Achter de kerk - Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen

Provincie Limburg 

Gemeente Ham 

Dossiernr: 07408/07 

februari 2010 

Ontwikkeling van het woonuitbreidingsgebied ‘Achter de kerk’ te Kwaadmechelen 

Ontwerp februari 2010 

Opdrachtgever: 

Gemeente Ham 

Dorpstraat 19 

3945 Ham 

Libost-Groep nv. Ontwerp- en adviesbureau afdeling ruimtelijke planning 

Vestiging Hasselt Vestiging Vlaams Brabant 

Herckenrodesingel 101 3500 Hasselt Domeinstraat 11A 3010 Kessel-Lo 

tel: 011/26.08.70 fax: 011/26.08.80 tel: 016/89.34.40 - fax: 016/89.57.83 

email: infra@libost-groep.com email: vlaamsbrabant@libost-groep.com

Gemeente Ham: Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Achter de kerk’ in Kwaadmechelen toelichtingsnota & stedenbouwkundige voorschriften 

Opgemaakt 

Ruimtelijke planner 

Geverifieerd 

projectleider 

Revisie Opmerking 

Vrijgegeven 

afdelingshoofd 

Naam Handtekening datum 

Lowie Steenwegen 

Lut Gijsenbergs 

Lowie Steenwegen 

23 februari 2010 

23 februari 2010 

Peter Govaerts 25 februari 2010 

Libost-Groep nv. ontwerpen adviesbureau 

NOT01D-07408.07 ontwerp definitieve vaststelling februari 2010 februari 2010 pag. 2/59 

A 

B 

C 

D 

Concept toelichtingsnota 

Opmaak voor plenair overleg 

Indiening voorlopige vaststelling door de gemeenteraad 

Indiening definitieve vaststelling door de gemeenteraad


Inhoudsopgave 

TITEL I: TOELICHTINGSNOTA 7 

1 IN UITVOERING VAN HET GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN 7 

1.1 BINDENDE BEPALINGEN 7 

1.2 RICHTINGGEVENDE BEPALINGEN 7 

2 BESTAANDE JURIDISCHE TOESTAND 8 

2.1 RELEVANTE PLANNEN 8 

2.2 EIGENDOMSSTRUCTUUR BINNENGEBIED 8 

3 BESTAANDE FEITELIJKE TOESTAND 9 

3.1 BESCHRIJVING EN HISTORIEK 9 

3.1.1 RUIMTELIJKE SITUERING 9 

3.1.2 BESCHRIJVING BESTAANDE FEITELIJKE TOESTAND 10 

3.1.3 BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR 11 

3.1.4 PROBLEEMSTELLING 12 

4 RELEVANTE BELEIDSDOCUMENTEN 13 

4.1 STUDIE BRO 13 

4.2 STUDIE HOENDERBEEK 14 

4.3 HERINRICHTING SCHOOLOMGEVINGEN N141 14 

5 GEWENSTE RUIMTELIJKE STRUCTUUR 15 

5.1 VISIE 15 

5.2 DOELSTELLINGEN VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET PLANGEBIED 15 

5.2.1 KLEINSCHALIGHEID BEKLEMTONEN 15 

5.2.2 BESCHERMEN VAN DE WOONOMGEVING 15 

5.2.3 INTENSIEF RUIMTEGEBRUIK AANMOEDIGEN 15 

5.2.4 ZUIDGERICHT BOUWEN 15 

5.2.5 DUURZAAMHEID 15 

5.3 RUIMTELIJKE CONCEPTEN 16 

5.4 STRUCTUURSCHETS 17 

5.5 VOORBEELD VAN EEN MOGELIJKE INRICHTING 17 

5.6 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING DE WOONOMGEVINGEN 18 

5.6.1 VISIE 18 

5.6.2 RANDVOORWAARDEN EN AFWEGINGSCRITERIA VOOR HET VERNIEUWEN OF VERBOUWEN VAN DE GEVELS 18 

5.7 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE PUBLIEKE RUIMTE 20 

5.7.1 VISIE 20 

5.7.2 RANDVOORWAARDEN EN AFWEGINGSCRITERIA VOOR HET INRICHTEN EN HET BEHEER VAN DE PUBLIEKE 

RUIMTE 20 

5.8 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE ZUIDOOSTELIJKE KAMER 22 

5.8.1 VISIE 22 

5.8.2 RANDVOORWAARDEN EN AFWEGINGSCRITERIA VOOR DE ACTIEVE RUIMTE 22 

5.9 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN HET PARKEERTERREIN 23 

5.9.1 VISIE 23 

5.9.2 RANDVOORWAARDEN EN AFWEGINGSCRITERIA VOOR HET INRICHTEN VAN HET PARKEERTERREIN 23 

5.10 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE ASSEN EN ZICHTLIJNEN 25 

5.10.1 VISIE 25 

5.10.2 RANDVOORWAARDEN EN AFWEGINGSCRITERIA VOOR HET INRICHTEN VAN DE ASLIJNEN 25 

6 PLANOLOGISCHE AANDACHTSPUNTEN 27 

6.1 WATERTOETS 27 

6.2 RUIMTELIJKE VEILIGHEIDSRAPPORTAGE 29 

6.3 M.E.R. PLICHT 30 

6.4 PLAN M.E.R. SCREENING 30 

6.4.1 VORM EN PROCEDURE 31 

6.4.2 INHOUD SCREENINGSNOTA 31 

6.5 FASERING 32 

6.5.1 SOCIAAL OBJECTIEF 33 

6.6 RUIMTEBALANS 34 

6.7 VERANTWOORDING VOOR HET ONTEIGENINGSPLAN 34 

6.8 REGISTER VAN PERCELEN WAAROP EEN BESTEMMINGSWIJZIGING GEBEURT DIE KAN AANLEIDING GEVEN 

TOT PLANSCHADE, PLANBATEN, KAPITAALSCHADE OF GEBRUIKERSCHADE 35 

7 GRAFISCH PLAN EN VOORSTEL VAN MOGELIJKE INRICHTING 36 

TITEL II: STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN 40 

8 ARTIKEL 1: ALGEMENE BEPALINGEN 40 

8.1 WIJZE VAN METEN 40 

8.2 GEHANTEERDE BEGRIPPEN 40 


NOT01D-07408.07 ontwerp definitieve vaststelling februari 2010 februari 2010 pag. 3/59


9 ARTIKEL 2: ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 41 

9.1 BEPALINGEN IN VERBAND MET DE BESTEMMINGEN 41 

9.1.1 OVERGANGSBEPALING 41 

9.1.2 ONBEBOUWDE GRONDEN 41 

9.2 BEPALINGEN VOOR ALLE GEBOUWEN IN HET PLANGEBIED 41 

9.3 BEPALINGEN VOOR HET BEHOUD VAN WAARDEVOLLE BOMEN 41 

10 ARTIKEL 3: SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE DEELGEBIEDEN 42 

ARTIKEL 3.1: GEBIED VOOR DUURZAME GROEPSWONINGBOUW 43 

ARTIKEL 3.2: PARK 48 

ARTIKEL 3.3: WIJKONTSLUITINGSWEG 49 

ARTIKEL 3.4: PARKEERTERREIN 50 

ARTIKEL 3.5: VERBLIJFSRUIMTE 51 

ARTIKEL 3.6: WATERLOOP 52 

ARTIKEL 3.7: TRACÉ VOOR WATERLOOP (INDICATIEVE AANDUIDING) 53 

ARTIKEL 3.8: TRACÉ VOOR TRAGE WEGEN (INDICATIEVE AANDUIDING) 55 

ARTIKEL 3.9: TRACÉ VOOR TRAGE WEGEN MET AUTOSTAANPLAATS- ONTSLUITING 

(INDICATIEVE AANDUIDING) 56 

ARTIKEL 3.10: TRACÉ VOOR WIJKONTSLUITINGSWEG (INDICATIEVE AANDUIDING) 57 

ARTIKEL 3.11: TRACÉ VOOR ONTSLUITING PARKEERTERREIN (INDICATIEVE AANDUIDING) 58 

ARTIKEL 3.12: TE BEHOUDEN WAARDEVOLLE LINEAIRE BEPLANTING 59 

Lijst van figuren 

Figuur 1: Uitreksel uit de De Ferrariskaart (1778) .........................................................................................................................9 

Figuur 2: Ruimtelijke situering van het plangebied........................................................................................................................9 

Figuur 3: Bestaande feitelijke toestand.......................................................................................................................................11 

Figuur 4: Orthofoto bestaande feitelijke toestand........................................................................................................................11 

Figuur 5: Bestaande ruimtelijke structuur ...................................................................................................................................11 

Figuur 6: Ruimtelijk concept BRO ..............................................................................................................................................13 

Figuur 7: Inrichtingsvoorstel BRO ..............................................................................................................................................13 

Figuur 8: Herinrichting N141 ter hoogte van het plangebied........................................................................................................14 

Figuur 9: Referentiebeelden voor de verschillende kamers van de woonomgeving......................................................................19 

Figuur 10: Referentiebeelden voor de inrichting van de publieke ruimte ......................................................................................21 

Figuur 11: Referentiebeelden voor de inrichting van de zuidoostelijke kamer ..............................................................................22 

Figuur 12: Referentiebeelden voor de inrichting van het parkeerterrein .......................................................................................24 

Figuur 13: Referentiebeelden voor de inrichting van de wijkontsluitingsweg ................................................................................25 

Figuur 14: Beslissingsschema ruimtelijke veiligheidsrapportage..................................................................................................29 

Figuur 15: Traject beoordeling noodzaak opstellen planMER of ontheffing tot verplichting van opstellen plan MER ......................30 

Figuur 16: Verdeling sociale huurwoningen in Vlaanderen..........................................................................................................33 




Gemeente Ham: Ruimtelijk uitvoeringsplan 

Kwaadmechelen ‘Achter de kerk’ 

Gezien en voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 5 november 2009 

Secretaris, Burgemeester, 

Erik Accou Dirk De Vis 

Het college van burgemeester en schepenen bevestigt dat onderhavig plan ter inzage van 

het publiek op het gemeentehuis van Ham werd neergelegd 

van 28 november 2009 tot 28 januari 2010 



Gezien en definitief vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van ……………… 









TITEL I: Toelichtingsnota 

1 IN UITVOERING VAN HET GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN 

1.1 BINDENDE BEPALINGEN 

In de bindende bepalingen van het ruimtelijk structuurplan Ham 1 is de ontwikkeling 

van het woonuitbreidingsgebied ‘Achter de Kerk’ in Kwaadmechelen opgenomen. 

Bepaling 12: Het aansnijden van het woonuitbreidingsgebied achter de kerk in 

Kwaadmechelen. 2 

1.2 RICHTINGGEVENDE BEPALINGEN 

Het richtinggevend deel verantwoordt en 

specificeert de behoefte aan bijkomende 

woningen. “Voor de prognoseperiode tot 

2017 zet zich de evolutie van ontgroening 

en vergrijzing verder. Een sterke stijging 

van de bevolking zal plaatsvinden bij de 

60plussers, de bevolking veroudert. Het 

aantal binnen de leeftijdsgroep van 60 en 

meer zal stijgen met 689 personen of 

7,3%. Opvallend hier is de stijging met 3% 

van de hoogbejaarden of de 80plussers. 

De leeftijdsopbouw van de bevolking voor 

de prognoseperiode geeft dit duidelijk 

visueel weer.” 3 

In het richtinggevend deel van het structuurplan worden de ontwikkelingsperspectieven voor het 

woonuitbreidingsgebied aangeduid. 4 

“Wonen in Kwaadmechelen 

Met betrekking tot wonen zal voor mogelijke bijkomende woningen in het hoofddorp gezocht worden naar 

haalbare en zinvolle inbreidingen in de bestaande woongebieden. Ten noorden van de Kanaalstraat en 

Dorpsstraat zijn er nog potentiële inbreidingsgebieden die voor woonontwikkeling in aanmerking kunnen 

komen. De invulling van deze gebieden zal de doelstelling om een kerndorp te realiseren verwezenlijken. 

Het aansnijden van het woonuitbreidingsgebied aansluitend aan het kerkplein versterkt de eigenlijke 

dorpskern, tevens wordt hierdoor het noordelijke deel van het hoofddorp duidelijk afgebouwd. Het 

ontwikkelen van het woonuitbreidingsgebied ‘Achter de Kerk’ als gemengd project, zal gefaseerd 

gebeuren. De invulprojecten zullen een versterking en verbetering van de bestaande structuur 

bewerkstelligen. Het gaat om kleinschalige projecten, die gefaseerd ontwikkeld worden met een 

differentiatie in aanbod en aan een na te streven gemiddelde woondichtheid van 15 woningen per hectare. 

Bij de ontwikkeling van binnengebieden worden steeds duidelijke en veilige verbindingen en doorgangen 

behouden of gecreëerd.” 

1 Ruimtelijk structuurplan Ham, definitief vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2005 

2 Ruimtelijk Structuurplan Ham, bindend deel, p. 8 

3 Ruimtelijk Structuurplan Ham, informatief deel, p. 79 

4 Ruimtelijk structuurplan Ham, richtinggevend deel, p. 24 

Handel, diensten en voorzieningen 

Algemeen kan gesteld worden dat in het 

hoofddorp maximaal kernversterkend zal 

gewerkt worden. De ruggengraat van 

Kwaadmechelen wordt daarbij gevormd door 

de N141 (Kanaalstraat, Dorpsstraat en 

Heidestraat), met als zwaartepunt de 

onmiddellijke omgeving van de kerk met in 

haar directe omgeving de belangrijkste 

gemeentelijke diensten o.a. het 

gemeentehuis, de politiedienst, de bibliotheek 

en het ontmoetingscentrum. 

Handelsactiviteiten en diensten worden 

geconcentreerd in de onmiddellijke omgeving 

van de N14, in het bijzonder langs de 

Kanaalstraat, de Dorpsstraat en een deel van 

de Heidestraat. Bestaande handelszaken 

buiten deze zones worden behouden en 

kunnen verder evolueren. De ontwikkeling van nieuwe concentraties worden tegengegaan indien ze niet 

bijdragen aan centrumversterking.” 5 

Bron: Ruimtelijk Structuurplan Ham, kaartenbundel, richtinggevend deel, figuur 6 

5 Ibid. & Ruimtelijk Structuurplan Ham, kaartenbundel, informatief deel, figuur 34 




2 BESTAANDE JURIDISCHE TOESTAND 

2.1 RELEVANTE PLANNEN 

Onderstaande tabel reikt de elementen van de bestaande juridische toestand aan voor het plangebied en 

omgeving. De rechtstoestand van de verschillende gebieden is tevens aangeduid op de kaarten van het 

plangebied: 

bestaande juridische toestand: gewestplan (bestemmingen); 

bestaande juridische toestand: overige bepalingen (beschermingsgebieden, buurtwegen,…); 

bestaande juridische toestand: kadasterplan (eigendomsstructuur) 

Tabel 1: Juridische Toestand woonuitbreidingsgebied ‘Achter de kerk’ te Kwaadmechelen 

Gewestplan nr. 19 Hasselt- 

Genk: goedgekeurd K.B. 

27/04/1994 

Beschermde monumenten, 

landschappen en 

dorpsgezichten 

In het plangebied Aanpalend aan het plangebied 

Woonuitbreidingsgebied Woongebied 

Sint-Lambertuskerk (toren) 

KB 25 03 1938 

BS 23 04 38 

Geen 

VEN gebieden Geen Geen 

Habitat- en 

vogelrichtlijngebieden 

Inbreuken tegen de 

stedenbouwkundige 

regelgeving 

Geen Geen 

Voorkooprecht Pachtwetgeving Geen 

Verkavelingvergunningen Geen 

Milieuvergunningen 

Geen Geen 

Openbare wegen Genenbemdestraat, 

Driehoekstraat, Speelstraat, 

Dorpsstraat 

2.2 EIGENDOMSSTRUCTUUR BINNENGEBIED 




3 BESTAANDE FEITELIJKE TOESTAND 

3.1 BESCHRIJVING EN HISTORIEK 

De ruimtelijke structuur van Kwaadmechelen wordt nog steeds bepaald door de typische groei van een 

Kempisch lintdorp. De droge zandleembodem maakt de streek reeds in de middeleeuwen erg geschikt 

voor landbouw. De blijkt uit de bouw van de twee beschermde kerken. De Sint-Lambertuskerk in 

Kwaadmechelen heeft een toren uit 1615. De kerk zelf is gebouwd op de grondvesten van en romaanse 

kerk. de OLV kerk in Oostham heeft een toren die dateert uit de tiende eeuw. 

Figuur 1: Uitreksel uit de De Ferrariskaart (1778) 

‘Kwaadmechelen’ is afkomstig van het Oudnederlandse ‘Machel’, wat ‘plaats van samenkomst’ betekent. 

Deze omschrijving heeft betrekking op een onbebouwd veld waar bijeenkomsten kunnen plaatshebben. 

‘Kwaad’ komt van ‘qua’ of ‘quaed’ en wordt verklaard als ‘klein’ of ‘gering’. 

Door de aanleg van het Kempische Kanaal in 1846, het kanaal Dessel-Kwaadmechelen in 1858 en van het 

Albertkanaal (1930-39) en de industriële ontwikkeling na Wereldoorlog II, wijzigde het ruimtelijk 

voorkomen van Kwaadmechelen van een Kempens boerendorp tot een nijverheidsgemeente uitgroeien. 

Kwaadmechelen is gesitueerd in de onmiddellijke omgeving van het Albertkanaal en de E313 waardoor 

het dorp steeds meer aantrekkelijk werd voor woonforensen. Dit leidde tot een wijziging van de traditionele 

woningbouw en een sterke toename van het aantal appartementen. 

3.1.1 Ruimtelijke situering 

Het plangebied bevindt zich in het onmiddellijke centrum van Kwaadmechelen. Dit niet enkel ruimtelijk 

maar ook functioneel. In de onmiddellijke omgeving zijn zowel gemeenschapsvoorzieningen (administratief 

centrum, bibliotheek, cultureel centrum, jeugdhuis, school,…) als diverse handelszaken (commercieel lint 

langs de Dorpsstraat N141) gesitueerd. 

Figuur 2: Ruimtelijke situering van het plangebied 

Bron: AGI Vlaanderen 




3.1.2 Beschrijving bestaande feitelijke toestand 

Het plangebied heeft de vorm van een vierkant met een breedte van 250 op 230m. De oppervlakte 

bedraagt ca. 57.500m² of 5,75 ha. Het gebied wordt volledig omgeven door de woonlinten van de 

omliggende woonstraten. Daar steeds de tuinen van de woningen gericht zijn naar het binnengebied is het 

landelijk karakter sterk bewaard. 

Belangrijke kenmerken zijn: 

Het noordoostelijk deel van het plangebied 

wordt gekenmerkt door een bosjes met 

naaldhout. Deze bosjes zijn deels gesitueerd in 

de tuinen van de kavels van de Speelstraat en 

deels in het plangebied. De bosstructuur sluit 

aan bij de driehoekige ruimte in de 

Driehoekstraat; 

De natuurwaarde van deze bosjes is op de 

biologische waarderingskaart aangeduid 

‘aanplant van Grove den met ondergroei van 

struiken en bomen’ en als ‘biologisch 

waardevol’. 

Het plangebied wordt ontsloten via: 

het parkeerterrein aan het koor van de 

kerk, 

nabij het jeugdlokaal in de 

Genenbemdestraat, 

ten zuiden van de beboste driehoek 

van de Driehoekstraat; 

Centraal in het plangebied is een 

landschapsbepalende houtwal gesitueerd. 

Deze wal is noord-zuid gericht en bestaat uit 

een dubbele laanstructuur van volwassen 

bomen; 

In het zuiden van het plangebied is de 

Hoenderbeek gesitueerd. Ter hoogte van de 

kerk bestaat deze uit een droge gracht. Ter 

hoogte van de Processiestraat wordt de 

Genenbemdestraat gekruist en vervolgt de 

beek een ondergronds tracé; 

Door het gebied loopt een netwerk van 

voetpaden. Deze leiden van de omgeving ten 

noorden van de kerk naar de vier 

windrichtingen. De voetpaden kennen echter 

een erg beperkt gebruik; 

De kerktoren is een sterk bepalend 

landschapselement. Door de hoogte van de 

kerktoren en het schip is het gebied ten 

noorden van de kerk vaak gehuld in de 

slagschaduw; 

De woningbouw in de omliggende straten 

wordt gedomineerd door alleenstaande 

woningen uit het laatste kwart van de twintigste 

eeuw. De bouwhoogte is beperkt tot één of 

twee bouwlagen. 

De bebouwing in de Dorpsstraat onderscheid 

zich van de andere straten. De huizen zijn 

opgetrokken in gesloten bebouwing, tellen tot 

drie bouwlagen en herbergen verschillende 

functies (meergezinswoningen, diensten, 

kleinhandel). 




Figuur 3: Bestaande feitelijke toestand 

Bron: BRO 

Figuur 4: Orthofoto bestaande feitelijke toestand 

Bron: AGIVlaanderen 

3.1.3 Bestaande ruimtelijke structuur 

De bestaande ruimtelijke structuur wordt bepaald door het dominante lint van de Dorpstraat. Het lint vormt 

de morfologische, functionele en verkeersdrager van het dorp. Bepalend zijn de bundeling van 

gemeenschapsvoorzieningen ter hoogte van het kruispunt van de Dorpsstraat met de Gerhoevenstraat. 

De belangrijkste gemeenschapsvoorzieningen van het dorp en de gemeente zijn in de onmiddellijke 

omgeving gesitueerd: administratief centrum, bibliotheek, cultuurcentrum, jeugdhuis, school,…. De 

kleinhandel is sterk geconcentreerd in het segment Zandstraat-Putstraat maar deint ook verder uit. 

Bepalend voor de ruimtelijke structuur van het binnengebied zijn de rechthoekige percelen die noord-zuid 

georiënteerd zijn. Deze structuur was al herkenbaar ten tijde van De Ferraris en wordt verklaard door de 

lichte helling in de richting van de Hoenderbeek. Omwille van de ligging van de beek is de bebouwing ten 

zuiden van de Dorpstraat in de twintigste eeuw veel sterker geëvolueerd dan in het noorden van de straat. 

Figuur 5: Bestaande ruimtelijke structuur 




3.1.4 Probleemstelling 

Het woonuitbreidingsgebied kan slechts ontwikkeld worden wanneer er een eenduidige visie is op een 

gewenste ordening en wanneer deze ontwikkeling een kwalitatieve en gefaseerde ontwikkeling verzekerd 

wordt. 

Belangrijke knelpunten zijn: 

De percelen zijn verdeeld over verschillende eigenaars. Dit houdt in dat een samenwerking vereist 

is. Wanneer geen consensus bereikt kan worden kan de gemeente gronden onteigenen; 

Ondanks dat het terrein niet gesitueerd is in overstromingsgebied, is de stand van het grondwater 

erg hoog. Tot in de vorige eeuw bevonden er zich in de directe omgeving verschillende vennen. Dit 

houdt in dat een ontwerp voldoende rekening moet houden met de afwatering; 

Het binnengebied wordt deels nog gebruikt door een landbouwer. Het is wenselijk dat deze zijn 

activiteiten zo lang mogelijk kan uitoefenen. Een fasering kan daar op inspelen. 

De slagschaduw van de kerk maakt dat het gebied ten noorden van de kerk niet interessant is voor 

de bouw van woningen of de aanleg van publieke verblijfsruimten; 

De fijnmazigheid van het voetpadennetwerk moet behouden hersteld worden; 

De Hoenderbeek moet een meer natuurlijke inrichting krijgen met oog op het bufferen van water en 

het verhogen van de natuurwaarden; 

Omwille van al deze knelpunten is de ontwikkeling door één partij moeilijk en is samenwerking wenselijk. 

Daarnaast zijn er een aantal ruimtelijke en beleidskeuzes die bepalend kunnen zijn voor de gewenste 

inrichting. Het gebied ligt té centraal is daarom té strategisch om louter op basis van particuliere eisen en 

randvoorwaarden ontwikkeld te worden. 




4 RELEVANTE BELEIDSDOCUMENTEN 

4.1 STUDIE BRO 

Het adviesbureau BRO uit Vught (NL) stelde in 

2006 in opdracht van de gemeente een 

concept op voor de gewenste kernversterking 

in Kwaadmechelen. 6 De studie analyseert de 

commerciële aanbod en vraagstructuur. In de 

conclusie wordt gesteld dat het aanbod aan 

detailhandel, horeca en diensten in 

Kwaadmechelen erg verspreid is. Van de 30 

handelszaken zijn er slechts 8 winkels in het 

centrum van Kwaadmechelen. De totale 

vloerverkoopsoppervlakte van deze zaken is 

erg beperkt. De verspreid liggende 

detailhandel bieden een veel hogere 

verkoopoppervlakte aan. Ook de concentratie 

van diensten en horeca is erg beperkt. Slechts 

7 van de 29 zaken zijn gevestigd in het 

centrum. Gemeenschapsvoorzieningen zijn 

echter wel sterk gebundeld in het centrum van 

Kwaadmechelen. 

De studie berekend vervolgens de potentiële 

vraag naar nieuwe winkelruimten. Belangrijke 

indicatoren zijn de evolutie van de bevolking en de koopstromen, bestaande trends en ontwikkelingen. 

De studie stelt: “De detailhandel in de gemeente Ham functioneert onder het landelijk niveau. … In de 

richting van het jaar valt er nauwelijks distributieve ruimte te berekenen. Enkel in de convenience 

sector ontstaat enige ruimte voor uitbreiding. In de shopping sector en speciality sector is er helemaal 

geen uitbreidingbehoefte te becijferen.” 7 

De studie adviseert de gemeente om in het centrum van Kwaadmechelen te streven naar een sterkere 

concentratie zonder uitbreiding van het aanbod. De wisselwerking tussen 

gemeenschapsvoorzieningen, handel en horeca biedt kansen tot een sterkere synergie. Voor 

kleinhandel kan een nieuwe behoefte ingevuld worden van 250m² of een beperkt aantal handelszaken 

voor dagelijkse artikelen. Bijkomend kan er ruimte gecreerd worden voor diensten en horeca. 

De studie biedt een ruimtelijk concept voor een mogelijke ruimtelijke invulling aan. Dit concept is 

opgebouwd met volgende kenmerken: 

1. De realisatie van een publiek plein tussen de kerk en een nieuw te creëren wand; 

2. Het aanleggen van een parkeerterrein ten noorden van de nieuw te creëren wand; 

3. Het afbouwen van het woonlint langs de Dorpstraat (rug aan rug); 

4. Het creëren van een perspectief uit de Driehoekstraat naar de kerk; 

5. Het aanleggen van een woonwijk in het centrum van het binnengebied; 

6. Een ontsluiting via de Processie- en de Driehoekstraat. 

6 BRO, Concept kernversterking deelgemeente Kwaadmechelen, 7 november 2006 

7 Concept kernversterking deelgemeente Kwaadmechelen, p. 25 

Figuur 6: Ruimtelijk concept BRO 



Bron: BRO 

Figuur 7: Inrichtingsvoorstel BRO 

Bron: BRO


4.2 STUDIE HOENDERBEEK 

In opdracht van de gemeente wordt een studie met betrekking tot het afvoeren van regenwater 

opgesteld. De Hoenderbeek was vroeger de belangrijkste infrastructuur voor deze afvoer. Met de jaren 

is er eerst riolering aangesloten (DWA) op de beek waarna de beek later op het rioleringstelsel is 

aangesloten. Als gevolg daarvan voert de Hoenderbeek in het plangebied nagenoeg geen water meer 

af. 

De studie onderzoekt op welke wijze beide waterstromen opnieuw gescheiden kunnen worden. Het 

regenwater zal gescheiden worden van de riolering en wordt naar de herstelde bedding van de 

Hoenderbeek geleid. Dit zal leiden tot een grotere waterafvoer in het plangebied. De aanvoer van 

regenwater zal nog toenemen door de toenemende verharding na de ontwikkeling van het plangebied 

na de heraanleg van de gewestweg N141 (Dorpsstraat). 

4.3 HERINRICHTING SCHOOLOMGEVINGEN N141 

Naam: herinrichting schoolomgevingen N141 - aanleg van fietspaden N141 in het kader van module 10 en 13 van het 

mobiliteitsconvenant 

Status: projectnota GBC oktober 2007 

In het kader van de Module 10 en 13 

van het mobiliteitsconvenant is een 

projectnota opgesteld voor 

aanpassingswerken aan de N141. 

Deze studie beslaat ook de omgeving 

van de kerk, Speelstraat en 

Genebemdestraat. 

De belangrijkste aandachtspunten zijn: 

De Genebemdestraat wordt voorzien 

als enkel richtingstraat, de Speelstraat 

blijft als dubbelrichtingstraat 

behouden. Het parkeerterrein aan de 

kerk wordt blijvend ontsloten via een 

rechtstreekse aantakking met de 

N141. 

Figuur 8: Herinrichting N141 ter hoogte van het plangebied 

Bron: technum.be 




5 GEWENSTE RUIMTELIJKE STRUCTUUR 

5.1 VISIE 

Uitgangspunten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling: 

1. Het binnengebied moet ontwikkeld worden als woongebied waardoor er in het centrum van het 

dorp ruimte gecreëerd wordt voor nieuwe gezinnen; 

2. Het project moet kwalitatief hoogstaand zijn en moet aanzetten tot navolging; 

3. Het project biedt een antwoord op de toenemende opdeling van gebouwen en percelen voor 

de bouw van appartementen. Deze nieuwe woningen hebben een beperkte herkenbaarheid en 

zijn vaak niet betrokken op de buitenruimte. Hierdoor neemt de vervreemding nog sterker toe 

en groeit het beeld van Kwaadmechelen als ‘slaapdorp’. De project wil een aangename en 

herkenbare buurt creëren met een sterke gerichtheid op de omgeving en een verbondenheid 

met de openbare ruimte; 

4. Het project moet verschillende woonvormen aanbieden (groot en klein, grondgebonden of niet, 

opgetrokken in gesloten halfopen of open woningbouw, met ruime en beperkte tuinen,…); 

5. De woningen worden maximaal zuid en west gericht; 

6. Het parkeerterrein wordt zo dicht mogelijk bij de handelszaken ingeplant en de ontsluiting 

wordt gescheiden van de woonomgeving; 

7. Het project moet gefaseerd ontwikkeld kunnen worden; 

8. De gemeente streeft financieel naar een return on investments; 

Het project moet een aangename, eigentijdse en sterk herkenbare woonbuurt creëren waarbij de 

bewoners sterk betrokken zijn op de omgeving en de publieke ruimte. Het plangebied biedt ruimte 

voor water en spelen, behoudt en herstelt het fijnmazig netwerk van voetpaden en creëert ruimte voor 

parkeren, ondernemen en verblijven. 

5.2 DOELSTELLINGEN VOOR DE ONTWIKKELING VAN HET PLANGEBIED 

Voor de verschillende deelgebieden worden een aantal algemene ruimtelijke doelstellingen 

gehanteerd. 

5.2.1 Kleinschaligheid beklemtonen 

Landelijk wonen wordt vaak gekenmerkt door kleinschaligheid en verwevenheid. Het is wenselijk dat 

dit beeld ook in de ontwikkeling opgenomen wordt. De ontwikkeling moet inpasbaar zijn in de 

ruimtelijke schaal van de omgeving. Bestaande waardevolle kenmerken dragen bij tot de identiteit en 

worden behouden. 

5.2.2 Beschermen van de woonomgeving 

De woonkwaliteit van de woningen mag niet bedreigd of beperkt worden door activiteiten die 

verbonden zijn met het commercieel centrum. Het parkeerterrein wordt daarom niet ontsloten via de 

woonwijk, onvolledige bouwblokken worden afgebouwd, zones voor laden en lossen worden gepland 

waardoor storende functies niet naar de woonzijde gericht worden (ventilatoren, poorten, ramen en 

deuropeningen waar geluid en stof kunnen doordringen). 

5.2.3 Intensief ruimtegebruik aanmoedigen 

Door het nastreven van gekoppelde bebouwing en het beperken van ruimte voor parkeren worden de 

principes van het intensief ruimtegebruik geconcretiseerd. 

5.2.4 Zuidgericht bouwen 

De gewenste ruimtelijke ontwikkeling wordt gericht op het maximaal zuiden westgericht bouwen 

waardoor aan de woningen en de buitenruimte een hoge leefkwaliteit geboden wordt. 

5.2.5 Duurzaamheid 

Duurzame stedenbouw biedt de mogelijkheid om de toekomstvisie te verwezenlijken met bijzondere 

aandacht voor milieu en ecologie. Bij duurzame stedenbouw wordt gestreefd naar behoud en versterking 

van groene en waterstructuren in de woonwijken en het verdichten van woongebieden nabij de centra van 

nederzettingen. Duurzame stedenbouw besteedt zowel op het niveau van de wijkontwikkeling als op het 

niveau van de individuele woning aandacht aan een zuinig energiegebruik, een lange leeftijd van 

materialen en een makkelijk en haalbaar beheer van de omgeving en de panden. 

Duurzame stedenbouw biedt alternatieven voor het autoverkeer door het voorzien van een hoogwaardige 

infrastructuur voor langzaam verkeer, verweeft woningtypologieën en functies ten behoeve van de sociaal 

maatschappelijke samenstelling en een blijvend vernieuwings- en investeringsproces. Omwille van de 

ligging en de omvang van het plangebied en het hoge aandeel aan publieke terreinen is het wenselijk dat 

het project zowel op het niveau van de woonverkaveling en als van individuele woningen ontwikkeld wordt 

als een duurzame wijk, welke stimuleert tot navolging. 




5.3 RUIMTELIJKE CONCEPTEN 

Ruimte voor 

centrumversterking 

De realisatie van het project 

moet bijdragen tot de gewenste 

kernversterking van het centrum 

van Kwaadmechelen. 

Dit houdt in dat er voldoende 

ruimte moet zijn om: 

1. te ondernemen (toename van 

ca. 250 m² 

verkoopsvloeroppervlakte) en 

bijkomende ruimte voor 

diensten en horeca; 

2. ruimte om te parkeren 

(parkeercapaciteit ten 

behoeve van het centrum); 

3. te ontmoeten en te vertoeven 

(het centrum heeft geen 

aangename verblijfsruimte, 

deze lacune moet opgevuld 

worden). 

Behoud en versterken 

van waardevolle 

natuurlijke elementen 

De Hoenderbeek is een 

bepalend natuurlijk element. De 

beek wordt als natuurlijke 

waterloop hersteld. Langs de 

beek blijft ruimte voor een 

natuurlijke inrichting. Dit houdt in 

dat afstandsregels voor het 

bebouwen en verharden 

opgelegd worden. 

De beek vormt een begrenzing 

tussen centrumfuncties en de 

nieuwe woonwijk. 

Behoud en versterken 

van waardevolle 

natuurlijke elementen 

De centraal gelegen houtwal 

met de oude en waardevolle 

bomen blijft als natuurlijk 

historisch landschapselement 

behouden. 

Waardevolle kerktoren 

als landmark 

beklemtonen 

De kerktoren vormt de 

belangrijkste baken in het 

centrum. Door het creëren van 

een perspectief wordt dit 

beeldbepalende element 

beklemtoond. 

Relatie met het 

commercieel lint van de 

Dorpsstraat en het plein 

aan het administratief 

centrum beklemtonen 

De relatie wordt beklemtoond 

door niet bebouwen van bouwlijn 

ten oosten van de kerk en het 

realiseren van een functionele 

verbinding tussen parkeerterrein, 

verblijfsruimte en 

centrumvoorzieningen. De 

toegang tot het parkeerterrein 

wordt daarom verplaatst naar de 

Speelstraat. 




5.4 STRUCTUURSCHETS 

De structuurschets bundelt de conceptelementen. Belangrijke aanduidingen zijn: 

1. Het behoud van de Dorpstraat als commerciële drager van het centrum; 

2. Behoud van de waardevolle groene structuren (bosje en houtwal); 

3. Het afwerken van het bouwblok aan de Dorpsstraat; 

4. Herwaarderen van de Hoenderbeek; 

5. Een grote doorloopbaarheid van het gebied; 

6. Het binnengebied wordt ontsloten van uit het noorden en westen; 

7. De kerktoren als baken en richtpunt voor de ontsluiting vanuit het noorden; 

8. De ruimte in de onmiddellijke omgeving van de kerk wordt geïntegreerd in het centrum 

(voorzieningen, beeldrelatie, parkeerterrein). 

9. Het relatie tussen het administratief centrum en de commerciële ontwikkeling van kamer 3 wordt 

versterkt door dit langs de zijde van de Dorpsstraat autovrij te houden en de ingang van het 

parkeerterrein te voorzien langs de Speelstraat. De Speelstraat wordt afgesloten voor 

autoverkeer ter hoogte van de passage van de Hoenderbeek en de trage weg. 

5.5 VOORBEELD VAN EEN MOGELIJKE INRICHTING 

Deze schets is louter suggestief 

Projectfiche: 

Aantal woningen: 

gesloten woningbouw: ca. 46 woningen 

halfopen woningbouw: ca. 51 woningen 

open woningbouw: ca. 10 woningen 

stapelwoningen: ca: 18 woningen 

Totaal aantal woningen: 125 (21 woningen per hectare) 

Ruimte voor handel - diensten – horeca: ca. 1.000m² 

Ruimte voor parkeerplaatsen: ca. 65 parkeerplaatsen 




5.6 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING DE WOONOMGEVINGEN 

5.6.1 Visie 

De woonomgeving wordt opgebouwd als één herkenbaar geheel met herkenbare deelgebieden. De 

woonwijk onderscheid zich van andere woonontwikkelingen door: 

vorm en inrichting van de publieke ruimte; 

de groenvoorzieningen; 

de zonneoriëntatie van de woningen en tuinen; 

de ontsloten particuliere tuinen; 

de gegroepeerde parkeervoeringen; 

het fijnmazig netwerk aan trage wegen. 

De verschillende deelomgevingen of ‘kamers’ worden gefaseerd maar telkens in beperkt tijdsbestek en 

binnen eenzelfde stedenbouwkundig kader gerealiseerd. 

De woondichtheid neemt gradueel af naar het noorden. De dichtheid is het hoogst rond de kerk. In de 

gebouwen rond de kerk er ruimte voor handel, diensten en horeca. 

5.6.2 Randvoorwaarden en afwegingscriteria voor het vernieuwen of verbouwen van de 

gevels 

De gevels van de woningen moeten opgebouwd worden uit kwaliteitsvolle en duurzame bouwmaterialen. 

Garages in de woongebouwen worden slechts in een beperkt aantal kamers toegelaten. Poorten op het 

maaiveld en gericht naar het openbaar domein worden vermeden. 

Vooral op het gelijkvloers moet de gevelwand zoveel mogelijk opengebroken worden waardoor de 

woningen een relatie aangaan met de woonomgeving en de publieke ruimte. 

Het is wenselijk dat de gevels van de gebouwen in de verschillende kamers opgevat worden met een 

bepaalde diepte- of hoogtewerking waardoor een zekere hiërarchie ontstaat en (centrale) toegangen 

beklemtoond worden. De gevels van de individuele woningen zijn herkenbaar. Dode gevelwanden worden 

zoveel mogelijk beperkt. 

Publiciteit wordt in de gehele woonwijk beperkt. 




Figuur 9: Referentiebeelden voor de verschillende kamers van de woonomgeving 

Deze referentiebeelden zijn louter suggestief 

Rechtstreekse toegangen tot de stapelwoningen 

Een variëteit in woonvormen 

Herkenbare woningen door het aanbrengen van schakeringen in de gevelwand” 

Een beperkte bouwhoogte 




5.7 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE PUBLIEKE RUIMTE 

5.7.1 Visie 

De inrichting van de publieke ruimte is bepalend voor het functioneren en de beeldvorming van de 

woonwijk. De publieke ruimte wordt vooral aangelegd als een ontmoetingsruimte met veel ruimte voor 

fietsers en wandelaars en een strikt beheer van het autogebruik. De inrichting van de publieke ruimte moet 

bijdragen tot een kwalitatief, functioneel en flexibel (verblijven, verzamelen, ontmoeten, passeren). Vooral 

traag verkeer moet aangemoedigd door de aanleg van een fijnmazig netwerk van fietsen wandelwegen. 

Functionele aspecten hebben betrekking op het aanbieden van infrastructuur ter ondersteuning 

van de verblijfsfunctie. Het betreft zithoeken, trefpunten, speelruimten,…; 

Flexibiliteit is noodzakelijk voor de tijdelijke invulling en gebruik (laden en lossen,…) en tijdelijke 

activiteiten (markt, spelen, …); 

Het autogebruik wordt beperkt; 

Doorgaand autoverkeer wordt beperkt en ontmoedigd; 

Autostaanplaatsen (parkeervakken en parkeren) worden beperkt en ontmoedigd; 

De publieke ruimte accentueert looplijnen en perspectieven. 

De publieke ruimten worden ingericht met oog op een hoge beeld-, belevings- en gebruikswaarde. De 

publieke ruimten worden aan elkaar geschakeld met oog voor de verscheidenheid van elke deelruimte en 

de eenheid van het geheel. 

5.7.2 Randvoorwaarden en afwegingscriteria voor het inrichten en het beheer van de 

publieke ruimte 

De inrichting van de publieke ruimten moet bijdragen tot een herkenbare en kwalitatieve woonomgeving. 

De ruimten moeten zowel functioneel én aantrekkelijk zijn voor bewoner en bezoeker. De verschillende 

publieke ruimten kunnen gediversifieerd worden door: 

het gebruik maken van zichtlijnen en assen; 

de aard en de schakering van de verharding. 

het aanbrengen van beplanting (aard, aantal, oppervlakte, beheer); 

het toelaten van het autogebruik (ruimte, parkeermogelijkheden); 

het aanbrengen van een aantal sculpturen (kunst, functioneel, spel); 

Omwille van de grote oppervlakten is de aanleg met (erg) dure materialen niet haalbaar. De straten en 

pleinen moeten echter aangelegd en ingericht worden op een kwalitatieve en creatieve wijze. De aanleg 

moet bijdragen in het verhogen van de beeldwaarde en het stimuleren van activiteiten en verblijven. Het 

gebruik van verschillende materialen, het aanbrengen van schakeringen en het integreren van 

beplantingen kan daartoe bijdragen. 

Mogelijke aangrijpingspunten zijn: 

het werken met verschillende types van verhardingen; 

het werken met kleuren en belijningen, het integreren van beplantingen en groenelementen…; 

een hogere dichtheid en hoogwaardigheid aan verhardingen in het zuidoostelijk deel van het 

plangebied en een steeds lagere dichtheid en hoogwaardigheid naarmate de afstand tot deze 

kamer toeneemt. 




Figuur 10: Referentiebeelden voor de inrichting van de publieke ruimte 

Gebruik van trappen als scheiding tussen autoarm en autovrij gebied 

Gebruik van diverse aanplantingen 

Aandacht voor de Hoenderbeek (zachte hellingen) 

Beklemtonen van de centrale groene ruimte 




5.8 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE ZUIDOOSTELIJKE KAMER 

5.8.1 Visie 

Deze kamer vormt de poort naar het nieuwe woongebied. De gebouwen rond de kerk bieden ruimte voor 

functies die aansluiten bij het commercieel lint van de Dorpstraat. Het betreft vaak kleinhandelsactiviteiten 

en horeca op schaal van het dorp. 

De morfologie en architectuur van deze zone wordt bepaald door de schaal van de gebouwen, de sterke 

gerichtheid op de Dorpsstraat en de omgeving rond het administratief centrum, een goede 

autobereikbaarheid (parkeerplaatsen) en een dynamiek van de functies die uitstraalt in de omgeving. 

De bebouwing moet zowel in vorm als in architectuur bijdragen tot een kwalitatieve, functionele en 

dynamische omgeving. De voorzijde van de gebouwen wordt duidelijk gericht naar de publieke ruimte en 

treedt daarmee in dialoog. De achterzijde van de gebouwen is gericht naar woonomgeving. 

De nieuwe gebouwen combineren een hedendaagse en creatieve architectuur met een functionele 

invulling. De toegang tot de woningen wordt bij voorkeur individueel opgevat en rechtstreeks met het 

publiek domein verbonden. Laad- en losruimten worden zoveel mogelijk aan de publieke ruimte onttrokken 

en zoveel mogelijk in het gebouw geïntegreerd. 

5.8.2 Randvoorwaarden en afwegingscriteria voor de actieve ruimte 

De bebouwing én de invulling moet bijdragen tot het gewenste het dynamische beeld van deze omgeving. 

De gevels worden met oog voor kwaliteit en detail opgebouwd. Gevels en gebouwen vormen een ruimtelijk 

geheel maar zijn individueel duidelijk herkenbaar. 

De gebouwen en functies moeten in dialoog treden met de publieke ruimte. Een ruim aandeel van glas in 

de gevel waardoor de functies en invulling van het gebouw zichtbaar is, het accentueren van de 

toegangen, het duiden van de bouwlagen en het deels innemen van de open ruimte dragen (luifels, 

stallingen, terrassen) dragen daar toe bij. 

Figuur 11: Referentiebeelden voor de inrichting van de zuidoostelijke kamer 

Een hogere woondichtheid, wonen boven centrumfuncties 

Individuele toegangen tot de verschillende woningen Een gevarieerd gebruik van verhardingen 




5.9 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN HET PARKEERTERREIN 

5.9.1 Visie 

Een publiek parkeerterrein is gesitueerd aan de noordelijke kerkwand. Een groot deel van de 

parkeercapaciteit wordt enkel benut gedurende een beperkte periode (kerkdienst, …). De parkeerruimten 

worden daarom ingericht als overgangszone naar de woonomgeving. Het parkeerterrein wordt aangelegd 

als een kwaliteitsvolle schakel tussen de woonomgevingen en de publieke ruimte in de zuidoostelijke 

kamer. 

Op het parkeerterrein worden voorzieningen (wadi’s: water afvoer door infiltratie) voor het afvoeren en 

infiltreren van hemelwater voorzien. Een dicht netwerk van hoogstammige bomen bieden het 

parkeerterrein een besloten en parkachtig karakter geven. 

5.9.2 Randvoorwaarden en afwegingscriteria voor het inrichten van het parkeerterrein 

Het parkeerterrein moet aangelegd worden in duurzame materialen. Wadi’s, grachten en de 

beplantingstroken structuren het parkeerterrein en beklemtonen de relatie met de woonomgeving en het 

kernwinkelgebied. 

Wadi’s en beplantingen tussen de parkeervakken De wadi’s sluiten aan op de waterloop 




Figuur 12: Referentiebeelden voor de inrichting van het parkeerterrein 

Gebruik van mooie en duurzame materialen 

Gebruik van mooie en duurzame materialen 

Gebruik van brede groenstroken en hoogstammige bomen 

Een dichte aanplanting van hoogstammige bomen: bladerdak 


Kwaliteitsvolle fietsvoorzieningen Relatie met de Hoenderbeek 



5.10 GEWENSTE RUIMTELIJKE INVULLING VAN DE ASSEN EN ZICHTLIJNEN 

5.10.1 Visie 

De herkenbaarheid van de omgeving wordt in een sterke mate bepaald door de bestaande en gewenste 

aslijnen en perspectieven. Deze beklemtonen interne relaties en leggen verbanden naar de ruimere 

omgeving. 

De belangrijkste as en zichtlijn wordt gecreëerd door het zicht van de noordelijke toegang tot de wijk op de 

kerktoren. Ook de Hoenderbeek en het netwerk aan trage wegen creëren telkens opnieuw nieuwe relaties 

en zichtlijnen. 

5.10.2 Randvoorwaarden en afwegingscriteria voor het inrichten van de aslijnen 

De noordelijke toegangsweg wordt gericht op de kerktoren, de westelijke toegangsweg loopt parallel met 

de Hoenderbeek. De ontsluitingsweg van het parkeerterrein loopt eveneens met de Hoenderbeek. Via de 

Hoenderbeek wordt de relatie gelegd tussen woonomgeving en de school in de Schoolstraat. Het plein in 

de zuidoostelijke kamer wordt visueel sterk verbonden met het parkeerterrein en de ruimte voor het 

administratief centrum. 

Figuur 13: Referentiebeelden voor de inrichting van de wijkontsluitingsweg 

Zichtas op de kerktoren 




Ruimte voor recreatief en functioneel fietsen voetverkeer, water, groenvoorzieningen en gemotoriseerd verkeer. 

Een duidelijke ruimtelijke relatie tussen administratief centrum, de zuidoostelijke 

kamer en het nieuwe parkeerterrein 




6 PLANOLOGISCHE AANDACHTSPUNTEN 

6.1 WATERTOETS 

Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid legt in hoofdstuk III, afdeling I, 

bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd. Hierin wordt gesteld dat er geen 

schadelijk effect mag ontstaan of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het 

schadelijk effect wordt hersteld of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of 

de vermindering van ruimte voor het watersysteem, gecompenseerd. 

Een schadelijk effect wordt gedefinieerd als: "ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit 

uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht 

door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de 

veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten 

overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de 

bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang 

tussen een of meer van deze elementen". 8 

De watertoets geeft uitvoering aan het principe van de integratie van integraal waterbeleid bij de 

vergunningverlening. Overeenkomstig het Decreet Integraal Waterbeleid dienen overheden bij het 

verlenen van een vergunning telkens te onderzoeken of de betrokken activiteit een schadelijk effect op het 

watersysteem kan doen ontstaan dat vermijdbaar is. Gedetailleerde regels aan de hand waarvan wordt 

vastgesteld of handelingen of activiteiten een schadelijk effect veroorzaken, zijn nog niet voorhanden. De 

uitvoering van deze watertoets gebeurde dan ook op basis van de bestaande voorschriften en codes van 

goede praktijk. 

De uitvoering van de watertoets gebeurt op basis van de projectgegevens zoals deze tot op heden 

beschikbaar zijn. De beoordeling gebeurt op basis van ingreepgroepen (en ermee samenhangende 

effectgroepen) die in functie van de aard van de projectingreep als een mogelijk knelpunt worden 

beschouwd: 

Erosiegevoelige gebieden 

8 Decreet van 18 juli 2003 

Grondwaterstromingsgevoelige 

gebieden 

Hellingskaart 

Infiltratiegevoelige gebieden 




Overstromingsgevoelige gebieden 

Natuurlijke overstromingsgebieden 

Recente overstromingsgebieden 

Winterbedding 

De kaarten duiden aan dat het plangebied niet aan als overstromingsgevoelig gebied. Niettemin is het 

omwille van de ligging van de Hoenderbeek wenselijk om 

Het regenwater van de nieuwe gebouwen en verharde terreinen maximaal op te vangen; 

Het regenwater maximaal te laten infiltreren in de bodem; 

Volgende aandachtspunten worden aan het ontwerp aangereikt: 

1 verhardingen zoveel mogelijk voorzien in waterdoorlatende materialen; 

2 er wordt gebruik gemaakt van de houtwal en de Hoenderbeek om water te laten infiltreren en 

bufferen; 

Door de opname van deze aandachtspunten in de het ontwerp veroorzaken de beoogde 

projectdoelstellingen geen schadelijk effecten op de waterhuishouding. 




6.2 RUIMTELIJKE VEILIGHEIDSRAPPORTAGE 

Op 29 juni werd het besluit houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage van kracht 

(BS 19/06/2007). Dit besluit legt in de vorm van een schema de criteria vast die de dienst 

Veiligheidsrapportering hanteert om te beslissen of bij een gemeentelijk, een provinciaal of een gewestelijk 

ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) al dan niet een ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt. 

Tegelijkertijd traden ook de bepalingen in het decreet Ruimtelijke Ordening met betrekking tot de 

procedure voor adviesvraag voor het opstellen van een ruimtelijk veiligheidsrapport bij een ruimtelijk 

uitvoeringsplan, in werking. Concreet betekent dit dat alle voorontwerpen van ruimtelijke plannen sindsdien 

ter advies aan de dienst Veiligheidsrapportering dienen voorgelegd te worden, en dit ten laatste 21 dagen 

voor de plenaire vergadering. 

Wanneer een ruimtelijk uitvoeringsplan een bestemmingswijziging beoogt, ziet de ruimtelijke 

veiligheidsrapportage erop toe dat door de nieuwe bestemming de preventie of de beperking van de 

gevolgen van zware ongevallen niet in het gedrang komt. Het ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) 

onderzoekt, wanneer nodig de risico’s. 

In het decreet Ruimtelijke Ordening werden bepalingen ingevoegd die de ruimtelijke planner verplicht om 

rekening te houden met de aspecten van risico’s van zware ongevallen van Seveso inrichtingen. Het 

Besluit RVR-criteria bevat de criteria om te beslissen of bij een ruimtelijk uitvoeringsplan effectief een 

ruimtelijk veiligheidsrapport vereist is. Om erop toe te zien dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het risico van 

zware ongevallen niet vergroot of de gevolgen van zware ongevallen niet ernstiger kunnen worden, 

definieerde de Vlaamse overheid zogenaamde aandachtsgebieden. Dit zijn gebieden die bij het opmaken 

van ruimtelijke uitvoeringsplannen bijzondere aandacht vragen: 

ofwel vanwege de aanwezigheid van grote groepen van personen: woongebieden, druk bezochte 

gebouwen, belangrijke transportassen,…. Dit zijn aandachtsgebieden omdat ze de gevolgen van een 

zwaar ongeval ernstiger kunnen maken door een hoger aantal menselijke slachtoffers; 

ofwel vanwege hun milieu- en/of natuurwaarde: waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden,…. 

Dit zijn aandachtsgebieden omdat ze de milieuschade mogelijk verhogen; 

ofwel vanwege de intrinsieke mogelijkheid om zware ongevallen te veroorzaken: externe 

gevarenbronnen. Dit zijn aandachtsgebieden omdat ze de kans op een zwaar ongeval, en aldus ook 

het risico van een zwaar ongeval, vergroten. 

De Vlaamse overheid ontwikkelde een procedure die de wisselwerking tussen bestaande en/of geplande 

Seveso-inrichtingen enerzijds en bestaande en/of geplande aandachtsgebieden anderzijds moet 

bestuderen teneinde mogelijke onverenigbaarheden reeds tijdens de planningsfase op te sporen en er op 

gepaste wijze op te reageren. Het moet voorkomen dat in de toekomst aandachtsgebieden te dicht bij 

Seveso-inrichtingen ingeplant worden (maar ook omgekeerd) waardoor mens of milieu aan te hoge risico's 

van zware ongevallen zouden blootgesteld worden. De ruimtelijke veiligheidsrapportage verbindt aldus het 

beleid ruimtelijke ordening met het industriële veiligheidsbeleid inzake risico's van zware ongevallen 

waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. In het ruimtelijke planningsproces moet rekening gehouden 

worden met de resultaten van het ruimtelijk veiligheidsrapport. Hierbij is het mogelijk dat (ontwerpen van) 

ruimtelijke uitvoeringsplannen moeten bijgestuurd of aangepast worden. 

Het RUP voorziet niet dat Seveso inrichtingen zich in de diverse deelgebieden kunnen vestigen. Er zijn 

geen Seveso-inrichtingen op minder dan 2 kilometer van de deelgebieden gepland. De opmaak van een 

RVR is bijgevolg niet noodzakelijk. 

Figuur 14: Beslissingsschema ruimtelijke veiligheidsrapportage 

Stap 2: Aandachtsgebied 

in RUP 

Stap 4: Seveso-inrichting op 

minder dan 2 km van het 

aandachtsgebied 

Stap 1: Seveso-inrichting 

aanwezig of mogelijk in RUP 



nee 

nee 

Geen RVR nodig 

Stap 2 

Stap 4 

ja 

nee 

nee 

ja 

ja 

Stap 1 

Stap 3 

Stap 5 

ja 

nee 

RVR nodig 

Geen RVR 

of RVR 

of voorschriften 

Geen RVR nodig 

Stap 3: aandachtsgebied op 

minder dan 2 km van de 

Seveso-inrichting 

Stap 5: Risico’s gekend bij 

de dienst RVR


6.3 M.E.R. PLICHT 

6.4 PLAN M.E.R. SCREENING 

Sinds 1 december 2007 is het nieuw plan-MER-decreet (BS 20/06/2007) in voege. Deze nieuwe 

regelgeving bepaalt dat elk ruimtelijk uitvoeringsplan binnen het toepassingsgebied van het plan-MERdecreet 

valt. RUP’s die het kader vormen voor project-MERplichtige activiteiten, zoals bepaald in bijlage I 

en II van het BVR van 10/12/2004 of waarbij een Passende Beoordeling van toepassing is, zijn van 

rechtswege MER-plichtig. Indien dit niet het is geval voor het voorliggende plan dan betekent dit dat de 

screeningsplicht hoe dan ook van toepassing is. Concreet houdt dit in dat er moet nagegaan worden of er 

ten gevolge van het plan aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn. Indien er geen aanzienlijke 

milieueffecten verwacht worden, komt het plan in aanmerking voor een ontheffing van de plan-mer-plicht. 

Om deze ontheffing te bekomen, dient er een dossier (ontheffingsdossier) opgesteld te worden waarin 

gemotiveerd wordt dat de vraag om ontheffing van de plan-MER-plicht gegrond is. Dit dossier moet – 

conform de nieuwe regelgeving – ter advies verzonden te worden naar een aantal overheidsinstanties. 

Deze hebben 30 dagen de tijd om hun advies uit te brengen. Naderhand wordt het ontheffingsdossier 

samen met de adviezen verzonden naar de Dienst MER. Deze dienst heeft 30 dagen de tijd om te 

beslissen of een ontheffing van de plan-MER-plicht wordt toegekend of niet. Wordt deze ontheffing niet 

toegekend, moet alsnog een plan-MER opgesteld worden. 

Volgens de nieuwe regelgeving is echter niet alleen een plan-MER nodig voor RUP’s die aanzienlijke 

milieueffecten veroorzaken, maar is er ook, zoals hierboven reeds gesteld, een plan-MER nodig voor alle 

plannen (conform de definitie van het decreet) die een zogenaamde passende beoordeling vergen. Dit 

betekent met andere woorden dat er voor elk plan (conform de definitie van het decreet) dat mogelijk een 

betekenisvolle aantasting van vogel- of habitatrichtlijngebied kan veroorzaken, een plan-MER dient 

opgesteld te worden. 

Een op te maken RUP valt steeds onder de screeningsplicht. Wanneer hierbij een vermoeden ontstaat dat 

het plan valt onder één of meer categorieën van bijlage II van BVR van 10/12/2004, dan wil dit zeggen dat 

de MER plicht van toepassing is, maar dat een ontheffing kan ingediend worden. 

De noodzaak tot het opmaken van een plan-MER / ontheffing wordt vooral bepaald door de Dienst MER 

en het Agentschap voor Natuur en Bos. Deze beslissing kan enigszins in de positieve zin gestuurd worden 

door bij de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan te streven om de milieueffecten te minimaliseren. Dit 

vergt een zeer goede integratie van milieuaspecten in de opmaak van het RUP. 

Figuur 15: Traject beoordeling noodzaak opstellen planMER of ontheffing tot verplichting van opstellen plan MER 



Passende 

beoordeling 

neen 

Bijlage II 

BVR 

MER 

Screening 

neen Bijlage I 

BVR 

ja 

neen ja ja neen 

geen MER Plan-MER 

Plan-MER/ontheffing 

ja 

Passende 

beoordeling 

Plan-MER


6.4.1 Vorm en procedure 

Het ontheffingsdossier, voor zover een gevolg van de screening en het advies van betrokken instanties, 

bestaat uit volgende onderdelen: 

1. Ruimtelijke situering, administratieve voorgeschiedenis, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden: 

Dit zijn standaardonderdelen uit een MER die in een ontheffingsdossier best in dezelfde mate 

worden uitgewerkt, gezien ze het plan kaderen. De juridische en beleidsmatige 

randvoorwaarden vormen een toetsingskader voor de afweging van de milieueffecten. 

2. Beschrijving van het plan (inclusief de verantwoording van het plan en eventuele onderzochte 

alternatieven): 

De beschrijving van het plan dient voldoende gedetailleerd te zijn zodat ze een degelijke 

evaluatie van de mogelijke milieueffecten toelaat. De verantwoording van het plan en de 

bespreking van eventuele verworpen alternatieven is eveneens van belang. 

3. Beschrijving per discipline van de referentiesituatie, de mogelijke milieueffecten en eventuele 

milderende maatregelen: 

Dit onderdeel vormt de kern van het ontheffingsdossier, aangezien hieruit dient te blijken of er al 

dan niet significante milieueffecten te verwachten zijn. Indien bij de opmaak van het 

ontheffingsdossier zou blijken dat er significante negatieve milieueffecten te verwachten zijn, 

kunnen milderende maatregelen geformuleerd worden. Deze moeten dan wel in het project 

geïntegreerd worden en effectief worden uitgevoerd opdat ze in aanmerking worden genomen 

door de dienst MER bij de behandeling van de vraag tot ontheffing. 

6.4.2 Inhoud screeningsnota 

De nota beschrijft het plangebied en de geplande ontwikkeling. Voor elke discipline wordt er een 

beschrijving gegeven van de bestaande toestand en de verwachte milieueffecten. De nota is opgenomen 

in bijlage. Hieronder zijn enkel de conclusies van de verschillende disciplines opgenomen. 

Bodem 

De ontwikkeling van het plangebied leidt tot een bebouwing en verharding van ca. 2/3 van het plangebied. 

Dit leidt niet tot sterke wijzigingen in de bodemstructuur. De beoogde projectdoelstellingen hebben slechts 

beperkte negatieve effecten op de bodem. 

De effecten zijn gering negatief: (-1) 

Water (gronden oppervlaktewater) 

De kaarten duiden aan dat het plangebied niet aan als overstromingsgevoelig gebied. Niettemin zijn 

omwille van de ligging van de Hoenderbeek volgende aandachtspunten in het plan opgenomen: 

Het regenwater van de nieuwe gebouwen wordt maximaal opgevangen; 

Het regenwater krijgt kansen voor een zo ruim mogelijke infiltratie in de bodem; 

Verhardingen worden zoveel mogelijk voorzien in waterdoorlatende materialen; 

Er wordt gebruik gemaakt van de houtwal en de Hoenderbeek om water te laten infiltreren en bufferen; 

De Hoenderbeek wordt als natuurlijke waterloop hersteld. 

Het R.U.P. leidt niet tot een verhoogd risico op overstromingen, biedt een passende oplossing voor de 

infiltratie van hemelwater en biedt ruimte en kansen voor het herstel van het watersysteem van de 

Hoenderbeek. De uitvoering leidt niet of nauwelijks tot een aantasting van de grondwaterstromen. 

Door de opname van deze aandachtspunten in het ontwerp veroorzaken de beoogde projectdoelstellingen 

slechts beperkte negatieve effecten op de waterhuishouding. Het hemelwater wordt niet rechtstreeks 

geloosd in de beek maar wordt gebufferd door wadi’s en infiltratiegebieden. 


Fauna en Flora 

Het plan behoudt een groot deel van het gebied en de centrale houtwal als onbebouwde zone en 

onverhard terrein. Omwille de beperkte bestaande en potentiële natuurwaarden veroorzaakt de 

ontwikkeling zeker geen betekenisvolle negatieve effecten.. 


Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 

Het plan behoud een groot deel van het gebied en de centrale houtwal als onbebouwd zone en onverhard 

terrein. Het plan accentueert de zichtrelatie met de kerk en behoud de centrale houtwal. Het plan legt een 

relatie met het voormalige kleinschalige coulissenlandschap. 


Mens (mobiliteit en/of sociaal organisatorische aspecten) 

De te verwachten mobiliteitseffecten zijn relatief beperkt. Door de nabije ligging van het centrum 

(dagelijkse goederen), de talrijke trage wegen, de bereikbaarheid van de tuinen en de gegroepeerde 

parkeerplaatsen wordt het fietsverkeer sterk gestimuleerd. 





Lucht 

De te verwachten effecten voor de discipline lucht zijn beperkt. Door de nabije ligging van het centrum 

(dagelijkse goederen), de talrijke trage wegen, de bereikbaarheid van de tuinen en de gegroepeerde 

parkeerplaatsen wordt fietsverkeer sterk gestimuleerd. 


Geluid 

De te verwachten effecten voor de discipline geluid zijn beperkt, aangezien het plan enkel kleinschalige 

woonontwikkeling beoogt. 


Conclusie 

Het plan is geen deel van de bijlage I en II van het BVR van 10/12/2004. Er is geen Passende Beoordeling 

vereist gelet op de afstand ten opzichte van Natura 2000 richtlijngebieden. 

Uit de toelichting van het plan en de screening van de mogelijke effecten blijkt dat er geen 

noemenswaardige effecten te verwachten zijn. Het plan komt dus in aanmerking om een 

ontheffingsdossier in te dienen. 

Dit werd bevestigd bij brief van 15 januari 2009 van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, 

Afdeling Milieu, Natuur en Energiebeleid, dienst m.e.r. 

6.5 FASERING 

Het is wenselijk dat zowel de ruimtelijke ontwikkeling gefaseerd wordt. Dit is ook aangeduid in het advies 

van de bestendigde deputatie van 29 juli 2004. 

In een eerste fase worden enkel nieuwe projecten toegelaten in de zuidzijde van het 

plangebied. Deze ontwikkeling moet volledig gerealiseerd zijn vooraleer het centrale en 

noordelijke gebied ontwikkeld kan worden. 

Een bebouwing kan slechts vergund worden na het realiseren van de noodzakelijke 

infrastructuur. 

Andere belangrijke aandachtspunten zijn de verhouding tussen de verschillende 

woningen en het aandeel aan handelszaken, de aanleg van de publieke ruimten en de 

trage wegen en de fasering en de kwalitatieve aanleg van de publieke ruimte en de 

parkeerterreinen. 

Tenslotte vormt een de ontwikkeling met van het parkeerterrein met een volledig 

gescheiden afwikkeling en de aanleg van een plein dat als schakel fungeert tussen 

nieuwe woonwik en de omgeving het kernwinkelgebied/administratief centrum en het 

behoud/aanleg van de groene ruimten een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling 

van de wijk: 

De afwikkeling van het parkeerterrein wordt volledig gescheiden van de wegen in de 

woonwijk; 

De groene ruimten worden in elke fase van het planproces behoorlijk beheerd; 

In een eerste fase moeten tenminste 20 sociale woningen gebouwd worden; 

In een tweede fase kunnen de noordelijke kamers ontwikkeld worden. Een nieuwe ontwikkeling: 

Moet steeds aansluiten bij een al ontwikkelde kamer; 

Kan enkel vergund worden wanneer de vorige kamers voor volledig gerealiseerd zijn; 

Wanneer er zekerheid bestaat over de verdeling van het aantal sociale woningen, 

bescheiden woningen en andere woningen; 




6.5.1 Sociaal objectief 

Op 18 maart 2009 werd het decreet gronden pandenbeleid goedgekeurd door het Vlaams Parlement. Dit 

decreet voorziet in tal van maatregelen van invloed op de gronden pandenmarkt. Eén van die 

maatregelen voorziet in een sociaal objectief per gemeente. Dit objectief legt een aantal te realiseren 

sociale woningen op per gemeente voor de periode 2009-2020. 

Het sociaal objectief bestaat uit sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en sociale kavels. De drie 

categorieën samen vormen het sociaal objectief. Het aantal sociale koopwoningen en kavels kent geen 

eenduidige berekening per gemeente. Hierbij geldt een provinciaal objectief. In samenspraak met de 

gemeente zal de deputatie een verdelingschema opstellen. 

Het decreet voorziet in een berekening van het aantal sociale huurwoningen per gemeente. Deze 

berekening voorziet in drie stappen: 

1. gemeentelijk objectief na de decretale verdeling op provinciaal niveau, 

2. de beperking van het sociaal huurobjectief tot een aanbod sociale huurwoningen van 9% en 

3. de inhaalbeweging. 

Dit totale richtcijfer per gemeente kent een aantal uitstel- en afwijkingsmogelijkheden, waarvan de 

gemeente gebruik kan maken. 

Tabel 2: Sociaal objectief gemeente Ham 

Huishoudens op 01 januari 2008 3 963 

Sociaal huuraanbod volgens de nulmeting 202 

Aandeel sociaal huuraanbod volgens de nulmeting 5,1% 

Stap 1: De provinciale verdeling voor Antwerpen 68 

Stap 2: De beperking van het sociaal huuraanbod tot een aanbod sociale woningen van 9% 

(richtcijfer voor 2020, behoudens afwijkingen voor 2025) 

68 

Stap 3: Bijkomende inhaalbeweging behoudens afwijkingen (richtcijfer voor 2025) 0 

Deze tabel duidt aan de gemeente Ham in een periode van tien jaar (voor 2020) 68 huurwoningen moet 

realiseren. Bijkomend moeten ook koopwoningen en kavels gerealiseerd worden. Het aantal sociale 

koopwoningen en kavels kent in tegenstelling tot het aantal sociale huurwoningen geen eenduidige 

berekening per gemeente. Het decreet voorziet enkel in een provinciale doelstelling. Dit provinciale cijfer 

zal door de deputatie verder verdeeld worden onder de verschillende gemeenten. Hierbij gelden drie 

principes. De gemeente voorziet in een gemeentelijk advies aan de deputatie omtrent het aantal sociale 

koopwoningen en kavels dat ze als doelstelling wil realiseren. Dit gemeentelijk doel wordt geformuleerd na 

een lokaal woonoverleg en houdt rekening met de sociale woonbehoefte, de ruimtelijke structuur en de 

lokale contextfactoren. De provincie stelt een verdelingschema van zijn provinciale doelstelling op. Hierbij 

wordt rekening gehouden met enerzijds het gemeentelijk advies en anderzijds de provinciale doelstellingen 

inzake bijkomende woningen in stedelijk gebied versus het buitengebied. De provinciale doelstellingen 

volgens het decreet voor de provincie Limburg duiden aan dat er 3.150 sociale koopwoningen en 150 

sociale kavels gerealiseerd moeten worden. 

Voor zowel de sociale koopwoningen als de sociale kavels wordt een minimaal aandeel te realiseren 

sociale koopwoningen en sociale kavels voorbehouden aan sociale huisvestingsmaatschappijen en 

gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Dit minimaal aandeel bedraagt 17.000 

koopwoningen en 1000 kavels, zoals bepaald in het decreet. 

Figuur 16: Verdeling sociale huurwoningen in Vlaanderen 

Sociaal woonaanbod 

De gemeenten zijn verplicht om plannen en reglementen af te stemmen op dit bindend sociaal objectief en 

normen vast te leggen in vergunningen en ruimtelijke uitvoeringsplannen. Enkel uitzonderlijke toestanden 

kunnen leiden tot een beperken van deze verplichting. Om het sociaal objectief te halen moeten 

overheden ten minste 25% van de beschikbare gronden aanwenden voor de het sociaal woningaanbod. 9 

In verkavelingen en bouwprojecten (verkavelingen met minimum 10 loten en groepswoningbouw van 

minstens 10 woongelegenheden) op gronden die eigendom zijn van Vlaamse besturen of Vlaamse 

semipublieke rechtspersonen moet het sociaal woonaanbod ten minste 20% en ten hoogste 25% 

bedragen. Het sociaal woonaanbod (sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en /of sociale kavels) bij 

particuliere initiatieven in verkavelingen en bouwprojecten bedraagt minimum 10% en maximum 20%. 10 

Voor particulieren bestaan er drie mogelijke uitvoeringswijzen voor de realisatie van het sociaal objectief: 

In natura bouwen en overdragen aan een sociale woonorganisatie; 

Verkoop van de gronden aan een sociale woonorganisatie; 

Verhuur voor ten minste 27 jaar aan een sociaal verhuurkantoor; 

Combinaties van deze drie mogelijkheden 

De realisatie van sociale woningen biedt het voordeel tot het in aanmerking komen van subsidies voor het 

aanlegen van de infrastructuur. Bij verkoop van de gronden wordt de prijs geraamd door de ontvanger of 

het comité van aankoop. Het is een raming van de venale waarde zonder rekening te houden met de 

gevolgen van de sociale last. 

Bescheiden woonaanbod 

Bijkomend op het sociaal objectief moet ook een aanbod aan bescheiden woningen gecreëerd worden. In 

verkavelingen en bouwprojecten (verkavelingen met minimum 10 loten en groepswoningbouw van 

minstens 10 woongelegenheden) op gronden die eigendom zijn van Vlaamse besturen of Vlaamse 

semipublieke rechtspersonen moet het dit woonaanbod ten minste 40% bedragen. Het aanbod bij 

particuliere initiatieven in verkavelingen en bouwprojecten bedraagt minimum 20%. Deze percentages 

mogen verminderd worden met het aantal gerealiseerde sociaal woonaanbod. Het betreft kavels met een 

oppervlakte van ten hoogste 500m², woonhuizen 11 met een maximum bouwvolume van 550m³ en overige 

woongelegenheden met een bouwvolume van maximum 240m³. 12 

9 

Decreet betreffende het gronden pandenbeleid, ART. 4.1.7 

10 

Decreet betreffende het gronden pandenbeleid, ART. 4.1.8 

11 

Definitie: Elk bebouwd onroerend goed waarin zich één of meerdere woningen bevinden. Decreet betreffende het gronden pandenbeleid, ART. 

2.1 

12 

Decreet betreffende het gronden pandenbeleid, ART. 2.1 




6.6 RUIMTEBALANS 

Deze bestemmingswijzigingen en uitbreidingen leiden tot volgende ruimtebalans: 

Tabel 3: Ruimtebalans 

Bestemmingszone gewestplan Bestaande toestand Nieuwe toestand Bestemming RUP 

woonzone 17.415,91 m² 

woonuitbreidingsgebied 68.375,66m² 

65.383,31m² 

totaal 85.791,57 85.791,57 

Gebied voor duurzame 

groepswoningbouw 

9.914,29m² Park 

4.935,94m² Wijkontsluitingsweg 

4.658,35m² Verblijfsruimte 

899,68 m² Waterloop 

6.7 VERANTWOORDING VOOR HET ONTEIGENINGSPLAN 

Voor de realisatie van de bestemmingen vastgelegd in ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt de wettelijke 

basis voor onteigeningen aangereikt door het artikel 2.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 13. 

Dergelijke onteigeningen worden gewoonlijk en bij voorkeur van bij de start van de procedure gekoppeld 

aan het bestemmingsplan. Zo wordt er over beide aspecten slechts één openbaar onderzoek gehouden en 

wordt veelal tegelijk in één ministerieel besluit desgevallend de goedkeuring gegeven van het 

bestemmingsplan en de machtiging tot onteigening om het plan te realiseren. 

De onteigening van dit plan is vereist voor de realisatie van de bestemming: woongebied. Daar de 

verschillende kamers samengesteld zijn uit verschillende percelen van verschillende eigenaars is het niet 

zeker dat deze overeenstemming bereiken en initiatief kunnen nemen. 

Vooraleer er vergunningen verleend kunnen worden moeten er publieke wegen, paden en een park 

aangelegd worden. De onteigening is gericht om deze aanleg te verzekeren. De onteigening is 

noodzakelijk ten behoeve van het algemeen nut want noodzakelijk voor het realiseren van de gewenste 

woonontwikkeling met inbegrip van het vereiste aantal sociale woningen en bescheiden woningen. 

13 Vroeger het artikel 23 van het decreet betreffende de Ruimtelijke Ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 




6.8 REGISTER VAN PERCELEN WAAROP EEN BESTEMMINGSWIJZIGING GEBEURT DIE KAN 

AANLEIDING GEVEN TOT PLANSCHADE, PLANBATEN, KAPITAALSCHADE OF 

GEBRUIKERSCHADE 

Met het planningbeleid zijn een aantal vergoedingsregelingen verbonden. Een regeling met betrekking tot 

planschade werd reeds in de stedenbouwwet van 1962 ingeschreven. In 1999 voerde de decreetgever een 

planbatenregeling. Op grond van de decretale wijzigingen wordt de planbatenregeling vanaf 1 september 2009 

geïmplementeerd. Met het decreet gronden pandenbeleid wordt ook nog de regeling van de kapitaalschade 

ingevoerd, en met het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de 

gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut wordt de 

gebruikerschade ingevoerd. De twee laatste vergoedingsregelingen hebben betrekking op bestemmingswijzigingen 

waarbij gronden, bestemd voor agrarisch gebruik, een groene bestemming (bijv. bos, natuur) krijgen of een overdruk 

die bepaalde beperkingen oplegt aan het agrarisch gebruik. 

De decreetgever heeft geoordeeld dat de (potentiële) toepassing van de vergoedingsregelingen voldoende kenbaar 

moet zijn, zowel tijdens de planvorming als na definitieve vaststelling. Daarom is in artikel 2.2.2, §1, eerste lid, 7° van 

de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de verplichting opgenomen om in ruimtelijke uitvoeringsplannen een register 

op te nemen van percelen waarop een bestemmingswijziging gebeurt die kan aanleiding geven tot planschade, 

planbaten, kapitaalschade of gebruikersschade. 

Het grafisch register vergelijkt de bestemmingen vóór inwerkingtreding van het RUP met de bestemmingen 

die worden gegeven in het RUP. De kaart visualiseert de bestemmingswijzigingen die aanleiding kunnen 

geven tot toepassing van de vergoedingsregelingen. De soorten bestemmingswijzigingen die potentieel 

aanleiding geven tot vergoeding, zoals bijvoorbeeld de wijziging van woongebied naar agrarisch gebied 

(planschade), wijziging van bedrijventerrein naar woongebied (planbaten), wijziging van agrarisch gebied 

naar bosgebied (kapitaalschade en gebruikerschade), … worden geselecteerd. 

voor planschade moeten alle bestemmingswijzigingen opgenomen worden waarbij bebouwbare 

gronden omgezet worden in onbebouwbare 14 ; 

voor planbaten is de lijst bestemmingswijzigingen decretaal vastgelegd 15 ; 

kapitaalschade en gebruikerschade handelt om de bestemmingswijzigingen waarbij agrarisch gebied 

omgezet wordt in natuur-, bos- of groengebied of waarbij een overdruk op agrarisch gebied wordt 

gelegd waarvan de Vlaamse Regering oordeelt dat ze tot vergoeding aanleiding geeft (art. 6.2.1 en 

6.3.1 van het decreet gronden pandenbeleid en art. 4 en 5 van het decreet van 27 maart 2009 

houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, 

overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut). 

Alle genoemde vergoedingsregelingen hebben specifieke toepassingsvoorwaarden en 

uitzonderingsgronden. Zo is er bijvoorbeeld. slechts een planschadevergoeding verschuldigd voor 

gronden binnen de eerste 50 meter vanuit een voldoende uitgeruste weg. Het is bovendien de rechtbank 

van eerste aanleg, en niet het bestuur, die oordeelt of er wel degelijk planschade verschuldigd is of niet. 

Voor planbaten gelden dan weer uitzonderingen voor bijvoorbeeld percelen waarop zich zonevreemde 

woningen bevinden. 

Het register geeft daarom enkel een beeld van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt 

doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planbatenheffing, een planschadevergoeding, een 

bestemmingswijzigingscompensatie of een compensatie ingevolge beschermingsvoorschriften. Deze 

regeling is puur planologisch van aard : zij betreft enkel de aanwijzing van percelen waarop een 

bestemmingswijziging of een overdruk wordt aangebracht die in beginsel kan leiden tot een 

planbatenheffing of één van de genoemde vergoedingen. 

14 Art. 2.6.1, §2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 

15 Art. 2.6.4 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 

Kortom, het register bevat de percelen waarop een bestemmingswijziging gebeurt die kan aanleiding 

geven tot toepassing van de vergoedingsregelingen; een filtering op grond van uitzonderingen en 

vrijstellingen is bij de opmaak van het register niet uitgevoerd. Het register duidt percelen aan waarop 

mogelijks een vergoedingsregeling van toepassing is. 

Bij planschade moet de eigenaar die meent er aanspraak op te maken, een vordering indienen bij 

de rechtbank van eerste aanleg; 

De Vlaamse Belastingsdienst is verantwoordelijk voor de inning van de planbaten; 

De Vlaamse Landmaatschappij voor het behandelen van aanvragen voor kapitaalschade en 

gebruikerschade. 




7 GRAFISCH PLAN EN VOORSTEL VAN MOGELIJKE INRICHTING 




Deze schetsen zijn louter suggestief 







Gemeente Ham: Ruimtelijk uitvoeringsplan 

Kwaadmechelen ‘Achter de kerk’ 

Gezien en voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 5 november 2009 



Het college van burgemeester en schepenen bevestigt dat onderhavig plan ter inzage van 

het publiek op het gemeentehuis van Ham werd neergelegd 

van 28 november 2009 tot 28 januari 2010 



Gezien en definitief vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van ……………… 






TITEL II: Stedenbouwkundige voorschriften 

8 ARTIKEL 1: ALGEMENE BEPALINGEN 

8.1 WIJZE VAN METEN 

Bouwhoogte: De hoogte van het gebouw wordt gemeten vanaf het peil grondpeil, het 

bestaande maaiveld of de stoep tot aan de bovenkant van de 

geveldakrand (deksteen, kroonlijst of dergelijke). 

Bouwvlak: Een op plan aangeduid vlak waarin gebouwen opgetrokken kunnen 

worden. 

Maaiveld: Het gemiddelde peil van de stoep, het voetpad of het bestaande 

grondpeil gelegen aan de voorzijde van het perceel. 

Vloeroppervlakte: De vloeroppervlakte is de som van al de bouwlagen – gemeten tussen de 

binnenzijde van de gevels- boven het maaiveld, terrassen niet 

inbegrepen. 

8.2 GEHANTEERDE BEGRIPPEN 

Bedrijven: Materiële uiting zijn van een economische activiteit. Een bedrijf is het 

gebouw of de ‘inrichting’ waarin een bepaalde economische activiteit 

wordt uitgeoefend. De bedrijven zijn gevestigd in een specifieke 

inrichtingen en kunnen gerangschikt worden in verschillende categorieën: 

regionale bedrijven zijn bedrijven die omwille van de schaal en het 

werkingsgebied het lokale niveau overstijgen; Lokale bedrijven hebben 

een verzorgend karakter ten aanzien van de omgeving en sluiten qua 

schaal aan bij de omgeving. 

Bouwlaag: Een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, 

met uitzondering van het souterrain en de zolder. Bij het bouwen is de 

bouwlaag de verdieping waarmee een bouwwerk wordt verhoogd. 

Bouwlijn: Lijn waarop een gevel van een gebouw opgericht moet worden. 

Gemeenschapsvoorzieningen:Dit zijn dienstverleningen met een openbaar karakter: het betreft onder 

meer alle vormen van onderwijs (van kleuter, lager tot hoger, van dag tot 

avondonderwijs, …), cultuur en erediensten (museum, cultureel centrum, 

tentoonstellings- en congresruimten, bibliotheek, ...), overheidsdiensten 

(politie, administratie, opslag, bescherming, ...), verzorging (poliklinieken, 

materniteiten, ziekenhuizen en bijbehorende diensten, 

bejaardentehuizen, bungalows voor bejaarden, …), voorzieningen 

(recreatieve- en sportinfrastructuur, nutsvoorzieningen, ...). 


NOT01D-07408.07 ontwerp definitieve vaststelling februari 2010 februari 2010 

pag. 40/59 

Hoofdgebouw: Het hoofdgebouw is het gebouw dat zowel morfologisch, naar ligging en 

gebruik als het belangrijkste gebouw kan worden aangeduid. Veelal is dit 

het gebouw met het hoogste volume, dat de hoofdbestemming herbergt 

en zich aan de bouwlijn bevindt. 

Kleinhandel: Kleinhandel is een economische functie die verwijst naar 

kleinhandelsbedrijvigheid of kleinhandelsactiviteiten. 

Kleinhandelsbedrijvigheid wordt beschouwd als ‘het wederverkopen van 

goederen aan verbruikers en kleine gebruikers, zonder dat deze 

goederen behandelingen te doen ondergaan dan die dewelke in de 

handel gebruikelijk zijn’. 

Kleine verbouwingen: Dit zijn verbouwingen die vrijgesteld zijn van de tussenkomst van een 

architect. 

Plan: Het grafisch plan van het plangebied. 

Rooilijn: Deze lijn vormt de grens tussen de openbare weg en de aanpalende 

eigendommen hetzij overeenkomstig de actuele bezitstoestand, hetzij 

overeenkomstig hetgeen door de administratieve overheid is aangeduid 

als te realiseren in de toekomst. 

Verantwoord groenbeheer: Het beheer van groenelementen van diverse aard op een dusdanige 

wijze dat deze elementen een maximale bijdrage kunnen leveren aan de 

ecologische waarde van het gebied waarin zij zich bevinden. 

Verbouwingen: Wanneer een bestaande constructie wordt aangepast, uitgebreid of 

gewijzigd (met uitzondering van onderhoudswerken) met het doel een 

aangepast, beter of ander functioneel gebruik of zicht te realiseren, valt 

dit onder de term verbouwingen. 

Verharding: Behandelingen waarbij de bodem aangepast wordt aan een niet 

natuurlijk gebruik (weg, pad, terras, parking) en de waterdoorlaatbaarheid 

beperken en dit karakter garanderen onder alle omstandigheden. 

Veelvuldig gebruikte verhardingen zijn betonklinkers, kasseien, beton, 

steenslag, asfalt en dolomiet. 

Wadi: Systeem van open grachten waarnaar hemelwater geleid wordt en daar 

langzaam in de bodem kan infiltreren. Wadi is een letterwoord dat staat 

voor: waterafvoer door infiltratie. 

Waterdoorlatende verharding: alle soorten verhardingsmaterialen die door een bepaalde porositeit van 

het materiaal een waterdoorlatend vermogen hebben. 

Woningen: Woon- of verblijfplaatsen van een of meerdere personen. 

Conciërgewoningen zijn woningen die verbonden zijn aan een functie of 

activiteit en die bewoond worden door een beheerder of bewaker. 

Woonlaag: Een woonlaag wordt in dit document begrepen als woonruimten welke 

niet tussen vloeren gelegen zijn. Het betreft woonruimten onder het dak 

of in het dakvolume geïntegreerd zijn. 

Zone: Een op plan aangegeven vlak met éénzelfde bestemming.


9 ARTIKEL 2: ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 

9.1 BEPALINGEN IN VERBAND MET DE BESTEMMINGEN 

9.1.1 Overgangsbepaling 

Wanneer een bestaande bestemming strijdig is met het plan kunnen enkel kleine verbouwingen, 

onderhouds- en instandhoudingwerken toegelaten worden. 

9.1.2 Onbebouwde gronden 

Onbebouwde gronden kunnen enkel afgegraven of aangevuld worden in functie van vergunde 

werkzaamheden die kaderen in de aanleg van het terrein of de oprichting van een gebouw en de 

verbonden infrastructuur. Bomen en heesters mogen enkel verwijderd worden ter voorbereiding van 

dergelijke vergunde werkzaamheden of in het kader van een verantwoord groenbeheer. Reclame 

inrichtingen mogen niet op onbebouwde gronden geplaatst worden. 

9.2 BEPALINGEN VOOR ALLE GEBOUWEN IN HET PLANGEBIED 

Elke verbouwing of nieuwbouw in het plangebied moet op een contextuele wijze ingepast worden in het 

straatbeeld. Dit houdt in dat de kroonlijsthoogte, de gevelopbouw (hoogte, materiaalgebruik en 

geleding), de dakvorm en -helling (hoogte, dakvensters, hoek, materialen), de uitsprongen en het 

materiaalgebruik op een doordachte, samenhangende en kwaliteitsvolle wijze opgebouwd moeten 

worden. Dit contextuele inpassen duidt niet op het kopiëren van een bestaande typologie. 

Het onderzoek van de geslaagdheid van de contextuele inpassing wordt onder meer gebaseerd op: 

de stedenbouwkundige inpassing van het voorgestelde project; 

de ruimtelijke draagkracht,; 

de relatie tussen de oude en de nieuwe architectuur en het bestaande weefsel 

(kopiërend of vernieuwend, losstaand of anticiperend). 

9.3 BEPALINGEN VOOR HET BEHOUD VAN WAARDEVOLLE BOMEN 

Bomen die beeldbepalend of structuurondersteunend zijn voor de omgeving genieten een bescherming 

als waardevolle boom of landschapselement. 

Vergunningsplichtige handelingen (omgevingswerken, graafwerken) in de omgeving van deze bomen 

mogen het verder leven van deze bomen niet bedreigen of de aanwezige beeldkwaliteit beperken. 

Wanneer deze bomen omwille van veiligehid of openbaar nut toch geveld moeten worden, moeten in 

het volgende plantseizoen tenminste twee nieuwe bomen aangeplant worden. 


NOT01D-07408.07 ontwerp definitieve vaststelling februari 2010 februari 2010 

pag. 41/59


10 ARTIKEL 3: SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE DEELGEBIEDEN 

Dit deel beschrijft de stedenbouwkundige voorschriften voor de verschillende bestemmingszones van de deelgebieden. Elk deelgebied heeft een herkenbare bladschikking, ingedeeld in drie kolommen. Kolom één bevat 

een inhoudelijke toelichting, in kolom twee worden de essentiële aspecten aangeduid. Beide kolommen bieden informatie en toelichting. De derde kolom bevat de juridische verordende bepalingen, deze teksten zijn 

afgedrukt tegen een grijze achtergrond. 

Informatieve bepalingen 

Toelichting bij de gewenste ordening 

Kolom 1: Informatie 

Essentiële aspecten 

Verordenende bepalingen 

Stedenbouwkundige voorschriften 

Kolom 2: 

Randvoorwaarden voor de realisatie 

Kolom 3: 

Juridische afdwingbaarheid 




Richtinggevende bepalingen 

Toelichting bij de gewenste ordening Essentiële aspecten 

§ 3.1.1 Algemene bepalingen 

Dit gebied is aangeduid voor het gefaseerd ontwikkelen van groepswoningbouw. Het gebied moet de 

gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het centrum van Kwaadmechelen ondersteunen en stimuleren. De 

gewenste ruimtelijke ontwikkeling beoogt het creëren van diverse hedendaagse woningen, de aanleg van 

nieuwe publieke ruimten en het behoud van waardevolle groenstructuren. 

De gewenste ontwikkeling wordt gekenmerkt door: 

- Een hoge woondichtheid: Omwille van de nood aan nieuwe aangepaste woonvormen wordt 

gepleit voor een woonontwikkeling met een voldoende aantal kleinere woningen; 

- Het beperken van andere functies: Het plangebied is geen deel van het kernwinkelgebied van 

Kwaadmechelen. Enkel omheen de kerk kunnen complementaire functies zoals kantoren, 

diensten, gemeenschapsvoorzieningen, handel en horeca gerealiseerd worden; 

- Omwille van het woonbeleid is het wenselijk dat de ontwikkeling van het project over 

verschillende fases gespreid wordt. 

- Gebied voor nieuwe 

woonontwikkelingen 

- 

- Complementaire activiteiten 

sterk beperken 

- Storende bestemmingen niet 

toelaten 



Artikel 3.1: Gebied voor duurzame groepswoningbouw 

3.1.1 Bestemming 

Dit gebied is bestemd voor de ontwikkeling van een hedendaagse woonomgeving 

met een hoge woningdichteid en bestaande uit verschillende woningtypologieën. 

Complementaire activiteiten kunnen enkel toegelaten worden in kamer 2 en 3 en 

wanneer deze geen afbreuk doen aan de bestemming en functioneel met de 

ontwikkeling verbonden kunnen worden. Het betreft onder meer kleinschalige 

gemeenschapsvoorzieningen en diensten, horeca en kleinhandelszaken. 

Volgende activiteiten zijn niet toegelaten: 

Kantoren welke geen deel zijn van behoorlijk vergunde woningen; 

Activiteiten die niet geïntegreerd kunnen worden in de kleinschalige 

woonontwikkeling; 

Industriële productie en verwerking van goederen; 

Bedrijvigheid met betrekking tot de bewerking en verwerking van grondstoffen; 

Bedrijvigheid met betrekking tot open overslag en fysieke distributie; 

Afvalverwerking en recyclage; 

Activiteiten met een hoge emissie (geluid, afvalwater, luchtverontreiniging, ….). 

Dit gebied wordt in navolging van het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 

2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘wonen’. 




§ 3.1.2. Inrichting en bebouwing 

Elke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag met betrekking tot nieuwbouw moet verantwoord worden 

met een inrichtingsplan. Dit plan duidt aan hoe de nieuwbouw ruimtelijk geïntegreerd wordt en welke 

ruimtelijke en functionele relaties bestaan. Dit plan duidt tevens aan hoe het ontwerp ingepast wordt in de 

gewenste kwalitatieve inrichting van het gebied zoals opgenomen in de visie, randvoorwaarden, 

afwegingscriteria en de gehanteerde referentiebeelden uit de toelichtingsnota en hoe duurzaamheids- 

principes geïmplementeerd worden. Het inrichtingsplan hanteert schetsen en tekeningen om het voorkomen 

en de inrichting van de omgeving duidelijk weer te geven. In het plangebied moeten tenminste 100 

woningen opgericht worden. De woondichtheid neemt af in de richting van de Driehoekstraat. Minimum 2/3 

van de woningen moeten verbonden zijn met een eigen grondgebonden buitenruimte. 

Nieuwe stedenbouwkundige initiatieven moeten leiden tot een hoge ruimtelijke en woonkwaliteit van de 

woonomgeving. Vergunningsaanvragen voor gebouwen en terreinen hebben daarom ook oog voor en 

betrekking op de omgevingsaanleg (publieksgebonden buitenruimten en de gegroepeerde 

autostaanplaatsen). De aanleg van de (semi) publieke ruimten is een integraal deel van de 

woonontwikkeling. De niet-bebouwde delen van de bouwvlakken worden ingericht als tuinen of (semi) 

publieke buitenruimten en moeten gelijktijdig met de woongebouwen gerealiseerd worden. De (semi) 

publieke ruimten worden gestructureerd door een fijnmazig netwerk van trage wegen. Deze as heeft een 

gemiddelde breedte van 2,5 meter. De kerktoren is een belangrijk oriëntatiepunt. De publieke ruimte wordt 

gestructureerd op een wijze dat dit herkenningspunt vanuit verschillende locaties als oriëntatiepunt gebruikt 

wordt. 

Nieuwe gebouwen moeten voldoen aan een aantal criteria die bepalend zijn voor de stedenbouwkundige 

kwaliteit van de omgeving. Morfologische criteria hebben betrekking op het volume en de vormgeving van 

de gebouwen. Gelet op de schaal van de publieke ruimte aan de kerk is het verantwoordbaar dat de 

gebouwen in deze omgeving een hogere bouwhoogte hebben. De bouwhoogte van deze gebouwen kan 

gevat worden in een marge van 8 tot 12 meter. De bouwhoogte van hoofdgebouwen die verder van de kerk 

verwijderd zijn moet gevat worden een marge van aan 7 tot 9 meter. Wanneer gebouwen van verschillende 

hoogte op elkaar aansluiten is het wenselijk dat ruime hoogteverschillen gradueel opgevangen worden. 

Alle woningen worden opgebouwd met leefruimten met tuinen of terrassen die op het zuiden of westen 

gericht zijn. Leefruimte wordt gedefinieerd als ruimte om te verteoven, het betreft eetkamer, zitkamer, ….. 

Slaapkamers, bergingen, sanitaire ruimten en technische ruimten worden niet gedefinieerd als leefruimte. 

De verschillende woningen in de gebouwen zijn bij voorkeur herkenbaar door het aanbrengen van 

schakeringen in de gevelwand. Ook toegangen tot de woningen zijn herkenbaar en worden geaccentueerd. 

Elke woning heeft een individuele toegang die rechtstreeks verbonden wordt met het maaiveld. 

Gelet op de omvang van de ontwikkeling wordt een fasering van de bebouwing opgelegd. Nieuwe 

gebouwen in kamers mogen enkel opgetrokken worden wanneer de gebouwen in de al aangevatte kamers 

voor meer dan ¾ ontwikkeld zijn. De ontwikkeling moet starten in het zuiden. Vervolgens kunnen de overige 

kamers bebouwd worden. 

- Inrichtingsplan is 

noodzakelijk 

- Hoge woondichtheid, 

afnemend naar het noorden 

- Aanleg en inrichting publieke 

ruimte en verzekeren 

- Twee bouwlagen is regel 

- Schakering in gevels en 

bebouwing opleggen 

- Zuidelijk gerichte woningen 

eisen 

- Individuele toegangen 

3.1.2 Inrichting en bebouwing 

Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie 

van de bestemming kunnen vergund worden voor zover aan elke van de volgende 

bepalingen wordt voldaan: 

Vergunningen kunnen enkel afgeleverd worden wanneer: 

De noodzakelijke lijninfrastructuren aangelegd zijn of gelijktijdig aangelegd 

worden; 

De aanleg van de niet-bebouwde verharde en niet-verharde ruimte en de 

aanleg van de voetwegen en fietspaden opgenomen zijn in het plan; 

Het project duidelijk uiting geeft aan de integreren van verschillende 

duurzaamheidsprincipes; 

Het aandeel sociale woningen en bescheiden woningen gerealseird wort 

zoals op plan is aangeduid; 

De op plan aangeduide maximum bebouwingspercentages, maximum 

verhardingspercentages en maximum bouwhoogten niet overschreden 

worden en de minimum begroeningspercentages gerealiseerd worden 

Het vereiste aantal woningen met inbegrip van de vereiste buitenruimten 

gerealiseerd wordt; 

Bepalingen voor de nieuwe woongebouwen 

Woongebouwen in kamer 2 en 3 mogen opgetrokken worden met drie 

bouwlagen, in de overige delen van het plangebied zijn maximum twee 

bouwlagen toegestaan; 

Woningen moeten individueel herkenbaar zijn door het aanbrengen van 

schakeringen in de gevelwand; 

Elke woning moet rechtstreeks van op het openbaar domein bereikbaar zijn 

met een individuele toegang; 

Elke woning moet opgebouwd worden met leefruimten die op het zuiden of 

westen gericht zijn; 

Elke woning moet beschikken over en grondgebonden buitenruimte van 

minimum 100m² of een terras van minimum 16m². Wanneer het sociale 

woningen betreft volstaat het dat minimum 50 % van deze oppervlakten 

gerealiseerd wordt; 

Een dakvolume kan toegestaan worden op voorwaarde dat: 

o dit volume dan het volume dat gevormd wordt door een hoek van 45° 

aan de snijpunten van de dakrand met de voor- en achtergevel. 

o het dakvolume duidelijk als dakvolume herkenbaar is. 

Bepalingen in fucntie van de gewenste fasering 

Ontwikkelingen moeten starten in kamer 1, 2 en 3 

Onwikkelingen in overige kamers kunnen slechts vergund worden wanneer aan elk 

van de volgende voorwaarden voldaan wordt; 

de geplande ontwikkelingen in kamers 1, 2 en 3 zijn volledig gerealiseerd; 

ontwikkelingen in kamers 4-9 kunnen slechts vergund worden wanneer deze 

aansluiten aan een kamer met een gerealiseerde ontwikkeling; 

Een ontwikkeling in kamers 4-9 wordt als gerealiseerd beschouwd wanneer ¾ van 

de kamer ontwikkeld is. 






Elke woning heeft een individuele buitenruimte. 

Voor 2/3 van de woningen betreft het individuele grondgebonden buitenruimten met een oppervlakte 

van tenminste 100m² en een directe relatie tussen tuin en openbaar domein; 

De woningen zonder grondgebonden buitenruimten hebben een terras met een oppervlakte van 

tenminste 16m²; 

Bergruimten in de grondgebonden buitenruimten kunnen toegestaan worden wanneer deze eenvormig 

zijn van opbouw, plaatsing en materiaalgebruik. Bij voorkeur worden deze gekoppeld en gesitueerd in 

het deel van de tuin dat zo ver mogelijk verwijderd is van de woning; 

De afsluitingen tussen tuinen mogen enkel opgevat worden als levende hagen eventueel versterkt met 

draadwerk 

Autostaanplaatsen worden gegroepeerd of toegelaten op het eigen perceel. Gegroepeerde autostaanplaatsen worden 

voorzien op een aantal locaties of in/onder de gebouwen. Het totaal aantal gegroepeerde staanplaatsen bedraagt 

ten minste 1,25 staanplaatsen per woning. Individuele autostaanplaatsen in het woongebouw 

(geïntegreerde garage) zijn niet wenselijk. Individuele autostaanplaatsen kunnen aanpalend aan de 

woongebouwen gecreëerd worden of opgevat als individuele staanplaatsen onder een gemeenschappelijk 

dak n de tuinzone wanneer deze voor autoverkeer ontsloten kan worden. 

- Tuinen en ruime terrassen 

opleggen 

- Plaatsing en hoogte van de 

bijgebouwen 

- Afsluitingen 

- Autostaanplaatsen groeperen 

- Individuele 

autostaanplaatsen beperkt 

toestaan 



Bepalingen voor tuinen 

Elke tuin moet aansluiten op het openbaar domein of een trage weg; 

Vrijstaande gebouwen en constructies in de tuinen moeten op 1 meter van de 

achterperceelgrens ingeplant worden. 

De vloeroppervlakte van deze constructies is beperkt tot maximum 12m², de 

bouwhoogte tot maximum 3 meter. Deze gebouwen moeten steeds op de 

zijdelingse perceelsgrens gebouwd worden. Slechts wanneer dit niet mogelijk 

is, kan hiervan afgeweken worden; 

Afsluitingen kunnen enkel aangebracht worden wanneer dit draad- of hekwerk 

niet hoger is dan 1,50 meter en de afsluitingen deel zijn van een bredere 

erfscheiding waar ook levende groenelementen deel van zijn. 

Bepalingen voor de autostaanplaatsen 

Alle autostaanplaatsen worden, tenzij anders aangeduid op plan, steeds 

gegroepeerd; 

Gemeenschappelijke autostaanplaatsen worden steeds opgevat onder en 

gezamenlijk dak; 

In kamer 1 is de bouw of oprichting van vrijstaande maar gekoppelde 

autobergingen toegelaten; 

In kamer 4, 5 en 8 is de bouw van individuele autostaanplaatsen toegestaan 

wanneer deze verbonden zijn met het hoofdgebouw; 






§ 3.1.3 Bepalingen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit 

Het aanbieden van ruimtelijke kwaliteit is een basisvereiste voor het functioneren van een hoogwaardige 

omgeving als een aantrekkelijke en dynamische (semi-) publieke ruimten. De aantrekkelijkheid wordt 

bepaald door de bebouwde en niet- bebouwde ruimte. Een centrale doelstelling in de gewenste ruimtelijke 

ontwikkeling is het structureren van de openbare ruimte. De inrichting van het park en de openbare ruimten 

zijn bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving. Het is daarom erg belangrijk om de inrichting en de 

wanden van de openbare ruimten goed aan te leggen en te verzorgen. De concrete inrichting van de 

publieke ruimte is een vereiste voor het bereiken van de gewenste beeld- en belevings- en 

gebruikskwaliteit. 

De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door aswerking naar kerk, de zichtlijnen naar het kernwinkelgebied en 

het administratief centrum, de relatie tussen tuinen en openbaar domein en de zuidwestelijke oriëntatie van 

de woningen. De gevels van de nieuwe gebouwen worden opgebouwd in functie van een relatie naar de 

publieksgebonden verblijfsruimte of de openbare weg. 

Gelet op de wenselijkheid van het toepassen van duurzaamheidprincipes in het bouwen is het wenselijk dat 

er voldoende aandacht besteed wordt aan luchtcirculatie en isolatie met doel het energieverbruik (zomerwinter) 

zoveel mogelijk te beperken. De isolatiewaarde van de woningen mag niet meer bedragen dan K30. 

Op de gebouwen kunnen constructies geplaatst worden. Louter functionele constructies worden aan het 

oog onttrokken. Zonnepanelen kunnen echter steeds zichtbaar aangebracht worden. Zichtbare zijgevels op 

het dakniveau worden uitgevoerd in materialen gelijkwaardig aan deze van de gevels. 

Reclamepanelen zijn niet toegelaten. Uithangborden kunnen enkel in kamer 2 en 3 toegelaten worden. 

Door de groenvoorzieningen, draadafsluitingen en hekwerk langs paden en wegen op te nemen in het 

openbaar domein wordt een eenvormigheid in aanleg en beheer verzekerd. 

- Kwaliteitsvolle gevelopbouw 

garanderen 

- Constructies beperken en 

aan het oog onttrekken 

- Enkel kleinschalige en 

kwalitatieve gegroepeerde 

parkeerterreinen toestaan 

- Reclame en publiciteit niet 

toelaten 



3.1.3 Bepalingen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit 

De gevels gericht op de publieksgebonden ruimten moeten een sterke ruimtelijke 

relatie met deze ruimte aangaan. 

Louter functionele constructies verbonden aan de woningen, moeten aan het oog 

onttrokken worden. Het betreft liftkokers, antennes, luchtverversers, … 

Zonnepanelen zijn vrijgesteld van deze bepaling. Zichtbare zijgevels op dakniveau 

worden uitgevoerd in materialen gelijkwaardig aan deze van de gevels. 

In de gehele zone kunnen ondergeschikte infrastructuur en constructies eigen aan 

de bestemming opgericht worden (omheiningen, verlichtingspalen, 

verdeelkasten,…) wanneer voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden: 

De infrastructuur of constructies bestaan uit duurzame materialen; 

De infrastructuur of constructies worden en op een kwaliteitsvolle wijze 

gerealiseerd. 

Gegroepeerde parkeerterreinen kunnen enkel kleinschalig aangelegd worden. Dit 

kan aanpalend aan gebouwen, gegroepeerd onder een luifel, in of onder de 

gebouwen. Alle gegroepeerde parkeerterreinen moeten kwalitatief ingericht worden 

met aandacht voor groenvoorzieningen. 

Het aanbrengen van publiciteit en/of reclamepanelen kan niet toegestaan worden. 






§ 3.1.4 Bepalingen met betrekking tot het beheer 

Alle voor het publiek toegankelijke gebieden worden publieke ruimten genoemd. Het gebruik en de 

inrichting van de verschillende publieke ruimten varieert echter sterk. De publieke ruimten rond de kerk 

variëren sterk. Er is een publiek plein, er zijn semi-publieke binnenerven en steegjes die naar de tuinen en 

huizen leiden en particuliere tuinen. Bij de keuze van materialen voor de aanleg van deze ruimte wordt 

rekening gehouden met de mogelijkheden van een goed beheer en onderhoud. Belangrijke 

aandachtspunten zijn: een lange levensduur, een mooie uitstraling en een veilige omgeving. Een 

beheersbaar (semi) openbaar gebied is een van de voorwaarden voor een aantrekkelijk en woongebied. 

De publieke ruimten moeten zowel door bewoners als door bezoekers als veilig ervaren worden. Bij het 

ontwerp van gebouwen en de openbare ruimte wordt daarom aandacht besteed aan ongewenst gedrag, 

overlast, overtredingen en mogelijke ongevallen. Zo verhoogt een sterke visuele relatie tussen de 

activiteiten in de gebouwen de openbare ruimte de betrokkenheid en de sociale controle. Andere 

belangrijke aspecten zijn: 

- de overzichtelijkheid van de publieke ruimte met zichtlijnen en oriëntatiepunten; 

- de attractiviteit van de omgeving welke sterk bepaald wordt door vormgeving, materiaalgebruik 

en verlichting; 

- controle en toezicht bepaald door de betrokkenheid; 

- het algemeen onderhoud,… 

De verhardingen worden bij voorkeur gekenmerkt door soberheid, duurzaamheid en 

onderhoudsvriendelijkheid. Beplantingen en water zijn onderdeel van de inrichting van de openbare ruimte. 

Hoe verder verwijderd van het kerkplein, hoe groter het aandeel beplantingen. Het is wenselijk om een 

variatie aan beplantingen toe te passen, dit zowel in bomen, heesters, bodembedekkers. De plantkeuze 

moet duurzaam zijn. In deze omgeving duidt dit op weinig onderhoud vragend, bestand tegen zwerfvuil en 

betreding, sociaal veilig en gebruiksvriendelijk. De aanplantingen accentueren het onderscheid tussen de 

verschillende soorten van publieke ruimten: verblijfsruimte, parkeerruimten, fietsen wandelwegen…. 

Water blijft zoveel mogelijk zichtbaar. De wijze waarop dit gebeurt, is afhankelijk van de aard van de 

publieke ruimte. In de verblijfsruimte is een formele integratie (kanaaltjes…) meer wenselijk, in de nietverharde 

omgeving kunnen wadi’s en grachten het water zoveel mogelijk bufferen en in de bodem laten 

infiltreren. Om geen bijkomend afvoerdebiet te laten ontstaan door het omzetten van onverharde 

oppervlakte in verharde ondoordringbare oppervlakten moet bij elke bouwproject de nodige ruimte voorzien 

worden voor waterinfiltratie of waterberging. De gewestelijke stedenbouwkundige verordening betreffende 

hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en 

hemelwater is van toepassing. Voor openbare wegenis, daken en andere verharde oppervlakten die niet 

onder de modaliteiten van de gewestelijke verordening vallen zijn volgende maatregelen verplicht: 

o Aanleg van gescheiden stelsel voor nieuwe infrastructuren; 

o Hergebruik van hemelwater, indien dit onmogelijk is wordt er in eerste instantie de maximale 

infiltratie van hemelwater vooral afkomstig van daken beoogd afhankelijk van de infiltratiecapaciteit 

van de grond en in tweede instantie de eventuele infiltratie of buffering van hemelwater afkomstig 

van andere verharde oppervlakten. 

De verlichting van de publieke ruimten wordt opgevat met oog op het beperken van het energiegebruik 

(duurzaamheidsprincipes) en het voorkomen van lichthinder. 

- Inrichting richten variatie 

- Veilige ruimten aanleggen 

- Inrichting richten op het 

beperken van het beheer 

- Ruimte voor integraal 

waterbeheer 

- Een beheerder voor 

groenvoorzieningen langs het 

openbaar domein 

- Elektriciteitsverbruik 

beperken 



3.1.4 Bepalingen met betrekking tot het beheer 

De ruimte moet ingericht en beheerd wordt met oog op het creëren van een zo hoog 

mogelijke sociale veiligheid en een zo hoog mogelijke beeld-, belevings-, en 

verblijfskwaliteit. 

De inrichting en aanleg van de publieke verblijfsruimten en parkeerterreinen moet 

gericht zijn op een beperkt onderhoud, een lange levensduur, een blijvende mooie 

uitstraling en een veilige omgeving. 

Deze ruimten moeten voorzien worden met beplantingen, watervoorzieningen en 

straatmeubilair. 

Al het water van daken moet opgevangen worden in hemelwaterputten welke 

verbonden worden met wadi’s of infiltratiebekkens. Deze bekkens worden afgeleid 

naar de Hoenderbeek. 

De groenvoorzieningen langs wegen en paden worden beheerd door één 

beheerder. 







Het gebied sluit aan bij waardevolle natuurgebieden en heeft hoge ecologische en landschapswaarden. Het 

is wenselijk dat deze beschermd worden. 

§ 3.2.2 Bepalingen met betrekking tot de inrichting 

Het aanbrengen van infrastructuren voor het beheer van het gebied als natuurgebied en 

overstromingsgebied moet mogelijk zijn. 

Alle werken, handelingen, functiewijzigingen, inrichtingen en voorzieningen die nodig of nuttig zijn voor 

het instandhouden, het beschermen het herstellen en het ontwikkelen van natuur en 

landschapswaarden moet mogelijk zijn; 

Kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken, natuureducatie en recreatief 

medegebruik moet mogelijk zijn voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet 

overschreden wordt; 

De aanleg van onverharde of verharde waterdoorlatende paden voor niet gemotoriseerd recreatief 

verkeer (wandelen, fietsen, spelen, …) moet mogelijk zijn, voor zover de ruimtelijk-ecologische 

draagkracht van het gebied niet overschreden wordt; 

Het herstel, de heraanleg of het verplaatsen van bestaande openbare wegenis en bestaande leidingen 

moet mogelijk zijn voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht van het gebied niet overschreden 

wordt; 

Werken en handelingen in functie van het beheersen van overstromingen of het voorkomen van 

wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden moet mogelijk zijn voor zover de 

hoofdfunctie niet in het gedrang wordt gebracht; 

In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan –zoals bedoeld door het decreet Natuurbehoud- 

bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. 

Voor werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen en functiewijzigingen die nodig zijn voor het 

beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast worden de 

stroomgebiedbeheersplannen en bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de 

beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen en 

wijzigingen. 


Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen is het noodzakelijk dat deze beheerd worden door één beheerder. 

- Bescherming en herstel van 

landschaps- en 

natuurwaarden opleggen 

- Geen bebouwing of 

verhardingen voor 

gemotoriseerd verkeer 

toelaten 

- Enkel activiteiten voor de 

inrichting en het beheer van 

de natuur en recreatief 

medegebruik toelaten. 

- Maatregelen en activiteiten 

voor de inrichting om 

wateroverlast te voorkomen. 

- Eén beheerder 

Verordenend 


Artikel 3.2: Park 


Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van 

de natuur en het natuurlijk milieu en landschapswaarden. Binnen dit natuurgebied 

zijn waterbuffering en waterinfiltratie alsook recreatief medegebruik nevenfuncties. 

Deze functies kunnen enkel toegestaan kan worden wanneer de hoofdfunctie niet 

gehypothekeerd wordt. 


2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘overig groen’. 

3.2.2 Inrichting 

Volgende werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen – 

waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is – zijn vergunbaar: 

1. werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen die nodig 

of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de 

natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 


zijn voor het beheersen van periodieke overstromingen of het voorkomen van 

wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover deze 

worden uitgevoerd volgens de technieken van natuurtechnische milieubouw en 

passen binnen een integraal waterbeheer; 

3. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet 

toegankelijk maken van het natuurgebied voor publiek; het aanbrengen van 

kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik; 

het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor recreatief verkeer. 

Verharde paden moeten worden aangelegd in waterdoorlatende verharding; 

4. het herstellen of heraanleggen van bestaande openbare als private wegenis en 

nutsleidingen. Bestaande wegenis en nutsleidingen kunnen verplaatst worden 

voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en 

de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of 

de volksgezondheid. 

De genoemde werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen en zijn slechts 

toegelaten voor zover de uitvoering ervan geen betekenisvolle aantasting kan 

veroorzaken van de natuurlijke kenmerken van het gebied of van de speciale 

beschermingszone te beschouwen gebieden zoals bedoeld in het decreet 

natuurbehoud. 


Het beheer van het parkgebied moet uitgevoerd worden door één gebiedsbeheerder 

welke alle aspecten van een goed natuurbeheer deskundig kan uitvoeren. 



P




§ 3.3.1 Ontsluitingsweg 

Deze markering duidt de locatie van gewenste nieuwe wegeninfrastructuur aan. 


De inrichting van wegenis moet gericht worden op de aswerking naar de kerktoren. De weg ontsluit alle 

erven in het oostelijk deel van het plangebied. 

De weg sluit niet aan op het parkeerterrein. 


De weg worden aangelegd en beheerd door één beheerder. De aanleg en het beheer van de bermen en de 

aanplanting van de bomen wordt bepaald op basis van een daartoe opgesteld beplantings- en beheersplan. 

- Ontsluiting garanderen 

- Aanleg en inrichting volgens 

de principes van de 

weginrichting van zone 30 




Artikel 3.3: Wijkontsluitingsweg 


Deze weg ontsluit de woonwijk voor autoverkeer vanuit het noorden. 


2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘lijninfrastructuur’. 


Deze breedte van deze weg is aangeduid op het grafisch plan. Deze breedte 

behelst de breedte van de verharde wegvakken en de niet-verharde bermen. De 

weg moet uitgevoerd worden op een wijze dat enkel bestemmingsverkeer er 

stapvoets gebruik van maakt. De aanleg van uitwijkhavens voor kruisend verkeer is 

toegelaten. 

De inrichting van de weg is afgestemd op de functie als woonstraat. De functie en 

het gebruik van de weg moet herkenbaar zijn in de aanleg. Aan weerszijden van het 

wegvak moeten hoogstammige bomen aangeplant worden. 

Alle handelingen, werken en constructies voor de aanleg en het functioneren van 

deze weginfrastructuur zijn toegelaten. Naast de aanleg van de weginfrastructuur, 

zijn ook nutsvoorzieningen en maatregelen met betrekking tot de ruimtelijke 

inpassing van de woonontwikkeling toegelaten. 

Bij de aanleg van de weg moet de afwatering van de verharde oppervlakten van het 

openbaar domein geleid worden naar open grachten of kanalen die langs de weg 

aangelegd worden. 

3.3.3 Beheer 

De inrichting en het beheer van de bermen van de lokale wegen moet gericht zijn op 

het creëren van een kwaliteitsvol en eenvormig ruimtelijk beeld en het stimuleren 

van een multifunctioneel gebruik van de openbare ruimte. 

De weg wordt beheerd door een openbaar bestuur. 






§ 3.4.1 Parkeerterrein 

Deze zone duidt de locatie van een gewenst nieuwe parkeerterrein aan. 


De inrichting van het parkeerterrein moet uitgevoerd worden op een wijze dat het parkeerterrein ruimtelijk 

geslaagd geïntegreerd wordt. Dit kan vorm gegeven worden met de aanwezigheid van opgaande en 

laaggroeiende beplanting en het accentueren van loop- en zichtlijnen. Het is wenselijk dat een dicht groen 

bladerdak gecreëerd wordt. 

Het parkeerterrein moet naar het noorden geleidelijk opgaan in het aanliggende parkgebied. 

Het parkeerterrein wordt langs vier zijden verbonden met trage wegen en wordt met één weg ontsloten voor 

het autoverkeer. Het parkeerterrein kan niet verbonden worden met de wegen van de woonwijk. 


De weg en het parkeerterrein worden aangelegd en beheerd door één beheerder. De aanleg en het beheer 

van de bermen en de aanplanting van de bomen wordt bepaald op basis van een daartoe opgesteld 

beplantings- en beheersplan. 

- Parkeercapaciteit garanderen 

- Aanleg en inrichting gericht 

op het aanpalende park en 

de publieke ruimten 

- Aanleg en inrichting gericht 

voetwegen en 

kernwinkelgebied 

- Hoogstammige bomen 

aanplanten en groen 

bladerdak creëren 




Artikel 3.4: Parkeerterrein 


Deze zone is aangeduid voor de aanleg van een publiek parkeerterrein. 


2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘gemeenschapsvoorzieningen 

en nutsvoorzieningen’. 


De omvang van het parkeerterrein is aangeduid op het grafisch plan. Deze zone 

behelst de ruimte voor de verharde ontsluiting, de verharde parkeervakken, ruimte 

voor aanplantingen en niet-verharde bermen. 

De aanleg moet de relatie naar de voetwegen en het kernwinkelgebied accentueren. 

Voor elke vier parkeerplaatsen moet minimum één hoogstammige boom aangeplant 

worden. Deze bomen moeten op een wijze geschakeerd worden dat een dicht 

bladerdak ontstaat. Minimum 15% van het parkeerterein moet aangelegd worden 

als groene ruimten voor bomen en heesters en/of wadi’s. 





Bij de aanleg van de het parkeerterrein moet de afwatering van de verharde 

oppervlakten via open grachten of kanalen naar de Hoenderbeek afgeleid worden. 

De inrichting moet vorm gegeven worden op een wijze dat doorgaand verkeer niet 

mogelijk is. 

3.4.3 Beheer 

De inrichting en het beheer van het parkeerterrein moet gericht zijn op het creëren 

van een kwaliteitsvol en eenvormig ruimtelijk beeld en het stimuleren van een 

multifunctioneel gebruik van de openbare ruimte. 

Het terrein wordt beheerd door een openbaar bestuur. 






§ 3.5.1 Verblijfsruimte 

Deze zone is bestemd voor de aanleg van een centrale open ruimte die multifunctioneel ingericht kan 



De zone moet ingericht worden met oog op het realiseren van een kwalitatieve verblijfsruimte welke flexibel 

en multifunctioneel gebruikt kan worden. 

Parkeervakken mogen niet aangelegd worden. 

De aanleg moet de relatie tussen het woongebied en het kernwinkelgebied accentueren. 

Bij de aanleg van de publieke ruimte moet de afwatering van de verharde oppervlakten via open grachten of 

kanalen naar de Hoenderbeek afgeleid worden. 


Het plein wordt aangelegd en beheerd door één beheerder. 

- Centrale multifunctionele 

openbare ruimte 







Artikel 3.5: Verblijfsruimte 


Deze zone is bestemd voor de aanleg, inrichting en het functioneren van een 

kwalitatieve openbare verblijfsruimte. 


2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘gemeenschapsvoorzieningen 

en nutsvoorzieningen’. 


De zone moet ingericht worden met oog op het bereiken van een kwalitatieve 

verblijfsruimte 


deze weginfrastructuur zijn toegelaten. Naast de aanleg van pleininfrastructuur, zijn 

ook nutsvoorzieningen en maatregelen met betrekking tot de ruimtelijke inpassing 

van de woonontwikkeling toegelaten. 

Deze ruimte moet flexibel en multifunctioneel gebruikt kunnen worden; 

Bestaande gebouwen kunnen steeds verbouwd worden; 

Parkeervakken mogen niet aangelegd worden; 

De aanleg moet de relatie tussen het woongebied en het kernwinkelgebied 

accentueren; 

Bij de aanleg van de publieke ruimte moet de afwatering van de verharde 

oppervlakten via open grachten of kanalen naar de Hoenderbeek afgeleid 


3.5.3 Beheer 

De inrichting en het beheer van het plein moet gericht zijn op het creëren van een 

kwaliteitsvol en eenvormig ruimtelijk beeld en het stimuleren van een 

multifunctioneel gebruik van de openbare ruimte. 

Het plein wordt beheerd door een openbaar bestuur. 







De Hoenderbeek moet hersteld worden. Het herstel moet vorm gegeven worden op een wijze dat de 

waterberging gecombineerd wordt met het realiseren van ecologische en landschappelijke meerwaarden. 


de beek opleggen 



Artikel 3.6: Waterloop 


Deze zone is bestemd voor de natuurlijke ontwikkeling van de waterloop. De 

grafische aanduiding geeft het tracé van de waterloop aan waarbinnen een 

natuurlijke inrichting gerealiseerd moet worden. 

Binnen een zone van 5 meter langs beide zijden van de kruin van de waterloop zijn 

geen nieuwe bouwwerken, constructies of inrichtingen toegelaten die de doorgang 

van machines voor het beheer van de waterloop kunnen beperken. Bestaande 

vergunde constructies of bomen kunnen behouden blijven voor zover dit het beheer 

van de waterloop niet verstoort. Afsluitingen moeten tenminste op 1 meter van de 

kruin van de waterloop geplaatst worden, mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter en 

moeten verplaatsbaar zijn. Het inbuizen van de waterloop is niet toegelaten. 

De waterloop wordt beheerd in overeenstemming met de bepalingen van het 

integraal waterbeheer waarbij de oeverbeschoeiingen worden uitgevoerd 

overeenkomstig typebestek ‘Natuurvriendelijke Oevers’ of het ‘Standaardbestek 250 

voor de wegenbouw versie 2.1’ meer bepaald hoofdstuk XIII – 2.11 tot 2.15. 

Overbruggingen kunnen enkel toegestaan worden wanneer deze: 

deel zijn van een recreatief netwerk van trage wegen; 

noodzakelijk zijn voor laden en lossen en/of de brandveiligheid; 

beperkt zijn in omvang; 

voldoende ruimte laten met vrije oevers waardoor de migratie van fauna niet 

beperkt wordt. 


2008 gecategoriseerd onder de gebiedsaanduiding ‘lijninfrastructuur’ 







De Hoenderbeek moet hersteld worden. Het herstel moet vorm gegeven worden op een wijze dat de 

waterberging gecombineerd wordt met het realiseren van ecologische en landschappelijke meerwaarden. 


Deze aanduiding geeft het bestaande en gewenste tracé van de Hoenderbeek aan. Aanpassingen van de 

loop die kaderen in de landschappelijke en natuurontwikkeling (natuurlijke meandering en/of oevers), het 

verhogen van de bergingscapaciteit, het verlagen van de afvoersnelheid en het beperken van de drainering 

kunnen steeds gerealiseerd worden. 

Voor het onderhoud van de Hoenderbeek is een bouwvrije of obstakelvrije zone aan ten minste één van de 

beek noodzakelijk. De breedte van deze zone bedraagt 5 meter, In deze zone mogen geen obstakels 

mogen worden opgericht die een vlot onderhoud, beheer of ruiming kunnen hypothekeren. Bomen kunnen 

geplant worden en behouden blijven. Binnen deze zone kan het herstel van een natuurlijke waterloop 

gecreëerd worden, kan het onderhoud verzekerd worden en kan ruimte gecreëerd worden om het 

waterbergend vermogen te verhogen. Dit laatste is nodig voor het mogelijk aansluiten van wadi’s en 

overlopen van hemelwaterputten en bufferbekkens. 

Het inbuizen van de waterloop is niet toegestaan. Brugjes kunnen enkel gerealiseerd voor noodzakelijke 

kruisingen. 

Het ecologisch water- en bermbeheer wordt nagestreefd door het natuurlijk karakter van de waterloop te 

herstellen. Dit houdt in dat de oevers met schuine hellingen of een getrapt profiel vorm gegeven worden. 


de beek opleggen 

- Herstel waterloop opleggen 

- Bouwvrije zone respecteren 

- Inbuizen niet toestaan 



Artikel 3.7: Tracé voor waterloop (indicatieve aanduiding) 


Deze zone is bestemd voor de natuurlijke ontwikkeling van de waterloop. De 

grafische aanduiding geeft het tracé van de waterloop indicatief aan waardoor een 

meer natuurlijke inrichting steeds gerealiseerd kan worden. 


De as van de waterloop kan steeds tot maximum 10 meter uit de op het grafisch 

plan aangeduide as verplaatst worden. 

Binnen een zone van 5 meter langs beide zijden van de kruin van de waterloop zijn 

geen nieuwe bouwwerken, constructies of inrichtingen toegelaten die de doorgang 

van machines voor het beheer van de waterloop kunnen beperken. Bestaande 

vergunde constructies of bomen kunnen behouden blijven voor zover dit het beheer 

van de waterloop niet verstoort. Afsluitingen moeten tenminste op 1 meter van de 

kruin van de waterloop geplaatst worden, mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter en 

moeten verplaatsbaar zijn. Het inbuizen van de waterloop is niet toegelaten. 

De waterloop wordt beheerd in overeenstemming met de bepalingen van het 

integraal waterbeheer waarbij de oeverbeschoeiingen worden uitgevoerd 

overeenkomstig typebestek ‘Natuurvriendelijke Oevers’ of het ‘Standaardbestek 250 

voor de wegenbouw versie 2.1’ meer bepaald hoofdstuk XIII – 2.11 tot 2.15. 

Overbruggingen kunnen enkel toegestaan worden wanneer deze: 

deel zijn van een recreatief netwerk van trage wegen; 

noodzakelijk zijn voor laden en lossen en/of de brandveiligheid; 

beperkt zijn in omvang; 

voldoende ruimte laten met vrije oevers waardoor de migratie van fauna niet 

beperkt wordt. 





Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen is het noodzakelijk dat deze beheerd worden door één beheerder. 


Volgende werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen – 

waarvoor artikel 99 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van 

de ruimtelijke ordening een stedenbouwkundige vergunning vereist is – zijn 

vergunbaar: 


of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de 

natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden; 


zijn voor het beheersen van periodieke overstromingen of het voorkomen van 

wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden voor zover deze 

worden uitgevoerd volgens de technieken van natuurtechnische milieubouw en 

passen binnen een integraal waterbeheer; 

3. het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet 

toegankelijk maken van het natuurgebied voor publiek; het aanbrengen van 

kleinschalige infrastructuur gericht op natuureducatie of recreatief medegebruik; 

het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor recreatief verkeer. 

Verharde paden moeten worden aangelegd in waterdoorlatende verharding; 

4. het herstellen of heraanleggen van bestaande openbare als private wegenis en 

nutsleidingen. Bestaande wegenis en nutsleidingen kunnen verplaatst worden 

voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en 

de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of 

de volksgezondheid. 

De genoemde werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen en zijn slechts 

toegelaten voor zover de uitvoering ervan geen betekenisvolle aantasting kan 

veroorzaken van de natuurlijke kenmerken van het gebied of van de speciale 

beschermingszone te beschouwen gebieden zoals bedoeld in het decreet 

natuurbehoud. 


Het beheer van de waterloop moet uitgevoerd worden door één gebiedsbeheerder 

welke alle aspecten van een geïntegreerd waterbeheer deskundig kan uitvoeren. 







Deze verbindingen zijn aangeduid voor de aanleg als veilige voet- en fietspaden. 


Deze wegen worden ingericht met ook op een sterke perspectiefwerking. Verharding wordt uitgevoerd in 

materialen die aansluiten bij het materiaalgebruik en de functies in de omgeving. 

- Een netwerk van veilige en 

aangename verbindingen 

realiseren 

- Aanleg binnen een marge 

toestaan 

- Minimum breedte opleggen 

- Realisatie garanderen 

- Autoverkeer uitsluiten 



Artikel 3.8: Tracé voor trage wegen (indicatieve aanduiding) 


Deze verbinding duidt aan dat in de onmiddellijke omgeving van deze locatie een 

voet- en fietspad aangelegd, onderhouden en beheerd moet worden. 


Deze verbindingen mogen maximaal 15 meter uit de op het grafisch plan 

aangeduide as verplaatst worden. Deze verplaatsing mag nooit leiden tot een 

beperking van het aantal op plan aangeduide verbindingen. 

De breedte van deze wegen met inbegrip van bermen en onverharde delen 

bedraagt minimum 3 meter. 

De verbindingen moeten voor of uiterlijk samen met de aanleg van de omliggende 

terreinen gerealiseerd worden. 

De verbinding wordt uitgevoerd op een wijze dat enkel niet-gemotoriseerd verkeer 

gebruik kan maken van deze infrastructuur. De verbindingen mogen gekruist 

worden door openbare wegen en erftoegangen. 







Deze verbindingen zijn aangeduid voor de aanleg als veilige voet- en fietspaden. 


De inrichting van wegenis moet gebaseerd zijn op de principes van de weginrichting van zone 30. 

Verharding wordt uitgevoerd in materialen die aansluiten bij het materiaalgebruik en de functies in de 

omgeving. 

- Een netwerk van veilige en 

aangename verbindingen 

realiseren 

- Gebruik voor autoverkeer 

beperkt toestaan 

- Aanleg binnen een marge 

toestaan 

- Breedte van het wegvak 

beperken 



Artikel 3.9: Tracé voor trage wegen met autostaanplaats- 

ontsluiting (indicatieve aanduiding) 


Deze verbinding duidt aan dat in de onmiddellijke omgeving van deze locatie een 

voet- en fietspad aangelegd, onderhouden en beheerd moet worden. 

De verbindingen mogen eveneens gebruikt worden voor het ontsluiten van 

particuliere autostaanplaatsen. 


Deze verbindingen mogen maximaal 15 meter uit de op het grafisch plan 

aangeduide as verplaatst worden. Deze verplaatsing mag nooit leiden tot een 

beperking van het aantal op plan aangeduide verbindingen. 

De breedte van het verharde wegvak van deze wegen bedraagt maximum 4 meter. 

De verbindingen moeten voor of uiterlijk samen met de aanleg van de omliggende 

terreinen gerealiseerd worden. 

De verbinding wordt uitgevoerd op een wijze dat enkel gemotoriseerd 

bestemmingsverkeer gebruik maakt van deze infrastructuur. De verbindingen 

mogen gekruist worden door openbare wegen en erftoegangen. 











omgeving. 











Artikel 3.10: Tracé voor wijkontsluitingsweg 

(indicatieve aanduiding) 


Deze pijl duidt aan dat in de onmiddellijke omgeving een ontsluitingsweg aangelegd, 

onderhouden en beheerd kan worden. 


De precieze ligging van deze weg kan gewijzigd worden. De as van de op plan 

aangeduide pijlen kan tot maximum 20 meter verplaatst worden. 





toegelaten. 








Bij de aanleg van nieuwe wegen moet de afwatering van de verharde oppervlakten 

van het openbaar domein geleid worden naar open grachten of kanalen die langs de 

wegen aangelegd worden. 

3.11.3 Beheer 















omgeving. 











Artikel 3.11: Tracé voor ontsluiting parkeerterrein 

(indicatieve aanduiding) 


Deze pijl duidt aan dat in de onmiddellijke omgeving een ontsluitingsweg voro het 

centraal gelegen parkeerterrein aangelegd, onderhouden en beheerd kan worden. 


De precieze ligging van deze weg kan gewijzigd worden. De as van de op plan 

aangeduide pijlen kan tot maximum 20 meter verplaatst worden. 





toegelaten. 








Bij de aanleg van nieuwe wegen moet de afwatering van de verharde oppervlakten 

van het openbaar domein geleid worden naar open grachten of kanalen die langs de 

wegen aangelegd worden. 

3.11.3 Beheer 










§ 3.12.1 Waardevolle te behouden landschapselementen 

Deze markering duidt belangrijke en waardevolle kleine landschapselementen aan die behouden moeten 



De lineaire landschapselementen beogen de interne structuur van het recreatiegebied te structureren door 

middel van kleine landschapselementen (KLE). Deze KLE hebben een sterk natuurlijk karakter en worden 

samengesteld met streekeigen beplanting. 

Flankerende maatregelen ter bescherming van de lineaire kleine landschapselementen tegen 

gemotoriseerd verkeer zijn verplicht. In functie van de realisatie van de onderliggende bestemming mag op 

ieder moment het lineaire kleine landschapselement geheel of gedeeltelijk gerooid worden onder 

voorwaarde dat een geheel of gedeeltelijke heraanplant in de directe omgeving gerealiseerd wordt en dit 

conform bovenvermelde inrichtingsvoorschriften. Om de kleine landschapselementen maximaal te 

beschermen voor het gemotoriseerd verkeer dienen volgende maatregelen getroffen te worden (niet 

limitatief): 

Verhoogd aanleggen van plantvakken; 

Plantvakken voldoende groot maken; 

Afpalen van plantvakken 

Parkeerverbod op niet verharde delen instellen; 


Deze landschapselementen worden beheerd op basis van een daartoe opgesteld beplantings- en 

beheersplan. 

- Behoud garanderen 

- KLE’s zijn structurerend en 

bewerkstellingen 

landschappelijke inpassing 

- Flankerende maatregelen ter 

bescherming van de kleine 

landschapselementen 

- Een duurzaam beheer gericht 

op het lange termijn behoud 



Artikel 3.12: Te behouden waardevolle lineaire beplanting 


Deze grafische aanduiding stelt dat de op plan aangeduide lineaire 

landschapselementen behouden moeten worden. 

Deze pijl duidt aan dat in de onmiddellijke omgeving een ontsluitingsweg voor het 

centraal gelegen parkeerterrein aangelegd, onderhouden en beheerd kan worden. 


Alle handelingen en werken die het behoud van deze waardevolle structuren niet 

hypothekeren zijn toegelaten. 

3.12.3 Beheer 

Deze structuren moeten onderhouden en beheerd worden op een wijze dat een 

duurzaam behoud verzekerd wordt.

Achter de kerk - Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

Delete template?

Save as template?