MAANDBLAD
MAANDBLAD
MAANDBLAD
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
m 164 December 1913<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
van den<br />
Nederlandschen Journalistenkring<br />
Redacteur: ID. HAKS.<br />
Bijdragen moeten, om in 't eerstvolgend nummer te worden opgenomen, vóór den 20 3ten van<br />
iedere maand in 't bezit zijn van den Redacteur: De Carpentierstr. 62, 's-Gravenhage. (Tel. 1649)<br />
Het secretariaat van den Nederlandschen Journalistenkring<br />
is gevestigd bij den heer A. VOOGD,<br />
Kortenaerstraat 13a, Rotterdam.<br />
INHOUD.<br />
Officieële Mededeelingen:<br />
Statuten van den Kring.<br />
Ledenlijst.<br />
Binnenland:<br />
Jacob Doorman, f<br />
Het afscheid van Henri Tiedeman.<br />
Nederlandsche journalisten naar Oostenrijk.<br />
De Pers over zich zelf.<br />
Goedkoop en minderwaardig.<br />
Een vakbelang.<br />
J. W. Heimer.<br />
Een persschildwacht.<br />
Geheime raadsvergaderingen.<br />
Een verzoek.<br />
Pers en Justitie.<br />
Indië:<br />
Het Indische drukpersreglement.<br />
Officiëele zorg voor de pers.<br />
Journalisten naar Atjeh.<br />
Buitenland:<br />
De Pers in den Duitschen Rijksdag.<br />
Rechtzaken:<br />
Het persdelict in Suriname.<br />
Persdelicten.<br />
Personalia en Berichten.<br />
Officiëele Mededeelingen.<br />
De Statuten van den Kring.<br />
Bij Koninklijk besluit van 10 December N°. 10 is goedkeuring<br />
verleend aan de gevraagde wijziging van het eerste<br />
artikel onzer Statuten, zoodat de tijd waarvoor de vereeniging<br />
aangegaan en die op 1 Januari 1914 verstreken<br />
was met c a 30 jaren wordt verlengd.<br />
Ledenlijst.<br />
Verhuisd:<br />
TH. L. HARLAAR, Red. Nieuwe Courant, van Hofwijckplein<br />
82, naar Dintelstraat 3 (Wijk Vil), den Haag.<br />
A. SCHABEEK, Red. Algemeen Handelsblad, naar Heerengracht<br />
313, Amsterdam.<br />
LEO FAUST van Gang Scott 5, Weltevreden, naar Cornells<br />
Schuytstraat 34, Amsterdam.<br />
Binnenland.<br />
Jacob Doorman, t<br />
Hij is niet meer, mijn oude vriend, onze brave kameraad!<br />
Dat het mij opgelegd was, mij die hemzelf, als rouwdragende<br />
aan zijn vader's graf, ter zijde heb gestaan, hem te gaan<br />
wegbrengen, is mij een groote smart. Toen DOORMAN al<br />
een paar jaar geleden mij sprak, als wij zoo intiem keuvelden,<br />
over de behoefte die hij gevoelde aan rust en<br />
ontspanning, toen was mij dit een veeg teeken. Want<br />
DOORMAN was, op zijn leeftijd, nog geen man, die rust<br />
zocht. Hij was een man van den arbeid, een man van de<br />
daad, een bescheiden, maar een rusteloos werker, onverpoosd<br />
bezig in de meest conscientieuse vervulling van de<br />
zware taak die hij te vervullen had; gestadig werkzaam<br />
voor de belangen zijner confrères, vervuld als hij was met<br />
liefde voor het vak, dat hem aangetrokken had reeds op<br />
jeugdigen leeftijd. Toen DOORMAN op 't einde van 1861<br />
uit Utrecht herwaarts kwam, als twaalfjarige knaap in het<br />
voorbeeldig ouderlijk gezin, werd zijn verdere opleiding<br />
toevertrouwd aan de Hoogere Burgerschool te Delft, welker<br />
toenmalige leider een bijzondere reputatie had en die later,<br />
als hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag, zijn<br />
vroegeren begaafden leerling wèl gedachtig was, dezen ten<br />
volle waardig keurde als medewerker aan zijn blad verbonden<br />
te worden. Maar alvorens de journalistieke loopbaan<br />
te betreden, alvorens in de woelige sfeer van ons<br />
vak zich te bewegen, was de jonge DOORMAN gedurende<br />
enkele jaren gekluisterd aan den lessenaar op een bureau<br />
van den Staatsdienst. Met veel succes had hij het examen<br />
voor ambtenaar bij de Algemeene Rekenkamer afgelegd.<br />
Maar DOORMAN, die toch al een ingekankerden hekel had<br />
aan alle, vaak zoo valsche officialiteit, kon in de sleur<br />
der ambtenaarswereld niet lang meêdrentelen; hem was<br />
't oogenblik welkom waarop hij in het actieve, altijd<br />
prikkelende, altijd afwisselende journalistenleven kon treden<br />
Zijn vader, mijn beminnelijke, altijd nog diep betreurde<br />
vriend en collega, de heer J. D. DOORMAN, die van het<br />
Utrechtsch Dagblad in October 1861 naar Den Haag was<br />
gekomen om onder LlON's staf opgenomen te worden,<br />
was, na het overlijden van dien kundigen voorganger, in<br />
diens plaats aan 't hoofd van het Dagblad sinds eenige
132<br />
jaren opgetreden. Hij, de verpersoonlijkte rechtvaardigheid<br />
en urbaniteit, zou zijn zoon niet aan de courant hebben<br />
doen plaatsen, wanneer hij in dezen niet het hout hadde<br />
ontdekt waaruit men echte journalisten snijdt. En de uitkomst<br />
heeft bewezen, dat niet vaderlijke voorkeur de keus<br />
behoefde te bepalen; dat een degelijke vorming en hooggaande<br />
aanleg den jongen DOORMAN hadden voorbestemd<br />
voor den werkkring, dien hij in 1874 inging. Het Dagblad<br />
heeft de vruchten van zijn arbeid genoten, niet alleen als<br />
medewerker voor de dagelijksche rubrieken, speciaal voor<br />
die van het binnenland, maar ook door den letterkundigen<br />
arbeid dien de fijne pen van den jeugdigen redacteur van<br />
tijd tot tijd leverde. En meen niet, dat DOORMAN zich met<br />
dezen arbeid vergenoegde. Buiten de courant aan welke<br />
hij geregeld werkte, besteedde hij den hem overschietenden<br />
tijd aan belangrijken arbeid voor andere bladen en tijdschriften<br />
en hij werkte met mij samen. Beiden deden wij<br />
wel wat véél ! DOORMAN'S vader en leidsman ontsliep<br />
in het voorjaar van 1887 en met het begin van het<br />
jaar 1888 vaaren wij beiden niet meer in de bureaux van<br />
het Dagblad werkzaam. De atmosfeer was, vooral na het<br />
gebeurde in September 1887, DOORMAN daar te drukkend<br />
geworden. JAN C. DE VOS, de geestige redacteur van de<br />
Haagsche Courant, had de pen, die hij nochtans zoo<br />
vaardig bestuurde, weder ingeruild voor het tooneel en<br />
op onzen jongen vriend viel de keuze van de directie dier<br />
courant. Ook haar zal dat besluit wel niet berouwd hebben.<br />
De geschiedenis der laatste 25 jaren van het blad, dat in<br />
omvang en gehalte zoozeer uitdijde, in uiterlijk en innerlijk<br />
gewaad zooveel verandering onderging, — zij spreekt<br />
voldoende dan dat ik den lof van de intellectueele leiding<br />
naast de zoo hoog bedreven technische exploitatie, hier<br />
zou behoeven aantestemmen. De gemeentelijke belangen<br />
hadden trouwens DOORMAN'S voorliefde steeds getrokken.<br />
Aan politiek deed hij weinig. Bij onze samenwerking aan<br />
de provinciale pers liet hij de verzorging van de , hoogere<br />
politiek" liefst aan mij over. Hij had eigenlijk een weerzin<br />
tegen de politiek en in onze veelvuldige gesprekken bleek<br />
't vaak, dat wij inderdaad best harmonieerden óók in onze<br />
denkwijze over de politiek, die de karakters kan bederven<br />
en met volkomen oprechtheid niet altijd is overeen te<br />
brengen. Al wat naar uiterlijk vertoon of groot-doenerij<br />
zweemde, was ook DOORMAN een gruwel. Ook hij leefde<br />
voor zijn werk en gunde zich maar heel weinig ontspanning.<br />
Nauwelijks genoot hij ten volle rustig van de zomervacantie,<br />
hem schaars toebedeeld, want hij kon zoo moeilijk<br />
gemist worden; en vooral in de eerste jaren verli»stigde<br />
hij zich, zonder ander gezelschap dan zijn opgewekte geest<br />
en fijne opmerkingsgave hem schonken, in het natuurschoon<br />
van de Zwitsersche Alpen. En toen hij, in 1901,<br />
eigenlijk onvoorbereid, nadat dr. ZAAijER, van de N. R. CL,<br />
voor de op hem uitgebrachte keuze had bedankt, tot<br />
voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring was<br />
verkozen, als opvolger van een man als dr. KUYPER, toen<br />
ging 't weer als bij zijn arbeid: rusteloos zon hij op de<br />
middelen om veel wèl te doen in zijn kring. Tot de waardige<br />
uitoefening van zijn eerefunctie bepaalde hij zich niet;<br />
de glorie van het leiderschap maakte hem niet eenzelvig<br />
van anderer belangen. In het Maandblad schreef hij —<br />
alsof hij nog niet genoeg te schrijven had! — belangrijke<br />
bijdragen, niet om te geuren of te vervelen met persoonlijke<br />
polemiek, maar om practisch er iets mee te bereiken, en<br />
wat hij o. a. bereikte wordt nu reeds erkend als een zegen<br />
voor menigen vakbroeder. Aan DOORMAN komt de eer<br />
toe van het initiatief tot de stichting van een pensioenfonds,<br />
onder bijzondere voorwaarden, voor den journalist; zijn<br />
wiskunstig gescherpte geest had de balans van te voren<br />
met nauwkeurigheid opgemaakt. Over 't geheel gesproken,<br />
bewonderde ik steeds den spiegel van het onbevangene,<br />
het bezonkene, het oprechte, zou ik haast zeggen, in<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
's menschen geest: den rappen stijl, de gemakkelijkheid<br />
der pen, het merkwaardig gelijkmatige handschrift van<br />
DOORMAN. Voorzoover ik mij kan herinneren, was er in<br />
de copy die hij voor de Pers afleverde, bijna nooit een<br />
rature en nog uit Wiesbaden, toen mijn vriend reeds het<br />
begin van het lijden getroffen had, waaruit „de Engel der<br />
verlossing" hem thans bevrijd heeft, verleden zomer nog<br />
ontving ik een hartelijk gestelde briefkaart, waarop het<br />
mooie rondschrift zoo precies gelijkmatig was als in zijn<br />
beste dagen.<br />
In zijn bestuursfunctie aan het hoofd van den Kring —<br />
al spoedig door een journalist als dr. KUYPER onderscheiden<br />
met het Officierskruis van de Oranje-Nassau-Orde —<br />
heb ik DOORMAN niet veel meer gekend dan als leider<br />
onzer algemeene vergaderingen. Door bijzondere kracht in<br />
die leiding — laat ik 't ronduit mogen zeggen — blonk<br />
hij op den presidentszetel niet uit. Maar als ik, zijn karakter<br />
ten volle kennende, een psychologische reden daarvoor<br />
mag zoeken, dan zou ik die willen vinden in dat stoere<br />
karakter-zelf, dat DOORMAN lusteloos maakte en wrevelig<br />
bij zoo menige parlementaire, d. w. z. parlementachtige<br />
knutselarij in de debatten van onzen overigens ook door<br />
mij zoo hooggeschatten Kring. Maar laat ik hier even<br />
iemand citeeren, die in den intiemer bestuurskring den<br />
waardigen nu ontslapene meer nabij stond, den voortreffelijken<br />
leider van de Nieuwe Courant. Dat orgaan herinnerde<br />
op den sterfdag, dat toen DOORMAN in 1911 het<br />
voorzitterschap van den Ned. Journalistenkring neerlegde,<br />
hij met algemeene stemmen tot eerelid werd benoemd en<br />
op nog menige andere wijze werd bij die gelegenheid en<br />
daarna getuigd van de hoogachting en vriendschap, die<br />
hij zich in zijn lange loopbaan had weten te verwerven.<br />
En voorts: gedurende de jaren van zijn voorzitterschap<br />
vertegenwoordigde DOORMAN de Nederlandsche pers in<br />
het Comité de Direction van de Internationale Unie der<br />
persvereenigingen. Als zoodanig woonde hij tal van perscongressen<br />
bij, nam aan den voorbereidenden arbeid<br />
daarvan deel, ook door het uitbrengen van rapporten over<br />
onderwerpen de vakbelangen rakende en verwierf zich<br />
door zijn echt-Hollandschen eenvoud en degelijkheid, met<br />
een helder en gezond oordeel over de te behandelen<br />
zaken gepaard, onder zijn internationale collega's van het<br />
Comité de Direction een uitnemende reputatie. Toen met<br />
den overgang van het Kringvoorzitterschap ook deze vertegenwoordiging<br />
op den nieuwen president overging, is<br />
gebleken hoe groot het respect en de sympathie waren<br />
die DOORMAN zich onder de buitenlandsche collega's had<br />
weten te verwerven. Aan de groeve, waarheen wij — nü<br />
reeds! — het stoffelijk hulsel te ruste brachten, werd deze<br />
mededeeling bevestigd door de telegrammen, welke mr.<br />
PLEMP VAN DUIVELAND, onze hooggeachte voorzitter, had<br />
ontvangen van bestuurders van de Association te Weenen,<br />
Parijs en Londen, die daarin van haar groote deelneming<br />
spreken en verzochten die aan de familie over te brengen.<br />
Daarheen, naar den familiekring, verplaatsen zich ten<br />
slotte onze gedachten. Daar hebben wij gehoord de lieve,<br />
goede vrouw, haar verdriet zacht, kinderlijk haast, uitschreiend<br />
aan de borst van de achtbare vrouw, die op<br />
haar negen-en-tachtigsten geboortedag nóg een braven,<br />
hooggeachten zoon moest afstaan. Aller deelneming is<br />
gewis hun verzekerd en naast hoogere zielsgevoelens,<br />
blijft hun, ook den braven zoons die hun vader, hun vriend,<br />
hnn raadsman, hun leidsman missen, de troost over, dat<br />
veler liefde, veler genegenheid, veler hoogachting, veler<br />
vriendschap den afgestorvene in het graf hebben gevolgd.<br />
In aller vriendelijk en dankbaar aandenken is DOORMAN'S<br />
nagedachtenis vereeuwigd.<br />
'S-GRAVENHAGE, December 1913. B. B.<br />
* *<br />
*
Op Eik-en-Duinen is het stoffelijk overschot van den<br />
heer J. DOORMAN, ter aarde besteld.<br />
De uitvaart uit Maris Stella was in hooge mate plechtig.<br />
In den lijkstoet en op het kerkhof waren velen bijeen,<br />
journalisten en vrienden, die als om strijd DOORMAN den<br />
mensch en DOORMAN den uitstekenden beoefenaar van<br />
zijn moeilijk vak, hooge achting hadden toegedragen.<br />
Achter de baar sloten zich aan: deputatièn van den<br />
Ned. Journalistenkring, van de Haagsche Journalistenvereeniging<br />
en van de Rotterdamsche Journalistenvereniging,<br />
benevens wethouder JURRIAAN KOK, de heeren<br />
ZOETHOUT, directeur van den Tachigrafischen dienst der<br />
Tweede Kamer, GOEDHART, onder-directeur van den<br />
Stenografischen dienst en vele journalisten.<br />
De president van den Nederlandschen Journalistenkring,<br />
mr. L. J. PLEMP VAN DUIVELAND herdacht de 40 jaren,<br />
gedurende welke de overledene een sieraad was geweest<br />
van de Nederlandsche Journalistiek, de hooge opvatting<br />
die hij had van zijn taak en den invloed door hem ten<br />
goede uitgeoefend in zijn verantwoordelijken werkkring.<br />
Als bestuurder en hoofdredacteur van de Haagsche Courant<br />
gedurende meer dan 25 jaren heeft hij naast de belangen<br />
van dat blad, het algemeen belang met zijn scherpzinnig<br />
en bezonken oordeel groote diensten bewezen. Zijn<br />
wekelijksche artikelen getuigden hoe zeer de belangen der<br />
gemeente hem toevertrouwd waren. Spreker zou geen<br />
tweede voorbeeld weten aan te wijzen van een leider van<br />
een publiek orgaan, die aan alle rubrieken zoo veel zorg<br />
wijdde. Vooral kwam dat uit in de rubriek „ingezonden<br />
stukken", waardoor hij direct in aanraking kwam met het<br />
publiek. Zijn scherp oordeel en bij afwijkende meening<br />
zijn zachte en verzoenende geest deden hem vooral daar<br />
kennen als een journalist van zeldzame gaven. Toen hij<br />
geroepen werd aan het hoofd van den Nederlandschen<br />
lournalistenkring, wist DOORMAN ook daar door zijn echt-<br />
Hollandsche eigenschappen, zijn bescheidenheid en zijn<br />
toewijding aan de belangen van het vak en van de journalisten<br />
de algemeene sympathie te verwerven. Wars van<br />
uiterlijk vertoon, sober en eenvoudig in zijn optreden, was<br />
het hem vooral lief te ijveren voor de positie van zijn<br />
collega's, die den ontslapene deswege steeds groote erkentelijkheid<br />
zullen toedragen. Zijn eerlijkheid, rechtschapenheid<br />
en plichtsbetrachting bezorgden hem de hoogachting<br />
zijner medewerkers. Ook onder de buitenlandsche collega's<br />
stond DOORMAN, die in zijn hoedanigheid van president<br />
van den Kring, dezen in het Internationale Persbureau<br />
vertegenwoordigde, in hooge eere, getuige de telegrammen<br />
door spreker ontvangen van bestuurders van de Association<br />
te Weenen, Parijs en Londen, die daarin van hun<br />
groote deelneming spraken en verzochten die aan de<br />
familie over te brengen. Tragisch noemde spreker het,<br />
dat een man met een zoo werkzaam en vruchtbaar leven<br />
achter zich, de rust te midden der zijnen zoo spaarzaam<br />
gegund was en dat de dood hem zoo spoedig van zijn<br />
betrekkingen en vrienden had weggerukt. Zijn nagedachtenis<br />
zal onder ons in hooge eere blijven.<br />
Namens de Haagsche Journalistenvereeniging sprak de<br />
heer C. K. ELOUT een woord van hooge waardeering,<br />
inzonderheid voor de uitnemende wijze waarop DOORMAN<br />
de gemeente-belangen in de Haagsche Couranl had gediend,<br />
waarna de heer B. BLOK een treffend afscheidswoord<br />
sprak namens de vrienden. De vriendschap ging voor spr.<br />
terug tot den knaap van 12 jaren, toen deze uit Utrecht<br />
kwam met zijn waardigen vader op het oogenblik dat<br />
deze de leiding op zich nam van het Dagblad en later<br />
tevens de journalistieke opvoeding van zijn zoon, die zich<br />
die leiding zoo waardig heeft betoond.<br />
Ook de heer A. SYTHOFF, uitgever van de Haagsche<br />
Courant herdacht in eenige gevoelvolle woorden zijn<br />
<strong>MAANDBLAD</strong> 133<br />
trouwen en bekwamen medewerker, dien hij zijn zoons<br />
tot voorbeeld stelde.<br />
De oudste zoon dankte, waarna de groeve met eenige<br />
kransen, waaronder één van den Journalistenkring, één<br />
van de Haagsche en één van de Rotterdamsche Journalistenvereenigingen,<br />
werd gesloten.<br />
* *<br />
*<br />
Onze Kringvoorzitter heeft volgend telegram ontvangen,<br />
onderteekend door SlNQER, TAUNAY en LOUIS:<br />
„La mort de notre si excellent et eminent confrère<br />
DOORMAN cause un deuil profond a notre comité, a tous<br />
les membres de 1'union internationale de la presse. Exprimez<br />
nos condoleances bien vives a sa familie et au Journalistenkring<br />
qu'il represénta si dignement parmi nous."<br />
Het afscheid van Henri Tiedeman.<br />
Twee en dertig jaren ongeveer heeft HENRI TIEDEMAN<br />
de N. R. Ct. te Londen als correspondent vertegenwoordigd<br />
en nu ons nog slechts enkele weken scheidden van<br />
den van den datum, waarop hij zijn taak aan zijn opvolger,<br />
den heer P. GEYL, zou overdragen, achtten zijn HoUandsche<br />
collega's hier het oogenblik gekomen hem aan een banket,<br />
te zijner eere aangericht, hulde te bewijzen voor hetgeen<br />
hun doyen in de Engelsche hoofdstad voor de dagbladpers<br />
van het vaderland had verricht.<br />
Dat afscheidsfeest had plaats in een der zalen van het<br />
Hotel Cecil aan het Strand en al dadelijk kan ik verklaren<br />
dat het verloop van dien aard is geweest, dat het aan<br />
TIEDEMAN en zijn echtgenoote en zoon, die het mede<br />
bijwoonden, jaren lang in aangename herinnering zal blijven.<br />
Meer dan dat — het was tevens een groot succes voor<br />
de dagbladpers, omdat door de tegenwoordigheid van<br />
zoovele mannen van beteekenis en door de waardeerende<br />
woorden, die ten opzichte van ons beroep gesproken zijn<br />
dien avond, opnieuw bleek hoe zeer het aanzien der pers,<br />
met name dat der Nederlandsche pers, in de latere jaren<br />
in de oogen van het publiek in beteekenis is toegenomen.<br />
Daar zaten, TIEDEMAN ter eere, aan, onder leiding van<br />
Lord REAY, den grijzen staatsman, die steeds in de Hollandsche<br />
kolonie bereid is hartelijk mede te helpen als<br />
een verdienstelijk landgenoot gehuldigd zal worden en die<br />
zoo zeer de pers te waardeeren weet, de HoUandsche<br />
dagblad-correspondenten te Londen en als vertegenwoordigers<br />
der vreemde pers, de heeren COUDURIER DE CHAS-<br />
SAIQNE, voorzitter; Dr. PLEHN, vice-voorzitter en DURSAL,<br />
secretaris der „Foreign Press Association". Daar waren<br />
vertegenwoordigers van de „Nederlandsche Vereeniging",<br />
van de „Ned. Kamer van Koophandel", van de „Nederlandsche<br />
Weldadigheids-vereeniging", en tal van vrienden<br />
van den man, wien dit feest gold en eenige dames waren<br />
mede aanwezig. En tegen het einde van het samenzijn —<br />
ambtsbezigheden hadden hem tot zijn groot leedwezen<br />
verhinderd gansch den avond met ons te zijn — kwam<br />
nog onze Gezant, Z. E. Jhr. DE MAREES VAN SWINDEREN,<br />
de man, die zich in de kolonie, ofschoon hij hier eerst<br />
eenige weken is, reeds zoo populair heeft weten te maken<br />
en die, de HoUandsche collega's weten het wel, voor ons<br />
gilde zoo veel toonde te voelen.<br />
Er is veel gesproken, héél veel en toch ook weer niet<br />
te veel, omdat elke toast meer was dan een gelegenheidswoord;<br />
omdat elke spreker inderdaad wat tot den man<br />
van den avond te zeggen had en iedereen het goed wist<br />
te zeggen. Elke toespraak op zichzelf zou waard zijn in<br />
dit orgaan in haar geheel te worden afgedrukt, maar dat<br />
gaat nu eenmaal niet en dus zal ik een greep moeten doen<br />
uit al hetgeen gezegd werd.
134<br />
Daar „stond recht" allereerst Lord REAY, die in een<br />
keurige rede de beteekenis schetste van den Hollandschen<br />
dagblad-vertegenwoordiger in den vreemde. Hij moet weten<br />
te geven betrouwbaar nieuws en moet het weten te geven<br />
met tact; hij moet hebben een aangename manier van<br />
optreden; hij moet bezitten nuttige relaties en hun volle<br />
vertrouwen hebben; hij dient tal van dagbladen en tijdschriften<br />
te lezen van het vreemde land en van alles op<br />
de hoogte zijn. Hij dient evengoed te schrijven over Tango<br />
als over post-impressionisten en music-halls; hij moet de<br />
„cat-and-mouse act" weten te bekijken van het standpunt<br />
van Mc. Kenna en van het standpunt der militanten; hij<br />
moet de territoriales kunnen zien met het oog van Lord<br />
Haldane en met oog van Lord Roberts, en de land-quaestie<br />
weten te bekijken van het standpunt van Lord Lansdowne<br />
en van het standpunt van Lloyd George. Een man, die<br />
dat doen kon was TIEDEMAN, dus verklaarde Baron MACKAY,<br />
en hij was het blad, waarvoor hij schreef en de beteekenisvolle<br />
stad, waar het verschijnt, tot eere. Lord REAY<br />
vertelde ons toen, waarom hij zooveel van Rotterdam<br />
hield — hij had er nog familieherinneringen en — persherinneringen<br />
aan. Immers, zijn grootvader leefde te Rotterdam,<br />
dat toen nog niet de machtige havenstad van thans<br />
was, en als student te Leiden schreef hij met een vriend<br />
hoofdartikelen in een te Rotterdam uitgegeven blad, tot<br />
dat — zijn vader er achter kwam en er hem ongemakkelijk<br />
van langs had gegeven, omdat hij zich had bezig gehouden<br />
met kranten-geschrijf. Toen eindigde Mylord's loopbaan<br />
als journalist en niet ten onrechte zeide later in den<br />
avond collega THIEME tot Lord REAY, toen hij deze dank<br />
bracht voor zijn leiding van het feest: „Wat jammer,<br />
Mylord, dat zulk een journalist als gij zoudt geworden<br />
zijn voor de Pers is verloren gegaan. Ofschoon — de<br />
wereld had dan misschien een staatsman Lord REAY<br />
moeten missen.<br />
De waardige voorzitter bracht daarna collega TIEDEMAN<br />
dank voor hetgeen hij voor de pers had gedaan, hem<br />
tevens verzekerende dat hij zich in zijn Londensche loopbaan,<br />
in de Hollandsche kolonie gemaakt had tal van<br />
vrienden en geen enkelen vijand.<br />
En daarna kwamen de „actief-dienende" mannen der<br />
pers aan het woord.<br />
Eerst JACK GREIN, die ook al een „slordig" jaartje te<br />
Londen de eer der Engelsche en Hollandsche pers hoog<br />
hield en die in een toast, tintelende van humor, als een<br />
echte „goochelaar" onder een op een tafeltje gelegd doek<br />
twee kostbare geschenken in zilver „tooverdé", die hij<br />
TIEDEMAN namens tal van vrienden ging aanbieden —<br />
een inktkoker met toebehooren, om dienst te doen bij het<br />
schrijven zijner pers-memoires en een sigarettendoos met<br />
rookbaren inhoud, immers TIEDEMAN zonder sigarette is<br />
de echte TIEDEMAN niet, en hij gaf zijn vriend van zoovele<br />
jaren tevens de verzekering van de blijvende vriendschap<br />
van al zijn collega's.<br />
En daarna volgden drie mannen, die zelfs de Noordzee<br />
waren over gekomen om met ons te zijn op dien gedenkwaardigen<br />
December-avond.<br />
Eerst, de heer NIJQH, de directeur der „Rotterdammer",<br />
die zijn medewerker van zoovele jaren dank bracht voor<br />
al den arbeid door hem verricht en hem van harte toewenschte,<br />
dat hij nog tal van jaren van het zoo eervol<br />
verdiende pensioen zou mogen genieten. De heer NijGH<br />
wees er op hoe TIEDEMAN even gemakkelijk wist te<br />
schrijven over financiën als over reizen en motor-verkeer<br />
en hoe hij zelfs zóó zuinig was — te zuinig soms — dat<br />
hij liefst zijn artikelen krabbelde op den achterkant van<br />
gedrukten. En hij bracht tevens dank aan mevr. TIEDEMAN,<br />
die als journaliste haar man steeds zoo kranig ter zijde<br />
wist te staan.<br />
M A-A N D B L A D<br />
Dan sprak onze Kring-voorzitter, wiens overkomst uit<br />
Holland, zelfs terwijl de Kamer „algemeen beschouwde",<br />
zoozeer gewaardeerd werd, niet door TIEDEMAN alléén,<br />
doch door al zijn Hollandsche coliegas te Londen.<br />
Mr. PLEMP VAN DUIVELAND bracht namens het bestuur,<br />
zeker ook namens den geheelen Kring, de beste wenschen<br />
aan collega TIEDEMAN bij het neerleggen eener taak, zooveel<br />
jaren met eere vervuld. Hij, die zelf eenige jaren aan<br />
de N. R. Ct. had gewerkt, herinnerde er aan dat TIEDEMAN<br />
de redactie buitenland en soms zelfs gansch de redactie<br />
wanhopig wist te maken door zijn economische manier<br />
van seinen. „Ik herinner me", zeide hij, „dat er eens een<br />
telegram kwam van dezen inhoud: „Mail melding Peking<br />
gerucht Li arrest zoon speculatieën wege". Geen sterveling<br />
wist er weg mee, tot na lang tobben begrepen werd dat<br />
was bedoeld: „De Daily Mail meldt dat te Peking het<br />
gerucht gaat dat Li Hung Chang is gearresteerd wegens<br />
speculatieën door zijn zoon begaan"."<br />
Spr. herdacht TIEDEMAN'S werk en prees het bovenal<br />
in hem dat hij steeds lid van onzen Kring was geweest,<br />
ofschoon een buitenlandsch correspondent direct van den<br />
Kring zoo weinig voordeel heeft.<br />
„In het Maandblad is verteld", zeide de heer PLEMP,<br />
„dat men bij uwe geboorte te Macao eigenlijk niet wist<br />
of ge een Chinees, Portugees of een Nederlander waart,<br />
en dat ge slechts door het optreden van den Nederlandschen<br />
consul als Nederlander bleeft behouden. Wij kunnen<br />
dien Nederlandschen consul niet genoeg loven, dat hij u<br />
bewaart heeft voor ons Nederlanders en voor onze Nederlandsche<br />
pers."<br />
En daarna sprak de heer K. SPIJKMAN, die dertig jaren<br />
geleden hier correspondent van het Nieuws was en jaren<br />
naast TIEDEMAN te Londen werkte. Hij haalde een aantal<br />
merkwaardige staaltjes aan, waaruit bleek hoe in die dagen<br />
de buitenlandsche correspondenten te Londen het nog<br />
héél wat moeilijker hadden dan thans het geval is, omdat<br />
zij niet de minste faciliteiten kregen, en erkende tevens<br />
hoe TIEDEMAN, trots al die bezwaren van die dagen, er<br />
toch in wist te slagen goed nieuws naar Rotterdam te<br />
melden. Hij zeide het op hoogen prijs te stellen dat, niettegenstaande<br />
hij reeds lang uit het journalistieke gilde<br />
was getreden, zijn vriendschap met TIEDEMAN steeds was<br />
blijven bestaan.<br />
En nadat daarna nog de heer COUDURIER DE CHASSAIQNE<br />
den heer TIEDEMAN namens de „Foreign Press Association"<br />
had dank gebracht voor hetgeen deze voor die vereeniging,<br />
waarvan hij een kwart eeuw geleden een der medeoprichters<br />
was geweest, had gedaan, en de heer F. C. STOOP<br />
vriendelijke woorden had gesproken namens de geheele<br />
Nederlandsche kolonie te Londen, kwam de groote verrassing<br />
van den avond.<br />
De Nederlandsche Gezant was onderwijl gekomen en<br />
Jhr. VAN SWINDEREN zeide dat, hoewel hij TIEDEMAN hier<br />
nooit aan het werk had gezien, hij overtuigd was van<br />
zijn verdiensten als journalist en mensen; de tegenwoordigheid<br />
van mannen als NIJQH, Lord REAY, PLEMP, STOOP,<br />
e. a. was daar bewijs genoeg voor. Hij zeide het een<br />
groot voorrecht te achten dat een van zijn eerste officiëele<br />
daden in zijn nieuwen werkkring te Londen mocht zijn<br />
namens de Nederlandsche Regeering de verdiensten te<br />
erkennen van een sieraad der Nederlandsche pers; te<br />
mogen mededeelen dat de Koningin — „uw Koningin,<br />
mijnheer TIEDEMAN!" — hem had benoemd tot Ridder in<br />
de Orde van Oranje Nassau.<br />
Natuurlijk, daar was groot gejuich toen deze verrassing<br />
aan TIEDEMAN, deze nieuwe hulde onzer Vorstin aan ons<br />
gilde, bekend werd en het „Lang zal hij leven!" klonk uit<br />
volle borst, toen Jhr. MAREES onzen collega het Ridderkruis<br />
op den rok speldde. Moge hij het nog jaren dragen!
De held van het feest dankte daarna allen in korte<br />
woorden, diep onder den indruk als hij blijkbaar was,<br />
voor de eer hem betoond, voor de vriendschap hem bewezen,<br />
en nadat collega VAN DER VEER in berijmde taal<br />
op de dames, met name op mevrouw TiEDEMAN, had<br />
gedronken — als VAN DER VEER de dames huldigt, kan<br />
hij niet anders dan dichterlijk zijn — en deze daarvoor<br />
hartelijk had gedankt, was het tijd geworden om huiswaarts<br />
te gaan. 't Was al niet ver meer van middernacht, toen<br />
dit waardig afscheids-feest aan een persbroeder in den<br />
vreemde, ten einde was geloopen.<br />
E. W. DE JONG.<br />
* • *<br />
*<br />
Onze Kringvoorzitter heeft van collega TIEDEMAN volgend<br />
schrijven ontvangen:<br />
„Bij dezen wensch ik u nogmaals hartelijk dank te<br />
zeggen voor uw vriendelijk en uiterst vereerend aandeel,<br />
bij het schitterende feestmaal in het Hotel Cecil, op<br />
Maandagavond, en voor uw mooien toost, toen op mij<br />
uitgebracht.<br />
Mijn lieve vrouw en mij zal de herinnering aan dien<br />
heerlijken feestmaaltijd, en aan de vele blijken van collegiale<br />
hulde en vriendschap, altoos met diepe erkentelijkheid<br />
in de gedachte blijven.<br />
Mag ik u hierbij beleefdelijk verzoeken bij de bestuurderen<br />
van den Journalistenkring mijn innigen dank over<br />
te brengen voor de vereerende en van uiterst collegialen<br />
geest getuigende boodschap, welke zij u hebben willen<br />
meegeven? Geef hun de verzekering, dat ik hun vriendengroet<br />
op hoogen prijs stel."<br />
Nederlandsche journalisten in Oostenrijk.')<br />
Oude vriendschap legt soms plichten op, waarvan men<br />
zich niet kan afmaken, al wilde men het.<br />
De redactie van dit blad verzocht mij in deze kolommen<br />
iets te willen mededeelen over de veelbesproken Oostenrijksche<br />
reis der Nederlandsche journalisten, in verband<br />
beschouwd met het Vreemdelingenverkeer, aan welks<br />
bevordering dit orgaan gewijd is.<br />
Ik zou het onmiddellijk geweigerd hebben, (want mijn<br />
dagelijksche werkkring, hoofdredacteur van een groot<br />
dagblad, neemt zoo goed als al mijn tijd in beslag) indien<br />
ik niet jaren geleden het orgaan van den Bond ter bevordering<br />
van het Vreemdelingenverkeer had geredigeerd. Dit<br />
oude zwak voor het blad, en mijne groote verwachtingen<br />
van het Vreemdelingenverkeer als economischen factor,<br />
die mij indertijd er toe gebracht hadden de redactie van<br />
het orgaan eenigen tijd op mij te nemen, waren de aanleiding<br />
dat ik beloofde te zullen zoeken, of er te avond<br />
of morgen misschien eens een kwartiertje kon overschieten,<br />
waarin ik zou trachten aan het verlangen der redactie te<br />
voldoen.<br />
En ziedaar nu mijn voornemen vervuld.<br />
Toen de eerste mededeelingen van een uitnoodiging uit<br />
Oostenrijk aan Nederlandsche journalisten de bladen<br />
bereikten, waren deze nog vrij vaag.<br />
Later kreeg de zaak vaster vorm. Dr. RIVE, de correspondent<br />
der N. R. Cr. te Weenen, — zoo vernamen we —<br />
was in Holland geweest, om de zaak voor te bereiden.<br />
Er hadden besprekingen plaats gehad tusschen hem en<br />
het bestuur van den Nederl. Journalistenkring, deze hadden<br />
tot voorloopige overeenstemming geleid, en Dr. RIVE was<br />
!) Wij hebben bij nader inziens besloten dit artikel alsnog in<br />
het Maandblad op te nemen. Het is overgenomen uit het blad<br />
Vreemdelingenverkeer.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong> 135<br />
nu naar Weenen teruggekeerd om met de Oostenrijksche<br />
heeren de zaak verder te regelen.<br />
Later vernam men, dat het bestuur van den kring zich<br />
slechts beschikbaar had willen stellen om de zaak te<br />
regelen, indien vooraf vaststond, dat de uit te noodigen<br />
journalisten geheel vrij bleven, in tweeërlei opzicht, n.1. of<br />
zij schrijven wilden of niet en wat zij schrijven wilden.<br />
Het antwoord der Oostenrijksche heeren typeert hun<br />
standpunt en hunne overtuiging: Goed, hebben zij gezegd,<br />
de heeren blijven volkomen vrij; maar als gij ons werkelijk<br />
goede journalisten zendt, zijn wij overtuigd, dat zij zullen<br />
schrijven, want als zij ons land zien, zullen zij het niet<br />
kunnen nalaten. Er was voor het overige (door de<br />
Oostenrijkers of door den Kring) nóg een voorwaarde<br />
van deelneming gesteld, n.1. dat de redacties journalisten<br />
zouden aanwijzen, die invloed op de leiding van hun blad<br />
hadden, of die aan het hoofd der afdeeling buitenland<br />
stonden, en in het algemeen personen van ervaring, goed<br />
in staat om hun blad te vertegenwoordigen.<br />
Op 4 October vertrokken wij, 12 man sterk, met den<br />
Berlijnschen nachttrein van de H. S. M. Van dat wij den<br />
voet zetten in den spoorwegwaggon, totdat wij na den<br />
terugkeer uitstapten, zijn wij de gasten der Oostenrijkers<br />
geweest, een tijdsverloop van drie weken! Dat wij inderdaad<br />
van nu af als gasten, als welkome gasten, die men<br />
allerlei attenties bewijst, werden beschouwd, dat merkten<br />
we allereerst aan den slaapwagen uit Dresden, die op het<br />
perron in Den Haag in den trein werd geschakeld. Onze<br />
gastheeren hadden dit rijtuig voor ons gehuurd om ons<br />
de reis zoo gemakkelijk mogelijk te maken. De twee<br />
andere slaapwagens, die in den trein waren, zijn n.1.<br />
respectievelijk voor Hamburg en Berlijn bestemd, en indien<br />
wij daarvan gebruik wilden maken, moesten wij, die de<br />
reis over Dresden maakten, heel vroeg op. Nu daarentegen<br />
konden we desverkiezend tot Dresden slapen.<br />
Wij bemerkten het ook op het Oostenrijksche grensstation<br />
Bodenbach.<br />
In de eerste plaats aan de hoffelijke wijze waarop onze<br />
bagage werd.... genegeerd. Geen visitatie, maar een<br />
allerbeleefdste informatie, met de hand aan de uniformpet,<br />
en een wedijver om ons in alles te behandelen als gasten<br />
in 's keizers land. In de tweede plaats aan de verschijning<br />
van een heer uit Weenen, die zich aan ons kwam voorstellen<br />
als de Kaiserlicher Rat S. LEHR, aangewezen om<br />
ons te begeleiden. Bij wijze van introductie had hij in<br />
den restauratiewagen een voortreffelijk diner voor ons<br />
besteld, dat ons uitstekend smaakte. Op onze reis is het<br />
ons later duidelijk geworden, dat wij de uitnoodiging tot<br />
deze voor ons allen onvergetelijke reis te danken hadden<br />
aan een combinatie van verschillende instellingen, die elk<br />
hun belang hadden bij een bezoek van een dozijn Hollandsche<br />
journalisten. Vooreerst was het Eisenbahn-ministerium<br />
belanghebbende. Het ging om met het plan, te<br />
trachten door directe verbindingen tusschen Holland en<br />
Oostenrijk, het verkeer uit ons land zelf, en het gedeeltelijk<br />
over ons land gaande bezoek van Amerikanen en Engelschen<br />
aan het continent, naar Oostenrijk te leiden, tot welk<br />
doel hier te lande eenige reisbureaux van de Oostenrijksche<br />
Staatsspoorwegen zouden worden gevestigd. Ook het<br />
Handelsministerium was belanghebbende. Het wilde over<br />
de hulpbronnen van Oostenrijk en de Oostenrijksche<br />
Kroonlanden het beschaafde publiek van Nederland wat<br />
beter zien ingelicht. Wij waren dus, naar de verwachting<br />
van het Oostenrijksche Handelsministerium hetzelfde, wat<br />
de bekende uitgaven van het Ministerie van Arbeid hier<br />
te lande zijn.<br />
Een groot belanghebbende was de stad Weenen. Zij<br />
bereidt een binnen kort uit te schrijven leening voor, en<br />
hoopt een gedeelte daarvan te kunnen plaatsen in Holland.
136 M A-A NDBLAD<br />
Bekendheid van Weenen kan in die richting slechts ten<br />
goede werken, zoo redeneerde men. De Handelskammer<br />
für Nieder-Oesterreich, te Weenen gevestigd, was in niet<br />
geringe mate bij de zaak betrokken, en deze instelling<br />
heeft dan ook te Weenen voortdurend de leiding gehad<br />
bij ons bezoek. Dan hadden verder tal van gemeentebesturen<br />
groot belang bij de uitbreiding van het vreemdelingenverkeer.<br />
Op verschillende plaatsen, van de grootste<br />
tot de kleinste, werden wij officieel vanwege de gemeente<br />
ontvangen, zoo te Weenen, Semmering en Breitenstein<br />
(aan de Semmeringspoorweg), Villach aan de Drau, en<br />
vele andere; het is een weinigje ondankbaar, maar op het<br />
laatst werden wij de officieele ontvangsten zoo beu, dat<br />
wij, als wij er de lucht van kregen, ze wel eens telegrafisch<br />
afbestelden. Het feit, dat men er prijs op stelde, ons<br />
feestelijk te ontvangen, verdient er echter niet minder<br />
waardeering om.<br />
Op andere plaatsen was het niet het gemeentebestuur<br />
dat ons die eer bewees, maar waren het anderen. Dit was<br />
op plaatsen waar het gemeentebestunr niet de eerste was,<br />
en de anderen meer in de melk te brokken hadden. Zoo<br />
zal ons allen zeker onvergetelijk blijven, ons bezoek aan<br />
de beroemde abdij Heiligenkreuz, een overoud Cirstercienser<br />
klooster niet ver van Weenen, waar wij door den<br />
abt (hij voerde den titel Euer Gnaden) werden ontvangen,<br />
en ons het oude gebouw, zijne kunstschatten, zijne<br />
bibliotheek en andere merkwaardigheden werden getoond,<br />
waarna ons een eenvoudige lunch in het refectorium van<br />
het klooster werd aangeboden.<br />
Ook in Triest trad het gemeentelijk element geheel op<br />
den achtergrond, waarschijnlijk wegens den taalstrijd, die<br />
daar, evenals in Praag, hevig woedt. De burgemeester is<br />
een Italiaan, en 3 /4 der bevolking bestaat uit Italianen; de<br />
overigen zijn Slowaken, met een handjevol Duitschers er<br />
tusschen. Maar dat zijn daar juist de lui die de lakens<br />
uitdeelen, omdat het Rijksbestuur overal uit oude traditie<br />
en uit rassenpolitiek (de Habsburgers hebben dit sinds<br />
eeuwen gedaan) het Duitsche element voortrekt. De<br />
Gouverneur, Conrad prins zu Hohenlohe, een hevig bestrijder<br />
der niet-Duitsche groepen, is daar de hoofdpersoon, en<br />
ontving ons met den vice-president-commissaris van de<br />
Oostenrijksche Lloyd, den heer FORTUNATO VIVANTE,<br />
ridder van Vilabella, aan boord van het naar den stadhouder<br />
genoemde schip, waarmee wij een heerlijk tochtje<br />
in de Golf van Triest maakten, en waarop ons des avonds<br />
een feestelijk diner werd aangeboden.<br />
De vereenigingen voor Vreemdelingenverkeer ontvingen<br />
ons alsof wij engelen uit den hemel waren geweest. Te<br />
Praag, waar alles Tsjechisch is, werden wij door de<br />
heeren van het Vreemdelingenverkeer aan den trein ontvangen,<br />
en werd een ontvangst georganiseerd, die wel<br />
een weinig een bijsmaakje had van een manifestatie tegen<br />
het zeer in de minderheid zijnde Duitsche element (7 pCt.<br />
der bevolking). Al spoedig ontstond door dit beslag leggen<br />
van de Tsjechen op de gasten uit Holland eenige animositeit<br />
tusschen Weenen en Praag, waarvan wij in zooverre<br />
de slachtoffers waren, dat wij dientengevolge niet officieel<br />
maar officieus werden ontvangen. Tot Weenen toe, —<br />
zoo luidde het consigne uit de rijkshoofdstad — moesten<br />
de heeren beschouwd worden incognito te reizen, zoodat<br />
officieele ontvangsten eerst in Weenen mochten geschieden.<br />
Nu, het heeft er daar dan ook niet aan ontbroken. De<br />
gewone maaltijden (die echter toch altijd een buitengewone<br />
capaciteit van de maag veronderstelden) niet meegerekend<br />
zijn wij in Weenen, waar wij 8 dagen geweest zijn, zes<br />
maal officieel uitgevraagd, n.1. door de stad Weenen, (een<br />
prachtmaaltijd!), door de Sparkasse (iets als de rijkspostspaarbank<br />
bij ons, maar natuurlijk veel grooter, niet alleen<br />
wegens de meerdere grootte van het land, maar ook<br />
omdat in Oostenrijk het Girokontoverkeer met de Rijkspostspaarbank<br />
vereenigd is), voorts door onzen gezant Jhr.<br />
VAN WEEDE in zijne woning, door de Handelskammer en<br />
verder door de beide Weener journalistenvereenigingen<br />
„Concordia" en de „Schriftstellergenossenschaft." De<br />
overige avonden waren wij in comedie of theater, waar<br />
iedereen, blijkens het oranje en het rood, wit en blauw<br />
van onze komst wist, waar onze nationale liederen werden<br />
gespeeld en door het publiek staande meegezongen, waar<br />
wij, kortom, de helden van den avond waren. Wat de<br />
feesten en vooral de maaltijden betreft, wij allen waren<br />
het er over eens, dat aan onze krachten (zoowel van de<br />
maag als van den geest) wel-wat te hooge eisenen werden<br />
gesteld, en dat wij met veel minder óók tevreden zouden<br />
geweest zijn. Maar men ontving ons nu eenmaal als vorsten.<br />
Men logeerde ons in de beste hotels (in ons hotel te<br />
Weenen logeerde tegelijk met ons de zuster van wijlen<br />
de Keizerin). Wij werden overal gevierd en toegejuicht.<br />
Gasten, die men zóó fêteert, kan men ook niet anders<br />
dan een vorstelijk menu aanbieden. En zoo geschiedde het.<br />
Uit het oogpunt van bevordering van het vreemdelingenverkeer<br />
is het vooral van gewicht op te merken, dat<br />
allerlei groepen van belanghebbenden meegewerkt hebben<br />
om onze reis door Oostenrijk mogelijk te maken. Het<br />
schijnt dat dit alles van te voren zoo prachtig georganiseerd<br />
was door de Handelskammer te Weenen. Als wij hier of<br />
daar, na een bezoek aan een mooie streek, vrij laat<br />
aankwamen, dan vonden wij door de zorg der plaatselijke<br />
vereeniging van Vreemdelingenverkeer ons diner of souper<br />
al gereed, en de bedienden steeds klaar om onze bagage<br />
naar onze kamers te brengen.<br />
De spoorwegen zijn in Oostenrijk in handen van den<br />
staat, op een paar lijnen na. Een dezer, de Südbahn,<br />
zorgde dat voor ons een observation-car in den trein was,<br />
een wagen met losse fauteuils, kolossale ruiten, open<br />
balcons, en allerlei andere geriefelijkheden om het uitzicht<br />
door mooie streken (wij hadden het bedoelde rijtuig op<br />
de reis van Triest naar Gastein, waarop men driemaal<br />
door een hooge Alpenketen heen moest) zoo aangenaam<br />
mogelijk te maken.<br />
Als een treinreis wat lang duurde en er volgens de<br />
dienstregeling geen restauratiewagen in den trein was,<br />
was hij er toch. Er was er voor ons een ingeschakeld,<br />
zoodat wij een warm diner of souper in den trein konden<br />
gebruiken. Bij een andere gelegenheid had men ons rondreisbiljet<br />
zoo ingericht, (de geheele reis uit en thuis was<br />
natuurlijk gratis) dat wij over een merkwaardig stukje<br />
electrische spoor kwamen, n.1. de spoorweg van Innsbruck<br />
door het prachtige Oetzthal naar Beieren (Partenkirchen),<br />
alleen om ons dat merkwaardige spoorbedrijf eens te laten<br />
zien.<br />
Men liet ons ook allerlei dingen zien, die uit bestuursoogpunt<br />
merkwaardig zijn. Zoo werden wij b.v. door den<br />
burgemeester van Weenen, Dr. RICHARD WEISKIRCHNER<br />
en mevrouw WEISKIRCHNER rondgeleid op het landgoed<br />
Kobenzl, dat de stad Weenen tot een ontspanningsoord<br />
voor de Weener bevolking heeft aangekocht, en waar de<br />
stad een hotel, een uitspanning en een volksrestauratie<br />
heeft. En zoo bezochten wij tal van andere belangrijke<br />
dingen.<br />
Over het algemeen ziet men in Oostenrijk de beteekenis<br />
van het vreemdelingenverkeer, en het belang om voor hen<br />
die het bevorderen (de journalisten en publicisten) den<br />
weg te effenen, veel beter in dan in Nederland. In<br />
Oostenrijk heeft b.v. iedere bona fide en behoorlijk<br />
gelegitimeerde journalist vrij reizen Ie klasse. Zij behoeven<br />
dit dan niet te beschouwen als een vriendelijkheid van<br />
de spoorweg- of tramdirecties, maar als iets waarop zij
aanspraak hebben. Tijdens mijn verblijf te Weenen zag ik<br />
een aardig staaltje van het nut daarvan. Een vreemde<br />
journalist te Weenen wilde wat schrijven over de positie<br />
der Slowaken in Moravië. Hij nam boeken, maar vond<br />
daarin niet het licht, dat hij zocht. Toen vroeg hij een<br />
spoorwegbiljet aan, en ging er heen. Hij was er toen<br />
spoedig achter, en schreef aan zijn blad dingen, die onomstootelijk<br />
aantoonden, dat hij goed was ingelicht. Over de<br />
mooie reis, laschte hij mede een paar regels in zijn artikel<br />
in, en dat waardeerde het spoorwegministerie als een<br />
overbodige maar zeer op prijs gestelde beleefdheid.<br />
Kom daar in Holland eens om!<br />
Ik ben eenigen tijd in het genot geweest van een<br />
vrijkaart ergens op een Hollandsche tram, mij door de<br />
directie aangeboden. Maar op een gegeven oogenblik had<br />
die directie een geschil met de gemeente, waarin haar<br />
tramnet gelegen was, en in het geschil was naar mijn<br />
gevoelen het gelijk niet aan hare zijde, maar aan die der<br />
gemeente. Toen ik in dien zin daarover schreef, kreeg ik<br />
een briefje, waarin de tramdirectie de onbeschaamdheid<br />
had mij te herinneren aan de vrijkaart. Ze kreeg ze per<br />
omgaande terug, met een briefje, waarin de directie aan<br />
het verstand werd gebracht, dat mijn vrijheid van schrijven<br />
mij meer waard was, dan haar heele trambedrijf. Het<br />
voorbeeld van verscheidene Europeesche en buiten-Europeesche<br />
landen, om den journalist te -beschouwen als<br />
iemand, die men beleefd ontvangt en met alle tegemoetkomingen<br />
omringt, in de hoop, dat hij een aangenamen<br />
indruk zal krijgen van land en volk, — dat voorbeeld<br />
vindt bij ons nog geen navolging.<br />
En toch, wat zou in ons land het vreemdelingenverkeer,<br />
van nature reeds zoo gezond en krachtig, niet kunnen<br />
worden, indien allen er hier te lande ook zoo over dachten.<br />
Maar al te vaak echter ondervindt men hier van de<br />
autoriteiten tegenwerking in plaats van steun, en dikwijls<br />
iets wat nog erger is, n.1. onverschilligheid en lijdelijken<br />
tegenstand.<br />
Dat men dit in Oostenrijk, een beduidend cultuurland<br />
met machtige hulpbronnen, anders begrepen heeft, dat<br />
te doen uitkomen was de strekking van deze kolommen.<br />
De Pers over zich zelf.<br />
C. L. VAN BALEN.<br />
Als naaste buur op de Kamertribune had onze redacteur<br />
mij om assistentie gevraagd en zoo kreeg ik een collectie<br />
pers-knipsels ter behandeling voor dit nummer van het<br />
Maandblad. Door lezing van al die brieven, beschouwingen<br />
en hoofdartikels, welke allen naar hun inhoud min<br />
of meer de journalistiek raken, ontdekte ik er een paar,<br />
die in aanmerking kwamen voor een afzonderlijke bespreking.<br />
Vandaar dit bescheiden artikeltje.<br />
Elders in dit nummer is opgenomen hetgeen bij de<br />
schriftelijke behandeling der Justitiebegrooting voor 1914<br />
gezegd is over het verstrekken van mededeelingen aan de<br />
pers, van wege politie en justitie. Toen het Voorloopig<br />
Verslag over deze begrooting verschenen was, vond het<br />
Nieuwsblad voor Nederland in de desbetreffende passage<br />
aanleiding tot het schrijven van een beschouwing over<br />
„Pers en autoriteiten". Een artikel, dat wel de aandacht<br />
verdient, omdat er van de journalistieke ervaring op dit<br />
gebied verteld wordt en daarvoor kan men zeker niet<br />
beter terecht dan bij de Amsterdamsche journalisten. In<br />
de hoofdstad neemt immers de reportage een heel afzonderlijke<br />
plaats in; doch hierop wil ik thans niet ingaan,<br />
mij bepalende tot wat het N. v. N. schrijft.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong> 137<br />
Het blad klaagt over de weinige toeschietelijkheid; ja<br />
zelfs geslotenheid, van politiemannen en justitieambtenaren,<br />
wanneer de pers om inlichtingen komt.<br />
„Hoevele politiemannen zijn er niet, om van justitieele<br />
ambtenaren maar heelemaal te zwijgen, die kortweg<br />
weigeren iets los te laten over een of ander belangrijke<br />
gebeurtenis, welke het publiek in opschudding brengt!<br />
Wat het gevolg hiervan is, kan men bevroeden. Een journalist<br />
kan met een dergelijke afwijzende houding geen<br />
genoegen nemen, doet zulks ook niet en gaat op eigen<br />
houtje op kondschap uit. De vrucht van zijn onderzoek<br />
zal wellicht een ietwat fantastisch karakter dragen, wanneer<br />
hij b.v. met zijn navragen terecht is gekomen bij<br />
iemand die meer vermoedt dan weet en wat hij publiceert<br />
levert dan ergernis op aan de autoriteiten, kan dezen zelfs<br />
in haar arbeid bemoeilijken. Of wel hij hoort zooveel, dat<br />
hij in zijn blad dingen openbaart, welke op dat oogenblik<br />
veel beter verzwegen waren, doch tot welker geheimhouding<br />
hij geen enkele verplichting had."<br />
Klaagde men naar aanleiding hiervan in de Tweede<br />
Kamer wel eens over... de groote mededeelzaamheid van<br />
de autoriteiten, de heeren, die zich aldus uitlieten — zegt<br />
het N. v. N. — hebben daarmede getoond niet het minste<br />
begrip te hebben van de werkelijkheid; en dan laat het<br />
blad deze getuigenis volgen:<br />
„Immers juist van de mededeelingen, die de ontdekking<br />
van een dader bemoeilijken, mag met gerustheid worden<br />
gezegd, dat zij niet door beambten van politie zijn verschaft.<br />
Die passen zoo erg op hun tellen, dat zij er de<br />
voorkeur aan geven niets te zeggen, zelfs nog den journalist<br />
wat op den mouw te spelden.<br />
We herinneren ons — om een voorbeeld te noemen —<br />
hoe eenige jaren geleden in de Staalstraat hier ter stede<br />
een misdrijf werd gepleegd, hetwelk heel wat opzien<br />
baarde. Een verslaggever begeeft zich voor nader inlichting<br />
naar een hooggeplaatst ambtenaar der politie. Deze<br />
ontvangt hem zeer minzaam — minzaamheid was een<br />
zijner karaktertrekken — doch toen de reporter hem sprak<br />
over inbraak . . . diefstal . . . ontploffing in de Staalstraat,<br />
was hij de gepersonifieerde verbazing: hij wist heelemaal<br />
van niets, er was geen inbraak gepleegd, er had geen<br />
ontploffing plaats gehad enz. Toen het onmiddellijk daarop<br />
bleek, dat die meneer den journalist had staan voorjokken,<br />
werd er besloten bij hem nooit meer om informatie aan<br />
te kloppen .... maar aan wien dan de schuld, indien er<br />
onwillekeurig indiscreties worden gepleegd?<br />
Onlangs had hier ter stede een belangrijke inbraak<br />
plaats. De mannen van de pers gingen op kondschap uit,<br />
klopten natuurlijk in de eejste plaats aan bij den politieambtenaar,<br />
die er alles van wist.<br />
En wat zei hij? „Het is 'n pracht-inbraak, maar ik zeg<br />
jullie niets." Dat was voor een „koopman in nieuws" toch<br />
wat al te machtig, de heeren verslaggevers snuffelden nu<br />
op eigen houtje allerwege, kwamen met velerlei bijzonderheden<br />
voor den dag, en als nu daarmede de arbeid van<br />
de politie is bemoeilijkt, aan wien valt dat dan te verwijten?"<br />
Ziedaar de praktijk, zooals wij ons die ook nog heel<br />
goed herinneren uit onze Amsterdamsche jaren.<br />
Of de journalist, zelf op onderzoek uitgaande, bij het<br />
mededeelen van zijn bevindingen, dan niet nauwgezet<br />
heeft te overwegen, in hoeverre publicatie van wat hem<br />
ter oore kwam, al dan niet het politioneel of justitieel<br />
onderzoek zou kunnen schade? Dat is een vraag, die<br />
maar niet kortweg met een „ja" of „neen" te beantwoorden<br />
schijnt. Er zijn wellicht collega's die het belang,<br />
nieuws voor hun blad te hebben, boven alle andere overwegingen<br />
laten gelden.<br />
En met een bevestigende beantwoording van die vraag
138<br />
zou men consequent door redeneerende er misschien öök<br />
toe moeten komen het „geheim" van geheime raadsvergaderingen<br />
te eerbiedigen!<br />
Intusschen is er een middenweg, die ook het Nieuwsblad<br />
voor Nederland aangeeft:<br />
„Indien een soort van compromis kon gevormd worden<br />
tusschen pers, politie en justitie, inplaats dat men de pers<br />
beschouwde als een soort van gepersonifieerde onbescheidenheid,<br />
wier streven het is aan het gezag van politie en<br />
justitie zooveel mogelijk afbreuk te doen. De drie machten<br />
zouden o.i. best tot samenwerking kunnen geraken, indien<br />
men in de eerste plaats meer vertrouwen stelde in de pers.<br />
Men zou haar kunnen mededeelen wat men weet — hoe<br />
meer hoe liever — maar men kon daarbij zeer goed als<br />
voorwaarde stellen dat zij wat niet voor publiciteit vatbaar<br />
is ook zou verzwijgen, zelfs al vernam zij het van een<br />
derde. Laat men open kaart met haar spelen, haar zeggen,<br />
waarvan publiciteit verkeerd zou werken, wij zijn er van<br />
overtuigd, dat elke fatsoenlijke journalist zich voor rede<br />
vatbaar zou toonen en wel zou zorgen niet meer in zijn<br />
blad te zetten dan oirbaar is."<br />
Dat zou inderdaad de weg zijn. Doch of politie- en<br />
justitie-autoriteiten tot dat inzicht zijn te brengen? Mijn<br />
Amsterdamsche collega's behoef ik zeker niet te herinneren<br />
aan de regeling destijds door de politie in de hoofdstad<br />
ingevoerd; dat men 's avonds op een bepaald uur<br />
aan het hoofdbureau de berichtjes kon komen halen, die<br />
vroeger eerst in het politierapport van den volgenden dag<br />
verschenen. Maar die regeling is mislukt door het bureaucratisch<br />
systeem van het politioneel beheer. Belangrijke<br />
mededeelingen kreeg men slechts hoogst zelden en in<br />
geen geval, wanneer ze, „kersversch" zijnde, de politie<br />
ook eerst sedert een paar uren bekend waren. Dan moest<br />
er eerst nog onderzocht worden en moest daarna de hoofdcommissaris<br />
toestemming tot mededeeling aan de persgegeven<br />
hebben. Op die manier werd 't dan veelal den<br />
volgenden dag, eer de pers het bericht van de politie<br />
kreeg! Dat 't gewoonlijk toch in de ochtendbladen stond,<br />
behoeft zeker geen betoog.<br />
Het N. v. N. heeft zijn hoop nu gevestigd op den<br />
nieuwen hoofdcommissaris, den heer ROEST VAN LIMBURG.<br />
„Hij staat bekend als een man van menschenkennis en<br />
ervaring en misschien zou hij wel te vinden zijn om met de<br />
vertegenwoordigers der pers een accoordje aan te gaan."<br />
* *<br />
*<br />
Over de pers en de autoriteiten schreef onlangs ook<br />
Eindhoven's Dagblad in twee artikelen, getiteld „de Pers<br />
en de Buitenwereld". Aanleiding hiertoe was de bejegening<br />
der pers bij de plechtige opening van den Spoorweg<br />
Eindhoven-Weert op 30 October 11.<br />
Wat er dan gebeurd is? Het Eindhoven's Dagblad<br />
schrijft hierover als volgt; waarbij we de beoordeeling<br />
van de gewraakte toestanden voor rekening van dat blad<br />
laten:<br />
„Er waren onder ons collega's, die bij de zaak belang<br />
hadden, die nog op het uiterste nippertje om eene uitnoodiging<br />
tot bijwoning der feestelijkheden moesten vragen!<br />
En daarbij waren de vertegenwoordigers, wier algemeen<br />
ambt als journalist, toch zeker het speciaal toezenden van<br />
een uitnoodiging zou gerechtvaardigd hebben, afgezien nog<br />
van het feit, dat alle persvertegenwoordigers ter plaatse<br />
en omgeving daar ook in ieder geval voor in aanmerking<br />
komen.<br />
Verder was niet op de gebruikelijke manier gezorgd,<br />
dat de officieele redevoeringen op denzelfden dag konden<br />
verzonden en gedrukt worden, zooals dit overal bij dergelijke<br />
gelegenheden geschiedt.<br />
Maar het hatelijkste was, toen later op den dag bleek<br />
dat niet één der journalisten op het feestmaal, dat 's avonds<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
in Eindhoven's Mannenkoor zou plaats hebben, genoodigd<br />
was, iets wat geheel in strijd is met de etiquette en de<br />
gebruiken en zeden in alle beschaafde landen der wereld<br />
in zwang.<br />
De persbroeders, die uit andere provincies, bij officieele<br />
feestelijkheden heel anders gewend waren, bleken dan ook<br />
hoogstens verontwaardigd; wij uit Eindhoven konden ons<br />
daar niet zoo indenken, omdat wij op het gebied van<br />
medewerking met de pers van officieele zijde, in onze te<br />
goedertrouwe gemeente niet verwend zijn. (Blijke bij<br />
raadsvergaderingen waar niet van te voren prae-advies<br />
van B. en W. verstrekt wordt, gemeentebegrootingen,<br />
verslagen van Kamer en Koophandel en andere officieele<br />
stukken)."<br />
Door de bemoeiingen van den burgemeester van Eindhoven<br />
— die verklaarde in deze drukke dagen van voorbereiding<br />
niet aan de pers te hebben kunnen denken — kregen<br />
eenige journalisten nog plaats aan den officieelen maaltijd.<br />
Later binnenkomenden collega's moest echter wegens<br />
plaatgebrek een afzonderlijke tafel in de voorzaal worden<br />
aangewezen. Zij meenden daarin eene geringschatting te<br />
zien, en verlieten het gebouw, zoodat geen verslag van<br />
de rede des Ministers en andere tafelreden kon worden<br />
opgemaakt.<br />
In het tweede artikel wordt ten slotte de vraag besproken,<br />
hoe de zaak voor de pers had dienen geregeld<br />
te worden, waarna het blad de wenschelijkheid betoogt<br />
van een journalistenkring, „waarbij alle richtingen vertegenwoordigd<br />
zouden zijn, even als zulks in het noorden<br />
het geval is waar persvertegenwoordigers van alle bladen<br />
broederlijk vereenigd zijn met het uitsluitend doel om hunne<br />
materieeie en sociale belangen te handhaven en kracht<br />
bij te zetten. Zoo'n journalistenkring zou bij eventueele<br />
feestelijkheden in de toekomst op verzoek der autoriteiten<br />
de collega's kunnen aanduiden, die bij een officieele<br />
plechtigheid, banket of anderzins speciaal zouden aanzitten.<br />
Verder zou zoo'n kring aan alle verdere rechtmatige<br />
eischen, die tegelijk het publiek belang raken, meerdere<br />
klem bijzetten."<br />
Slechts enkele opmerkingen. Typeerend is dit artikel<br />
zeer zeker, waar het een kijkje geeft op de verhouding<br />
van autoriteiten en pers in de provincie. Daarvan zegt<br />
Einhoven's Dagblad ook nog dit:<br />
„Hier bestaat nog het absurd idee de vertegenwoordigers<br />
der pers te moeten beschouwen als nieuwtjesjagers en<br />
sensatiespeurders, personen, die het erom te doen is, de<br />
menschen uit te vragen om aan een of ander nieuwtje<br />
eeu paar dubbeltjes te verdienen.<br />
Geheel in dit kader past eene opmerking, die eens een<br />
notabel ingezetene — geen boertje dus — een onzer<br />
collega's maakte, toen hij om inlichtingen verzocht aangaande<br />
een kwestie het algemeen publiek belang rakende,<br />
en waarbij de goede man den journalist toesnauwde: Ik<br />
hoop dat U vandaag de laatste zijt, die mij hierover lastig<br />
valt; er zijn al een stuk of 6 van die „kwartjeszoekers"<br />
bij mij geweest."!<br />
Een tweede opmerking onzerzijds is deze, dat het blad,<br />
zeker geheel onwillekeurig, maar onder den indruk van<br />
het gebeurde bij de plechtige spoorweg-opening, de kwestie<br />
van het aanzitten aan feestmaaltijden eenigzins op den<br />
voorgrond stelt. Wat de stemming van sommige collega's<br />
zou kunnen prikkelen! Doch men zal beseffen welke<br />
algemeene klacht terecht de grondtoon vormt van deze<br />
artikelen; dan acht ik mij, althans nu, niet verplicht er<br />
hier nader op in te gaan.<br />
Ten slotte, dat denkbeeld van een journalistenkring.<br />
Voor Eindhoven en omstreken? Of voor 't geheele zuiden?<br />
Maar zou 't dan niet wenschelijker zijn, vooral na de<br />
opgedane ervaring, zich voortaan tijdig tot den Neder-
landschen Journalistenkring te wenden( waar de statutenwijziging<br />
van collega HANS niet is aangenomen, mag ik<br />
gelukkig nog spreken van de(ri) Ned. Journalistenkring).<br />
Of telt de Kring geen of weinig leden in het zuiden des<br />
lands?<br />
v. M.<br />
Goedkoop en minderwaardig.<br />
In het Maandblad van November heeft collega MESRITZ<br />
het over de minderwaardige concurrenten van de goede<br />
ondernemers m. n. de correspondentschappen, die goedkoop<br />
copy leveren.<br />
In het verband van het artikel van collega MESRITZ is<br />
deze zinsnede volkomen juist, maar ik zou haar in een<br />
ander verband gebruikende willen omkeeren: Goedkoope<br />
correspondentschappen, die minderwaardige copy leveren.<br />
Als men als ondergeteekende avond aan avond een<br />
groot gedeelte der provinciale pers heeft door te lezen,<br />
dan vindt men in die bladen tal van berichten, vermoedelijk<br />
uit één bron stammend, waarop de uitdrukking<br />
minderwaardige copy volkomen van toepassing is.<br />
Zonder eenige controle worden deze soort berichten<br />
geplaatst, omdat men ze nu eenmaal voor zijn geld ontvangt<br />
en dan komen daaronder tal van mededeelingen<br />
voor over gebeurtenissen in de hoofdstad en in de residentie,<br />
waarvan de in die plaatsen wonende journalisten<br />
nooit iets vernomen hebben. In vele gevallen volgt dan<br />
in een volgende editie een tegenspraak, b.v. het eerste<br />
gedeelte van het in ons vorig nummer geplaatste bericht<br />
was onvolledig of soms: was voorbarig, de rest was onjuist.<br />
Men vindt er dan nog wekelijksche correspondenties over<br />
personen en toestanden, waarvan journalisten, in het vak<br />
vergrijsd, nooit gehoord hebben.<br />
En toch gaan de bladen voort dergelijke berichten te<br />
plaatsen. Ondanks tegenspraak, ondanks dat men begrijpen<br />
kan dat die berichten, om 't op zijn zachtst uit te drukken,<br />
met veel fantasie zijn geschreven. Ondanks het feit, dat<br />
men nooit in de groote dagbladen van de plaatsen waaruit<br />
zij verzonden zijn, die berichten vindt.<br />
Het in toom houden der correspondentschappen is reeds<br />
begonnen, schrijft collega MESRITZ. Veel is daarvan in de<br />
groote en kleine provinciale pers nog niet te bemerken.<br />
Het staat deftig veel telegrafische en telefonische berichten<br />
uit de hoofdstad en andere plaatsen te hebben. Hoe men<br />
daaraan gekomen is en of ze alle volkomen overeenkomstig<br />
de waarheid zijn, schijnt er minder op aan te komen.<br />
En zoo komt het, dat de provinciale pers en daaronder<br />
ook groote bladen berichten bevatten, die nooit worden<br />
bevestigd, die voorbarig zijn, die half waar zijn of die den<br />
volgenden dag worden tegengesproken.<br />
Dat dergelijke feiten ook wel eens voorkomen in de<br />
grootere en kleinere bladen, wil ondergeteekende niet ontkennen,<br />
maar toch nooit in die mate, als in het door hem<br />
geschetste.<br />
Laten de verantwoordelijke personen aan de bladen toch<br />
eens nagaan, hoeveel percent hunner berichten onjuist —<br />
ten deele of geheel — blijken en niet blijven redeneeren,<br />
het is goedkoop, staat deftig en vult op schitterende wijze<br />
onze rubriek laatste nieuws.<br />
OBSERVER.<br />
Een vakbelang.<br />
In de Augustus- en September-nummers van het<br />
Maandblad is een kwestie besproken, die bovenal de collega's,<br />
aan provinciale bladen werkzaam, belang inboezemt,<br />
wijl zij de direct-belanghebbenden zijn. In aansluiting<br />
hierop heeft de heer HANS in de bestuursvergadering van<br />
<strong>MAANDBLAD</strong> 139<br />
22 November j.1. ditzelfde onderwerp ter sprake gebracht.<br />
Ik heb hier het oog op het vervullen der correspondentschappen<br />
van de groote dagbladpers in de voornaamste<br />
plaatsen van ons land. »<br />
Collega FREDERIKS is de eerste geweest, die aan ge*noemde<br />
kwestie de aandacht heeft geschonken. In het<br />
Augustus-nummer uit hij de klacht dat de dagblad-directies<br />
zich van onderwijzers, secretarie-ambtenaren, veldwachters<br />
en ... . bakkers als correspondent bedienen, inplaats van<br />
bona-fide journalisten hiervoor aan te wijzen. De loonstandaard<br />
is in de provincie over het geheel genomen<br />
niet van dien aard, oordeelt de heer FREDERIKS dat de<br />
mannen van het vak deze, dikwijls flinke bijverdienste<br />
kunnen ontbeeren.<br />
Collega X. schetst in het volgend nummer zeer juist den<br />
wantoestand, dien in de provincie heerscht. Eenigszins<br />
gewijzigd kan elke journalist — als ik in het vervolg<br />
spreek van journalist is daarbij geen sprake van de beunhazen<br />
in ons vak — hetzelfde van zijn omgeving getuigen<br />
en collega's van de groote dagbladpers, die wel eens<br />
buiten hun groote-stadsomgeving hebben gewerkt, zullen<br />
de waarheid van 's heeren X. woorden hebben ervaren.<br />
De lezers herinneren zich nog wel, welk slag correspondenten<br />
er ronddoolt in de woonplaats van dezen<br />
schrijver, een stad met een kleine 60.000 inwoners en ook<br />
hoe 't gesteld is in de omgeving van den heer HOEK, die<br />
in hetzelfde nummer zijn ervaringen meedeelt. Beiden<br />
wijzen op de misstanden, die er heersenen en collega<br />
HANS heeft hierin misschien wel aanleiding gevonden om<br />
reeds zoo spoedig aan het bestuur voor te stellen een<br />
onderzoek in te stellen naar de personen, die in de voornaamste<br />
plaatsen het correspondentschap der groote dagbladpers<br />
waarnemen.<br />
De zaak zal later worden behandeld en zooveel durf ik<br />
wel te verzekeren, wanneer het bestuur tot deze enquête<br />
overgaat, dan zal het aan de noodige medewerking niet<br />
ontbreken.<br />
Want om tweeërlei reden is 't voor de bona-fide journalisten<br />
van belang hun medewerking te verleenen. Het<br />
is niet alleen de finantieele zijde, die hierbij naar voren<br />
komt. Er is nog iets anders n.1. de verheffing van den<br />
journalistieken stand. In de oogen van het publiek is een<br />
journalist niet anders dan de loterijbaas, de balmuzikant<br />
of de advertentie-colporteur, waarmee hij aan de perstafel<br />
in de rechtbank zit, of dan de onderwijzer, de klerk, de<br />
manufacturier of de bakker die met hem de ruimte voor<br />
de pers in de raadzaal deelen.<br />
En dat is een bron van veel last dikwijls voor de journalist.<br />
Menigeen zal hebben ondervonden, hoe dit zijn<br />
arbeid verzwaart.<br />
In Leiden is een treffend voorbeeld geweest, hoe een<br />
zich-noemend journalist de pers in veler oogen naar beneden<br />
kan halen. Zelfs heeft het Leidsch Dagblad openlijk<br />
een aanval moeten op dien heer, den bewusten bakker<br />
uit het artikel van collega FREDERIKS.<br />
Deze vertoonde zich te paard in den stoet, die met de<br />
Onafhankelijkheidsfeesten door de straten trok. Zeer tot<br />
misnoegen van een aantal commissieleden, die op dit terrein<br />
evenwel geen invloed konden uitoefenen.<br />
Het L. D. schreef hieromtrent o. m.:<br />
„Deze impertinentie heeft in veler oogen een smet geworpen<br />
op de Leidsche journalisten. En we gevoelen ons<br />
hier gedrongen — gelooven te spreken uit naam van alle<br />
Leidsche journalisten — wanneer we protesteeren tegen<br />
deze daad van den heer L. WEIJL. Eenige malen hebben<br />
we uit de massa uitingen gehoord, die voor de „pers"<br />
allesbehalve vleiend waren en die er op wezen hoe het<br />
prestige van de kranten en van hen, die voor den inhoud<br />
er van zorg dragen, door dergelijke grappen wordt ge-
140 <strong>MAANDBLAD</strong><br />
schaad. De heer WEIJL heeft zich de weelde veroorloofd<br />
zich aan te dienen als „vertegenwoordiger van de pers"<br />
Wanneer er sprake zal zijn van een vertegenwoordiger,<br />
meenen we dat alle journalisten bij het aanwijzen daarvan<br />
moeten worden gekend. Daarvan is hier in 't minst geen<br />
sprake. De ongekostumeerde ruiter heeft zichzelf gepromoveerd<br />
tot wat hij zich belieft te noemen. Zelfs gelooven<br />
we zeker te weten dat deze heer tot geen enkel blad<br />
direct in verbinding staat. Voor zoo'n vertegenwoordiger<br />
zou de Leidsche pers ongetwijfeld passen."<br />
Bedoelde persoon staat slechts in zoover tot de journalistiek<br />
in betrekking dat hij voor den correspondent van<br />
de N. R. Ct. dikwijls verslaggeverswerkzaamheden vervult,<br />
een feit dat hem in veler oogen tot die functie zelf heeft<br />
verheven.<br />
Het L. D. eindigt zijn aanval op dezen heer:<br />
„Met gepast medelijden sla men de evoluties van dezen<br />
„persridder" gade, maar vereenzelvig dan s.v.p. zijn daden<br />
niet met die van de Leidsche journalisten, die zich daarover<br />
schamen, doch, helaas, geen maatregelen kunnen<br />
nemen om er een eind aan te maken."<br />
Aan zulke toestanden moet spoedig een einde komen.<br />
Uit dit enkele voorbeeld blijkt voldoende, van hoe groot<br />
belang het ook voor de groote dagbladpers is, dat niet de<br />
eerste de beste, correspondentie-werkzaamheden verricht.<br />
Een waarborg hebben die directies, wanneer ze hun medewerkers<br />
recruteeren uit de vakkundigen.<br />
Zal dit zoo gemakkelijk te volvoeren zijn. Uit eigen<br />
waarneming zou ik willen zeggen: neen. Wie de verslaggevers<br />
van plaatselijke bladen over dit onderwerp spreekt,<br />
zal kunnen vernemen, dat het aanvaarden van een correspondentschap<br />
voor hen dikwijls een vrome wensch moet<br />
blijven, hoe bitter, bitter noodig het ook zijn moge om<br />
een kleine, dringend-noodzakelijke verbetering in hun<br />
finantieele positie te brengen.<br />
De heer FREDERIKS ZOU willen dat de directies bonafide<br />
journalisten als correspondent aanwezen. Misschien<br />
weet deze collega niet dat er aan de groote bladen redacteuren<br />
werkzaam zijn, die met succes hun chefs bewegen<br />
verslaggevers van provinciale bladen te verzoeken de vertegenwoordiging<br />
in hun woonplaats op zich te nemen. Ik<br />
voor mij heb zelfs de overtuiging dat de directies en<br />
hoofd-redacties van de groote dagbladpers hun medewerking<br />
in deze wel willen verleenen. Maar dat is niet voldoende.<br />
Er is nog iets. Vele collega's zijn niet vrij in het<br />
aanvaarden van een correspondentschap. En zal de Kring<br />
met succes hier werkzaam zijn voor de journalisten, dan<br />
moet ook daaraan de aandacht geschonken. Zelfs collega's<br />
— Kringleden beletten hun ondergeschikten — dikwijls<br />
zeer onvoldoende bezoldigd — de geneugten van een<br />
dergelijk correspondentschap te smaken. In een contract<br />
is dit soms vastgelegd. Zij werken dus in de hand dat dit<br />
euvel bestaan blijft, verergert zelfs. Werd het werken<br />
voor een groot blad verboden, wanneer bleek dat de<br />
arbeid voor het eigen blad er onder leed, dan zou deze<br />
maatregel begrijpelijk zijn, maar dit is zeer te betwijfelen.<br />
De misstand, waarover ik hier in navolging van eenige<br />
collega's schreef, is op te ruimen. Niet alleen met medewerking<br />
van de zijde der groote dagbladpers, maar in niet<br />
mindere mate van de leiders der provinciale bladen.<br />
Dat zij mee zullen willen werken om een eind te maken<br />
aan de beunhazerij in de journalistiek!<br />
P. W.<br />
J. W. Heimer.<br />
Het Centrum van 1 December j.1. schreef:<br />
Een bekend, bekwaam en geacht collega in de Nederlandsche<br />
katholieke pers herdenkt vandaag den dag,<br />
waarop hij veertig jaren geleden zijn loopbaan als journalist<br />
begon.<br />
Het is de heer J. W. HELMER, redacteur van De Tijd.<br />
Op 1 December 1873 aanvaardde hij, nog zéér jong,<br />
aan het „eerste en oudste" onzer katholieke dagbladen zijn<br />
werkzaamheid, om een twaalftal jaren later naar de<br />
redactie van ons blad over te gaan, tot hij in 1898 opnieuw<br />
aan De Tijd verbonden werd. Middelerwijl was hij ook<br />
nog voor andere organen werkzaam, verzorgde hij o. m.<br />
een tijdlang den inhoud van de Nederlandsche Katholiek,<br />
een weekblad dat te Weesp verscheen, publiceerde hij<br />
lezenswaardige opstellen in de Katholieke Illustratie, zag<br />
zich belast met de samenstelling van het Dompertje,<br />
' werkte en werkt hij mee aan de Amstelbode, (voorheen<br />
de Morgenpost).<br />
Acttief, schrander en onvermoeid, man van ervaring,<br />
gezond oordeel en nuchter verstand, toegerust bovendien<br />
met voldoende kracht en taaiheid, om de vermoeienissen<br />
van het vak te doorstaan, toonde de heer HELMER zich<br />
een journalist van den echten stempel. De verscheidenheid<br />
van zijn arbeid en de knappe manier, waarop hij die<br />
verscheidenheid betrachtte, bewees, dat hij meer dan één<br />
pijl op zijn boog had. Vermaard waren o.a. in de jaren,<br />
gedurende welke hij aan onze courant verbonden was, de<br />
verslagen van groote politieke vergaderingen, welke in<br />
dien tijd nogal eens „bewogen" konden zijn, of van redevoeringen,<br />
door onze staatkundige voormannen gehouden.<br />
Met name .was het hem een lust, een rede van den<br />
„doctor" in de kolommen van het blad weer te geven en<br />
wel zóó, dat vorm en inhoud beide tot hun volle recht<br />
kwamen.<br />
Hoezeer in de eerste en voornaamste plaats journalist,<br />
wist HELMER nog op ander gebied blijk te geven van zijn<br />
ijver voor de openbare zaak. Bij den opbloei van het<br />
vereenigingsleven liet hij zich niet onbetuigd. In vergaderingen<br />
toonde hij zich, als in de pers, vaardig en slagvaardig.<br />
En dat men hem ook daar acht, dat hij bovendien ook<br />
buiten den kring zijner geestverwanten en geloofsgenooten<br />
gewaardeerd wordt, daarvan kan men het bewijs vinden<br />
in het feit, dat hij zoowel in het bestuur van den Nederlandschen<br />
Journalistenkring, als in dat der Katholieke<br />
Journalistenvereeniging zitting had.<br />
Wanneer we hieraan toevoegen, dat de heer HELMER<br />
ook als joviaal kameraad sinds lang een goeden naam<br />
heeft, dan gelooven wij het beeld van den huidigen jubilaris<br />
geteekend te hebben.<br />
Zeer in het kort en zeer onvolledig.<br />
Maar natuurlijk zijn deze weinige regelen ook niet<br />
bedoeld als een biografie, maar slechts als een woord van<br />
gelukwensching aan den verdienstelijken collega, aan den<br />
oud-redacteur van ons blad, wien het, naar wij hopen,<br />
gegeven moge zijn, nog menig jaar zich met dezelfde<br />
kracht en dezelfde toewijding, als tot dusver, te geven<br />
aan zijne levenstaak: den dienst der katholieke journalistiek<br />
* *<br />
*<br />
Wij, redactie van het Maandblad, sluiten ons van<br />
ganscher harte aan bij de hulde aan collega HELMER<br />
gebracht. Vele collega's, en ook wij, hebben het betreurd,<br />
dat zij niet tijdig met het jubileum van den heer HELMER<br />
bekend zijn geworden. Zij hoorden het eerst, toen het<br />
jubileum achter den rug was. Intusschen bieden wij den<br />
heer HELMER alsnog onze oprechte gelukwenschen aan.<br />
Een persschildwacht.<br />
Onder dezen titel bepleit de Schiedamsche Courant de<br />
organisatie van de drukinktdefensie van Nederland, waarmede<br />
het blad 't volgende bedoelt. „Zoodra er in de
uitenlandsche pers of in de buitenlandsche periodieken<br />
een aanval gedaan wordt op Nederland, op een categorie<br />
Nederlandsche inwoners, handelswaren of handelszaken,<br />
moet die aanval opgeteekend en aan de geïnteresseerden<br />
bekend gemaakt worden. Vervolgens moet er overlegd<br />
worden hoe, door wie en waar de aanvallers bestreden<br />
moeten worden en dan moet die bestrijding worden uitgevoerd."<br />
De zaak is niet nieuw; men herinnere zich de kwestie<br />
van een pers-ambtenaar aan „Buitenlandsche Zaken". En<br />
voorts zoude we onze Schiedamsche collega er op willen<br />
wijzen; dat een taak, als door hem van den „Persschildwacht"<br />
verlangd op economisch gebied reeds door eenige<br />
handelsperiodieken vervuld wordt, terwijl in het algemeen<br />
als zoodanig ook vaak werkzaam is la Gazette de Hollande<br />
die het buitenland voorlicht over Nederland en soms ook<br />
recht zet scheeve voorstellingen, welke nu en dan in de<br />
buitenlandsche pers van Ned. toestanden of aangelegenheden<br />
worden gegeven.<br />
v. M.<br />
Geheime raadsvergaderingen.<br />
Uit De Telegraaf van 18 September:<br />
Gistermiddag te half zes is de gemeenteraad, alvorens<br />
de „Benoemingen" af te handelen, in comité-generaal<br />
gegaan.<br />
De voorzitter deelde mede, dat de besloten zitting was<br />
aangevraagd door de soc.-dem. raadsfractie, met het oog<br />
op de voordracht van B. en W. voor de benoemingen van<br />
leden van het Burgerlijk Armbestuur.<br />
Alvorens dit punt ter sprake te brengen, achtte de<br />
voorzitter zich geroepen zijn leedwezen te uiten over het<br />
feit, dat in Alg. Handelsblad en Telegraaf Donderdag<br />
11 December j.1. niet alleen uitvoerige verslagen van de<br />
geheime raadszitting van Woensdagavond 10 December j.1.<br />
voorkwamen, doch zelfs de stemmingslijsten waren gepubliceerd.<br />
Spr. was medegedeeld, dat verschillende leden<br />
daarover onaangenaamheden hadden ondervonden en hij<br />
betreurde 't dat in die gepubliceerde stemmingslijsten een<br />
enkele onjuistheid was geslopen. Spr. zegt, dat uit den<br />
Raad tot hem het verzoek is gericht, „nu de heele boel<br />
toch in de beide groote Amsterdamsche dagbladen heeft<br />
gestaan" (vroolijkheid), de genomen beslissingen en de<br />
stemmingslijsten in het Gemeenteblad te publiceeren, alsmede<br />
beknoptelijk de overwegingen, die de verschillende<br />
groepen stemmers tegen de voorstellen van B. en W. in<br />
zake de Paleis-Raadhuiskwestie, hebben geleid. Dit was,<br />
naar de meening van enkele raadsleden, die den voorzitter<br />
dit verzoek hadden gedaan, in de krantenverslagen dier<br />
geheime zitting hier en daar niet duidelijk genoeg uitgekomen.<br />
Spr. betreurde ook dat en zegde toe, dat aan het<br />
verzoek zou worden voldaan. In het Gemeenteblad zal<br />
binnen enkele dagen een beknopt résumé van de geheime<br />
raadsvergadering over de Paleis-Raadhuiskwestie verschijnen,<br />
een korte uiteenzetting van de verschillende op<br />
die bijeenkomst tot uiting gekomen gevoelens, benevens<br />
de vermelding der vóór- en tegenstemmers.<br />
De heer Fabius vond het feit der publicaties uit die en<br />
uit andere geheime zittingen ongehoord. Speciaal het verslag<br />
van de jongste geheime raadsvergadering liet niets te<br />
wenschen; 't scheen stenografisch opgeteekend. Wie doet<br />
dat toch? Laten zij, die zich aan die twijfelachtige liefhebberijen<br />
bezondigen, er onder uitkomen. (Groote vroolijkheid).<br />
Er wordt gelachen, meneer de voorzitter! Ik weet<br />
niet, wat voor belachelijks er in deze in-droeve affaire is<br />
gelegen.<br />
De heer Worst achtte het noodzakelijk, den officier<br />
van justitie met het gebeurde in kennis te stellen.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
141<br />
Geroep: Die heeft het te druk met de nog niet-ontdekte<br />
misdadigers. (Hilariteit).<br />
De voorzitter antwoordt den heer WORST, dat in die<br />
bedoelde geheime raadsvergadering niet de wettelijke geheimhouding<br />
is opgelegd en er dus alleen werd gepleegd:<br />
schromelijke, afkeurenswaardige indiscretie.<br />
De heer Nolting wijst er op, dat hij in de verslagen is<br />
genoemd als hebbende méégestemd mèt de socialisten.<br />
Dat is zoo, doch om geheel andere motieven dan die<br />
heeren. Hij wil bevorderen, dat de Koningin in Amsterdam<br />
zal blijven komen en dan in het Paleis op den Dam,<br />
die historische plek, zoodat hij er tegen was, om het Paleis<br />
weer als raadhuis in te richten.<br />
De heer Wibaut verkondigde als zijne meening, dat er<br />
te veel zaken, die het publiek best mag weten, in geheime<br />
zitting worden behandeld. Hij beval aan, na elke geheime<br />
raadszitting aan de pers een communiqué te verstrekken<br />
van het verhandelde en voor het overige de baan vrij te<br />
laten voor het particulier initiatief.<br />
De voorzitter zei ten slotte, dat die ontijdige publicaties<br />
voortkwamen uit de concurrentiezucht der dagbladen. Met<br />
de gemaakte opmerkingen zou rekening worden gehouden.<br />
* #<br />
*<br />
De correspondent van de N. Rott. Crt. schrijft:<br />
„In de eergistermiddag gehouden besloten raadszitting<br />
hebben de voorzitter, burgemeester RöELL, en verschillende<br />
raadsleden hunne verontwaardiging uitgesproken over het<br />
feit, dat van het voorlaatste comité-generaal, — de geheime<br />
raadszitting waarin de Paleis-Raadhuisquaestie is<br />
behandeld (en afgehandeld?) — uitvoerige, haast stenographische,<br />
verslagen in de dagbladen zijn verschenen,<br />
zulks met vermelding van de namen der vóór- en tegenstemmers.<br />
De voorzitter noemde dit, blijkens een van de<br />
uitvoerige verslagen die de beide Amsterdamsche ochtendbladen<br />
ook nu weder van deze beraadslaging-tusschenvier-muren<br />
geven, eene schromelijke, afkeurenswaardige<br />
indiscretie, en mr. WORST achtte -het zelfs noodzakelijk<br />
den officier van justitie met het gebeurde in kennis te<br />
stellen ; een wenk dien de raad niet opvolgde. Ook<br />
wij hebben ons wel eens aan het bovengenoemde euvel<br />
schuldig gemaakt. Maar lokken niet voor een belangrijk<br />
gedeelte de leden van het gemeentebestuur zelven de<br />
journalisten er toe uit? Het getal besloten raadsvergaderingen<br />
neemt onder het bewind van burgemeester RöELL<br />
zeer toe. Allerlei zaken van publiek belang die best het '<br />
daglicht kunnen velen, worden tegenwoordig met gesloten<br />
deuren behandeld. Een merkwaardig voorbeeld hiervan<br />
levert juist die Paleis-Raadhuisquaestie, een vraagstuk dat<br />
duizenden interesseert. Nu de heele boel tóch in de<br />
kranten heeft gestaan zal, aldus de zin van eene mededeeling<br />
van den burgemeester, een officieel verslag in het<br />
Gemeenteblad verschijnen, en dit mede ter verbetering van<br />
sommige fouten in de langs sluipwegen verkregen inlichtingen<br />
der pers. Maar waarom is niet dadelijk daartoe<br />
overgegaan? zou men willen vragen, en waarom wordt<br />
niet altijd deze weg gevolgd, als openbaarheid niet kan<br />
worden geacht te zijn in strijd met het belang der gemeente?<br />
De heer WIBAUT heeft gisteren, in de besloten<br />
vergadering, o. i. het eenig-juiste standpunt ingenomen,<br />
toen hij als zijne meening verkondigde, dat er te veel<br />
zaken die het publiek best mag weten, in geheime zitting<br />
behandeld worden. Hij beval daarom aan, na elke geheime<br />
raadszitting aan de pers een c o m m u n i q u é te verstrekken<br />
van het verhandelde en voor het overige de baan vrij te<br />
laten voor het particulier initiatief. Men stelle zich echter<br />
niet veel van deze officieele communique's betreffende de<br />
geheime raadsvergaderingen voor. Wij vreezen, dat daarin<br />
te dikwijls juist niet zal staan, wat men het liefst zou<br />
weten. Dan blijft het verlangen van de pers geprikkeld.
142<br />
Het meest-afdoende middel om het plegen van onbescheidenheden<br />
te voorkomen blijft: vermindering van het<br />
aantal besloten vergaderingen. De openbaarheid van de<br />
handelingen onzer bestuurscolleges is een eisch des tijds!<br />
Al sedert meer dan eene halve eeuw. En een grondzuil<br />
van ons gemeenterecht." * *<br />
*<br />
Toen het beloofde résumé enkele dagen later in 't<br />
Gemeenteblad verscheen, bleek dat het op een belangrijk<br />
punt onjuist was. Hetgeen de dagbladen aanstonds<br />
hebben medegedeeld.<br />
Een verzoek.<br />
Wij ontvangen volgend verzoek ter plaatsing,:<br />
Het tragische geval doet zich voor, dat een Amsterdamsen<br />
journalist, sedert jaren als berichtgever verbonden aan de<br />
afdeeling Rechtzaken en Reportage van eenige onzer bladen<br />
en nieuwsagentschappen, door een zich langzaam verergerende<br />
blindheid, volslagen ongeschikt is geworden voor<br />
zich en zijn gezin te werken.<br />
De ongelukkige, die den leeftijd van vijftig jaar bereikt<br />
heeft, is tot geen enkelen arbeid geschikt; hij is geheel<br />
zonder geldelijke middelen.<br />
Van verschillende zijden werden in den laatsten tijd<br />
pogingen ondernomen, om hem uit den ergsten nood te<br />
redden; de directie van een der bladen, waarvoor hij<br />
weikzaam was, betaalt hem een weekgeld uit. Dit is evenwel<br />
niet voldoende om dit gezin op de been te houden.<br />
En nu willen de ondergeteekenden trachten het noodige<br />
geld bij elkaar te brengen, teneinde een fondsje te stichten,<br />
waardoor deze hulpbehoevende blinde in staat kan worden<br />
gesteld, zonder te nijpende zorgen, verder te leven. Zij<br />
doen een beroep op uw medegevoel en uw steun!<br />
Adressen voor het in-ontvangst-nemen der giften:<br />
Mr. G. KELLER Jr.,<br />
Hoofdredactie Nieuwsblud voor Nederland.<br />
JAN FEITH,<br />
Redactie Algemeen Handelsblad.<br />
Mej. J. M. J. REESSE,<br />
Keizersgracht 570.<br />
Mej. EVERWIJN LANGE,<br />
Jacob Obrechtstraat 33.<br />
A. M. ROODENBURG,<br />
Nieuwe Kerkstraat 147.<br />
Pers en Justitie.<br />
In 't Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over de<br />
Justitie-begrooting leest men:<br />
„Eenige leden vestigden wederom de aandacht op het<br />
vaak voorkomende feit, dat ter zake van een gepleegd<br />
misdrijf, dat bij de justitie nog in vooronderzoek is, uitvoerige<br />
mededeehngen in de nieuwsbladen verschijnen.<br />
De inhoud dier mededeehngen is vaak van dien aard, dat<br />
er geen twijfel mogelijk is, of beambten der politie hebben<br />
tot het verschaffen dier mededeehngen hunne medewerking<br />
verleend. Men keurde dit ten zeerste af en meende, dat<br />
de ontdekking van den dader dikwijls door zulke persberichten<br />
ook in hooge mate wordt tegengewerkt. Men<br />
zou het niet overbodig oordeelen, indien de Minister door<br />
een algemeene aanschrijving aan justitieele en politiaire<br />
autoriteiten tegen het gesignaleerde misbruik optrad."<br />
De Minister van Justitie antwoordde hierop in z'n Memorie<br />
als volgt:<br />
„Toen in het Voorloopig Verslag over het ontwerp van<br />
M A A N D B L A D<br />
wet van Hoofdstuk IV van de Staatsbegrooting voor het<br />
dienstjaar 1913 dezelfde aangelegenheid werd ter sprake<br />
gebracht, antwoordde de toenmalige ambtsvoorganger van<br />
den ondergeteekende, dat ook hij volkomen de meening<br />
deelde, dat Justitie en Politie niet mogen medewerken<br />
tot het verspreiden in de pers van mededeehngen aangaande<br />
justitieele aangelegenheden, zelfs niet, indienzoo<br />
danige mededeehngen van meer onschuldigen aard zijn,<br />
en dat hij dit zijn gevoelen als algemeen bekend veronderstelde.<br />
Deze zienswijze van zijn ambtsvoorganger<br />
kan de ondergeteekende in het algemeen onderschrijven,<br />
en hij knoopt daaraan de opmerking vast, dat zonder<br />
nadere aanduiding van gevallen, die men op het oog heeft,<br />
eenig optreden van Regeeringswege inderdaad ook thans<br />
niet kan worden verwacht. Mochten duidelijke gevallen<br />
onder zijne aandacht komen, dan zal hij niet schromen<br />
ter zake de noodige maatregelen te treffen. Het verdient<br />
echter als tegenhanger van het betoog in het Verslag wel<br />
vermelding, dat betrekkelijk spoedig na het bovenvermelde<br />
antwoord van Minister REGOUT, uit de kringen van de<br />
dagbladpers de klacht tot de Regeering werd gericht, dat<br />
hare zienswijze tot bedenkelijke gevolgen leidt, terwijl op<br />
het nut eener beperkte, aan regelen gebonden, berichtgeving<br />
werd gewezen. In verband daarmede zoude er<br />
aanleiding kunnen bestaan te overwegen, in hoeverre eene<br />
beperkte, behoorlijk geregelde berichtgeving van justitieele<br />
of politiaire zijde zoude kunnen worden toegelaten. Ten<br />
slotte worde door de leden, in het Verslag aan het woord,<br />
niet over het hoofd gezien, dat de ongewenschte berichten<br />
ook afkomstig kunnen zijn van de getuigen, op wie geen<br />
plicht tot geheimhouding rust."<br />
Indië.<br />
Het Indische Drukpers-reglement.<br />
Op 21 November 1913 heeft de heer prof. mr. G. A.<br />
VAN HAMEL in de Tweede Kamer een redevoering gehouden<br />
over en in verband met het Indische drukpersreglement.<br />
Wij nemen haar over uit den Handelingen:<br />
Mijnheer de Voorzitter! Een herziening van de bepalingen<br />
omtrent de beleediging in verband met de vrijheid van de<br />
drukpers is inderdaad zeer urgent, maar moet van twee<br />
zijden worden bezien; want de tegenwoordige toestand, die<br />
steunt op het stelsel van den ouden Code Pénal — want<br />
daarop komen de in de tegenwoordige strafwetboeken voor<br />
Nederlandsch-Indië opgenomen bepalingen eigenlijk neer —<br />
en daarnaast op het drukpersreglement, geeft aanleiding<br />
eensdeels tot een onvoldoende vrijheid voor hen die bona<br />
fide willen critiseeren, en geeft aan den anderen kant een<br />
veel te slappe en zwakke repressie ten aanzien van hen die<br />
inderdaad niet op juiste, maar op laakbare wijze van de<br />
vrijheid van drukpers en critiek gebruik maken. De tegenwoordige<br />
toestand is voor de goeden te streng en voor de<br />
niet-goeden, om die zachtere uitdrukking maar te bezigen,<br />
voor hen die niet den goeden weg bewandelen, te slap.<br />
De hoofdzaak waarop het bij bepalingen omtrent beleediging<br />
in verband met drukpersvrijheid aankomt is de mogelijkheid<br />
om de waarheid te bewijzen van de ten laste gelegde<br />
feiten in verband met het recht om strafvrij uit te gaan,<br />
wanneer men gehandeld heeft klaarblijkelijk in het algemeen<br />
belang of ter noodzakelijke verdediging. Het systeem, dat<br />
ons tegenwoordige Nederlandsche Strafwetboek op dat punt<br />
huldigt, is in beginsel een uitnemend systeem, een systeem,<br />
dat ook in de practijk, op een enkele leemte na, die ik straks<br />
nog zal aanduiden, inderdaad voldoet. Door het amendement,<br />
dat indertijd door den heer De Beaufort is verdedigd en door<br />
de Kamer is aangenomen bij de behandeling van het Strafwetboek,<br />
is de mogelijkheid om bij een vervolging wegens<br />
smaad voor den rechter alles ter sprake te brengen, alle
feiten die de beklaagde den gesmade heeft ten laste gelegd,<br />
uitgesloten voor zooveel het geldt smaad tegen particulieren,<br />
maar zijn twee groote beginselen ten aanzien van het bewijs<br />
van de waarheid der feiten gehuldigd, in de eerste plaats,<br />
dat men de waarheid der feiten zal kunnen bewijzen wanneer<br />
de rechter oordeelt, dat dat noodig is in verband met de<br />
verdediging: ik heb gehandeld in het algemeen belang, en<br />
in de tweede plaats, dat men de waarheid van de feiten kan<br />
bewijzen wanneer de smaad betrof een ambtenaar handelende<br />
in de uitoefening van zijn bediening. Dat is een uitnemend<br />
systeem. Het hoofdmoment, het zwaartepunt ligt hier natuurlijk<br />
in de critiek van het openbaar gezag, de ambtenaren, de<br />
dragers van het gezag. De wet geeft daarmede aan dengene<br />
die hun een smadelijk feit ten laste legt, de gelegenheid om<br />
zich te beroepen op de waarheid van die feiten. Dat is op<br />
het oogenblik in Indië uitgesloten. De geachte afgevaardigde<br />
uit Öchoterland heeft daaraan reeds met een enkel woord<br />
herinnerd. De oude Code Pénal neemt dan alleen de feiten<br />
voor waar aan wanneer zij bij authentieke akte of vonnis<br />
bewezen zijn. Hier te lande is de bewijsvoering vrijgelaten.<br />
Aan den eenen kant is dus in Indië met het recht gegeven<br />
om bij critiek, scherpe, beleedigende critiek op een ambtenaar,<br />
zich te beroepen op de waarheid van het beweerde, en<br />
daardoor zijn, zooals ik zeide, de goede critici te streng behandeld.<br />
Dat is iets waaronder zij lijden. Zij zijn blootgesteld<br />
aan een veroordeeling ook wanneer zij de waarheid van de<br />
feiten zouden kunnen bewijzen en daarmee, dat zij handelden<br />
in het algemeen belang; want tot bewijs van die waarheid<br />
worden zij niet toegelaten. Dat heeft nu aan den anderen<br />
kant aanleiding gegeven tot een slappe repressie. Uit vrees<br />
om te streng te zijn is men in den laatsten tijd bij de<br />
repressie van dergelijke drukpersdelicten vrij slap opgetreden,<br />
en daarvan is het gevolg, dat zij die eigenlijk mala fide zijn,<br />
of te roekeloos, te onvoorzichtig, die niet de ernstige precauties<br />
in acht nemen, die de wetgever wil dat men bij zijn<br />
critiek van de daden der ambtenaren in acht neemt, eigenlijk<br />
maar volle vrijheid hebben te spreken, omdat zij niet<br />
behoeven te vreezen zwaar door de repressie te worden<br />
achterhaald. Zij zijn vrij zeker, niet, of althans zeer slap te<br />
zullen worden vervolgd.<br />
Die beide zijden van de quaestie zijn uitnemend ontwikkeld<br />
en uit elkaar gehouden in een artikel m De Locomotief<br />
van 5 Juli 1913, waar met zooveel woorden wordt gezegd:<br />
„Het drukpersreglement en art. 284 Strafwetboek (dat is<br />
het oude artikel van den Code Pénal), waardoor het wordt<br />
beheerscht, blijven een gevaar voor wie te goeder trouw zijn,<br />
en blijven ook onder de bestaande jurisprudentie een gunstige<br />
kans bieden voor wie den laster dient."<br />
Deze te strenge en deze te slappe zijde van de tegenwoordige<br />
regeling, die geheel in averechtschen zin dit onderwerp<br />
dus eigenlijk beheerschen, deze misstand zal worden<br />
weggenomen zoodra men een systeem huldigt, dat in ons<br />
Wetboek van Strafrecht is neergelegd en dat, wij hebben het<br />
in de Memorie van Antwoord gelezen, ook in de intentie<br />
ligt in het nieuwe strafwetboek op te nemen.<br />
Nu zou ik echter nog op een kleine leemte willen wijzen,<br />
die naar mijn bescheiden meening op dat punt onze wetgeving<br />
vertoont en die door de heeren samenstellers van het<br />
wetboek voor Indië dus zou kunnen worden vermeden. Die<br />
leemte betreft, ik herhaal het, het nu behandelde hoofdpunt,<br />
de bepalingen omtrent de toelaatbaarheid van het bewijs van<br />
de waarheid der feiten, wanneer het een ambtenaar geldt en<br />
wanneer het betreft een beroep op het gehandeld hebben in<br />
het algemeen belang. Deze bepalingen immers gelden alleen<br />
bij smaad, en misschien was dat ook hetgeen de geachte<br />
afgevaardigde uit Schoterland bedoelde, toen hij mij zooeven<br />
interrumpeerde, zij gelden alleen dan wanneer een bepaald<br />
feit, un fait précis naar de oude Eransche jurisprudentie, is<br />
ten laste gelegd en gelden volstrekt niet ingeval men te<br />
doen heeft met het misdrijf van enkele zelfs grove beleediging,<br />
die echter niet het karakter van smaad vertoont. Wat<br />
is nu practisch dikwijls het verschil tusschen die beide<br />
delicten?<br />
Dat die bepalingen niet gelden bij beleediging is uitgemaakt<br />
door den Hoogen Raad bij herhaalde beslissingen<br />
en is ook voor gegronde tegenspraak niet vatbaar. En wat<br />
is nu eenvoudige beleediging? Dat is elke beleediging in het<br />
openbaar of in een toegezonden brief iemand aangedaan,<br />
welke niet bestaat in smaad, welke dus niet inhoudt de tenlastelegging<br />
van een fait précis. Maar nu is de vorm, waarin<br />
zoodanige eenvoudige beleediging gegeven wordt, dikwijls<br />
van dien aard dat implicite wel zekere handelingen worden<br />
ten laste gelegd, maar niet zekere bepaaldelijk aangeduide<br />
handelingen.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong> 143<br />
Ik zal een voorbeeld geven, dat de zaak, dunkt mij,<br />
duidelijk maakt. Wanneer men een ambtenaar van omkoopbaarheid<br />
wil beschuldigen, kan men zeggen: hij heeft zich<br />
toen en toen voor die bepaalde plichtsverzaking laten omkoopen,<br />
maar men kan ook zeggen: die mijnheei is omkoopbaar.<br />
Wanneer men het laatste zegt, gebruikt men een uitdrukking<br />
die zeer zeker in zich bergt de ten-laste-leggmg<br />
van handelingen. Men zegt: ik heb de feiten niet genoemd,<br />
maar er zijn verschillende feiten of er is althans één feit<br />
van omkoopbaarheid ten laste te leggen aan dien man. Nu<br />
wordt zoo iemand, die een ambtenaar op deze laatstgenoemde<br />
wijze beschuldigd heeft van omkoopbaarheid, voor den rechter<br />
gedaagd, en wanneer hij zegt tot den rechter: ik zou mijn<br />
beschuldiging graag willen bewijzen, ik zou verschillende<br />
feiten willen aanvoeren, die de omkoopbaarheid aantoonen<br />
en waarvan ik het bewijs zou kunnen leveren, dan antwoordt<br />
de rechter: dat is u nu niet toegestaan, gij hebt met bepaalde<br />
feiten genoemd, gij hebt een uitdrukking gebruikt waarin<br />
misschien verschillende handelingen geïmpliceerd zijn, maar<br />
dat is juridisch niet smaad doch beleediging en bij beleediging<br />
wordt u tot dat bewijs niet toegelaten; gij zijt in ieder<br />
geval strafbaar en verder onderzoek is uitgesloten.<br />
Het is in de practijk hei haalde malen gebleken, dat beklaagden<br />
van zoodanig antwoord verbluft stonden. Wanneer<br />
zij voor den rechter gebracht worden ter zake van een dergelijken<br />
vorm van beleediging, wordt hun de mond gesnoerd.<br />
De rechter beroept zich op art. 266 van het Strafwetboek en<br />
op de rechtspraak van den Hoogen Raad. Zij hebben niets<br />
meer te zeggen, terwijl indien zij reeds in hun beleedigend<br />
artikel de feiten nominatim hadden genoemd, zij tot het<br />
bewijs van de waarheid wel zouden worden toegelaten. Dit<br />
onderscheid ontgaat aan het rechtsgevoel van de menschen;<br />
zij zeggen: ik heb een algemeene uitdrukking gebruikt, omdat<br />
ik verschillende feiten heb en die feiten zal ik u voorleggen.<br />
Maar dit mogen zij dan niet doen.<br />
Ik meen daarom, dat indien men voor Indië de bepalingen<br />
van ons Wetboek van Strafrecht wil overnemen — wat men<br />
zeker zal doen —, men goed zal doen aan deze kleine aanvulling<br />
zijn aandacht te wijden en te overwegen of het niet<br />
goed ware, een bepaling op te nemen van deze strekking,<br />
dat wanneer een gewone beleediging in zoodanigen vorm is<br />
geuit, dat zij inhoudt de aantijging van handelingen, men<br />
evengoed toegelaten wordt tot het bewijs van de waarheid<br />
als indien men in het beleedigend artikel dadelijk de bepaalde<br />
feiten zou hebben genoemd. Dit geldt natuurlijk niet<br />
wanneer men qualificaties heeft gebezigd, van iemand heeft<br />
gezegd: hij is een schurk; maar alleen indien men zoodanigen<br />
vorm gebruikt, dat de beleediging noodwendig de aantijging<br />
van handelingen impliceert. Ik geloof inderdaad, dat onze<br />
wetgeving op dat punt aanvulling behoeft en dat, indien zou<br />
worden overgegaan tot een herziening, daarop van vele<br />
zijden zou worden aangedrongen.<br />
Een herziening van de bepalingen omtrent beleediging en<br />
drukpersvrijheid is dus een van de gewichtigste punten die<br />
om een spoedige oplossing vragen. De geestelijke stroomingen<br />
van Indië worden zoodanig beheerscht door de pers — wij<br />
hebben dit ook weer gezien in hetgeen laatstelijk is voorgevallen<br />
—, dat het in Indië meer dan ergens elders misschien<br />
noodig is, op dit punt een gezond systeem van strafwetgeving<br />
te huldigen en het onbeholpen systeem dat al van<br />
1810 dagteekent zoo spoedig mogelijk te verlaten."<br />
Officieeie zorg voor de pers.<br />
De Locomotief schrijft:<br />
Onder Van Heutz is een proef genomen met een ambtelijken<br />
inlichtingdienst voor de pers. De organisatie is,<br />
voor zoover ons bekend, formeel nooit-opgeheven, maar<br />
het leven is er toch uit. Het is trouwens nimmer levenskrachtig<br />
geweest. Er werd door de pers meer van verwacht<br />
dan de regeering kon geven.<br />
Een officieel persbureau zal, meenen wij, alleen kunnen<br />
slagen, indien het zijn taak duidelijk begrenst, zoodat de<br />
pers weet, waarop zij aanspraak heeft. Veel zal zulk een<br />
officieeie journalistiek niet kunnen geven. De regeering<br />
moge in een of ander blad haar vertrouwde zoeken en<br />
vinden om dan een stil pershuwelijk te sluiten, waarin<br />
beider overtuiging en belang in elkaar opgaan, maar<br />
polygamie zal hier ook aan de regeering zijn onthouden.
144<br />
De pers zal alles willen weten, de regeering niet alles<br />
kunnen vertellen en de houding zoowel van de pers als<br />
van de regeering zal er niet zuiverder op worden, de<br />
verhouding tusschen beide niet juister.<br />
Beter resultaat zou van een ofiicieelen pers-dienst zijn<br />
te verwachten indien de werkwijze al dadelijk streng<br />
omschreven werd en dan beperkt tot die inlichtingen,<br />
welke alle vermoedens van achterhoudendheid of partijstellen<br />
uitsluiten. Alleen die gegevens moeten dan worden<br />
verschaft, welke de pers voor de vorming van een vrij<br />
en gedocumenteerd oordeel niet kan ontberen. De regeering<br />
kan, neemt zij bijzondere maatregelen, of bepaalt zij<br />
voor bijzondere voorvallen haar houding, zonder bezwaar<br />
haar overwegingen aan de pers mededeelen. Zooals in de<br />
Javasche Courant verslag werd gegeven van de audiënties,<br />
aan de besturen van I. P. en S. I. verleend, zou de<br />
regeering, iets verder gaande, zich direct tot de pers kunnen<br />
wenden, indien hierdoor misverstand omtrent haar voornemens<br />
of inzichten kan worden voorkomen.<br />
Een officieele persdienst zou vooral vruchtbaar kunnen<br />
werken, met de verschaffing van toelichtingen op in de<br />
Jav. Courant en het Staatsblad verschijnende ordonnanties.<br />
Wij hebben er al vroeger op gewezen, hoe het thans<br />
voorkomt, dat vaak belangrijke besluiten — belangrijk in<br />
algemeenen zin of voor direct betrokkenen — buiten de<br />
pers blijven of zóó in de bladen komen, dat de juiste<br />
beteekenis van den maatregel er niet uit te voorschijn<br />
komt. Dat kan nu moeilijk anders. Bijna elk Staatsblad<br />
verwijst naar een reeks vroegere, en Indische dagbladredacties<br />
vinden ten eenenmale geen tijd om zich van het<br />
eene Staatsblad naar den muur van het andere te laten<br />
zenden en dan nog vele malen heen en weer, om niet<br />
zelden tot het resultaat te komen, dat de zaak die moeite<br />
niet waard is geweest.<br />
Maar al ware de uitkomst nuttiger, de krantenman hier<br />
kan de uren, welke een ontginning van de Jav. Ct. hem<br />
dagelijks zou kosten, niet missen en is daarom gedwongen,<br />
of de Jav. Ct. „onvertaald" of veel ander werk ongedaan<br />
te laten. Wij gelooven het een algemeen belang, dat van<br />
regeeringswege wordt tegemoet gekomen en dat kan<br />
zonder veel bezwaar geschieden. De ambtenaar, die aan<br />
de ordonnanties of beschikkingen heeft gewerkt, het<br />
onderwerp dus meester is en dan ook wegwijs in het<br />
woud van Staatsbladen, waaruit zijn werk te voorschijn<br />
kwam, zou zonder bijzondere moeite op elke in de Jav.<br />
Ct. verschijnende ordonnantie of beschikking een beknopte<br />
toelichting kunnen geven, waaruit de strekking van den<br />
maatregel den buitenstaander helder wordt. Niet alleen<br />
de pers zou hiermee gediend zijn, maar óók het publiek<br />
en de regeering niet minder.<br />
Hoe gaat het nu? Het bestaan van het verschrompelde<br />
persbureau wordt alleen nog gevoeld uit de z.g. „korte<br />
verslagen" uit de Buitenbezittingen, waarvan de onbeduidendheid<br />
gemeenlijk de kortheid overtreft. Verder krijgen<br />
de bladen de officieele benoemingen en mutaties, waarvan<br />
het meerendeel reeds dagen te voren werd gepubliceerd,<br />
en ten slotte krijgen we nog een lijstje gouvernementsmededeelingen,<br />
waarvan de gemiddelde waarde kan worden<br />
beseft uit een voorbeeld, dat de jongst ontvangene geven<br />
met de volgende tijding: Er is een ordonnantie vastgesteld<br />
tot wijziging van de toelatingsordonnantie." Het schijnt,<br />
dat deze ontboezeming den schrijver eenigerlei bevrediging<br />
geeft; overigens heeft de krant en niemand er iets aan.<br />
Komt straks de Jav. Ct. met de ordonnantie zelve, dan<br />
moet er weer in de staatsbladen gegraven worden.<br />
Er is, met vermijding van de eigenaardige moeilijkheden,<br />
nog wel een officieele persdienst mogelijk, welke meer en<br />
ook beter kan geven dan thans door de bladen wordt<br />
genoten.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
Journalisten naar Atjeh.<br />
In het Bataviaasch Nieuwsblad wijst een schrijver (R.)<br />
er op dat ook de Indische pers zich schijnbaar weinig van<br />
Atjeh aantrekt, enkele uitzonderingen daargelaten:<br />
„Een correspondent van de Sumatra Post heeft den<br />
groot zedelijken moed gehad zich te uiten over wat hij<br />
meende te hebben waargenomen — wij zeggen „moed",<br />
want zoo waarlijk als wij hopen 17 November a.s. onze<br />
herkregen onafhankelijk te herdenken, zoo zeker komt<br />
men er te Langsa achter wie de onverlaat is en zoo zeker<br />
gaat hij eruit!"<br />
Maar hij vindt dit sporadisch geschrijf niet genoeg, hij<br />
acht het niet de taak van de pers om te wachten. De<br />
Fransche publicist wacht geen halven dag, wanneer er in<br />
Marokko iets niet in den haak is ... .<br />
Wat er dan gedaan moet worden?<br />
„Het spreekt vanzelf, dat daarheen geen officieel vertegenwoordiger<br />
van een dagblad kan worden gedirigeerd;<br />
dien vergaat het als Van Kol op zijn eerste reis, toen een<br />
keurige „mise en scène" als bij zwijgende overeenkomst<br />
was verzorgd. Hoe het dan wél moet, behoeft niet nader<br />
te worden uiteengezet — dat weten geroutineerde journalisten<br />
zelf wel. Maar deze lijdzame houding mag niet<br />
worden volgehouden."<br />
Anders zal men de Indische pers kunnen verwijten, dat<br />
zij in haar plicht is te kort geschoten. En men zal haar<br />
bespotten, omdat zij zich tevredenstelde met „mooie<br />
speeches", waar „waarheid zoeken" ten koste van alles<br />
op haar weg had gelegen.<br />
Tot zoover het Bat. Nieuwsblad.<br />
Het TV. v. d. D. v. N. I. teekent hierbij aan:<br />
„Het blad vergeet één ding. „Ten koste van alles naar<br />
waarheid zoeken" klinkt heel aardig. En wij hebben eens<br />
eene correspondentie uit Koeta Radja geplaatst over hoogst<br />
verkeerde dingen, die uitgehaald zouden zijn door zekeren<br />
sergeant, door een voorletter aangeduid.<br />
Wegens het opnemen van die correspondentie<br />
kreeg onze hoofdredacteur veertien dagen gevangenisstraj<br />
plus zooveel honderd gulden proceskosten.<br />
Naar de waarheid van het den militair ten laste gelegde<br />
mocht ter terechtzitting geen onderzoek worden<br />
gedaan. Getuigen mochten daaromtrent niet worden gehoord!<br />
Dat verbood de Wet!<br />
De Wet, die vriendelijke Wet, beschermt zulke menschen<br />
en vervolgt hun aanklagers, veroordeelt den goeden burger<br />
die in het algemeen belang op misstanden wijst.<br />
Weet het Bat. Nbl. wat zulk een goed burger zégt,<br />
nadat hem dit eenige malen is overkomen?<br />
— Stik! zegt hij, „ga maar op je eigen gelegenheid te<br />
gronde; jelui willen niet anders!"<br />
* Journalisten naar Atjeh? Maar als ze vertelden wat ze<br />
er zagen, kregen zij levenslang. Parbleu: voor het opnemen<br />
van een min-prettigen brief over 'n sergeant is het<br />
tarief een halve maand; reken zelf maar uit wat er van<br />
zou komen als men eigen indrukken gaf over een generaal.<br />
Nog eens: er wordt in dit lichtelijk idiote land immers<br />
geen onderzoek naar de waarheid van beschuldigingen<br />
toegelatenl Weinou dan!<br />
Als wij Indië ooit verliezen, zal het zijn door bestendiging<br />
der stompzinnige wetsbepalingen omtrent de drukpers,<br />
met name door het verbod om de waarheid van het in<br />
het algemeen belang geschrevene op rationeele manier te<br />
bewijzen.
Buitenland.<br />
De Pers in den Duitsehen Rijksdag.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
Wij lezen in De Nieuwe Courant:<br />
De manier, waarop men bij de verbouwing der Eerste<br />
Kamer gemeend heeft te kunnen omspringen met de<br />
vertegenwoordigers van de pers, die er werken moeten,<br />
doet de vraag stellen, hoe is het elders. En dan denkt<br />
men in de eerste plaats aan die arbeidsgelegenheden<br />
voor de parlementaire pers, die in de laatste 10 of 20<br />
jaren zijn tot stand gekomen. Immers hier heeft thans een<br />
verbouwing plaats gehad, die de mogelijkheid schiep<br />
voor de parlementsjournalisten een goede arbeidsgelegenheid<br />
te maken. Maar zelfs als men daarmede geen rekening<br />
wil houden en denkt aan den toestand zooals die is in<br />
het Palais Bourbon en het Lnxembourg in Parijs, waar<br />
geen gelegenheid is geweest deze laatste jaren den toestand<br />
voor de journalisten te verbeteren kan een vergelijking<br />
niet ten voordeele van de „inrichting" in het gebouw der<br />
Eerste Kamer uitvallen, al ware het alleen maar, omdat de<br />
ginds bestaande tekorten aan arbeidsgelegenheid in de<br />
eigenlijke kamer der journalisten (die trouwens belangrijk<br />
beter is dan die in de Eerste Kamer) wordt gecompenseerd<br />
door de mogelijkheid in de voorzalen van de eigenlijke<br />
vergaderzaal te werken en menschen te spreken.<br />
In Berlijn zijn èn de Rijksdag èn de ruggelings tegen<br />
elkaar aangebouwde vergaderplaatsen van den Landdag,<br />
het Herrenhaus en ,het Abgeordnetenhaus producten van<br />
deze eeuw. Men zal ook geen overdreven eerbied voor<br />
de pers veronderstellen bij de Duitsche en Pruisische<br />
ambtenarij, die met den bouw dezer parlementen was<br />
belast, maar de manier waarop men daar den journalisten<br />
het verblijf veraangenaamt is voorbeeldig.<br />
De > beide Huizen van den Pruisischen Landdag zijn<br />
tegen elkaar aangebouwd, dat vereenvoudigde den dienst<br />
in het algemeen, er was maar één vergaderkamer noodig<br />
voor de ministers, maar één stel keukens voor het<br />
restaurant en ook maar één werkinrichting voor de pers,<br />
die van beide perstribunes bereikbaar is en met beide<br />
op dezelfde verdieping ligt. Die tribunes al terstond hebben<br />
goede afsluitbare lessenaars voor berging van het materiaal<br />
aan gedrukte stukken enz. dat men niet telkens mee naar<br />
huis behoeft te nemen. Maar achter die tribunes zijn een<br />
aantal werkkamers, de groote bladen en de „Parlamentarische<br />
Correspondenzen" hebben daar hun machineschrijvers<br />
of schrijfsters zitten, aan welke een stenografisch<br />
opgenomen verslag kan worden gedicteerd. Er zijn een<br />
aantal telefooncellen, waarvan er enkele direct met het<br />
Fernamt, het intercommunale telefoonkantoor zijn verbonden,<br />
er is een kamer waar de voornaamste couranten ter lezing<br />
liggen, de couranten zenden ze gaarne, immers wie vrije<br />
exemplaren van zijn blad aan het bureau van den Landdag<br />
zendt, krijgt daatvoor in ruil de „Kamerstukken", agenda<br />
etc.<br />
Hetzelfde beginsel is op veel royaler schaal in den<br />
Rijksdag toegepast.<br />
Daar heeft de pers negen werkkamers tot haarbeschikking,<br />
waarvan er drie onmiddelijk achter de tribune zijn gelegen<br />
en de andere een etage hooger. Daarnaast is er in het<br />
onmiddellijk aan de tribune grenzend postkantoor nog<br />
een gelegenheid tot het schrijven van telegrammen en<br />
dergelijke. Op beide etages zijn tezamen een twintigtal<br />
telefooncellen voor de pers, waarvan er vele direct met<br />
het Fernamt zijn verbonden. Bij die telefooncellen staat<br />
voor degenen, die op een aansluiting wachtend willen<br />
werken een groote tafel met schrijfgerei waaromheen een<br />
tiental stoelen.<br />
145<br />
Maar van de meeste beteekenis is de groote leeszaal,<br />
waarin behalve een reusachtige leestafel met gemakkelijke<br />
stoelen, in een gazellige hoek met een groote ronde canapé<br />
nog een zes- of achttal schrijftafels elk voor vier personen<br />
met een electrische lamp daarboven, met papier in verschillend<br />
formaat, enveloppen, vloei etc. Daar vindt men<br />
behalve een zeer groot aantal Duitsche en vreemde bladen<br />
de laatste jaargangen der Handelingen, die men eventueel<br />
zou willen raadplegen.<br />
Op de verdieping daarboven is een goed café tevens<br />
restaurant, terwijl bovendien de zitjes in de wandelhallen<br />
beneden geenzins uitsluitend voor de Rijksdagleden zijn,<br />
maar behalve journalisten, die er met leden spreken, ziet<br />
men er ook herhaaldelijk journalisten onder elkaar in<br />
gesprek in de diepe Clubsessel rondom de ronde tafels.<br />
De eigenlijke conloirs betreden hier echter ook de gepriviligeerde<br />
persmannen niet.<br />
In de beide Huizen van den Pruisischen Landdag is het<br />
trouwens ook gewoonte, dat de persmenschen die hun<br />
relaties met leden van den Landdag willen gebruiken om<br />
informaties in te winnen, zich in de wandelhal ophouden.<br />
En daarin is niets van een gunst, de heeren verraden<br />
alleen een zeer juist besef van wat voor hun de publiciteit<br />
waard 'is.<br />
Rechtzaken.<br />
Het persdelict in Suriname.<br />
Den len November zou voor het Hof van Justitie dienen<br />
de zaak van William Kraan, redacteur-uitgever van De<br />
West, geboren te Londen, oud 34 jaar, beschuldigd van<br />
aanranding van het gezag of beleediging van den gouverneur,<br />
door middel van eenige zinsneden van een artikel<br />
in De West van 9 September j.1.<br />
Het Hof van Justitie was samengesteld uit mr. P. Carst,<br />
waarnemend president, mr. J. van Praag en mr. P. A. A.<br />
Bucaille, tijdelijke leden, openbaar ministerie, mr. G. van<br />
Flier, advocaat-generaal. De West heeft er een extra-nummer<br />
aan gewijd.<br />
Beklaagde ontkent de bedoeling te hebben gehad den<br />
gouverneur te beleedigen.<br />
Pres.: De bedoeling van uw artikelen was dus, om den<br />
goeverneur te dwingen heen te gaan?<br />
BekL: Ja zeker! En de ander ook!<br />
Pres.: Ik zal u 't zwijgen moeten opleggen. Het komt<br />
niet te pas, om hier op dien toon in 't wilde uit te roepen:<br />
en de andere ook!<br />
BekL: Ik ben van oordeel, dat een aanblijven van den<br />
gouverneur en den procureur-generaal, in strijd is met het<br />
algemeen belang, en ik zal mijn strijd tegen dit tweetal<br />
voortzetten zoolang ik kan.<br />
Pres.: Critiek is geoorloofd, maar het bezwaar geldt<br />
hier den vorm.<br />
BekL: In de kranten in Nederland heb ik dikwijls nog<br />
scherper critiek gelezen op ministers.<br />
Pres.: Dit is een ander geval. De personen van de<br />
ministers loopen daar niet zoo in 't oog als de gouverneur<br />
in een kleine kolonie. Een intelligent persman als u,<br />
behoeft niet critiek uit te oefenen op een wijze waardoor<br />
de gouverneur aan de minachting van onontwikkelde<br />
personen kan worden blootgesteld.<br />
BekL: Ik vind het onlogisch om in een kleine kolonie<br />
andere eischen te stellen aan de critiek. Waar blijft de<br />
consequentie? Als het land nog kleiner was zou men<br />
heelemaal geen critiek meer mogen oefenen, omdat men<br />
elkander dagelijks op straat ontmoet.
146<br />
Pres.: Blijft u er bij, niet het oogmerk te hebben om te<br />
beleedigen?<br />
BekL: Ja.<br />
Uit het requisitoir van het O. M. teekenen wij aan, dat in<br />
de gewraakte zinsnede, uit het hooger bedoelde artikel in<br />
De West de eerbied voor het gezag uit het oog is verloren.<br />
Critiek, zelfs scherpe critiek is geoorloofd, maar moet zich<br />
bepalen tot de feiten en mag niet ontaarden in onhebbelijkheid,<br />
in een aantasting van personen. Mr. van der<br />
Flier zeide, dat 't hier was een persoonlijke aanval, een<br />
noodelooze aantijging, een schelden op den drager van<br />
het hoogste gezag, om daarvan het publiek te laten<br />
smullen. Dit was niet het dienen van het algemeen belang,<br />
maar een aantasten van de eer van de gouverneur. Van<br />
verzachtende omstandigheden kan in dit geval geen sprake<br />
zijn. Concludeerende, requireerde het openbaar ministerie<br />
schuldig verklaring wegens aanranding van de waardigheid<br />
van het gezag, en veroordeeling deswege tot anderhalf<br />
jaar gevangenisstraf en in de kosten van het geding.<br />
Hierna was de beklaagde aan het woord, die, daar hij<br />
zich niet van rechtskundigen bijstand had voorzien, zijn<br />
verdediging zelf voordroeg. Hij kwam tot de slotsom, dat<br />
voor den gouverneur dezelfde vorm van critiek geldt, als<br />
voor elk burger. De gouverneur heeft, wanneer critiek<br />
wordt uitgeoefend, aanspraak om behandeld te worden<br />
met dezelfde onderscheiding, — niet minder, maar ook<br />
niet meer — als elk ander staatsburger. Hij zeide voorts<br />
nog, overtuigd te zijn, dat de grootste hinderpaal voor<br />
den vooruitgang der kolonie op dit oogenblik te zoeken<br />
is in de volslagen onbekwaamheid van het bestuur. Zijn<br />
oordeel over deze bestuursdaad (de ingestelde strafvervolging<br />
tegen beklaagde) meent hij toch op goede gronden<br />
te kunnen verdedigen.<br />
Volgens het regeeringsreglement van Suriname, moeten<br />
onze wetten zooveel mogelijk in overeenstemming zijn<br />
met die van Nederland, en artikel 8 gelast dat er vrijheid<br />
van drukpers zal bestaan in Suriname, nader in bijzonderheden<br />
te regelen bij koloniale verordening. Opvolgende<br />
besturen in Suriname hebben die nadere regeling verzuimd,<br />
zoodat ten aanzien van de drukpers hier nog steeds<br />
gelden de verouderde bepalingen eener wet van 1839 en<br />
1840, ontworpen in een tijd toen de regeering nog vaak<br />
haar kracht zocht in onderdrukking van vrije critiek. De<br />
hoogste wet in de kolonie, kent ons dus de vrijheid van<br />
drukpers toe, maar plichtverzuim van het bestuur is oorzaak^<br />
dat dit schoone beginsel niet nader is uitgewerkt in de<br />
lagere wetten, die toegepast worden bij strafrechterlijke<br />
vervolgingen. Welk een indruk maakt nu een bestuur, dat<br />
aan eigen plichtsverzuim het formeele recht ontleent om<br />
een strafvervolging in te stellen, die in strijd is met het<br />
beginsel van het regeeringsreglement? Formeel had het<br />
bestunr wellicht het recht daartoe, maar zedelijk heeft het<br />
door die daad zichzelf veroordeeld.<br />
Later wees de president bij interruptie den beklaagde<br />
er op, dat hij blijkbaar in dwaling verkeert. De vervolging<br />
geschiedde niet wegens de critiek, maar om de wijze van<br />
critiek. De beklaagde heeft een onjuiste opvatting omtrent<br />
de vrijheid van drukpers. Als deze zaak voorbij is, dan<br />
zou hij het hem dat wel eens uitleggen. Er bestaat groote<br />
vrijheid van drukpers in Suriname, juist omdat die niet<br />
gebonden is door een regeling bij koloniale verordening,<br />
die die vrijheid zou beperken.<br />
Na repliek van het O. M. dat geheel zijn zienswijze<br />
handhaaft, en dupliek van beklaagde, werd de zitting<br />
gesloten en de uitspraak bepaald op Zaterdag 8 November.<br />
* *<br />
*<br />
Bekl. is, gelijk men weet, veroordeeld tot 3 maanden<br />
gevangenisstraf, doch kreeg direct, en niet op verzoek,<br />
van den gouverneur gratie.<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
Persdelicten.<br />
„De „revolver"-journalist Steinthal, die wegens beleediging<br />
van graaf Hülsen-Haseler, den intendant-generaal van de<br />
keizerlijke schouwburgen, te Berlijn tot een jaar gevangenissüaf<br />
is veroordeeld, was reeds in de voorloopige<br />
hechtenis ziek geworden. Op verzoek van zijn advocaat,<br />
heaft het hof nu besloten, hem tegen een borgstelling van<br />
20.000 mk. uit de gevangenis te ontslaan.<br />
* *<br />
*<br />
Dezer dagen is door de schepenrechtbank te Dresden<br />
een persdelict behandeld, waarin de gescheiden kroonprinses<br />
van Saksen, mevrouw Toselli, een rol speelde.<br />
De Dresdener correspondent van de Berliner Lokal<br />
Anzeiger, dr. Bandman, had namelijk een eisch tot schadeloosstelling<br />
wegens beleediging ingediend tegen den uitgever<br />
der Dresdener Revue, Wolf Pötzler, en den vertegenwoordiger<br />
van verschillende buitenlandsche bladen, Alfred<br />
Meiszner. Eersgenoemde had in den nacht van 30 Mei 1.1.<br />
dr. Bandman, bij wijze van scherts, telefonisch medegedeeld,<br />
dat de Berliner Lokal Anzeiger van zijn correspondent te<br />
Mainz bericht had ontvangen, dat mevrouw Toselli weer<br />
op weg was naar Dresden en daar nog denzelfden nacht<br />
zou aankomen. Dr. Bandman had deze mededeeling geloofd<br />
en minister von Eckstadt midden in den nacht hiervan<br />
telefonisch op de hoogte gesteld. Onmiddellijk hierop<br />
waren door de Dresdener autoriteiten maatregelen genomen<br />
om de ex-kroonprinses te ontvangen en haar weer terug<br />
te zenden. Den volgenden ochtend bleek, dat men zich<br />
noodeloos ongerust had gemaakt. Na een langdurige zitting<br />
werd Pötzler tot 80 mark en Meiszner tot 40 mark boete<br />
veroordeeld. In de motiveering van het vonnis werd<br />
aangevoerd, dat de scherts in dien zin nadeelige gevolgen<br />
had gehad, dat te Dresden in de hoogste kringen groote<br />
ongerustheid werd gewekt.<br />
* *<br />
*<br />
Voor het „Schaffen gericht" (Gezworenen-rechtbank) te<br />
München had zich, naar wij in de Tel. lezen, te verantwoorden<br />
de redactie van de Bayerische Kurier, het<br />
hoofdorgaan der Beiersche Centrumspartij, wegens beleediging<br />
van den sociaal-democraat Witti, die in zijn functie<br />
van onder-voorzitter der Münchener gemeenteraad een<br />
uitnoodiging van den prins-regent Ludwig, den 29 September<br />
aan de hoftafel deel te nemen, had aangenomen.<br />
Witti had bij het aannemen der voorzitters-benoeming<br />
verklaard, ook de representatie-plichten, aan zijn ambt<br />
verbonden, te zullen waarnemen, en toen de regent de<br />
landbouwtentoonstelling op het October-feest bezocht en<br />
in de raadstent op de feestplaats een kleine maaltijd<br />
plaats had, was het voor den 2den voorzitter der gemeenteraad<br />
niet mogelijk door afwezigheid te schitteren, 's Avonds<br />
waren de gemeentebesturen in het paleis ter tafel genoodigd,<br />
en daar de regent uitdrukkelijk den wensch had uitgesproken<br />
ook Witti als zijn gast te zien, was deze daar ook verschenen,<br />
waarbij de regent hem herhaaldelijk in het<br />
gesprek betrok.<br />
De Bayerische Kurier bespotte dezen rooden hofgang<br />
en schreef o. a.:<br />
„De vrijheidshoed heeft hij natuurlijk thuisgelaten en<br />
ook de roode das en in plaats daarvan hooge hoed en<br />
witte das genomen. De sociaal-democratische utensiliën<br />
worden weer gedragen als men ten „volke" gaat, om daar<br />
de heerschenden te storten. De „partijgenooten" staan in<br />
hun „beginselvastheid" niet ver meer af van de liberalen<br />
en vrijzinnig-democraten, die in hun beroemde trots voor<br />
koningstronen met ingehouden adem naar een orde of<br />
titel loeren. Wat wel de sociaal-democraten van de oude
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
garde over die bordlikkerij van de Münchener „revisionist"<br />
zullen zeggen?"<br />
En in een ander bericht schreef het blad:<br />
„De regent moet met zijn sociaal-democratische kostgangers<br />
a la Witti rekening houden en hun een goed<br />
maal bij de hoftafel voorzetten, want hij kan niet riskeeren,<br />
dat zijn sociaal-democratische gasten achteraf ontevreden<br />
in de Münchener Post aanmerkingen moeten maken op<br />
de armelijkheid van het munu, dat bij de sociaal-democratische<br />
feesten veel rijkelijker is, dan in het paleis."<br />
De heer Witti klaagde het blad wegens beleediging aan<br />
en het gericht, dat o. a. de beide burgemeesters als<br />
getuigen hoorde, veroordeelde de hoofdredacteur der B. K.<br />
tot 150 mark boete of 15 dagen hechtenis en publicatie<br />
van het vonnis in zijn eigen en twee andere bladen.<br />
Personalia en Berichten.<br />
— Wat in ons vorig nummer onder onze rubriek Mozaïek<br />
stond, getiteld „Waanwijze Jantje en z'n Pa" was overgenomen<br />
uit de Groene. Door een misverstand is deze<br />
vermelding er onder weggevallen.<br />
— Wij behoeven eigenlijk niet meer te berichten (het<br />
is al bekend genoeg) dat de parlementaire journalisten<br />
van de Huishoudelijke Commissie der Eerste Kamer de<br />
verzekering hebben gekregen dat aan hun wenschen ten<br />
opzichte van de Perskamer zooveel mogelijk zal worden<br />
tegemoet gekomen. Hiep, hiep .... met het hoera wachten<br />
we tot we de nieuwe Perskamer hebben gezien.<br />
— Dr. E. D. PIJZEL zal 31 December aftreden als redacteur<br />
van Eigen Haard. Hij heeft bijna een kwart-eeuw in<br />
de redactie gezeten.<br />
Mr. G. KELLER Jr. is aangezocht als zijn opvolger te<br />
willen optreden.<br />
— Met Januari zal te 's-Gravenhage verschijnen een<br />
nieuw weekblad De Pers, dat een weekoverzicht belooft<br />
te geven van artikelen van dagbladen.<br />
— Het tijdschrift Holland-Express (uitgave C GELEYNS),<br />
dat tot nu toe om de 14 dagen verscheen, zal met 1 Januari<br />
wekelijks verschijnen. De redactie wordt opgedragen aan<br />
de h.h. BERNARD CANTER en PIETER KOOMEN. Het blad<br />
zal zich alsdan tevens ook gaan wijden aan het Hooger<br />
Handelsonderwijs, in verband met de oprichting van de<br />
Hoogere Handelsschool te Rotterdam.<br />
— Redacteur en uitgever van De Witte Mier berichten<br />
ons: Verschillende omstandigheden noodzaken ons de uitgave<br />
van De Witte Mier met het zooeven verschenen<br />
zesde nummer van den tweeden jaargang te staken. Geen<br />
gebrek aan belangstelling — het ruim voldoende aantal<br />
abonné's toch is nog voortdurende stijgende — maar herhaalde<br />
ongesteldheden van den redacteur en vermeerderde<br />
werkzaamheden van den uitgever in samenwerking met<br />
andere factoren brengen ons tot dit besluit waarvan we,<br />
overtuigd dat De Witte Mier niet tevergeefs gewerkt heeft,<br />
de noodzakelijkheid betreuren.<br />
— Naar Zeelandia bericht, heeft Z. D. H. Mgr. LEYTEN,<br />
bisschop van Breda, voorgeschreven, dat alle geestelijken<br />
van zijn bisdom als zij artikelen of ingezonden stukken<br />
aan couranten zenden ter plaatsing deze met hun vollen<br />
naam moeten worden onderteekend. Het blad doet de<br />
groote voordeelen en het nut hiervan uitkomen en bepleit<br />
147<br />
de invoering van de gewoonte bij de geheele pers, om<br />
alle „Ingezonden Stukken" slechts te plaatsen met de<br />
onderteekening der schrijvers. Bij de verschillende bladen<br />
bestaat hieromtrent nog geen overeenstemming.<br />
— Uit De Telegraaf:<br />
Te Baarn verschijnt een weekblaadje, dat De Motor<br />
heet. Het is nog een jong blaadje, zoodat wij, toen wij<br />
ontdekten dat in n°. 6, van 22 November eenige berichten<br />
uit De Telegraaf, zonder bronvermelding waren overgenomen,<br />
het niet al te hard vielen en in het volgende<br />
nummer mededeeling verzochten van den gepleegden diefstal,<br />
tegelijk met een belofte om het nooit meer te zullen<br />
doen. En wat antwoordt nu de uitgever, een zekere heer<br />
STADERMANN? Dat hij aan ons verzoek voldoen zal —<br />
natuurlijk — maar hij voegt er bij: „Ik zie nu waar ik<br />
mee te doen heb en zal voortaan geen berichten uit De<br />
Telegraaf meer overnemen, maar in het vervolg het<br />
Handelsblad nemen". Waarom de lezers van De Motor<br />
aldus getroffen moeten worden, is ons niet duidelijk, en<br />
het Handelsblad zal dezen prettigen uitgever zien aankomen,<br />
maar veel erger is wat volgt: „De 4 annonces<br />
voor het TentoonsteLingsnummer, die ik juist gereed had<br />
gemaakt, zal ik nu niet plaatsen, evenals annonces voor<br />
het vervolg." En het ging juist zoo goed met onze advertentiën!<br />
Dat is nu de belooning voor onze lankmoedigheid<br />
tegenover jeugdige onbeschaamdheid.<br />
— De correspondent, te Batavia, van het Handelsblad<br />
seint aan zijn blad dat den heer H. VAN WERMESKERKEN<br />
ontslag is verleend als redacteur van het N. v. d. D. v.<br />
Ned.-lndië.<br />
— De Indiër schrijft:<br />
Door RD. MARCO, redacteur van het Javaansche blad<br />
Sarotama is het denkbeeld geopperd, om een Javaanschen<br />
Journalistenbond op te richten. Dit wordt noodig geacht,<br />
aangezien de journalistiek in de inlandsche wereld met<br />
reuzenschreden vooruitgaat, wat zeer voor de hand ligt.<br />
De beweging zal er zeker mee gebaat zijn. Wij wenschen<br />
den heer MARCO veel succes met zijn arbeid.<br />
— Den 5 en November verscheen het eerste nummer van<br />
het nieuwe blad in het papiëmentsch Al Andariego, welk<br />
blad driemaal in de week zal verschijnen. Administrateur<br />
is de heer J. CAMILO PALM.<br />
(Car. Ct.)<br />
— De Aldensche Strassburger Rundschau, die te Kehl<br />
bij Straatsburg uitkomt, had onlangs een artikel opgenomen,<br />
dat zeer beleedigend was voor WiEBECKE, den redacteur<br />
van het Zaberner Tageblatt. Daarop is een zoon van<br />
WiEBECKE naar Kehl getuft, waar hij op het redactiebureau<br />
den redacteur AYS ter verantwoording riep. Deze<br />
zeide dat hij de verantwoordelijkheid voor het artikel ten<br />
volle op zich nam, waarop WIEBECKE Jr. den Alduitschen<br />
redacteur met een hondenzweep afranselde en hem in het<br />
handgemeen ook in de hand beet. WIEBECKE Jr. klom<br />
toen weer in een auto en reed weg. Het heet, dat hij<br />
menschen die te hulp liepen, een revolver voorhield.<br />
— Aan de Temps wordt uit Petersburg gemeld, dat drie<br />
redacteuren van een te Wyborg (Finland) in de Zweedsche<br />
taal verschijnend blad, de Wyborgs Nyheter, dezer dagen<br />
bevel ontvangen hebben om binnen drie dagen de stad te<br />
verlaten. Genoemd blad heeft nl. eenige artikelen gepubliceerd,<br />
die door de militaire autoriteiten te Wyborg voor<br />
het Russische leger beleedigend worden geacht.
148<br />
— Het groote Engelsche dagblad de Daily Mail, dat<br />
reeds gelijktijdig te Londen, Manchester en Parijs verscheen,<br />
is voor het eerst ook met een Riviera-editie te Nizza<br />
uitgekomen, zoodat men gelijktijdig te Londen en Nizza<br />
kennis kan nemen van de berichten, die tot na middernacht<br />
in het hoofdbureau ontvangen worden. Een groot<br />
gedeelte der nieuwsberichten wordt telegrafisch van Parijs<br />
naar Nizza overgeseind. Daar er gedurende het seizoen<br />
een zeer drukke dienst tusschen deze beide plaatsen<br />
bestaat, stuitte men op ernstige moeilijkheden, welke<br />
echter, dank zij den Franschen autoriteiten, alle overwonnen<br />
konden worden. Al het technische materiaal, zetmachines,<br />
persen enz. zijn uit Engeland naar Nizza gezonden, teneinde<br />
het blad geheel gelijkvormig aan het uiterlijk der andere<br />
editie van de Daily Mail te kunhen drukken. Wat de<br />
verspreiding betreft, ook hierin gaat men een nieuwe<br />
methode toepassen. Bij buitengewone gelegenheden is<br />
reeds gebruik gemaakt van een vliegmachine, maar thans<br />
zal de bekende aviateur SALMET een geregelden luchtdienst<br />
instellen. Van 5 Januari a.s. af, zal hij van uit Nizza<br />
dagelijks vluchten ondernemen naar San Remo, Saint-<br />
Raphaël en Hyères. Aan zijn Blériot-monoplane worden<br />
parachutes bevestigd, waaraan pakken met een aantal<br />
exemplaren van de Riviera-editie zijn vastgemaakt en die<br />
boven de respectieve steden naar beneden zullen worden<br />
<strong>MAANDBLAD</strong><br />
— In de Chr. Science Monitor — een blad, dat vooraan<br />
staat in den strijd voor „clear journalism" en voor journalistieke<br />
vraagstukken groote belangstelling toont — van<br />
29 November vinden wij naast elkaar geplaatst een paar<br />
professorale oordeelvellingen over de taal van de Amerikaansche<br />
pers. Terwijl BOCKMAN die leeraart aan het<br />
Iowa college in de afdeeling voor journalisten en een<br />
publiek voor zich had van de leeraren in de journalistiek<br />
aan een 18-tal „colleges" verbonden, den stijl van de<br />
Amerikaansche pers van heden den gewenschten acht, in<br />
zijn heldere kortheid, waarschuwde prof. SCOTT van de<br />
Michigan-universiteit, die voor een gehoor van leeraren in<br />
het Engelsch oreerde tegen het gevaar van den stijl der<br />
dagbladschrijvers, wier verantwoordelijkheid hij zeer hoog<br />
aansloeg juist in verband met den invloed daarvan op het<br />
volk. Hij wilde speciale cursussen doen houden voor journalisten<br />
en die het worden om aldus het gevaar te bezweren<br />
van verhaspeling van het Engelsch door de persmenschen.<br />
Professor JASTROW van de Wisconsin-universiteit ging<br />
verder, hij wenschte de stichting van een vereeniging tot<br />
het tegengaan van wreedheden jegens de taal begaan.<br />
(N. Crt.)