De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving

De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving

25.09.2013 Views

de casus inburgering en nationaliteitswetgeving: iconen van nationale identiteit 154 wat volwaardig nederlanderschap is.” (Handelingen TK, 16 februari 2000: 50-3636) Staatssecretaris cohen (PvdA) deelt nagenoeg dezelfde visie en toont zich eveneens geen voorstander van schriftelijke kennis van de nederlandse taal als conditie voor naturalisatie: “ik vind het introduceren van de voorwaarde van schrijfvaardigheid een zeer aanmerkelijke verzwaring. Een dergelijke hoge eis zou tot gevolg hebben dat analfabeten of mensen die problemen hebben met het leren van een ander schrift, geen nederlander kunnen worden, terwijl zij voor het overige prima participeren in de nederlandse maatschappij. De heer Verhagen heeft tijdens de vergadering het begrip schriftelijke taalbeheersing afgezwakt door te stellen dat het met name gaat om de leesvaardigheid. Hij vond die van belang, omdat men voldoende informatie tot zich moet kunnen nemen om bijvoorbeeld het kiesrecht goed te kunnen uitoefenen. ik meen evenwel dat wie een goede luistervaardigheid in het nederlands heeft, ook via radio en televisie de nodige informatie kan krijgen. Uiteraard is het praktisch om de taal van het land van vestiging te kunnen lezen. De vraag is alleen of dit zo essentieel is, dat het een voorwaarde voor naturalisatie moet zijn. Wat mij betreft is dat niet zo (…).” (Handelingen TK, 17 februari 2000: 51-3671) De verscheidene debatten hebben er uiteindelijk mede toe geleid dat aan ouderen het eerdergenoemde optierecht is toegekend. Vrouwen komen, zoals uit de voorgaande paragraaf is gebleken, onder bepaalde stringente voorwaarden eveneens voor optie in aanmerking, terwijl de genoemde analfabeten en vreemdelingen met geestelijke en lichamelijke gebreken kunnen worden ontheven van deelname aan de naturalisatietoets (art. 4 Besluit naturalisatietoets). Personen met bepaalde diploma’s hoeven eveneens geen naturalisatietoets te maken en kunnen – analoog aan de casus inburgering – van toetsdeelname worden vrijgesteld op grond van art. 3 Besluit naturalisatietoets. Hetzelfde geldt voor degene die het inburgeringsexamen in de zin van de Wi 2007 heeft behaald. Daarmee zijn de gestelde eisen aan inburgering hetzelfde als bij naturalisatie. in het parlementaire debat is dit voor het cDA, bij monde van kamerlid Sterk, en de cU, bij monde van Huizinga-Heringa, aanleiding om het niveau van de naturalisatietoets ter discussie te stellen en de Minister om verhoging te vragen (TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 Vi, nr. 101). Sterk geeft in dit verband aan het merkwaardig te vinden dat de eisen die aan het inburgeringsexamen worden gesteld dezelfde zijn als de eisen bij naturalisatie (TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 Vi, nr. 101: 34).

De Minister, Verdonk in dit geval, antwoordt hierop dat verhoging van het niveau van taalkennis in de naturalisatietoets tot gevolg zal hebben dat naturalisatie nog maar voor zeer weinigen, en in het bijzonder de hogeropgeleiden, zal zijn wegge- legd. Verhoging van het niveau acht zij niet noodzakelijk. Later geeft zij nogmaals aan dat “het niveau van de naturalisatietoets acceptabel en haalbaar is en een goed uitgangspunt vormt voor verdere ontwikkeling” (TK, vergaderjaar 2004-2005, 29 543, nr. 7: 8). Daarbij komt dat verhoging ertoe kan leiden dat “grote groepen wor- den uitgesloten van het verwerven van het nederlandse staatsburgerschap en de naturalisatietoets dus onbedoeld als selectiecriterium gaat werken” (TK, vergader- jaar 2004-2005, 29 543, nr. 7: 8). de nationaliteitswetgeving in vogelvlucht Uit de studie van Van oers blijkt dat er onder andere vanuit het perspectief van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zelfredzaamheid de nodige kanttekeningen bij de toets kunnen worden geplaatst (Van oers 2006: 106-109), terwijl dit juist belangrijke argumenten waren voor de introductie van een geformaliseerde toets (cf. TK, vergaderjaar 1993-1994, 23 029 (R1461), nr. 22; TK, vergaderjaar 1995- 1996, 23 549 (R 1496), nr. 23; Gelauff 2003). Ten aanzien van de rechtszekerheid wordt opgemerkt dat ambtenaren de praktijk van de naturalisatietoets als duidelijker dan de oude praktijk van het inburgeringsgesprek ervaren, aangezien inburgering direct kan worden afgeleid uit een certificaat of document. Bovendien is er een einde gekomen aan de discussies omtrent de beoordeling van de taalbeheersing tussen ambtenaar en naturalisandus. Wel zijn er nieuwe onzekerheden ontstaan. Zo blijken ambtenaren problemen te ondervinden bij de beoordeling van diploma’s die tot vrijstelling kunnen leiden. in het bijzonder de beoordeling van de certificaten inburgering blijkt problematisch te zijn. Dit heeft uiteraard de nodige vervelende consequenties voor de naturalisandus. Uit de interviews in het onderzoek van Van oers blijkt overigens dat ook de inD de nodige fouten maakt bij de beoordeling van diploma’s. Dit alles leidt er mede toe dat discussies over het taalniveau vervangen zijn door discussies over de toetsverplichting. Verder is vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid vermeldenswaardig dat de toetsinhoud geheim is. De ratio hierachter is dat men niet enkel de juiste kennis bij de verzoeker wenst te testen, maar ook de juiste instelling (Van oers 2006: 30). Dit betekent dat voorbereiding op de toets en discussie over de inhoud ervan in principe niet mogelijk is. Met betrekking tot de rechts(on)gelijkheid geldt dat een aantal respondenten in het onderzoek aangeeft de uniformiteit en de objectiviteit van de naturalisatietoets als een verbetering te beschouwen ten opzichte van het oude inburgeringsgesprek 155

<strong>De</strong> Minister, Verdonk in dit geval, antwoordt hierop dat verhoging van het niveau<br />

van taalk<strong>en</strong>nis in de naturalisatietoets tot gevolg zal hebb<strong>en</strong> dat naturalisatie nog<br />

maar voor zeer weinig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in het bijzonder de hogeropgeleid<strong>en</strong>, zal zijn wegge-<br />

legd. Verhoging van het niveau acht zij niet noodzakelijk. Later geeft zij nogmaals<br />

aan dat “het niveau van de naturalisatietoets acceptabel <strong>en</strong> haalbaar is <strong>en</strong> e<strong>en</strong> goed<br />

uitgangspunt vormt voor verdere ontwikkeling” (TK, vergaderjaar 2004-2005, 29<br />

543, nr. 7: 8). Daarbij komt dat verhoging ertoe kan leid<strong>en</strong> dat “grote groep<strong>en</strong> wor-<br />

d<strong>en</strong> uitgeslot<strong>en</strong> van het verwerv<strong>en</strong> van het nederlandse staatsburgerschap <strong>en</strong> de<br />

naturalisatietoets dus onbedoeld als selectiecriterium gaat werk<strong>en</strong>” (TK, vergader-<br />

jaar 2004-2005, 29 543, nr. 7: 8).<br />

de nationaliteitswetgeving in vogelvlucht<br />

Uit de studie van Van oers blijkt dat er onder andere vanuit het perspectief van<br />

rechtszekerheid, rechtsgelijkheid <strong>en</strong> zelfredzaamheid de nodige kanttek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong><br />

bij de toets kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> geplaatst (Van oers 2006: 106-109), terwijl dit juist<br />

belangrijke argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> war<strong>en</strong> voor de introductie van e<strong>en</strong> geformaliseerde toets<br />

(cf. TK, vergaderjaar 1993-1994, 23 029 (R1461), nr. 22; TK, vergaderjaar 1995-<br />

1996, 23 549 (R 1496), nr. 23; Gelauff 2003).<br />

T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de rechtszekerheid wordt opgemerkt dat ambt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> de praktijk<br />

van de naturalisatietoets als duidelijker dan de oude praktijk van het inburgeringsgesprek<br />

ervar<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> inburgering direct kan word<strong>en</strong> afgeleid uit e<strong>en</strong> certificaat<br />

of docum<strong>en</strong>t. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is er e<strong>en</strong> einde gekom<strong>en</strong> aan de discussies omtr<strong>en</strong>t de<br />

beoordeling van de taalbeheersing tuss<strong>en</strong> ambt<strong>en</strong>aar <strong>en</strong> naturalisandus. Wel zijn er<br />

nieuwe onzekerhed<strong>en</strong> ontstaan. Zo blijk<strong>en</strong> ambt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> problem<strong>en</strong> te ondervind<strong>en</strong><br />

bij de beoordeling van diploma’s die tot vrijstelling kunn<strong>en</strong> leid<strong>en</strong>. in het bijzonder<br />

de beoordeling van de certificat<strong>en</strong> inburgering blijkt problematisch te zijn. Dit<br />

heeft uiteraard de nodige vervel<strong>en</strong>de consequ<strong>en</strong>ties voor de naturalisandus. Uit de<br />

interviews in het onderzoek van Van oers blijkt overig<strong>en</strong>s dat ook de inD de nodige<br />

fout<strong>en</strong> maakt bij de beoordeling van diploma’s. Dit alles leidt er mede toe dat discussies<br />

over het taalniveau vervang<strong>en</strong> zijn door discussies over de toetsverplichting.<br />

Verder is vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid vermeld<strong>en</strong>swaardig dat de<br />

toetsinhoud geheim is. <strong>De</strong> ratio hierachter is dat m<strong>en</strong> niet <strong>en</strong>kel de juiste k<strong>en</strong>nis bij<br />

de verzoeker w<strong>en</strong>st te test<strong>en</strong>, maar ook de juiste instelling (Van oers 2006: 30). Dit<br />

betek<strong>en</strong>t dat voorbereiding op de toets <strong>en</strong> discussie over de inhoud ervan in principe<br />

niet mogelijk is.<br />

Met betrekking tot de rechts(on)gelijkheid geldt dat e<strong>en</strong> aantal respond<strong>en</strong>t<strong>en</strong> in<br />

het onderzoek aangeeft de uniformiteit <strong>en</strong> de objectiviteit van de naturalisatietoets<br />

als e<strong>en</strong> verbetering te beschouw<strong>en</strong> t<strong>en</strong> opzichte van het oude inburgeringsgesprek<br />

155

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!