Huis van Bewaring Zwolle 1813-1940 - Mijn Stad Mijn Dorp
Huis van Bewaring Zwolle 1813-1940 - Mijn Stad Mijn Dorp
Huis van Bewaring Zwolle 1813-1940 - Mijn Stad Mijn Dorp
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
In 1824 werden de civiele medici ontslagen en kwam de medische zorg voor het eerst in<br />
handen <strong>van</strong> militaire artsen: de heer Seelig, Officier <strong>van</strong> Gezondheid 2 e kl., en de heer<br />
Dommers, Officier <strong>van</strong> Gezondheid 3 e kl. als artsenij-mengkundige.<br />
(Verdere artsen <strong>van</strong> het ge<strong>van</strong>g zie Bijlage G)<br />
Geestelijke verzorging der ge<strong>van</strong>genen<br />
Al in de 18 e eeuw was er een geestelijk verzorger aan het (toen) Tuchthuis verbonden. Al<br />
direct bij het begin <strong>van</strong> het Koninkrijk der Nederlanden werd de geestelijke verzorging<br />
geregeld 115 en werden een Protestantse “catechiseermeester” te weten Willem Adelink<br />
(overleden 26-9-1819) en een katholiek geestelijke te weten S. Jaspar R.C.P. benoemd. Ook<br />
de geestelijk verzorgers dienden een ambtseed af te leggen, welke in 1840 werd gewijzigd 116 .<br />
Voor de katholieke eredienst werd door de Zwolse timmerman J . <strong>van</strong> Ginkel in 1818 een<br />
huisaltaar in het ge<strong>van</strong>g gemaakt.<br />
In 1826 werd de regeling verder aangepast 117 en in 1835 werd er in het ge<strong>van</strong>g een speciale<br />
ruimte afgetimmerd voor de godsdienstoefeningen.<br />
Wat betreft de Joodse (Israëlitische) ge<strong>van</strong>genen werd door de CdK in 1835 bepaald dat ze op<br />
de sabbath niet hoefden te werken, maar werd een koshere voeding afgewezen. Wel mochten<br />
ze <strong>van</strong>af 1854 tijdens hun paasfeest het paasbrood aangeleverd krijgen door hun gemeente 118<br />
en kwamen de kosten <strong>van</strong> de voeding der Joodse ge<strong>van</strong>genen tijdens hun Paasfeest <strong>van</strong>af<br />
1862 toch ten koste <strong>van</strong> het rijk 119 . Maar al eerder werd een enkele keer een uitzondering<br />
gemaakt op de regel dat geen voedsel <strong>van</strong> buiten het ge<strong>van</strong>g in gebracht mocht worden. Zo<br />
werd die uitzondering in 1841 toegepast voor de joodse weduwe Schaep, dit in overleg met de<br />
opperrabbijn Herzfelt 120 . Maar een verzoek <strong>van</strong> de opperrabbijn in 1862 om ook op Grote<br />
Verzoendag speciaal voedsel te mogen verstrekken werd afgewezen.<br />
Maar langzamerhand werd de regeling wat soepeler; zo kreeg in 1931 de joodse ge<strong>van</strong>gene<br />
Karel Vos, die tot de pistole was toegelaten, zijn koshere voeding <strong>van</strong> de joodse gemeente,<br />
waarbij het ge<strong>van</strong>g aan die gemeente een gedeeltelijke vergoeding gaf.<br />
Er werd strikt gelet op de denominatie <strong>van</strong> de ge<strong>van</strong>genen. Toen dan ook een hervormde<br />
ge<strong>van</strong>gene bezoek kreeg <strong>van</strong> de pastoor en ook de katholieke eredienst bezocht, kwam er een<br />
brandbrief bij het Col. Reg. binnen <strong>van</strong> de Kerkenraad der Nederduits Hervormde Gemeente<br />
te <strong>Zwolle</strong> met het verzoek “maatregelen” te nemen 121 . Iets soortgelijks gebeurde in 1841 toen<br />
een Joodse ge<strong>van</strong>gene wilde overgaan op het katholieke geloof. Het Col.Reg. vroeg toen aan<br />
de opperrabbijn <strong>van</strong> <strong>Zwolle</strong> deze overgang te toetsen 122 .<br />
In de Instructie op de Godsdienstoefening was bij art. 7 bepaald dat een ge<strong>van</strong>gene verplicht<br />
was de godsdienstoefening <strong>van</strong> zijn denominatie bij te wonen. Toen een ge<strong>van</strong>gene in 1841<br />
dat had geweigerd omdat hij Luthers was en niet Gereformeerd, werd dat niet geaccepteerd 123 .<br />
Er was daarover zelfs landelijk enige krakeel toen de Lutherse voorganger vrije toegang tot<br />
het ge<strong>van</strong>g werd geweigerd 124 en deze predikant dit aanhangig maakte op de Lutherse<br />
Synode.<br />
In 1871 klaagden enkele Joodse ge<strong>van</strong>genen over de weinige aandacht die ze <strong>van</strong> hun rabbijn<br />
kregen 125 en bleef ook de relatie <strong>van</strong> het bestuur met deze rabbijn wat gespannen hetgeen<br />
leidde tot het aanstellen <strong>van</strong> een andere raadsman in 1872.<br />
De stiptheid die werd betracht kwam ook tot uiting in het volgende: <strong>van</strong> een joodse<br />
ge<strong>van</strong>gene werd bij binnenkomst zijn Nederlands-talige gebedenboek afgenomen, omdat<br />
anders andere ge<strong>van</strong>genen immers daar ook in zouden kunnen lezen, en alles wat leesbaar<br />
16