Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd

Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd Rapport: Veiligheid brandweerduiken beschouwd

brandweerkennisnet.nl
from brandweerkennisnet.nl More from this publisher
23.09.2013 Views

2. uitvoeren van een samenstel van handelingen met complete uitrusting in het zwembad in vooraf vastgestelde, realistische posities; als laatste geblindeerd en onder tijdsdruk; 3. geblindeerd uitvoeren in het buitenwater met voldoende zicht voor observatie; 4. dezelfde oefening als 3, maar nu onder tijdsdruk en stress, waarbij de observator onder water meteen kan ingrijpen als het, ondanks de zorgvuldige opbouw, mis zou gaan. De laatste stap (4) is ook bedoeld om de ‘veerkracht’ te vergroten die nodig is om ook in onvoorziene situaties adequaat te kunnen handelen en om de kans op paniekreacties te verminderen. In- of aansluitend aan stap 4 wordt ook de test uitgevoerd. b. In de geschetste opbouw zal meer behoefte zijn aan maatwerk voor degenen die op bepaalde onderdelen iets meer oefening nodig hebben dan gemiddeld, of een voorgaande oefening hebben gemist. In regionaal verband kan dit maatwerk efficiënter worden georganiseerd dan per korps, ook in verband met het observeren van de uitvoering van de oefening en andere voorzieningen. c. Regionale samenwerking is verder nuttig bij oefeningen op bijzondere locaties zoals in een diep bassin dat nodig is voor het oefenen en observeren van de noodopstijging en daarmee verband houdende handelingen. Dergelijke verrichtingen moeten zoveel mogelijk geclusterd in het oefenprogramma worden ondergebracht. Ook voor het testen op een geschikte locatie met voldoende zicht ligt regionale samenwerking voor de hand. Voor de betreffende onderdelen kunnen de duikers zonodig geblindeerd worden. Er kunnen dan ook meer duikers worden getest dan bij organisatie in het eigen korps. Dit levert ook tijdwinst op bij de voorbereiding. 10.7 O R G A N I S AT I E E N U I T V O E R I N G VA N H E T O E F E N E N a. Voor het systematisch oefenen met de juiste opbouw is een goede oefenplanning noodzakelijk. Tevens zal er enige ruimte moeten zijn voor het herhalen van oefeningen voor die duikers die een oefening hebben gemist. De oefenplanning voor het duiken moet goed worden gecoördineerd met het oefenen voor de andere brandweertaken. Het mag bijvoorbeeld niet zo zijn dat de duiker zelf moet gaan prioriteren in het totaal aan oefeningen. b. Het oefenen van veiligheidshandelingen zoals overgaan op reserve, seinlijn loskoppelen, gelaatstuk af- en weer opdoen et cetera kan in combinatie met de reguliere oefeningen worden uitgevoerd. Het overgaan op reservelucht bijvoorbeeld kan na de oefening op een veilige plaats bij de wal gebeuren. Hiermee wordt bewerkstelligd dat, door het consequent herhalen van deze kritieke handelingen, deze reflexmatig worden uitgevoerd als dat nodig is. Bovendien kost deze manier van oefenen van die maatregelen zo geen extra tijd. Wel moeten de beschikbare oefenkaarten voor het duiken hiertoe worden aangepast. Het mogen dus geen ad-hoc en/of ongecontroleerde oefenaspecten worden van een reguliere oefenduik. 127

c. Bij het combineren van veiligheidsaspecten in oefeningen moet steeds worden beoordeeld of het totale risico niet te hoog wordt, ook als bij de oefening extra veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Dergelijke combinaties zijn bijvoorbeeld de combinatie van het redden van een slachtoffer uit een auto met een diepe duik, met stroming en/of vanaf een boot. d. Door voorafgaand aan elke oefening bij de briefing de relevante (praktijkgerichte) theorie door te nemen en zoveel mogelijk te laten toepassen krijgt de oefening toegevoegde waarde. Dat geldt ook voor het met de duikploeg doornemen van de Taakrisico analyse voor de oefening. Dit bevordert het risicobewustzijn en het optreden als team bij een noodsituatie. e. Indien een duiker, bijvoorbeeld door een medische reden, geruime tijd uit de roulatie is zal hij een achterstand van het geplande oefenprogramma oplopen. Om weer op het gewenste bekwaamheidsniveau te komen moet een terugkeerprogramma worden doorlopen. Dit zal in principe maatwerk zijn, maar voor de uitvoering kan natuurlijk gebruik worden gemaakt van onderdelen van de opbouw van de oefeningen, de (veiligheids)testduik et cetera. Verder moet de optelsom van het terugkeerprogramma en de oefeningen volgens het oefenplan voldoende zijn voor de verlengingseisen. Advies: Nagaan bij welke achterstand gemiddeld nog kan worden volstaan met een inhaalprogramma. In de praktijk blijkt een achterstand van anderhalf jaar nog voor te komen. f. De oefeningen moeten representatief zijn voor de risico’s en andere omstandigheden in het totale verzorgingsgebied waar de duikploeg moet kunnen redden, dus inclusief het gebied waarin intergemeentelijk/regionaal en eventueel interregionaal bijstand kan worden verleend. Die risico’s en omstandigheden en eventuele afwijkingen van de landelijke uitgangspunten moeten in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) zijn beschreven. Dit houdt ook in dat na de opleiding niet meer hoeft te worden geoefend in dieper water dan de diepste locatie in het totale verzorgingsgebied, eventueel met uitzondering van de noodopstijding. g. De oefenkaarten moeten op verschillende punten in overeenstemming worden gebracht met de bijlagen D en E van de examenreglementen en met de resultaten van de systeembeschouwing. Ook moeten de oefenprestaties resultaatgerichter worden aangegeven. Zo staat bij de noodprocedure over de oefenfrequentie nu nog vermeld ‘een aantal keren gedurende de oefencyclus’. Verder is de oefencyclus nu nog anderhalf jaar lang, maar moet in overeenstemming worden gebracht met de geldigheidstermijn van de diploma’s van 2 jaar. Op de kaarten of in een bijlage moeten de kritieke handelingen tot het vereiste detail zijn uitgewerkt. Zonder de verlengingseisen geweld aan te doen kunnen de oefeningen zelfs tot op verschillen in (duik)apparatuur uitgeschreven worden. Momenteel wordt nog met verschillende sets oefenkaarten gewerkt. Het doorvoeren van de aanpassingen uit de systeembeschouwing is een goed moment om de oefenkaarten te uniformeren en alleen de kaarten te gebruiken die zijn vastgesteld door het Platform BWB en zijn verwerkt in de oefenbank, ook voor hercertificering. Dat is ook noodzakelijk voor de intensivering van de (inter)regionale samenwerking. 128

c. Bij het combineren van veiligheidsaspecten in oefeningen moet steeds worden beoordeeld<br />

of het totale risico niet te hoog wordt, ook als bij de oefening extra veiligheidsmaatregelen<br />

worden getroffen. Dergelijke combinaties zijn bijvoorbeeld de combinatie<br />

van het redden van een slachtoffer uit een auto met een diepe duik, met stroming en/of<br />

vanaf een boot.<br />

d. Door voorafgaand aan elke oefening bij de briefing de relevante (praktijkgerichte)<br />

theorie door te nemen en zoveel mogelijk te laten toepassen krijgt de oefening toegevoegde<br />

waarde. Dat geldt ook voor het met de duikploeg doornemen van de Taakrisico<br />

analyse voor de oefening. Dit bevordert het risicobewustzijn en het optreden als<br />

team bij een noodsituatie.<br />

e. Indien een duiker, bijvoorbeeld door een medische reden, geruime tijd uit de roulatie is<br />

zal hij een achterstand van het geplande oefenprogramma oplopen. Om weer op het<br />

gewenste bekwaamheidsniveau te komen moet een terugkeerprogramma worden<br />

doorlopen. Dit zal in principe maatwerk zijn, maar voor de uitvoering kan natuurlijk<br />

gebruik worden gemaakt van onderdelen van de opbouw van de oefeningen, de (veiligheids)testduik<br />

et cetera.<br />

Verder moet de optelsom van het terugkeerprogramma en de oefeningen volgens het<br />

oefenplan voldoende zijn voor de verlengingseisen.<br />

Advies: Nagaan bij welke achterstand gemiddeld nog kan worden volstaan met een inhaalprogramma.<br />

In de praktijk blijkt een achterstand van anderhalf jaar nog voor te komen.<br />

f. De oefeningen moeten representatief zijn voor de risico’s en andere omstandigheden in<br />

het totale verzorgingsgebied waar de duikploeg moet kunnen redden, dus inclusief het<br />

gebied waarin intergemeentelijk/regionaal en eventueel interregionaal bijstand kan<br />

worden verleend. Die risico’s en omstandigheden en eventuele afwijkingen van de<br />

landelijke uitgangspunten moeten in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) zijn<br />

beschreven. Dit houdt ook in dat na de opleiding niet meer hoeft te worden geoefend in<br />

dieper water dan de diepste locatie in het totale verzorgingsgebied, eventueel met uitzondering<br />

van de noodopstijding.<br />

g. De oefenkaarten moeten op verschillende punten in overeenstemming worden<br />

gebracht met de bijlagen D en E van de examenreglementen en met de resultaten van<br />

de systeembeschouwing. Ook moeten de oefenprestaties resultaatgerichter worden<br />

aangegeven. Zo staat bij de noodprocedure over de oefenfrequentie nu nog vermeld<br />

‘een aantal keren gedurende de oefencyclus’. Verder is de oefencyclus nu nog anderhalf<br />

jaar lang, maar moet in overeenstemming worden gebracht met de geldigheidstermijn<br />

van de diploma’s van 2 jaar.<br />

Op de kaarten of in een bijlage moeten de kritieke handelingen tot het vereiste detail<br />

zijn uitgewerkt. Zonder de verlengingseisen geweld aan te doen kunnen de oefeningen<br />

zelfs tot op verschillen in (duik)apparatuur uitgeschreven worden.<br />

Momenteel wordt nog met verschillende sets oefenkaarten gewerkt. Het doorvoeren<br />

van de aanpassingen uit de systeembeschouwing is een goed moment om de oefenkaarten<br />

te uniformeren en alleen de kaarten te gebruiken die zijn vastgesteld door het<br />

Platform BWB en zijn verwerkt in de oefenbank, ook voor hercertificering. Dat is ook<br />

noodzakelijk voor de intensivering van de (inter)regionale samenwerking.<br />

128

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!