dat veel problemen van mensen afhankelijk van een leefloon het gevolg zijn<br />

van het lage inkomen. Het verhogen van het leefloon zou veel ellende kunnen<br />

voorkomen. De OCMW's bepleiten dit overigens zelf in hun federaal referendum<br />

ter gelegenheid van de vorming van een nieuwe federale regering 1 .<br />

Ook Monica De Coninck heeft in haar functie van voorzitster van de Vlaamse<br />

Vereniging van Steden en Gemeenten voor een dergelijke verhoging gepleit 2 .<br />

y vorming<br />

Er is meer vorming nodig voor zowel raadsleden als maatschappelijk werkers<br />

om tot een meer respectvolle houding te komen tegenover OCMW-cliënten.<br />

Men kan hiervoor samenwerken met APGA (Antwerps Platform Generatiearmen)<br />

en de Verenigingen waar Armen het Woord nemen. Dit werd aanvaard<br />

op de werkgroep lokaal sociaal beleid.<br />

1. VVSG, UCVW, VSGB-AVCB, "Federaal Memorandum 2007 van de OCMW's", juni 2007, p. 7.<br />

2. VVSG, "Memorandum", 05/01/07, gepresenteerd aan de politieke partijen.<br />

44 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 45


4.2. sociaal infopunt<br />

Het sociaal infopunt is een dienst dichtbij huis waar men met allerlei sociale<br />

vragen terecht kan. We denken aan vragen over kinderopvang, ouderenzorg,<br />

drugs, huisvesting, enz. In het sociaal infopunt krijgt men onmiddellijk een<br />

antwoord of wordt men doorverwezen naar de juiste dienst of voorziening.<br />

Voor de doelgroep van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad is het belangrijk<br />

dat het infopunt en het functioneren ervan voldoende gekend is. Bovendien<br />

moeten de doorverwijzingen efficiënt gebeuren.<br />

In Antwerpen is er midden 2006 een netwerk van sociale infopunten van<br />

start gegaan. De proefprojecten bevinden zich in de districten Deurne,<br />

Merksem, Borgerhout, Antwerpen, Berchem en Wilrijk. Op dit ogenblik (sept.<br />

2007) zijn er in deze districten 36 sociale infopunten actief. Het betreft zowel<br />

publieke diensten (stad en OCMW) als diensten van private derden (vakbonden,<br />

mutualiteiten, Algemeen Welzijns werk). Tegen 2013 wil men gans<br />

Antwerpen bedienen.<br />

Het is nog wachten op de meting van de efficiëntie van de netwerken. Uit<br />

contacten die wij hebben, leiden we nu reeds af dat mensen met complexe<br />

hulpvragen de weg niet vinden naar sociale infopunten. Er zijn m.a.w. nog<br />

steeds drempels die maken dat mensen in de kou blijven staan. Om de drempels<br />

goed in kaart te brengen, is participatie van de doelgroep nodig. Mensen<br />

moeten zelf de drempels kunnen aangeven.<br />

De eerste ervaringen in Borgerhout leren ons waaraan het in de praktijk vaak<br />

ontbreekt. Ze leren ons ook hoe het beter kan:<br />

• Aan elke vraag moet voldoende tijd besteed worden om ze op deskundige<br />

manier te kunnen analyseren;<br />

• hierbij moet men voldoende aandacht hebben voor eventuele achterliggende<br />

problemen;<br />

• cliënten met vragen die onmiddellijk opgelost kunnen worden door de<br />

reguliere administratieve diensten, moeten meteen doorverwezen worden.<br />

Zij moeten ook onmiddellijk geïnformeerd worden over de documenten<br />

die zij moeten meenemen bij het bezoek aan die dienst(en);<br />

• er moet informatie gegeven worden over het bestaande aanbod en de voor<br />

de cliënt meest geschikte private of publieke voorzieningen. Men doet<br />

daarbij best aan proactieve dienstverlening met bijkomende informatie die<br />

aansluit bij de oorspronkelijke vraag;<br />

• minimaal moet de cliënt de juiste doorverwijsgegevens krijgen. Een<br />

tweede of volgende doorverwijzing moet worden vermeden;<br />

• indien de situatie dit vereist, moet de cliënt begeleid worden door een<br />

afspraak te maken of de cliënt rechtstreeks in contact te brengen met de<br />

bevoegde dienst;<br />

• op regelmatige basis moet er een (extra) maatschappelijk werker aanwezig<br />

zijn die de langzame cliënt op individuele basis en diepgaander kan<br />

begeleiden met zijn vraag, probleem of dossier;<br />

• doorverwijzingen moeten in kaart worden gebracht en worden opgevolgd.<br />

Een vorm van monitoring dringt zich op.<br />

46 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 47


5 ReCHT OP wONeN<br />

Steeds meer opbouwwerkers worden geconfronteerd met mensen die hun<br />

recht op wonen moeilijk kunnen uitoefenen. In het project Arm in arm<br />

kampen alle gezinnen met huisvestingsproblemen. Het gaat dan hoofdzakelijk<br />

over betaalbaarheid, energieschulden, overbewoning en een slechte<br />

kwaliteit 1 . Alle gezinnen staan ingeschreven op een wachtlijst voor een<br />

sociale woning. De gezinnen lijden onder de slechte woonsituatie die een<br />

groot effect heeft op andere levensdomeinen zoals onderwijs en gezondheid.<br />

Het valt opbouwwerkers ook op dat veel mensen die in armoede leven,<br />

geconfronteerd worden met discriminatie op de woonmarkt.<br />

Binnen de sociale huursector signaleert men vooral communicatie- en<br />

informatieproblemen. Bewoners weten vaak niet bij wie ze terecht moeten<br />

voor informatie en klachten. De communicatie met de technische diensten<br />

verloopt in vele gevallen moeilijk.<br />

De doelgroepen waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad vooral mee<br />

geconfronteerd wordt, zijn nieuwkomers, mensen zonder papieren, mensen<br />

zonder wettig verblijf, jonge gezinnen waarvan de referentiepersoon werkloos<br />

is, mensen die leven van een leefloon en alleenstaanden. We worden<br />

ook meer en meer geconfronteerd met noodkopers 2 .<br />

Vaak is de woonproblematiek een verborgen probleem. Mensen schamen zich<br />

om er mee naar buiten te komen of ze zijn niets anders gewoon.<br />

Alle opbouwwerkers stellen dat sociale verdringing een ernstig probleem<br />

vormt. Zeker als de huidige evoluties op de woningmarkt zich verderzetten.<br />

Vooral de kleine sociale huisvestingsmarkt, de gedwongen verhuizingen<br />

na renovatie van een sociale woonblok en de stijgende huurprijzen op de<br />

private huurmarkt, baren hen zorgen.<br />

Daarnaast wordt er ook melding gemaakt van overlast en leefbaarheidsproblemen<br />

die samenhangen met de woonproblematiek. En dit zowel op de<br />

sociale als de private huurmarkt. We verwijzen hiervoor naar deel 2 van de<br />

<strong>omgevingsanalyse</strong>.<br />

1. Gesprek met El Hassan Radi, opbouwwerker Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

2. Bespreking van de cluster wonen op de personeelstweedaagse (april 2007) van Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad.<br />

48 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 49


5.1. algemeen<br />

Voor mensen die in armoede leven is het steeds moeilijker om een kwaliteitsvolle<br />

en betaalbare woning te vinden. Het recht op wonen staat onder<br />

druk. De sociale huurmarkt is ontoereikend en de private huurmarkt krimpt<br />

en wordt onbetaalbaar.<br />

De overheid speelt een cruciale rol in het versterken van deze (negatieve)<br />

trend via de subsidiëringsmechanismen die het bouwen van een eigen<br />

woning bevorderen 1 . De dualisering op de woonmarkt is dan ook een dualisering<br />

tussen eigenaars en huurders.<br />

5.1.1. Profiel van bewoners op de woonmarkt 2<br />

y De trend naar een steeds groter aandeel eigenaars zet zich door.<br />

• 74,4 % van de Vlaamse huishoudens is eigenaar;<br />

• 24,1 % van de Vlaamse huishoudens huurt hun woning;<br />

• 18,5 % huurt op de private huurmarkt. 5,6 % op de sociale huurmarkt;<br />

• 1,5 % van de Vlaamse huishoudens woont gratis.<br />

y Het aandeel private en sociale huurders is dubbel zo groot in stedelijk<br />

gebied als in niet-stedelijk gebied. In Antwerpen stad woont 11,5 % van de<br />

huishoudens in een sociale woning3 . Meer dan de helft van de Antwerpse<br />

huishoudens is eigenaar van zijn woning (53,1 %). Let wel: dit zijn cijfers<br />

van 2001. Indien de Vlaamse trend zich ook voordeed in Antwerpen dan zal<br />

het aandeel eigenaars ook hier toegenomen zijn.<br />

y Het socio-economische profiel van de vlaamse huurders is beduidend<br />

zwakker dan het profiel van de Vlaamse eigenaars 4 . Vooral huishoudens<br />

met werkloze, zieke of arbeidsongeschikte referentiepersonen, lagere<br />

inkomens, eenoudergezinnen en alleenstaanden zijn oververtegenwoordigd<br />

op de private huurmarkt. Op de sociale huurmarkt behoort de<br />

helft van de huishoudens tot het laatste inkomensquintiel. 43 % van de<br />

referentiepersonen is werkloos, 34 % is ouder dan 64 jaar en 20 % heeft<br />

een nationaliteit van buiten de EU.<br />

5.1.2. Kwaliteit van de woningen<br />

Ongeveer 25.000 woningen zijn van slechte kwaliteit. Dit is een grote vooruitgang<br />

t.o.v. 19955 . Toch bewoont nog 17,7 % van de huurders een woning in<br />

slechte tot zeer slechte staat. De situatie is nog steeds het meest ongunstig<br />

op de private huurmarkt.<br />

1. Goossens, L., “Wanneer het pad een tunnel wordt. Over het woonbeleid in Vlaanderen”, presentatie op<br />

de studiedag Wonen aan de onderkant, UA, 28/10/2005.<br />

2. Pannecoucke, I. (2005), “De Vlaamse huursector belicht”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I.<br />

(red;), Wonen aan de onderkant, Antwerpen, 2005, pg. 61-82.<br />

3. Gegevens Databank Sociale Planning Antwerpen.<br />

4. Heylen, K., Le Roy, M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove, B., Winters S., Wonen in Vlaanderen, De<br />

resultaten van de woonsurvey 2005 en de uitwendige woningbeschouwing 2005.<br />

5. Idem, pg 13.<br />

5.1.3. Kostprijs en betaalbaarheid van het wonen<br />

De kost van het wonen neemt sneller toe dan het gemiddelde inkomen.<br />

De woonkost stijgt sneller voor huurders dan voor eigenaars. De grootste<br />

problemen inzake betaalbaarheid doen zich voor op de private huisvestingsmarkt.<br />

Toch zou slechts 50 % van deze huurders recht hebben op een sociale<br />

woning. Een grote groep van kwetsbare huurders heeft daardoor geen<br />

alternatief. Door het aanbodstekort is het moeilijk om je recht op wonen uit<br />

te oefenen. De lange wachtlijsten in de sociale huursector bewijzen dat een<br />

gevoelige uitbreiding van het aantal sociale woningen nodig is. Zoniet wordt<br />

het voor de zwakste groepen steeds moeilijker om behoorlijke huisvesting te<br />

vinden.<br />

Huisvesting is een factor die de welvaartsongelijkheid in toenemende mate<br />

versterkt 6 .<br />

5.2. sociaal wonen<br />

5.2.1. Algemeen<br />

Er is een tekort aan sociale woningen. Hierdoor zijn de wachtlijsten lang. Wie<br />

in 2005 een sociale woning kreeg toegewezen, stond gemiddeld 2 jaar en 2<br />

maanden op een wachtlijst 7 .<br />

Het profiel van de sociale huurders is het laatste decennium verzwakt. Waar de<br />

sociale huursector in het verleden een doorsnee van de bevolking huisvestte,<br />

wordt zij vandaag gekenmerkt door een oververtegenwoordiging van gepensioneerden,<br />

laagopgeleiden en uitkeringstrekkers 8 .<br />

De verhoogde instroom van mensen met een laag inkomen verstoort de<br />

financiële leefbaarheid van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Bovendien<br />

is een groot deel van het patrimonium van de Antwerpse sociale huisvestingsmaatschappijen<br />

nog steeds verouderd en aan renovatie toe.<br />

Hierdoor is een globale stijging van alle sociale huurprijzen noodzakelijk, maar<br />

dit zorgt ervoor dat de meest kwetsbare kandidaten zich geen sociale woonst<br />

meer kunnen veroorloven. Zij zijn aangewezen op de secundaire woningmarkt.<br />

Hier en daar ontstaan er gettoblokken met een smeltkroes van bewoners. Dit<br />

zorgt voor samenlevingsproblemen en leefbaarheidsconflicten. In het tweede<br />

deel van deze <strong>omgevingsanalyse</strong> gaan we hier dieper op in.<br />

6. De Decker, P., Van Dam, R. (2005) “De huisvestingsval,. Of wat huishoudens overhouden na het betalen<br />

van hun woonkosten”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I. (red;), Wonen aan de onderkant,<br />

Antwerpen: ACCO, 2005, pg. 93-112.<br />

7. De Decker, P.,(2006) “Waar kunnen armen nog wonen en welke ondersteuning kunnen ze daarbij van<br />

de overheid verwachten?” in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting,<br />

jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 258.<br />

8. Idem.<br />

50 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 51


5.2.2. De roep om een grote sociale mix<br />

Een trend die door het beleid wordt versterkt, is het streven naar een<br />

grote sociale mix 1 . Men wil huishoudens met hogere inkomens aantrekken<br />

en de instroom van risicohuurders beperken. Deze laatsten zijn mensen<br />

met een zeer laag inkomen, alleenstaanden, gescheiden vrouwen met<br />

kinderen, allochtonen, onaangepasten (ex-psychiatrie, ex-verslaafden,<br />

ex-gevangenen).<br />

Bedoeling is de financiële leefbaarheid van de huisvestingsmaatschappij<br />

te verhogen en de onleefbaarheid weg te werken. Men is ervan overtuigd<br />

dat door betere huurders aan te trekken de samenlevingsconflicten zullen<br />

verminderen. Voor mensen in armoede heeft dit tot gevolg dat de toegang<br />

tot betaalbare huurwoningen nog moeilijker wordt!<br />

5.2.3. Het woonbeleid en de sociale huurmarkt<br />

De nieuwe Vlaamse Wooncode en het nieuwe Kaderbesluit Sociale Huur leggen<br />

de nadruk op de leefbaarheid in de sociale woningbouw. Een uitbreiding<br />

van het aanbod voor de laagste inkomens krijgt minder aandacht. De focus<br />

op de leefbaarheid komt tot uiting in het nastreven van een sociale mix, het<br />

invoeren van een proefperiode van 2 jaar, de bereidheid om de Nederlandse<br />

taal te leren als voorwaarde voor het bekomen van een sociale woning, het<br />

verhogen van de inkomensgrens, enz. Indien deze maatregelen niet gepaard<br />

gaan met een uitbreiding van het aanbod, komt het recht op wonen voor de<br />

laagste inkomensgroepen nog meer in het gedrang.<br />

Het nieuwe Antwerpse bestuursakkoord wil de fusie van de 4 grootste sociale<br />

huisvestingsmaatschappijen: Huisvesting Antwerpen, Onze Woning, De Goede<br />

Woning en Perisfeer. De fusiemaatschappij zal 18.000 woningen beheren.<br />

Door deze fusie krijgt het stadsbestuur meer greep op het stedelijk sociaal<br />

woonbeleid en wil het de dienstverlening voor de huurders verbeteren. Het<br />

stadsbestuur is niet zinnens om het patrimonium uit te breiden. Wel wil het<br />

via eigen toewijzingscriteria de leefbaarheidsproblemen aanpakken en greep<br />

krijgen op de instroom van nieuwe huurders. Het is bekend dat het stadsbestuur<br />

2 nadruk legt op het aantrekken van meer bemiddelde jonge gezinnen<br />

met kinderen. Daartoe wil het stadsbestuur het bestaande negatieve imago<br />

van de sociale huisvesting bijsturen.<br />

PASH, het Platform van Antwerpse Sociale Huurders, bestaat uit 13 sociale<br />

huurdersgroepen. PASH heeft m.b.t. deze fusie en het geplande beleid haar<br />

bezorgdheid geuit. Het vraagt:<br />

• een beter en transparanter bestuurlijk beleid;<br />

• meer en betaalbare kwaliteitsvolle sociale woningen;<br />

• meer leefbaarheid in de sociale woonwijken;<br />

• een betere begeleiding van gezinnen met problemen;<br />

1. zie het sociaal huurbesluit, de Vlaamse Wooncode.<br />

2. Bestuursakkoord Antwerpen 2007-2012, Stad Antwerpen, pg. 17-18.<br />

• waardering voor het vrijwilligerswerk in de wijken;<br />

• meer bewonersparticipatie.<br />

5.2.4. Betaalbaarheid van de sociale huisvesting<br />

Voor woningzoekenden met lage inkomens zijn de stijgende basishuurprijzen<br />

en de veranderende toewijzingsregels, negatief. De toegankelijkheid neemt<br />

hierdoor immers af voor deze groep. Recent onderzoek bij 105 huurders in het<br />

Sint-Andrieskwartier leert ons dat méér dan de helft van de ondervraagden<br />

meer dan 30 % van het inkomen besteedt aan wonen. Huur én energiekosten<br />

werden in rekening gebracht.<br />

5.2.5. Huurdersparticipatie<br />

Sinds 1999 behartigt PASH3 in Antwerpen de belangen van de sociale huurders.<br />

PASH is lid van VIVAS, de Vlaamse Vereniging Inwoners Van Sociale<br />

woningen. Sedert enkele jaren organiseert PASH jaarlijks de ‘Dag van de<br />

sociale huurder’.<br />

Ondanks de geleverde inspanningen van ondermeer het opbouwwerk slagen<br />

PASH en de lokale sociale huurdersgroepen er nauwelijks in om allochtone<br />

gezinnen te betrekken bij hun werking. Hierdoor worden zij ook niet echt<br />

vertegenwoordigd door PASH. Hetzelfde kan gezegd worden over niet-allochtone<br />

maar maatschappelijk erg zwakke huurders.<br />

5.3. Private woningmarkt<br />

5.3.1. Algemeen<br />

De private huurmarkt krimpt 4 . Ook het gemiddeld kadastrale inkomen daalt,<br />

wat erop kan wijzen dat de betere woningen wegvloeien van de huurmarkt<br />

naar de koopmarkt. Het aanbod wordt kleiner dan de vraag, waardoor de<br />

huurprijzen stijgen.<br />

Oorzaken van het krimpende aanbod:<br />

• Veel verhuurders zijn op leeftijd en verkopen hun woning i.p.v. ze te<br />

renoveren. Wanneer opbrengstwoningen worden geërfd, moeten de<br />

erfgenamen de woning vaak verkopen om de hoge erfrechten te kunnen<br />

betalen. Beide mechanismen zorgen ervoor dat er veel huurpanden op de<br />

koopmarkt terecht komen;<br />

• de stijgende woningprijzen maakt verkopen interessant;<br />

• het Federale en het Vlaamse woonbeleid stimuleert het verwerven van<br />

eigendom. Het eerste niveau via de fiscaliteit, het tweede niveau via<br />

premies.<br />

3. Platform van Antwerpse Sociale Huurders.<br />

4. Vanden Broucke, P., Winters S., Buyst, E., ea Naar een aanbodbeleid voor de Vlaamse private woningmarkt,<br />

2007.<br />

52 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 53


1<br />

y Profiel huurders en verhuurders<br />

Op de private huurmarkt is het aandeel van mensen onder de 35 en boven de<br />

65 jaar groter dan het Vlaamse gemiddelde. De leeftijdsgroepen ertussen zijn<br />

ondervertegenwoordigd. Private huurders vertonen een zwakker sociaaleconomisch<br />

profiel. Ze zijn vaker werkloos, hun inkomen is lager, het aandeel<br />

alleenstaanden en eenoudergezinnen is groter.<br />

De verhuurders zijn vnl. particulieren. Een verhuurder verhuurt gemiddeld 2,2<br />

woningen. 60 % verhuurt 1 woning. Het gaat vaak om woningen via nalatenschap<br />

verworven. Zowat twee derde van de woningen wordt rechtstreeks<br />

verhuurd, de rest via een immokantoor. Het aandeel woningen dat verhuurd<br />

wordt via een sociaal verhuurkantoor, blijft beperkt. De drie Antwerpse<br />

sociale verhuurkantoren verhuren samen een 300-tal woongelegenheden. In<br />

hoofdzaak gaat het over appartementen.<br />

2<br />

y Betaalbaarheid van de huurwoningen<br />

De particuliere huurwoningen zijn minder betaalbaar dan de sociale huurwoningen3<br />

. Een grote groep huurders en kandidaat-huurders op de private<br />

huurmarkt heeft in principe recht op een sociale woning. Door het beperkte<br />

aanbod en de lange wachtlijsten vallen ze echter uit de boot.<br />

Kwalitatief slechte woningen zorgen voor hoge energiekosten die kunnen<br />

leiden tot energieschulden.<br />

4<br />

y staat van de woningen op de private woningmarkt<br />

• 13 % van de woningen is in slechte tot zeer slechte staat;<br />

• 1,6 % van de woningen is in zeer slechte staat;<br />

• 6 % van de woningen is van ontoereikende kwaliteit;<br />

• woningen in (zeer) slechte staat bevinden zich in stedelijke centra;<br />

• eind 2003 telde de inventaris van ongeschikte en/of onbewoonbare woningen<br />

3411 wooneenheden. In Antwerpen stad staan er 602 panden op de inventaris 5 .<br />

De overgrote meerderheid (442) bevindt zich in Antwerpen Noord. In Antwerpen<br />

stad staan er 303 woningen op de inventaris voor verwaarlozing (203 Antwerpen-Noord)<br />

en 1560 op de inventaris voor leegstand (1111 Antwerpen-Noord).<br />

In vergelijking met eigenaars en sociale huurders zijn de particuliere huurders<br />

kwalitatief het slechtst gehuisvest 6 . Ook de woononzekerheid is het<br />

grootst bij particuliere huurders.<br />

1. Pannecoucke, I. (2005), “De Vlaamse huursector belicht”, in: De Decker, P., Goossens, L., Pannecoucke, I.<br />

(red;), Wonen aan de onderkant, Antwerpen:ACCO, pg. 61-82.<br />

2. Pannecoucke, I., “Van krot naar herenhuis”, presentatie op de studiedag Wonen aan de onderkant, UA,<br />

28/10/2005.<br />

3. Pannecoucke, I., De Decker P. (2003), Onderzoek naar de mogelijkheden van de integratie van de private<br />

huurmarkt in het Vlaams woonbeleid, Universiteit Antwerpen: OASeS, pg. 56.<br />

4. Pannecoucke, I., “Van krot naar herenhuis”, presentatie op de studiedag Wonen aan de onderkant, UA,<br />

28/10/2005.<br />

5. Cijfers van de databank sociale planning (www.DSPA.be).<br />

6. Pannecoucke, I., De Decker P. (2003), Onderzoek naar de mogelijkheden van de integratie van de private<br />

huurmarkt in het Vlaams woonbeleid, Universiteit Antwerpen: OASeS, pg. 46.<br />

Gevolg<br />

De concurrentie onderaan de woningmarkt neemt toe. Middengroepen<br />

worden eigenaar en kopen voormalige opbrengstwoningen. Ook in achtergestelde<br />

wijken merken we deze trend. Het stadsbestuur verwelkomt deze<br />

evolutie en versterkt haar via campagnes. Dit zorgt ervoor dat betaalbare<br />

kwalitatieve woningen van de huurmarkt verdwijnen en dat de druk op de<br />

secundaire huurmarkt toeneemt. De toename van het aantal eenverdieners<br />

en nieuwkomers versterkt het effect. Hierdoor wordt alles verhuurbaar. De<br />

vaststelling dat er ca. 300 000 slechte woningen bewoond worden, bevestigt<br />

deze stelling.<br />

Privaat huren wordt alsmaar duurder. De prijsstijgingen zijn in beperkte<br />

mate het gevolg van een verbeterde woonkwaliteit. Het is vooral de ongecontroleerde<br />

vrije markt die de prijs bepaalt. Er is sprake van een slechte<br />

prijs-kwaliteit verhouding en de koopkracht van huurders op de private<br />

woningmarkt daalt.<br />

5.3.2. De rol van de huurmarkt voor kwetsbare gezinnen<br />

Veel jonge alleenstaanden en startende huishoudens huren met de bedoeling<br />

om later iets te kopen. Voor kwetsbare gezinnen is dit anders. Zij zullen<br />

nooit een eigen woning kunnen verwerven. Hun recht op wonen zal altijd<br />

onder druk staan.<br />

5.3.3. Informatie over rechten en plichten<br />

Veel private huurders geven aan geen kennis te hebben van hun rechten en<br />

plichten als huurder 7 . Bovendien weten zij vaak niet bij welke diensten zij<br />

terecht kunnen voor informatie of ondersteuning bij problemen. Hierdoor<br />

zijn diegenen die het meest nood hebben aan goede informatie het slechtst<br />

geïnformeerd.<br />

5.3.4. Discriminatie op de huurmarkt<br />

Uit onderzoek8 blijkt dat 55 % van de Turken en Marokkanen en 66 % van<br />

de mensen uit Zwart Afrika gediscrimineerd wordt. Vaak zijn het andere<br />

huurders of buurtbewoners die erop aandringen om niet aan allochtonen<br />

te verhuren. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen bevestigt dit racisme.<br />

60 % van de klachten in de periode 1993-2003 betrof eigenaars die niet aan<br />

allochtonen wilden verhuren. Het grootste eigenaarssyndicaat stelt dat de<br />

volgende categorieën risicohuurders zijn: alleenstaanden, eenoudergezinnen<br />

en etnische minderheden. De kans bestaat dat zij de huurprincipes bedreigen:<br />

stabiliteit, solvabiliteit, discretie en goed nabuurschap.<br />

7. Baert, E. Beleidsaanbevelingen private huurmarkt, Samenlevingsopbouw Antwerpen stad, 2007.<br />

8. De Decker, P. (2006), “Waar kunnen armen nog wonen?”, in: Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D.<br />

(red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 257.<br />

54 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 55


5.3.5. Krotwoningen en huisjesmelkerij<br />

Door de grote schaarste op de huurmarkt kunnen woningen van extreem slechte<br />

kwaliteit aan onredelijk hoge prijzen verhuurd worden 1 . Veel huurders die in<br />

zo’n slechte maar dure woning wonen, zijn toch niet geneigd om daarmee naar<br />

buiten te komen. Ze willen geen problemen met de huisbaas en een dak boven<br />

het hoofd is altijd beter dan de straat. Mensen zonder wettig verblijf dan weer,<br />

hebben nauwelijks rechten die hen beschermen. Steeds meer worden eenpersoonskamers<br />

gelijktijdig aan meerdere personen verhuurd. Soms betaalt men<br />

per vierkante meter! Bepaalde huizen worden verhuurd in drie shiften van acht<br />

uur.<br />

We stellen vast dat er naast Belgische huisjesmelkers steeds meer huisjesmelkers<br />

van allochtone afkomst zijn: in eerste instantie Turkse en Marokkaanse eigenaars<br />

en meer recent ook Oost-Europese en Pakistaanse.<br />

Indien een krot onbewoonbaar verklaard wordt, heeft de stad de plicht om de<br />

bewoners te herhuisvesten. Bij gebrek aan oplossingsmogelijkheden neemt de<br />

verblijfsduur in de onthaalcentra voor daklozen toe. In feite is er nood aan een<br />

bijzonder herhuisvestingsscenario.<br />

Het krotspotteam van de stad Antwerpen bezocht in 2007 in de Amandusbuurt<br />

1.395 verschillende woningen. 54,3 % van deze woningen bleek van voldoende<br />

kwaliteit 2 . Voor de overige 45,7 % werd de eigenaar gecontacteerd met de vraag<br />

om aan de mankementen te verhelpen. In 84,5 % van de gevallen deed de eigenaar<br />

dit. Voor 15,5 % bracht deze methodiek geen soelaas. Dan werd er alsnog<br />

een procedure tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring opgestart.<br />

Ook in de Atheneumbuurt ging het krotspotteam op onderzoek. De resultaten<br />

waren erg vergelijkbaar. Alleen scoorde de Amandusbuurt met 54,3 % beter wat<br />

betreft het aantal woningen dat bij aanvang in orde was. In de Atheneumbuurt<br />

was dat 40,7 %.<br />

5.3.6. Woonbewegingen doorheen de stad en de dreigende<br />

sociale verdringing3 Wij stellen een verschil en een complementariteit vast tussen de types van<br />

woonwijken binnen de stad.<br />

Antwerpen-Noord is een doorgangswijk voor zowel de lagere als de hogere<br />

sociaal-economische klassen. Nieuwkomers, generatiearmen en jonge tweeverdieners<br />

beginnen er aan hun wooncarrière. Nieuwkomers en generatiearmen<br />

in goedkope appartementen van slechte kwaliteit. Jonge tweeverdieners in de<br />

grotere, maar relatief goedkope herenhuizen. Naarmate het inkomen toeneemt,<br />

1. De Decker, P. (2006), “Waar kunnen armen nog wonen?”, in: Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D.<br />

(red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 257.<br />

2. Zie het persbericht van het krotspotteam.<br />

3. Lambrechts, L., Terreinverkenning op de private woningmarkt, Samenlevingsopbouw Antwerpen stad,<br />

2005.<br />

verhuizen mensen naar andere buurten.<br />

Naargelang het type huizen en de bewoners die erdoor aangetrokken worden,<br />

onderscheiden we twee types van woonwijken.<br />

Enerzijds zijn er arbeiderswijken met kleine woningen van lage kwaliteit en met<br />

weinig comfort. In deze wijken vinden we overwegend mensen met een lage<br />

sociaal-economische positie. Traditioneel waren dit wijken waar de Belgische<br />

arbeiders zich vestigden. De nieuwe inwijkelingen zijn nieuwe Belgen of mensen<br />

van allochtone afkomst. De sociaal-economische status van de wijk blijft dus<br />

min of meer hetzelfde, maar de kleur is gewijzigd. Anderzijds zijn er conjunctuurwijken<br />

waar jonge tweeverdieners kopen en zich blijvend vestigen. We denken<br />

bijvoorbeeld aan Zurenborg en verschillende delen van Borgerhout. In deze<br />

wijken die een conjunctuurbeweging maken, vinden we grote herenhuizen met<br />

tuin. Omdat de oudere eigenaars niet steeds in staat waren hun huizen goed te<br />

onderhouden zijn ze wat in waarde gedaald. De nieuwe eigenaars renoveren en<br />

herstellen, waardoor het huis weer in waarde stijgt. Wanneer dit op grote schaal<br />

gebeurt, zien we dat de hele wijk wordt opgewaardeerd.<br />

Het beleid van de stad focust vooral op het aantrekken van jonge tweeverdieners.<br />

Stadsvernieuwing wordt hier gezien als het opwaarderen van wijken. Men<br />

gaat uit van een onlosmakelijke band tussen het patrimonium en de bevolkingssamenstelling.<br />

Als men het patrimonium van de wijk verbetert, dan volgt<br />

de samenleving vanzelf. Ook de sociale problemen worden verondersteld te<br />

verdwijnen.<br />

Men probeert dit proces ook op gang te brengen in de doorgangswijken. En dit<br />

ondanks het feit dat deze wijken voor de stad en haar bewoners momenteel<br />

een heel andere functie hebben. Het woonbeleid mag niet eenvormig gericht<br />

zijn op het aantrekken van tweeverdieners, maar moet rekening houden met de<br />

verschillende wijktypes en hun functies. Er is m.a.w. nood aan een gedifferentieerde<br />

aanpak.<br />

Het beleid van de stad Antwerpen wordt ontgetwijfeld beïnvloed door de druk<br />

die de rijkere, groene randgemeenten uitoefenen. Sociaal-economisch heeft de<br />

stad een centrumfunctie i.v.m. cultuur, onderwijs, gezondheid én tewerkstelling.<br />

154 129 Antwerpenaren zijn binnen of buiten de stad aan het werk. In de<br />

stad Antwerpen zelf stellen bedrijven 239 371 mensen te werk. Een eenvoudige<br />

rekensom maakt duidelijk dat er erg veel mensen uit de rand naar de stad<br />

komen om er te werken.<br />

In de meeste randgemeenten ziet men de omgekeerde beweging. Er is weinig<br />

tewerkstelling in de gemeente en veel inwoners gaan elders werken.<br />

56 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 57


Besluit<br />

In de stad heeft niet elke wijk dezelfde functie. Sommige wijken zijn<br />

toegespitst op wonen. In andere wijken vinden we vooral winkelstraten of<br />

ondernemingen en kantoren. Ook niet elke woonwijk heeft dezelfde functie.<br />

De overheid moet deze functies herkennen, erkennen en ondersteunen.<br />

Het eenzijdig aantrekken van jonge tweeverdieners in alle wijken is niet<br />

wenselijk. Dit veroorzaakt immers sociale verdringing van vooral de laagste<br />

inkomensgroepen. Elk woonwijktype heeft nood aan een eigen en specifiek<br />

woonbeleid dat deel uitmaakt van een duidelijk en alomvattend woonbeleid<br />

voor de gehele stad.<br />

Stadsvernieuwingsprojecten hebben al te vaak tot gevolg dat de functie van<br />

woonwijken verandert. Men pakt de problemen van deze woonwijken niet<br />

aan, maar men verandert het karakter ervan.<br />

5.3.7. Participatie van bewoners op de private woningmarkt<br />

Wil men de problemen op de private huurmarkt efficiënt en effectief<br />

aanpakken, dan is het noodzakelijk alle betrokken partijen bij het stedelijk<br />

woonbeleid te betrekken. Zowel verhuurders als huurders moeten in overleg<br />

vertegenwoordigd worden. Wil men de zwakste private huurders bereiken,<br />

dan is een specifieke aanpak vereist.<br />

5.4. energiearmoede<br />

Sinds juli 2003 is de energiemarkt in Vlaanderen geliberaliseerd. Verscheidene<br />

leveranciers boden zich op deze markt aan. Veel huurders op zowel de private<br />

als de sociale huurmarkt kampen sindsdien met energieproblemen.<br />

5.4.1. Betalingsmoeilijkheden 1<br />

Gezinnen met betalingsmoeilijkheden worden afgesloten van energie. Op 31<br />

december 2005 was dit het geval voor 342 Vlaamse huishoudens voor wat betreft<br />

elektriciteit en voor 435 huishoudens voor wat betreft aardgas. Daarnaast zijn er<br />

een aantal huishoudelijke afnemers die gedropt zijn door hun leveranciers. Op 31<br />

december 2005 ging dit over ongeveer 35 000 huishoudens voor elektriciteit en<br />

24 000 voor aardgas. Zij werden niet afgesloten, maar verder beleverd door de<br />

netbeheerder.<br />

5.4.2. De vrijmaking van de markt bracht veel problemen met<br />

zich mee2 • Gebrek aan informatie en communicatie van zowel overheid als<br />

leveranciers;<br />

1. De Boyser, K., Leroy, T. (2006), ‘Overheid en armoedebestrijding in 2006’, in Vranken, J., De Boyser, K.,<br />

Dierckx, D. (red.): Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 67-68.<br />

2. Uit de nieuwsbrief van het opbouwwerkproject “energie en armoede”. Een project van Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen provincie i.s.m. de verenigingen waar armen het woord nemen.<br />

• onjuiste facturatie, uitblijven van facturen, onbegrijpelijke rekeningen;<br />

• een respectloze houding t.o.v. klanten, agressieve verkoop door leveranciers,<br />

onbereikbaarheid en klantonvriendelijkheid van de leveranciers,<br />

oneerlijke handelspraktijken;<br />

• oplopende kosten bij het niet kunnen betalen van rekeningen: aanmaningskosten,<br />

kosten voor ingebrekestelling en dropkosten;<br />

• problemen met budgetmeters en stroombegrenzers;<br />

• wie is beschermde klant? Wie krijgt een sociaal tarief? Vaak onbeantwoorde<br />

vragen en weigering door leveranciers;<br />

• geen of weinig adequate klachtenbehandeling;<br />

• administratieve fouten bij o.a. verhuis.<br />

5.4.3. Bevindingen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad<br />

Ook de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad worden<br />

geconfronteerd met mensen die problemen hebben met hun energiefactuur.<br />

Zij signaleren vooral volgende problemen:<br />

• De facturering;<br />

• administratieve fouten bij verhuis;<br />

• oneerlijke verkoopspraktijken;<br />

• de energiebedrijven hebben geen loketten en zijn enkel telefonisch<br />

bereikbaar. Er zijn geen vaste contactpersonen. Men wordt elke keer door<br />

iemand anders te woord gestaan;<br />

• er wordt vaak foute informatie gegeven over de facturatie;<br />

• agressieve verkoopstechnieken.<br />

De opbouwwerkers die in sociale huisvestingscomplexen werken, stellen<br />

problemen vast m.b.t. dubbele facturatie. Zo heeft de Sociale Huisvestingsmaatschappij<br />

De Goede Woning een collectief contract afgesloten met<br />

Electrabel. Toch blijven bewoners nog facturen ontvangen van Luminus,<br />

Nuon, e.a.<br />

De opbouwwerkers krijgen ook steeds meer te maken met problemen<br />

omtrent andere huurlasten zoals de kost van water, kosten voor onderhoud<br />

van gedeelde ruimten, enz.<br />

5.4.4. Europees beleid<br />

Op Europees niveau heeft de Europese Commissie (EC) initiatief genomen voor<br />

het opstellen van een "Europees Charter voor de bescherming van de Energieconsument".<br />

De EC deed een eerste rondvraag over de inhoud van zo'n charter.<br />

De werkgroep "Energie en Armoede" werkt hieraan mee. Ze doet dit samen<br />

met het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding. In de werkgroep is al een eerste<br />

brainstorm gehouden over de inhoud van het charter. Nog andere consultatierondes<br />

op Europees niveau en in de lidstaten zullen volgen. Een charter heeft<br />

geen wettelijk bindend karakter voor de lidstaten. Toch is het vaak sterk richtinggevend<br />

voor het te volgen beleid. Samenlevingsopbouw Antwerpen stad kan<br />

zich mee inschakelen in deze actie ten gunste van de zwakke energiegebruiker.<br />

58 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 59


6 ReCHT OP ONDeRwIJs<br />

6.1. algemeen<br />

Een goede scholing is een opstap naar werk en daardoor veruit de belangrijkste<br />

hefboom om aan de armoede te ontsnappen. En dat terwijl armoede<br />

net de grootste drempel vormt tot een kreukloze schoolloopbaan.<br />

Volgens Kind en Gezin is de helft van de kinderen die in arme gezinnen<br />

opgroeit van allochtone afkomst. De problemen die Belgische generatiearmen<br />

binnen het Vlaamse onderwijs ondervinden, doen zich nog veel keer<br />

sterker voelen bij kansarme allochtone leerlingen.<br />

Vooreerst zijn er de problemen die veroorzaakt worden door hun sociaaleconomische<br />

positie. Allochtone gezinnen die in armoede leven, zijn vaak slecht<br />

gehuisvest en hebben vaak relationele problemen. Ouders zijn noodgedwongen<br />

bezig met overleven zonder meer. Het onderwijs van de kinderen en een<br />

goede onderwijsondersteuning worden naar de achtergrond verdrongen. Uit<br />

een onderzoek van OASeS blijkt dan ook dat kinderen uit gezinnen met een<br />

laag inkomen veel meer schoolachterstand oplopen en vijf maal meer kans<br />

hebben om in het bijzonder onderwijs terecht te komen (25 % tegenover 5 %).<br />

Bovendien is het onderwijs voor allochtone gezinnen nog steeds te duur.<br />

Zelfs een kleine bijdrage komt onmiddellijk in concurrentie komt met andere<br />

levensnoodzakelijke uitgaven. Zeker omdat het vaak gezinnen betreft van 7<br />

tot 8 kinderen.<br />

In de tweede plaats spelen de verschillen tussen thuis- en schoolcultuur een<br />

enorme rol. Vele allochtone ouders zijn laaggeschoold en hebben slechts<br />

een gebrekkige kennis van het Nederlands. Hierdoor zijn zij vaak niet in<br />

staat de schoolloopbaan van hun kinderen mee te ondersteunen, terwijl uit<br />

onderzoek blijkt dat net deze leerlingen extra behoefte hebben aan ondersteuning.<br />

Het onderwijs van zijn kant, is vooral afgestemd op leerlingen uit<br />

de middenklasse. Hierdoor vinden kinderen uit de lagere sociaaleconomische<br />

klassen minder aansluiting bij het lessenpakket. Het Vlaamse onderwijssysteem<br />

is voor allochtone ouders nieuw en onbekend. Onvoldoende kennis<br />

van het Nederlands maakt schriftelijke en mondelinge communicatie met de<br />

school vaak moeilijk.<br />

Ten derde speelt het onderwijs als instituut een negatieve rol in het aanbieden<br />

van gelijke onderwijskansen. Uit onderzoek van het HIVA (2007) blijkt dat<br />

het onderwijs ongelijkheden naar sociale en etnische afkomst van generatie<br />

op generatie reproduceert. 1 Het onderwijs zwakt de sociale ongelijkheid<br />

waarmee kinderen de school binnenstappen niet af, maar bevestigt en ver-<br />

1. Hirtt, N., Nicaise, I., De Zutter, D. (2007), De school van ongelijkheid, Berchem: EPO.<br />

60 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 61


sterkt ze. Volgens het HIVA-onderzoek zijn de mechanismen die de ongelijkheid<br />

in stand houden, het gevolg van gevestigde belangen en politiek verzet<br />

tegen grondige hervormingen. In het onderwijs heeft er de laatste decennia<br />

wel een massificatie plaatsgevonden, maar geen democratisering.<br />

6.2. Opvoedingsondersteuning<br />

Opbouwwerkers krijgen vaak vragen over opvoedingsondersteuning. Ook<br />

binnen de hulpverlening en de jeugdzorg komt de nood aan opvoedingsondersteuning<br />

naar boven 1 . Ouders weten vaak zelf niet meer hoe ze met hun<br />

opvoeding moeten omgaan. Ze zijn vragende partij voor uitwisseling met<br />

CLB en onderwijs. Bij de ouders is er ook een grote vraag naar huistaakbegeleiding.<br />

Ouders hebben vaak verkeerde verwachtingen ten aanzien van<br />

de school. Men verwacht dat de school de opvoeding voor een groot deel zal<br />

overnemen.<br />

6.2.1. Wachtlijsten<br />

Gezinnen in armoede wijzen op enorme wachtlijsten voor aangepaste opvang<br />

voor kinderen met een handicap of gedragsmoeilijkheden. Vaak is het<br />

aanbod ook weinig adequaat. Er is nood aan een grotere flexibiliteit en aan<br />

meer occasionele vormen van opvoedingsondersteuning. Zo is er een gebrek<br />

aan kort- en crisisopvang.<br />

6.2.2. Jeugdhulpverlening en allochtone jongeren<br />

Vooral Kind en Gezin, het algemeen welzijnswerk en de bijzondere jeugdzorg<br />

bereiken jongeren van allochtone afkomst. De ambulante geestelijke<br />

gezondheidszorg heeft een gespecialiseerd aanbod rond ondermeer traumaverwerking<br />

en gedrags- en leermoeilijkheden, maar bereikt spijtig genoeg<br />

zeer weinig allochtone jongeren.<br />

Jongeren van etnisch-culturele minderheden komen vaker in residentiële<br />

instellingen terecht en hebben vaker te maken met gedwongen hulpverlening.<br />

Ze maken veel minder gebruik van de ambulante mogelijkheden omdat<br />

die onvoldoende gekend zijn en omdat er onvoldoende toeleiding is. Ook de<br />

hoogdrempeligheid en de beperkte herkenbaarheid van de diensten spelen<br />

een negatieve rol.<br />

Allochtone jongeren komen dus vaak pas in aanraking met de jeugdzorg en<br />

de hulpverlening als het water hen aan de lippen staat, als er zich een crisis<br />

voordoet of als er politioneel geïntervenieerd wordt 2 .<br />

1. Deze bemerkingen kwamen naar boven tijdens de rondetafel m.b.t. armoede en sociale uitsluiting<br />

georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad op 26 juni 2007.<br />

2. Salmon, P. (2000), Integrale jeugdhulpverlening voor jongeren uit etnisch-culturele minderheidsgroepen.<br />

6.2.3. Opvoedingsondersteuning vanaf de kleuterschool<br />

Allochtone moeders hebben een idee van de ontwikkelingsdoelen van het<br />

kleuteronderwijs en beseffen dat het belangrijk is dat hun kinderen Nederlands<br />

leren en voorbereid worden op het eerste leerjaar. Toch bereiken<br />

allochtone kinderen in de derde kleuterklas niet steeds het gewenste niveau.<br />

Vaak zijn ze nog niet schoolrijp. Ze kunnen hun achterstand ten opzichte van<br />

autochtone kinderen dus niet helemaal inhalen door kleuteronderwijs te<br />

volgen. Opvoedingsondersteuning voor de ouders en een goed contact met<br />

de school zou daaraan kunnen verhelpen. Ouders weten immers vaak niet<br />

hoe ze hun kind thuis kunnen ondersteunen. Laaggeschooldheid en gebrekkige<br />

kennis van het Nederlands blijken grote hinderpalen. Communicatie met<br />

de school verloopt hierdoor moeizaam.<br />

6.3. Onderwijs<br />

In Vlaanderen stijgt het schoolniveau nog steeds. Europees behoren we tot<br />

de top 3 . Dit succesverhaal verhult echter een steeds grotere dualisering tussen<br />

hooggeschoolden t.o.v. laaggeschoolden, rijk t.o.v. arm en autochtoon<br />

t.o.v. allochtoon. Processen van sociale uitsluiting spelen doorheen heel het<br />

onderwijstraject 4 .<br />

6.3.1. Het kleuter- en lager onderwijs<br />

Veel kinderen die in armoede leven, lopen al in het kleuteronderwijs een<br />

achterstand op. Ze stappen niet op de normale leeftijd het eerste leerjaar<br />

binnen5 . Die kinderen blijven hun leerachterstand meeslepen. Sterker, in hun<br />

verdere schoolloopbaan zal de achterstand nog toenemen.<br />

Op het einde van het lager onderwijs heeft 15 % van de leerlingen minstens<br />

één jaar vertraging opgelopen 6 . Bij de Belgische leerlingen gaat het om 13 %,<br />

bij de niet-Belgische leerlingen om bijna de helft. Vooral kinderen met een<br />

werkloze vader hebben het enorm lastig om bij te blijven. Ook kinderen van<br />

wie de moeder het lager onderwijs niet afmaakte, kunnen moeilijk volgen.<br />

Een kind uit een gezin dat moet rondkomen met een inkomen onder het<br />

armoederisico, zakt eveneens vlug naar de staart van de klas. Kinderen<br />

van alleenstaande moeders en van vreemde nationaliteit zijn bijzonder<br />

kwetsbaar 7 .<br />

De doorverwijzing naar het buitengewoon lager onderwijs is een ander<br />

3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw<br />

Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007.<br />

4. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.):<br />

Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 115.<br />

5. Nicaise, I. (Hoger Instituut van de Arbeid), in visie nr 14., 27-04-2001.<br />

6. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw<br />

Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007.<br />

7. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.):<br />

Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 117.<br />

62 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 63


groeiend probleem. In het schooljaar 2005-2006 zaten 6,44 % van alle<br />

leerlingen van het lager onderwijs in het buitengewoon onderwijs. Hun<br />

aandeel steeg sinds het begin van de jaren 90 met 45 % 1 . Problematisch is dat<br />

er onevenredig veel kinderen uit kansarme gezinnen in het buitengewoon<br />

onderwijs terechtkomen. Deze kinderen horen zeker niet allemaal thuis in<br />

het buitengewoon onderwijs; een derde zou onnodig worden doorverwezen 2 .<br />

Het gewoon lager onderwijssysteem neemt haar verantwoordelijkheid niet<br />

op t.a.v. deze kinderen of kan ze niet opnemen omwille van een gebrek aan<br />

middelen.<br />

Voor kinderen die in armoede opgroeien is niet enkel een adequate begeleiding<br />

belangrijk. Ook de context is van belang. Kinderen van arme mensen<br />

hebben dikwijls geen eigen kamertje, hebben geen kranten in huis, gaan<br />

minder vlug naar de dokter, wonen in een weinig stimulerende omgeving,<br />

enz. Ook de wijze waarop leerlingen uit kansarme gezinnen benaderd en<br />

gepercipieerd worden, is van belang. De helft van de leerkrachten is ervan<br />

overtuigd dat kinderen uit arme milieus van nature minder intelligent zijn 3 .<br />

Selffulfilling prophecy doet vaak de rest.<br />

6.3.2. Het secundair onderwijs<br />

De vertraging die kinderen oplopen in het lager onderwijs zorgt voor een<br />

ongelijke start bij aanvang van het secundair onderwijs.<br />

Ook in het secundair onderwijs stijgt het aantal leerlingen dat doorverwezen<br />

wordt naar het buitengewoon secundair onderwijs. Heel wat factoren beïnvloeden<br />

deze verwijzing: taalproblemen bij allochtonen en ontoereikende<br />

schoolse vaardigheden bij kansarme gezinnen 4 .<br />

Op het einde van het secundair onderwijs heeft 40 % van de jongens, 30 %<br />

van de meisjes en 70°% van de niet–Belgen 5 minstens een jaar vertraging.<br />

Vooral jongeren uit de lagere sociale klassen 6 lopen vertraging op. De<br />

schoolse vertraging verschilt naargelang de onderwijsvorm. Vooral in het BSO<br />

is de vertraging groot (58%). Voor het kunstsecundair onderwijs is het 50 %,<br />

voor het TSO 44 % en voor het ASO 15 %. Deze verschillen zijn te verklaren door<br />

het watervaleffect.<br />

6.3.3. Het hoger onderwijs<br />

Ook de doorstroming en de deelname aan het hoger onderwijs verschilt<br />

1. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.):<br />

Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 117.<br />

2. Nicaise, I. (Hoger Instituut van de Arbeid), in visie nr 14., 27-04-2001.<br />

3. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.):<br />

Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 119.<br />

4. Idem.<br />

5. Bral, L., maatschappelijke trends met achterstelling als insteek, uiteenzetting Samenlevingsopbouw<br />

Vlaanderen, Brussel, 7 mei 2007.<br />

6. Gemeten aan de beroepscategorie en het diploma van de ouders.<br />

naargelang de socio-economische groep waartoe men behoort 7 .<br />

Opmerkelijk is dat slechts 1 op 5 allochtone jongeren er in slaagt een diploma<br />

hoger onderwijs te behalen. Verschillende factoren zijn bepalend 8 : de lage<br />

sociaaleconomische positie, de lagere score wat betreft verbale vaardigheden,<br />

het ontbreken van rolmodellen, een zwakke vooropleiding, onvoldoende<br />

informatie over de structuur van het hoger onderwijs, slechte contacten<br />

met medeleerlingen of met docenten, enz.<br />

6.3.4. Na het onderwijs<br />

Ook na de onderwijsloopbaan blijft de kloof tussen laag– en hooggeschoolden<br />

toenemen. Laaggeschoolden volgen immers minder bijkomende<br />

opleidingen dan hoger geschoolden. De cultuur van het levenslang leren gaat<br />

aan hen voorbij. Ook de digitale kloof blijft groeien.<br />

6.3.5. Brede school: een interessant instrument om te werken<br />

aan gelijke onderwijs kansen<br />

Brede School verwijst naar een lokaal samenwerkingsverband tussen school<br />

en andere maatschappelijke actoren. Het Brede Schoolconcept hertekent<br />

de plaats van de school in de samenleving. De school is niet langer een<br />

eiland binnen de buurt. Op die manier kunnen de school en de buurt mekaar<br />

wederzijds versterken.<br />

Brede Schoolprojecten zijn er niet alleen in Vlaanderen en Brussel, maar ook<br />

in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.<br />

y Het vlaamse beleid rond Brede school<br />

De Vlaamse ministers van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport, Welzijn en de<br />

Vlaamse Gemeenschapscommissie schaarden zich achter het concept Brede<br />

School. In een visietekst 9 wordt de idee van de Brede School vertaald naar<br />

de Vlaamse context. Er zijn proefprojecten in een aantal steden waaronder<br />

Antwerpen.<br />

y Brede school en kansarmoede<br />

De Brede Schoolprojecten lopen vooral in kansarme buurten of in scholen<br />

met veel kansarme leerlingen. Die scholen ervaren immers vlugger de grenzen<br />

van de eigen draagkracht. De nood aan samenwerking wordt er sterker<br />

aangevoeld.<br />

Er bestaat op beleidsniveau geen consensus over de focus op kansengroepen.<br />

Men stelt zich immers de vraag of een exclusieve focus niet stigmatiserend is<br />

en of niet alle kinderen recht hebben op een dergelijk project. Daarom werd<br />

7. De Boyser, K. (2006), ‘Breuklijnen in het onderwijs’, in Vranken, J., De Boyser, K., Dierckx, D. (red.):<br />

Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2006, Leuven: Acco, pg 12.<br />

8. Almaci, M., Depreeuw, B., ea, Allochtonen in het hoger onderwijs: Factoren van studiekeuze en studiesucces<br />

bij allochtone eerstejaarsstudenten, maart 2007.<br />

9. Joos, A., Ernalsteen, V., Lanssens, A., Bredeschool in Vlaanderen en Brussel. Visietekst., Steunpunt<br />

gelijke onderwijskansen, 36 pg. , december 2006.<br />

64 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 65


in de visietekst ingeschreven dat Brede Schoolprojecten ten goede moeten<br />

komen aan alle kinderen en jongeren en dat de meerwaarde schuilt in de<br />

uitwisseling tussen verschillende groepen.<br />

Wie de prioritaire partners zijn in Brede Schoolprojecten, is afhankelijk<br />

van de lokale context. Vaak zijn het organisaties actief op het domein van<br />

cultuur, jeugd of sport. De primaire oriëntatie van Brede Schoolprojecten<br />

op toeleiding naar het verenigingsleven, is hier niet vreemd aan. Elk project<br />

heeft ook een Centrum voor Leerlingen Begeleiding als partner. Soms participeert<br />

ook een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk. Opvallend is dat als de<br />

problematiek zwaarder is, welzijnspartners sterker vertegenwoordigd zijn.<br />

In Vlaanderen is de Brede School niet noodzakelijk een instrument voor<br />

gelijke onderwijskansen omdat het niet expliciet bedoeld is voor kansengroepen.<br />

Toch lopen Brede Schoolprojecten vooral in scholen met veel<br />

kansarme leerlingen of in scholen in kansarme buurten. Hoewel men binnen<br />

het Steunpunt GOK momenteel de invloed van Brede Schoolprojecten nog<br />

onderzoekt, lijkt het niet voorbarig om te stellen dat de impact positief is. De<br />

Brede School kan een belangrijk instrument zijn om onderwijsachterstelling<br />

weg te werken.<br />

In andere landen staat men al verder in het effectenonderzoek. In Nederland<br />

stelde men de volgende resultaten vast:<br />

• Een positief effect op de binding leerling-school;<br />

• het aantal leerlingen dat deelneemt aan activiteiten stijgt;<br />

• het schoolverzuim en het voortijdig schoolverlaten neemt af;<br />

• de slaagpercentages zijn hoger en de door- en uitstroom is beter;<br />

• de sociale competenties, het zelfvertrouwen en de verantwoordelijkheidszin<br />

nemen toe.<br />

In de Verenigde Staten stelde men het volgende vast in ‘community schools’:<br />

• Leerlingen leren meer en zijn meer aanwezig op school;<br />

• er is een positief effect op de onderwijsbetrokkenheid van de families;<br />

• community schools functioneren beter en vitaliseren de buurt;<br />

• de community school verkleint de verschillen in succes tussen kansrijke en<br />

kansarme leerlingen.<br />

66 • Deel 1 • OmgevINgsaNalyse Deel 1 • OmgevINgsaNalyse • 67


Deel 2<br />

TOeNemeNDe<br />

POlaRIseRINg<br />

eN segRegaTIe<br />

Samenleven in diversiteit<br />

1 INleIDINg<br />

Diversiteit is een realiteit! Onze samenleving is de laatste decennia op<br />

heel wat vlakken steeds meer divers geworden. Vooral de toename van de<br />

etnisch-culturele diversiteit is opmerkelijk. De stad Antwerpen heeft inwoners<br />

uit meer dan 160 herkomstlanden en is daarmee na New York de meest<br />

kleurrijke stad ter wereld. Een realiteit die niet door iedereen aanvaard<br />

wordt.<br />

Volgens het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding 1<br />

is het aantal buitenlanders dat ons land binnenkomt de laatste jaren<br />

fors gestegen. In 2005 kwamen er meer dan 92.000 buitenlanders aan<br />

in België. Twee derde daarvan kwam uit Europa. Momenteel leven er in<br />

ons land ongeveer twee miljoen mensen van buitenlandse herkomst.<br />

Zevenhonderdduizend van hen hebben inmiddels de Belgische nationaliteit<br />

verworven.<br />

De toenemende verscheidenheid in onze samenleving is niet alleen etnisch.<br />

Een aantal maatschappelijke veranderingen maken onze samenleving steeds<br />

veelvormiger en complexer. Geleidelijk aan is de manier waarop we invulling<br />

geven aan ons leven minder voorspelbaar geworden 2 . Job, woonplaats,<br />

relatie of politieke voorkeur zijn niet langer statisch maar onderhevig aan<br />

verandering. We wonen, werken en ontspannen ons niet meer op dezelfde<br />

plaats. Sommige mensen bewegen zich in een netwerk dat voor een groot<br />

stuk uit verwanten bestaat 3 . Voor veel anderen zijn collega’s, vrienden, buren<br />

en familieleden "aparte mensen voor aparte wensen"; ze maken niet per se<br />

deel uit van hetzelfde sociale netwerk. Voor sommigen is de woonomgeving<br />

het toneel voor het sociale leven, terwijl het voor anderen niet meer is dan<br />

een plek om te slapen.<br />

Nieuwe communicatiemiddelen brengen de wereld in de huiskamer. We<br />

knopen virtuele contacten aan en de massamedia brengen conflicten tussen<br />

Westerse landen en landen met een islamitische bevolking heel dichtbij. Dit<br />

alles beïnvloedt het samenleven hier.<br />

De grote maatschappelijke veranderingen en de toegenomen diversiteit<br />

in sociale relaties kunnen voeding geven aan een gevoel van onzekerheid.<br />

Onveiligheidsgevoelens en bezorgdheid over sociale samenhang zijn<br />

te beschouwen als uitingen van deze onzekerheid. De twijfel beroert ons<br />

echter niet enkel individueel. De maatschappij in haar geheel, wordt erdoor<br />

geraakt.<br />

1. Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, jaarverslag 2007, 178 p.<br />

2. Vlaams minderhedencentrum, 2006, visietekst sociale cohesie.<br />

3. Zie visietekst sociale cohesie van het Vlaams Minderheden Centrum.<br />

68 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 69


In de wijken waarin wij werken, komen armoedeproblemen en samenlevingsproblemen<br />

samen voor. Radicaliseringmechanismen haken op elkaar in<br />

en versterken elkaar. De cocktail van bestaans(on)zekerheid, diversiteit in<br />

leef- en wooncultuur, etnische afkomst en generaties, leidt tot wrijvingen 1 .<br />

In de minst draagkrachtige wijken hebben bewoners geen mogelijkheid om<br />

zich af te sluiten voor elkaar. Dit leidt automatisch tot spanningen. Het ontbreekt<br />

aan ontmoetingsplaatsen gericht op diversiteit en netwerkvorming.<br />

De toenemende armoede maakt deze wijken ook minder draagkrachtig. Men<br />

vindt er relatief weinig kapitaalkrachtige mensen die de lasten mee kunnen<br />

dragen. Kwalitatieve dienstverlening van post of bank trekt weg. De kloof<br />

tussen goede en minder goede wijken groeit.<br />

De cultuur van allochtonen wordt als een belangrijk probleem ervaren. Die<br />

zou botsen met belangrijke kenmerken van de Westers samenleving zoals<br />

individuele vrijheid en secularisering. Sinds 11 september is deze polarisering<br />

nog toegenomen. We merken dit aan een sterkere identificatie van jongeren<br />

met de islam en racisme gecombineerd met toegenomen islamofobie.<br />

Samenlevingsconflicten zijn echter niet uitsluitend cultureel van aard. Ze<br />

zijn ook het resultaat van structurele achterstelling, racisme, verrechtsing en<br />

mondiale polarisering.<br />

De opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stellen een<br />

toenemende segregatie en polarisering vast. Kristel Driessens stelt dat inwoners<br />

van arme wijken aan sociale segregatie doen 2 .<br />

Tegelijkertijd verharden de groepen hun standpunten tegenover elkaar. Het<br />

gaat ons inziens over een groeiende polarisering tussen moslims en nietmoslims.<br />

Ook Karin Heremans, directrice van het Koninklijk Atheneum van<br />

Antwerpen – een school met meer dan 50 verschillende nationaliteiten -,<br />

stelt dat de polarisering en de segregatie de laatste jaren is toegenomen 3 . Zij<br />

stelt een kloof vast tussen kansarm en kansrijk, allochtoon en autochtoon,<br />

gelovig en ongelovig, moslim en niet-moslim.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad is ervan overtuigd dat mensen die<br />

in deze samenleving minder macht hebben, nood hebben aan netwerken,<br />

solidariteit en (politieke) participatie aan de samenleving. De enige manier<br />

om iets aan de wereld te veranderen, is een machtspositie verwerven om zo<br />

een tegenmacht te vormen 4 .<br />

1. Zie voorstellingsfolder Samenlevingsopbouw Antwerpen stad: “Wie zijn we, Wat doen we en Waarom?”.<br />

2. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

3. Heremans, K., debat op de 7de dag op zondag 9 september 2007.<br />

4. Hooghe, M., Bij het overlijden van Piere Bourdieu: Cultuur is macht, De standaard 2/02/2002.<br />

2 sOCIOlOgIsCHe TReNDs<br />

2.1. Individualisering<br />

2.1.1. Toenemende individualisering<br />

In onze samenleving staat het individu centraal. Op allerlei terreinen doet<br />

men een appel op het individu. Het individu is het planbureau van het eigen<br />

leven en mensen worden geacht steeds de regie over het eigen leven te<br />

voeren.<br />

In reflecties over deze tendens botsen we op twee mogelijke invullingen van<br />

de individualisering. Een positieve invulling verbindt individualisering met<br />

vrijheid, autonomie en zelfredzaamheid. De positieve invulling zet zich af<br />

tegen bevoogding en betutteling. Een negatieve invulling verbindt individualisering<br />

met egoïsme en consumentisme. Het brengt het individualisme<br />

ook in verband met fenomenen als zingevingsproblemen, morele ontreddering,<br />

sociaal isolement, verharding van sociale relaties en toenemende<br />

criminaliteit.<br />

2.1.2. De samenleving is een risicosamenleving geworden<br />

Er duiken in onze samenleving nieuwe risico’s op die zorgen voor nieuwe<br />

onzekerheden. Mensen moeten meer dan vroeger zelf keuzes maken5 . Blijven<br />

ze bij hun partner, of gaan ze een nieuw relatie aan? Blijven ze dit werk<br />

doen, of zoeken ze een andere job? Blijven ze wonen in een achtergestelde<br />

buurt of verhuizen ze? Leeft men volgens norm A, of volgens norm B?<br />

Hier zien we het bevrijdend aspect van de individualisering. Het is niet langer<br />

de maatschappij die bepaalt hoe men dient te leven, er is plaats voor eigenheid.<br />

Tegelijkertijd is het maken van keuzes een verplichting. Het warme<br />

nest van de familie- en dorpsgemeenschap dat in jouw plaats kiest, is er<br />

niet langer. Het maakte plaats voor een stedelijke jungle die voortdurend in<br />

beweging is en waarin men zelf voortdurend beweegt zonder te weten waar<br />

men zal uitkomen.<br />

Elchardus 6 spreekt liever van de traditionalsering en het tanende gezag van<br />

politieke en religieuze ideologieën. Werd ons denken vroeger vooral in goede<br />

banen geleid door het gedachtegoed van de godsdienstige of politieke zuil<br />

waartoe we behoorden, tegenwoordig worden onze opvattingen vooral<br />

gevoed door onderwijs en massamedia, niet door het individu. Het is een<br />

illusie te denken dat voorkeuren het gevolg zijn van een vrije, individuele<br />

keuze die weinig te maken heeft met maatschappelijke of economische<br />

structuren.<br />

5. Geldof, D., Niet meer maar beter. Over zelfbeperking in de risicomaatschappij , Leuven: ACCO, 1999.<br />

6. Elchardus, M., interview in de Morgen nav zijn boek "de dramademocratie", 2002.<br />

70 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 71


De individualisering en de toegenomen vrijheid gaan gepaard met nieuwe<br />

vormen van sociale ongelijkheid. Immers, om van die vrijheid te kunnen<br />

genieten, moet men geld hebben. Voor de groepen die worden getroffen<br />

door werkloosheid, leidt dit tot grote frustraties. De kloof tussen arm en rijk,<br />

tussen opgeleiden en niet-opgeleiden, tussen zij die kunnen kiezen en zij die<br />

niet kunnen kiezen, tussen zij die participeren aan de samenleving en zij die<br />

niet participeren, vergroot.<br />

2.1.3. De toenemende angst en het subjectieve<br />

onveiligheidsgevoel<br />

Uit onderzoek blijkt dat de angst én de belangstelling voor angst 1 toeneemt<br />

in onze samenleving. Deze angst komt o.m. tot uiting in de toename van het<br />

onveiligheidsgevoel.<br />

Dit onveiligheidsgevoel heeft negatieve gevolgen. Angstige mensen beperken<br />

hun bewegingsvrijheid en voelen zich ongelukkig. De band met de buurt<br />

verzwakt en de gemeenschapszin neemt af. Individuele bewoners passen<br />

hun gedrag aan. Zij blijven meer thuis, laten extra sloten en alarminstallaties<br />

plaatsen. Zij trekken zich psychisch en fysiek uit de buurt terug, wat<br />

dan weer bijdraagt tot een verdere atomisering van de buurt. De informele<br />

sociale controle neemt af, wat dan weer kan leiden tot een toename van de<br />

criminaliteit. Met andere woorden: angst is negatief voor de levenskwaliteit<br />

van mensen, van de buurt en van de samenleving. Angst komt ook tot uiting<br />

in een verhoogde kans op politiek extremisme en de ontwikkeling van een<br />

repressieve opstelling.<br />

Belangrijk voor de interculturele wijken waarin Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad werkt, is dat de grotere zichtbaarheid van “de andere” een<br />

groter onbehagen en onveiligheidsgevoel veroorzaakt. De eerste generatie<br />

migranten schakelde zich in via arbeid en wilde daarbij haar eigenheid<br />

zoveel als mogelijk verborgen houden. De laatste decennia is "de allochtoon"<br />

zichtbaarder geworden 2 . De confrontatie met “de andere” roept onveiligheidsgevoelens,<br />

angstreacties en racistische reflexen op.<br />

Het samenleven met migranten kan minimaal verklaren waarom Vlamingen<br />

zich onveilig voelen 3 . Dit heeft an sich niets te maken met de criminaliteit<br />

onder de allochtone bevolking. Onveiligheidsgevoelens zijn vooral het resultaat<br />

van de angst voor onbekenden.<br />

Hierover verscheen deze zomer een ophefmakende studie van de Amerikaanse<br />

1. Elchardus, M., ea, Onveiligheidsgevoelens, een literatuurstudie. Studie uitgevoerd in opdracht van de<br />

KBS, 2003.<br />

2. De Vos, R., “Filosofische visies op gemeenschapsvorming” in: Cockx, F., De Vriendt, J., Cahier, Ne Zanger<br />

is een roep: over gemeenschapsvorming, 2006.<br />

3. Van hemel, L., Subculturele diversiteit en onveiligheidsgevoel in Vlaanderen, Eindverhandeling, Katholieke<br />

universitiet Leuven, 2005.<br />

socioloog Robert Putnam 4 . Hij stelt dat als de diversiteit in een wijk stijgt, de<br />

sociale netwerken uit elkaar vallen en mensen elkaar gaan wantrouwen. Ook<br />

tussen autochtonen onderling, stijgt het wantrouwen als er vreemde eenden<br />

in de bijt komen. Voor de tegenstanders van de multiculturele samenleving<br />

een bewijs dat ze niet werkt!<br />

Mark Hooge stelt dat het inderdaad niet vanzelfsprekend is om samen te leven.<br />

Spontaan zal er nooit contact komen 5 . Daarom moet je dit kunstmatig bevorderen.<br />

Als je dit niet doet, krijg je buren die elkaar negeren. Mensen krijgen<br />

minder angst voor elkaar als ze de muren van het getto slopen. Dit gaat niet<br />

vanzelf. De overheid moet ingrijpen. Intercultureel samenleven, is aangeleerd<br />

gedrag. Angst voor anderen is een van onze menselijke overlevingsinstincten.<br />

2.1.4. Gebrek aan herkenbaarheid<br />

Angst en het vermijdingsgedrag zorgen ervoor dat het niet vanzelfsprekend is<br />

om contact te maken met mensen van een andere afkomst.<br />

De Nederlandse sociologe Talja Blokland stelt dat samenlevingsproblemen en<br />

het tekort aan sociale cohesie voortvloeien uit een gebrek aan herkenbaarheid<br />

6 . Herkenbaarheid ontstaat op basis van herhaaldelijke observaties van<br />

anderen in de openbare ruimte. Herkenbaarheid doorbreekt de anonimiteit.<br />

Het is een remedie tegen de onzekerheid en het gevoel geen vat te hebben op<br />

de eigen straat, buurt of stad die men niet langer als van zichzelf beschouwt.<br />

Werken aan ontmoeting en herkenbaarheid in het dagdagelijkse leven is niet<br />

eenvoudig. Vaak is er immers sprake van een diepgeworteld wantrouwen<br />

tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De negatieve beeldvorming via de<br />

media is hier niet vreemd aan.<br />

Bewoners geven sterk aan dat ze problemen hebben met de herkenbaarheid<br />

van hun omgeving. Onzekerheid en onveiligheid prijken hoog op de lijst van<br />

zwaarste problematieken waar ze mee geconfronteerd worden. Vaak wordt<br />

de veelvormigheid en complexiteit van de samenleving toegeschreven aan de<br />

andere “die van mij verschilt”.<br />

Ruth Soenen stelt in haar antropologisch onderzoek vast dat op publieke<br />

plaatsen en in winkels of trams, mensen willens nillens in contact komen met<br />

diverse soorten onbekenden. Zij noemt dit het kleine ontmoeten 7 . Het gaat om<br />

vluchtige en korte contacten die reëel zijn en die een sociale betekenis hebben.<br />

Het kleine ontmoeten confronteert ons met een grote diversiteit en kan<br />

er mee voor zorgen dat “de andere” meer herkenbaar wordt.<br />

4. Vandyck, T., “hoe meer diversiteit er is, hoe groter het wantrouwen wordt” in: De morgen, 18 augustus<br />

2007.<br />

5. Hooghe, M., ‘Het verenigingsleven en een democratische politieke cultuur. Dragen alle verenigingen bij<br />

tot de democratie?’, in: dialoog – webtijdschrift voor agogiek in dialoog, jaargang nr. 2, maart 2003.<br />

6. Blokland, T., Wat stadsbewoners bindt: sociale relaties in een achterstandswijk, Kampen, Kok Agora,<br />

1998.<br />

7. Soenen, R., Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad, Garant, 160 p.<br />

72 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 73


2.2. groepsvorming<br />

2.2.1. Individualisering gaat het opnemen van een<br />

maatschappelijk engagement niet tegen<br />

De toenemende individualisering, secularisering, modernisering en vermarkting<br />

worden als belangrijke oorzaken van de samenlevingsproblemen en<br />

het afbrokkelen van de sociale samenhang gezien. De verregaande individualisering<br />

zou groepsvorming tegengaan en het aantal verbindingen tussen<br />

mensen doen afnemen 1 .<br />

Kijkt men naar de werkelijkheid dan ziet men dat er geen sprake is van<br />

sociale ontbinding. Mensen zetten zich in als vrijwilliger, zijn lid van een vereniging<br />

en organiseren collectieve acties. De tijdsgeest mag dan liberaal zijn,<br />

mensen blijven sociale wezens 2 . Volgens Duyvendak verlangt er nagenoeg<br />

niemand naar een ongebonden, autonoom of contextloos leven. De gemeenschapsbanden<br />

bestaan nog altijd, maar ze zijn veranderd. Het groepsgedrag<br />

is lichter, makkelijker en minder beperkend geworden. De collectieven waar<br />

men deel van uit maakt zijn minder robuust dan de vroegere kerken, partijen<br />

of vakbonden.<br />

Enkele cijfers op een rijtje:<br />

3 • De helft van de Vlamingen is actief in minstens één vereniging . Dit<br />

is een stabiel cijfer. In de grootstad stellen wij een hoger participatiecijfer<br />

vast dan elders.<br />

4 • Een vijfde van de Vlamingen verricht onbetaald vrijwilligerswerk .<br />

Dit is opnieuw een stabiel cijfer. Deze groep bestaat meer uit<br />

mannen, 45 tot 65 jarigen en hoger geschoolden. Vlamingen doen<br />

ook meer aan vrijwilligerswerk in de stedelijke rand dan in de<br />

grootsteden.<br />

• Maatschappelijk achtergestelde groepen participeren opmerkelijk<br />

minder aan het verenigingsleven dan de sociaaleconomisch sterkere<br />

groepen5 . Enkel in religieuze verenigingen, vakbonden, vrouwenorganisaties<br />

en helpende verenigingen speelt de socio-economische<br />

achtergrond geen rol.<br />

Mensen organiseren zich niet minder dan enkele decennia geleden. Ze doen<br />

dit wel op een andere manier. Zo stelt Lesley Hustinx 6 vast dat het vrijwilligersengagement<br />

veranderd is. Het klassieke beeld van een langdurige,<br />

1. Duyvendak, J., “Specie kleeft anders dan cement” in: MO/samenlevingsopbouw, oud en nieuw, 15de<br />

jaargang, nr. 144/145.<br />

2. Duyvendak, J., Hurenkamp, M., Vrijheid in gemeenschap. Essay, 2004.<br />

3. Bral, L., Maatschappelijke trends met achterstelling als invalshoek, Presentatie op Samenlevingsopbouw<br />

Vlaanderen op 7 mei 2007.<br />

4. Idem.<br />

5. Gijselinckx, C.; Loose, M., Wie participeert er (toch)? Patronen en factoren van verwachte en onverwachte<br />

participatie aan het verenigingsleven in Vlaanderen, in: Vlaanderen gepeild, Leuven: Hoger<br />

Instituut voor de Arbeid, 2007.<br />

6. Hustinx, L., “De rechten van vrijwilligerswerk. Eigentijds vrijwilligerswerk voor iedereen een recht?” in:<br />

overwerk, tijdschrift van het steunpunt WAV, 2-3, 2005.<br />

regelmatige onbaatzuchtige, onvoorwaardelijke en organisatiegebonden<br />

inzet, vervaagt. Meer en meer maakt dit beeld plaats voor een vorm van<br />

kortstondig, projectmatig, zelfgericht en ongebonden vrijwilligerswerk.<br />

2.2.2. Groepsvorming op basis van verschillende rollen en<br />

identiteiten<br />

Voor de sector Samenlevingsopbouw - die werkt aan structurele oplossingen<br />

voor collectieve problemen - is de vaststelling dat het probleem van sociale<br />

samenhang gaat over een tekort aan bruggen tussen bestaande gemeenschappen<br />

of groepen belangrijk. Vanuit onze maatschappelijke opdracht<br />

om vooral te werken met maatschappelijk achtergestelde groepen is de<br />

kloof tussen hoog- en laaggeschoold, kansrijk en kansarm, allochtoon en<br />

autochtoon, gelovig en niet gelovig, moslim en niet moslim een belangrijk<br />

aanknopingspunt.<br />

Groepen ontstaan vaak spontaan uit het sociale weefsel van de samenleving 7 .<br />

Vanuit de opbouwwerkmethodiek is het belangrijk te bekijken hoe in de<br />

huidige maatschappelijke context groepen zich vormen en in stand houden.<br />

Wij overlopen de verschillende bases waarop groepen gevormd worden 8 .<br />

y groepsvorming op basis van dezelfde etnische afkomst<br />

Etnisering wordt vaak opgevat als een vorm van sociale afsluiting9 . Met<br />

etnisering bedoelen we het benadrukken van fysieke en culturele aspecten<br />

die betrokkenen zien als het eigene. Etnisering kan betrekking hebben op<br />

de verschillende deelaspecten van een cultuur zoals de taal, de godsdienst,<br />

de zeden en gewoonten, de geschiedenis of de politiek. Kortom, met alles<br />

wat met de identiteit van gemeenschappen te maken heeft. Het is hierbij<br />

niet van belang of de constructie van de nieuwe identiteit historisch juist<br />

is of niet. Van belang is dat de betrokkenen deze constructie voorstaan en<br />

legitiem achten. Etnisering is niet alleen een reactie op uitsluiting, maar kan<br />

zich ook voordoen tijdens processen van sociale opgang. Ook de autochtone<br />

bevolking is niet vrij van etnisering. Nationalisme, het streven naar uniforme<br />

waarden en normen, naar een cultureel homogene samenleving en de<br />

opgang van extreemrechts zijn makkelijk uit te leggen als vormen van witte<br />

etnisering.<br />

y groepsvorming vanuit identificatie rond een gezamenlijk belang<br />

Mensen van allochtone afkomst organiseren zich in zelforganisaties 10 vanuit<br />

de identificatie met de eigen groep, om hun eigen identiteit te kunnen bele-<br />

7. Görgöz, R., “Gemeenschapsvorming en diversiteit”, in: Cockx, F., De Vriendt, J., Cahier, Ne Zanger is een<br />

roep: over gemeenschapsvorming, 2006, blz. 81.<br />

8. Gebaseerd op gesprekken op de personeelstweedaagse (april 2007) en de ronde tafel rol van het middenveld<br />

– verenigingsleven – actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007, Georganiseerd door<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

9. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002.<br />

10. Veel van die zelforganisaties zijn erkend door stad Antwerpen.<br />

74 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 75


ven, om hun cultuur uit te dragen of om ontmoetingen met Belgen tot stand<br />

te brengen. Zo zullen de voortrekkers van zelforganisaties andere leden van<br />

de groep helpen om zich te integreren of dienstverlening organiseren voor<br />

nieuwkomers uit de eigen groep.<br />

y groepsvorming op basis van religie<br />

We stellen vast dat de rooms-katholieke religie steeds minder een bindmiddel<br />

is. Toch is er ook sprake van een revival. Denken we maar aan de populaire<br />

jongerendagen en de groeiende invloed van de Sint-Egidius gemeenschap.<br />

Voor de moslimbevolking is religie nog wel een belangrijk bindmiddel.<br />

In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad actief is, zijn<br />

moskeeën belangrijke ontmoetingsplaatsen. Daarom zijn het ook belangrijke<br />

plekken als men de moslimgemeenschap wil bereiken én betrekken bij de<br />

ruimere samenleving. We doen er een appél op hen als burger. Moskeeën<br />

kunnen een plaats zijn van waaruit emancipatorisch gewerkt wordt.<br />

y groepsvorming op basis van een achterstellingspositie<br />

Men kan mensen organiseren op basis van hun achterstellingspositie zoals<br />

dit gebeurde bij eerdere emancipatieprocessen (vrouwenbeweging, arbeidersbeweging,<br />

…). Deze vorm van groepsvorming is eigen aan de sector<br />

samenlevingsopbouw.<br />

We kunnen stellen dat elke vorm van groepsvorming uitsluiting in de hand<br />

werkt. Ook als men mensen organiseert op basis van een gezamenlijk belang,<br />

sluit men andere belangen uit. Bij het organiseren van een straatpoets<br />

bijvoorbeeld zijn er “goede burgers” die meewerken en “slechte burgers” die<br />

niet participeren. Zelfs mensen samenbrengen om te feesten, kan aanleiding<br />

geven tot segregatie. Zo kreeg de allochtone gemeenschap een veeg uit de<br />

pan van Antwerpse politici omdat ze niet aanwezig waren op de nieuwjaarsreceptie<br />

van de stad.<br />

2.3. Netwerkvorming<br />

2.3.1. Gebrek aan gemengde netwerken<br />

Opbouwwerkers stellen vast dat spontane groepsvorming tot homogene<br />

groepsvorming leidt. Mensen zoeken gemakkelijker mensen op die eenzelfde<br />

culturele voorkeur hebben, een gelijke rol vervullen, van dezelfde etnische<br />

afkomst zijn en/of hun identiteit op dezelfde manier beleven. Ze doen dit<br />

vooral omdat ze in een groep vertrouwen en veiligheid vinden.<br />

We merken dat netwerken moeilijk gemengd geraken, zowel naar etnische<br />

als naar sociaal-economische diversiteit. Bijvoorbeeld: “witte” huurdersgroepen<br />

hebben zo’n hoge drempels dat het voor allochtone huurders<br />

moeilijk is om er deel van uit te maken; de netwerken van generatiearmen<br />

beperken zich vooral tot lotgenoten…<br />

De homogene groepsvorming werkt segregatie in de hand. Segregatie kan<br />

leiden tot polarisering als de standpunten van de groepen t.o.v. elkaar verharden.<br />

Een manier om segregatie en polarisering tegen te gaan is het slaan<br />

van bruggen tussen de verschillende segmenten van de samenleving. Daar<br />

wringt echter het schoentje. Talja Blockland stelt dat sociale netwerken van<br />

burgers van allochtone en autochtone afkomst moeilijk onderling gemengd<br />

raken 1 . Het gaat immers over die contacten die mensen niet spontaan<br />

aangaan 2 .<br />

Er is niet alleen een gebrek aan gemengde netwerken tussen mensen van<br />

allochtone en autochtone afkomst. Ook de kloof tussen arm en rijk vind je<br />

terug in sociale netwerken.<br />

Bourdieu 3 stelt dat de hogere klassen het sociale en culturele kapitaal gebruiken<br />

om de lagere sociale klassen op een subtiele manier te verhinderen om<br />

op te klimmen op de sociale ladder. Door bv. interessante banen onder elkaar<br />

te laten circuleren en ervoor te zorgen dat opera hoger wordt geschat dan<br />

carnavalsnummers zet men het sociaal en het cultureel kapitaal in om het<br />

economisch kapitaal te reserveren voor de ingewijden.<br />

Armoede gaat ook gepaard met krimpende en homogene sociale netwerken<br />

en een afname van de sociale contacten 4 . Armen nemen nauwelijks deel<br />

aan het socio-culturele leven. Vrije tijd is vaak het eerste waarop bespaard<br />

wordt. Hierdoor raken mensen in armoede nog meer vervreemd van de<br />

samenleving.<br />

2.3.2. Sociologische strategieën om tot duurzame vermenging<br />

van netwerken te komen<br />

Het feit dat mensen zich vooral bewegen in eigen kring kan leiden tot de<br />

oprichting van verenigingen die het wij/zij-gevoel versterken. In een samenleving<br />

die al barsten vertoont, kan dit problematisch zijn. We moeten dus op<br />

zoek naar manieren om gemengde netwerken te creëren.<br />

Binnen de sociologie zijn er verschillende standpunten over het werken aan<br />

gemengde netwerken. Afhankelijk van de stroming gaat men ervan uit dat<br />

men contacten al dan niet moet forceren om tot een respectvolle interculturele<br />

samenleving te komen.<br />

De aanhangers van de contacthypothese gaan ervan uit dat onbekend<br />

1. Blokland, T., Wat stadsbewoners bindt: sociale relaties in een achterstandswijk, Kampen, Kok Agora,<br />

1998.<br />

2. Ronde tafel m.b.t. de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag<br />

4 september 2007, Georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

3. Om klassenverschillen te beschrijven, gebruikt Pierrre Bourdieu het begrip “kapitaal”. Hij maakt een<br />

onderscheid tussen: economisch kapitaal: financieel bezit; sociaal kapitaal: het geheel van relaties tussen<br />

het individu en de anderen en de graad van eer en respectabiliteit die men geniet; cultureel kapitaal:<br />

kennis, vaardigheden, de familiaal-culturele erfenis en diploma’s.<br />

4. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

76 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 77


onbemind maakt. Negatieve beeldvorming treedt op als gevolg van het ontbreken<br />

van contacten tussen autochtonen en allochtonen. Men gaat ervan<br />

uit dat gemengde contacten gemengde netwerken tot stand brengen. Uit<br />

onderzoek 1 blijkt dat mensen die op het werk of in hun buurt contact hebben<br />

met etnische minderheden minder geneigd zijn om die groep als geheel<br />

op afstand te houden. Hierin vinden de onderzoekers grond voor volgende<br />

stelling: alledaagse positieve ervaringen van mensen in gemengde sociale<br />

situaties, kunnen bijdragen aan het verminderen van etnische dreiging. In<br />

Vlaanderen blijkt nochtans dat de weerstand t.a.v. allochtonen niet wegebt<br />

door gewenning 2 .<br />

Aanhangers van de like me hypothese gaan ervan uit dat gemengde contacten<br />

uitzonderlijk zijn omdat je enkel contact wil onderhouden met mensen<br />

die in hoge mate hetzelfde zijn. Door een sterk verschillende levensstijl<br />

hebben mensen nu eenmaal nauwelijks contactonderwerpen, zelfs al wonen<br />

ze op een steenworp van elkaar 3 .<br />

Het nut van het kunstmatig bevorderen van contact wordt enkel aanvaard<br />

binnen de contacthypothese: je krijgt netwerken over de grenzen heen als<br />

je ontmoeting organiseert over de grenzen heen. Bij de like me hypothese is<br />

er alleen ergernis als je verschillende culturen samenbrengt. Alleen als men<br />

mensen eerst opvoedt opdat andersheid eigenheid wordt, wordt het verschil<br />

weggevlakt.<br />

Uit beide hypotheses kan men een derde hypothese synthetiseren die stelt<br />

dat men dezelfde mensen met grote regelmaat moet samenbrengen omdat<br />

ze anders toch weer uit elkaar drijven door hun verschillende levensstijl.<br />

De hypothese stelt dat je mensen een andere levensstijl moeten aanleren<br />

om intercultureel te kunnen samenleven. Elkaar aanvaarden en met elkaar<br />

leren omgaan, veronderstelt meer dan het creëren van sociale netwerken in<br />

buurten. Het gaat over een leerproces met als doel ”het andere” als normaal<br />

te beschouwen en niet als een aantasting van je eigenheid .<br />

Robert Putnam spreekt over bonding en bridging 4 . Men versterkt allerlei<br />

groepen (bonding) rond een gemeenschappelijkheid. Vanuit deze groepsvorming<br />

werkt men aan een open houding t.o.v. andere groepen door opnieuw<br />

te zoeken naar wat men gemeenschappelijk heeft. Van daaruit bouw je<br />

aan bruggen en leg je dwarsverbindingen tussen verschillende groepen<br />

(bridging).<br />

Bij bridging en bij het bevorderen van de solidariteit tussen groepen zijn er<br />

een aantal hinderpalen. Eerst en vooral kunnen de groepen zich moeilijk<br />

1. Coenders, M., Lubbers, M., Scheepers, P., ‘Het tolerante land’ in historisch en landenvergelijkend perspectief,<br />

In: Jaarboek Mens en Maatschappij, december 2006. Amsterdam: University Press.<br />

2. Meulemans, B., Billiet, J., Etnocentrisme in Vlaanderen, Opmars of afnamen?, in: Vlaanderen gepeild,<br />

Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, administratie planning en statistiek, 2005.<br />

3. Zie bijvoorbeeld het onderzoek van Maarten Loopmans: Loopmans, M. (2000), ‘Het bedrog van de<br />

buurt’, Agora, 16 (3), 26-28.<br />

4. Putnam, R., Bowling alone. The collapse and revival of American Community. New York, Simon and<br />

Schuster.<br />

identificeren 5 met elkaar. Men leeft binnen de veilige grenzen van de eigen<br />

groep en wil dat het liefst zo houden. Ten tweede is de sociale afstand tussen<br />

de groepen met macht en de groepen zonder macht, groot. Religieuze en<br />

culturele verschillen tussen de “machtigen” en de “machtelozen” benadrukken<br />

deze afstand nog eens.<br />

Volgens Talja Blockland moet men mensen, groepen en instituties duurzaam<br />

of herhaald bij elkaar brengen wil men tot een interculturele samenleving<br />

komen en wil men sociale netwerken doen ontstaan. Zij stelt dat er drie<br />

belangrijke aanknopingspunten zijn om mensen bij elkaar te brengen. In de<br />

eerste plaats is er het thema van de sociaaleconomische achterstand van<br />

de onderscheiden minderheden. Zolang die achterstand niet kleiner wordt,<br />

blijven andere initiatieven tot verbinden onzinnig. Sociaaleconomische<br />

positieverbetering van minderheden gaat samen met meer interetnische<br />

verbindingen.<br />

Het tweede aangrijpingspunt betreft de inrichting van openbare plaatsen<br />

en het benutten van publieke instituties. Deze inrichting is belangrijk om<br />

publieke familiariteit op te bouwen. Als stadsbewoners de anderen herhaald<br />

tegenkomen, bouwen ze kennis op waardoor het vreemde meer eigen wordt.<br />

Het derde aangrijpingspunt betreft duurzame projecten die interetnische<br />

verbindingen bevorderen op niet-etnische gronden. Het gaat over het<br />

verbinden op grond van gemeenschappelijkheid en het overstijgen van wat<br />

mensen scheidt.<br />

Om tot kwaliteitsvolle banden te komen kan men verschillende stappen zetten<br />

op de bindingsladder.<br />

In eerste instantie moeten mensen elkaar ontmoeten, wil er sprake zijn van<br />

intercultureel contact. In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen<br />

stad actief is, is dit niet evident omdat de verschillende gemeenschappen<br />

elkaar niet kennen en naast elkaar leven. Groepsoverstijgende ontmoeting<br />

moet bewust tot stand worden gebracht. Het gaat bijvoorbeeld over straat-<br />

of buurtfeesten, maar ook over het inrichten van ontmoetingsplaatsen<br />

(markt, bibliotheek, park, speelterrein of voetbalveld) waar verschillende<br />

etnische groepen met elkaar in contact kunnen komen.<br />

De tweede stap is dat mensen elkaar leren kennen. Sommigen denken dat<br />

ontmoeten automatisch leidt tot het leren kennen en waarderen van elkaar 6 .<br />

Dit is echter erg optimistisch gedacht. Het vluchtige ontmoeten op een<br />

straatfeest, festival of markt leidt niet noodzakelijk tot betekenisvolle communicatie<br />

tussen leden van verschillende etnische groepen. Enkel het bewust<br />

streven naar wederzijds begrip en respect leidt tot resultaat.<br />

Een stap verder is het organiseren van interculturele ontmoeting om concrete<br />

5. Zie ook Talja Blokland m.b.t. herkenbaarheid.<br />

6. Zie de contacthypothese.<br />

78 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 79


afspraken te maken over bijvoorbeeld omgangsvormen in de buurt, geluidshinder,<br />

enz. De idee is dat wanneer buurtbewoners tot een gesprek komen ze<br />

misschien ontdekken dat ze minder van elkaar verschillen dan ze aanvankelijk<br />

dachten en dat ze zich aan dezelfde problemen in de buurt ergeren. Deze<br />

ontdekking kan een basis zijn om gezamenlijk afspraken te maken.<br />

Een laatste stap is het streven naar wederzijdse hulprelaties. Het idee is dat<br />

maatschappelijk achtergestelden door informeel contact met meer kapitaalkrachtige<br />

groepen meer informatie en dus betere kansen krijgen in de<br />

samenleving.<br />

2.3.3. Solidariteit in een interculturele samenleving<br />

Men kan zich afvragen of het erg is dat er weinig gemeenschappelijkheid en<br />

solidariteit bestaat tussen de verschillende bevolkingsgroepen 1 . Wanneer<br />

iedereen voldoende solidair is met de leden van de eigen groep en wanneer<br />

niemand zich vijandig opstelt jegens niet-groepsleden is er toch niets aan de<br />

hand?<br />

Twee argumenten schragen de idee dat er in de interculturele samenleving<br />

nood is aan solidariteit tussen de verschillende bevolkingsgroepen 2 . Het<br />

eerste argument vloeit voort uit overwegingen over sociale rechtvaardigheid.<br />

Een samenleving is het aan zichzelf verplicht hardnekkige sociale ongelijkheid<br />

te bestrijden. Pas wanneer burgers gelijke kansen krijgen en deze kansen<br />

ook daadwerkelijk kunnen gebruiken, is de geschetste laissez-faire-houding<br />

verdedigbaar. Een tweede argument is gebaseerd op een welbegrepen<br />

eigenbelang: een aanzienlijk en structureel verschil in sociale positie tussen<br />

bevolkingsgroepen bedreigt de sociale samenhang. De kans dat uitgesloten<br />

groepen gevoelens van wrok ontwikkelen en zich definitief afkeren van de<br />

ontvangende samenleving wordt groter naarmate de culturele en sociale<br />

scheidslijnen scherper en meer langdurig zijn.<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad erkent dat het risico bestaat dat<br />

socio-economische tegenstellingen omslaan in etnisch religieuze tegenstellingen.<br />

Sociale cohesie bestaat bij de gratie van doorlaatbare grenzen tussen<br />

groepen, onderlinge afhankelijkheid en wederkerigheid. Dit alles komt er<br />

niet vanzelf. Zowel de overheid als de burgers zullen proactief moeten handelen<br />

om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid te creëren.<br />

2.3.4. Rol van het middenveld<br />

We willen even stil staan bij het middenveld. In het zoeken naar nieuwe<br />

organisatievormen om tot een solidaire en interculturele samenleving te<br />

komen, speelt het middenveld ons inziens een belangrijke rol.<br />

1. Komter, A., Burgers, J. & Engbersen, G., Het cement van de samenleving; een verkennende studie naar<br />

solidariteit en cohesie. Amsterdam, University Press, 2000.<br />

2. Idem.<br />

Luc Huysse 3 definieert het middenveld als organisaties die drie activiteiten<br />

ontplooien: dienstverlening, waardenvorming en belangenverdediging.<br />

Met deze activiteiten bouwt het middenveld bruggen tussen de burger<br />

en de politieke instellingen. Er wordt m.a.w. gewerkt aan integratie binnen<br />

de samenleving in het algemeen en binnen het politiek systeem in het<br />

bijzonder.<br />

y vangnetten van het klassieke verenigingsleven vallen weg: wat is het<br />

belang van het middenveld?<br />

In het verleden beschikten politieke partijen over een middenveld waarbinnen<br />

gewone mensen zich engageerden. Meer concreet ging het over<br />

zuilgebonden verenigingen, scholen, jeugdbewegingen, enz. Dit middenveld<br />

is voor een groot deel weggevaagd en niet langer een middel tot integratie<br />

van mensen in de samenleving en in de politieke wereld. Dit wil niet zeggen<br />

dat mensen geen engagement meer aangaan. Het aantal mensen dat aan<br />

het verenigingsleven deelneemt, blijft constant. Mensen engageren zich wel<br />

anders en elders. In de steden is er een rits aan nieuwe fora en verenigingen,<br />

enz. Soms gaat het over tijdelijke verenigingen of actiegroepen die zichzelf<br />

opheffen als ze hun doel bereikt hebben. Ook in de culturele sector en bij<br />

migrantenorganisaties vinden we een bruisend engagement terug.<br />

Het is belangrijk dat de overheid het middenveld activeert. Op deze manier<br />

maken politici de burger duidelijk dat er naar hem geluisterd wordt én dat<br />

het zin heeft om je ergens voor in te spannen.<br />

y verenigingsleven en democratisering<br />

Mark Hooghe stelt vast dat een samenleving waarin er netwerkvorming<br />

bestaat beter functioneert 4 op politiek en economisch vlak. Participatie<br />

leidt tot een beter functionerende overheid. Een sterk uitgebouwd verenigingsleven<br />

zet de overheid onder druk om meer alert te reageren op diverse<br />

maatschappelijke behoeften. M.a.w. op macroniveau is een vereniging of een<br />

beweging een krachtig instrument om economische en politieke belangen te<br />

verdedigen.<br />

Op microniveau is er echter geen aanwijzing dat de deelname aan groepen<br />

automatisch zou leiden tot een meer democratische instelling van individuen.<br />

Soms kan zelfs het omgekeerde optreden. Sommige verenigingen zoals<br />

vakbonden blijken geen democratische houding te bevorderen. Het verenigingsleven<br />

komt niet als een soort democratisch manna uit de lucht vallen.<br />

Verenigingen zijn maar goed voor de democratie in de mate dat er binnen die<br />

verenigingen ook een democratisch waardepatroon gecultiveerd wordt 5 . Dan<br />

zijn het plaatsen waar mensen leren onderhandelen en bemiddelen. Deze<br />

3. Huyse, L, Over politiek, Leuven: Uitgeverij Van Halewyck, 2003, 437 p.<br />

4. Hooghe, M., ‘Het verenigingsleven en een democratische politieke cultuur. Dragen alle verenigingen bij<br />

tot de democratie?’, in: dialoog – webtijdschrift voor agogiek in dialoog, jaargang nr. 2, maart 2003.<br />

5. Vooral verenigingen met veel hooggeschoolde leden, worden hierdoor gekenmerkt. Vaak zijn dit buurtwerken,<br />

schoolcomités of sportverenigingen.<br />

80 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 81


vaardigheden hebben een positief effect op het democratisch bewustzijn.<br />

Mark Hooghe doet een oproep op het middenveld om constant aan deze kar<br />

te trekken.<br />

2.4. samenleving en conflicten<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad stelt vast dat er zich in verschillende<br />

stadswijken al dan niet latente conflicten voor doen.<br />

2.4.1. Concurrentie aan de onderkant van de samenleving<br />

In 2003 begon de wereld aan haar sterkste economische groei sinds de jaren<br />

’701 . Sinds de val van de Berlijnse muur zijn klassenverschillen ogenschijnlijk<br />

minder belangrijk geworden. Schijn bedriegt, want de grote ongelijkheden<br />

komen meer en meer terug op de – internationale – agenda. Mondiaal<br />

spreekt men over de 20/70/10 samenleving. Rik Coolsaet beschouwt dit als<br />

de nieuwe vorm van klassenmaatschappij: de 20 % uitgestotenen, de 70 %<br />

middenklasse en de 10 % superrijken. Mondiaal stelt men vast dat de kloof<br />

tussen de allerrijksten en de allerarmsten toeneemt. De aanvaarding van<br />

grote ongelijkheden slinkt. De middenklasse leeft in angst om in verdrukking<br />

te raken.<br />

In Vlaanderen zien we dat de groep mensen die in armoede leeft of met<br />

uitsluiting wordt geconfronteerd steeds meer divers is. Volgens de onderzoeksgroep<br />

OASeS van de Universiteit Antwerpen kennen personen van<br />

Marokkaanse en Turkse herkomst een zeer groot armoederisico (zie <strong>omgevingsanalyse</strong><br />

deel 1).<br />

Hoewel er veel overeenkomsten bestaan tussen de verschillende maatschappelijk<br />

achtergestelde groepen, hebben ze geen voeling met elkaar. Generatiearmen,<br />

arbeiders en de lagere middenklasse beschouwen elkaar, en vooral<br />

de allochtonen, als concurrenten op de woon- school en arbeidsmarkt.<br />

Een verklaring voor deze concurrentie vinden we in de competitietheorie 2 .<br />

Die stelt dat mensen met een zwakke economische positie meer concurrentie<br />

ondervinden van de aanwezige allochtonen. Hierdoor uiten ze meer<br />

bezwaren tegen hun aanwezigheid. Deze theorie verklaart ook waarom leden<br />

van etnische minderheidsgroepen leden van andere etnische groepen als<br />

bedreigend ervaren en dienovereenkomstig op hen reageren.<br />

De concurrentie aan de onderkant van de samenleving neemt overigens toe.<br />

De aanwezigheid van mensen zonder wettig verblijf, is hier niet vreemd aan.<br />

Ze worden als een last ervaren als ze in een problematisch contact komen<br />

met de legale samenleving. Mensen zonder wettig verblijf die niet in een<br />

(zwart) economisch circuit terecht komen omwille van ziekte, gezin, ouder-<br />

1. Coolsaet R. (2008), de geschiedenis van de wereld van morgen, Uitgeverij van Halewijck, Leuven, 320 p.<br />

2. Jacobs, D., Abts, K., Swyngedouw, M. (2001), Verklaringen voor etnocentrisme. De rol van sociaal<br />

kapitaal, sociaal-economische onzekerheid, sociale integratie en gevoelens van discriminatie. Een<br />

verkenning. Brussel: IPSoM.<br />

dom of het ontbreken van netwerken komen in armoede terecht. Zij wegen<br />

op de draagkracht van de netwerken die hen ondersteunen. De nieuwste<br />

groepen worden door eerder gemigreerde gemeenschappen én door de<br />

autochtonen in de rol van zondebok geduwd. Zo stelt Vranken 3 in het onderzoek<br />

naar armoede bij mensen van buitenlandse afkomst dat de ervaren<br />

achterstelling mensen in het verweer dwingt. Het zet hen er toe aan om op<br />

hun eigen beurt mensen te gaan uitsluiten.<br />

Dit confronteert opbouwwerkers met het feit dat maatschappelijk achtergestelde<br />

groepen waar zij zich naar richten niet enkel verschillend zijn maar dat<br />

ze elkaar als concurrenten beschouwen. De maatschappelijk achtergestelde<br />

groepen met de minste draagkracht krijgen de zwaarste draaglast van de<br />

problemen die diversiteit met zich meebrengt. Dit werkt net bij de maatschappelijk<br />

achtergestelde groepen radicalisering in de hand.<br />

2.4.2. Racisme, onverdraagzaamheid en toegenomen<br />

islamofobie<br />

Een groot aantal Vlamingen aanvaardt de diversiteit in de samenleving en<br />

de multiculturele samenleving niet. Bijna negen Vlamingen op tien vindt dat<br />

vreemdelingen zich moeten aanpassen aan de Belgische cultuur en gebruiken.<br />

Amper 3,5 % vindt dat nieuwkomers hun eigen cultuur mogen behouden.<br />

Dit betekent niet dat Vlamingen afwijzend staan tegenover de migrant<br />

als persoon. Bijna 60 % van de Vlamingen vindt dat Turken en Marokkanen<br />

over het algemeen vriendelijk zijn als men ze beter leert kennen.<br />

Zoals we in het deel 1 “Armoede en sociale uitsluiting” al aanhaalden, zijn<br />

mensen van niet-Europese afkomst vaak het slachtoffer van discriminatie op<br />

de arbeidsmarkt, de woningmarkt en in het onderwijs.<br />

In 2006 ontving het Centrum 650 meldingen van raciale discriminaties en<br />

racisme en 75 klachten van discriminatie op basis van geloof. Een vergelijking<br />

met voorgaande jaren duidt op een aantal onrustwekkende trends: racistisch<br />

geweld zit in de lift, er zijn meer meldingen van discriminatie in de dagelijkse<br />

omgang en het racisme op de werkvloer lijkt verder te stijgen.<br />

De jonge generatie protesteert openlijk tegen discriminatie en sociale uitsluiting.<br />

Ze wil het verschil niet langer uitgommen maar haar culturele eigenheid<br />

op het publieke forum verdedigen. Tarik Fraihi 4 stelt dat de mondigheid van<br />

de tweede generatie allochtonen veel groter is dan die van de eerste generatie.<br />

Ze zijn niet bereid om hun kansen te verspelen door discriminatie en<br />

racisme. Juist omdat allochtone jongeren ervaren dat ze niet dezelfde kansen<br />

krijgen als hun autochtone leeftijdsgenoten en mondig geworden zijn, is er<br />

op dit moment een radicalisering aan de gang. Allochtone jongeren willen<br />

3. Van Robaeys, B., Vranken, J., Perrin, N. & M. Martiniello (2007), De kleur van armoede. Armoede bij<br />

personen van buitenlandse herkomst, Leuven: Acco.<br />

4. Fraihi, Tarik (2000), Het failliet van de integratie-industrie. Opinietekst in de Morgen, 8 mei 2002.<br />

82 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 83


erbij horen en eisen hun rechten op. Inclusief het recht om anders te zijn.<br />

Tarik Fraihi wijst ook op een belangrijk sociologisch mechanisme dat stelt<br />

dat "de ander" zich meer en meer gaat gedragen volgens het racistische<br />

beeld dat in de perceptie overheerst 1 . Allochtone jongeren doen beroep op<br />

hun destructief recht 2 . Dit is het recht dat mensen zich toeëigenen om wraak<br />

te nemen op diegene die hen onrecht heeft aangedaan. De pijn die hen is<br />

aangedaan geeft hen het recht om te reageren. Soms tegen de dader zelf,<br />

maar vaak ook tegen een onschuldige derde. Allochtone jongeren beschouwen<br />

kolonisatie en discriminatie als onrecht. De ongelijkheid die hen treft,<br />

willen zij wreken op “de” maatschappij. Destructief recht in combinatie met<br />

uitsluiting leidt tot territoriumdrang op het openbare terrein, het gebruik van<br />

de beschuldiging van racisme als wapen en het moeilijk bespreekbaar maken<br />

van overlast en criminaliteit.<br />

De toenemende onverdraagzaamheid en racisme is te verklaren door<br />

verschillende factoren zoals de economische perceptie, de aanwezigheid<br />

van een politieke partij met een racistisch discours en vermoedelijk ook de<br />

beeldvorming in de strijd tegen het terrorisme na 11 september 3 .<br />

Sinds 11 september 2001 wordt "de ander" geïdentificeerd met de islam.<br />

Soms wordt de islam gezien als de nieuwe vijand bij uitstek in een nakende<br />

botsing van beschavingen. Soms wordt hij gezien als onverenigbaar met<br />

de democratie en dus als een obstakel voor de integratie 4 . De islam wordt<br />

geassocieerd met terrorisme, vrouwenonderdrukking, fundamentalisme,<br />

onverdraagzaamheid, enz. Er is een groeiend vijandbeeld t.a.v. moslims. Dit<br />

werkt de segregatie verder in de hand. De uitgebreide media-aandacht voor<br />

de wereldwijde “war on terrorism” versterkt de associatie tussen islam en<br />

terrorisme alleen maar. En dit met alle gevolgen van dien voor de houding<br />

t.o.v. vreemdelingen.<br />

Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende stromingen<br />

binnen de islam: moslimextremisme, orthodoxie, gematigde strekkingen,<br />

enz. Allemaal één pot nat. De angst voor de islam wordt mee gevoed door de<br />

media die rapporteren over islamitische partijen in Turkije en Marokko, maar<br />

die zwijgen over het toenemende christelijk fundamentalisme in Europa en<br />

de Verenigde staten.<br />

Sprekende voorbeelden over deze eenzijdige beeldvorming zijn er te over.<br />

Nederlands politicus Geert Wilders voert op zijn webstek een strijd tegen de<br />

islamisering van Nederland en beweert dat zes op de tien Nederlanders "de<br />

islam" als een bedreiging zien. Het is duidelijk dat deze beeldvorming een<br />

1. Fraihi, T., “Racisme:Vlaanderen is ziek;”, in: uitpers, nr. 76, 7de jg, juni 2006.<br />

2. Destructief recht is een term uit de contextuele therapie.<br />

3. Idem.<br />

4. Zemni, S. (2006), Politieke Islam, 9/11 en jihad, ACCO, Leuven, 227 p.<br />

ideale voedingsbodem vormt voor een groeiende polarisering tussen moslims<br />

en de anderen. Het vijandsbeeld wordt sterker. Waar er vroeger in de praktijk<br />

van het opbouwwerk werd verwezen naar Marokkaanse en Turkse mensen<br />

als oorzaak van de problemen wordt er nu vaker verwezen naar moslims als<br />

probleemveroorzakers. Bij de moord op Joe Van Holsbeeck in het centraal<br />

station van Brussel werd meteen de vinger gewezen naar de allochtone<br />

gemeenschappen en dan meer specifiek Noord-Afrikanen. Er werd de moslimgemeenschap<br />

gevraagd om de hand in eigen boezem te steken. Het bleek<br />

achteraf niet om een Noord-Afrikaanse dader te gaan. Anderzijds vindt de<br />

ontvangende samenleving het niet evident om zelf mee de verantwoordelijkheid<br />

op te nemen voor de racistische moorden van Hans Van Temssche.<br />

2.4.3. Radicalisering<br />

Rik Coolsaet 5 stelt vast dat er overal ter wereld een proces van radicalisering<br />

bezig is. Voorbeelden zijn de opkomst van het extreem-rechtse gedachtengoed,<br />

het neoconservatieve en het christelijk fundamentalisme in de<br />

Verenigde Staten en de toenemende islamofobie.<br />

Het is dan ook geen toeval dat het begrip identiteit de afgelopen decennia<br />

zo’n belangrijke plaats inneemt in de politiek. Religieus fanatisme en politiek<br />

extremisme versimpelen de wereld tot een wij tegen zij. In het zij projecteren<br />

we ons onbehagen. In het wij zoeken we beschutting. Voorbeelden<br />

hiervan zijn het hypernationalisme in Joegoslavië, de genocide in Rwanda en<br />

dichter bij huis de opkomst van het Vlaams nationalisme.<br />

Heel wat jongeren met een moslimachtergrond zijn op zoek naar hun eigen<br />

identiteit 6 . Steeds meer jongeren van de tweede generatie voelen zich in<br />

deze zoektocht aangesproken door de islam. Voor velen gaat de islamisering<br />

gepaard met een specifiek levensmodel waarbij men als belijdende moslim<br />

zo strikt mogelijk bepaalde religieuze voorschriften tracht op te volgen. Er<br />

zijn een aantal uiterlijke zaken waaruit blijkt dat steeds meer jongeren antwoorden<br />

zoeken in de islam. Waar meisjes een aantal jaar geleden klaagden<br />

dat hun vader hun dwong om een hoofddoek te dragen is de hoofddoek<br />

momenteel ook een emancipatorische strijd van vrouwen om het recht op<br />

hun eigen identiteit. Opbouwwerkers worden geconfronteerd met jongeren<br />

die plots weigeren om een hand te geven aan iemand van het andere<br />

geslacht, die actie willen voeren tegen (Marokkaanse) cafés en restaurants<br />

waar ook alcohol wordt geschonken en die in discussie gaan over de evolutieleer.<br />

Andere voorbeelden zijn het op tijd bidden, de vraag om ook op de<br />

werkplaats te kunnen bidden en de toenemende vraag naar halal voedsel op<br />

scholen.<br />

Deze tendens van islamisering haakt in op tendensen van structurele<br />

uitsluiting op de arbeidsmarkt, in het onderwijs én de toenemende islamo-<br />

5. Zemni, S. (2006), Politieke Islam, 9/11 en jihad, ACCO, Leuven, 227 p.<br />

6. Fadil, N., Een seculier alternatief door “extrimistene te bestrijden?, een bijdrage op de KIF-KIF site, juni<br />

2006.<br />

84 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 85


fobie. Steeds meer jongeren die goed opgeleid zijn maar zich gediscrimineerd<br />

voelen, identificeren zich verregaand met de eigen groep. Jean Tillie (2006)<br />

stelt dat een beperkte groep moslimjongeren kiest voor een sociaal isolement<br />

dat gepaard gaat met een sterk wantrouwen tegenover het politieke<br />

bestuur. Deze jongeren komen terecht bij radicale imams en websites van<br />

radicale islamitische stromingen zoals Wahabieten en Jihadisten, of ze<br />

belanden in Salafistische studiegroepjes. De auteur benadrukt tegelijkertijd<br />

dat we dit radicalisme genuanceerd en binnen de juiste proporties moeten<br />

blijven bekijken. Hij waarschuwt ervoor om niet alle jongeren over één kam<br />

te scheren. Ten eerste gaat het (in Nederland) om een zeer kleine groep<br />

jongeren van 2 %. Het overgrote deel van de moslimbevolking in Nederland<br />

is niet gevoelig voor radicalisme. Ten tweede gaat het om fundamentalisten<br />

met een groot wantrouwen ten opzichte van de politieke elite, maar ook<br />

tegenover hun eigen religieuze elite. Het zijn mensen die vinden dat de islam<br />

onder vuur ligt en dat daar wat aan gedaan moet worden.<br />

Voor opbouwwerkers die niet vertrouwd zijn met de islam blijkt het overigens<br />

erg moeilijk om de radicalisering van moslims juist in te schatten.<br />

Zowel volwassenen als jongeren organiseren zich vaak rond religie: een<br />

plaats organiseren om samen te bidden, Arabische les of koranles geven,<br />

een reis naar Mekka organiseren,… Het is vaak niet duidelijk wanneer hun<br />

doelgroep gewoon probeert om vroom te leven en antwoorden zoekt in een<br />

religieuze context en wanneer ze radicale standpunten innemen. De ervaring<br />

leert dat voeling met en kennis van islam bij opbouwwerkers en kennis van<br />

andere talen hier erg belangrijk in zijn. Deze zaken zijn nodig om situaties<br />

in een juist perspectief te plaatsen, om mensen te kunnen erkennen in hun<br />

identiteit en om hen op een constructieve manier bij de ruimere samenleving<br />

te betrekken.<br />

Jean Tillie en Frank Buysse minimaliseren het gevaar van het radicalisme<br />

niet helemaal. Ze willen het probleem aanpakken door moslimjongeren<br />

een democratisch alternatief te bieden én ze uit hun gesloten netwerken<br />

te halen. De stedelijke overheid sluit zich daarbij aan en doet een appel op<br />

Samenlevingsopbouw Antwerpen stad om bruggen te slaan 1 .<br />

Sami Zemni stelde op het rondetafelgesprek van Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad dat jongeren op zoek zijn naar zingeving 2 . Ze zijn ook op zoek<br />

naar hun identiteit. Radicale stromingen willen dat jongeren hun individualiteit<br />

opgeven en zich identificeren met de radicale islam. Daarom stelt Zemni<br />

dat eenzijdig werken aan het verbeteren van de socio-economische positie<br />

van allochtone jongeren niet voldoende is. We moeten ook aandacht blijven<br />

hebben voor de identiteitsvorming.<br />

1. Verslag Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007 en Ronde tafel m.b.t.<br />

de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag 4 september 2007.<br />

Beiden georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

2. Verslag Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007.<br />

Radicalisme vinden we overigens evengoed terug bij aanhangers van het<br />

extreem Vlaams nationalistisch denken of bij het christelijk fundamentalisme.<br />

Een fundamenteel verschil is echter de angst die gepaard gaat met<br />

het denken over de islam. Rosalie Heens (stafmedewerker van Werkplaats<br />

Theologie en Maatschappij) stelt dat men de invloed van het creationisme of<br />

de New born Christians minimaliseert en die invloed niet als een bedreiging<br />

ervaart. Moslims daarentegen worden sowieso als bedreiging voor onze<br />

westerse waarden en normen gezien 3 .<br />

2.5. samenleven: relatie tussen overheid<br />

en burger<br />

2.5.1. Verzuring en cliëntgedrag<br />

Maatschappelijk stellen we een verzuring vast bij de bevolking. Mensen zijn<br />

de greep kwijt op hoe dingen lopen in de samenleving. De economische<br />

conjunctuur, de kennismaatschappij en het ondoorzichtige politieke bedrijf<br />

zorgen voor onbehagen met een pessimistisch toekomstbeeld als gevolg. Ook<br />

de internationale spanningen zijn geen ver-van-mijn-bedshow meer.<br />

In de wijken waar Samenlevingsopbouw Antwerpen stad actief is, tekent<br />

deze verzuring de dagelijkse realiteit scherp. Het Vlaamse belang haalt er een<br />

groot aantal stemmen.<br />

De overheid bleef niet afzijdig. Er kwamen wijkplannen, opleidings- en<br />

tewerkstellingsinitiatieven, systemen om de communicatie en de dienstverlening<br />

tussen burger en beleid/overheid te optimaliseren. Mensen<br />

verwachten ook alle heil van de overheid (het stadsbestuur). De overheid<br />

stelt zich vaak op als een manager die zijn burgers benadert als klanten van<br />

haar bedrijfseenheden. De burger wordt meer en meer behandeld vanuit<br />

een klantenfilosofie. Dit model benadert de burger te eenzijdig als kritische<br />

consument. Gebrek aan betrokkenheid maakt dat burgers zich te afhankelijk<br />

opstellen van de overheid. Het maakt hen bang want men is overgeleverd<br />

aan de beslissingen die men elders neemt.<br />

De Vlaamse regering wil dit cliëntmodel doorbreken. Het Vlaamse regeerakkoord<br />

van juli 2004 4 sluit meer aan bij een neo-republikeinse invulling van<br />

het concept burgerschap. Van alle burgers en het maatschappelijk middenveld<br />

wordt een verantwoordelijke, actieve betrokkenheid verwacht. Ook de<br />

overheid moet haar duit in het zakje doen. Op deze manier ontstaat er een<br />

tweerichtingsverkeer waarin elke partij haar verantwoordelijkheid opneemt<br />

en zich loyaal t.o.v. de ander opstelt.<br />

3. Rosalie Heens op de Ronde tafel over polarisering en radicalisering van dinsdag 12 juni 2007.<br />

4. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de<br />

overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap,<br />

administratie planning en statistiek, 2005.<br />

86 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 87


Onderzoek 1 wijst uit dat de tweerichtingsrelatie nog niet bestaat. De Vlaming<br />

kijkt nog steeds naar de overheid als ultieme probleemoplosser. De eigen<br />

inzet wordt als minder belangrijk beschouwd. Vooral laaggeschoolden hechten<br />

veel belang aan de rol van de overheid. Ze vinden de eigen inzet om van<br />

de samenleving waarin men leeft iets te maken minder belangrijk. Het appèl<br />

van de Vlaamse overheid aan de burgers om zich actief in te zetten sluit beter<br />

aan bij de hoger geschoolden, de mannelijke bevolking, diegenen die ooit lid<br />

zijn geweest van verenigingen en diegenen die al vertrouwen stellen in de<br />

overheid. Het is m.a.w. een serieuze uitdaging om ook de andere bevolkingsgroepen<br />

te activeren.<br />

2.5.2. Het wantrouwen t.o.v. politieke instanties en overheid<br />

Naast de angst voor “de ander” is ook het wantrouwen in instellingen een<br />

belangrijke oorzaak van het groeiende onbehagen. Vooral instellingen die<br />

men associeert met politiek, worden niet vertrouwd: de regering, vakbonden,<br />

partijen, pers, justitie, ….<br />

Volgens Elchardus is de wantrouwige burger geen bijzonder kritische of<br />

betrokken burger 2 . Integendeel, het is een burger die weinig participeert<br />

in het verenigingsleven, weinig vrijwilligerswerk doet, een lage mate van<br />

buurtbetrokkenheid toont, niet zou gaan stemmen als er geen opkomstplicht<br />

zou zijn, die sterke gevoelens van antipolitiek koestert en sceptisch staat<br />

tegenover de vertegenwoordigersdemocratie. De wantrouwige burger is een<br />

verzuurde burger.<br />

Het uit onbehagen geboren antipolitieke gevoel veroorzaakt wantrouwen en<br />

een mens- en maatschappijbeeld dat botst met de democratische waarden<br />

en dat getuigt van een gevoel van politieke machteloosheid en gemis aan<br />

empowerment. Sterke indicatoren voor het algemene gevoel van onbehagen<br />

zijn de pessimistische toekomstverwachtingen en het onveiligheidsgevoel<br />

die sterk met elkaar verweven zijn. Dit is een bange samenleving en bange<br />

mensen hebben weinig vertrouwen in de instellingen.<br />

2.5.3. Burgerparticipatie<br />

De klassieke vormen van participatie bestaan niet meer. De participatiekanalen<br />

als adviesraden, hoorzittingen en inspraakprocessen hebben afgedaan.<br />

Overal zie je mensen tegen deze oude instrumenten opbotsen 3 . De Rynck<br />

spreekt van een verschuiving in het participatiepatroon 4 . Het is een verplaatsing<br />

weg van de traditionele kanalen gestuurd door de regels van het<br />

1. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de<br />

overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap,<br />

administratie planning en statistiek, 2005.<br />

2. Elchardus, M., Smits, W., Anatomie en oorzaken van het wantrouwen”, VUBpress, Brussel, 2002.<br />

3. Van Lindt, L., ‘Liever een amateuristisch wijkfeest dan een professioneel stadsevenement, een interview<br />

met Filip De Rynck’, in: Lokaal, februari 2006, pg. 78.<br />

4. Jacobs, M., Synthese <strong>omgevingsanalyse</strong>, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, op basis van een lezing<br />

door Filip De Rynck, pg. 73.<br />

representatieve systeem naar meer autonoom participatiegedrag volgens<br />

eigen regels en eerder aansluitend bij de dynamiek van de burgerparticipatie<br />

dan bij de instrumenten van de politieke participatie. “Lokale besturen<br />

stellen burgerschap vaak gelijk met deelname aan inspraakvergaderingen,<br />

hoorzittingen en andere door het bestuur opgezette initiatieven”, stelt De<br />

Rynck 5 . “Het gaat om het burgerschap dat gedacht is vanuit de klassieke<br />

representatiedemocratie die jarenlang gefunctioneerd heeft, maar nu merk<br />

je dat burgers afhaken.”<br />

In het representatiesysteem verwacht het beleid van burgers dat ze participeren<br />

in een virtuele wereld van papieren plannen. Binnen Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad stellen we vast dat het vooral "witte mannen<br />

op pensioensleeftijd" zijn die aan deze klassieke kanalen deelnemen. Voor<br />

maatschappelijk achtergestelde groepen is het moeilijk om hieraan te<br />

participeren wegens een hoog vergaderritme, de vergadercultuur, enz. Veel<br />

praten, weinig doen. Indien deze klassieke instrumenten het enige kanaal<br />

voor burgerparticipatie zijn, dan walst men de – spontane - initiatieven van<br />

burgers plat.<br />

Uit onderzoek 6 blijkt dat de huidige participatievormen onvoldoende aansluiten<br />

bij de leefwereld van specifieke doelgroepen. Bij de stimulering van<br />

bijvoorbeeld het verenigingsleven moet ook nagedacht worden over hoe het<br />

aanbod dichter bij bepaalde doelgroepen gebracht kan worden.<br />

Filip De Rynck stelt dat het belangrijk is dat men de zin voor initiatief van<br />

burgers prikkelt zonder hun initiatieven in te pikken 7 . Men moet burgers<br />

ondersteunen en terug loslaten. Het is belangrijk dat burgers niet enkel<br />

betrokken worden bij de voorbereiding van de plannen, maar veel meer bij<br />

de uitvoering ervan. Met andere woorden: men moet stoppen met burgers<br />

enkel te betrekken bij de besluitvorming. Doen is belangrijker dan praten!<br />

Op deze manier kan men ook de ongewenste effecten van burgerparticipatie 8<br />

neutraliseren: het organiseren van ontevreden burgers en het afhaken van<br />

actieve bewoners.<br />

Volgens Eddy Van Pottelberghe zijn veel instrumenten van bewonersparticipatie<br />

zoals een ombudsdienst of een meldpunt op de leest van mondige<br />

burgers geschoeid 9 . Dat impliceert dat veel mensen onvermijdelijk uit de boot<br />

vallen omdat zij deze instrumenten niet kunnen hanteren.<br />

5. Hautekeur, G., ‘Prikkel bewonersinitiatieven en stimuleer burgerschap, interview Filip De Rynck over het<br />

kantelen van het bestuur’, in: TerZake, december 2006, pg. 5.<br />

6. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de<br />

overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap,<br />

administratie planning en statistiek, 2005.<br />

7. Hautekeur, G., ‘Prikkel bewonersinitiatieven en stimuleer burgerschap, interview Filip De Rynck over het<br />

kantelen van het bestuur’, in: TerZake, december 2006, pg. 5.<br />

8. Van Morissen, E., ‘Onbedoelde effecten van sociale cohesie’, in: Rooilijn 38 (5), pg. 213-218.<br />

9. Jacobs, M., Synthese <strong>omgevingsanalyse</strong>, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, op basis van een gesprek<br />

met Eddy Van Pottelberghe, pg. 70.<br />

88 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 89


Binnen Samenlevingsopbouw Antwerpen stad experimenteren wij met<br />

andere vormen van bewonersparticipatie door in te spelen op competenties<br />

van mensen én door deze te koppelen aan initiatieven van onder meer de<br />

overheid.<br />

2.5.4. Drempels voor potentiële actieve burgers<br />

Doen is belangrijker dan praten, maar goede ideeën of initiatieven van<br />

maatschappelijk achtergestelde groepen lopen vast op bestaande drempels.<br />

Op de rondetafel over het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap<br />

werden volgende drempels gesignaleerd 1 :<br />

• Financiële drempels: voor veel activiteiten of subsidieaanvragen moet je<br />

geld voorschieten (prefinanciering).<br />

• Omkadering: er zijn sterke groepen die weinig omkadering nodig hebben.<br />

Maatschappelijk achtergestelde groepen hebben echter wel omkadering en<br />

ondersteuning nodig.<br />

• Obstakels:<br />

» De taal: hoe moet je je uitdrukken t.a.v. de overheid?<br />

» Kennis van de context/de infrastructuur van Antwerpen (zalen, …)<br />

» Reglementeringen: voorwaarden waar ze aan moeten voldoen werken<br />

remmend. Bv. voorwaarde om samen te werken met andere groepen,<br />

bewijsstukken (facturen i.p.v. kastiketten ), …<br />

» Straatfeestje: advies van de brandweer, nutsvoorzieningen, …<br />

» Netwerk: ons kent ons helpt je om je weg te vinden in de reglementen.<br />

» Begeleiding: mensen zijn blij als iemand hen helpt om hun droom/idee<br />

te realiseren.<br />

Sommige acties bereiken zonder ondersteuning op maat geen mensen uit<br />

maatschappelijk achtergestelde groepen. Daarom is het belangrijk dat er op<br />

een creatieve manier gezocht kan worden naar nieuwe werkvormen, dat men<br />

kan experimenteren, dingen kan uitproberen, kan slagen en mag mislukken.<br />

2.5.5. Actief burgerschap als norm<br />

Actief burgerschap impliceert dat burgers moeten participeren aan de<br />

samenleving. Het “moeten” heeft iets normatiefs. De actieve burger die<br />

participeert aan samenlevingsinitiatieven is de norm geworden2 . Burgers die<br />

niet participeren, worden vies bekeken.<br />

1. Idem.<br />

2. Ronde tafel m.b.t. de rol van het middenveld, het verenigingsleven en actief burgerschap van dinsdag<br />

4 september 2007, Georganiseerd door Samenlevingsopbouw Antwerpen stad.<br />

In het huidige inburgeringsbeleid is actief burgerschap geen vrijblijvend<br />

appèl aan de nieuwkomer. Het is een dwingende uitnodiging, een plicht om<br />

actief deel te nemen aan de samenleving. Nieuwkomers moeten inspanningen<br />

leveren en de taal en de omgangsvormen leren kennen en respecteren 3 .<br />

Ook de autochtone bevolking wordt op haar verantwoordelijkheid gewezen.<br />

Voor deze groep is de oproep echter minder dwingend van aard.<br />

In het normen-en-waardendebat worden initiatieven van Marokkaanse<br />

vaders toegejuicht omdat ze overlast verminderen. Aan de andere kant wordt<br />

de allochtone gemeenschap verweten te weinig burgerzin aan de dag te<br />

leggen omdat ze ontbreekt op bewonersvergaderingen. Sociale cohesie vormt<br />

een sterker wordend onderdeel van het stedelijke beleid. Schotelantennes,<br />

huwelijken met mensen uit het thuisland, illegaliteit en de instroom<br />

van Marokkaanse Nederlanders in de kleinhandel conflicteren met de<br />

beleidsdomeinen.<br />

3. Carton, A., Pauwels, G., burgerschap in Vlaanderen anno 2004, de perceptie van de burger en de<br />

overheid in de weegschaal gelegd, in: Vlaanderen gepeild, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap,<br />

administratie planning en statistiek, 2005.<br />

90 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 91


3 TReNDs IN HeT<br />

maaTsCHaPPelIJk DIsCOURs<br />

3.1. De balans slaat over naar het<br />

individueel schuldmodel en<br />

individuele verantwoordelijkheid<br />

We stellen een verschuiving vast in het maatschappelijk discours dat armoede<br />

en samenlevingsproblemen verklaart. Er wordt meer nadruk gelegd op de<br />

individuele verantwoordelijkheid (schuld) dan op de structurele ongelijkheid.<br />

Het plichtenverhaal domineert het rechtenverhaal.<br />

Dit discours heeft een effect op het samenleven én op het beleid dat<br />

gevoerd wordt. Verschillende beleidsbeslissingen bevestigen en versterken<br />

deze trend. Voorbeelden hiervan zijn het activeringsbeleid op de arbeidsmarkt,<br />

de omschakeling van het bestaansminimum naar het leefloon,<br />

beiden gekoppeld aan een plicht met risico op verlies van het recht op een<br />

vervangingsinkomen.<br />

Dit denken sluit sterk aan bij het discours dat stelt dat er voldoende kansen<br />

gegeven worden aan allochtone burgers en dat zij de verantwoordelijkheid<br />

hebben die kansen te nemen. Mislukken ze, dan ligt het aan hen zelf. Marokkaanse<br />

ouders worden steeds meer individueel én collectief verantwoordelijk<br />

gesteld voor wangedrag en criminaliteit van jongeren. Er is bitter weinig<br />

aandacht voor het feit dat het sommige Marokkaanse ouders ontbreekt aan<br />

veerkracht om opgroeiende pubers op te voeden in een wereld die nog niet<br />

de hunne is. Paul Scheffer 1 wijt gebrek aan ondernemingszin bij Marokkaanse<br />

en Turkse mannen aan de té ruimhartige sociale zekerheid. Dit leidt volgens<br />

hem tot polarisering tussen productieve werkende autochtonen en improductieve<br />

werkloze minderheden van migranten. Dit discours gaat lijnrecht in<br />

tegen rechten die binnen deze samenleving moeizaam verworven zijn.<br />

1. Scheffer, P. (2007), Het land van aankomst, De bezige bij, Amsterdam, 276 p.<br />

3.2. een universalistisch discours:<br />

het concept van de multiculturele<br />

samenleving komt onder druk te<br />

staan<br />

De multiculturele samenleving ligt onder vuur. De pleitbezorgers worden<br />

de laatste jaren in de hoek gedrumd door universalisten 2 . Ze worden teveel<br />

tolerantie verweten en teveel de problemen op vlak van integratie te<br />

vergoelijken.<br />

Columnist Paul Cliteur 3 bijvoorbeeld verwijt de weldenkende progressieveling<br />

dat hij de problemen van de groeiende diversiteit onder de mat veegt. Hij<br />

beweert in zijn boek Moderne Papoea's dat het multiculturalisme niet veel<br />

anders is dan een oorlog tegen het Westen, zoals het nazisme en stalinisme<br />

dat waren. Volgens hem hangt de intellectuele elite van Nederland sinds de<br />

jaren ‘60 over de multiculturele samenleving de verkeerde opvattingen aan.<br />

Voor cultuurrelativisten zijn alle culturen gelijkwaardig. Volgens Cliteur is de<br />

Westerse cultuur met zijn universele waarden echter superieur aan andere<br />

culturen. Instemmend citeert hij de rechtse criminoloog en Trouw-redacteur<br />

Chris Rutenfrans: "We moeten niet schromen om de Westerse cultuur hoog<br />

te houden als de beste die er is". Ook verdedigt Cliteur de Italiaanse premier<br />

Silvio Berlusconi, die stelde: "We moeten ons bewust zijn van de superioriteit<br />

van onze beschaving, een systeem dat berust op welzijn, respect voor<br />

mensenrechten en respect voor religieuze rechten - iets wat je niet hebt in<br />

islamitische landen."<br />

Dit universalistische discours wint steeds meer terrein in de media, de politiek<br />

en bij beleidsmakers. Aanhangers van dit discours leggen de nadruk op<br />

het mislukken van de multiculturele samenleving en focussen op problemen<br />

als crimineel gedrag bij allochtone jongeren en de problematiek van asielzoekers.<br />

Een populistisch politicus als Geert Wilders stelt dat de islam en de<br />

koran zijn blijven stilstaan in de duistere middeleeuwen.<br />

Opbouwwerkers stellen vast dat maatschappelijk achtergestelde groepen,<br />

vaak mensen met een andere etnische en culturele achtergrond, minder<br />

macht hebben in deze samenleving. Het ontbreekt hen aan voldoende<br />

economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Wij stellen vast dat het dominante<br />

maatschappelijke (universalistisch) discours deze bestaande ongelijkheid<br />

negeert.<br />

De aanwezigheid van een grote allochtone gemeenschap in Antwerpen<br />

2. Zie achteraan in bijlage de verschillende denkkaders om naar de interculturele samenleving te kijken.<br />

3. Cliteur, P. (2002), Moderne Papoea’s. Dilemma’s van een multiculturele samenleving, De arbeiderspers,<br />

Amsterdam.<br />

92 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 93


engt ons in contact met andere culturen. We worden geconfronteerd met<br />

cultuurverschillen. Culturen zijn geen statische of homogene gegevenheden.<br />

Ze transformeren voortdurend en worden beïnvloed door interactieprocessen<br />

in de samenleving. Al dialogerend en met de nodige crisissen en conflicten<br />

ontstaan nieuwe mogelijkheden en inzichten. Eens er een zeker draagvlak<br />

is voor een bepaalde kijk dan is er een kans dat die kijk zich in nieuwe<br />

vormen kristalliseert. Hierdoor ontstaan er andere machtsverhoudingen,<br />

wetten, waarden en normen. Deze vaststellingen sluiten eerder aan bij het<br />

cultuurpluralisme 1 .<br />

3.3. De cultuur van allochtonen, hun<br />

waarden en normen, worden als<br />

het probleem beschouwd<br />

De media, het beleid en de politiek hebben de mond vol van samenlevingsproblemen,<br />

het afbrokkelen van de sociale samenhang, de teloorgang van<br />

“de” waarden en normen, … De groeiende onzekerheid, de angst en het<br />

wantrouwen t.a.v. de overheid worden als ongewenste gevolgen gezien. De<br />

toenemende individualisering, secularisering, modernisering, de invloed van<br />

de markt, … als de oorzaak. De conclusie luidt onveranderlijk dat mensen<br />

meer en meer op zichzelf worden terug geworpen en minder met anderen<br />

delen. Men bekijkt de hedendaagse samenleving in termen van crisis en<br />

teloorgang 2 , met als achterliggende vraag “wat houdt onze samenleving nog<br />

samen?”.<br />

Deze discussie is al enkele decennia oud. Een nieuwe trend in het discours is<br />

echter dat men vaker stelt dat de gebrekkige samenhang een gevolg is van de<br />

multiculturele samenleving. Ook op het individuele niveau wordt de nadruk<br />

meer en meer gelegd op culturele verschillen tussen “wij” en “zij”. Zo stelt<br />

Ruben Gowricharn 3 dat problemen gerelateerd aan etnische minderheden<br />

worden geweten aan culturele verschillen en in het bijzonder aan verschillen<br />

in waarden en normen. Het soms storende gedrag van groepen allochtone<br />

jongeren in de openbare ruimte, de religieuze spanningen, de geringe participatie<br />

van allochtone vrouwen aan het openbare leven, het bestaan van<br />

meervoudige politieke loyaliteiten, … Deze en andere vraagstukken van de<br />

multiculturele samenleving zouden voortvloeien uit culturele verschillen.<br />

1. Een cultuurpluralistische visie is een kader dat het accent legt op interactie en verandering en zet zich<br />

af tegen een te statische benadering van culturen. Het stelt dat culturen voortdurend in evolutie zijn door<br />

interactieprocessen die plaatsvinden tussen individuen.<br />

2. Soenen, R., Diversiteit in verbondenheid, werktekst in het kader van het witboek steden beleid, 2001,<br />

pg. 2.<br />

3. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002.<br />

3.4. een politieke invulling van het<br />

begrip sociale cohesie<br />

De roep om meer sociale samenhang blijft doorklinken. Bijvoorbeeld binnen<br />

het integratie– en inburgeringsbeleid van Minister Keulen en binnen het<br />

sociale huisvestingsbeleid. Voor de lokale integratiecentra is het versterken<br />

van de sociale cohesie één van de kernopdrachten.<br />

Het versterken van het “samenleven in diversiteit” is voor Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad sinds de tweede helft van de jaren'90 een kernopdracht.<br />

Zonder blikken of blozen kunnen we stellen dat we het bestaan<br />

van samenlevingsproblemen én het denken over constructieve oplossingen<br />

mee op de politieke agenda hebben geplaatst. Dit wordt ook erkend door<br />

verschillende partners en door het beleid. Ondertussen zijn er verschillende<br />

actoren actief op dit terrein.<br />

Omdat deze problematiek steeds meer (beleids)aandacht krijgt, willen we<br />

toch even stil staan bij de invulling van dit begrip. Het discours neemt een<br />

ongunstige wending. Men stelt steeds vaker dat de gebrekkige samenhang<br />

een gevolg is van de multiculturele samenleving. Het gebrek aan sociale<br />

cohesie wijt men aan verschillen in waarden en normen 4 en minder aan<br />

economische tegenstellingen of onderwijsbreuken.<br />

Terwijl eind jaren '80 en begin jaren '90 sociale cohesie vooral werd gezien in<br />

het perspectief van een dreigende of reeds ontstane dualisering tussen arm<br />

en rijk, allochtoon en autochtoon zien we dat de cohesieproblematiek vanaf<br />

eind jaren '90 vooral gedefinieerd wordt in termen van waarden en normen.<br />

Vooral na 11 september 2001 werden minderheden geassocieerd met terrorisme<br />

en veiligheid. Hiermee werd een politieke definitie van sociale cohesie<br />

geïntroduceerd. Aangezien allochtonen over meerdere loyaliteiten beschikken,<br />

zoekt men de oplossing van dit cohesieprobleem in loyaliteitsverklaringen<br />

met als eis dat de verbondenheid met “onze” identiteit en “onze”<br />

waarden én normen moet toenemen.<br />

Het begrip sociale cohesie krijgt meer en meer een universalistische invulling<br />

en wordt politiek gerecupereerd. Het is belangrijk om na te gaan hoe we ons<br />

hier als sector samenlevingsopbouw tegenover verhouden én een standpunt<br />

innemen.<br />

4. Gowricharn, R., Het omstreden paradijs, over multiculturaliteit en sociale cohesie, Utrecht, 2002.<br />

94 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 95


3.5. De dominantie van het<br />

diversiteitsdenken<br />

Een opvallende evolutie in het kijken naar integratie en samenlevingsproblematiek<br />

is de dominantie van het diversiteitsdenken. Ook het beleid ter zake<br />

is gevolgd.<br />

De concepten en strategieën over diversiteitsmanagement zijn ontwikkeld<br />

in de bedrijfswereld, meer specifiek in het domein van Human Resource<br />

Management in de Verenigde Staten. Demografische ontwikkelingen liggen<br />

hier aan de basis. Door de vergrijzing van de bevolking, de toenemende<br />

migratie worden ondernemers geconfronteerd met een steeds verscheidener<br />

publiek, zowel in de beroepsbevolking als bij de klanten. Een monocultureel<br />

organisatiemodel bleek hier niet tegen opgewassen. Het besef groeide dat<br />

de toenemende verscheidenheid van het personeelsbestand belangrijke<br />

consequenties heeft. De uitdaging is de diversiteit zodanig te managen en<br />

benutten opdat een organisatie minstens zo productief wordt als bij een<br />

homogene personeelsformatie. In die zin staat in diversiteitsmanagement de<br />

gehele dynamiek van de organisatie ter discussie en heeft het betrekking op<br />

alle beleids- en organisatieaspecten van een organisatie.<br />

Het diversiteitsdenken gaat uit van een dynamische benadering van verschillen.<br />

Maddy Janssens en Chris Steyaert 1 stellen dat het concept diversiteit<br />

verwijst naar manieren waarop mensen van elkaar verschillen. Wat mensen<br />

van mekaar onderscheidt zijn niet enkel onveranderlijke kenmerken zoals<br />

geslacht en etniciteit, maar ook veranderbare kenmerken als opleiding,<br />

religie en sociale status. Diversiteitsdenkers willen mensen niet vastpinnen<br />

op een statische benadering van verschillen.<br />

Eén van de grondleggers van het diversiteitsdenken, Roosevelt Thomas,<br />

benadrukt dat verschillen niet alleen bron zijn van conflict, maar ook als<br />

meerwaarde beschouwd moeten worden. Strategieën moeten richten op het<br />

beperken van de negatieve effecten van verscheidenheid en het optimaal<br />

benutten van de voordelen ervan.<br />

Ook gezamenlijkheid is een kernbegrip in het diversiteitsdenken. Mensen<br />

hebben nood om ergens toe te behoren en zich te identificeren met gelijken<br />

op basis van herkenbaarheid. Deze identificatie helpt hen zich te onderscheiden<br />

van anderen. In het diversiteitsdenken zijn identiteit en verwantschap<br />

geen statische begrippen maar contextgebonden gegevenheden.<br />

Sommige critici vinden het diversiteitsdenken te ruim en te vervagend. Zij<br />

vrezen dat etnisch-culturele verschillen tussen groepen, en daarmee gepaard<br />

1. Janssens, M., Steyaert, C., Meerstemmigheid: organiseren met verschil. Universitaire Pers Leuven,<br />

Leuven, 2001.<br />

gaande economische, sociale en politieke uitsluiting, worden weggerelativeerd<br />

door zich te richten op een heel gamma aan verschillen. Een verdwijntruc?<br />

Een kenmerk als afkomst kan daardoor zelfs een banaal karakter<br />

krijgen: “Het enige dat allochtonen gemeenschappelijk hebben met elkaar is<br />

dat zij of hun (groot)ouders ergens anders vandaan komen” 2 .<br />

Het diversiteitsdenken is inmiddels overgewaaid van de bedrijfswereld<br />

naar publieke en private instellingen. We zien dat het integratiebeleid meer<br />

en meer vervangen wordt door een diversiteitbeleid. Dit zien we zowel op<br />

Vlaams als op lokaal niveau. Voorbeelden daarvan zijn de voorstellen van<br />

Minister Keulen over de uitbouw van een diversiteitsbeleid als middel om<br />

de sociale cohesie in Vlaanderen te versterken. In de stad Antwerpen wordt<br />

sinds 2007 de pijler ‘Samenleven in Diversiteit’ uitgebouwd binnen sociale<br />

zaken. Twee nieuwe diensten, namelijk de diversiteitsdienst en de dienst<br />

sociale cohesie zijn een samensmelting van de vroegere integratiedienst,<br />

armoedecel, emancipatiedienst en dienst senioren.<br />

Diversiteit krijgt in de huidige maatschappelijke trend stelselmatig een<br />

ruime invulling. Het slaat op alle mogelijke verschillen. Met een sterk<br />

doorgetrokken diversiteitsbenadering wil de overheid komaf maken met het<br />

doelgroepdenken. Verschillen worden geïndividualiseerd en doorgetrokken<br />

tot het niveau van het individu en de individuele verantwoordelijkheid om<br />

kansen te benutten. In praktijk komt het er op neer dat een doelgroepbenadering<br />

voor het beleid niet langer aantrekkelijk is of als bedreigend wordt<br />

beschouwd.<br />

Onder impuls van Open VLD is er een grote druk op het verenigingsleven<br />

om zich open te stellen voor zoveel mogelijk groepen. Het subsidiëren van<br />

zelforganisaties zou volgens Bart Somers zelfs aanzetten tot segregatie. Een<br />

dominant discours wil het groepsdenken volledig bannen uit onze samenleving.<br />

Dit sijpelt binnen in het inburgeringsbeleid, het erkenningsbeleid voor<br />

verenigingen etc.<br />

We citeren Guy Verhofstadt 3 : “Het fascisme en communisme zijn dan wel<br />

overwonnen, maar het tribalisme en het collectivisme die eraan ten grondslag<br />

liggen allerminst. Overal rondom ons zien we nieuwe vormen van eng<br />

groepsdenken opduiken, soms vermomd in nieuwe gedaanten, soms heel<br />

expliciet. De nieuwe belagers van de open samenleving bedienen zichzelf<br />

dan niet meer van de fascistische of communistische retoriek, de inhoud<br />

blijft in wezen identiek: het inpeperen van de angst voor de andere en het<br />

terugplooien op de eigen groep.”<br />

Ook binnen subsidiereglementen wordt er van zelforganisaties verwacht dat<br />

2. Creten, P. (2003), “Bouwwerf: opgepast voor vallende brokstukken.” Visies op diversiteitsmanagement:<br />

een conceptuele analyse. Divers, februari 2003, nr. 1, p. 5-13.<br />

3. Uit « een open boek, 8 jaar Verhofstadt ».<br />

96 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 97


ze contact leggen en samenwerken met andere bewonersinitiatieven. Dit<br />

past binnen de strategie om segregatie van zelforganisaties te doorbreken.<br />

De enige uitzondering hierop komt vanuit de veiligheidsbenadering. Hier<br />

wordt een doelgroepenbenadering, gericht op profielen die overlast veroorzaken,<br />

zoals hangjongeren en vuilhufters, als strategie ingezet.<br />

3.6. gentrificatie in steden en wijken<br />

wordt aangemoedigd<br />

Grote steden worden geconfronteerd met een toename van de reeds aanwezige<br />

sociale tegenstellingen 1 . De hedendaagse stedelijke economie geeft<br />

namelijk in verhouding tot de vroegere industriesteden minder tewerkstellingsmogelijkheden<br />

aan laag opgeleiden. Tegelijkertijd brengen nieuwe<br />

migratiepatronen minder fortuinlijke immigranten samen in de grootste<br />

steden aangezien ze daar kunnen genieten van een grote onderlinge solidariteit,<br />

met het ontstaan van etnische concentraties tot gevolg. Daarnaast<br />

vormen de steden vaak een toevluchtsoord voor diegenen die geen toegang<br />

vinden tot de hedendaagse flexibele economie waarin bedrijven moeten<br />

beantwoorden aan de toenemende vereiste om op korte termijn de nodige<br />

rendabiliteit te creëren.<br />

Binnen het huidige woonbeleid van steden als Antwerpen ligt de nadruk erg<br />

op het aantrekken van hogere inkomens (tweeverdieners met kinderen). Het<br />

risico van dit beleid is sociale verdringing van de laagste inkomensgroepen.<br />

Stadsvernieuwingsprojecten hebben al te vaak tot gevolg dat de functie van<br />

woonwijken verandert: aantrekken van jonge tweeverdieners, enz. Op deze<br />

manier werken de steden sociale verdringing in de hand. In bepaalde buurten<br />

leidt het tot de verdringing van de meest kwetsbare groepen. Deze laatsten<br />

gaan zich als gevolg daarvan concentreren in de meest achtergestelde<br />

buurten omdat dit de enige voor hen nog toegankelijke buurten zijn. Dit leidt<br />

enerzijds tot een versterking van de intrastedelijke sociale ongelijkheden en<br />

anderzijds tot het behoud of zelfs een toename van de ongelijkheden tussen<br />

de centraal stedelijke buurten en de suburbane periferie.<br />

1. Kesteloot, C., Slegers, K., ea., Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische<br />

stadsgewesten, Grootstedenbeleid, 2006.<br />

4 INTeRNaTIONale<br />

CONFlICTeN HeBBeN eeN<br />

lOkaal eFFeCT<br />

Rik Coolsaet 2 stelt vast dat toenemende onzekerheid bij burgers geen Vlaams<br />

of Europees fenomeen is maar een mondiaal gegeven. Volgens Coolsaet groeit<br />

er een proces van radicalisering op wereldniveau.<br />

De massamedia brengen de nationale en internationale spanningen heel<br />

dichtbij. Ze hebben een belangrijk impact op het samenleven. Dagelijkse<br />

beelden en discussies in de media verhitten de gemoederen en sleuren<br />

mensen mee in een polarisering en verharding van standpunten. Problemen<br />

in Palestina, Turkije, Libanon, … zijn duidelijk voelbaar in de straten van<br />

Borgerhout of Anderlecht.<br />

4.1. Transnationale verbanden<br />

Door de globalisering onderhouden allochtonen steeds intensievere contacten<br />

met verwanten en vrienden in de landen van herkomst. Deze mondiale<br />

gemeenschapsvorming wordt overigens niet beperkt tot de allochtonen. Het<br />

toenemend aantal gemengde stellen en vriendschapsrelaties betrekt een<br />

groeiend deel van de autochtone bevolking in de transnationalisering. Met<br />

de verdere mondialisering zal de verstrengeling tussen de transnationale<br />

samenleving met de multiculturele samenleving alleen maar toenemen.<br />

4.2. De impact van de internationale<br />

politiek op de lokale samenleving<br />

Om redenen hierboven aangehaald neemt de impact van de internationale<br />

politiek op de lokale gemeenschappen toe. De harde woorden en beelden in<br />

de media verhitten de gemoederen en sleuren mensen mee in een polarisering<br />

en verharding van standpunten. Vooral christenen en moslims komen<br />

meer radicaal tegenover elkaar te staan.<br />

Voor de gemiddelde Vlaming bewijst de meer manifeste aanwezigheid van<br />

moslims in het straatbeeld dat er een invasie van de radicale islam is. Binnen<br />

de stedelijke overheid begint het debat over hoe men moet omgaan met<br />

salafistische moskeeën, een beweging zoals Jongeren voor islam, enz. De<br />

stedelijke overheid vaardigt maatregelen uit om religieuze symbolen in de<br />

publieke sfeer te verbieden. De media berichten over druk van de moslimgemeenschap<br />

op de horeca (Turnhoutse baan) 3 .<br />

2. Coolsaet R. (2008), de geschiedenis van de wereld van morgen, Uitgeverij van Halewijck, Leuven, 320 p.<br />

3. ‘Alcohol schenken is Haram’; GvA, 2007.04.20 ».<br />

98 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 99


Naar aanleiding van een aantal gewelddadige confrontaties tussen joden<br />

en moslims werd erop gewezen dat het Israëlisch-Palestijns conflict ook in<br />

Antwerpen voet aan grond begint te krijgen. Het gevolg daarvan zou een<br />

toenemend antisemitisme zijn vanwege islamitische allochtonen. Antwerpse<br />

moslims zouden sympathiseren met hun Palestijnse broeders en hun frustratie<br />

uitwerken op hun joodse stadsgenoten. Het transfereren van een conflict<br />

van een internationale context naar een lokale context, wordt gemeenzaam<br />

"de import van het Israëlisch-Palestijns conflict" genoemd.<br />

Identiteit moet echter geplaatst worden binnen een context. Uit een<br />

onderzoek bij de joodse en islamitische gemeenschap in Antwerpen blijkt<br />

dat joden op een sterke band met het thuisland Israël 1 terugvallen. Moslims<br />

leggen eerder de nadruk op hun religieuze overtuiging. Het blijkt dat<br />

het niet zozeer hun moslimidentiteit is die de identificatie bepaalt, maar<br />

wel de aanwezigheid van onderdrukking. Deze moslims identificeren zich<br />

met de Palestijnen omdat er sprake is van onderdrukking. De identificatie<br />

wordt alleen maar versterkt door de Arabische achtergrond en de religieuze<br />

overtuiging.<br />

Het verschil tussen de joodse en de islamitische respondenten ligt in de<br />

manier waarop ze daar mee omgaan. Terwijl de joden zich engageren in<br />

Israël zélf, trachten de moslims hun standpunten te verdedigen in Antwerpen.<br />

We prefereren bijgevolg het begrip "transnationale solidariteit" in<br />

plaats van het importeren van een conflict. Het importeren legt ons inziens<br />

te veel de nadruk op de grenzen van de traditionele natiestaat, terwijl uit<br />

onze gesprekken blijkt dat deze meer en meer aan belang moeten inboeten.<br />

We kunnen ons niet langer opsluiten in ons eigen dorp of onze eigen natiestaat.<br />

De wereld zélf is ons dorp geworden<br />

4.3. economische globalisering<br />

De economische globalisering wordt gedragen door en is als het ware de<br />

incarnatie van het neoliberalisme. Die ideologie gelooft dat de economie,<br />

door onder meer liberalisering en privatisering, zal zorgen voor een enorme<br />

groei van de welvaart. Die zou vervolgens doorsijpelen naar de minderbedeelden<br />

in de samenleving. Dit klinkt mooi, maar tot op heden gebeurt dit<br />

niet. De cijfers van de afgelopen 20 jaar liegen er dan ook niet om. Ze tonen<br />

een snel groeiende ongelijkheid binnen verschillende landen en tussen<br />

landen onderling. Globalisering leidt duidelijk niet tot rijkdom voor iedereen.<br />

Een tweede probleem is dat de spelregels van de actuele economische<br />

globalisering eenzijdig worden opgelegd door de sterken in de wereld en<br />

willekeurig worden toegepast in functie van het eigenbelang. Nog steeds<br />

verliezen ontwikkelingslanden miljarden dollars aan potentiële inkomsten<br />

1. De Prez, K., Joden en moslims in Antwerpen, over postnationale identiteiten en transnationale identiteit.<br />

omdat Westerse, rijke landen hun subsidies voor landbouwproducten en<br />

textiel in stand houden. De globalisering zal in de komende decennia voor<br />

nog grotere migratiegolven zorgen.<br />

4.4. ecologische migratie<br />

Op termijn zullen honderden miljoenen mensen moeten vluchten wegens<br />

klimaatsveranderingen, het broeikaseffect, het stijgende zeeniveau, het<br />

oprukken van de woestijnen, de landerosie, het oprakende drink- en irrigatiewater<br />

en het groeiende aantal stormen. De beheersing van deze nieuwe<br />

vluchtelingenstromen staat internationaal bij beleidsmakers hoog op de<br />

agenda. Het Institute for Environmental and Human Security 2 van de United<br />

Nations University (UNU-EHS) maakte in 2005, op de jaarlijkse VN-dag voor de<br />

reductie van rampen, bekend dat er in 2010 waarschijnlijk 50 miljoen mensen<br />

op de vlucht zullen zijn door ecologische rampen. De aan de VN verbonden<br />

wetenschappelijke organisatie Intergovernmental Panel on Climate Change<br />

(IPCC) gaat ervan uit dat het er in 2050 al 150 miljoen zullen zijn.<br />

2. http://www.ehs.unu.edu/<br />

100 • Deel 2 • OmgevINgsaNalyse Deel 2 • OmgevINgsaNalyse • 101


Deel 3<br />

BeleIDs-<br />

TeNDeNseN<br />

1 eeN sTUReNDe sTeDelIJke<br />

OveRHeID<br />

Sinds de Stedenfondscrisis en de visacrisis worden we geconfronteerd met<br />

een stedelijke overheid die verantwoording wil voor de besteding van het<br />

geld van de belastingbetaler. Tegenover de input van middelen moet er<br />

transparantie, efficiëntie, resultaat en verantwoording staan.<br />

Sedert een aantal jaren wordt er een sterke stedelijke regie gevoerd vanuit<br />

een stedelijke visie én een beleid. De stad zoekt uitvoeders van haar beleid<br />

en regisseert die.<br />

Ook op het terrein van onze kerntaken wordt er een beleid gevoerd. Daarom<br />

moet Samenlevingsopbouw Antwerpen stad zich inschrijven in het grotere<br />

verhaal van de stad. Hierbij zijn wij niet langer de enige speler op het terrein.<br />

We moeten ons willens nillens positioneren ten opzichte van de andere<br />

actoren en de stad.<br />

Het nieuwe college is een sterk sturende regisseur. Samenlevingsopbouw<br />

Antwerpen stad moet laten zien dat ze haar geld waard is. We zullen meer<br />

en meer moeten aantonen welke meerwaarde we als organisatie bieden en<br />

welke bijdrage wij aan het beleid leveren.<br />

102 • Deel 3 • OmgevINgsaNalyse Deel 3 • OmgevINgsaNalyse • 103


2 ResUlTaaTsgeRICHT weRkeN<br />

De overheid heeft sinds de jaren '90 grote aandacht voor resultaatsgerichtheid.<br />

Men spreekt van "nieuw publiek management”. Organisaties hebben er<br />

in deze context belang bij om te laten zien dat ze goed presteren en succesvol<br />

zijn.<br />

Vroeger volstond een periodieke financiële verantwoording. Er werd daardoor<br />

nauwelijks nagedacht over wat organisaties nu eigenlijk leverden<br />

voor het ontvangen geld. Ook het effect van wat men deed werd niet echt<br />

geëvalueerd. Men dacht in termen van input (zoveel budget, zoveel mensen,<br />

zoveel uren) en niet in termen van output (zoveel producten) of outcome<br />

(doelrealisatie). De output werd al helemaal niet gekoppeld aan het budget<br />

(zoveel producten voor zoveel geld of zoveel geld per product).<br />

3 sameNweRkINg OP<br />

vlaams NIveaU<br />

De minister van welzijn vraagt meer samenwerking tussen het algemeen<br />

welzijnswerk, de verenigingen waar armen het woord nemen en<br />

Samenlevingsopbouw.<br />

104 • Deel 3 • OmgevINgsaNalyse Deel 3 • OmgevINgsaNalyse • 105


4 BeTeR BesTUURlIJk BeleID 1<br />

4.1. mark suykens<br />

(Directeur Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten) 2<br />

y een coherent sociaal beleid op gemeentelijk vlak begint bij overleg en<br />

afstemming tussen OCmw en gemeente<br />

Wat betreft sociale dienst- en hulpverlening bestaat er in Vlaanderen een<br />

complex kluwen van organisaties, instellingen en overheden waarin de<br />

burger zijn weg zoekt. Vooral de zwakkere hulpbehoevenden weten vaak niet<br />

waar ze moeten aankloppen. De burger verdient een coherent sociaal beleid<br />

op gemeentelijk vlak. Dat begint bij overleg en afstemming tussen OCMW en<br />

gemeente en tussen de diensten binnen de beide besturen. Het begin van<br />

de nieuwe legislatuur is het moment om op beleidsniveau goede afspraken<br />

te maken tussen OCMW en gemeente en om een duidelijke, gedeelde visie op<br />

sociaal beleid te formuleren.<br />

y Nood aan bovenlokaal overleg tussen besturen en andere welzijnsacto-<br />

ren: meer interlokale samenwerking<br />

Volgens Suykens moeten lokale besturen bewust kiezen voor intergemeentelijke<br />

samenwerking. Een dergelijke samenwerking is mogelijk op drie<br />

niveaus:<br />

• Onderlinge afspraken over lokale taken;<br />

• samenwerking van lokale besturen met buurgemeenten (OCMW’s) omdat<br />

de reikwijdte van een problematiek, van een voorziening, van een initiatief<br />

de gemeentegrenzen overschrijdt;<br />

• streekproblematiek kan men met verschillende gemeenten en OCMW’s<br />

samen aanpakken.<br />

Heel wat gemeenten kunnen hun bestuurskracht aanzienlijk versterken door<br />

bij elkaar diensten af te nemen. Bovendien kunnen gemeenten door de<br />

bundeling van krachten profiteren van schaalvergroting.<br />

y Nood aan meer regie en coördinatie door lokale besturen<br />

De rol en de plaats van de de lokale overheid verandert. Suykens spreekt van<br />

een verschuiving van het hiërarchisch model naar het onderhandelingsmodel.<br />

Vandaag de dag zijn er immers veel verschillende actoren (organisaties,<br />

instellingen, bedrijven, overheden, belangengroepen) die de lokale samenleving<br />

in groeiende mate mee vorm geven. Lokale overheden die sturend<br />

willen optreden worden in toenemende mate gedwongen om te zoeken naar<br />

een voldoende breed draagvlak voor hun beleid. Ze moeten rekening houden<br />

1. Uit de Algemene Omgevingsanalyse voor de Sector Samenlevingsopbouw (Michèle Jacobs).<br />

2. Op basis van twee artikels: Mark Suykens, De uitdagingen en opdrachten voor de lokale besturen voor<br />

de beleidsperiode 2007-2012, Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten, februari 2007, en Mark Suykens,<br />

Een toekomst voor het sociaal beleid, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, maart 2007.<br />

met alle belanghebbenden t.a.v. een bepaald thema of probleem. Dat kan<br />

slechts door te werken met een onderhandelingsmodel.<br />

y Investeren in modern overheidsmanagement<br />

Het gemeentedecreet maakt een duidelijke keuze voor hedendaagse<br />

beheersinstrumenten. Deze keuze kadert in de internationale opmars van het<br />

“new public management”. Organisatorisch biedt het decreet een instrumentarium<br />

om de werking van het gemeentebestuur effectiever, efficiënter<br />

en sneller te maken. Door middel van een deontologische code hecht het<br />

gemeentedecreet ook veel belang aan de rechten en plichten van verkozen<br />

mandatarissen en personeelsleden.<br />

Verder legt het gemeentedecreet vast dat elk gemeentebestuur een afsprakennota<br />

moet maken waarin staat hoe politici en personeelsleden gaan<br />

samenwerken, welke de omgangsvormen tussen het politieke bestuur en de<br />

administratie zijn en hoe de gemeentesecretaris zijn gedelegeerde bevoegdheden<br />

moet uitoefenen.<br />

4.2. eddy van Pottelberge<br />

op basis van een gesprek op 6 juli 2007<br />

Van Pottelberge stelt vast dat binnen lokale besturen hoe langer hoe meer<br />

gewerkt wordt met sterk georganiseerde en gestructureerde diensten. Soms<br />

nemen die zelf de gedaante aan van een waar managementteam. Voor een<br />

lokale actor, zoals het opbouwwerk, is het moeilijk om daar greep op te<br />

krijgen. Drie fenomenen vallen op: (1) rechtstreekse informatielijnen worden<br />

geknipt; (2) het is niet mogelijk om te interveniëren; (3) de mogelijkheid<br />

tot beïnvloeding is beperkt. Van Pottelberge geeft aan opbouwwerkers het<br />

advies om projecten niet te laten vastrijden in deze sterk georganiseerde<br />

en gestructureerde diensten, maar naast de ambtelijke netwerken ook de<br />

politieke netwerken en het eigen sociale netwerk aan te spreken.<br />

4.3. Filip De Rynck<br />

professor aan de Rijksuniversiteit Gent, op basis van<br />

een lezing in het kader van De Gentse Lezingen (16 april 2007)<br />

Binnen stadsbesturen is er een tendens tot professionalisering waar te<br />

nemen. En dit zowel op ambtelijk als politiek vlak: beter opgeleide en beter<br />

betaalde burgemeesters, meer verzelfstandiging, meer management-gericht,<br />

enz. Hoe werkt de politieke en ambtelijke professionalisering door op de<br />

civiele en politieke participatie?<br />

106 • Deel 3 • OmgevINgsaNalyse Deel 3 • OmgevINgsaNalyse • 107


Een dergelijke professionalisering brengt een eigen ratio met zich mee.<br />

Eén van de belangrijke gevolgen lijkt te zijn dat de stadsbesturen steeds<br />

meer zelf en op eigen initiatief participatieve arrangementen ontwikkelen:<br />

wijkwerking, interactieve beleidsprocessen, enz.. Ann Demeulemeester,<br />

algemeen secretaris van het ACW, evalueert deze ontwikkeling als volgt. “Het<br />

middenveld wordt de voorbije jaren werkelijk weggedrumd door de overheid<br />

en de politici. […] Zij bezetten steeds meer het terrein waarop het middenveld<br />

actief is. […] Het effect is dat het autonome burgerinitiatief stilletjes<br />

doodgeknepen wordt, al zien we tegelijk dat sommige burgerinitiatieven<br />

doodgeknuffeld worden. Wat in de ogen van het bestuur een origineel idee<br />

is, wordt onmiddellijk omarmd, omkaderd en uitvergroot waardoor het<br />

niet zelden aan de oorspronkelijke initiatiefnemers ontsnapt of ontgroeit.”<br />

Kortom, niet alleen de mobiliserende kracht, maar ook het temperende en<br />

compromisvormende potentieel van het middenveld wordt daarmee opzij<br />

gezet. Door eigen arrangementen op te zetten ontmoedigt de stedelijke<br />

overheid burgerinitiatief en moedigt ze al te particularistisch “Not In My<br />

Backyard”-initiatief aan: burgers die arrangementen gebruiken om hun<br />

particuliere belang met alle mogelijke juridische middelen te verdedigen.<br />

Volgens De Rynck is deze ontwikkeling problematisch. Op een moment dat de<br />

vermaatschappelijking vooral vereist dat het bestuur aansluit bij wat zich op<br />

autonome wijze ontwikkelt in de samenleving werkt de sterk gegroeide professionalisering<br />

wellicht in de tegenovergestelde richting. Afstand houden<br />

en intelligent nietsdoen is lastig, maar dat is wat de moderne vermaatschappelijking<br />

lijkt te vragen: autonoom burgerinitiatief dat een eigen agenda<br />

ontwikkelt van op afstand ondersteunen, niet overnemen maar het vanuit<br />

de eigen situationele logica laten ontwikkelen. Volgens De Rynck zal er meer<br />

plaats moeten zijn voor traagheid in de arrangementen. En dat terwijl het<br />

accent vandaag op snelheid ligt.<br />

Professionalisering bevordert ook het sectorale denken. Dat sectorale denken<br />

is volgens De Rynck achterhaald. Hij pleit voor het integrale denken: horizontalizering<br />

in plaats van verticalizering.<br />

108 • Deel 3 • OmgevINgsaNalyse Deel 3 • OmgevINgsaNalyse • 109


BIJlage: sTROmINgeN IN HeT<br />

kIJkeN NaaR eTNIsCH-<br />

CUlTURele veRsCHeIDeNHeID<br />

Vanuit de literatuur en het maatschappelijk discours zijn er drie stromingen<br />

te onderscheiden die dienen als concepten in het kijken naar etnischculturele<br />

verscheidenheid: het cultuurrelativisme, het universalisme en het<br />

cultureel pluralisme.<br />

Het cultuurrelativisme<br />

Het cultuurrelativisme legt een sterk accent op verschil en benadrukt het<br />

unieke van elke cultuur. Cultuurrelativisten beschouwen elke cultuur op<br />

zichzelf, zonder er een negatief oordeel over te vellen. Ze zijn van mening dat<br />

menselijk gedrag enkel beoordeeld kan worden binnen de eigen culturele<br />

context, die zelf ook voortdurend in beweging en evolutie is.<br />

Op maatschappelijk vlak vinden we deze stroming terug in bijvoorbeeld de<br />

discussie over de voor- en nadelen en de kansen en risico’s van islamscholen<br />

en moslimscouts. Op beleidsmatig vlak en in organisaties komt dit denken<br />

tot uiting in maatregelen van positieve discriminatie ten voordele van een<br />

bepaalde groep.<br />

Een bijdrage van de cultuurrelativisten ligt in het besef van het eigen<br />

culturele referentiekader en de zogenaamde vanzelfsprekendheden. Deze<br />

visie schept ruimte voor tolerantie voor andere kaders. Anderzijds bestaat<br />

het gevaar dat culturen te statisch benaderd worden en dat er te weinig<br />

aandacht geschonken wordt aan interactie en beïnvloeding tussen culturen<br />

en individuen. Vooroordelen ten aanzien van bepaalde groepen kunnen<br />

bestendigd worden doordat hun eigenheid in de verf wordt gezet.<br />

Het cultuurrelativisme heeft een grote invloed gehad op de pleitbezorgers<br />

van de multiculturele samenleving. Vooral in Nederland is de omslag zeer<br />

duidelijk merkbaar sinds de opkomst van en de moord op Pim Fortuyn. Paul<br />

Scheffer zegt hierover: “Het zelfbeeld van een tevreden en verdraagzame<br />

natie is aan het schuiven geraakt. Juist het niet stellen van vragen over de<br />

problemen die alle omvangrijke migratiebewegingen met zich meebrengen<br />

heeft het populisme zo’n kracht gegeven.” Hij spreekt dan ook over het<br />

veelzeggende multiculturele drama.<br />

Het universalisme<br />

De universalisten gaan uit van algemeen geldende waarden en normen en<br />

universeel geldende en gedeelde maatschappelijke condities. Ze leggen het<br />

accent op overeenkomsten en gezamenlijkheid.<br />

Op maatschappelijk niveau komt het universalisme tot uiting in een assimilatiepolitiek.<br />

Van minderheden wordt een vergaande aanpassing aan de<br />

dominante samenleving geëist (1). Het bestaan van cultuurverschillen wordt<br />

hier enkel erkend als kenmerk van een beginsituatie. Uiteindelijk dienen<br />

deze verschillen te versmelten in een nieuw cultuurgeheel. Integratie krijgt<br />

zo een uniformerende strekking.<br />

Op beleidsmatig vlak vinden we het terug in het gelijkheidsbeginsel “alle<br />

burgers zijn gelijk voor de wet”. Dit geeft weinig argumenten voor specifieke<br />

of categoriale maatregelen ten voordele van een bepaalde groep, zoals<br />

bijvoorbeeld toeleiding in de eigen taal.<br />

De bijdrage van de universalistische stroming ligt in de inclusieve en integrale<br />

aanpak van problemen. Een risico is dat men uitgaat van het universele<br />

karakter van de eigen waarheid, zonder rekening te houden met de machtspositie<br />

van de meerderheid. In extremis biedt deze stroming geen ruimte<br />

voor andere visies en interpretatiekaders en kan ze daardoor ook uitsluitend<br />

zijn.<br />

Het cultureel pluralisme<br />

In deze meer recente stroming ligt het accent op interactie en verandering.<br />

Het cultureel pluralisme zet zich af tegen een te statische benadering van<br />

culturen, wat de cultuurrelativisten wordt verweten. Pluralisten stellen<br />

dat culturen voortdurend in evolutie zijn door interactieprocessen die<br />

plaatsvinden tussen individuen. Ze leggen de nadruk op beïnvloeding en<br />

onderhandeling als het gaat om interculturele communicatie. Al dialogerend<br />

en noodzakelijkerwijs ook met de nodige crisissen en conflicten ontstaan<br />

nieuwe mogelijkheden en inzichten. Eens er een zeker draagvlak is voor een<br />

bepaalde kijk of aanvoelen is er een kans dat dit zich in nieuwe vormen kristalliseert.<br />

Hierdoor ontstaan andere machtsverhoudingen, wetten, waarden<br />

en normen.<br />

Ook zijn pluralisten ervan overtuigd dat verschil verrijkend is, waarmee ze<br />

reageren tegen een doorgedreven uniformisering van de universalisten.<br />

110 • BIJlage • OmgevINgsaNalyse BIJlage • OmgevINgsaNalyse • 111


COlOFON<br />

Redactie: Ilse Hackethal<br />

eindredactie: Serge Spoelders<br />

lay-out: Hanna Maes<br />

verantwoordelijke uitgever: Luk Groffy<br />

Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave<br />

mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch<br />

gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige<br />

vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door<br />

fotokopieën, op film of op enig andere manier zonder<br />

voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />

samenlevingsopbouw <strong>antwerpen</strong> stad vzw<br />

Breughelstraat 31-33<br />

2018 Antwerpen<br />

T 03 325 67 00<br />

F 03 326 11 15<br />

info.<strong>antwerpen</strong>stad@samenlevingsopbouw.be<br />

www.samenlevingsopbouw.be/<strong>antwerpen</strong>stad

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!