23.09.2013 Views

ELE ac 16/18/20 - Jungheinrich

ELE ac 16/18/20 - Jungheinrich

ELE ac 16/18/20 - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong>/<strong>18</strong>/<strong>20</strong><br />

Gebruiksaanwijzing<br />

50249836<br />

04.03<br />

1 2 3<br />

Set<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

08.02-<br />

H


0108.NL<br />

f<br />

m<br />

A<br />

Voorwoord<br />

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze<br />

ORIGIN<strong>ELE</strong> HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,<br />

overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk<br />

begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter<br />

en paginanummer.<br />

Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.<br />

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening<br />

en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het<br />

juiste voertuigtype gebruikt.<br />

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.<br />

Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te<br />

vermijden.<br />

Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.<br />

Staat voor aanwijzingen en toelichting.<br />

t Duidt op de standaarduitvoering.<br />

o Duidt op de optionele uitvoering.<br />

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het<br />

feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en<br />

techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims<br />

met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.<br />

Auteursrecht<br />

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Aktiengesellschaft<br />

Am Stadtrand 35<br />

2<strong>20</strong>47 Hamburg - DUITSLAND<br />

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0<br />

www.jungheinrich.com


0108.NL


0403.NL<br />

Inhoudsopgave<br />

A Doelmatig gebruik<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving van gebruik ..................................................................... B 1<br />

2 Bouwelementen- en functiebeschrijving .............................................. B 2<br />

3 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 3<br />

3.1 Gegevens over prestatie .................................................................... B 3<br />

3.2 Afmetingen .......................................................................................... B 3<br />

3.3 EN-normen .......................................................................................... B 5<br />

3.4 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 5<br />

4 Plaatjes ............................................................................................... B 6<br />

4.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 7<br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Verlading via hijskraan ........................................................................ C 1<br />

2 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1<br />

3 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ..... C 2<br />

3.1 Noodbesturing met servicesleutel 741 (o) ......................................... C 3<br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte <strong>ac</strong>cu’s ....................... D 1<br />

2 Accutype ............................................................................................. D 2<br />

3 Accu´s en motorprestatie .................................................................... D 2<br />

4 Accu vrijleggen .................................................................................... D 3<br />

5 Accu opladen ...................................................................................... D 3<br />

5.1 Accu opladen met stationaire <strong>ac</strong>culader ............................................. D 3<br />

5.2 Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o) ........................... D 4<br />

6 Accu in- en uitbouwen ......................................................................... D 7<br />

7 Batterijontladingsmeter (t) ................................................................. D 8<br />

I 1


I 2<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het<br />

bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1<br />

2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening ............ E 2<br />

3 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 4<br />

4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 5<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5<br />

4.3 Opnemen en neerzetten van lading .................................................... E 9<br />

4.4 Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E 9<br />

5 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o) ........................................... E 10<br />

5.1 Codeslot .............................................................................................. E 10<br />

5.2 Rij-programa's ..................................................................................... E 12<br />

5.3 Parameters .......................................................................................... E 12<br />

5.4 Parameter-instellingen ........................................................................ E 13<br />

5.5 Rijparameters ...................................................................................... E 17<br />

6 Afleesinstrument (CANDIS) (o) .......................................................... E <strong>20</strong><br />

6.1 Batterij leeg-waarschuwing ................................................................. E 21<br />

6.2 Bedrijfsuren-indicatie ........................................................................... E 21<br />

6.3 Inschakel-test ...................................................................................... E 21<br />

6.4 Hulp bij storingen ................................................................................ E 22<br />

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1<br />

3 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3<br />

4 Onderhouds-checklijst <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong> ......................................... F 4<br />

5 Smeerplan <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong> ........................................................... F 6<br />

5.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 7<br />

6 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8<br />

6.1 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en<br />

instandhoudingswerkzaamheden ........................................................ F 8<br />

6.2 Afdekkap vooraan ............................................................................... F 8<br />

6.3 Kap aandrijving afnemen .................................................................... F 8<br />

6.4 Elektrische stoppen controleren .......................................................... F 9<br />

6.5 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 10<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 10<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 10<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 10<br />

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 11<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone<br />

gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens VBG 36<br />

[voorschriften voor ongevallenpreventie]) ........................................... F 11<br />

0403.NL


0600.NL<br />

A Doelmatig gebruik<br />

A<br />

m<br />

De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”<br />

(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing<br />

en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven<br />

onbeperkt geldig.<br />

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd<br />

voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.<br />

Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden<br />

te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen,<br />

materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting<br />

door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de<br />

maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebr<strong>ac</strong>hte typeplaatje of ladingdiagram.<br />

Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar<br />

gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken<br />

of die sterk stofhoudend zijn.<br />

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere<br />

natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig<br />

of in diens opdr<strong>ac</strong>ht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,<br />

verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contr<strong>ac</strong>tuele bestemmingen<br />

tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen<br />

voornoemd dient uit te voeren.<br />

De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig<br />

gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker<br />

of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de<br />

voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen<br />

evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in <strong>ac</strong>ht genomen<br />

worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing<br />

gelezen en begrepen hebben.<br />

Bij veron<strong>ac</strong>htzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt<br />

dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant<br />

door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product<br />

zijn verricht.<br />

Het aanbouwen van <strong>ac</strong>cessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,<br />

waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die<br />

daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de<br />

producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten<br />

aangevraagd te worden.<br />

De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming<br />

door de producent.<br />

A 1


A 2<br />

0600.NL


0403.NL<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving van gebruik<br />

Het voertuig is voor transport van goederen op vlakke vloeren bestemd. Er kunnen<br />

pallets met open bodemoplage en met dwarsplanken buiten het bereik van de lastwielen<br />

of de rollwagens worden opgenomen. De draagcap<strong>ac</strong>iteit vindt u in het plaatje<br />

draagcap<strong>ac</strong>iteit Qmax.<br />

Type draagcap<strong>ac</strong>iteit motorprestatie<br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong> <strong>16</strong>00 kg 1,0 kW<br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>18</strong> <strong>18</strong>00 kg 1,0 kW<br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>20</strong> <strong>20</strong>00 kg 1,0 kW<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

B 1


2 Bouwelementen- en functiebeschrijving<br />

B 2<br />

15<br />

8<br />

9<br />

10<br />

11<br />

Pos. Benaming Pos. Benaming<br />

1 t Ontladingsmeter 8 t Ladingopname<br />

o Afleesinstrument<br />

9 o Geïntegreerde <strong>ac</strong>culader<br />

(CANDIS)<br />

24 V / 30 A<br />

(incl. veiligheidsschakeling)<br />

2 o Bedienings-toetsenblok<br />

(CANCODE)<br />

10 t Accukap<br />

3 t Schakelslot 11 t Rijschakelaar<br />

o Schakelslot<br />

(additioneel met tweede<br />

trap voor remlichting)<br />

12 t Oprij-veiligheidstaster<br />

4 t Afdekkap vooraan 13 t Dissel<br />

5 t Aandrijvingskap tweedelig 14 t Accustekker (nooduit)<br />

6 t Steunwielen 15 t Schakelaar-kruipsnelheid<br />

7 t Aandrijvingswiel<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

t = Uitrusting serie o = Extra uitrusting<br />

Set<br />

6<br />

7<br />

12<br />

13<br />

14<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

0403.NL


0403.NL<br />

3 Technische gegevens standaard uitrusting<br />

A<br />

Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198.<br />

Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.<br />

3.1 Gegevens over prestatie<br />

Benaming <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong><br />

<strong>16</strong> <strong>18</strong> <strong>20</strong><br />

Q Draagcap<strong>ac</strong>iteit <strong>16</strong>00 <strong>18</strong>00 <strong>20</strong>00 kg<br />

C Zwaartepuntafstand lading bij standaard<br />

vorklengte *)<br />

600 600 600 mm<br />

Rijsnelheid<br />

met/zonder geheven lading<br />

6,0 / 6,0 6,0 / 6,0 6,0 / 6,0 km/h<br />

Hefsnelheid heffen<br />

met/zonder geheven lading<br />

3,4 / 4,2 3,3 / 4,2 3,2 / 4,2 cm/s<br />

Hefsnelheid neerlaten<br />

met /zonder geheven lading<br />

5,3 / 3,6 5,3 / 3,6 5,3 / 3,6 cm/s<br />

Max. klimcap<strong>ac</strong>iteit (5 min)<br />

met /zonder geheven lading<br />

10 / <strong>20</strong> 9 / <strong>20</strong> 8 / <strong>20</strong> %<br />

*) Bij een langere vorkuitvoering bevindt zich de zwartepunt lading in het vorkmidden<br />

3.2 Afmetingen<br />

Benaming <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong><br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong><br />

<strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong><br />

korte uitvoering<br />

h3 Heffen 122 mm<br />

h13 Ladingopname neergelaten 85 mm<br />

Y* Wielstand, (kort, lang) 1240 / 1310 mm<br />

l1 Algehele lengte (kort, lang) <strong>16</strong>30 / 1700 mm<br />

l2 Lengte inclusief vorkrug (kort, lang) 480 / 550 mm<br />

l Standaard vorklengte 1150 mm<br />

b1 Breedte voertuig 700 mm<br />

Wa* Draaistraal 1450 / 15<strong>20</strong> mm<br />

Ast* Breedte arbeidsgang<br />

bij pallets 800 x 1<strong>20</strong>0 overlangs<br />

1915** / 1985** mm<br />

Ast* Breedte arbeidsgang<br />

bij pallets 1000 x 1<strong>20</strong>0 overdwars<br />

<strong>18</strong>65 / 1935 mm<br />

a Veilige afstand <strong>20</strong>0 mm<br />

* Lastsectie geheven / neergelaten +55 mm<br />

** Diagonaal conform VDI +<strong>20</strong>4 mm<br />

B 3


B 4<br />

1268<br />

40<br />

700<br />

a_<br />

2<br />

150<br />

l2<br />

Wa<br />

803<br />

c<br />

55<br />

y<br />

l 1<br />

A st<br />

l<br />

Q<br />

h13<br />

e<br />

h 3<br />

b11<br />

a_<br />

2<br />

b5<br />

0403.NL


0403.NL<br />

3.3 EN-normen<br />

A<br />

A<br />

Permanente geluidsdrukpeil:<br />

70 dB(A)<br />

volgens EN 1<strong>20</strong>53 in overeenstemming met ISO 4871.<br />

De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde<br />

waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en<br />

tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.<br />

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)<br />

De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden<br />

voor elektromagnetische stoorzendingen en<br />

stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen<br />

van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de<br />

daar aangegeven normatieve verwijzingen.<br />

Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen<br />

alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.<br />

3.4 Voorwaarden gebruik<br />

A<br />

Omgevingstemperatuur<br />

- bij gebruik 5 °C tot 40 °C<br />

Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of<br />

verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en<br />

toelating vereist.<br />

B 5


4 Plaatjes<br />

B 6<br />

Xxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

mm<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

xxxxxxxxxx<br />

V<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kW<br />

xxxxxxxx<br />

kg<br />

<strong>20</strong><br />

<strong>16</strong><br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

Qmax <strong>20</strong>00kg<br />

17<br />

Pos. Benaming<br />

<strong>16</strong> Typeplaatje, voertuig<br />

17 Draagcap<strong>ac</strong>iteit Qmax<br />

<strong>18</strong> Verbodsbordje ”Meerijden verboden”<br />

19 Aanslagpunt voor hijsverlading<br />

<strong>20</strong> UVV-controleplaquette (alleen voor D)<br />

<strong>18</strong><br />

19<br />

0403.NL


0403.NL<br />

4.1 Typeplaatje, voertuig<br />

A<br />

21<br />

22<br />

23<br />

24<br />

25<br />

26<br />

Xxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

mm<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

V<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kW<br />

27<br />

Pos. Benaming Pos. Benaming<br />

21 Type 28 Aandrijfvermogen in kW<br />

22 Serie-nr. 29 Klant-nr.<br />

23 Nominale draagcap<strong>ac</strong>iteit in kg 30 Accugewicht min/max in kg<br />

24 Accu: spanning in V 31 Leeggewicht zonder batterij in kg<br />

25 Producent 32 Bouwjaar<br />

26 Order-nr. 33 Logo van de producent<br />

27 Zwaartepuntafstand lading in mm<br />

Om het typeplaatje te kunnen lezen, moet de ladingopname worden geheven.<br />

Bij vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (22)<br />

aangeven.<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

xxxxxxxxxx<br />

xxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

28<br />

kg<br />

33<br />

32<br />

31<br />

30<br />

29<br />

B 7


B 8<br />

0403.NL


0403.NL<br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Verlading via hijskraan<br />

m<br />

A<br />

m<br />

Alleen hijstuig met uitreikende draagcap<strong>ac</strong>iteit gebruiken<br />

(gewicht verlading = eigen gewicht + <strong>ac</strong>cugewicht, vgl. typeplaatje voertuig).<br />

Voor het verladen van het voertuig met behulp van hijstuig is het frame met aanslagpunten<br />

(1) voorzien.<br />

– Voertuig beveiligd parkeren<br />

(vgl. hoofstuk E).<br />

– Het hijstuig aan de aanslagpunten<br />

(1) aanslagen.<br />

Het hijstuig zo aan de aanslagpunten<br />

aanslagen dat het niet kan verschuiven.<br />

De aanslagmiddelen van het hijstuig<br />

moeten zo worden vast gemaakt dat ze<br />

bij het heffen niet in aanraking komen<br />

met <strong>ac</strong>cessoires.<br />

2 Eerste ingebruikname<br />

m<br />

A<br />

Voertuig alleen met a<strong>ac</strong>ustroom rijden!<br />

Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt<br />

de elektronika-onderdelen. Kabelverbindingen<br />

met de <strong>ac</strong>cu (sleepkabel)<br />

moeten korter dan 6 m zijn.<br />

Het voertuig kan nadat het geleverd<br />

werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:<br />

– Uitrusting op volledigheid controleren.<br />

– Indien nodig <strong>ac</strong>cu inbouwen, <strong>ac</strong>cukabel niet beschadigen.<br />

– A<strong>ac</strong>cu opladen (vgl. hoofdstuk D)<br />

– Wordt bij de klant een onderhoudsvrije batterij ingezet, moet de instelling van de<br />

ontladingsmeter met het batterijtype overeenstemmen (controle door servicedienst<br />

van de fabrikant).<br />

– Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

Na het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat<br />

worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

1<br />

C 1


3 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)<br />

m<br />

C 2<br />

Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch<br />

in werking gestelde rem worden losgemaakt.<br />

– Afdekkap vooraan (2) afnemen (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Rechte aandrijvingskap (3) afnemen (vgl hoofdstuk F)<br />

– Schroeven (4) tot aan de aanslag tegen de richting van de wijzers van de klok<br />

draaien.<br />

Het voertuig kan nu worden bewogen.<br />

Nadat het voertuig op de plaats van bestemming is geparkeerd, moeten de schroeven<br />

(4) weer tot aan de aanslag met de richting van de wijzers van de klok worden<br />

gedraaid om de remwerking weer in werking te stellen!<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

Set<br />

4<br />

2<br />

3<br />

0403.NL


0403.NL<br />

3.1 Noodbesturing met servicesleutel 741 (o)<br />

A<br />

De <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> kan bij storingen in het elektrisch systeem met spierkr<strong>ac</strong>ht verreden worden.<br />

Er moet een batterij in het voertuig zijn geplaatst, die is aangesloten.<br />

De servicesleutel 741 (o) (standaard is 701) moet in stand 2 van het schakelslot worden<br />

gezet.<br />

De sleutel 701 voor normale voertuigbesturing kan alleen in stand 1 van het schakelslot<br />

gedraaid worden.<br />

– De schakelaar ”kruipsnelheid” moet ingedrukt worden en ingedrukt blijven.<br />

– De rem licht, d.w.z. het voertuig kan verreden worden.<br />

Zodra de kruipsnelheidschakelaar wordt losgelaten, wordt het voertuig door de rem<br />

geremd.<br />

C 3


C 4<br />

0403.NL


0403.NL<br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte <strong>ac</strong>cu’s<br />

m<br />

f<br />

m<br />

f<br />

Vóór alle werkzaamheden aan de <strong>ac</strong>cu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden<br />

(vgl. hoofdstuk E).<br />

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van <strong>ac</strong>cu’s<br />

mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing<br />

en de aanwijzingen van de producent van de <strong>ac</strong>cu en het <strong>ac</strong>culaadstation<br />

moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.<br />

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de <strong>ac</strong>cu’s mag niet gerookt<br />

en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd<br />

voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende<br />

bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend<br />

materieel moet gereedstaan.<br />

Onderhoud van de <strong>ac</strong>cu: De celdeksels van de <strong>ac</strong>cu moeten droog en schoon gehouden<br />

worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig <strong>ac</strong>cupoolvet<br />

ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen<br />

moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.<br />

Het uit de weg ruimen van de <strong>ac</strong>cu: De <strong>ac</strong>cu moet op juiste wijze en volgens de<br />

geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten<br />

uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval<br />

worden nagekomen.<br />

Voordat de <strong>ac</strong>cukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de <strong>ac</strong>cukabel<br />

niet kan worden beschadigd.<br />

De <strong>ac</strong>cu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij<br />

alle werkzaamheden aan de <strong>ac</strong>cu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen<br />

worden. Ieder cont<strong>ac</strong>t met <strong>ac</strong>cuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding,<br />

huid of ogen desondanks met <strong>ac</strong>cuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de<br />

getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof<br />

ogencont<strong>ac</strong>t moet bovendien een arts geraadpleegd worden.<br />

Uitgestroomd <strong>ac</strong>cuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.<br />

Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.<br />

Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op<br />

de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming<br />

van de producent uitgewisseld worden.<br />

D 1


2 Accutype<br />

m<br />

D 2<br />

Het gewicht van de verschillende <strong>ac</strong>cutypes vindt u in het typeplaatje van de <strong>ac</strong>cu.<br />

Afhankelijk van de uitvoering wordt de <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> van verschillende <strong>ac</strong>cutypes voorzien<br />

(vgl. hoofdstuk B).<br />

Accu´s met niet geïsoleerde polen moeten met een niet wegglijdende isoleermat worden<br />

afgedekt.<br />

Bij het vervangen/inbouwen van de <strong>ac</strong>cu moet erop gelet worden dat de <strong>ac</strong>cu vast in<br />

de <strong>ac</strong>curuimte van het voertuig zit.<br />

3 Accu´s en motorprestatie<br />

A<br />

m<br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong><br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong><br />

Korte uitvoering (K) Lange uitvoering (L)<br />

24 V - PzS - <strong>ac</strong>cu 1 PzS 126 Ah<br />

1 PzS 150 Ah<br />

1 PzS <strong>20</strong>0 Ah<br />

Motorprestatie 1,0 kW 1,0 kW<br />

Op het typeplaatje wordt door de afkortingen ”K” (korte uitvoering) en ”L” (lange uitvoering)<br />

de bedoelde uitvoering gekenmerkt.<br />

Afhankelijk van het <strong>ac</strong>cutype kunnen ook <strong>ac</strong>cu´s met meer prestatie en onderhousvrije<br />

<strong>ac</strong>cu’s worden gebruikt.<br />

Bij het vervangen / het inbouwen van de <strong>ac</strong>cu moet erop gelet worden dat hij vast in<br />

de <strong>ac</strong>curuimte van het voertuig zit.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

4 Accu vrijleggen<br />

m<br />

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).<br />

– Accukap (2) openen.<br />

Daartoe kap op de komvormige greep (1) beetpakken en omhoog klappen.<br />

– Indien nodig isoleermat van de <strong>ac</strong>cu nemen.<br />

De <strong>ac</strong>cukap wordt door eigen gewicht open gehouden.<br />

5 Accu opladen<br />

m<br />

Voor batterijoplading moet het voertuig in een gesloten, goed geventileerde ruimte<br />

worden geparkeerd. Bij het opladen van de <strong>ac</strong>cu moeten de oppervlakken van de <strong>ac</strong>cucellen<br />

vrijliggen om een uitreikende ventilatie te garanderen. Er mogen geen metalen<br />

gereedschappen op de <strong>ac</strong>cu liggen. Vóór het opladen alle kabel- en<br />

steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.<br />

De veiligheidsvoorschriften van de producent van de <strong>ac</strong>cu en de <strong>ac</strong>culader moeten<br />

in ieder geval worden nagekomen.<br />

5.1 Accu opladen met stationaire <strong>ac</strong>culader<br />

– Accustekker (3) eruittrekken.<br />

– Accu vrijleggen (vgl. punt 4).<br />

– Accustekker (3) met laadkabel van de stationaire <strong>ac</strong>culader verbinden en <strong>ac</strong>culader<br />

inschakelen.<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

1<br />

2 3<br />

D 3


5.2 Accu met geïntegreerde oplaadapparaat laden (o)<br />

f<br />

A<br />

m<br />

D 4<br />

Het oplaadapparaat mag niet geopend worden. Het apparaat vervangen als het beschadigd<br />

is.<br />

Aan de schakelaar (6) zijn uit veiligheidsredenen tussen de regelposities de regelposities<br />

”1” tot ”6” tussenposities voorzien.<br />

Als het voertuig zonder <strong>ac</strong>cu uitgeleverd wordt, is een tussenpositie als voorgift gekozen.<br />

De rode knipperlicht-LED (4) begint te branden - de <strong>ac</strong>cu kan niet geladen<br />

worden.<br />

6<br />

5<br />

4<br />

Laadkromme in het geïntegreerde oplaadapparaat kiezen<br />

De schakelaar (6) van het oplaadapparaat kan gebruikt worden, om de laadkrommen<br />

aan de afzonderlijke gebruikte <strong>ac</strong>cu aan te passen (vergl. ook de volgende tabel).<br />

Voordat de bijbehorende laadkromme geregeld kan worden, de stroomstekker trekken!<br />

Als er een <strong>ac</strong>cu aangesloten is, wordt de nieuwe justering via LED's bevestigd (vgl.<br />

aanwijzer) en onmiddelijk effectief.<br />

Positie van de schakelaar (6) gekozen laadkrommen (karakteristieken)<br />

1 Natte <strong>ac</strong>cu's: 100 - 300 Ah<br />

2 Onderhoudsvrij: 100 - 150 Ah<br />

3 Onderhoudsvrij: 150 - <strong>20</strong>0 Ah<br />

4 Onderhoudsvrij: <strong>20</strong>0 - 300 Ah<br />

5 V r i j<br />

6 V r i j<br />

0403.NL


0403.NL<br />

f<br />

A<br />

Laadkromme justeren<br />

De laadkromme met de volgende stappen justeren:<br />

Accu aansluiten Hierdoor kan het oplaadapparaat als regeltoestel<br />

gebruikt worden<br />

Regelschakelaar naar De rode LED begint snel te knipperen geene<br />

rechts (met de wijzers van<br />

geldige<br />

de klok) draaien totdat het<br />

karakteristiek<br />

eindpunt bereikt is.<br />

gekozen<br />

Regelschakelaar naar links Na 3 seconden knippert de groene LED Karakteri-<br />

(tegen de wijzers van de een keer<br />

stiek 1<br />

klok) draaien totdat het<br />

eindpunt bereikt is.<br />

gekozen<br />

De gewenste karakteristiek In de tussenposities knippert de rode LED.<br />

door draaien van de regel- Als een geldige karakteristiek gekozen is,<br />

schakelaar naar rechts kie- begint de groene LED in de bijbehorende<br />

zen<br />

positie te knipperen.<br />

Oplaadproces met geïntegreerde oplaadapparaat starten<br />

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).<br />

Bij het opladen moet de bovenkant van de <strong>ac</strong>cucellen openliggen om voor voldoende<br />

ventilatie te zorgen. Op de <strong>ac</strong>cu mogen geen metalen voorwerpen gelegd worden.<br />

Voor het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.<br />

De veiligheidsvoorschriften van de <strong>ac</strong>cuproducent onvoorwaardelijk opvolgen.<br />

Stroomnetaansluiting<br />

Netspanning: 230 V (+10/-15%)<br />

Netfrequentie: 50 Hz / 60 Hz<br />

De netkabel van het laadtoestel (7) is aan de zijkant van buiten af toegankelijk.<br />

– Accu openleggen (vergl. punt 4).<br />

– Zo nodig, de isolatiemat van de <strong>ac</strong>cu<br />

afnemen.<br />

– Batterijstekker moet ingeplugd blijven.<br />

– Netstekker (7) in een cont<strong>ac</strong>tdoos steken.<br />

De knipperende LED geeft de oplaadtoestand<br />

resp. een storing aan (knippercodes<br />

vergl. tabel ”LED-aangifte”).<br />

Als de netstekker (7) met het stroomnet<br />

verbonden is, zijn alle elektrische functies<br />

van het voertuig onderbroken (elektrische<br />

wegrijbeveiliging). Het voertuig<br />

kan niet bedreven worden.<br />

– De netstekker (7) uit de cont<strong>ac</strong>tdoos trekken en weer aan de zijkant in het frame<br />

wegbergen.<br />

7<br />

D 5


A<br />

f<br />

D 6<br />

Na een stroomuitval wordt het oplaadproces automatisch voortgezet.<br />

Het oplaadproces kan door trekken van de netstekker onderbroken en als gedeeltelijke<br />

lading voortgezet worden.<br />

De netkabel mag niet beschadigd worden.<br />

Voor ingebruikname moet de <strong>ac</strong>cukap veilig gesloten worden.<br />

Oplaadtijden<br />

De duur van het oplaadproces hangt van de <strong>ac</strong>cucap<strong>ac</strong>iteit af.<br />

LED-aangifte<br />

Groene LED<br />

(oplaadtoestand)<br />

Compensatieopladen<br />

Het compensatieoplaadproces begint automatisch nadat het opladen beëindigd is.<br />

Verdeelopladingen<br />

Rode LED<br />

(storing)<br />

Aangifte<br />

brandt --- Oplaadproces beëindigd; <strong>ac</strong>cu is volledig geladen.<br />

(Oplaadpauze,<br />

instandhoudingsopladen of compensatieopladen)<br />

knippert<br />

langzaam<br />

--- Oplaadproces<br />

knippert snel --- Aanwijzing als er een oplaadproces begint of nadat<br />

een nieuwe karakteristiek ingesteld is. Aantal knipperimpulsen<br />

voldoet de gezette karakteristiek.<br />

--- brandt Overtemperatuur. Oplaadproces is onderbroken.<br />

--- knippert<br />

langzaam<br />

Veiligheidsoplaadtijd overschreden. Oplaadproces<br />

afgebroken. Netonderbreking voor hernieuwd oplaadproces<br />

noodzakelijk.<br />

--- knippert snel Karakteristiekjustering is ongeldig.<br />

--- --- Stroomuitval en/of geen <strong>ac</strong>cu aangesloten.<br />

Het oplaadapparaat is zó gebouwd, dat het zich automatisch aanpast als er gedeeltelijk<br />

opgeladen <strong>ac</strong>cu's bijgeladen worden. Hierdoor wordt de <strong>ac</strong>cuverslijting gereduceerd.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

6 Accu in- en uitbouwen<br />

f<br />

A<br />

m<br />

f<br />

Het voertuig moet waterpas staan. Om kortsluitingen te vermijden, moeten <strong>ac</strong>cu’s<br />

met vrijliggende polen of verbindingen met een gummimat worden afgedekt.Accustekker<br />

respectievelijk <strong>ac</strong>cukabel zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de <strong>ac</strong>cu<br />

niet aan het voertuig blijven hangen.<br />

Bij het transport van de <strong>ac</strong>cu daarop letten dat het hijstuig een uitreikende draagcap<strong>ac</strong>iteit<br />

heeft (vgl. a<strong>ac</strong>ugewicht op het typeplaatje van de <strong>ac</strong>cu aan de <strong>ac</strong>cubak). Het<br />

hijstuig moet loodrecht naar boven worden getrokken. De haken van het hijstuig mogen<br />

niet op de <strong>ac</strong>cucellen vallen.<br />

– Accu vrijleggen (vgl. punt 4).<br />

– Batterijstekker (3) uitpluggen.<br />

– Hijstuig aan ogen (8) aanslagen.<br />

– Accu naar boven uit de <strong>ac</strong>cubak trekken.<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

De <strong>ac</strong>cu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie<br />

en de juiste aansluiting van de <strong>ac</strong>cu letten.<br />

– Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen<br />

controleren.<br />

Accukap voorzichtig en lanzaam sluiten.<br />

Niet tussen <strong>ac</strong>cukap en frame grijpen.<br />

3<br />

8<br />

D 7


7 Batterijontladingsmeter (t)<br />

A<br />

D 8<br />

Nadat het voertuig met de sleutelschakelaar of<br />

CANCODE spanningvrij is geschakeld, wordt de<br />

ladingstoestand van de batterij getoond.<br />

De LED-kleuren (9) geven de volgende toestanden aan:<br />

LED-kleur Waarde<br />

groen restcap<strong>ac</strong>iteit standaardbatterij 40 - 100 %<br />

restcap<strong>ac</strong>iteit onderhoudsvrije batterij 60 - 100 %<br />

oranje restcap<strong>ac</strong>iteit standaardbatterij 30 - 40 %<br />

restcap<strong>ac</strong>iteit onderhoudsvrije batterij 50 - 60 %<br />

groen/oranje restcap<strong>ac</strong>iteit standaardbatterij <strong>20</strong> - 30 %<br />

knipp. 1Hz restcap<strong>ac</strong>iteit onderhoudsvrije batterij 40 - 50 %<br />

rood restcap<strong>ac</strong>iteit standaardbatterij 0 - <strong>20</strong> %<br />

restcap<strong>ac</strong>iteit onderhoudsvrije batterij 0 - 40 %<br />

Brandt de LED rood, is het heffen van lasteenheden niet meer mogelijk. De functie<br />

”heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal<br />

70 % opgeladen is.<br />

Bedraagt de bij inschakeling van het voertuig berekende ladingtoestand minstens<br />

70% van de ladingtoestand van een volle batterij, wordt de aflezing naar 100% teruggezet.<br />

De aflezing wordt in afhankelijkheid van de ladingtoestand in 10%-stappen gereduceerd.<br />

Binnen 3 minuten wordt de aangegeven ladingtoestand met maximaal<br />

10% gereduceerd.<br />

De aangegeven ladingtoestand kan tijdens lopend bedrijf niet opnieuw toenemen.<br />

De aflezing van de ladingstoestand wordt bij instelling van het batterijtype naar 100%<br />

teruggezet.<br />

Knippert de LED rood en het voertuig is niet gebruiksgereed, dan de servicedienst<br />

van de fabrikant inlichten. Rood knipperen signaleert een storing aan de voertuigbesturing.<br />

De knipperfrequentie geeft het type storing aan.<br />

9<br />

0403.NL


0403.NL<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig<br />

f<br />

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt<br />

worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen<br />

en die hun cap<strong>ac</strong>iteiten aan de exploitant of diens gem<strong>ac</strong>htigde hebben bewezen<br />

en door hem uitdrukkelijk opdr<strong>ac</strong>ht voor het besturen hebben gekregen.<br />

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht<br />

zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig<br />

en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon<br />

moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden.<br />

Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening<br />

beschermschoenen worden gedragen.<br />

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik<br />

voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,<br />

met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen<br />

worden getransporteerd of geheven.<br />

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig<br />

of het <strong>ac</strong>cessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel<br />

meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn<br />

(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd<br />

werden, niet worden gebruikt.<br />

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties<br />

of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval<br />

mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.<br />

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen<br />

van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of <strong>ac</strong>cessoires) of<br />

het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed<br />

of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.<br />

Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor<br />

personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden<br />

ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig<br />

onmiddellijk tot stilstand gebr<strong>ac</strong>ht worden.<br />

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties,<br />

waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in<br />

ieder geval worden nagekomen.<br />

E 1


2 Beschrijving van de elementen voor aanwijzing en bediening<br />

E 2<br />

Pos. bedienings-<br />

<strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> functie<br />

resp.opgave elementen <strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong><br />

1 Dissel t Voertuig besturen en remmen.<br />

2 Accustekker (nood-uit) t De stroomkring wordt onderbroken,<br />

alle elektrische functies schakelen af.<br />

3 Ontladingsmeter t Ladingstoestand van de batterij.<br />

Afleesinstrument<br />

o Bedrijfsuren-indicatie.<br />

(CANDIS)<br />

Ladingstoestand van de batterij.<br />

Indicatie van servicemeldingen en, gecombineerd<br />

met CANCODE, rijparameters.<br />

4 Bedienings-toetsenblok o Code-instellingen.<br />

(CANCODE)<br />

Vrijgave en selectie van de<br />

rij-programa's.<br />

Invoer van de rijparameters.<br />

5 Schakelslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door<br />

eruit trekken van de sleutel is het<br />

voertuig tegen inschakelen door<br />

onbevoegden beveiligd.<br />

Schakelslot met tweede o Bewerkstelligt remlichting voor<br />

schakeltrap<br />

verrijden van het niet bedrijfsgerede<br />

voertuig.<br />

6 Geïntegreerde <strong>ac</strong>culader o Opladen van de <strong>ac</strong>cu door de<br />

(incl. veiligheidsschake-<br />

netstekker in het netstopcont<strong>ac</strong>t te<br />

ling)<br />

steken.<br />

7 Schakelaar - kruipsnelheid t Met behulp van de schakelaar „kruipsnelheid“<br />

' worden de rijsnelheid en de<br />

<strong>ac</strong>celeratie gereduceerd. Als de dissel<br />

in het rembereik boven staat, is het<br />

mogelijk de remfunctie te overbruggen<br />

en het voertuig met gereduceerde<br />

snelheid (rangeerrit) te bewegen door<br />

de taster te drukken.<br />

8 Rijschakelaar t Regelt de rijrichting en de rijsnelheid.<br />

9 Oprij-veiligheidstoets t Voertuig rijdt van de gebruiker weg.<br />

10 Taster -<br />

ladingopname heffen<br />

t Ladingopname heffen<br />

11 Taster -<br />

ladingopname neerlaten<br />

t Ladingopname neerlaten<br />

12 Taster<br />

”waarschuwingssignaal”<br />

t Acustisch signaal in werking zetten<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

0403.NL


0403.NL<br />

7 12<br />

8 9 8<br />

10<br />

11<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

Set<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

E 3


3 Voertuig in gebruik nemen<br />

f<br />

E 4<br />

Voordat het voertuig in gebruik genomen mag worden, bedient of een lading mag<br />

worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone<br />

bevindt.<br />

Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse ingebruikname<br />

– Het hele voertuig ( vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren.<br />

– Accubevestiging en kabelaansluitingen controleren.<br />

Voertuig inschakelen<br />

– Controleren of de <strong>ac</strong>custekker (2) ingesteekt is.<br />

– Sleutel in schakelslot (5) steken en tot aan de aanslag naar rechts in stand „I“<br />

draaien of bij CANCODE (o) vrijschakelcode intoetsen (zie sectie 5).<br />

– Taster-claxon (12) door drukken op functie controleren.<br />

Het voertuig is nu bedrijfsklaar.<br />

o De ontladingsmeter (3) geeft de beschikbare batterijlading aan.<br />

– Dissel (1) op remfunctie controleren (zie sectie 4.2).<br />

12<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

Set<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

0403.NL


0403.NL<br />

4 Werken met het bodemtransportvoertuig<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden<br />

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het<br />

openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.<br />

De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.<br />

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale<br />

gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij<br />

het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige<br />

remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig<br />

steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel<br />

keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig<br />

leunen of grijpen.<br />

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende<br />

overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd<br />

worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading<br />

<strong>ac</strong>hter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing<br />

voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.<br />

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen<br />

is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon<br />

en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig<br />

veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de<br />

hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het<br />

bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden<br />

worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.<br />

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende<br />

draagcap<strong>ac</strong>iteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt<br />

zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het<br />

oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan<br />

op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de<br />

sch<strong>ac</strong>hten aan te raken.<br />

Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig<br />

veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.<br />

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens<br />

voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren<br />

die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.<br />

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven<br />

maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet<br />

overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften<br />

beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet<br />

overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat<br />

hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig<br />

dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van<br />

het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.<br />

E 5


4.2 Rijden, besturen, remmen<br />

f<br />

f<br />

m<br />

f<br />

m<br />

f<br />

E 6<br />

Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.<br />

Nooduit<br />

– Accustekker (6) eruit trekken.<br />

Alle elektrische functies worden afgeschakeld<br />

Dwangremming<br />

Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de diessel beweegt<br />

zich automatisch in het rembereik boven (B).<br />

Als zich de dissel langzamer bewegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen.<br />

Indien gasdrukveer vervangen !<br />

Rijden<br />

Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden.<br />

– Voertuig in gebruik nemen (zie sectie 3).<br />

De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (8) geregeld.<br />

– Dissel (1) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of<br />

R) drukken.<br />

Kruipsnelheid<br />

Bij gebruik van de schakelaar ”kruipsnelheid” (7) is verhoogde aand<strong>ac</strong>ht van de bestuurder<br />

geboden.<br />

Het voertuig kan met verticaal staande dissel (1) verreden worden (b.v. in smalle<br />

ruimten / lift):<br />

– Schakelaar (7) ”kruipsnelheid” indrukken.<br />

– Rijregelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.<br />

De rem wordt gelost. Het voertuig verplaatst zich met langzame snelheid.<br />

De rem wordt pas na loslaten van de schakelaar ”kruipsnelheid” ge<strong>ac</strong>tiveerd; een<br />

remming kan bij ”kruipsnelheid” alleen met behulp van de tegenstroomrem (rijregelaar<br />

(8)) geschieden.<br />

Bij gevaar het voertuig via onmiddellijk loslaten van de schakelaar (7) ”kruipsnelheid”<br />

remmen.<br />

Bij bediening van de schakelaar ”kruipsnelheid” in het rijgebied (F) rijdt het voertuig<br />

met gereduceerde snelheid en <strong>ac</strong>celeratie.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

0<br />

Styring<br />

R<br />

V<br />

B<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

– Drei ledehendelen (1) mot venstre eller høyre.<br />

1<br />

F<br />

8<br />

B<br />

Set<br />

7<br />

V<br />

R<br />

E 7


f<br />

m<br />

f<br />

m<br />

E 8<br />

Remmen<br />

Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van<br />

de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.<br />

Remmen met de bedrijfsrem:<br />

– Dissel (1) naar boven of beneden in een van de<br />

rembereiken (B) neigen.<br />

De bedrijfsrem is de regeneratieve rem. Pas wanneer<br />

deze rem niet de vereiste afremming realiseert,<br />

wordt de mechanische rem vastgezet.<br />

Remmen met de tegenstroomrem:<br />

– Tijdens de rit kan de rijschakelaar (8) in tegengestelde<br />

richting worden omgeschakeld.<br />

– Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.<br />

Remmen met uitlooprem:<br />

Wanneer de rijschakelaar in de 0-stand staat, wordt het voertuig regeneratief afgeremd.<br />

Bij gevaar dient de dissel in de remstand te worden gezet.<br />

”Bergop” rijden<br />

De last moet aan de ”bergzijde” getransporteerd worden!<br />

Beveiliging van het voertuig tegen ”omlaagrollen”:<br />

De rem koppelt in de nulstand van de rijregelaar na een korte ruk (de besturing herkent<br />

het terugrollen op de helling) automatisch. Via de rijregelaar wordt de bedrijfsrem<br />

gelost en de snelheid en rijrichting naar keuze ingesteld.<br />

7<br />

0403.NL


0403.NL<br />

4.3 Opnemen en neerzetten van lading<br />

m<br />

A<br />

m<br />

Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading<br />

op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcap<strong>ac</strong>iteit van het voertuig<br />

niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.<br />

– Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.<br />

De snelheid van de functie heffen en neerlaten zijn voorgegeven.<br />

Heffen<br />

– Schakelaar „lastopname heffen“ (10) (voor linkshandigen o (13)) bedienen, tot de<br />

gewenste hefhoogte bereikt is.<br />

Als de eindaanslag van de ladingopname bereikt is, taster onmiddellijk loslaten.<br />

Neerlaten<br />

– Schakelaar ”lastopname neerlaten” (11) (voor linkshandigen o (14)) bedienen.<br />

4.4 Voertuig beveiligd parkeren<br />

f<br />

14<br />

13<br />

11<br />

10<br />

Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden.<br />

Het voertuig niet aan hellingen parkeren.<br />

De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.<br />

5<br />

– Ladingopname volledig neerlaten.<br />

– Schakelslot (5) in stand ”0” zetten en sleutel uit het slot trekken of ”Uit” indrukken,<br />

bij CANCODE.<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

Set<br />

E 9


5 Bedienings-toetsenblok (CANCODE) (o)<br />

E 10<br />

Het bedienings-toetsenblok bestaat uit 10 cijfertoetsen,<br />

een SET-toets en een o-toets.<br />

Activering van de rij-programma's wordt via de<br />

toetsen 1,2,3 door groene lampjes resp. LEDs<br />

aangegeven.<br />

De o-toets geeft via een rood/groene LED bedrijfstoestanden<br />

aan.<br />

Deze heeft de volgende functies:<br />

Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het<br />

voertuig).<br />

– Keuze van het rijprogramma.<br />

– Instelling van de rij-en batterijparameters, alleen<br />

in combinatie met het afleesinstrument<br />

(CANDIS (o)).<br />

De o-toets heeft de eerste prioriteit, en plaatst het voertuig vanuit iedere toestand in<br />

de uitgangsstand terug, zonder dat wijzigingen aan de instellingen worden uitgevoerd.<br />

5.1 Codeslot<br />

A<br />

m<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed Het is mogelijk, aan elk<br />

voertuig, iedere bestuurder of een bestuurdersgroep een individuele code toe te kennen.<br />

Bij levering is de operator-code (fabrieksinstelling 2-5-8-0) middels een foliesticker<br />

aangegeven.<br />

Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en de operator-code wijzigen! (zie sectie 5.4)<br />

Set<br />

0<br />

0403.NL


0403.NL<br />

A<br />

A<br />

Inbedrijfstelling<br />

Na het inpluggen van de batterijstekker en evt. inschakelen van het schakelslot<br />

brandt de LED (15) rood.<br />

Na invoer van de juiste bedieningscode (fabrieksinstelling 2-5-8-0) brandt de LED<br />

(15) groen.<br />

Bij een foutieve code-invoer knippert de LED (15) gedurende twee seconden rood.<br />

Daarna is een nieuwe code-invoer mogelijk.<br />

De SET-toets (<strong>16</strong>) is in de besturingsmodus buiten werking.<br />

Uitschakelen<br />

Het voertuig wordt via de<br />

o-toets (<strong>20</strong>) uitgeschakeld.<br />

Het uitschakelen kan automatisch na een<br />

vooringestelde tijd geschieden. Daartoe<br />

moet de bijbehorende codeslot-parameter<br />

orden ingesteld (zie sectie 5.4).<br />

<strong>16</strong><br />

17<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

Set<br />

<strong>18</strong><br />

0<br />

15<br />

19<br />

<strong>20</strong><br />

E 11


5.2 Rij-programa's<br />

A<br />

A<br />

E 12<br />

Met behulp van de cijfer-toetsen 1, 2, en 3 kunnen drie rij-programa's worden gekozen.<br />

Het ge<strong>ac</strong>tiveerde programma wordt door de groene LEDs (17), (<strong>18</strong>), (19) in de<br />

desbetreffende toets geïndiceerd.<br />

De rij-programa's verschillen qua hoogte van de rijsnelheid, de snelheid van <strong>ac</strong>cellereren<br />

en de snelheid van afremmen.<br />

De fabrieksinstelling is:<br />

– Programma 1: lage snelheid<br />

– Programma 2: normale snelheid<br />

– Programma 3: hoge snelheid (bij inbedrijfstelling ingesteld)<br />

De rij-programma's kunnen individueel aan het voertuig worden aangepast<br />

(zie sectie 5.4).<br />

5.3 Parameters<br />

A<br />

Met behulp van het bedienings-toetsenblok kunnen in de programmeermodus de instelling<br />

van de codeslotfunctie en de aanpassing van de rij-programa's worden uitgevoerd.<br />

Tevens kunnen batterijparameters worden ingesteld.<br />

Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is alleen instelling van de codeslot-parameters<br />

mogelijk.<br />

Parametergroepen<br />

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. De eerste cijferpositie geeft de<br />

parametergroep aan overeenkomstig tabel 1. De tweede en derde positie zijn voor<br />

doorlopende nummers van 00 tot 99.<br />

Nr. Parametergroep<br />

0xx Codeslot-instellingen<br />

(codes, vrijgave van de rij-programa's, automatische uitschakeling, etc.)<br />

1xx Rijparameters van het rijprograma 1<br />

(<strong>ac</strong>celleratie, uitlooprem, snelheid, etc.)<br />

2xx Rijparameters van het rijprograma 2<br />

(<strong>ac</strong>celleratie, uitlooprem, snelheid, etc.)<br />

3xx Rijparameters van het rijprograma 3<br />

(<strong>ac</strong>celleratie, uitlooprem, snelheid, etc.)<br />

4xx Rijprogramma-onafhankelijke parameters<br />

0403.NL


0403.NL<br />

5.4 Parameter-instellingen<br />

A<br />

m<br />

f<br />

A<br />

Om de voertuiginstelling te wijzigen, moet de mastercode worden ingevoerd.<br />

De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5.<br />

Bij de eerste inbedrijfstelling de mastercode wijzigen (zie sectie 5.1).<br />

Veiligheidsinstructies voor voertuigen met afleesinstrument (CANDIS (o))<br />

– Parameter-instellingen dienen uiterst zorgvuldig en uitsluitend door een hiervoor<br />

gekwalificeerde persoon te geschieden. Bij twijfel de servicedienst van de fabrikant<br />

inschakelen.<br />

– Elke instelprocedure moet via het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS<br />

(o)) bewaakt worden. Bij twijfel dient de instelprocedure met behulp van de otoets<br />

(<strong>20</strong>) worden afgebroken.<br />

– Aangezien het rijgedrag van het voertuig verandert, dient na iedere wijziging van<br />

de parameters een proefrit, in een daarvoor vrijgegeven werkzone, worden uitgevoerd.<br />

Invoer van de mastercode:<br />

– o-toets indrukken<br />

– Mastercode intoetsen<br />

Afleesinstrument<br />

(CANDIS)<br />

Bedrijfsuren<br />

worden aangege- 284.0<br />

ven<br />

Codeslot-parameters<br />

LED (15)<br />

o-toets<br />

groen<br />

knipperend<br />

LED (17)<br />

Toets 1<br />

LED (<strong>18</strong>)<br />

Toets 2<br />

Instelprocedure voor voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):<br />

LED (19)<br />

Toets 3<br />

Uit Uit Uit<br />

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met SET-toets (<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets<br />

(<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (<strong>20</strong>) rood. Na hernieuwde<br />

invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd<br />

worden.<br />

– Voor het invoeren van meer parameters dient de procedure te worden herhaald.<br />

Om de invoer te beëindigen, de o-toets (<strong>20</strong>) indrukken.<br />

E 13


A<br />

E 14<br />

Instelprocedure voor voertuigen met en zonder afleesinstrument (CANDIS (o)):<br />

– Driecijferig parameternummer intoetsen, met de SET-toets (<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

– In het afleesinstrument (CANDIS (o)) worden de bedrijfsuren nog steeds getoond.<br />

Wijzigt de aflezing, dan dient de instelprocedure met de o-toets (<strong>20</strong>) beëindigd en<br />

opnieuw gestart te worden.<br />

– Instelwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen en met de SETtoets<br />

(<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (<strong>20</strong>) rood. Na hernieuwde<br />

invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd<br />

worden.<br />

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald. Om de invoer<br />

te beëindigen, de o-toets (<strong>20</strong>) indrukken.<br />

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:<br />

Codeslot-parameterlijst<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Codeslot<br />

000 Mastercode wijzigen<br />

De lengte (4-6 cijferig) van<br />

de mastercode bepaalt tevens<br />

de lengte (4-6 cijferig)<br />

van de operator-code.<br />

Zolang er operator-codes<br />

geprogrammeerd zijn, kan<br />

slechts één nieuwe code<br />

van dezelfde lengte worden<br />

ingevoerd. Dient de<br />

codelengte gewijzigd te<br />

worden, moeten eerst alle<br />

operator-codes worden<br />

gewist.<br />

001 Operator-code toevoegen<br />

(max. 600)<br />

0000 - 9999<br />

of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 - 999999<br />

0000 - 9999<br />

of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 - 999999<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

Opmerkingen<br />

Procedure<br />

7295 (LED 17 knippert)<br />

Invoer van de<br />

<strong>ac</strong>tuele code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED <strong>18</strong> blinkt)<br />

Invoer van een<br />

nieuwe code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED 19 knippert)<br />

herhalen van de<br />

nieuwe code<br />

bevestigen (Set)<br />

2580 (LED <strong>18</strong> knippert)<br />

Invoer van een<br />

code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED 19 knippert)<br />

herhalen van de<br />

code-invoer<br />

bevestigen (Set)<br />

0403.NL


0403.NL<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Codeslot<br />

002 Operator-code wijzigen 0000 - 9999<br />

of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 - 999999<br />

003 Operator-code wissen 0000 - 9999<br />

of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 - 999999<br />

004 Code-geheugen wissen<br />

(wist alle gebruikerscodes)<br />

010 automatische tijduitschakeling<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

LEDs 17-19 bevinden zich in de toetsvelden 1-3 (zie sectie 5.2).<br />

Opmerkingen<br />

Procedure<br />

(LED 17 knippert)<br />

Invoer van de<br />

<strong>ac</strong>tuele code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED <strong>18</strong> knippert)<br />

Invoer van een<br />

nieuwe code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED 19 knippert)<br />

herhalen van de<br />

code-invoer<br />

bevestigen<br />

(LED <strong>18</strong> knippert)<br />

Invoer van een<br />

code<br />

bevestigen (Set)<br />

(LED 19 knippert)<br />

herhalen van de<br />

code-invoer<br />

bevestigen (Set)<br />

3265 3265 = wissen<br />

00 - 31 00<br />

andere invoer = niet<br />

wissen<br />

00 = geen<br />

uitschakeling<br />

01 tot 30 =<br />

uitschakeltijd in<br />

minuten<br />

31 = uitschakeling<br />

na 10 seconden<br />

E 15


E <strong>16</strong><br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Codeslot<br />

021 Rijprograma 1* )<br />

vrijgave<br />

022 Rijprograma 2* )<br />

vrijgave<br />

023 Rijprograma 3* )<br />

vrijgave<br />

030 Indicatie van het aantal<br />

toegewezen operatorcodes<br />

* )<br />

* ) alleen in combinatie met afleesinstrument (CANDIS (o))<br />

Foutmeldingen van het bedienings-toetsenblok<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

Opmerkingen<br />

Procedure<br />

0 of 1 1 0 = rijprograma niet<br />

vrijgegeven<br />

0 of 1 1<br />

1 = rijprograma<br />

vrijgegeven<br />

0 = rijprograma niet<br />

vrijgegeven<br />

0 of 1 1<br />

1 = rijprograma<br />

vrijgegeven<br />

0 = rijprograma niet<br />

vrijgegeven<br />

1 = rijprograma<br />

vrijgegeven<br />

De volgende fouten worden door rood knipperen van de LED (15) aangegeven:<br />

– Nieuwe mastercode is reeds operator-code.<br />

– Nieuwe operator-code is reeds mastercode.<br />

– Te wijzigen operator-code bestaat niet.<br />

– Operator-code dient in een andere operator-code gewijzigd te worden, die reeds<br />

bestaat.<br />

– Te wissen operator-code bestaat niet.<br />

– Code-geheugen is vol.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

5.5 Rijparameters<br />

A<br />

A<br />

f<br />

A<br />

A<br />

Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) kan instelling van de rijparameters<br />

alleen door de servicedienst van de fabrikant geschieden.<br />

In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de <strong>ac</strong>celleratie (parameter<br />

101) getoond.<br />

Voorbeeld <strong>ac</strong>celleratie<br />

<strong>ac</strong>tuele<br />

instelling<br />

wordt getoond<br />

gewijzigde<br />

instelling<br />

wordt getoond<br />

Afleesinstrument<br />

(CANDIS)<br />

101 6<br />

101 8<br />

Parameternummer<br />

Parameterinstelwaarde<br />

LED (15)<br />

o-toets<br />

groen<br />

knipperend<br />

groen<br />

knipperend<br />

LED (17)<br />

Toets 1<br />

LED (<strong>18</strong>)<br />

Toets 2<br />

LED (19)<br />

Toets 3<br />

Uit Uit Uit<br />

Uit Uit Uit<br />

– Driecijferig parameternummer (101) intoetsen, met de SET-toets (<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)) (parameternummer<br />

en <strong>ac</strong>tuele parameterwaarde worden getoond).<br />

Geschiedt gedurende ca. 5 seconden geen invoer, schakelt het display terug op bedrijfsuren-indicatie.<br />

Wordt een ander parameternummer dan gewenst getoond, moet worden gew<strong>ac</strong>ht, tot<br />

de bedrijfsuren-display Verschijnt.<br />

– Parameterwaarde volgens de parameterlijst intoetsen resp. wijzigen.<br />

– Controle van het LCD-display van het afleesinstrument (CANDIS (o)), met de<br />

SET-toets (<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

– De LED (15) van de o-toets (<strong>20</strong>) brandt kortstondig continu en begint na ca. 2 seconden<br />

weer te knipperen.<br />

Bij een niet toegestane invoer knippert de LED (15) van de o-toets (<strong>20</strong>) rood. Na hernieuwde<br />

invoer van het parameternummer kan de instelwaarde ingetoetst of gewijzigd<br />

worden.<br />

Voor invoer van meer parameters dient de procedure te worden herhaald, zodra de<br />

LED (15) van de o-toets (<strong>20</strong>) knippert. Om de invoer te beëindigen, o-toets (<strong>20</strong>) indrukken.<br />

De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Dient de instelwaarde in de<br />

programmeermodus te worden gecontroleerd, dan als volgt te werk gaan:<br />

– Na wijziging van de parameterwaarde het bewerkte rijprograma selecteren, met de<br />

SET-toets (<strong>16</strong>) bevestigen.<br />

– Het voertuig staat in de rijmodus en kan gecontroleerd worden.<br />

– Om verder te gaan met instellen, SET-toets (<strong>16</strong>) opnieuw indrukken.<br />

E 17


E <strong>18</strong><br />

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:<br />

Rij-programa's<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Fahrprogramm 1<br />

101 Acceleratie 0 - 9<br />

(0,2 - 2,0 m/s2 )<br />

102 Uitlooprem 0 - 9<br />

(0,2 - 1,1 m/s2 )<br />

104 Maximum snelheid in<br />

aandrijvingsrichting via<br />

rijregelaar<br />

108 Maximum snelheid in<br />

vorkrichting via rijregelaar<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Rijprograma 2<br />

<strong>20</strong>1 Acceleratie 0 - 9<br />

(0,2 - 2,0 m/s)<br />

<strong>20</strong>2 Uitlooprem 0 - 9<br />

(0,2 - 2,0 m/s)<br />

<strong>20</strong>4 Maximum snelheid in<br />

aandrijvingsrichting via<br />

rijregelaar<br />

<strong>20</strong>8 Maximum snelheid in<br />

vorkrichting via rijregelaar<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

3<br />

(0,8 m/s2 )<br />

3<br />

(0,5 m/s2 )<br />

3<br />

(4,8 km/h)<br />

3<br />

(4,8 km/h)<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

6<br />

(1,4 m/s)<br />

6<br />

(0,8 m/s)<br />

8<br />

(6,0 km/h)<br />

8<br />

(6,0 km/h)<br />

Opmerkingen<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

Opmerkingen<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

0403.NL


0403.NL<br />

A<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Rijprograma 3<br />

301 Acceleratie 0 - 9<br />

(0,2 - 2,0 m/s 2 )<br />

302 Uitlooprem 0 - 9<br />

(0,2 - 2,0 m/s2 )<br />

304 Maximum snelheid in<br />

aandrijvingsrichting via<br />

rijregelaar<br />

308 Maximum snelheid in<br />

vorkrichting via rijregelaar<br />

Batterijparameters<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

0 - 9<br />

(2,8 - 6,2 km/h)<br />

Bij voertuigen zonder afleesinstrument (CANDIS (o)) is Instelling van de batterijparameters<br />

alleen door de servicedienst van de fabrikant mogelijk.<br />

Instelling geschiedt zoals bij de de rijparameters.<br />

De volgende parameters kunnen worden ingevoerd:<br />

Nr. Functie Gebied<br />

instelwaarde<br />

Batterijparameters<br />

411 Batterijtype (normaal/versterkt/droog)<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

9<br />

(2,0 m/s 2 )<br />

9<br />

(1,1 m/s 2 )<br />

8<br />

(6,0 km/h)<br />

8<br />

(6,0 km/h)<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

412 Batterij leeg-waarschuwing 0 / 1 1<br />

In het gebied Instelwaarde 0 / 1 betekent: 0 = Uit 1 = Aan<br />

Opmerkingen<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

afhankelijk van<br />

rijschakelaar<br />

Opmerkingen<br />

0 - 2 0 0 = normaal (nat)<br />

1 = versterkt (nat)<br />

2 = droog<br />

(onderhoudsvrij)<br />

E 19


6 Afleesinstrument (CANDIS) (o)<br />

E <strong>20</strong><br />

Het instrument toont:<br />

– Restladingstoestand van de batterij (LEDstaaf<br />

(22)),<br />

– Bedrijfsuren<br />

(LCD-display (24)).<br />

Tevens worden servicemeldingen van de<br />

elektronica-componenten en parameterwijzigingen<br />

getoond.<br />

Weergave van des ladingstoestand<br />

Uit het ingestelde batterijtype resulteren tevens de inschakelgrenzen voor de toestands-indicaties<br />

(21) ”Waarschuwing” en (23) ”Stop”.<br />

Aantal<br />

Staaf<br />

Ladingstoestand<br />

LED (geel)<br />

Waarschuwing<br />

Natte batterij Onderhoudsvrije batterij<br />

LED (rood)<br />

Stop<br />

LED (geel)<br />

Waarschuwing<br />

LED (rood)<br />

Stop<br />

10 90,1- 100% Uit Uit Uit Uit<br />

9 80,1 - 90% Uit Uit Uit Uit<br />

8 70,1 - 80% Uit Uit Uit Uit<br />

7 60,1 - 70% Uit Uit Uit Uit<br />

6 50,1 - 60% Uit Uit Uit Uit<br />

5 40,1 - 50% Uit Uit Aan Uit<br />

4 30,1 - 40% Uit Uit Aan Aan<br />

3 <strong>20</strong>,1 - 30% Aan Uit Aan Aan<br />

2 10,1 - <strong>20</strong>% Aan Aan Aan Aan<br />

Een onderschrijding van de <strong>20</strong>%- grens bij natte batterijen resp. de 40%- grens<br />

bij onderhoudsvrije batterijen vermijden.<br />

21<br />

22<br />

23<br />

24<br />

0403.NL


0403.NL<br />

6.1 Batterij leeg-waarschuwing<br />

Bij het bereiken van de ontladingsgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij ge<strong>ac</strong>tiveerde<br />

batterij leeg-waarschuwing de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten<br />

blijft mogelijk. Bij natte batterijen bedraagt de restcap<strong>ac</strong>iteit <strong>20</strong>%, bij onderhoudsvrije<br />

batterijen 40%. Vanaf 30% bij natte, resp. 50% cap<strong>ac</strong>iteit bij onderhoudsvrije batterijen<br />

dienen deze weer te worden opgeladen (ter waarschuwing brandt de gele LED).<br />

6.2 Bedrijfsuren-indicatie<br />

A<br />

A<br />

A<br />

Afleesgebied tussen 0,0 en 99.999,0 uren. Rij- en hefbewegingen worden geregistreerd.<br />

Het display heeft <strong>ac</strong>htergrondverlichting.<br />

Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T” symbool in het bedrijfsuren-display<br />

(24).<br />

Foutmeldingen<br />

De bedrijfsuren-indicatie wordt ook voor weergave van fouten gebruikt. De storingsmelding<br />

is tweeledig en begint met een ”C” voor component, en een driecijferig componentnummer<br />

en vervolgens verschijnt een ”E” voor Error met een driecijferig foutnummer<br />

(intermitterend).<br />

Treden meerder fouten gelijktijdig op, worden deze successievelijk getoond. De storingen<br />

worden, zolang deze <strong>ac</strong>tief zijn, getoond (altijd in de combinatie Cxxx / Exxx).<br />

Foutmeldingen overschrijven de bedrijfsuren-indicatie. De meeste fouten leiden tot<br />

triggering van een Nood-Stop. De foutmelding blijft getoond, tot de stuurstroomkring<br />

wordt uitgeschakeld (schakelslot).<br />

Is geen CANDIS beschikbaar, wordt de foutcode door knipperen van de LED op de<br />

ontladingsmeter aangegeven.<br />

Gedetailleerde componentbeschrijvingen met foutcodes zijn verkrijgbaar bij de servicedienst<br />

van de fabrikant.<br />

Indicatie bij parameterwijzigingen (rij-programa's)<br />

In combinatie met het bedienings-toetsenblok (CANCODE (o)) dient het LCD-display<br />

(24) voor weergave van de instelparameters. De eerste drie plaatsen van de aflezing<br />

tonen de parameternummers, de laatste drie plaatsen de parameterwaarde.<br />

Instelwaarden van de parametergroep 0XX (codeslot) worden niet getoond.<br />

6.3 Inschakel-test<br />

Na inschakeling verschijnt de indicatie:<br />

– van de softwareversie van het afleestoestel (kortstondig),<br />

– de bedrijfsuren,<br />

– de ladingstoestand.<br />

E 21


6.4 Hulp bij storingen<br />

A<br />

E 22<br />

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen<br />

Het voertuig<br />

rijdt<br />

niet<br />

De lading<br />

kan niet<br />

geheven<br />

worden<br />

– Accustekker niet ingestoken<br />

– Schakeslot in positie ”0”<br />

– Foutieve code bij<br />

CANCODE<br />

– Acculading te gering<br />

– Stop defect<br />

– Voertuig in oplaadmodus.<br />

– Batterijlading beneden<br />

<strong>20</strong> / 40%<br />

– Voertuig niet bedrijfsklaar.<br />

– Hydraulica-oliestand te<br />

laag.<br />

– Stop defect.<br />

– Accustekker controleren, zo nodig<br />

insteken<br />

– Schakeslot in positie ”I” schakelen.<br />

– Code controleren<br />

– Acculading controleren, zo nodig<br />

<strong>ac</strong>cu opladen<br />

– Stoppen F1 en 1F1 controleren<br />

– Opladen onderbreken<br />

– Batterij opladen<br />

– Alle onder de storing ”voertuig rijdt<br />

niet” genoemde maatregelen uitvoeren.<br />

– Hydraulica-oliestand controleren.<br />

– Stop 2F1 controleren.<br />

Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringstaken” niet in orde gebr<strong>ac</strong>ht<br />

kon worden, neemt u a.u.b. cont<strong>ac</strong>t op met de klantendienst van de producent, omdat<br />

verdergaande foutopsporingen alleen door bijzonder geschoold en gekwalificeerd<br />

servicepersoneel uitgevoerd kunnen worden.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming<br />

f<br />

m<br />

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens<br />

de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.<br />

Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen<br />

- is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig<br />

veranderd worden.<br />

Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig<br />

en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de<br />

producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen<br />

moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming<br />

uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u<br />

ter beschikking.<br />

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen<br />

uit de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden<br />

m<br />

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent<br />

uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal<br />

voor deze taken geschoolde technische kr<strong>ac</strong>hten in buitendienst. Wij bevelen u daarom<br />

het afsluiten van een onderhouds-contr<strong>ac</strong>t met het desbetreffende steunpunt aan<br />

van de producent.<br />

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen<br />

alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.<br />

Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een<br />

verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte<br />

ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke<br />

ketting vastgehouden is.<br />

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd<br />

worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen<br />

getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen.<br />

Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de <strong>ac</strong>custekker<br />

moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met<br />

zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt<br />

worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,<br />

moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt<br />

worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met<br />

stoomstraal is niet geoorloofd.<br />

Na de reiniging de in de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ beschreven handelingen<br />

uitvoeren.<br />

F 1


F 2<br />

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische<br />

installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd<br />

worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te<br />

nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij<br />

elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de <strong>ac</strong>custekker<br />

uit het stopcont<strong>ac</strong>t spanningsvrij gemaakt worden.<br />

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten<br />

te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig<br />

genomen worden.<br />

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische<br />

/ elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden<br />

in <strong>ac</strong>ht genomen worden.<br />

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag<br />

van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde<br />

banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt,<br />

aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden<br />

aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat<br />

het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen<br />

vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).<br />

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in<br />

de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij<br />

verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven<br />

kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen<br />

van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.<br />

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden<br />

vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen<br />

in dit hydraulisch systeem vervangen worden.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

3 Onderhoud en inspectie<br />

m<br />

A<br />

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig<br />

gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen<br />

kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een<br />

bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.<br />

De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale<br />

arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige<br />

temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig<br />

afgekort worden.<br />

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip<br />

van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:<br />

W1 = om de 50 bedrijfsuren, echter tenminste 1x per week<br />

M3 = om de 500 bedrijfsuren, echter tenminste om de 3 maanden<br />

M6 = om de 1000 bedrijfsuren, echter tenminste om de 6 maanden<br />

M12 = om de <strong>20</strong>00 bedrijfsuren, echter tenminste om de 12 maanden<br />

De onderhoudsintervallen W1 dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.<br />

In de fase van inrijden moeten bovendien nog de volgende werkzaamheden uitgevoerd<br />

worden:<br />

Na de eerste 50 - 100 bedrijfsuren, op zijn laatst na 2 maanden:<br />

– Accu-poolschroeven natrekken en de toestand van de celverbindingen controleren.<br />

– Zichtcontrole van de elektrische en mechanische componenten uitvoeren.<br />

– Drijfwerk op dichtheid controleren.<br />

– Controleren of schroefboutverbindingen en mechanische beveiligingsinrichtingen<br />

stevig vastzitten.<br />

– Wielschroeven controleren op stevig vastzitten, zonodig stevig aantrekken.<br />

– Alle hydraulica-oliefilter vervangen.<br />

– Hydraulica-aansluitingen controleren op dichtzitten, zonodig stevig instellen.<br />

F 3


4 Onderhouds-checklijst <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong><br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W M M M<br />

Koelhuis = k 1 3 6 12<br />

Chassis/ 1.1 Alle dragende elementen op beschadigingen controleren t<br />

opbouw: 1.2 Schroefverbindingen controleren t<br />

Aan- 2.1 Drijfwerk op lawaai en lekkages controleren t<br />

drijving: 2.2 Oliepeil in de transmissie controleren t<br />

2.3 Drijfwerkolie verversen k t<br />

Wielen: 3.1 Op slijtage en beschadiging controleren t<br />

3.2 Lagers en bevestiging controleren a) k t<br />

Sturing: 4.1 Speling van het stuur controleren t<br />

Remmen: 5.1 Werking en instelling controleren k t<br />

5.2 Gasdrukveer controleren op werking terugzetten, dichtheid<br />

en beschadigingen<br />

t<br />

5.3 Slijtage van remblokken controleren t<br />

5.4 Remmechanisme controleren, event. instellen en smeren k t<br />

Hefinricht- 6.1 Werking, slijtage en instelling controleren t<br />

ning: 6.2 Rollen, glijstukken en aanslagen controleren k t<br />

6.3 Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen controleren<br />

k t<br />

Hydr. 7.1 Werking controleren k t<br />

install.: 7.2 Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigin- k t<br />

gen b)<br />

7.3 Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging k t<br />

controleren<br />

7.4 Oliestand controleren k t<br />

7.5 Hydr. olie verversen en filterpatroon vernieuwen d) k t<br />

7.6 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren k t<br />

Elektr. 8.1 Werking controleren t<br />

install.: 8.2 Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controleren<br />

t<br />

8.3 Zekeringen op de juiste waarde controleren t<br />

8.4 Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging en<br />

werking controleren<br />

t<br />

8.5 Schakelbeveiliging en relais controleren, eventueel vervangen<br />

t<br />

8.6 Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op<br />

werkingcontroleren<br />

k t<br />

Elektromotoren:<br />

9.1 Bevestiging van de motor controleren t<br />

a) Wielschroef voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op stevige bevestigingcontroleren,<br />

event. aandraaien.<br />

b) Hydraulische aansluitingen voor de eerste keer na ca. 100 werkuren op dichtheid controleren,<br />

event. aandraaien.<br />

d) Eerste verversing na ca. 500 werkuren.<br />

A<br />

F 4<br />

De onderhoudsintervallen gelden voor normale werkcondities, bij zwaardere condities<br />

moeten ze naar behoefte verkort worden.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W M M M<br />

Koelhuis = k 1 3 6 12<br />

Akku: 10.1 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen<br />

controleren<br />

k t<br />

10.2 Aansluitklemmen op stevige bevestiging controleren,<br />

met poolvet invetten<br />

k t<br />

10.3 Stekkerverbindingen van de akku schoonmaken, stevige<br />

bevestig. kontr<br />

k t<br />

10.4 Akkukabels op beschadigingen controleren, event. vernieuwen<br />

t<br />

Smering: 11.1 Het voertuig volgens het smeringsplan smeren k t<br />

Algemene<br />

metingen:<br />

12.1 Sluiting tegen massa controleren t<br />

12.2 Rijsnelheid en remweg controleren t<br />

12.3 Hef- en daalsnelheid controleren t<br />

12.4 Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t<br />

Proefrit: 13.1 Proefrit met nominale lading t<br />

13.2 Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de opzichter<br />

demonstreren<br />

k t<br />

F 5


5 Smeerplan <strong>ELE</strong> <strong>ac</strong> <strong>16</strong> / <strong>18</strong> / <strong>20</strong><br />

F 6<br />

E<br />

E<br />

g Glijvlakken<br />

s Smeernippel<br />

Vuldop hydraul olie<br />

b Vuldop drijfwerkolie<br />

a Aftapdop drijfwerkolie<br />

1)<br />

E<br />

Cardanolie-overloop voor invulhoeveelheid en controleplug<br />

Voor gebruik in koelhuizen<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4 5 6<br />

7 8<br />

9<br />

0<br />

Mengverhouding Voor gebruik in koelhuizen 1:1<br />

Set<br />

0,55 l<br />

1)<br />

0403.NL


0403.NL<br />

5.1 Bedrijfsmiddelen<br />

f<br />

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig<br />

en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.<br />

Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu.<br />

Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen.<br />

Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen<br />

of open vuur in aanraking gebr<strong>ac</strong>ht worden.<br />

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden.<br />

Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van<br />

dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing<br />

uitdrukkelijk aangegeven is.<br />

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt<br />

bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel<br />

dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.<br />

Code Bestelnr. Leverhoeveelh.<br />

Benaming Gebruik voor:<br />

A 29 <strong>20</strong>0 670 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />

B 29 <strong>20</strong>0 680 5,0 l CLP 100, DIN 51517 Transmissie<br />

C 29 <strong>20</strong>0 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische<br />

installatie<br />

E 29 <strong>20</strong>1 430 1,0 kg Vet, DIN 5<strong>18</strong>25 Smeerdienst<br />

F 29 <strong>20</strong>0 100 1,0 kg Vet, TTF52 Smeerdienst<br />

Vet-Richtwaardes<br />

Code Verzepingstype<br />

Druppunt<br />

°C<br />

Walkpenetratie<br />

bij 25 °C<br />

NLG1-klasse Bedrijfstemperatuur<br />

°C<br />

E Lithium <strong>18</strong>5 265-295 2 -35/+1<strong>20</strong><br />

F -- -- 310-340 1 -52/+100<br />

F 7


6 Adviezen voor onderhoud<br />

6.1 Voertuig voorbereiden voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden<br />

f<br />

F 8<br />

Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen<br />

dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende<br />

voorwaarden moet voldaan zijn:<br />

– Het voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E).<br />

– Accustekker (1) eruittrekken.<br />

Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo<br />

beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen<br />

van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport<br />

en eerste inbedrijfname” in <strong>ac</strong>ht genomen worden.<br />

Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.<br />

6.2 Afdekkap vooraan<br />

– Twee schroeven (6) uitdraaien.<br />

– Afdekkap (5) voorzichtig afnemen.<br />

6.3 Kap aandrijving afnemen<br />

De aandrijvingskap is tweegedeeld (3).<br />

– Dissel tot aan de rechte eindaanslag draaien.<br />

– Twee schroeven (2) losmaken en eruithalen.<br />

– Eerste gedeelte van de kap (3) voorzichtig erafnemen.<br />

– Dissel tot aan de linke eindaanslag draaien.<br />

– Tweede gedeelte van de kap (4) losschroeven en voorzichtig afnemen..<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

2<br />

1<br />

0403.NL


0403.NL<br />

6.4 Elektrische stoppen controleren<br />

– Voertuig voor onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden<br />

(vgl. punt 6.1).<br />

– Afdekkap vooraan afnemen (vgl. punt 6.2).<br />

– Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.<br />

7<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

0<br />

Set<br />

Pos. Benaming Beveiligen van: Waarde<br />

7 F10 Geïntegreerde <strong>ac</strong>culader (o) 10 A<br />

8 F1 Stop algehele besturing 10 A T<br />

9 1F1 Rijmotor 100 A<br />

10 2F1 Pompmotor 100 A<br />

8<br />

10 9<br />

F 9


6.5 Hernieuwde inbedrijfname<br />

F 10<br />

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag<br />

slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:<br />

– claxon controleren op juist funktioneren<br />

– Nood-Uit-stekker op goede werking controleren.<br />

– rem controleren op goed funktioneren<br />

– voertuig conform smeerschema smeren.<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig<br />

m<br />

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan<br />

2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en<br />

droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven<br />

uitgevoerd te worden.<br />

Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat<br />

alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers<br />

niet beschadigd worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,<br />

moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen<br />

A<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.<br />

– De remmen controleren.<br />

– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne<br />

laag olie resp. vet zetten.<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met <strong>ac</strong>cupoolvet invetten.<br />

Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de <strong>ac</strong>cu opgevolgd te worden.<br />

– Alle openliggende elektrische cont<strong>ac</strong>ten afspuiten met een geschikt cont<strong>ac</strong>tspray.<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging<br />

m<br />

Om de 2 maanden:<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:<br />

Het regelmatige opladen van de <strong>ac</strong>cu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door<br />

de automatische ontlading van de <strong>ac</strong>cu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee<br />

verbonden sulfatering de <strong>ac</strong>cu vernielt.<br />

0403.NL


0403.NL<br />

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging<br />

A<br />

f<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu reinigen, de poolschroeven met <strong>ac</strong>cupoolvet invetten en de <strong>ac</strong>cu vastklemmen.<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:<br />

Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de cont<strong>ac</strong>tplaatsen met<br />

cont<strong>ac</strong>tspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de cont<strong>ac</strong>ten van<br />

de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.<br />

Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen<br />

(D: UVV-controle volgens VBG 36 [voorschriften voor ongevallenpreventie])<br />

A<br />

Het bodemtransportvoertuig moet minstens éénmaal per jaar of na bijzondere gebeurtenissen<br />

door een hiervoor speciaal gequalificeerde persoon gecontroleerd worden.<br />

Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten<br />

van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van<br />

veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om<br />

de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens<br />

de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig<br />

te kunnen beoordelen.<br />

Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig<br />

qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien<br />

moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die<br />

door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht<br />

gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede<br />

controle nadien bewaard blijven.<br />

Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.<br />

Voor deze controle heeft de producent een speciale veiligheidsservice met daarvoor<br />

opgeleide medewerkers. Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig<br />

ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft<br />

aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.<br />

F 11


F 12<br />

0403.NL

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!