Biologische efficiëntie.pdf - Inagro
Biologische efficiëntie.pdf - Inagro
Biologische efficiëntie.pdf - Inagro
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
AANGEPASTE SPUITTECHNIEK<br />
Drift beperken in de akkerbouw<br />
LCG<br />
Tijdens de periode 01/01/2007 en 31/12/2008 liep het demonstratieproject “Drift beperken in<br />
de akkerbouw”. Dit project was een samenwerking tussen het LCG vzw (Beitem,<br />
coördinator), PCA vzw (Beitem), WPA vzw (Beitem), LCV vzw en ILVO-T&V-Agrotechniek.<br />
Het project bestond uit 2 luiken. Enerzijds wou het project de gebruikers van<br />
gewasbeschermingsmiddelen sensibiliseren rond het toepassen van driftreducerende<br />
technieken om verontreiniging van oppervlaktewater tegen te gaan of om eventuele<br />
bufferzones te reduceren. Hierbij werden demovelden aangelegd om de verkleining van de<br />
bufferzone visueel aan te tonen. Anderzijds werden proefvelden, in tarwe, maïs en<br />
aardappelen, aangelegd om de biologische <strong>efficiëntie</strong> van deze driftreducerende technieken<br />
te onderzoeken. Tijdens de jaarlijkse demobezoeken werd drift besproken en werden de<br />
verschillende driftreducerende technieken aangebracht. Verder werd de landbouwkundige<br />
<strong>efficiëntie</strong> van de verschillende reducerende technieken in de praktijk gedemonstreerd.<br />
Figuur 1: Demodag met proefveldbezoek<br />
Om erkenningen van middelen te behouden en om de waterkwaliteit in het algemeen te<br />
verbeteren is het noodzakelijk de verontreiniging van oppervlaktewater door<br />
gewasbeschermingsmiddelen tegen te gaan. Eén van de maatregelen hiervoor is het in acht<br />
nemen van een bufferzone langs waterlopen. Deze bufferzone wordt vermeld op het etiket<br />
van het gewasbeschermingsmiddel en dient door de verbruiker verplicht te worden<br />
nageleefd. De meeste landbouwers zijn zich echter niet bewust van de nieuwe richtlijnen<br />
inzake de bufferzones of durven het risico om een zone onbehandeld te laten niet nemen.<br />
Vooral in gebieden met veel waterlopen is het niet naleven van deze bufferzones kritiek.<br />
Andere maatregelen zijn de reductie van drift van spuitnevels en een verbetering van deze<br />
spuittechnieken. De verschillende driftreducerende maatregelen worden beschreven in de<br />
brochure „Maatregelen ter beperking van de verontreiniging van oppervlaktewater door<br />
gewasbeschermingsmiddelen‟ van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de<br />
Voedselketen en Leefmilieu (www.fytoweb.be/info voor de gebruiker). Driftreducerende<br />
technieken bestaan erin het spuittoestel of de spuitdoppen zo te kiezen of aan te<br />
passen(grotere druppels of sneller bodem/plant bereiken) zodat er minder drift ontstaat. Aan<br />
het jaarlijks demobezoek in 2007 werd een machinedemo gekoppeld waarbij verschillende<br />
constructeurs driftreducerende technieken op het spuittoestel demonstreerden.
Figuur 2: Demonstratie luchtondersteuning (Hardi) en sleepdoeksysteem (Delvano)<br />
De vraagt rijst natuurlijk of deze driftreducerende technieken ook een even goede<br />
behandeling van de ziekte of plaag kennen. Op 3 demoproefvelden werden daarvoor<br />
gedurende 2 groeiseizoenen enkele driftreducerende technieken op het vlak van doptype<br />
onderzocht. Concreet gaat het om een herbicidendemo bij maïs, een fungicidendemo bij<br />
granen en een loofdodingdemo bij aardappelen. Ieder proefveld bestond uit 9 objecten<br />
aangelegd in 3 herhalingen.<br />
Onderstaande tabel geeft de verschillende objecten weer met hun driftreductieklasse en de<br />
na te leven bufferzone (hier als voorbeeld 20 m genomen met klassieke spuittechniek). Uit<br />
de tabel volgt dat het toepassen van luchtmengdoppen kan leiden tot een driftreductie van<br />
75% tot 90% en op die manier de bufferzone gereduceerd kan worden tot 1m.<br />
Tabel 1: Objecten proefveld biologische <strong>efficiëntie</strong><br />
Object nr. Doptype ISO Spuitdruk Rijsnelheid<br />
Dopgrootte (bar) (km.u -1<br />
) -<br />
Volume<br />
(l.ha -1<br />
) ha -<br />
Drifreductie Bufferzone<br />
klasse (%) (m)<br />
1<br />
03 3 6 240 0 20<br />
2<br />
3<br />
4<br />
Standaard spleetdop<br />
Standaard spleetdop<br />
Standaard spleetdop<br />
Standaard spleetdop<br />
03 3 4.5 320 0 20<br />
03 3 3 480 0 20<br />
04 3 6 320 0 20<br />
5 Driftreducerende spleetdop 04 3 6 320 50 10<br />
6 Luchtmengdop 04 3 6 320 75 5<br />
7<br />
06 3 6 480 0 20<br />
Standaard spleetdop<br />
8 Luchtmengdop 02 3 6 160 50 10<br />
9 Luchtmengdop 06 3 6 480 90 1
Figuur 3: Standaard spleetdop 04, driftreducerende spleetdop 04, Luchtmengdop 04 en luchtmengdop 06<br />
met druppelgrootte.<br />
In wintertarwe werden de fungicidebehandelingen tegen aar- en bladziekten uitgevoerd<br />
m.b.v. de driftreducerende technieken. Zowel in 2007 als in 2008 werd een<br />
opbrengstbepaling uitgevoerd en werd bladvlekkenziekte en bruine roest beoordeeld. Over<br />
beide jaren werden iets lagere opbrengsten genoteerd bij objecten 6 en 9. In 2008 kenden<br />
deze objecten tevens een mindere bestrijding van de bladvlekkenziekte. De verschillen zijn<br />
echter steeds minimaal waardoor geconcludeerd kan worden dat er weinig tot geen verschil<br />
is tussen de objecten Inzake biologische <strong>efficiëntie</strong> als het gaat om de ziektebestrijding. De<br />
driftreducerende dop was biologisch even efficiënt als de gewone spleetdoppen.<br />
In de maïs werd de herbicidenbehandeling uitgevoerd met de verschillende doptypes. Een<br />
opbrengstbepaling werd uitgevoerd en de onkruiddruk genoteerd. De biologische <strong>efficiëntie</strong><br />
van de driftreducerende doppen was even groot als bij de standaard spleetdoppen. Er werd<br />
geen verschil in opbrengst of onkruiddruk waargenomen.<br />
Bij de aardappelen werd de loofdoding uitgevoerd met de verschillende doptypes. De<br />
biologische <strong>efficiëntie</strong> werd beoordeeld aan de hand van de loofdoding blad, stengeldoding,<br />
pelvastheid en onderwatergewicht. De loofdoding vond plaats met Reglone. De eerste dagen<br />
na de bespuiting waren enkele verschillen waar te nemen op het vlak van stengeldoding. De<br />
afdoding verloopt iets trager in het begin met de driftreducerende en luchtmengdoppen. Na<br />
één week is dit verschil echter volledig weggewerkt en zijn geen verschillen meer terug te<br />
vinden. Op het vlak van de pelvastheid waren er kleine verschillen, die echter niet te<br />
verklaren waren aan de hand van de loof- en stengeldoding. Bij het onderwatergewicht<br />
werden geen verschillen waargenomen.<br />
Uit het project volgt dat het gebruik van driftreducerende doptypes in de verschillende<br />
proeven weinig tot geen invloed heeft op de landbouwkundige <strong>efficiëntie</strong>. Met deze doptypen<br />
is het dus mogelijk om op een even goede manier de loofdoding in aardappelen en de<br />
herbicidenbehandeling in de maïs uit te voeren. Enkel bij de fungicidebehandeling in tarwe<br />
was de biologische <strong>efficiëntie</strong> van de luchtmengdoppen met een dopgrootte vanaf 04 iets<br />
lager. De demoactiviteiten konden op heel wat bezoekers rekenen waardoor er sprake mag<br />
zijn van een geslaagde opzet. Verder is uit de demoactiviteiten gebleken dat er nood is aan<br />
een verdere sensibilisering omtrent de factoren driftreductie en bufferzone.
Driftreducerende spuittechnieken in de witloofteelt, suikerbieten en<br />
cichorei<br />
Nationale Proeftuin voor Witloof<br />
Driftreducerende technieken hebben geen negatieve effecten op de <strong>efficiëntie</strong> van de<br />
onkruidbestrijdingsmiddelen toegepast in de witloofteelt. Dit blijkt uit een tweejarig onderzoek<br />
uitgevoerd op enkele witloofpercelen. Drift kan bovendien met behulp van een aangepast<br />
spuittechniek in belangrijke mate beperkt worden.<br />
De term drift wordt gebruikt voor spuitvloeistof die ongewild buiten het te behandelen perceel<br />
terechtkomt tengevolge van luchtbewegingen. Hierbij onderscheiden we twee vormen:<br />
druppeldrift en dampdrift. Bij druppeldrift gaat het om druppels, gevormd door de<br />
spuitdoppen, die via de wind meegevoerd worden tot over de perceelsgrenzen en zich daar<br />
afzetten. Druppeldrift is het fenomeen dat het best gekend is en dat enkel optreedt tijdens de<br />
behandeling van de gewassen zelf. Deze vorm van drift is sterk afhankelijk van de<br />
toegepaste spuittechniek en is hierdoor vrij gemakkelijk te manipuleren.<br />
Dampdrift vormt zich door de verdamping van middelen die verspoten zijn en nog niet door<br />
de planten zijn opgenomen, in de bodem zijn ingeregend of ingewerkt. Dampdrift kan<br />
verdergaan zolang de middelen in dampfase zijn of in dampfase kunnen overgaan, uiteraard<br />
spelen voornamelijk het klimaat en het type product hierbij een belangrijke rol.<br />
Algemeen bekeken heeft druppeldrift een belangrijker aandeel in de totale hoeveelheid drift<br />
in vergelijking met dampdrift.<br />
Door drift komen gewasbeschermingsmiddelen op plaatsen terecht waar ze schadelijk<br />
kunnen zijn voor het milieu, maar eveneens een risico voor de volksgezondheid kunnen<br />
vormen.<br />
Witloofwortelteelt.<br />
Om (druppel)drift te beperken kan de land- en tuinbouwer enkele maatregelen nemen bij<br />
de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Nationale Proeftuin voor Witloof<br />
testte gedurende twee jaar in samenwerking met het ILVO enkele driftreducerende<br />
spuittechnieken uit tijdens de onkruidbestrijding in de witloofwortelteelt (tabel 1).
Tabel 1 De verschillende toegepaste technieken op het proefveld en de bijbehorende specificaties<br />
Object Opgenomen<br />
in onderzoek<br />
Doptype Gebruikte dop ISO<br />
dopgroott<br />
e<br />
1 2007 en 2008 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 04<br />
2 2007 en 2008 Driftreducerende Hardi ISO LD<br />
spleetdop<br />
110 04<br />
3 2007 en 2008 Luchtmengdop Hardi ISO Injet<br />
110 04<br />
4 2007 en 2008 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 03<br />
5 2007 en 2008 Luchtmengdop Hardi ISO Injet<br />
110 02<br />
6 2007 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 03<br />
6 b ** 2008 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 03<br />
7 2007 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 03<br />
7 b 2008 Driftreducerende Hardi ISO LD<br />
spleetdop<br />
110 02<br />
8 2007 Standaard spleetdop Hardi ISO F<br />
110 03<br />
8 b 2008 Driftreducerende Hardi ISO LD<br />
spleetdop<br />
110 03<br />
9 2007 en 2008 Luchtmengdop Hardi ISO Injet<br />
110 02<br />
*Toe te passen bufferzone bij bepaalde spuittechniek bij het middel Dual Gold<br />
** Bij dit object werd een lagere dosis toegepast, met name 2/3 van de normale dosis<br />
Spuitdru<br />
k (bar)<br />
Rijsnelhei<br />
d (km/u)<br />
Volum<br />
e (l/ha)<br />
Driftreduc<br />
tie-klasse<br />
(%)<br />
Bufferzone<br />
* (m)<br />
04 3 6 320 0 10<br />
04 3 6 320 50 5<br />
04 3 6 320 75 2<br />
03 3 6 240 0 10<br />
02 3 6 160 50 5<br />
03 3 4 360 0 10<br />
03 3 6 240 0 10<br />
03 2 6 196 0 10<br />
02 3 6 160 0 10<br />
03 4 6 278 0 10<br />
03 3 6 240 50 5<br />
02 7 6 240 50 5
De toegepaste technieken opgesomd in tabel 1 hebben allen een verschillende invloed op<br />
drift. Zo zal een lagere rijsnelheid minder drift veroorzaken doordat er minder turbulentie<br />
gecreëerd wordt achter de spuitboom. Het doptype heeft echter de belangrijkste invloed op<br />
het driftrisico. Voor éénzelfde dopgrootte en spuitdruk leveren standaard spleetdoppen de<br />
kleinste druppelgroottes gevolgd door de driftreducerende spleetdoppen en de<br />
luchtmengdoppen. Bij luchtmengdoppen worden kleine luchtbelletjes in de spuitdruppels<br />
opgenomen waardoor hun druppelgrootte in belangrijke mate stijgt. Grovere druppels<br />
verminderen de drift omdat deze zwaarder en sneller en dus minder windgevoelig zijn.<br />
Grovere druppels resulteren echter in een lagere bedekkingsgraad van bladherbiciden en<br />
kunnen hierdoor mogelijks de <strong>efficiëntie</strong> beïnvloeden. Dit werd in deze studie onderzocht.<br />
Ook bij een grotere dopgrootte, zowel bij de standaard spleetdoppen als de driftreducerende<br />
spleetdoppen, neemt de druppelgrootte toe.<br />
Drift kan eveneens verminderd worden door een lagere spuitdruk in te stellen. Hoe hoger de<br />
spuitdruk, hoe fijner de spuitnevel en bijgevolg hoe groter het risico op drift.<br />
Hoewel er verschillende technieken bestaan om drift de reduceren, heeft de overheid beslist<br />
om slechts een beperkt aantal (controleerbare) maatregelen te erkennen. Deze erkenning is<br />
belangrijk voor de regelgeving rond bufferzones. Een bufferzone is de afstand tot een<br />
waterloop waar het betreffende middel niet mag toegepast worden. Deze gegevens zijn terug<br />
te vinden op het productlabel. Voor bijvoorbeeld Dual Gold is de bufferzone 10 m met een<br />
klassieke spuittechniek. Door gebruik te maken van driftreducerende maatregelen kan deze<br />
bufferzone verkleind worden. Enkele van de in deze proef geteste technieken zijn erkend<br />
door de overheid als driftreducerend en ingedeeld in driftreductieklasses van 50, 75 en 90%.<br />
Het gaat hier om het gebruik van driftreducerende doppen. Een overzicht is terug te vinden<br />
in de tabel 1. Deze technieken laten toe de standaard bufferzone te reduceren. Andere<br />
driftreducerende technieken zoals het gebruik van luchtondersteuning of rijenbespuiting<br />
werden niet opgenomen in het onderzoek, maar zijn eveneens erkend. Het verlagen van de<br />
druk of de rijsnelheid zijn echter maatregelen die niet in aanmerking komen voor het<br />
verkleinen van de bufferzones, maar die wel behoren tot de goede landbouwkundige praktijk.<br />
Voor bijkomende informatie kan u terecht op de website www.fytoweb.fgov.be bij 'Info voor<br />
de gebruiker - Maatregelen ter beperking van verontreiniging van oppervlaktewater'.<br />
In 2008 pasten de onderzoekers de opgesomde technieken (tabel 1) toe op een perceel van<br />
Herman Brouwers in Wolvertem. In 2007 gebeurde dit op een perceel van Willy en Gomer<br />
Goossens in Kampenhout-Relst. Op beide percelen werd de variëteit Vintor gezaaid. In tabel<br />
2 staat van beide percelen een overzicht van de herbiciden die werden toegepast met de in<br />
tabel 1 opgesomde technieken.<br />
Tabel 2 Schema van de toegepaste herbiciden, aangepast aan de waargenomen onkruidflora<br />
Eenheid Na - opkomst<br />
II<br />
Na- opkomst<br />
III<br />
Na-opkomst<br />
II<br />
Na-opkomst<br />
III<br />
Datum 29/05/2007 05/06/2007 10/06/2008 17/06/2008<br />
Kerb 50 kg/ha 0,25 0,25<br />
Kerb 400 SC l/ha 0,30<br />
Legurame l/ha 0,5 0,5 0,5 0,5<br />
Safari g/ha 10 15 7<br />
AZ 500 ml/ha 50 50<br />
Dual Gold ml/ha 100 300<br />
De proeftuin heeft de <strong>efficiëntie</strong> van de toegepaste technieken nagegaan door de evolutie<br />
van de onkruidpopulatie op te volgen (grafieken 1 en 2) en door controle van de<br />
groeiremming van het witloof. Door gunstige weersomstandigheden op het tijdstip van en de<br />
periode na de toepassing van de herbiciden is de onkruidbestrijding op beide proefpercelen
geslaagd. Het aantal overblijvende onkruiden is laag en grotendeels zijn het soorten die<br />
sowieso weinig gevoelig zijn voor de toegepaste herbiciden, zoals paardenstaart,<br />
moerasdroogbloem en melkdistel. De meeste driftreducerende technieken gaan gepaard met<br />
een grotere druppelgrootte van de spuitnevel die op planten en bodem terechtkomt. Hierdoor<br />
verlaagt de bedekkinggraad. Dit effect heeft bij dit onderzoek in witloof niet tot een<br />
verminderde <strong>efficiëntie</strong> van de herbiciden geleid. De toegepaste herbiciden (tabel 2) hebben<br />
allen een systemische en/of een bodemwerking waardoor het effect van de verminderde<br />
bedekkinggraad minder belangrijk is en de <strong>efficiëntie</strong> van de herbiciden behouden blijft.<br />
De verschillende toegepaste technieken hadden eveneens geen effect op de groeiremming<br />
van het witloof ten gevolge van de herbiciden.<br />
Grafiek 1 Evolutie onkruidpopulatie in 2007 op het proefperceel in Kampenhout-Relst (aantal onkruiden<br />
per 4 m lopende rug (50 cm))<br />
Grafiek 2 Evolutie van de onkruidpopulatie in 2008 op het proefperceel in Wolvertem (aantal onkruiden<br />
per 4 m²)
Besluit<br />
Door toepassing van driftreducerende maatregelen wordt vermeden dat er<br />
gewasbeschermingsmiddelen op ongewenste plaatsen terechtkomen. Om echter de<br />
bufferzone van gewasbeschermingsmiddelen te verkleinen, dienen welbepaalde door de<br />
overheid erkende driftreducerende maatregelen te worden toegepast.<br />
De biologische <strong>efficiëntie</strong> van de herbiciden opgenomen in dit onderzoek vermindert niet bij<br />
het gebruik van driftreducerende technieken. Er zijn echter enkele voorwaarden om deze<br />
resultaten te bekomen. De spuitomstandigheden moeten goed zijn, de<br />
gewasbeschermingsmiddelen moeten aan de juiste dosis worden toegepast en de bespuiting<br />
dient op een correcte manier te gebeuren met een goed werkend spuittoestel.<br />
Bieten en cichorei<br />
Proefaanleg in suikerbieten en cichorei<br />
Deze proeven, aangelegd in 2008 en 2009 bestaan uit de vergelijking van 9 verschillende<br />
spuittechnieken waarin zowel het effect van doptype, dopgrootte, rijsnelheid en spuitdruk op<br />
de resultaten van de onkruidbestrijding in bieten nagegaanwerd. Op veldjes van 90 m² werd<br />
telkens in vier herhalingen een bepaalde techniek toegepast met een toestel met een<br />
werkbreedte van drie meter. Tabel 3 geeft een overzicht van de technische gegevens van de<br />
verschillende technieken.<br />
De proeven betreffen enkel de 2 eerste naopkomstbehandelingen (NO1 en NO2), welke de<br />
meeste invloed hebben op de onkruidbestrijding. De voorzaai-, de vooropkomst- en de<br />
andere naopkomstbehandelingen die meer gericht zijn naar de nawerking, werden allen met<br />
eenzelfde spuittechniek uitgevoerd door de landbouwer zelf.<br />
Bespreking proef suikerbieten 2008<br />
Deze proef werd aangelegd te Sint-Maria-Lierde, op een perceel van de gebroeders<br />
Vindevoghel, en tevens een proefbedrijf van ADLO. Deze proef werd op 13 juni 2008<br />
bezocht ter gelegenheid van de opendeurdag.<br />
In deze proef bestond de dominante onkruidflora uit melganzenvoet (gemiddelde bezetting in<br />
onbehandelde percelen: 51 planten per m²), met ook wat muur, zwaluwtong, varkensgras,<br />
herik, duist en hanenpoot. Tegen de grassen werd telkens een kleine dosis grassenmiddel<br />
toegepast (lage dosis Fusilade Max). In afwezigheid van moeilijk te bestrijden onkruid zoals<br />
kleefkruid, hondspeterselie of kamille en dankzij de late zaai kon de<br />
vooropkomstbehandeling weggelaten worden. De eerste naopkomstbehandeling kon echter<br />
pas in het 2-4 bladstadium van de biet en van het onkruid uitgevoerd worden zodat de<br />
dosissen per hectare verhoogd moesten worden (type „Betanal 160‟ 1.5 l + „Tramat 500‟ 0,3 l<br />
+ „Goltix‟ 1 l). Bij de tweede naopkomstbehandeling werden dezelfde dosissen toegepast.
Een overzicht van de onkruidbestrijdingsmiddelen en het tijdstip van toepassing staan in<br />
tabel 4.<br />
Bij de telling uitgevoerd 10 dagen na NO2 (zie grafiek 3) was de bestrijding van<br />
melganzenvoet nog onvoldoende in alle objecten. De werking varieerde toen tussen 58 en<br />
94%. Het slechtste resultaat werd bekomen in object 3 (luchtmengdop aan 3 kg druk), en 2 de<br />
slechtste resultaat in object 5 (ook luchtmengdop aan 3 kg druk) .<br />
Deze slechtere werking van objecten 3 en 5 is statistisch niet significant, doch bevestigt de<br />
ervaring van het KBIVB, nl. dat het gebruik van luchtmengdoppen aan een te lage druk<br />
onvoldoende contactwerking geeft (te grove druppels) t.o.v. aan een hogere druk (> 5 kg),<br />
zoals door de constructeur aanbevolen.<br />
Na de derde behandeling (gezamenlijk uitgevoerd door de proefhouder) was het onkruid in<br />
alle percelen voldoende bestreden.
Grafiek 3: Resultaten van de onkruidtelling in bieten 10 dagen na NO2 (30 mei)<br />
Bespreking proef industriële cichorei 2008<br />
Deze proef werd aangelegd te Beert (Pepingen), op een perceel van Omer Debremaeker.<br />
Bij de 2 eerste naopkomstbehandelingen (NO1 en NO2) bestond de onkruidflora<br />
voornamelijk uit knopkruid (gemiddelde bezetting in de bij NO1 en NO2 onbehandelde<br />
percelen: 33 planten per m²), met ook wat melganzenvoet.<br />
Een overzicht van de onkruidbestrijdingsmiddelen en het tijdstip van toepassing staan in<br />
tabel 5.<br />
Bij de telling uitgevoerd 8 dagen na NO2 was de bestrijding van knopkruid nog onvoldoende<br />
in alle objecten. De werking op knopkruid varieerde toen tussen 47 en 80%, zonder<br />
significante verschillen tussen de spuittechnieken, en er bleef ook wat melganzenvoet over.<br />
Door de daaropvolgende behandelingen (gezamenlijk uitgevoerd door de proefhouder)<br />
werden de resterende plantjes knopkruid geremd, doch melganzenvoet ontwikkelde zich<br />
verder.
Grafiek 4: Resultaten van de onkruidtelling in cichorei 8 dagen na NO2<br />
Bespreking proef suikerbieten 2009<br />
Deze proef werd aangelegd te Melkwezer, op een perceel van Frederik Goedhuys.<br />
De dominante onkruidflora bestond uit varkensgras en zwarte nachtschade, met ook wat<br />
muur, zwaluwtong en aardappelopslag. In afwezigheid van moeilijk te bestrijden onkruid<br />
zoals kleefkruid, hondspeterselie of kamille kon de vooropkomstbehandeling weggelaten<br />
worden. De eerste naopkomstbehandeling kon reeds in het kiemlob tot 2 bladstadium van de<br />
biet en van het onkruid uitgevoerd worden. (type „Betanal 160‟ 1.5 l + „Tramat 500‟ 0,3 l +<br />
„Goltix‟ 1 l). Bij de tweede naopkomstbehandeling werden dezelfde dosissen toegepast. Een<br />
overzicht van de onkruidbestrijdingsmiddelen en het tijdstip van toepassing staan in tabel 6.<br />
De onkruidtellingen werden 15 dagen na de tweede naopkomstbehandeling uitgevoerd. Er<br />
werd alleen varkensgras geteld (meest voorkomend onkruid). Bij deze proef werden de<br />
resultaten van de bietenproef in 2008 ongeveer bevestigd. De luchtmengdoppen aan een
lagere druk (vooral object 5) geven ook hier mindere resultaten, maar er zijn zoals in 2008<br />
geen statistisch significante verschillen.<br />
Grafiek 5: Resultaten van de onkruidproef in suikerbieten<br />
Bespreking proef industriële cichorei 2009<br />
Deze proef werd aangelegd te Melkwezer, op een perceel van Frederik Goedhuys.<br />
De dominante onkruidflora bestond uit bingelkruid en melganzevoet. Er waren wel plaatsen<br />
met veel melkdistel en distel. De eerste naopkomstbehandeling kon reeds in het kiemlob tot<br />
2-bladstadium van de cichorei en van het onkruid uitgevoerd worden (type „Kerb‟ 0.5 l +<br />
„Asulox‟ 0.5 l + „Proefmiddel‟ 0.5l). Bij de tweede naopkomstbehandeling werd er met Safari<br />
gewerkt en tegelijk gestart met de proef.<br />
De onkruidtellingen werden uitgevoerd 15 dagen na de derde naopkomstbehandeling.<br />
Opnieuw werden gelijkaardige resultaten bekomen als in de bietenproeven en de<br />
cichoreiproef van 2008, weliswaar minder uitgesproken. De proef werd lichtelijk vervalst door<br />
het veelvuldig voorkomen van melkdistel (pleksgewijs). Dit onkruid is zeer moeilijk te<br />
bestrijden met de erkende producten.
Grafiek 6: Resultaten van de onkruidtelling uitgevoerd 15 dagen na NO3<br />
Besluit<br />
Uit de vergelijking van de negen verschillende spuittechnieken die gebruikt werden tijdens de<br />
onkruidbestrijdingsproeven in bieten en cichorei, blijkt dat driftredurende spuittechnieken een<br />
vergelijkbare biologische <strong>efficiëntie</strong> hebben als de standaard spuittechnieken. Er waren geen<br />
statistisch significante verschillen tussen de objecten. Wel bleken de luchtmengdoppen,<br />
gebruikt bij een lage spuitdruk, in de verschillende proeven steeds een mindere werking te<br />
geven.<br />
Wim Hubrecht<br />
Olivier Hermann<br />
Marc Vanstallen