De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving

De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving De casus Inburgering en Nationaliteitswetgeving

25.09.2013 Views

de casus inburgering en nationaliteitswetgeving: iconen van nationale identiteit uit dit onderzoek. Voor het gros van de respondenten geldt dat de nederlandse nationaliteit een uitdrukking van hun verbondenheid met nederland vormt. De oorspronkelijke nationaliteit kan een uitingsvorm zijn van een beleefde individu- ele etnische of nationale identiteit zijn, maar wellicht ook in het geheel niet. in bepaalde situaties is er sprake van een zogenaamde slapende nationaliteit, die ver- der weinig betekenis heeft. in dit verband kan verder worden gewezen op het nog lopende onderzoek van De Hart (De Hart, nog te publiceren). 4.3 de Tijdspanne 1813-2003: van de sTichTing van de eenheidssTaaT ToT de herziening van de rWn De ontwikkeling en het verloop van de nationale geschiedenis door de tijd heen heeft grote invloed op hoe de nationaliteitswetgeving eruit ziet en in de loop der tijd over meervoudige nationaliteiten wordt gedacht (zie ook WRR 2001). in onderstaande worden de voornaamste historische gebeurtenissen met de daaraan gelieerde trends in het nationaliteitsrecht en –beleid besproken. Het beginpunt is hierbij de stichting van de nederlandse eenheidsstaat in 1813. Het eindpunt wordt in deze paragraaf gevormd door het jaar 2003 waarin er een grondig herziene RWn in werking treedt. Deze omvangrijke periode zal, met inachtneming van het bovenstaande en geïnspireerd door het dissertatieonderzoek van Heijs, worden onderverdeeld in een aantal episoden. De periode 1813-1892 komt aan de orde in paragraaf 3.1. Het tijdvak 1892-1940 passeert de revue in paragraaf 3.2. De perioden 1940- 1975 en 1975-1992 worden respectievelijk in de paragrafen 3.3 en 3.4 besproken. in de paragrafen 3.5 en 3.6 worden tenslotte de tijdvakken 1992-1997 en 1997-2003 behandeld. 4.3.1 de episode 1813-1892 in het jaar 1813 wordt nederland een eenheidsstaat en in de jaren die erop volgen, worden de eerste nationaliteitsregelingen in het leven geroepen (Heijs 1995: 58- 60). Deze regelingen zijn in het begin nog neergelegd in de verschillende Grondwetten uit 1814 en 1815, vinden later een plaats in het Burgerlijk Wetboek uit 1838 en worden ten slotte neergelegd in de nationaliteitswet uit 1850. Veel verschillen vertonen deze regelingen overigens niet: vaststaand feit bleef namelijk dat het voor de eerste generatie slechts mogelijk was om door naturalisatie nederlander te worden. De tweede en volgende generaties daarentegen werden bij geboorte automatisch staatsburger als gevolg van het ingezetenschap van hun ouders. Hier is grotendeels aansluiting gezocht bij het ius soli beginsel. 118

Het natiestaatbeginsel zoals dat in de voorgaande paragraaf is beschreven heeft in dit deel van de negentiende eeuw een belangrijke invloed op de nationaliteitsrege- lingen, zo blijkt met name uit het gegeven dat men in beginsel slechts voor naturali- satie in aanmerking kwam indien men over voldoende nationale gemeenschaps- en loyaliteitsgevoelens beschikte. Bij personen die door geboorte het nederlandse staatsburgerschap verkregen, werd uitgegaan van de veronderstelling dat deze gevoelens zich vanzelf zouden ontwikkelen. Het verblijf van de ouders hier te lande werd als voldoende waarborg voor de (toekomstige) loyaliteits- en gemeenschapsgevoelens van hun kinderen aangemerkt. Het gelijkheidsbeginsel speelt nauwelijks een rol van enige betekenis in deze periode. 4.3.2 de episode 1892-1940 de casus nationaliteitswetgeving in deze periode wint, in vergelijking tot de voorgaande tijdspanne, het afstammingsbeginsel meer aan belang en wordt er afbreuk gedaan aan het territorialiteitsprincipe. Geboorte uit in nederland gevestigde vreemdelingen levert namelijk niet langer meer automatisch het nederlanderschap op. Enkel personen van de derde generatie, die zonder het nederlanderschap staatloos zouden zijn, kwamen hiervoor nog in aanmerking (Heijs 1995: 103-105). De expliciete keuze voor het afstammingsbeginsel in 1892 is gelieerd aan de opvatting dat geboorte uit nederlandse ouders, waar ook ter wereld, een grotere waarborg biedt voor die gemeenschaps- en loyaliteitsgevoelens dan geboorte op nederlands territoir uit buitenlandse ouders. nationaliteit is daarmee een loyaliteitskwestie die sterk verbonden is met afstamming. Wel blijft ook in dit tijdvak het natiestaatbeginsel van eminent belang en wordt het zo mogelijk nog belangrijker. De visie dat uitsluitend diegenen nederlander zouden moeten kunnen worden, die zich verbonden voelen met nederland, is dan een steeds terugkerend element in de vele parlementaire discussies. Aan de nationaliteitswetgeving van 1892 ligt in het verlengde hiervan de gedachte van één paspoort als het cement der natie ten grondslag. Alleen wie zich nederlander voelt en zich ernaar gedraagt, kan dan staatsburger worden. Hij moet dan wel afstand doen van zijn oude nationaliteit. Meervoudige nationaliteiten zijn in beginsel niet toegestaan, die zouden de nieuwe ingezetenen verhinderen zich tot ‘echte’ nederlanders te ontwikkelen. De invloed van het gelijkheidsprincipe op de toekenning van het nederlandse staatsburgerschap is ook in deze periode gering. 119

de <strong>casus</strong> inburgering <strong>en</strong> nationaliteitswetgeving: icon<strong>en</strong> van nationale id<strong>en</strong>titeit<br />

uit dit onderzoek. Voor het gros van de respond<strong>en</strong>t<strong>en</strong> geldt dat de nederlandse<br />

nationaliteit e<strong>en</strong> uitdrukking van hun verbond<strong>en</strong>heid met nederland vormt. <strong>De</strong><br />

oorspronkelijke nationaliteit kan e<strong>en</strong> uitingsvorm zijn van e<strong>en</strong> beleefde individu-<br />

ele etnische of nationale id<strong>en</strong>titeit zijn, maar wellicht ook in het geheel niet. in<br />

bepaalde situaties is er sprake van e<strong>en</strong> zog<strong>en</strong>aamde slap<strong>en</strong>de nationaliteit, die ver-<br />

der weinig betek<strong>en</strong>is heeft. in dit verband kan verder word<strong>en</strong> gewez<strong>en</strong> op het nog<br />

lop<strong>en</strong>de onderzoek van <strong>De</strong> Hart (<strong>De</strong> Hart, nog te publicer<strong>en</strong>).<br />

4.3 de Tijdspanne 1813-2003: van de sTichTing<br />

van de e<strong>en</strong>heidssTaaT ToT de herzi<strong>en</strong>ing<br />

van de rWn<br />

<strong>De</strong> ontwikkeling <strong>en</strong> het verloop van de nationale geschied<strong>en</strong>is door de tijd he<strong>en</strong><br />

heeft grote invloed op hoe de nationaliteitswetgeving eruit ziet <strong>en</strong> in de loop der<br />

tijd over meervoudige nationaliteit<strong>en</strong> wordt gedacht (zie ook WRR 2001). in<br />

onderstaande word<strong>en</strong> de voornaamste historische gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> met de daaraan<br />

gelieerde tr<strong>en</strong>ds in het nationaliteitsrecht <strong>en</strong> –beleid besprok<strong>en</strong>. Het beginpunt is<br />

hierbij de stichting van de nederlandse e<strong>en</strong>heidsstaat in 1813. Het eindpunt wordt<br />

in deze paragraaf gevormd door het jaar 2003 waarin er e<strong>en</strong> grondig herzi<strong>en</strong>e RWn<br />

in werking treedt. <strong>De</strong>ze omvangrijke periode zal, met inachtneming van het bov<strong>en</strong>staande<br />

<strong>en</strong> geïnspireerd door het dissertatieonderzoek van Heijs, word<strong>en</strong> onderverdeeld<br />

in e<strong>en</strong> aantal episod<strong>en</strong>. <strong>De</strong> periode 1813-1892 komt aan de orde in paragraaf<br />

3.1. Het tijdvak 1892-1940 passeert de revue in paragraaf 3.2. <strong>De</strong> period<strong>en</strong> 1940-<br />

1975 <strong>en</strong> 1975-1992 word<strong>en</strong> respectievelijk in de paragraf<strong>en</strong> 3.3 <strong>en</strong> 3.4 besprok<strong>en</strong>. in<br />

de paragraf<strong>en</strong> 3.5 <strong>en</strong> 3.6 word<strong>en</strong> t<strong>en</strong>slotte de tijdvakk<strong>en</strong> 1992-1997 <strong>en</strong> 1997-2003<br />

behandeld.<br />

4.3.1 de episode 1813-1892<br />

in het jaar 1813 wordt nederland e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>heidsstaat <strong>en</strong> in de jar<strong>en</strong> die erop volg<strong>en</strong>,<br />

word<strong>en</strong> de eerste nationaliteitsregeling<strong>en</strong> in het lev<strong>en</strong> geroep<strong>en</strong> (Heijs 1995: 58-<br />

60). <strong>De</strong>ze regeling<strong>en</strong> zijn in het begin nog neergelegd in de verschill<strong>en</strong>de Grondwett<strong>en</strong><br />

uit 1814 <strong>en</strong> 1815, vind<strong>en</strong> later e<strong>en</strong> plaats in het Burgerlijk Wetboek uit 1838 <strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> t<strong>en</strong> slotte neergelegd in de nationaliteitswet uit 1850. Veel verschill<strong>en</strong> verton<strong>en</strong><br />

deze regeling<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s niet: vaststaand feit bleef namelijk dat het voor de<br />

eerste g<strong>en</strong>eratie slechts mogelijk was om door naturalisatie nederlander te word<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> tweede <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>eraties daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> bij geboorte automatisch<br />

staatsburger als gevolg van het ingezet<strong>en</strong>schap van hun ouders. Hier is grot<strong>en</strong>deels<br />

aansluiting gezocht bij het ius soli beginsel.<br />

118

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!