Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd

Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd

brandweerkennisnet.nl
from brandweerkennisnet.nl More from this publisher
23.09.2013 Views

Toestellen met een reserveluchtwaarschuwing door ademweerstand moeten zo spoedig mogelijk worden uitgerust met een voorwaarschuwing (optisch of akoestisch), dan wel een optische of akoestische reserveluchtwaarschuwing. De druk waarbij de waarschuwing in werking treedt moet voldoende zijn om op de maximale duikdiepte in het verzorgingsgebied de duik rustig af te breken en naar de oppervlakte te gaan voordat de ademweerstand in werking treedt. Een tijd van 2 minuten lijkt minimaal noodzakelijk. De firma Interspiro heeft laten weten dat een optische voorwaarschuwing medio mei 2008 beschikbaar komt. De vervanging van de ademweerstand op de toestellen van de firma Interspiro door een optisch alarm in het gelaatstuk is nu al mogelijk. Advies: Onderzoeken of de optische waarschuwingsinrichting voldoende bedrijfszeker is binnen het totale stelsel van beheersmaatregelen volgens de systeembeschouwing, en of deze waarschuwingsinrichting nieuwe risico’s kan introduceren. De resterende duiktijd met reservelucht op de maximale diepte voor het betreffende korps moet bij een extra hoog luchtverbruik als gevolg van stress van 72 liter/minuut ten minste nog 2 minuten bedragen. Advies: Deze minimale duiktijd met reservelucht nader onderzoeken en onderbouwen. b. Duiktijdinschatting De duikploegleider moet de beschikbare duiktijd inschatten met de reguliere luchtvoorraad bij de geldende duikdiepte en een eventueel (extra) luchtverbruik door verzwarende omstandigheden. Om het luchtverbruik en de risico’s van de duik te kunnen inschatten moet van elke duiklocatie de maximale diepte, waarop de duiker kan komen, bekend zijn. Tot een diepte van 4m kan worden volstaan met de aantekening in de werkinstructie of op de bereikbaarheidskaart dat de diepte niet groter is dan 4m, en hoeft de exacte diepte niet bekend te zijn. Vanaf 4m diepte moet de maximale diepte op de bereikbaarheidskaart zijn aangegeven. Bij duiklocaties die dieper zijn dan 9m moet bovendien de ligging van de 9m lijn globaal zijn aangegeven. Als de duiker op een grotere diepte dan 9m kan komen moet de actuele diepte, waar de duiker zich op bevindt, met een nauwkeurigheid van +/- 1,5m kunnen worden bepaald. Dat geldt ook voor een kleinere diepte als daar de duiktijd met het toestel al kleiner is dan 20 minuten bij een luchtverbruik aan de oppervlakte (SAC) van 40 liter/minuut. De feitelijke duikdiepte mag niet groter worden dan 15m. Dit moet met een preventieve maatregel zijn geborgd. Bij een grotere diepte dan 15m moet de ligging van de 15m lijn met een veilige marge zijn aangegeven. Bovendien moet op de bereikbaarheidskaart zijn aangegeven hoe wordt geborgd dat een duiker niet dieper dan 15m kan komen. Advies: Deze minimum duiktijd van 20 minuten nader onderzoeken vanuit veiligheidsoogpunt. 77

c. Monitoring en bewaking duiktijd De tijd waarop de duiker feitelijk begint met uit het toestel te ademen en de druk op dat moment moeten meteen worden geregistreerd, in principe door de signaalhouder. De duiker geeft regelmatig de druk door en de duikploegleider stelt zonodig de geschatte maximale duiktijd bij. De signaalhouder vraagt zonodig naar de druk als de duiker die onvoldoende doorgeeft. De duikploegleider houdt toezicht op het doorgeven van de druk en schat zonodig de duikdiepte in. Ook wordt de druk afgelezen en doorgegeven bij bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld voordat de duiker een object binnengaat of als de seinlijn vast zit. Bij een (voorwaarschuwings)druk van (vooralsnog) circa 100 bar stelt de duikploegleider vast na hoeveel minuten en bij welke druk de duik wordt afgerond zodat de ademweerstand niet in werking treedt. De afgelezen (voorwaarschuwings)druk, die uiteraard meteen moet worden doorgegeven, en het bijbehorende tijdstip worden eveneens geregistreerd, in principe door de signaalhouder. Als extra reminder kan op duikcomputers voor een dergelijke druk meestal een waarschuwing worden ingesteld. De (voorwaarschuwings)druk moet gemakkelijk af te lezen zijn, dit om de kans op een afleesfout tot het uiterste te beperken. Op een standaard manometer is een druk van 100 bar dan het meest geëigend. Vanaf die druk van 100 bar tot aan de reservedruk moet de duiker op de maximale diepte in het verzorgingsgebied nog ten minste 3 minuten duiktijd hebben bij een luchtverbruik van 40 liter/minuut SAC tot de reservedruk in werking treedt. Bij een toestel met 8 liter fles(sen) en een reservedruk van 65 bar is de maximale diepte dan 13m. De duiker moet binnen die 3 minuten dus aan het wateroppervlak zijn! Naarmate de diepte kleiner is, is de beschikbare resterende tijd groter. De druk waarop de ademweerstand begint moet bekend zijn en voor alle toestellen van het korps zoveel mogelijk hetzelfde zijn. d. Overgaan op reservelucht De duiker moet ondanks deze preventieve maatregelen in staat zijn om zonodig onmiddellijk over te gaan op reservelucht. De totale handeling om over te gaan op reservedruk moet na een onverwachte opdracht reflexmatig en binnen 3 seconden kunnen worden uitgevoerd, zonder zicht en met dikke handschoenen. Het overgaan op reservelucht moet onmiddellijk worden doorgegeven aan de signaalhouder. De duiker moet dan meteen naar het wateroppervlak opstijgen. De geoefendheid op dit punt en het periodiek testen zijn kritisch. In de wagen of bij de check op de wal wordt het mechanisme om over te gaan op reservedruk (ademweerstand) gecontroleerd. De duikploegleider houdt daar toezicht op. Na elke duik worden de goede werking van de reservedruksignalering en het mechanisme om over te gaan op reservedruk bij alle gebruikte toestellen getest. Aan het einde van elke oefenduik gebeurt dit ook door de duiker zelf onder water op een veilige locatie bij de wal. De geoefendheid op dit punt is kritisch. Het onderhoud van het ademweerstandmechanisme is een kritisch punt. Het risico van storing door vervuiling of anderszins moet tot het uiterste worden teruggebracht. Advies: Nog nagaan of het huidige onderhoud nadere toelichting of aanvulling behoeft. 78

c. Monitoring en bewaking duiktijd<br />

De tijd waarop de duiker feitelijk begint met uit het toestel te ademen en de druk op dat<br />

moment moeten meteen worden geregistreerd, in principe door de signaalhouder.<br />

De duiker geeft regelmatig de druk door en de duikploegleider stelt zonodig de geschatte<br />

maximale duiktijd bij. De signaalhouder vraagt zonodig naar de druk als de duiker die<br />

onvoldoende doorgeeft. De duikploegleider houdt toezicht op het doorgeven van de<br />

druk en schat zonodig de duikdiepte in.<br />

Ook wordt de druk afgelezen en doorgegeven bij bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld<br />

voordat de duiker een object binnengaat of als de seinlijn vast zit.<br />

Bij een (voorwaarschuwings)druk van (vooralsnog) circa 100 bar stelt de duikploegleider<br />

vast na hoeveel minuten en bij welke druk de duik wordt afgerond zodat de<br />

ademweerstand niet in werking treedt. De afgelezen (voorwaarschuwings)druk, die<br />

uiteraard meteen moet worden doorgegeven, en het bijbehorende tijdstip worden<br />

eveneens geregistreerd, in principe door de signaalhouder. Als extra reminder kan op<br />

duikcomputers voor een dergelijke druk meestal een waarschuwing worden ingesteld.<br />

De (voorwaarschuwings)druk moet gemakkelijk af te lezen zijn, dit om de kans op een<br />

afleesfout tot het uiterste te beperken. Op een standaard manometer is een druk van<br />

100 bar dan het meest geëigend. Vanaf die druk van 100 bar tot aan de reservedruk<br />

moet de duiker op de maximale diepte in het verzorgingsgebied nog ten minste 3<br />

minuten duiktijd hebben bij een luchtverbruik van 40 liter/minuut SAC tot de reservedruk<br />

in werking treedt. Bij een toestel met 8 liter fles(sen) en een reservedruk van 65<br />

bar is de maximale diepte dan 13m. De duiker moet binnen die 3 minuten dus aan het<br />

wateroppervlak zijn! Naarmate de diepte kleiner is, is de beschikbare resterende tijd<br />

groter.<br />

De druk waarop de ademweerstand begint moet bekend zijn en voor alle toestellen van<br />

het korps zoveel mogelijk hetzelfde zijn.<br />

d. Overgaan op reservelucht<br />

De duiker moet ondanks deze preventieve maatregelen in staat zijn om zonodig<br />

onmiddellijk over te gaan op reservelucht. De totale handeling om over te gaan op<br />

reservedruk moet na een onverwachte opdracht reflexmatig en binnen 3 seconden<br />

kunnen worden uitgevoerd, zonder zicht en met dikke handschoenen. Het overgaan op<br />

reservelucht moet onmiddellijk worden doorgegeven aan de signaalhouder. De duiker<br />

moet dan meteen naar het wateroppervlak opstijgen.<br />

De geoefendheid op dit punt en het periodiek testen zijn kritisch.<br />

In de wagen of bij de check op de wal wordt het mechanisme om over te gaan op reservedruk<br />

(ademweerstand) gecontroleerd. De duikploegleider houdt daar toezicht op.<br />

Na elke duik worden de goede werking van de reservedruksignalering en het mechanisme<br />

om over te gaan op reservedruk bij alle gebruikte toestellen getest. Aan het einde<br />

van elke oefenduik gebeurt dit ook door de duiker zelf onder water op een veilige locatie<br />

bij de wal. De geoefendheid op dit punt is kritisch.<br />

Het onderhoud van het ademweerstandmechanisme is een kritisch punt. Het risico van<br />

storing door vervuiling of anderszins moet tot het uiterste worden teruggebracht.<br />

Advies: Nog nagaan of het huidige onderhoud nadere toelichting of aanvulling behoeft.<br />

78

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!