Voormalige polders Polderdistrict Brummen-Voorst 1825-1959 - Coda
Voormalige polders Polderdistrict Brummen-Voorst 1825-1959 - Coda
Voormalige polders Polderdistrict Brummen-Voorst 1825-1959 - Coda
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
INLEIDING<br />
Van oudsher reeds, beschermde een aantal bandijken, onderbroken door hoge gronden, de lage<br />
landen onder <strong>Brummen</strong> tegen overstromingen van de IJssel.<br />
Het gebied van <strong>Brummen</strong>, voor zover hetzelve bij deze bandijken was geïnteresseerd, bestond uit vier<br />
marken, namelijk die van Oeken, <strong>Brummen</strong>, Rhienderen en Cortenoever.<br />
De zorg voor de dijken geschiedde echter in de respectieve marken niet op een en dezelfde wijze.<br />
Een gedeelte van de dijk onder de mark Van <strong>Brummen</strong> werd door enige particuliere ( d.w.z.<br />
afzonderlijke ) geërfden bij wijze van hoefslag hersteld en onderhouden, terwijl de kosten van herstel<br />
en onderhoud van het overig gedeelte, welke bij aanbesteding werden uitgevoerd, verdeeld werden<br />
over die landen die daarbij geïnteresseerd waren.<br />
De zorg voor de dijken onder Oeken en Rhienderen berustte geheel en al bij de gezamenlijke<br />
geërfden.<br />
De kosten van verbeteringen en herstellingen, welke in “daghuur” of bij aanbesteding geschiedden,<br />
werden over de geïnteresseerd geërfden en de geïnteresseerden van buiten de mark omgeslagen.<br />
Het grootste gedeelte van de dijk onder de Cortenoeverse mark, tenslotte, viel onder de zorg van de<br />
gezamenlijke geërfden; het overig deel werd verzorgd door “particulieren” die daartoe belast waren.<br />
Zo onderhield het Zutphens Geestelijk Rentambt, dat onder meer het erve Reuversweerd bezat, de<br />
sluis en het dijksgedeelte bij dit erve.<br />
Kort na de achttiende eeuwwisseling werd geconstateerd dat de dijken, die door de gezamenlijke<br />
geërfden van Rhienderen en Cortenoever dienden te worden onderhouden, ’t zij uit gebrek aan een<br />
behoorlijke directie, ’t zij uit achteloosheid, ten enenmale verwaarloosd waren.<br />
De betrokken requestmeester, wie klachten ter ore waren gekomen betreffende de slechte staat van<br />
bovengenoemde gedeelten van de <strong>Brummen</strong>se waterkering, verzocht in juni1811 aan de prefect van<br />
het Departement van de Boven–IJssel een reglement te doen ontwerpen door de geïnteresseerden uit<br />
het desbetreffende gebied. Hieraan gevolg gevende, verzocht de prefect de maire van <strong>Brummen</strong> een<br />
commissie te doen formeren, die ten doel zou hebben een concept–reglement op te stellen voor het<br />
bestuur over de <strong>Brummen</strong>se dijken.<br />
In december 1811 was het door de commissie opgestelde concept–reglement gereed en kon het, na<br />
ter visie van de geërfden te hebben gelegen, door de maire aan de prefect worden opgezonden.<br />
Het concept–reglement voorzag in de benoeming door de geërfden van een dijkgraaf, vier heemraden<br />
en een bode. De kosten van het bestuur en de zorg over de dijken zouden morgentalsgewijs over het<br />
“district” omgeslagen worden.<br />
Rekening en verantwoording zou om de drie jaren worden afgelegd.<br />
Meningsverschillen betreffende de vraag of het wel billijk was dat de dijkplichtigen die steeds met<br />
grote kosten hun dijkvakken onderhouden hadden,nu zouden moeten contribueren ten behoeve van<br />
de nalatige, waren er de oorzaak van dat bij aanvang van het winterseizoen van het volgende jaar nog<br />
steeds geen dijkscollege geconstitueerd was.<br />
Na ernstig aandringen van de maire van <strong>Brummen</strong> benoemde de prefect, op voordracht van de<br />
ingenieurs–chef van het Departement van de Boven–IJssel, bij besluit van 31 december 1812 een<br />
“direction provisoire”, bestaande uit N.H. Schrassert als president en H. Cromhout J.W. Eijerkamp en<br />
A. Hoogenkamp als heemraden. Door de ingenieur en chef werd aan het provisioneel bestuur<br />
voorlopig een reglement opgedragen, dat onder meer de prefect machtigde te allen tijde zelf<br />
instructies te geven, indien deze zulks nodig oordeelde.<br />
In de plaats van N.H. Schrassert, die zijn functie niet wenste te aanvaarden, werd in februari 1813 de<br />
adjoint–maire van <strong>Brummen</strong>, J.J. van Riemsdijk benoemd.<br />
Eveneens in 1813 nam G.J. van Helbergen de plaats in van de overleden J.W. Eijerkamp.<br />
Tussen 1813 en 1818 werd Van Riemsdijk opgevolgd door J.J. Valckenier, Schout van het ambt<br />
<strong>Brummen</strong>, die in 1820 weer werd opgevolgd door P.D. du Bois, burgemeester en Secretaris Van de<br />
gemeente <strong>Brummen</strong>.<br />
Aangezien het provisioneel reglement bleek niet te voldoen, stelde het dijksbestuur in 1819 een<br />
concept van een nieuw reglement op, dat aan het provinciaal Gouvernement werd aangeboden met<br />
het verzoek hieraan goedkeuring te willen hechten.<br />
9