23.09.2013 Views

Blok 21 Veterinaire Volksgezondheid - VETserieus.nl

Blok 21 Veterinaire Volksgezondheid - VETserieus.nl

Blok 21 Veterinaire Volksgezondheid - VETserieus.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

www.<strong>VETserieus</strong>.<strong>nl</strong><br />

Beste Student,<br />

De documenten op <strong>VETserieus</strong>.<strong>nl</strong> zijn alleen bedoeld als ondersteuning bij<br />

het studeren. De samenvattingen worden nagekeken door studenten tijdens<br />

het volgen van de lessen en waar nodig aangepast. Dit project heeft als doel<br />

foutloze samenvattingen te bieden die met hun tijd meegaan, ondanks dit<br />

streven is er altijd een kans dat er fouten in de documenten staan. Mocht je<br />

tijdens het lezen van de samenvatting fouten vinden kun je dat doorgeven<br />

via de contactpagina op de site of direct een mail sturen naar<br />

vetserieus@gmail.com<br />

De student is verantwoordelijk voor zijn of haar leermethode en voor het<br />

uiteindelijke resultaat. Allemaal veel succes met de voorbereidingen!!<br />

Hartelijke groet,<br />

<strong>VETserieus</strong>.<strong>nl</strong><br />

1


SAMENVATTING VETERINAIRE VOLKSGEZONDHEID<br />

Hoorcollege 1: algemene i<strong>nl</strong>eiding<br />

Diergeneeskunde bestaat uit 2 delen, de productie, gezondheid en welzijn van het dier, maar aan de<br />

andere kant over de gezondheid en welzijn van de mens.<br />

Sterker nog, volgens de “boze buitenwereld” is alles opgehangen aan de gezondheidsbescherming<br />

van de mens. Dus ook de normaal praktiserende dierenarts dient in het kader van de<br />

gezondheidsbescherming van de mens. Als je iemands hond beter maakt dan wordt de eigenaar blij<br />

verbeterd welzijn mens. Maar let op; het is zeer onwenselijk om je te bemoeien met de<br />

gezondheidszorg voor de mens.<br />

Er zijn 3 fasen in de veterinaire volksgezondheid.<br />

1. Fase 1: Georganiseerde dierziektebestrijding: Doel van deze fase is voedsel, trekkracht en<br />

transport. Dit is de wortel van de diergeneeskunde en zorgt voor voedselzekerheid. Zo is de<br />

diergeneeskunde begonnen in de 19 e eeuw in Europa. Georganiseerde ziektebestrijding zie je<br />

nu nog in ontwikkelingslanden en landen zonder veterinaire infrastructuur, zoals landen in<br />

Oost-Europa.<br />

2. Fase 2: Vleeskeuring en zoönose-controle: Doel van deze fase is consumentenbescherming en<br />

bijdrage aan vermindering infectieziekten-last mens. Zorgt voor voedselveiligheid en het<br />

voorkomen dat mensen ziek worden als gevolg van het eten van dierlijke producten. In 1919<br />

is de vleeskeuringswet in het leven geroepen, maar deze is afgeschaft sinds 2006.<br />

3. Fase 3:Gezondheidswetenschappen: deze fase gaat over het nu, <strong>21</strong> ste eeuw, en over<br />

gezondheidswetenschappen als geheel. Slechts enkele landen met industriële<br />

voedselproductie doen hier aan mee, per definitie welvarende landen. Namelijk alleen deze<br />

landen kunnen alles wat niet goed is weg doen en zo optimale kwaliteit waarborgen. Naast<br />

gezond en veilig voedsel leveren gaat het in deze fase ook om milieufactoren, welzijn en<br />

voedzaamheid van dierproducten. In deze fase kijk je dus ook naar extra “gezonde”<br />

toevoegingen, en specifieke parameters van voeding. Gezonde dieren gezond houden, is 180<br />

graden anders dan een ziek dier beter maken (parameters verschillen voor gezond en ziek<br />

dier). Het idee is: gezond voedsel, gezonde dieren, gezonde producten, gezonde mensen.<br />

Dierlijk welzijn speelt een rol, evenals milieubescherming. Dit is opgehangen aan een<br />

kwaliteitscontrole systeem, bijvoorbeeld voor de vleeskeuring. Er zijn uitgebreide controle<br />

systemen zoals HACCP, “good-practice” en risicoanalyse, die niet alleen naar de huidige staat<br />

kijken maar ook mathematische modellen gebruiken voor voorspellende uitspraken. Het hele<br />

proces wordt gecontroleerd en er zijn certificeringssystemen. Surveillance = monitoren +<br />

meten. Je kijkt niet meer naar karkassen maar naar de hele populatie. Je stelt dus ook geen<br />

diagnose maar doet aan screening en de testfactoren hangen af van voorspellende validiteit<br />

en niet meer sensitiviteit/specificiteit. Je bent een gezondheidswetenschapper en een<br />

epidemiologist, evenals een risico analyticus. In een modern land, met een moderne<br />

productie hebben we het over een bedrijf waar dieren vaak binnenzitten. Elk dier is<br />

geregistreerd en geïdentificeerd. Een belangrijk punt is ook het certificeren van een bedrijf.<br />

Monitoren, surveillance en goede veterinaire en boerenpraktijken is nodig, het zijn moderne<br />

bedrijven die deze eigenschappen allemaal bevatten.<br />

Geïntegreerde kwaliteitscontrole heet IQC.<br />

Debelangrijksteproblemen in de veterinaire volksgezondheid: salmonella, campylobacter, H.U.S. en<br />

toxoplasmose. Volgens de publieke ervaringen zijn de grootste problemen: BSE, hormonen in vlees<br />

en dioxines. En de medische professional vindt als grootste probleem: drugs residuen, antibiotica<br />

resistentie en zoönose.<br />

2


Er is een wereldhandelsovereenkomst (WTO-SPS), van 1994: er is vrije handeling van goederen over<br />

alle grenzen van de wereld. Je mag nog maar iets om één reden aan de grens tegenhouden: op<br />

wetenschap gebaseerd en gevaar voor de volksgezondheid. Hierbij moeten de keuringsregelingen en<br />

garanties gelijkwaardig zijn aan de bestaande regelgeving in de EU. Niet de methode zelf, maar de<br />

garantie dat de producten veilig zijn bepaalt of producten mogen worden verhandeld.<br />

Lipman en Ruiter, hoofdstuk 1:<br />

Voedsel is inmiddels onderdeel van een cultuur en geen primaire levensbehoefte meer. Alle<br />

mogelijkheden die vanuit dit perspectief gecreëerd worden bieden meer opties voor<br />

verontreinigingen. Toch hebben we niet meer of minder voedselinfecties tegenwoordig. Dit hangt<br />

samen met de vooruitgang in welvaart, pas dan is er ruimte voor voedselveiligheidsaspecten.<br />

Voedselbeschikbaarheid staat niet meer ter discussie en het publiek kan eisen stellen.<br />

Wetenschappelijk gezien maak je onderscheid tussen infecties die van nature bij dieren voorkomen,<br />

en die door bezoedeling van buitenaf in de loop van het productieproces zijn gekomen. Er zijn veel<br />

infecties bij dieren die daar zelf niet ziek van zijn, maar mensen wel ziek maken, zoönosen.<br />

Wat ook heeft bijgedragen aan de beheersing van microbiologsiche gevaren is het bewaren in de<br />

koude keten, bewaren onder 7 graden. Dit heeft echter ook geleid tot een selectie van<br />

koudeminnende organismen, welke dus ook voornamelijk de moderne voedselinfecties veroorzaken,<br />

zoals listeria.<br />

Wanneer je producten niet koud bewaard zou je ze ook kunnen doorstralen of met desinfectantia<br />

behandelen. Hier is echter een weerstand tegen vanwege de angst voor oppervlakte besmetting<br />

door contaminanten als gevolg van dit proces. De angst voor chemische verontreiniging is kennelijk<br />

groter dan die voor microbiologische.<br />

Nu zitten we in een overgangsfase waar de voedselveiligheid vanzelfsprekend is, en we ons druk<br />

kunnen maken om het milieu en dierenwelzijn. Ook moeten producten tegenwoordig zo zijn<br />

samengesteld dat ze gezondheidsbevorderend zijn.<br />

Er bestaat geen grotere verwarring dan rondom de begrippen gevaar (hazard) en risico (risk). Het<br />

gevaar is het agens of de toestand die gezondheidsschade kan veroorzaken. Echter de mens moet<br />

ook aan het gevaar worden blootgesteld, voldoende vaak of voldoende lang, om ziek te worden, dit<br />

noemen we de blootstelling. Aan de hand van deze twee parameters kun je pas uitspraken doen<br />

over het risico. Om iets aan het risico te doen moet je of het gevaar neutraliseren of de blootstelling<br />

opheffen, iets anders kun je niet doen. Wanneer details van de blootstelling of gevaren niet<br />

beschikbaar zijn, dan heeft het geen enkele zin om risicoanalyses te doen of beleidsmaatregelen op<br />

te stellen. Een instrument dat bedacht is om bij acute uitbraken hiermee om te gaan is het<br />

voorzorgsprincipe. In principe een prima idee, echter worden de maatregelen uit voorzorg niet meer<br />

aangepast bij voortschrijdende inzichten en dat is nadelig.<br />

Risico = gevaar x blootstelling<br />

De onzekerheden en de door de overheid ingestelde maatregelen hebben bij het publiek vaak<br />

schrikreacties als gevolg en hebben geleid tot het fenomeen dat we risicoperceptie noemen. Dit is de<br />

beleving bij het publiek, media en overheid door heen en weer gestook met onzekerheden,<br />

waardoor het zichzelf in stand houdt.<br />

In de maatschappij spelen zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid een grote rol, waarom dan niet<br />

bij dit soort vraagstukken en is dan niet de consument maar de overheid of de producent<br />

verantwoordelijk? Wanneer er wetenschappers in de media komen worden deze continu tegen<br />

elkaar opgestookt en uitgespeeld. Het enkel stellen en beantwoorden van vragen gaat in de media<br />

3


niet, er zijn veel te veel betrokken partijen en belanghebbenden. Hierdoor krijgt het publiek geen<br />

duidelijk antwoorden. Een pittige discussie en slecht nieuws doen het nu eenmaal beter in de media<br />

dan genuanceerde voorlichting.<br />

Wanneer je het hebt over wie er voorlichten hebben we 2 partijen:<br />

- Onafhankelijke deskundige<br />

- Communicatiedeskundige: die verstand heeft van hoe een boodschap moet over komen.<br />

Vaak zijn dit niet één en dezelfde persoon en voorlichting gaat hierdoor vaak structureel fout.<br />

Je moet onthouden dat in normaal voedsel altijd micro-organismen zitten. De taak van de producent<br />

is het vermijden van echte ziekteverwekkers. Dit kan door het volgen van een HACCP procedure. Nog<br />

beter is het om de consument enige duidelijke handvatten voor het gebruik van voedsel aan te<br />

reiken. Voor de welbekende hygiënehypothese is nog steeds geen duidelijk antwoord.<br />

VVAA hoofdstuk 1:<br />

Zowel dierenarts als humane arts heeft te maken met zoönoses, echter daar waar de veterinairen<br />

gericht zijn op volksgezondheid en preventie, staan de humane artsen op het standpunt dat<br />

zoönoses slechts een onderdeel vormen van het totale pakket aan infectieziekten waar ze mee te<br />

maken hebben. Waar deze infecties dan vandaan komen blijkt voor hen niet heel relevant. De<br />

veterinairen vinden ook dat mensen zich bewust moeten worden van de gevaren die mensen<br />

omringen. De bezoedeling van onze directe leefomgeving moet wel invloed hebben op de<br />

volksgezondheid. <strong>Veterinaire</strong>n zien het daarom als hun taak om voorlichting te geven.<br />

Over de gevaren van bijvoorbeeld influenza zijn beide kampen het wel eens, waarbij het grootste<br />

probleem van influenza is dat er steeds nieuwe varianten opduiken.<br />

Als we kijken naar pluimvee is er echter weer een gebrek aan overeenstemming. Ook artsen zien de<br />

problemen met salmonella en campylobacter wel, alleen zij vinden dat als iedereen zijn handen wast<br />

en het vlees normaal bereidt er niets aan de hand is. De humane behandelaar kijkt dus puur naar de<br />

beheersbaarheid van een probleem. De veterinaire zijde maakt zich zorgen dat een klein probleem<br />

wordt opgeblazen en zo de aandacht van een werkelijk probleem afleidt. Op basis van onze<br />

wetgeving hebben humane artsen gelijk zich niet zoveel zorgen te maken om pluimvee en vee in ons<br />

land. De veterinairen echter, vinden dat deze wetten te rigide zijn. Er wordt nog steeds gescreend op<br />

zaken die allang niet meer voorkomen, en zo overbodig werk opleveren dat beter aan andere zaken<br />

besteed zou kunnen worden. Een continue opvoeding in relatie tot zoönosen is van belang. Deze taak<br />

is niet eenvoudig, want boeren luisteren niet zo makkelijk. Pas als er certificeringsystemen zijn<br />

luisteren ze wel.<br />

Humane artsen stellen niet zozeer de vraag of iets te bestrijden is, maar of dit ook wel nodig is. De<br />

vraag is echter als er zich een probleem voordoet, weet de huisarts dan wel hoe te handelen?De<br />

keuze voor nascholing wordt niet dwingend aan huisartsen opgelegd. Dierenarts ook niet veel beter,<br />

maar in het nieuwe curriculum wel beter dan vroeger. In de geneeskunde zouden ze hetzelfde<br />

moeten doen. Een laatste probleem is dat de huidige hoogleraren infectieziekten zich veel te veel<br />

bezig houden met één organisme en niet breed zijn opgeleid.<br />

Artikel WC1.1: influenza<br />

<strong>Veterinaire</strong> volksgezondheid ligt tussen diergeneeskunde en geneeskunde in. Influenza is een<br />

belangrijke in dit verhaal. Het steeds veranderende karakter en de aerogene verspreiding maakt het<br />

een gevaarlijk agens. Deze veranderingen komen door mutaties en menginfecties bij één en dezelfde<br />

gastheer. Internationale operaties zijn hierdoor voortdurend waakzaam, zoals WHO, FAO en OIE. In<br />

Nederland hebben we het nationale influenza referentiecentrum van de Erasmus in Rotterdam.<br />

De bronnen van de mutaties liggen met name in armoedelanden, waar mens en dier dicht op elkaar<br />

gehuisvest zijn en er nog huisslachterijen plaatsvinden.<br />

4


De transmissie is zoals gezegd aerogeen, van dier naar mens, of via de mest. Transmissie via vlees en<br />

eieren is alleen mogelijk bij zieke dieren en bepaalde typen, dat in EU landen zo goed als uitgesloten<br />

is. In andere gebieden is ook het verhitten van vlees, zoals bij H5N1 van kippen afdoende.<br />

De belangrijkste risicofactor voor verspreiding is handel en transport van pluimvee. Regionaal speelt<br />

mestverwerking een belangrijke rol. Over de rol van de vogeltrek is discussie en geen bewijs. De<br />

bewering dat de intensieve dierhouderij zou bijdragen is onzin, juist kleinschaligheid en armoede<br />

spelen om bovengenoemde redenen een rol. Alleen bij ruiming van grote koppels en daarmee<br />

intensief direct contact zijn gerichte preventieve maatregelen essentieel. In veterinair verband zijn<br />

ophokken van pluimvee en het strikt gescheiden houden van watervogels en pluimvee van belang.<br />

Aviaire influenza (pest/griep), H5N1 is erg opgeblazen in de media. Niemand weet nu werkelijk<br />

hoeveel mensen er geïnfecteerd waren en daarvan ziek werden of niet. Ook hier op gebied van<br />

risicocommunicatie in de media geen fijnzinnigheid. Alle voorlichtingen zouden risk-basedmoeten<br />

zijn. Vogelgriep is veterinair gezien goed beheersbaar, mits door deskundigen uitgevoerd. Dat de<br />

Nederlandse overheid zich voorbereid op een grieppandemie is terecht, dat deze van het type H5N1<br />

zou moeten zijn is volstrekte onzin.<br />

Artikel WC1.2: pathogenese en infectie<br />

- Pathogeen: organisme dat het lichaam kan binnendringen en ziekte veroorzaken.<br />

- Koch’s postulaten over wanneer een ziektekiem pathogeen is;<br />

o Micro-organisme kan altijd aangetroffen worden in ziek dier, niet in gezond dier.<br />

o De ziektekiem moet geïsoleerd kunnen worden en verder gekweekt.<br />

o Wanneer een gezond dier in aanraking komt met de ziektekiem moet het dier<br />

dezelfde ziekte vertonen.<br />

Deze postulaten gelden niet voor alle pathogenen. Bijvoorbeeld E. Coli is soms gewoon aanwezig<br />

zonder ziekte maar kan wel ziek maken. In de EU maken ze daarom gebruik van de definitie voor een<br />

pathogeen dat deze een micro-organisme, toxine of celcultuur is die in staat is het menselijk lichaam<br />

binnen te dringen en ziek te maken.<br />

- Infectieuze ziekte: een ziekte door een pathogeen veroorzaakt.<br />

- Overdraagbare aandoening: in staat van persoon tot persoon overgedragen te worden. Een<br />

infectieuze ziekte is niet altijd overdraagbaar.<br />

- Parasiet:levensvorm die zich ten koste van een ander organisme waarmee hij same<strong>nl</strong>eeft<br />

(de gastheer) in stand houdt en vermenigvuldigt (+/-). Een parasiet kan schade aanbrengen<br />

en alle parasieten worden tegenwoordig een infectieuze ziekte genoemd.<br />

- Pathogeniciteit: de mogelijkheid om ziekte te veroorzaken.<br />

- Virulentie: de eigenschap van de pathogeen om ernstige ziekte te veroorzaken.<br />

Pathogeniciteit en virulentie zijn niet noodzakelijkerwijs gerelateerd.<br />

- Besmettelijkheid: de mate waarin een pathogeen zich in de populatie kan verspreiden.<br />

- Epidemiologie: de studie van verspreiding van ziekte in een populatie. De distributie kan<br />

vermeld worden in tijd, personen of locaties. De determinanten van een ziekte zijn de<br />

risicofactoren. Graduele veranderingen over de tijd worden ook wel lange termijn seculaire<br />

trendsgenoemd, veroorzaakt door veranderingen in de populatie.<br />

- Epidemie of uitbraak: is een plotseling hogere incidentie dan je verwacht. Uitbraak is<br />

meestal voor kleinere populaties gebruikt. Een uitbraak is in te delen in:<br />

o Punt-bron uitbraak: duidelijk door één oorzaak op één moment (voedselvergiftiging<br />

bruiloft)<br />

o Uitgestrekte-bron uitbraak: over langere tijd van één bron (besmette naald bij<br />

tatoëerder)<br />

o Persoon-persoon: zonder duidelijke bron (luizeninfectie basisschool).<br />

o Epizoötisch: een uitbraak in een groep dieren.<br />

5


Het gedrag van een pathogeen in een populatie hangt af van de interactie tussen pathogeen,<br />

gastheer en omgeving. Bij een overdraagbare aandoening kijken we ook naar de populatiefactoren.<br />

Een voorbeeld van dit laatste is bijvoorbeeld de kritieke populatiegrootte nodig voor de<br />

verspreiding, dus een minimum aantal gevoelige mensen.<br />

- Endemie = een ziekte die het hele jaar voorkomt op een bepaalde plaats, bijvoorbeeld<br />

malaria in Afrika.<br />

- Pandemie = een epidemie die (bijna) alle landen in de wereld treft op dezelfde tijd.<br />

De verspreiding van een infectie moet eerst vanuit een bron, dit kan vanuit de gastheer’s eigen flora<br />

zijn of exogeen. Het reservoir van infectie is een populatie mensen of dieren waarbinnen de<br />

pathogeen bestaat. Transmissie kan horizontaal, verticaal of vanuit de omgeving. Tussen mens en<br />

dier noem je zoönotisch. De verschillende routes zijn welbekend: inhalatie, direct contact, ingestie of<br />

inoculatie. Verder moeten we de “tussen-personen” niet vergeten, waarbij we vector voor levende<br />

tussengastheren gebruiken, en fomitesvoor niet-levende voorwerpen (bijvoorbeeld handdoeken of<br />

beddengoed in ziekenhuizen).<br />

Tot slot wordt nog de term cross-immuniteit genoemd, waarbij je immuun bent voor een bepaald<br />

pathogeen, door je immuniteit voor een ander pathogeen dat hier mogelijk op lijkt.<br />

Werkcollege 1: microbiologie, infectiologie en veterinaire volksgezondheid<br />

Microbioloog: houdt zich bezig met de verwekker van een ziekte. Het werkterrein van de<br />

microbioloog behelst de virulentie, het soort virus, diagnostiek typen virus/serologie en<br />

ontwikkeling vaccins.<br />

Infectioloog: deze houdt zich bezig met het zieke dier en het dier algemeen voordat het dier ziek<br />

wordt. Het houdt zich bezig met diagnostiek, behandeling en bestrijding, dragerschap bij dieren.<br />

<strong>Volksgezondheid</strong> medewerker: bekijken of iets zoönotisch is, en houdt zich dus vooral bezig met<br />

de consequenties voor de maatschappij of de mens. Dit gaat vooral om de preventie, controle,<br />

epidemiologie, vaccinatie strategieën en voorlichting.<br />

De dierenarts heeft vele werkterreinen:<br />

bijvoorbeeld als onderzoeker manifesteren, hierbij kun je denken aan serologie, diagnostische<br />

tests ontwikkelen, vaccins ontwikkelen en de validatie hiervan. Ook bij onderzoek hoort de<br />

epidemiologie, kwaliteitssystemen, certificeringssystemen. Dus op het wetenschappelijke niveau<br />

met als doel kennisvermeerdering.<br />

Een practicus zou zich bezig houden met diagnosticeren, behandelen, voorkomen en<br />

beschermen en aangifteplichtige ziektes. Ook voorlichting richting veehouders.<br />

Een dierenarts die werkt bij de overheid houdt zich bezig met het opstellen van beleid,<br />

grenscontroles en grensregels, voorlichting voor burgers, risicoanalyse. Doel<br />

dierziektenbestrijding.<br />

Wanneer je voorlichting geeft moet je je aanpassen aan de doelgroep. Bijvoorbeeld een voorlichting<br />

van Q-koorts aan:<br />

Dierenarts: symptomen, diagnostiek, preventie, verspreiding, behandeling. Dus hele specifieke<br />

zaken met betrekking tot de Q-koorts. Bij de diagnostiek speelt voor de dierenarts ook de<br />

sensitiviteit en de specificiteit een rol. De practicus moet op een bedrijf niet alleen naar dieren<br />

kijken, de DA speelt ook een rol bij de bedrijfsbegeleiding. Ook wil een dierenarts bekend zijn<br />

met de consequenties voor de veehouder bij een positieve bedrijfsuitslag. Een dierenarts is<br />

(onbedoeld) een sociaal hulpverlener.<br />

Geitenhouders: consequenties van een besmetting, vergoedingen, preventie (hygiëne,<br />

vaccinatie), mogelijk nog aspecten voor volksgezondheid.<br />

Burgers: in het geval van Q-koorts moet je de groep wel delen in direct omwonende en niet. Ze<br />

zijn benieuwd naar de besmettingskans, welke risicodieren/locaties, hoe herken je dat je ziek<br />

bent, consequenties als je niet naar de dokter gaat, preventie, wanneer naar de dokter etc.<br />

6


Er is sprake van een mysterieuze infectie bij kinderen die tot paniek heeft geleid omdat één kind met<br />

ernstige longontsteking op de IC terecht kwam. De GGDvermoedt een verband met contact met een<br />

cavia gekocht in een bepaald tuincentrum. De aanvoer is niet duidelijk te achterhalen van deze cavia,<br />

vermoedelijk Roemenië. Inmiddels zijn er meer kinderen ziek, en is het opgenomen kind overleden. Er<br />

wordt een influenzavariant gevonden.<br />

In dit verhaal zijn er verschillende rollen voor verschillende groepen mensen:<br />

Media: In het nieuws brengen wat er gebeurt. De media informeert de bevolking, maar dit<br />

gebeurt voordat de feiten vaststaan dus is redelijk subjectief. De doelstelling van de media is<br />

vooral geld verdienen. Wordt soms voor massahysterie gezorgd. Met massa-hysterie zorgt de<br />

media dat er over gepraat wordt en dat het interessant en opwindend blijft.<br />

Overheid: De overheid informeert het publiek na onderzoek. Dit werkt trager, maar is wel<br />

objectiever. De overheid stelt een plan van aanpak op na inwinnen advies. Niet alle maatregelen<br />

zijn even rationeel. Bij een uitbraak is het ministerie van volksgezondheid als eerste aan zet, en<br />

laat zich adviseren door de gezondheidsraad (panel van allerlei deskundigen). Als iets uitgezocht<br />

moet worden komt het bij het RIVM terecht.<br />

Wetenschap: de belangrijkste rol is onderzoek doen, adviezen geven aan een ieder die een vraag<br />

stelt (kennisoverdracht) en rapporten schrijven en publiceren. De wetenschap voert over het<br />

algemeen ook de risicoanalyse uit.<br />

Dierenbescherming: de kerntaak is in dit geval de bescherming van de cavia’s. Hierbij zouden ze<br />

letten op de verzorging van de dieren en in een groot kader op het dierenwelzijn. Bewustwording<br />

burgers en de dierenbescherming heeft een opsporingsbevoegdheid, traceren cavia’s uit<br />

Roemenië.<br />

Dierenarts: voorlichting van de eigenaar, onderzoek, diagnose, behandeling etc. van de cavia.<br />

Vaccinatie voor influenza is mogelijk. Bij een grootschalige uitbraak moeten dierenartsen ook<br />

meehelpen aan allerlei bestrijdingswerkzaamheden.<br />

KNMvD: voorlichting en belangenbehartiger van de ledendierenarts. De voorzitter van de KNMvD<br />

is Ludo Hellebreekers. Samenwerking met de media, overheid i<strong>nl</strong>ichten. De KNMvD kan een<br />

standpunt innemen namens de dierenartsen en speelt zo een belangrijke rol voor de<br />

beleidsmakers. KNMvD kan ook protocollen opstellen, die voor dierenartsen allemaal gelden.<br />

Voorbeeld toetsvraag:het werkterrein van een dierenarts in de volksgezondheid is vooral gericht op:<br />

a. Ontwikkelen van nieuwe vaccins: nee, dat valt in het onderzoek en bij een microbioloog<br />

b. Op tijd behandelen van zoönose bij GD; nee, zou praktiserend dierenarts zijn.<br />

c. Epidemiologie van zoönose; meest logische antwoord, VV dierenarts houdt zich bezig met de<br />

mens.<br />

d. Bedrijfsbegeleiding van LH: eveneens praktiserend dierenarts<br />

Open vraag: campylobacter zorgt met enige regelmaat voor voedselinfecties bij de mens. Leg kort uit<br />

wat het verschil in aanpak is bij de preventie bij een microbioloog, infectioloog en een<br />

volksgezondheid dierenarts.<br />

Artikel 2.1: veterinaire volksgezondheid<br />

Veel zoönosen vereisen een compleet geïntegreerde benadering voor de preventie, waarbij er een<br />

relatie is tussen verschillende disciplines. Het health system research (HSR) is de werkgeving van<br />

verschillende disciplines om informatie in te winnen over de verbetering van systemen van humane<br />

en dierlijke gezondheidszorg om complexe VV programma’s interdisciplinair en intersectoraal<br />

mogelijk te maken en participatie van de gemeenschap te verkrijgen.<br />

Het is duidelijk dat de VV een plaats in de overheid moet krijgen, maar er is geen consensus over<br />

onder welk ministerie dit dan zou moeten vallen. Dit verschilt per land en kan onder volksgezondheid<br />

7


of landbouw zijn. Welke locatie ook geselecteerd wordt, het zou moeten bestaan uit een<br />

professionele staf en materiaal.<br />

Dat VV een belangrijke rol speelt in de normale humane gezondheidszorg is wel duidelijk. Om de<br />

gezondheid van de mens te verbeteren is de uitschakeling en preventie van zoönosen van groot<br />

belang, deze hebben immers een directe aanslag op de gezondheid. Hiernaast leiden zoönosen ook<br />

tot enorme productieverliezen en spelen zo een rol in economische en sociale facetten. Een<br />

effectieve controle van zoönose kan niet geschieden zonder bijdragen vanuit de humane<br />

gezondheidszorg. Vandaar het belang van een interdisciplinaire samenwerking.<br />

Artikel 2.2: RIVM zoönosen:<br />

Er is een inventarisatie uitgevoerd om het zoönose probleem in kaart te brengen. De gemeten<br />

incidentie van de meeste zoönosen, zoals listeriose, is enkele tientallen per jaar. Er zijn er echter ook<br />

bij die enkele honderden tellen (psittacose, kattenkrabziekte, Lyme) en zelfs die massaal voorkomen<br />

(Salmonella, Campylobacter). Exclusief de voedselgevallen hebben we met zoönosen zo’n duizend<br />

diagnosen per jaar. Mogelijk moet dit aantal, gebaseerd op gediagnosticeerde gevallen, met een<br />

factor 3 of meer vermenigvuldigd worden om op het werkelijke aantal te komen. Sommige zoönosen<br />

komen in het geheel niet vaak voor, maar zijn wel relevant voor bepaalde beroepsgroepen.<br />

Ten gevolge van import kunnen ziekten die in NL niet meer voorkwamen weer geïntroduceerd<br />

worden. Er zijn strenge bewakingssystemen hiervoor, zoals voor Bruscellose. Ook het toepassen van<br />

richtlijnen als good manufacturing practicezouden bijdragen aan de preventie.<br />

Toch is de verwachting dat de zoönose problematiek in de komende jaren niet zal afnemen, om de<br />

volgende redenen:<br />

1. Mens en dierpopulaties nemen in grootte toe<br />

2. Mensen worden door toenemend toerisme steeds mobieler.<br />

3. Het internationale verkeer van dieren en dierlijke producten neemt toe. De<br />

certificeringssystemen blijken niet altijd even adequaat in de preventie. Door het vrije<br />

verkeer over de Europese grenzen sinds 1993 wordt dit probleem niet kleiner.<br />

De problematiek neemt niet af, sterker nog, onder de “nieuwe infecties” van de afgelopen jaren zijn<br />

opvallend veel zoönosen. Daarbij neemt menselijk ingrijpen in het milieu een rol, het leefmilieu van<br />

een micro-organisme verandert en kan daardoor een nieuw reservoir voor vectoren en zoogdieren<br />

geven.<br />

Werkcollege 2: YOPI’s<br />

YOPI’szijn groepen van mensen die young, old, pregnant of immuno-incompetent zijn. Bij immunoincompetent<br />

denken we aan AIDS, immunosuppressantgebruikers, mensen met kanker en een hele<br />

belangrijke is diabetes mellitus (macrofagen zijn heel gevoelig voor glucose metabolisme).<br />

Factoren die het risico op een zoönose bepalen zijn: YOPI’s, intensief direct contact met dieren, duur<br />

van het contact met dieren, hygiëne, virulentie van de kiem, transmissieroute van de kiem (aerogeen<br />

is gevaarlijk), dosis van de kiem, rauw vlees eten (salmonella) / ongepasteuriseerde melk<br />

(bruscellose)/ zachte kazen (bruscellose). Nederland is in principe TB en Bruscellose vrij. Een<br />

transmissieroute is ook water, dus zelfs als je niets met vlees of melk doet loop je risico.<br />

Gevaar x blootstelling (incidentie) = risico<br />

Q-koorts (108) wordt veroorzaakt door CoxiellaBurnetti.<br />

Gevaar: veel mensen met Q-koorts vertonen geen verschijnselen en worden er dus ook niet ziek<br />

van. Dat wil ook zeggen dat het gevaar voor deze mensen laag is. Voor de andere helft echter<br />

zien we griepachtige verschijnselen. Soms verloopt de Q-koorts ernstiger, met longontsteking,<br />

heftige hoofdpijn, koorts, pijn op de borst en leverontsteking. Dit is wel een klein deel van het<br />

totale aantal besmette mensen. Een chronische infectie kan leiden tot een ontsteking aan het<br />

hart, dan echter zijn dit YOPI’s. De ziekte is te behandelen met antibioticum, dit kan bij een<br />

chronische variant jaren nodig zijn. Gevaar cijfer: 3.<br />

8


Blootstelling: Q-koorts wordt voornamelijk aerogeen overgebracht, waarbij de belangrijkste bron<br />

vruchtwater en vruchtvliezen is. Via de urine, melk en mest kan het ook een infectiebron zijn,<br />

maar niet via vlees. De belangrijkste diersoorten voor besmetting zijn schaap en geit, maar ook<br />

andere dieren zoals koeien en huisdieren kunnen besmet zijn en de infectie overdragen op<br />

mensen. De bacterie kan maanden tot jaren overleven in de omgeving. De ziekte wordt niet van<br />

mens op mens overgedragen. In principe kan iedereen ziek worden, maar de kans neemt toe in<br />

de buurt van een besmet bedrijf, evenals in het lammerseizoen. Mensen met intensief contact<br />

met dieren raken sneller besmet (beroepsrisico). De kans om ziek te worden na besmetting is het<br />

grootst bij YOPI’s. Q-koorts kan een miskraam veroorzaken, maar niet met grotere kans dan een<br />

andere ziekte. De incidentie is sinds de uitbraken van 2009 enorm toegenomen en was toen<br />

boven de 1000 personen. Cijfer voor de blootstelling is: 3.<br />

Impact: de morbiditeit (aantal ziektegevallen) in 2009 waren 2246, en in 2010 t/m november<br />

493. De mortaliteit was in 2009, 6 (0,27%) en in 2010 7. De kosten zijn moeilijk te schatten, maar<br />

wat er bij komt kijken: vaccinatie van geiten, ruimen geiten, schadeloosstelling boer, verloren<br />

inkomsten, behandeling van besmette mensen, ziekteverzuim van besmette mensen, onderzoek<br />

naar de ziekte en voorlichting. De beleving van het publiek is als groot risico wegens de angst die<br />

aangejaagd is, en de rol van de media die hierin geweest is. Cijfer: 3.<br />

Voorlichting: deze voorlichting gaat over een dierenartspraktijk. Hierbij is het belangrijk om<br />

uitleg te geven over de aerogene transmissieroute. Wat betreft de groep zelf; ze zijn een<br />

risicogroep door direct contact met de dieren, maar er is geen risico dat zij het zelf weer<br />

doorgeven aan mens / dier. De kans dat ze zelf ziek worden is klein, maar bij verschijnselen direct<br />

door naar de huisarts. Het is belangrijk om aan de hygiëne te denken, mondkapjes (arboverplicht)<br />

waaronder het niet drinken van rauwe melk. Koken kan de kiem doden. Er is voor<br />

mensen in NL geen vaccin beschikbaar.<br />

Salmonella (225)<br />

Symptomen: als je in contact komt met salmonella kan het ernstig zijn in geval van YOPI of bij<br />

een enorme dosis. De symptomen zijn die van buikgriep. Bij ernstige gevallen kan dit leiden tot<br />

sepsis en andere heftige verschijnselen. Doorgaans is het een mild ziektebeeld. Cijfer: 3.<br />

Incidentie: ongeveer 5000 mensen per jaar komen bij de dokter, maar de incidentie is mogelijk<br />

hoger, algauw tot 65.000. hiervan gaat een klein deel dood, 0,1%. Cijfer; 5.<br />

Impact; de perceptie van de impact is laag, maar de kosten van deze ziekte zijn hoog. Dit is met<br />

name wegens ziekteverzuim. Cijfer: 3.<br />

Blootstelling: is hoog want iedereen kan het krijgen. 2/3 van kippenvlees uit het schap is besmet<br />

met campylobacter/salmonella. 85% van alle salmonellosen is van een kipproduct, de rest<br />

varkens. Mensen weten echter meer van kip en zijn hier dus voorzichtiger mee. Cijfer: 5.<br />

BSE (30)<br />

Gevaar: de symptomen van BSE zijn vrij erg. Cijfer; 5.<br />

Incidentie: komt zelden voor, slechts één tot twee gevallen in heel Nederland per jaar. Van deze<br />

gevallen is het nog maar onduidelijk of het in NL is opgelopen. Cijfer: 2.<br />

Impact: deze kan opgesplitst worden in het normale leven en tijdens een uitbraak. Tijdens een<br />

uitbraak lopen de kosten namelijk erg op wegens ruiming en het niet kopen van vlees. Ook de<br />

keuringen langs de slachtlijn geven echter kosten zonder uitbraak. Een kans op een uitbraak is er<br />

eige<strong>nl</strong>ijk niet meer. Het cijfer is bij een uitbraak: 5 en huidige staat: 2<br />

Blootstelling: op dit moment eige<strong>nl</strong>ijk niet. Cijfer dus 1.<br />

Toxoplasma Gondii(200)<br />

Gevaar: de klachten zijn vaag, zoals moe, lusteloos en koorts. YOPI’s lopen wel gevaar, met name<br />

zwangere vrouwen. Er is een abortus risico bij mens en geiten/schapen. Baby’s kunnen geboren<br />

met congenitale toxoplasmose, met ernstige verschijnselen zoals blindheid. Cijfer; 2.<br />

Incidentie: er zijn meer dan 1000 mensen per jaar ziek, cijfer dus 5.<br />

Impact: bij voorlichting aan zwangere vrouwen passeert dit wel de revue, omdat de impact hoog<br />

is. Bij de rest van de mensen valt het wel mee. Cijfer 4.<br />

9


Blootstelling; de blootstelling is hoog, met name bij oudere mensen. De bronnen zijn met name<br />

kattenontlasting, dus ook hierbij niet alleen denken aan de kattenbak maar ook groente uit de<br />

tuin. Ook schapen, varkens vormen een bron van infectie. Voor de GD dierenarts is handen<br />

wassen een makkelijke preventie, voor LH wel een hogere besmettingskans door abortus. In het<br />

vruchtwater zitten veel besmettelijke weefselstadia die via aerosolen overgebracht kunnen<br />

worden Cijfer: 5.<br />

Chlamydophilapsittaci (48)<br />

Gevaar; de symptomen variëren van niks tot vaag, maar kan overslaan in longontsteking en<br />

hepatitis.<br />

Incidentie: 30-40 gerapporteerde gevallen per jaar, veel worden ook niet gerapporteerd. Cijfer:<br />

3.<br />

Impact: is klein, veel mensen weten niet wat het is, weinig mensen worden ziek. De kosten liggen<br />

in de verborgen griepverschijnselen, dus verzuim. Maar het wordt meestal niet aan psittacose<br />

toegeschreven. Dus cijfer: 2.<br />

Blootstelling: het wordt het meeste met nauw contact geassocieerd, het kan echter ook via de<br />

lucht verspreid worden. Mensen met een vogel lopen zeer weinig risico. Voor GD dierenarts<br />

betekent dit dus ook een extra risico. cijfer: 2.<br />

Bij voorlichting is ongeacht de locatie of de doelgroep de algemene regels dat je nadruk moet leggen<br />

op de transmissieroutes en de persoo<strong>nl</strong>ijke bescherming / hygiëne. De precieze boodschap hangt af<br />

van de doelgroep. Per doelgroep kun je ook een klein onderscheid maken in de zoönosen die<br />

voorkomen.<br />

Artikel 3.1: affectiviteit en efficiëntie in controle van Campylobacter in kippenvlees<br />

Campylobacter speelt een grote rol bij voedselinfecties, waarin kippenvlees een 20-40% aandeel<br />

heeft. Hiernaast moet je echter ook aan varkensvlees en voorgewassen sla denken. Bij de preventie<br />

hiervan kun je aan 3 verschillende stappen denken: op de boerderij, in de verdere productieketen en<br />

bij de consument thuis. Deze laatste twee omdat het leveren van campylobacter vrije kippen op dit<br />

moment niet realistisch is. Bovendien kunnen de kippen tijdens het transport ook alsnog<br />

geïnfecteerd raken. Voor wat betreft desinfectie tijdens het koken komt dit meer voort uit crosscontaminatie<br />

dan direct van het kippenvlees omdat dit tegenwoordig wel goed gekookt wordt.<br />

Cross-contaminatie vindt ook plaats tijdens het slachtproces en logistieke slachting is al een<br />

maatregel die hiertegen genomen is.<br />

Naast gastro-enteritis kan een campylobacter infectie ook tot andere gevolgen leiden. Voorbeelden<br />

daarvan zijn het GuillanBarré syndroom en prikkelbaar darmsyndroom. Enkele mensen, met<br />

nameYOPI’s kunnen eraan overlijden. In de laatste jaren hebben we een reductie van campylobacter<br />

infecties gezien, maar mogelijk het meeste door de reductie in kippenvlees consumptie vanwege de<br />

aviaire influenza.<br />

De kosten van campylobacter zijn hoog, met name door verlies van levens en kwalitatieve<br />

levensjaren als gevolg van ziekte.<br />

Het reservoir van campylobacter kan zowel in dieren als in de omgeving gevonden worden. De<br />

belangrijkste transmissieroutes zijn voedsel en direct contact. Ook het toenemende toerisme is een<br />

risicofactor. Zwemmen in open water geeft ook een risico.<br />

Wanneer we verschillende interventies bekijken hangt het resultaat af van de meetmethode die we<br />

kiezen. Typisch wordt hiervoor het aantal bacteriën op het kippenkarkas gekozen. Een andere<br />

vergelijkingsmethode is het aantal zieken voor en na de interventie te nemen en daar de ratio van te<br />

berekenen. Omdat niet alleen de ziektelast meetelt en de kosten die hiermee gereduceerd worden,<br />

worden ook de kosten van de interventie meegenomen in de afweging.<br />

10


Deze vergelijking noemen we de cost-utility ratio (CUR)= de gemaakte kosten per één verminderde<br />

DALY (disabilityadjusted life year, dus verloren jaar door ziekte of dood).<br />

CUR = (K – W) / Z:<br />

K = kosten<br />

W = gereduceerde kosten<br />

Z = gereduceerde DALY’s<br />

Waar we verder rekening mee moeten houden bij de preventie en maatregelen tegen<br />

Campylobacter is dat een groot deel van het in NL geconsumeerde kippenvlees door import in ons<br />

land is gekomen. Maatregelen in die landen zijn noodzakelijk om Nederlandse mensen gezond te<br />

houden. Door export naar het buite<strong>nl</strong>and kunnen echter maatregelen die wij nemen bijdragen aan<br />

de gezondheid van mensen in andere landen.<br />

Interventie kan op alle kippen toegepast worden, maar ook enkel op de positief geteste dieren, iets<br />

dat we schedulingnoemen. De effectiviteit van de maatregelen wordt dan echter wel bepaald door<br />

de nauwkeurigheid van de tests op Campylobacter en dus waarmee geïnfecteerde koppels gevonden<br />

kunnen worden. De tijd die tussen het testen van deze dieren en de uitslag van de test zit, geeft<br />

bovendien de mogelijkheid dat de koppels alsnog besmet worden. Een dipstick methode wordt<br />

momenteel ontwikkeld om de Campylobacter status te onderzoeken dat door de boer zelf gedaan<br />

kan worden. Dit scheelt tijd en transport.<br />

Interventie op de boerderij<br />

Verbeteren van de hygiëne: het is nog steeds onbekend hoe een koppel precies besmet raakt en<br />

dus ook welke hygiëne maatregelen genomen moeten worden. Bij effectieve maatregelen zou dit<br />

een grote hulp kunnen bieden, maar hoeveel reductie mogelijk is, is onduidelijk. Ook de kosten<br />

zijn moeilijk vast te stellen en hangt af van de gekozen meetmethoden. De CUR hangt ook sterk<br />

af van de aannames die gedaan worden.<br />

Phage therapie: 2 dagen voor de slacht worden de kippen behandeld met een bacteriofaag tegen<br />

Campylobacter. De reductie in ziektelast is groot, maar de kosten zijn nog niet bekend omdat er<br />

nog geen product op de markt is. Het is nog in een (veelbelovende) experimentele fase.<br />

Interventie in de productieketen (processing): omdat complete preventie op de boerderij niet<br />

mogelijk is moet ook hier iets plaatsvinden. De maatregelen zijn gericht op het verminderen van<br />

cross-contaminatie en contaminatie van het vlees.<br />

Verminderen van fecaal lekken: reduceert het risico enorm, en de CUR is zelfs negatief dus het<br />

levert geld op. Er zijn twijfels over of deze maatregelen onder alle omstandigheden zou voldoen.<br />

Decontaminatie van water in de broeitank: dit vermindert cross-contaminatie. Het blijkt echter<br />

dat de contaminatie die hierna plaats vindt tijdens het ontveren veel hoger is dan de<br />

vermindering die met deze maatregel gewonnen kan worden. Ook de kosten zijn hoog, dus een<br />

hoge CUR.<br />

Bestraling van alle vleesproducten: kan theoretisch het gezondheidsrisico uitroeien. De kosten<br />

zijn echter erg hoog, de CUR dus ook.<br />

Scheduled hitte behandeling van geïnfecteerd vlees: de kosten zijn moeilijk in te schatten maar<br />

de maatregel leidt tot een lagere kiloprijs voor het vlees en dus waarschij<strong>nl</strong>ijk een hoge CUR.<br />

Decontaminatie van karkassen: hierbinnen hebben we 3 verschillende mogelijkheden, het koelen<br />

van karkassen, hetcrust-freezen(snelle invriezing met koude lucht van de oppervlakte van het<br />

karkas) en voor meerdere weken invriezen. Voor het koelen is zowel de risicoreductie en de CUR<br />

redelijk goed, hetcrust-freezen is een dure methode dus een hoge CUR. Voor het invriezen voor<br />

meerdere weken is de CUR niet favoriet.<br />

Bereiding en consumptie:<br />

Educatie van consumenten: dit blijkt weinig effectief door het kleine bereik en is een dure<br />

maatregel. De CUR is dus erg hoog.<br />

11


Invriezen van gekochte kip voor enkele weken: de risicoreductie is erg groot, maar ook hier zijn<br />

de kosten van een campagne erg hoog en daarmee de CUR.<br />

De meest geschikte methoden die zijn gevonden in dit model zijn het chemisch decontamineren van<br />

kippenkarkassen en het verminderen van fecaal lekken. De combinatie van deze twee is nog het<br />

beste en kost in totaal niet meer CUR dan alleen het decontamineren. De faag-therapie blijft ook een<br />

interessante optie maar vooralsnog niet op de markt. Bij de berekeningen van het model zijn er nog<br />

wel een groot aantal onzekerheden. Veel meetmethoden zijn mogelijk niet toepasbaar op de<br />

praktische situatie. Bovendien wordt met dit model de besmettingspunten onderschat, mogelijk door<br />

het onderschatten van de frequentie van ongelukken en extreme situaties. Daarentegen blijkt het<br />

volksgezondheidsrisico overschat.<br />

Werkcollege 3: risicobeheersing van Campylobacter op kippenvlees<br />

Bij een model moet je je altijd realiseren dat deze niet perse volledig of juist hoort te zijn, zo ook het<br />

model voor Campylobacter. De vraag hierbij is hoe je kunt uitrekenen of interventies werken, te duur<br />

zijn of niet werken.<br />

Bij infectieziekten moeten we kijken naar de ziektelast, hoeveel mensen worden ziek, hoe ernstig,<br />

hoe lang? De besmetting vindt plaats door verschillende agentia, en in verschillende stadia van het<br />

productieproces. Van elke ziekte kun je alle nadelige factoren optellen en zo tot een uitslag komen.<br />

A + deel van B = leven, tijd<br />

dat je leeft, ziek of gezond.<br />

C + deel van B = dood. Deel<br />

van B doordat je dood gaat<br />

aan ziekte.<br />

DALY = disability adjusted<br />

life years. YLD + YLL, dus<br />

deel dat je ziek was of<br />

dood bent = verloren<br />

levensjaren. Eenheidsmaat<br />

voor gezondheidsschade.<br />

QALY = qualityadjusted life<br />

year. Tijd dat je in<br />

gezondheid hebt<br />

doorgebracht.<br />

YLD =<br />

yearslivedwithdisability =<br />

incidentie van acute zaken x gemiddelde duur x gewichtsfactor van disability (ernst). Bij het<br />

vaststellen van een gewichtsfactor moet je bewust zijn van culturele verschillen en hiervoor<br />

dus ook corrigeren (=B).<br />

YLL = years of life lost. Dit is gelijk aan aantal doden op bepaalde leeftijd x standaard jaren<br />

van levensverlies op bepaalde leeftijd.<br />

Campylobacter heeft ontzettend veel gevolgen variërend van acute ziekte met herstel, chronische<br />

ziekte of dood. Om een goed model op te stellen zul je eindeloos veel data moeten verzamelen.<br />

Campylobacter kan leiden tot ongeveer 1800 DALY’s per jaar in Europa, met 27 miljoen kosten.<br />

Hiervan kan 20-40% toegeschreven worden aan kippenvlees. Je wilt natuurlijk minder DALY’s hebben<br />

als gevolg van ziekte, en de vraag is hoeveel je over hebt voor een teruggewonnen QALY. Dit verschilt<br />

12


natuurlijk per leeftijd, omdat iemand van 30 jaar oud meer geld oplevert voor de staat dan iemand<br />

van 70.<br />

Om te kiezen tussen interventies moeten we besluiten nemen over:<br />

Effectiviteit: Werkt het? Bekend is dat alleen het decontamineren achteraf, zoals verhitten of<br />

bestralen van kippenvlees, de infectie met campylobacter kan voorkomen, en dus een grote<br />

impact heeft. Voorbeeld van iets met weinig impact is het opleiden van mensen of aanpassen<br />

van slachtprocedure.<br />

Efficiëntie: Wat kost het? Hierbij bepaal je de directe kosten van de interventie (K), en de baten<br />

in de vorm van minder zieken (W). De gereduceerde ziektelast (in DALY’s) tellen hierbij ook mee.<br />

Je kunt dan met een ratio komen (K – W) / Z = euro per gereduceerde DALY = cost-utility ratio.<br />

Dit kun je uitrekenen bij elke interventie die je kunt bedenken. Ook als we deze factor in acht<br />

nemen blijven we op decontaminatie achteraf als de beste interventie.<br />

Equity: waar, wie? op een eerlijke wijze voor alle betrokken partijen. Dus wie betaalt, en wie<br />

hebben er voordeel van, en is dit eerlijk?<br />

Bij interventies zijn er echter ook negatieve gevolgen van interventies, bijvoorbeeld omdat het niet<br />

meer verkoopt:<br />

Producten worden minder waard, bijvoorbeeld door stomen. De economische consequenties zijn<br />

niet bekeken, bijvoorbeeld door marktverlies of inefficiëntie. Je moet hiervoor dus corrigeren in je<br />

model. Of behandeling nodig is voor alle producten moet je je ook afvragen. Scheduling: positieve<br />

dieren worden alleen behandeld, maar deze dieren moeten wel getest worden. Bij deze selectie<br />

neemt de kosten-effectiviteit wel toe, zeker met hele dure interventies. Je moet je dus continu<br />

realiseren, als ik dit doe, dan dat etc. en wat kost dat dan?<br />

Hoorcollege 2: slachtproces en kwaliteitsbewaking<br />

Dierenartsen zijn werkzaam in alle schakels van de productieketen van dierlijke producten. In de<br />

wetgeving is verankerd dat alleen gezonde dieren geslacht mogen worden. De volksgezondheid is<br />

gerelateerd aan de voedselveiligheid, en er zijn daarom veel wetten opgesteld om hier voor te<br />

zorgen. Voorbeelden hiervan zijn: vleeskeuringswet, destructiewet, Europese hygiënewet etc.<br />

Vleeshygiëne is een diergeneeskundig specialisme. Hier speelt de dierenarts een rol in de<br />

volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn. Door de relatie met volksgezondheid wordt er<br />

steeds gewerkt aan een verbetering van de slachthuizen en technieken.<br />

In de loop van de tijd zijn we van huisslachting naar een industrieel proces gegaan, de aantallen<br />

slachtdieren nam steeds meer toe. Met name zijn de technieken en ook de hygiëne in de loop van de<br />

tijd verbeterd. Zo had je rond 1900 de slachtkamer en nu de lijnslachting sinds 1965. In de eerste<br />

variant zijn meer mensen aanwezig en moeten de slachters de dieren zelf aan en afvoeren. Dit geeft<br />

een groter contaminatie risico t.o.v. het lijnslachten.<br />

Het slachtproces van een rund:<br />

Aanvoer van slachtdieren: slachtdieren mogen niet zomaar gedood, er zijn regels hiervoor<br />

vastgesteld in de GWWD en in het besluit voor ritueel slachten.<br />

AM-keuren: levende keuring van dieren door een dierenarts, er wordt dan al gekeken of het dier<br />

geschikt is voor humane consumptie. Alle slachtdieren zijn wettelijk verplicht op deze manier<br />

gekeurd te worden. De dierenarts is een VWA dierenarts en werkt dus vanuit de overheid.<br />

Stalfase: tijdelijke opstelling. Dit is een soort van bunkerstal met bescherming tegen weer en<br />

wind en geen vertraging van het slachtproces.<br />

Opdrijven<br />

Bedwelmen: het doel hiervan is het dier immobiliseren en in een staat van pijn- en<br />

bewusteloosheid te brengen. Er zijn verschillende methoden voor beschikbaar:<br />

13


o bij een rund door het schietmasker. Niet-penetrerend/penetrerend. Patronen/pneumatisch,<br />

dus met een pin of een drukgolf. Een schietmasker is bij veel dieren bruikbaar.<br />

o Co2-bedwelming: er is 80% co2 aanwezig acidose bewusteloosheid. Wordt vaak gebruikt<br />

bij varkens en pluimvee. Het is ook mogelijk met andere gassen.<br />

o Elektrisch: vaak bij pluimvee en varkens. Het systeem kan handmatig of automatisch zijn.<br />

o Ritueelslachten: is het onbedwelmd slachten.<br />

Steken<br />

Verbloeden<br />

Afzetten onderpoten etc.<br />

Onthuiden: Bij varkens en kippens wordt doorgaans niet onthuid. Broeien: is het blootstellen aan<br />

warm water waardoor de haren losweken en de dieren makkelijk onthaard/ontveerd kunnen<br />

worden. Bij het varken wordt na het ontharen de huid nog geschroeid en gepoetst.<br />

Deze activiteiten spelen plaats in het vuile gedeelte van het slachthuis. Dat betekent niet zozeer dat<br />

het echt vies is, maar dat de dieren de huid nog hebben die als vies gezien wordt. Zodra de huid eraf<br />

is gebeurt alles in het schonegedeelte van het slachthuis, waardoor het vlees door verwijdering van<br />

het huis gevoeliger is voor contaminatie. Vandaar dat dit in een ander gedeelte gebeurt.<br />

Borstbeen doorzagen<br />

Evisceratie<br />

Halveren<br />

PM-keuring: wederom gekeken of het geschikt is voor humane consumptie. Ook dit is wettelijk<br />

verplicht maar niet door de overheid uitgevoerd en dus geprivatiseerd. Het wordt door<br />

assistenten van het KDS uitgevoerd onder toezicht van een dierenarts.<br />

Wegen<br />

Classificeren<br />

Koelen<br />

Het slachtproces voor de verschillende diersoorten is overigens wel vergelijkbaar.<br />

De ontwikkeling van verschillende slachttechnieken is van belang voor de (na)besmetting van het<br />

vlees en dus de voedselveiligheid. Hierbij moet je natuurlijk denken aan de aanvoer van schone<br />

slachtdieren, de scheiding van vuile en schone gedeelte in het slachthuis en het netjes werken met<br />

reiniging en ontsmetting en trachten kruiscontaminatie tegen te gaan. Alle onderdelen die niet<br />

geschikt zijn voor humane consumptie noemen we dierlijke bijproducten. De afvoer en verwerking<br />

van deze delen zijn onder strikte voorwaarden. De toezicht op het slachtproces gebeurt door<br />

dierenartsen, de VWA en assistenten van het VWA.<br />

Kwaliteits(zorg)systemen zijn met name wegens voedselschandalen, en daarmee het verlies van<br />

vertrouwen van de consument, ontwikkeld. De consument heeft hier een groot aantal<br />

eisen/verwachtingen in, zoals lekker, milieu en veilig. De ontwikkeling van deze systemen ging van<br />

niks doen controle eindproduct procesbeheersing integrale kwaliteitszorg. Er zijn een groot<br />

aantal systemen maar de basis wordt door 2 systemen het meest gelegd:<br />

Codex alimentarius: dit is de levensmiddelen wet en is een VN organisatie met 178<br />

deelnemende landen. Het heeft als doel de volksgezondheid en de eerlijkheid in handel van<br />

voedselproducten te bevorderen. Er zijn productgerelateerde codex standaarden en richtlijnen<br />

en het heeft het HACCP stappenplan opgenomen.<br />

Iso (internationalorganisation of standardisation): dit is een andere internationale organisatie,<br />

en zorgt voort standaardisatie van nationale instituten. Het vormt een brug tussen publiek en<br />

private sector. Deze heeft iso-normen.<br />

Andere kwaliteitszorgsystemen die hun grondbeginsel in bovenstaande vinden zijn:<br />

Binnen de levensmiddelen industrie vormt de “goodpractice” de basis om netjes te kunnen<br />

produceren. Dit is dus gericht op de bedrijfsinrichting, werkwijze en hygiëne. Veel regelsystemen<br />

14


zijn: GMP, GVP, GLP en een heleboel die allemaal beginnen met G en eindigen op P<br />

(goodpractice).<br />

HACCP: is gebaseerd op voedselanalyse en is opgenomen in de codex alimentarius. Het bestaat<br />

uit 12 stappen, waarbij als doel is om kritische controle punten (CCP) vast te stellen, waardoor je<br />

een aantoonbare beheersing van de risico’s kunt krijgen. Uiteindelijk moet het bedrijf zelf<br />

vaststellen of de maatregelen wel voor risicobeheersing zorgen. Het richt zich op gevaren tijdens<br />

de productie en dus op bedrijfsniveau. Er is een wettelijke EG verplichting voor alle EG bedrijven.<br />

Het gaat om effectieve en aantoonbare beheersing van risico’s.<br />

1. Stel een HACCP-team samen<br />

2. Beschrijf het product<br />

3. Identificeer het bedoelde gebruik<br />

4. Maak een stroomschema<br />

5. Toets het stroomschema ter plaatse<br />

6. Benoem de gevaren (per processtap), voer een risicoanalyse uit en benoem de<br />

beheersmaatregelen<br />

7. Bepaal de Kritische Beheers Punten (CCP)<br />

8. Stel kritische grenswaarden vast voor elke CCP<br />

9. Stel een monitoringsysteem vast voor elke CCP<br />

10.Stel corrigerende maatregelen vast<br />

11.Stel verificatieprocedures vast<br />

12.Stel documentatie en registratie vast<br />

Gevaren (=potentiële risico’s)<br />

↓<br />

Te beheersen risico’s<br />

↓<br />

Beheersmaatregelen<br />

↓<br />

Kritische beheerspunten (CCP’s)<br />

↓<br />

Monitoring van de (kritische) beheersmaategelen<br />

Veel systemen overlappen elkaar ook of zijn aanvullend.<br />

Uiteraard zijn er ook beperkingen van kwaliteitssystemen. Ze zijn immers afhankelijk van<br />

zorgvuldige mensen, omdat het een methodiek is. De uitvoer is dus afhankelijk van mensen die de<br />

procedure op de juiste wijze volgen, onzorgvuldigheid kan optreden en bovendien kan het systeem<br />

corrupt zijn. Sommige risico’s zijn sowieso niet bekend of onderkend of nieuwe inzichten nog niet<br />

doorgevoerd waardoor de risico analyse beperkt of incorrect is. er is een zeker vertrouwen in het<br />

systeem nodig om te functioneren, maar incidenten blijven mogelijk.<br />

Video 1; huisslachting / standslachten<br />

Keuring levend dier: De dierenarts komt op een boerderij om twee varkens te keuren. De dierenarts<br />

slaat met de slaghamer een merk in de huid van het varken voor registratie. Dit gebeurt nu niet meer<br />

in Nederland.<br />

De slacht, 3 dagen later:Het varken wordt vervolgens op de slachtdag naar buiten geleid, door het<br />

hoofd geschoten, valt neer maar is nog niet dood. Op het moment dat het varken weer bijkomt<br />

wordt de keel net doorgesneden en verbloed. De omstandigheden zijn niet hygiënisch. Het varken<br />

ligt buiten op de grond in de modder en de mannen hebben dezelfde kleding aan als waar ze mee<br />

aankwamen. Of het gebruikte mes schoon is, is de vraag. Het varken wordt,nog steeds in de modder<br />

liggend, overgoten met kokend water en de haren worden afgekrabt. Het varken wordt gespoeld met<br />

koud water en op een ladder bij wijze van brancard gelegd en op de kop gehesen. Het varken wordt<br />

15


opengesneden en de ingewanden worden eruit gehaald. Het hart wordt opengesneden voor het<br />

overtollige bloed.<br />

De keuring post-mortem: er komt een dierenarts de organen en het karkas keuren. Prikt her en der<br />

wat en inspecteert. Het karkas krijgt een keurstempel. Dit gebeurt weer een dag later.<br />

Afsnijden en worst maken. We zijn nog steeds in de buite<strong>nl</strong>ucht, al ligt het karkas op een tafel met<br />

een wit doek. Het vlees wordt eraf gesneden en in bloed gegooid, dat met de vieze handen is<br />

gemengd. Dit wordt weer in een worstomhulsel gegoten en in kokend water gelegd. Het goedje dat<br />

hieruit komt wordt in een darmomhulsel gedaan. Dit wordt gerookt. Het geheel is heel rustig<br />

gebeurd met weinig ongerief voor het varken.<br />

Video 2: lijnslachting / industriëel slachten<br />

Afladen / ante-mortem inspectie / stallen: de varkens worden uit de vrachtwagen geladen, met zo<br />

min mogelijk stress omdat dit de kwaliteit van het vlees omlaag brengt. De dieren worden gekeurd<br />

om infectieziekten en andere redenen waardoor menselijke consumptie niet mag op te sporen. Om<br />

stress te vermijden is er tijdens het stallen een aangepaste stal, waarbij de dieren door elektronische<br />

zaken worden aangedreven. De vrachtwagens worden vrijgemaakt van mest en gedesinfecteerd.<br />

Bedwelming: voor de verbloeding worden de varkens bedwelmd om: lijden te vermijden, betere<br />

kwaliteit van vlees en veiligheid van personeel. De techniek is met koolzuurgas of elektrisch, waarbij<br />

bij de laatste de tijd tussen bedwelmen en verbloeden veel korter is.<br />

Verbloeden: het dier wordt gestoken met een mes, en elk mes wordt opnieuw gesteriliseerd. Het<br />

verbloeden duurt ongeveer 6 minuten.<br />

Broeien, ontharen, schroeien, krabben, douchen: met broeien worden de varkensharen losgeweekt,<br />

meestal door onderdompeling, waarbij het water vaak ververst moet worden. Ontharing is manueel<br />

of mechanisch, soms in combinatie met de opperhuid. Het schroeien is een aanvullende methode die<br />

bestaat uit het verbranden van de haren en heeft als doel: kiemen te verwijderen, laatste haren te<br />

verwijderen, het karkas steviger te maken en de kleur van het zwoerd te wijzigen. De karkassen<br />

dienen tussen elke bewerking gedaan te worden. In de zweepmachine worden de grove resten<br />

verwijderd en de krabmachine doet de rest inclusief de hoeven. Het nascheren gebeurt ook nog in<br />

het vuile gedeelte gevolgd door een laatste douchebeurt. Een alternatief is het onthuiden van het<br />

karkas om ruimte te besparen, de huid dient voor leer.<br />

Al het materiaal dat gebruikt wordt, wordt heel regelmatig vervangen of gedesinfecteerd. Personeel<br />

draagt schone schorten en laarzen. Het personeel wordt regelmatig op gezondheid gecontroleerd.<br />

De fysieke scheiding tussen het schone en vuile gedeelte is uitgerust met reinigings- en<br />

desinfecteersystemen voor handen en laarzen. Oren en ogen worden als eerste verwijderd. Om<br />

besmetting te vermijden moeten maatregelen genomen worden tijdens het verwijderen van de<br />

organen. Voorkomen moet worden dat de organen worden geopend, bijvoorbeeld een rond<br />

afgepunt mes. De endeldarm wordt opgeknoopt om feces verlies te voorkomen, iets soortgelijks<br />

gebeurt met de blaas. Sinds de bedwelming van het dier zijn nu pas 45 minuten verstreken.<br />

Het karkas wordt in tweeën gehakt.<br />

Post mortem inspectie: omvat het verwijderen van vlees ongeschikt voor consumptie enhet toezicht<br />

houden op het slachtproces.<br />

Klaarmaken en classificeren van karkas: de kop wordt gescheiden van het karkas. Het interne vet<br />

wordt verwijderd. De pH is bepalend voor de kwaliteit van het vlees, zuurder is beter.<br />

Bewerking slachtafval: dit dient als voedsel of voor technische doeleinden. De rode en blanke<br />

onderdelen van het afval worden gescheiden. De “rode” organen worden gespoeld en gekoeld. Bij<br />

het inpakken worden de afvallen niet aangeraakt.<br />

Koelen, uitsnijden en verpakken van karkassen<br />

Trichinoscopisch onderzoek: alle vlees van in europa geslachte varkens wordt onderzocht op<br />

Trichine(= haarworm). Aan het einde van de dag worden alle ruimtes gespoeld en gedesinfecteerd.<br />

Video 3: meat processing<br />

16


Vleesproducten kunnen bijna in alle stappen van het proces worden gecontamineerd. De<br />

contaminatie hoeft niet zichtbaar te zijn om gevaarlijk te kunnen zijn. Zelfs koken kan niet alle<br />

kiemen doden. Besmetting van vlees kan door bacteriën gebeuren, welke nuttig of gevaarlijk zijn.<br />

Water is een belangrijke factor voor de bacterie groei en soms zuurstof. Ook de zuurtegraad is van<br />

belang, zout en zoet werkt tegen. Tot slot is de temperatuur van belang, ideaal voor een bacterie is<br />

37 graden, maar tussen 10 en 60.<br />

De eerste bron van bacteriën is oppervlakte van het dier en organen van het MDk. De rest is in<br />

principe steriel tenzij het dier ziek is. De inspectie van de karkassen gebeurt door een officiële<br />

inspecteur en zegt iets over ziektevrij, maar niet vleeskwaliteit. De bacteriën tijdens het proces in<br />

deze stukken gevonden, kunnen overal vandaan komen tijdens het verwerkingsproces. Bacteriën<br />

kunnen overal vandaan komen, maar het meeste via direct contact.<br />

Er zijn methoden om vlees bacterie vrij te maken, bijvoorbeeld met drukkoken of zout bestrooien. Dit<br />

kan echter niet met alle stukken. Ook de omgeving moet gereinigd worden, met schrobben,<br />

desinfectantia, gebruik goede reinigingsmiddelen, droog houden. Ook personeel moet goed schoon<br />

zijn en speciale kleding, handschoenen (in geval van wondjes) en mondkapjes dragen. Producten<br />

mogen niet onnodig lang op de productieplek bewaard, First in – First out. De kwaliteit van het<br />

personeel en het systeem wordt gereflecteerd in het eindproduct. Dit is waarom er specifieke<br />

kwaliteitscontrolepunten zijn gemaakt.<br />

Standpunt KNMvD ritueel slachten<br />

De KNMvD zet zich actief in om het dierenwelzijn te verbeteren en is tegen ritueel slachten. Ritueel<br />

slachten is onbedwelmd de hals doorsnijden, en dit kan op een aantal verschillende manieren. Er zijn<br />

aangewezen locaties waar dit mag gebeuren, maar een behoefteverklaring is niet meer nodig. De<br />

wijze van slachten is bepalend voor de aantasting van het welzijn van het dier. Aan de<br />

vakbekwaamheid van de slachter worden geen wettelijke eisen gesteld. De problemen die de KNMvD<br />

heeft met ritueel slachten is dat het onnodige stress en pijn veroorzaakt bij het dier, zowel tijdens<br />

het slachten als voorafgaand bij de fixatie. Door de langere duur is de kans op complicaties groot.<br />

Omdat bij de runderen de bloedvoorziening naar de hersenen niet wordt doorgesneden is het bij hen<br />

nog erger en het welzijn ernstig aangetast.<br />

Een ander probleem is dat de producten van het slachten die volgens de religie niet bruikbaar zijn<br />

wel zomaar in de schappen kunnen komen. Ook kunnen deze voor export dienen zonder enkel label.<br />

Er is geen continu toezicht tijdens het slachtproces.<br />

Er zijn mogelijkheden voor alternatieven voor ritueel slachten, zoals het reversibel bedwelmen, het<br />

niet op de rug fixeren maar het dier staande laten of direct schieten na het opensnijden van de hals.<br />

Werkcollege 4: slachthygiëne<br />

Tijdens de slachtprocessen kunnen er veel oppervlakte processen plaatsvinden. De belangrijkste<br />

stappen in het slachtproces kunnen voor verschillende gradaties van besmetting zorgen:<br />

Levende keuring: heeft weinig invloed.<br />

Stalling: tijdens het wachten worden de varkens gedoucht. Dit leidt enerzijds tot meer vocht en<br />

een betere voedingsbodem voor bacteriën. Door het spoelen is er echter ook een reductie van<br />

de besmetting.<br />

Bedwelming: geen grote invloed.<br />

Broeien: door een waterbad of stoomkabine. De besmettingsgraad neemt iets af door het<br />

verdunnende effect. Broeien werkt alleen bij een juiste temperatuur van water, waar kieuwen<br />

vaak niet tegen kunnen (65 graden). De haren worden nu alleen maar losgemaakt.<br />

Ontharen: dit gebeurt in een krabmachine welke de haren uit de haarzakjes slaat. Dit is een vrij<br />

ruw proces, waarbij soms ook mest uit het rectum kan vrijkomen. Deze machine kan alle<br />

bacteriën van voor naar achter weer verspreiden en van varken op varken. De machine is<br />

moeilijk schoon te houden.<br />

Schroeien: hierbij worden de laatste haren eraf geschroeid, waarbij ook een groot aantal<br />

bacteriën wordt gedood, grote reductie van het kiemgetal (logfactor 3).<br />

17


Uithalen van MDK: Er moet gezorgd worden dat het MDK gesloten blijft tijdens de slacht. Hierbij<br />

heb je ook weer menselijk contact van het varken, en handen zijn niet altijd steriel.<br />

Koeling in: geeft een reductie in de groei van kiemen, maar reduceert niet het aantal kiemen.<br />

Sommige kiemen groeien overigens wel door: aerobe kiemen, maar de entero’s worden geremd,<br />

welke het meest pathogeen zijn.<br />

Verwerking karkas/vlees: hierbij kan door vieze messen/vieze handen besmetting plaats vinden.<br />

Een besmetting kun je niet voorkomen, alleen verminderen. Er wordt niet steriel gewerkt.<br />

De duidelijkste verschillen tussen stand- en lijnslachting is de korte tijd tussen de verschillende<br />

stappen bij lijnslachten, het dier ligt gewoon op de grond in de modder bij standslachten, geen<br />

schroeien bij standslachten, alles in de buite<strong>nl</strong>ucht bij standslachten. Het vlees werd veilig gemaakt<br />

bij standslachten door zouten of roken en niet door koelen. Bij standslachten wordt een slaghamer<br />

gebruikt, dit gebeurt om het varken te merken. De slaghamer is in NL verboden en er wordt een<br />

slachtblik ingebracht. Tijdens de huisslachting worden er geen tot weinig machines gebruikt, terwijl<br />

bij lijnslachten dit veelvuldig gebeurt. Er wordt bij huisslachten hout materiaal gebruikt, in slachthuis<br />

alleen reinigbare materialen.<br />

Video halal slachten<br />

Halal is een slachtwijze. Het dier wordt geofferd in naam van Allah door een gebed, je moet van<br />

rechts naar links snijden. De slagader moet doorgesneden worden, en de kop moet richting het<br />

oosten gericht zijn. Moslims mogen alleen halal eten. De dieren worden niet bedwelmd, en op de rug<br />

gefixeerd. Hierbij duurt het enkele seconden voordat het dier bewusteloos raakt, hoewel ook gezegd<br />

wordt dat dit 30 seconde of langer kan duren. Hierbij kan het dier mogelijk lijden. Sommige moslims<br />

accepteren een verdoving met een stoot lucht. Kalfsvlees is in NL standaard halal, hoewel niet elke<br />

moslim dit vindt. En ook het kaas is voor het grootste deel halal door het stremsel. is niet beperkt tot<br />

vlees maar heeft een grote dekking. Voor halal producten is overigens niet een heel duidelijk<br />

keurmerk, en het is niet goed te controleren. Halal. Wanneer een moslim tegen iemand anders zegt<br />

dat het halal is, dan is dat voldoende, of bijvoorbeeld op het raam van de slachterij. Verder dient een<br />

moslim dit vertrouwen zelf aan te voelen.<br />

De definitie over wat precies halal is, is onduidelijk. Het is halal als ze zeggen dat het halal is.Halal is<br />

niet alleen beperkt tot vlees, het gaat ook over eerlijk zaken doen. Haram = zonde, bijvoorbeeld<br />

gestolen groente.<br />

Ondanks dat het schieten en elektrocuteren het dier binnen een seconden verdoofd heeft, gaat dit<br />

per dier afzonderlijk. Voor kuddedieren is dit scheiden van de kudde is echter heel erg stressvol. CO2bedwelming<br />

(80%) duurt langer (10-30sec) maar de kudde mag bij elkaar blijven. Bij schieten en<br />

elektrocuteren kan het fout gaan, terwijl dit bij CO2 bedwelming zelden het geval is.<br />

Bij het onbedwelmd slachten moeten de dieren gefixeerd worden tijdens het bewustzijn, het snijden<br />

gaat niet altijd even goed. Over hoe lang het duurt tot de bedwelming is discussie, maar de spreiding<br />

tussen dieren is veel groter. Bij het schaap duurt het ongeveer 4-7 seconden tot deze bewusteloos is,<br />

terwijl het bij de koe wel 12->30 seconden kan duren. Tijdens het onbedwelmd slachten hoort een<br />

VWA-dierenarts toezicht te houden. Deze moet kijken naar: hoe snel het gebeurt, of de slachter<br />

bekwaam is, zijn de messen goed scherp en lang genoeg, goede fixatiemethode en snel na het<br />

omdraaien snijden, voldoende tijd om uit te bloeden voor verdere slachthandelingen. Tegenwoordig<br />

staat er niet altijd een dierenarts bij. Op de ruggen liggen gebeurt om de wondranden uit elkaar te<br />

houden.<br />

Bij een ishikawa-diagram […]<br />

Casus 1:<br />

Het kan komen door niet goed schoongemaakte machine, echter kan dit ook door mensen slecht<br />

gebeuren. Mensen maken niet goed schoon. Bakken kunnen niet goed schoon zijn, mes voor<br />

18


verbloeden is verontreinigd. Contaminatie via de lucht. Bloed dat als laatste uit het dier komt sijpelt<br />

meer langs de huid, dus als je alleen dit bloed gebruikt is het meer gecontamineerd. Het antistollingsmiddel<br />

kan verontreinigd zijn.<br />

Casus 2:<br />

Varkens hebben langere haren in de winter, of er zijn rasverschillen tussen varkens. Na de dood<br />

krimpt de huid waardoor de haren weer tevoorschijn komen. Het broeien kan mogelijk te kort of te<br />

koud zijn, of de broeibak is niet groot genoeg. Mensen halen te snel de varkens eruit.<br />

Casus 3:<br />

Luie of onwillende mensen, er niet bij kunnen. Te veel mensen, te weinig voorzieningen. Te weinig<br />

ontsmettingsmiddel of te weinig water. Varkens hebben veel meer afwijkingen. Geen tijd, haast. Niet<br />

hele mes in de bak.<br />

Casus 4:<br />

Apparaten zijn besmet. ’s Middags ander soort varkens. Mensen zijn moe later op de dag. Het MDK<br />

wordt opengesneden. Dieren zijn niet goed nuchter.<br />

Artikel 5.1. code of practice<br />

FEDIAF Code of Practicefor the Manufacture of SafePetfoods” biedt een houvast voor alle<br />

diervoederproducenten om dit voer zo veilig mogelijk te maken.<br />

Artikel 5.2: huisdiervoedsel<br />

Kwaliteit en veiligheid van het diervoedsel is van groot belang, niet alleen uit oogpunt van<br />

diergezondheid maar ook uit oogpunt van volksgezondheid. Door het intensieve contact van<br />

gezelschapsdieren met leden van het gezin kunnen infectieziekten worden overgedragen. Tevens<br />

dient te worden bedacht dat diervoedsel zowel bewust (verarmde mensen) als onbewust (kleine<br />

kinderen) door mensen wordt gegeten. Naast een beperkt aanbod van verse en/of diepgevroren<br />

producten heeft veel diervoedsel een behandeling ter vergroting van houdbaarheid en veiligheid<br />

ondergaan ("processing forsafety"). Over het algemeen komen deze behandelingen in grote lijnen<br />

overeen met de processing van voor humane consumptie bestemd voedsel.<br />

Om de milieuvervuiling door feces zoveel mogelijk te beperken, dient gestreefd te worden naar een<br />

optimale verteerbaarheid van huisdierenvoedsel.<br />

Virusoverdracht speelt voornamelijk een rol bij niet verhitte producten. Honden en katten zijn<br />

gevoelig voor het Aujeszky-virus. Dit houdt in dat het voeren van onverhitte, dierlijke<br />

varkensproducten niet acceptabel is. De belangrijkste enteropathogene bacteriën in dit kader zijn:<br />

Salmonella, Campylobacter en hemorragischeEscherichia coli. Dierlijke bijproducten uit de intensieve<br />

veehouderij kunnen hiermee besmet zijn. Parasieten die overgebracht kunnen worden zijn met<br />

name: Toxoplasma gondii en Echinococcus granulosis. ë<br />

Bacteriële toxinen gevormd in de grondstoffen kunnen een risico inhouden. Dit zal vooral kunnen<br />

gebeuren bij onvoldoende zorg en hygiëne bij winning en opslag. Zo is Staphylococcus aureus in staat<br />

thermostabiele enterotoxinen te vormen. Bij de gebruikelijke diervoedselproductie wordt dit toxine<br />

niet onschadelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor biogene aminen.<br />

Rauwe producten<br />

Momenteel worden ze voornamelijk fabrieksmatig geproduceerd en meestal in diepvriesvorm<br />

aangeboden via supermarkten (slagers) en dierenspeciaalzaken. Daar het product geen<br />

conserverende bewerking heeft ondergaan, is de microbiologische kwaliteit van de grondstof van<br />

groot belang in verband met de houdbaarheid (in de koeling) en de veiligheid in het algemeen.<br />

Bijzondere aandacht verdient het ontdooien van diepgevroren voedsel. Het beste kan dit in de<br />

koelkast gebeuren. Kruiscontaminatie door drip (of vocht) op humaan voedsel dient te worden<br />

voorkomen.<br />

Volconserven<br />

19


In microbiologisch opzicht zijn gesteriliseerde blikproducten veilig. Blikvoer dat bestemd is voor<br />

export binnen de EU dient een F o-waarde van tenminste 3 te hebben gehad. Als maat voor de<br />

intensiteit van een sterilisatieproces wordt vaak de F o- of F c(centre)-waarde gebruikt. De F o-waarde<br />

geeft dan het aantal minuten verhitten op 1<strong>21</strong>,1 o C (=250 o F) aan, waarmee een proces qua dodende<br />

werking op Clostridiumbotulinumprot. A&B sporen in de kern van een verpakking overeenkomt.<br />

Wanneer de blikproducten echter geopend zijn, vormen ze een uitstekende bron voor<br />

microbiologisch bederf. Mocht een nabesmetting met pathogene micro-organismen plaatsvinden,<br />

dan is dit bijzonder riskant, daar een competitieve flora ontbreekt en conserveermiddelen niet<br />

aanwezig zijn.<br />

Droge en semi-moist voeders<br />

gemengd zonder hittebehandeling achteraf. Dit resulteert uiteraard in een microflora die meer of<br />

minder een afspiegeling is van de initiële flora van de hoofdingrediënten. In vrijwel de meeste<br />

gevallen echter, wordt het materiaal verhit tijdens het extrusieproces waarbij de temperatuur boven<br />

de ca.100ºC komt. Hierbij worden alle vegetatieve micro-organismen gedood (inclusief de pathogene<br />

niet-sporevormers). Een probleem kan echter de mogelijke nabesmetting op het verwerkingsbedrijf,<br />

tijdens transport of bij aflevering vormen.<br />

Zolang de wateractiviteit van droogvoeder of semi-moist voer laag blijft, zal bederf niet snel<br />

optreden. Wanneer echter vocht wordt opgenomen, zal snel bederf optreden door groei van<br />

bacteriën en schimmels.<br />

Van veel van de grondstoffen in de literatuur is vermeld dat ze Salmonellaekunnen bevatten (dierlijke<br />

bijproducten, melkpoeder, gedroogde gist, sojameel). Mensen kunnen door Salmonella besmet<br />

raken via gecontamineerd diervoedsel omdat diervoedsel vaak in de keuken bereid en bewaard<br />

wordt, waardoor kruiscontaminatie met voor de mens bestemd voedsel kan plaatsvinden. Bedacht<br />

moet worden dat aan droogvoer soms (warm) water (in de voerbak) wordt toegevoegd en<br />

vervolgens gedurende lange tijd bij hoge omgevingstemperatuur bewaard wordt, zodat explosieve<br />

groei van micro-organismen mogelijk is. Op deze wijze kunnen huisdieren en hun voeder een<br />

risicofactor voor kinderen in een huisgezin vormen.<br />

Vis en visproducten<br />

Ook bij vis treedt het verschijnsel van rigor mortis op. Door de in vergelijking met vlees veel kleinere<br />

hoeveelheden glycogeen daalt de pH minder sterk dan tijdens de rigor bij landdieren. Over het<br />

algemeen is vis veel bederfelijker dan vlees. Dit wordt o.a. veroorzaakt door:<br />

Initieel aanwezige flora.<br />

De losse structuur van het visvlees.<br />

Het marine milieu vormt in principe geen goed ecosysteem voor pathogene bacteriën. De<br />

temperatuur is te laag en het zoutgehalte te hoog. Het maag-darmkanaal van zeevis bevat dan ook<br />

geen Enterobacteriaceae.Besmetting van zeevis treedt echter vooral op bij aa<strong>nl</strong>anding en be- en<br />

verwerking. Door de uitbundige competitieve microflora zal ontwikkeling van met name Salmonella<br />

en S. aureus niet zo snel plaats kunnen vinden.<br />

Ontdooien van bevroren vis dient zorgvuldig te gebeuren. Vermeden moet worden dat de buitenkant<br />

van een diepgevroren blok al geruime tijd ontdooid is, terwijl de binnenkant nog diepgevroren is.<br />

Nabesmetting dient voorkomen te worden.<br />

De beheersing van de veiligheid en kwaliteit van diervoedsel dient gebaseerd te zijn op het toepassen<br />

van Good Manufacturing Practices (GMP) en Hazard Analysis Critical Control Points (HACCP) in de<br />

gehele productielijn vanaf winning (slachthuis) tot aflevering (eigenaar dier). In het huishouden is een<br />

goede hygiëne van groot belang om de risico's voor dier en mens zoveel mogelijk te beperken.<br />

Adviezen en voorlichting door de dierenarts zijn hierbij nodig.<br />

Wettelijke aspecten<br />

20


Wat betreft de wettelijke aspecten ten aanzien van huisdiervoeders is één communautaire<br />

veterinaire verordening van bijzondere betekenis. De Dierlijke Bijproducten Verordening is in 2002<br />

ingesteld en is sedert 1 mei 2003 ook in Nederland van kracht en superponeert als het ware de regels<br />

van de huidige, nog niet ingetrokken, Destructiewet. Het verschil met de oudere regelgeving is, dat in<br />

de nieuwe Verordening onderscheid wordt gemaakt tussen drie categorieën bijproducten, waarvoor<br />

ook per categorie bepaalde verwerkingsmogelijkheden gelden.<br />

Categorie 1-materiaal: ‘Uitsluitend bestemd voor verwijdering’<br />

Categorie 2-materiaal: ‘Ongeschikt voor dierlijke consumptie’<br />

Categorie 3-materiaal: ‘Ongeschikt voor menselijke consumptie’<br />

Categorie 1 en 2 materiaal moet een dusdanige bestemming krijgen dat deze niet meer terug kunnen<br />

komen in de voedselketen, zoals (mede) verbranding (cat. 1), compostering (cat. 2) of de<br />

oleochemische industrie (cat. 2). Hierdoor komen eige<strong>nl</strong>ijk alleen nog de bijproducten uit categorie 3<br />

in aanmerking om verwerkt te worden tot/in diervoeders voor gezelschapsdieren en pelsdieren.<br />

Naast deze verordening spelen een aantal nationaal geldende wetten een belangrijke rol zoals de<br />

Vleeskeuringswet en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD).<br />

Bij huisdiervoeders wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën: voeder in hermetisch gesloten<br />

recipiënten ("in blik"), halfvochtig voeder, gedroogd voeder en vers voeder. De voorwaarden<br />

waaraan producten na verwerking moeten voldoen zijn als volgt:<br />

• Hermetisch gesloten (in blik verpakte) huisdiervoeder moet een warmtebehandeling hebben<br />

ondergaan waarbij een Fo-waarde van tenminste 3,0 wordt bereikt.<br />

• Halfvochtig voeder moet een warmtebehandeling hebben ondergaan tot een inwendige<br />

temperatuur van tenminste 90ºC.<br />

• Gedroogd voeder als eindproduct of de samenstellende delen moet eveneens een<br />

warmtebehandeling hebben ondergaan waarbij een inwendige temperatuur van tenminste 90ºC<br />

is bereikt. Tevens moet worden voorkomen dat enigerlei verontreiniging van het eindproduct<br />

plaatsvindt. Bijtmiddelen voor gezelschapsdieren, o.a. vervaardigd uit ongelooide huiden moeten<br />

een warmtebehandeling hebben ondergaan waarbij pathogene organismen worden vernietigd.<br />

• Als vers voeder voor gezelschapsdieren - alleen verduurzaamd door koude - waarbij dus slechts<br />

een bacterieremmende werking heeft plaatsgevonden, mogen alleen vleesgrondstoffen worden<br />

gebruikt van een kwaliteit als zijnde geschikt voor humane consumptie.<br />

In een aantal gevallen kan voor menselijke consumptie ongeschikt bevonden materiaal nog wel<br />

geschikt worden bevonden voor dierlijke consumptie. De regels die hierbij worden gehanteerd, zijn<br />

beschreven in het Keuringsregulatief 1994 (KR 1994) van de Vleeskeuringswet. In 1994 is ook de<br />

Regeling keuring en handel dierlijke producten van de GWWD vastgesteld; hierin zijn de<br />

voorschriften opgenomen over import, intraverkeer en export van huisdiervoeders.<br />

Werkcollege 5: dierlijke bijproducten<br />

Van het geslachte vlees is ongeveer 40-45% niet geschikt voor humane consumptie. Dit is overigens<br />

cultuur bepaald. Al het vlees dat we niet eten noemen we afval bijproducten van het slachtproces.<br />

Dit omvat o.a. beenderen, huid, vet, bloed, hoornen, hoeven, organen. Uiteindelijk krijgt toch alles<br />

een bestemming.<br />

Huid: leer, gelatine<br />

Beenderen; gelatine, beendermeel: grondstof voor diervoeders, maar dit mag niet meer<br />

gervoerd worden door het rudiment van dat ze er zogenaamd BSE van kunnen krijgen, is niet zo.<br />

Het mag echter nog steeds niet omdat we geen dierlijke eiwitten aan productiedieren willen<br />

voeren omdat dat kannibalisme zou zijn. Dit geldt o.a. niet voor honden, katten en vissen.<br />

Bloed: medicijnen, plasma voor van alles en nog wat (emulgeermiddel), heem als kleurstof,<br />

Maag-darm kanaal: velletje van worst, geneesmiddelen uit organen (insuline), van de maag<br />

wordt stremsel voor kaas gemaakt.<br />

<strong>21</strong>


Lichaamsvetten: frituurvet, gezichtscrème, schoensmeer, katten en hondenvoer.<br />

Dit is overigens slechts een selectie van alle mogelijke bestemmingen. Wat je met dierlijke<br />

bijproducten staan vastgelegd in een EC verordening, en deze gaat boven de nationale wetten<br />

(destructiewet / vleeskeuringswet). De producten worden in 3categorieën gedeeld:<br />

1. Hier zijn we heel bang voor, materiaal moet vernietigd worden, zoals hersenen, ruggenmerg,<br />

ogen etc. wordt overigens wel gebruikt om stroom mee op te wekken. Dit moet allemaal<br />

verbrand worden, nadat er diermeel van gemaakt wordt.<br />

2. Materiaal wat vroeger afkeurde. Je kunt er diermeel van maken dat gebruikt mag worden in<br />

sommige industrieën.<br />

3. In principe, los van de uitzondering voor dierentuinen, mag er voor de productie van honden-<br />

en kattenvoer ook alleen maar categorie 3 gebruikt worden. In principe zou dat voor humane<br />

consumptie geschikt zijn, alleen gebeurt het niet. Bij de productie van diervoeders gelden<br />

GMP en HACCP regels.<br />

We kennen in de diervoeder industrie allerlei soorten producten:<br />

Vers ingevroren vlees, is bijzonder bederfelijk.<br />

Droogvoer: door indrogen wordt de Aw sterk verlaagd (0,8/0,9).<br />

Half droog voer: licht drogen en Aw (0,95) verlaagd door additieven<br />

Hondenworst: gepasteuriseerd / gesteriliseerd. Zodra deze is aangesneden gaat deze in de<br />

koelkast.<br />

In blik: gesteriliseerd. Moet na opening ook de koelkast in.<br />

Voorbeelden van onveilige dierproducten:<br />

Clostridiumperfringens in vogel en konijnenvoer leidt tot dode vogels. Ondanks dat er pellets van<br />

worden gemaakt, het onder hoge temperatuur persen, doodt wel de kiemen maar niet de sporen<br />

die weer kunnen uitgroeien.<br />

Salmonella infectie in hondenvoer waardoor een baby is overleden. Salmonella is buitengewoon<br />

lastig voor baby’s en reptielen. De hond bleek een tijd terug al last te hebben van diarree.<br />

Uiteindelijk kreeg het hele gezin salmonella.<br />

Nu gaan we kijken naar de HACCP regels bij de productie van honden- en kattenvoer (en humaan<br />

voer in die zin), waarbij kwaliteit een must is.<br />

Diepgevroren vlees voor de hond: er wordt veel vlees voor honden en katten geconsumeerd<br />

door mensen die het minder breed hebben. Om deze reden moet het ook goed zijn.<br />

o Eerst wordt het bijproduct geslacht en getransporteerd naar de fabrikant als één grote bende.<br />

Verder wordt het gekoeld op de plaats van verzameling (


o Ontdooien; de essentie is dat het in de koelkast moet, maar dan moet dat heel lang van te<br />

voren. Bovendien moet je het lekvocht altijd opvangen. Ontdooien buiten de koelkast doe je zo<br />

snel mogelijk, en daarna direct koelen. Onder de warme kraan is hiervoor het beste.<br />

o Keuken na de bereiding en jezelf schoonmaken!<br />

Essentieel voor een veilig product in dit stappenplan is de ingangscontrole &de<br />

koeling/invriezen. Hier moet dus ook een controle op zijn, hiervoor moet je een logboek<br />

hebben dat een onderdeel van HACCP is. De stappen moeten hierbij opgeschreven worden.<br />

Als je een controlepunt hebt die essentieel is voor het eindproduct noem je een kritisch<br />

controlepunt (CCP, dus in dit geval de aanvoercontrole en de koeling/vriezen). Je kijkt dus<br />

naar een aantal kritische punten. Als dierenarts kijk je puur naar de gevaren voor de<br />

volksgezondheid en niet de kwaliteit of andere eigenschappen van een product. Een kritisch<br />

controlepunt moet meetbaar zijn. Een CCP hoort niet super talrijk te zijn, 5-6 per product is<br />

ongeveer wel het maximum, hoe minder hoe beter.<br />

Droge hondenbrokken<br />

o Slachtbijproducten gaan bij -18 graden naar de industrie toe.<br />

o Opnieuw controle op versheid en vreemde voorwerpen na ontdooiing. De ingangscontrole is<br />

hetzelfde als net en dus ook een CCP. Er wordt gewerkt bij 10 graden.<br />

o Vermalen van het product tot gehakt, dus erg verkleinen. Ook hier gaat de temperatuur<br />

omhoog, dus mogelijk opnieuw koelen.<br />

o Andere producten toevoegen (soja, groente, granen, bindmiddel, kleurstoffen etc.)<br />

o Mengen bij minder dan 10 graden.<br />

o Persen onder hoge druk en temperatuur (90-95 graden), extrusie. Dit leidt tot voorgevormd<br />

brokken met een Aw-waarde (water gebonden in de het product zelf) onder 0,6. De microorganismen<br />

kunnen zich hieronder niet meer reproduceren.<br />

o Product af laten koelen in een droge ruimte.<br />

o Verpakken ter bescherming tegen muizen en kevertjes dus ongedierte en om droog te<br />

bewaren.<br />

In dit proces zijn de ingangscontrole en persen (door temperatuur en druk) de kritische controle<br />

punten. We gaan na dit proces uit van een steriel product (hoewel je hier niet zeker van kunt zijn).<br />

Thuis wordt het bewaard bij kamertemperatuur, dus het drogen is van belang.<br />

Artikel 6.1: reptielen salmonella infectie<br />

Een Salmonella infectie door reptielen is meer waarschij<strong>nl</strong>ijk om ernstigere invasieve infecties te<br />

geven, waardoor ziekenhuis opname nodig is. Verder geeft het vaker een infectie van kinderen.<br />

Salmonella is van nature een bewoner van het MDK bij reptielen en amfibieën. Wanneer mensen een<br />

Salmonella infectie hebben is het waarschij<strong>nl</strong>ijker dat ze reptielen of amfibieën thuis hebben, of hier<br />

contact mee hebben gehad. Andere verhoogde kans op Salmonella infectie kan door: rauw vlees,<br />

internationale reizen, chronische ziekten en eieren. Het verband met reptielen was het hoogste voor<br />

personen onder de <strong>21</strong> jaar, en draagt bij aan het grootste percentage van de salmonella infecties.<br />

Direct contact met reptielen is niet nodig voor een besmetting met salmonella. Indirect contact zoals<br />

bij het schoonmaken van de kooi, contact met mensen die reptielen hebben of via materialen uit het<br />

huis zijn mogelijke besmettingsroutes. De exacte transmissiewijze hangt af van de reptielsoort, en op<br />

welke wijze deze gehanteerd wordt. Hagedissen mogen bijvoorbeeld vaak door het huis lopen en<br />

kunnen zo objecten besmetten.<br />

Salmonella overleeft bovendien goed in de omgeving, en kan bijvoorbeeld tot 6 maanden in de<br />

ontlasting infectieus blijven. Ook reptielen huid en aquariumwater zijn bronnen waar Salmonella zich<br />

lang kan handhaven.<br />

Ter preventie is het van belang in de eerste plaats goed voorlichting te geven. Verder is het af te<br />

raden reptielen in een huishouden met jonge kinderen te hebben. Reptielen kunnen zelf op<br />

verschillende wijzen besmet raken. Zo kan de infectie al voor de geboorte via ovarium / cloaca etc.<br />

komen. In het wild ontstaat de infectie met name door het eten van besmet feces of voedsel in<br />

23


contact geweest met feces. In een huishouden kan het dier besmet raken door het voeren van rauw<br />

vlees (kip) maar ook door huisstof, dat Salmonella bevat. De dieren vrijwaren met antibiotica blijkt<br />

niet effectief.<br />

Artikel 6.2;6.3 en 6.4: E. Coli O157 (niet alleen via voedsel maar ook van mens op mens<br />

overdraagbaar)<br />

Deze E. Coli vorm valt onder de groep entero-hemorraghisch, oftewel EHEC. Bij dieren wordt<br />

dezelfde variant aangemerkt als veterotoxine producerend, VTEC.<br />

Voor deze pathogene coli’s is het MDK van LH meestal het reservoir, maar de dieren (ook jonge<br />

dieren) worden er zelf niet ziek van. Contaminatie van producten met besmette mest is de grootste<br />

bron van infectie (vlees, melk, zuivel, drinkwater, groente, fruit en vruchtensappen). Over het<br />

algemeen wordt aangenomen dat rundermest de allerbelangrijkste bron is.<br />

Het toxine is agressief en kan een hemorragische dikke darm ontsteking geven met hevige diarree en<br />

bloedbijmenging. In 10% van de gevallen kan het aa<strong>nl</strong>eiding geven tot het HemorraghischUremisch<br />

Syndroom (HUS) dat zich kenmerkt door acuut nierfalen, anemie en stollingsproblemen. Met name<br />

kinderen onder de 5 en ouderen boven de 60 zijn hier gevoelig voor. Er zijn echter ook<br />

symptoomloosgeïnfecteerden bekend.<br />

Wegens het gevaar voor de volksgezondheid heeft het RIVM een aantal surveillance programma’s.<br />

Uit onderzoek is echter gebleken dat op korte termijn de enige effectieve maatregel een verbetering<br />

van slachthuishygiëne is. Hierbij moet fecale besmetting van de karkassen in de eerste plaats worden<br />

voorkomen. Voldoende verhitting van producten en keukenhygiëne zouden ook kunnen bijdragen,<br />

maar de verantwoordelijkheid ligt bij de consument.<br />

Bij een gezin dat geïnfecteerd was bleken de gezinsleden opeenvolgend ziek te worden. Dit gaf<br />

aa<strong>nl</strong>eiding tot het bedenken van het volgende model. Eén gezinslid is besmet geraakt via rundvee (op<br />

de boerderij) en heeft via mens op mens overdracht zo andere gezinsleden besmet. Dit bleek<br />

inderdaad het geval, een route die dus ook mogelijk is. De MID van E. Coli is niet bekend maar zou<br />

best eens laag kunnen zijn,


2-3 weken. De helft van de mensen heeft op volwassen leeftijd een infectie doorgemaakt, en latere<br />

leeftijd neemt dit nog verder toe.<br />

Een ziektebeeld treedt in principe alleen op bij een actieve infectie, maar kan soms, bij immunoincompetentie,<br />

ook uit de cysten voorkomen. Er zijn een 3-tal syndromen te onderscheiden:<br />

postnataal verworven, congenitale infectie en bij patiënten met verminderde afweer.<br />

De post nataal verworven infectie leidt in principe niet tot symptomen, en indien, vaag van aard zoals<br />

griepachtige verschijnselen, vermoeidheid en hoofdpijn. Het behoeft over het algemeen geen<br />

therapie.<br />

Bij een infectie in een zwangere vrouw zijn er gevaarlijke gevolgen voor het kind. De kans op<br />

transmissie is groter in de laatste maanden van de zwangerschap, maar gevaarlijker in de eerste<br />

maanden. Abortus, doodgeboorte en premature geboorte zijn mogelijke gevolgen. Het kind kan<br />

bovendien geboren worden met schade aan het CZS en de ogen. De prognose van een congenitale<br />

infectie is slecht, de afweer van het kind kan de infectie niet onderdrukken.<br />

Een groot aantal mensen heeft antistoffen dus dit aantonen heeft in principe geen betekenis. Voor<br />

de diagnostiek kan de parasiet mogelijk direct worden aangetoond. Een andere optie is het aantonen<br />

van antistoffen. Hiervoor moet er dan een seroconversie of een significante titerstijging in<br />

opeenvolgende monsters worden gezien. Het gaat hier met name om IgG en IgManti-stoffen, waarbij<br />

IgG voor het kind van belang zijn want deze komen niet door de placenta heen. Behandeling is nodig<br />

bij klinische verschijnselen of een enorm sterk vermoeden.<br />

De preventie richt zich primair op zwangere vrouwen. Een primaire preventie is voorlichting waarbij<br />

zwangeren: geen rauw vlees moeten eten, niet tuinieren zonder handschoenen, niet of anders<br />

dagelijks de kattenbak verschonen en groente goed moeten wassen. De secundaire preventie is het<br />

behandeling van de moeder bij een acute infectie, waarbij overdracht op het kind tot 50% kan<br />

verminderen.<br />

Alle zwangere vrouwen testen heeft geen zin, omdat er dus heel vaak anti-stoffen worden gevonden.<br />

Of dit kenmerkend is voor een acute infectie is dan echter niet vast te stellen. Na infectie kunnen de<br />

antistoffen nog een jaar worden vastgesteld.<br />

Werkcollege 6: microbiële kringlopen<br />

De definitie van een zoönose is niet eenduidig, en deze bepaalt wel wat we allemaal beschouwen als<br />

een zoönose. In sommige definities vind je terug dat de infectie onder natuurlijk omstandigheden<br />

wordt overgedragen, en niet toegediend. Verder wordt vaak onderscheid gemaakt tussen<br />

vertebraten of niet, en in het eerste geval valt de ziekte van Lyme af. Je kunt hierom ook beslissen<br />

om de definitie breder te stellen.<br />

Ook is het aardig te bedenken wat NIET een zoönose is. Dit is een ziekte waarbij mens en dier allebei<br />

geïnfecteerd kunnen raken maar hiertussen geen transmissie is (tetanus). Soms moet je je ook<br />

realiseren dat iets wel een zoönose kan zijn, maar niet de grootste rol speelt in de verspreiding<br />

(influenza). Een intoxicatie is als vanzelfsprekend ook geen zoönose, hoewel hier ook een discussie<br />

over te voeren is. Een stof is geen agens, echter hoe zit het dan met BSE en andere prionen? Dus elke<br />

definitie heeft een discussie.<br />

Een uitbraak van een pathogeen influenza virus heeft ontzettend veel invloed en richt veel schade<br />

aan. De wereld blijft hier altijd bang voor, hoewel niet altijd terecht. Als je over de hele linie kijkt zien<br />

we overigens wel dat het dodental als gevolg van infectieziekten sinds 1900 enorm is afgenomen. Dit<br />

hangt vanaf 1946 ook af van de ontdekking van penicilline. Hiervoor was het aantal doden echter al<br />

enorm gedaald, dit door een hygiënischere levensstijl, andere omgang producten (pasteurisatie),<br />

chloor in water, riolering. Nu zitten we op een laag niveau doden door infectieziekten / zoönosen.<br />

Het neemt echter weer iets toe, mogelijk door een dichtere bevolking of een toegenomen<br />

gevoeligheid van mensen. Bijvoorbeeld sommige mensen zijn niet meer immuun tegen pokken.<br />

De zoönosen bij GD spelen eveneens een belangrijke rol, niet zozeer door de aantallen die erbij<br />

gemoeid zijn, maar meer door het inniger contact. Bedenk ook dat niet alleen LH een rol spelen in de<br />

25


aangifteplichtige zoönosen, maar ook bij gezelschapsdieren! Zoönosen worden steeds interessanter<br />

en er is een hernieuwde belangstelling in de politiek (denk aan Q-koorts). Hierbij wordt vaak de<br />

nadruk gelegd op specifieke beroepsgroepen, recreatiegebieden en de YOPI’s. Dat er nog veel<br />

problemen kunnen zijn met zoönosen is omdat veel van de ziekteverwekkers nog helemaal niet zo<br />

lang bekend zijn. Anno 2011 worden er nog steeds nieuwe oorzaken voor ziekte aangetoond. De<br />

laatst aangetoonde nieuwe ziektes zijn de laatste jaren voornamelijk virussen.<br />

De overdracht van een zoönose kan direct (oro-fecaal , huid, infectieus materiaal zoals pus) en<br />

indirect (infectieus materiaal, oppervlakte water, rauwe groentes/salades, voedingsmiddelen van<br />

dierlijke oorsprong).<br />

Toxoplasma<br />

De belangrijkste routes voor besmetting zijn: via de tuin en via het eten van rauw vlees. Het is dus<br />

helemaal niet zo dat je<br />

het vaak direct via de kat<br />

krijgt. Dit komt omdat de<br />

verse drollen eerst een<br />

paar dagen moeten<br />

liggen voordat de eitjes<br />

infectieus zijn. Dit<br />

gebeurt wel wanneer<br />

een kat in de buite<strong>nl</strong>ucht<br />

poept. De kat speelt<br />

natuurlijk wel een<br />

belangrijke rol, het is<br />

namelijk de basis van de<br />

kringloop. Ook bij het<br />

eten van rauw vlees<br />

speelt het varken niet<br />

zo’n grote rol, deze<br />

komen immers niet vaak<br />

buiten. Het gaat hier<br />

meer om koeien en<br />

schapen.<br />

Wanneer vrouwen<br />

besmet raken voordat ze<br />

zwanger zijn, dan is er<br />

een zekere mate van<br />

immuniteit. Van de vrouwen die in de zwangerschap-risicoperiode zitten is ongeveer 45% van de<br />

vrouwen positief. Er is wel bescherming als je anti-stoffen hebt, maar geen enkele vaccinatie is 100%.<br />

[tentamenvraag: zouden diergeneeskundigen een hoger/lager percentage hebben of niet?<br />

Antwoord; nee, tenzij deze ook veel meer in de tuin werken of rauw vlees eten, want dit zijn de<br />

belangrijkste infectieroutes]<br />

[tentamenvraag: is het logisch om vrouwen die zwanger geraken serologisch te testen? Antwoord:<br />

eenmalig testen zegt niets over huidige infectie of doorlopen infectie. Maar het testen is sowieso niet<br />

zinvol, omdat de adviezen precies hetzelfde blijven. Immers ook dan kun je het nog steeds<br />

overdragen aan je kind].<br />

Gevolg van congenitale toxoplasmose kan mentale retardie zijn, abortus of andere problemen.<br />

E. Coli 0157<br />

De koe is de gastheer hiervan en kan de mens direct of indirect besmetten. Direct is een oro-fecale<br />

besmetting, dus via de mest,<br />

Bron: http://www.mascotissimo.com/toxoplasmosis/<br />

26


waarmee ook andere koeien geïnfecteerd kunnen worden. Ook andere dieren in de stal, zoals geiten<br />

en schapen en deze kunnen elkaar weer besmetten en zo houdt het stand. Het indirecte contact is in<br />

feite ook met de poep alleen indirect. Hierbij moet je denken aan vlees, melk, drinkwater (gering in<br />

NL) of groente en fruit, dat dan weer de mens kan besmetten. De belangrijkste groenten hierbij zijn;<br />

watermeloen / taugé, maar van de voedingsmiddelen is vlees het belangrijkste. Let op; alle dieren<br />

kunnen elkaar wederzijds besmetten, en ook mensen kunnen elkaar besmetten, dus het begint niet<br />

perse bij een koe. Het couperen van de kringloop; goed verhitten, slachthygiëne, wassen etc. het is<br />

een kiem niet in het vlees maar er bovenop, dus de besmetting tijdens het slachten. Als je niet naar<br />

een kinderboerderij gaat, is de belangrijkste route de indirecte route, dus via vleesproducten etc.<br />

Wanneer je wel veel contact hebt met de dieren, dan is de directe contact route.<br />

Salmonella bij reptielen<br />

Als mens kun je besmet raken door vlees en eieren, welke ook de omgevingen kunnen besmetten.<br />

Daarom kan ook de omgeving besmet zijn en de mens infecteren. De mensen die ziek zijn, kunnen<br />

ook de omgeving besmetten, welke weer de dieren ziek kan maken. De omgeving is heel breed,<br />

hierbij moet je ook denken aan huisdieren, zwemmen etc. Hierbij komt nog iets speciaals, reptielen<br />

zijn vrijwel altijd salmonella positief. Deze reptielen kunnen ook het kind infecteren, of een ander<br />

mens dat weer een ander mens kan besmetten. Een belangrijke route vanuit reptielen zijn de huiden<br />

en het schoonmaken van het hok. Zonder reptielen in huis speelt besmet voedsel de belangrijkste<br />

rol. Wanneer er wel reptielen zijn, dan speelt deze route via reptielen verreweg de belangrijkste rol.<br />

Dat we nog reptielen mogen hebben is omdat de kans op blootstelling heel laag is. De adviezen<br />

veranderen met deze analyse ook, de gemiddelde Nederlander moet zich richten op voedsel, maar<br />

met een leguaan in huis moet je advies geven over de leguaan. Deze moet niet los rondlopen, hok<br />

schoonmaken met handschoenen. Het heeft geen zin om het dier te behandelen, dit bleek niet te<br />

helpen. Testen van het dier geeft altijd positieve uitslag en is dus niet zinvol.<br />

Hoorcollege 3: niet-microbiële contaminanten en residuen<br />

Een chemische contaminant is een stof die niet opzettelijk aan het middel is toegevoegd, maar als<br />

gevolg van behandeling van het product of als milieubesmetting in het product is gekomen. Een<br />

residu is juist alles dat opzettelijk is toegevoegd aan het dier en als metabolieten in de producten van<br />

het dier aanwezig blijven, zoals bijvoorbeeld diergeneesmiddelen gebruikt in het geslachte dier. Om<br />

de limiet vast te stellen hebben, hebben we een Maximale Residu-limiet.<br />

We splitsen alle vervuilingen in:<br />

Milieucontaminanten; hierbij kunnen we biomagnificatiezien. Wanneer een stof in kleine<br />

hoeveelheid aanwezig is in het milieu, krijg je via opslag in planten een verhoging van de<br />

concentratie, omdat de stof meer lipo -dan hydrofiel is. Eet een dier daarna deze planten en<br />

daarna eet een ander dier dit dier dan krijg je een steeds hogere concentratie in weefsels. Deze<br />

chemische stoffen in de bloedbaan kunnen de stoffen naar de weefsels trekken, en kan via<br />

eieren/melk worden uitgescheiden. In spiervlees zul je niet veel contaminanten vinden, in de<br />

nieren en lever vinden we de hoogste concentraties (rol bij ontgifting en uitscheiding), verder<br />

vinden we hogere concentraties in uitscheidingsproducten en bij oudere dieren (langere<br />

blootstelling). Het overgrote deel van de milieucontaminanten zitten in dierlijke producten, dus<br />

een belangrijke rol voor de dierenarts. Deze stoffen komen in het eten door:<br />

o door menselijke activiteit verhoogd: zware metalen door mijnbouw, radionucleotiden<br />

o xenobiotica: alles dat door ons gemaakt is, bewust of onbewust. Pesticiden (bewust) en<br />

dioxinen (onbewust)<br />

o door de natuur verhoogd: radionucleotiden, zware metalen.<br />

Biocontaminanten: hierbij moet je denken aan met name schimmels, zoals aflatoxinen. We<br />

kennen hierbinnen twee varianten, door rechtstreeks bederf (aminen) of door overdracht<br />

(toxinen). Soms wordt het ook in het lichaam omgezet, zoals aflatoxinen in demelk.<br />

27


Verontreiniging als gevolg van verwerking/bewerking van verpakking: hierbij kunnen we<br />

bijvoorbeeld reactieproducten van additieven vinden (E-nummers), verpakkingsmiddelen,<br />

reinigingsmiddelen/desinfectantie, bereidingswijze (BBQ, roken).<br />

Residuen van behandelingsmiddelen: hierbij speelt met name de veehouder en de dierenarts<br />

een belangrijke rol. Hierbij moet je echt aan ontzettend veel verschillende medicijnen denken,<br />

het risico is echter betrekkelijk. Groeimiddelen zijn nu echt officieel verboden. Maar denk maar<br />

aan anabola, antibiotica, NSAID’s etc. om deze reden hebben we een wachttijd, de tijd na<br />

toediening dat de concentratie van het product onder de MRL valt. Dit is dus afhankelijk van de<br />

farmacokinetiek. Het is experimenteel bepaald aan de hand van gezonde dieren. Dieren met een<br />

teruggelopen nier/leverfunctie zou helemaal niet representatief hoeven zijn.<br />

De oorzaken van een residu bij de slacht zijn: niet eerbieden van de wachttijd (soms<br />

bewust!), parenterale toedieningen met als gevolg spuitplekken (vanuit ontstekingshaard <br />

bindweefselvorming minder slechte diffusie medicijnen langere wachttijd), longactingformulations,<br />

off-label use (hogere dosis, andere diersoort, andere ziekte, andere<br />

toediening) en zeldzaam het voer.<br />

De consument heeft heel erg veel angst voor chemische stoffen, maar wat zijn nu de gevaren? Er is<br />

een bepaalde mate van toxiciteit, afhankelijk van frequentie van blootstelling en cocktaileffecten.<br />

Het gevaar zit in allerlei fysiologische gevolgen zoals onvruchtbaarheid, kanker, immunosuppressie,<br />

ophoping in lichaam, effecten op darmflora, resistentie inducerend, teratogenicitieit en allergieën.<br />

Gevaar = potentieel risico. Wanneer een gevaar aanwezig is, betekent dat niet dat het risico ook<br />

hoog is, hier moet een blootstellingscomponent aan zitten. (vergelijking chemische fles in<br />

kinderdagverblijf met kindersluiting). Uiteindelijk kom je op gevaar x blootstelling x impact = risico.<br />

Wanneer we het hebben over vermijdbare risico’s spreken we van een aanvaardbare concentratie<br />

(ADI). Bij een onvermijdbaar risico spreken we van toegelaten concentraties (TDI).<br />

No observed adverse effectlevel (NoAEL), is bij proefdieren bepaald en stelt de maximale<br />

concentratie waarbij geen negatieve effecten zijn waargenomen. Vermenigvuldig je dit met een<br />

veiligheidsfactor voor de extrapolatie van rat naar mens, minimaal 10, dan krijg je de ADI of de TDI.<br />

Hetmaximale residu limiet is gesplitst in alle afzonderlijke voedingsmiddelen die je dagelijks tot je<br />

neemt, deze krijgen allemaal een deel van de totale toegestane hoeveelheid en mogen elk<br />

afzonderlijk niet meer dan hun eigen deel hebben.<br />

De wetgeving met betrekking tot de contaminanten en residuen is eige<strong>nl</strong>ijk gebaseerd op de<br />

publieke opinie en wat deze dus als gevaarlijk acht. Echter als je naar de risico’s bekijkt vanuit<br />

wetenschappelijk oogpunt komt de rangorde compleet niet overeen. Uit wetenschappelijk oogpunt<br />

zijn microbiologische agentia (vooralbacteriëel en schimmel) en dieet disbalans (obesitas) het<br />

belangrijkste gevaar, terwijl de consument gewasbescherming en milieucontaminanten verreweg het<br />

belangrijkste vindt.<br />

Of iets werkelijk een probleem vormt hangt af van een aantal factoren. Een probleem is er bij:<br />

Een bijzondere werking: stoffen met grote acute toxiciteit, persistente en accumulerende stoffen<br />

en carcinogene stoffen.<br />

Een bepaalde gebeurtenis: lokale besmettingen waar geen controle over is en ongelukken.<br />

Bij bepaalde groepen mensen: YOPI’s<br />

We hebben natuurlijk ook onacceptabele risico’s van residuen:<br />

Verboden stoffen:<br />

Als de MRL niet kan worden vastgesteld<br />

28


o Chlooramfenicol: aantasting beenmerg<br />

o Nitrofuranen: carcinogeen<br />

o Malachiet groen: carcinogeen<br />

MRL “mag” niet worden vastgesteld omdat het toedienen van die<br />

stoffen verboden is<br />

o Toedienen van hormonen<br />

Anders:<br />

Er is wel een MRL maar niet voor dat weefsel of die diersoort.<br />

Bron: Artikel “Chemische<br />

contaminatie van<br />

voedingsmiddelen van dierlijke<br />

oorsprong. Studiewijzer VV 2011-<br />

2012<br />

Anabolica: de synthetische anabolica zijn sterkwerkend en heel erg taboe,<br />

door een verhoogd risico op ontwikkeling van baarmoederhalskanker (DES). Er zijn ook lichaamseigen<br />

anabolica, waar na onderzoek wel een beetje mee gespeeld wordt. Toch is het in Europa als geheel<br />

verboden om hormonen te gebruiken, en gebeurt dit alleen in USA/Canada. Het gebruik van<br />

anabolica blijft een kat- en muisspel, waarbij mensen steeds nieuwe bèta-agonisten, nieuwe<br />

middelen of compleet nieuwe groepen ontwikkelen.<br />

Clenbuterol: heeft ook een spierstimulerend effect. Het heeft in hoge doseringen effecten op je hart,<br />

en er zijn heel wat personen die na het eten van vlees hartritmestoornissen hebben gekregen.<br />

Keuring en toezicht is op verschillende niveaus, nationaal (Nationaal Residu Plan), internationaal<br />

(food andVeterinary Office) en het zelf-controle systeem (GMP, HACCP). Een monitoring programma<br />

is het steekproefsgewijs concentraties bepalen, en surveillance is het gericht zoeken naar iets.<br />

Artikel 7.1: chemische contaminatie van VDO<br />

Voor verontreinigingen in voedingsmiddelen heeft de EU in Verordening 315/93/EEG een definitie<br />

geformuleerd: “… elke stof die niet opzettelijk aan levensmiddelen is toegevoegd, doch daarin<br />

niettemin voorkomt als residu van de productie (met inbegrip van de op gewassen en vee en in de<br />

diergeneeskundige praktijk toegepaste behandelingen), de fabricage, de verwerking, de bereiding, de<br />

behandeling, de verpakking, het transport of de opslag van genoemde levensmiddelen, of ten gevolg<br />

van verontreiniging door het milieu.” De definitie sluit stoffen, die bewust aan levensmiddelen<br />

worden toegevoegd om bepaalde eigenschappen van producten te verbeteren, uit.<br />

Voor residuen van diergeneesmiddelen in voedingsmiddelen heeft de EU in (Richtlijn 81/852/EEG)<br />

een definitie geformuleerd: ”Alle werkzame bestanddelen of de metabolieten daarvan die overblijven<br />

in vlees of andere levensmiddelen, afkomstig van het dier waaraan het betrokken geneesmiddel is<br />

toegediend”.<br />

Over het algemeen wordt vastgesteld welk gehalte van een contaminant nog in een voedingsmiddel<br />

is toegelaten. Een uitzondering hierop zijn carcinogene stoffen, waarvan in theorie één enkel<br />

29


molecuul voldoende is voor het induceren van een (maligne) nieuwvorming, wat als een niet<br />

acceptabel risico moet worden beschouwd. Om veilige concentraties te kunnen schatten worden<br />

dieet (zeer grote hoeveelheden per persoon per dag), levensverwachting (70 jaar) en gewicht (60 kg)<br />

in acht genomen.<br />

De rol van de veterinair is van groot belang als duidelijk wordt dat een stof problemen in de<br />

voedselketen veroorzaakt. Hij of zij is namelijk vrijwel de enige expert, die de totale productieketen,<br />

inclusief slacht en verdere verwerking, kan overzien. Toch wordt de veterinair geholpen door;<br />

toxicologen, farmacologen, analytisch chemici en de overheid.<br />

Verontreinigingen die zich in orgaan-, vet- en botweefsel ophopen (accumuleren) en bovendien<br />

slecht worden uitgescheiden en/of gemetaboliseerd (persisteren), vragen speciale aandacht. Deze<br />

groep van stoffen zal de consument in relatief hoge concentraties via VDO kunnen bereiken. Aan het<br />

einde van de keten stapelen zich deze stoffen jare<strong>nl</strong>ang in de mens en kunnen een rol spelen op het<br />

moment dat iemand een lage of verlaagde weerstand vertoont (YOPI’s). Berucht zijn de<br />

organohalogeenverbindingen, waaronder polychloorbifenylen (PCBs), toxafenen,<br />

dioxinen en veel 'oude' pesticiden. Chemische agentia stapelen zich doorgaans niet in vetarm<br />

spierweefsel (vlees), en dit deel van het dier kan over het algemeen wat betreft chemische<br />

contaminanten als zeer veilig worden beschouwd.<br />

Diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en diervoederhulpstoffen (additieven) worden bewust<br />

gebruikt. De situatie met milieu- en biocontaminanten ligt wat dat betreft anders en komen ongewild<br />

door overdracht in het dier terecht. De normstelling en wetgeving is hierop aangepast door te<br />

spreken van respectievelijk 'aanvaardbare' (acceptabledaily intake, ADI) en 'toegelaten'<br />

(tolerabledaily intake, TDI) concentraties in voeders en voedingsmiddelen of grondstoffen daarvoor.<br />

De ADI en TDI worden doorgaans vastgesteld op één honderdste van de hoogste dosis die in studies<br />

met proefdieren geen aa<strong>nl</strong>eiding geeft tot nadelige gezondheidseffecten, de zogenaamde NOAEL.<br />

Milieucontaminanten<br />

Contaminatie van het dier met stoffen uit milieu vindt voor het merendeel plaats door overdracht<br />

vanuit het voer en drinkwater, die zijn vervuild als een gevolg van de sterke industrialisatie in ons<br />

land en in de ons omringende landen. Bij milieucontaminanten moet met name gedacht worden aan<br />

pesticiden (voornamelijk gewasbeschermingsmiddelen), PCBs en dioxinen. Dit zijn xenobiotica<br />

("stoffen vreemd aan het leven"), die bewust of ongewild door de mens zijn voortgebracht. Andere<br />

milieucontaminanten zijn zware metalen en radionucliden, die door de mens uit hun natuurlijke<br />

depots zijn verwijderd en over de aardbol verspreid. De probleemstoffen worden vrijwel alle<br />

langzaam of niet afgebroken (persistentie) en accumuleren in de voedselketen (Tabel 1). Het<br />

opvallende is, dat enkele zware metalen voor de instandhouding van de gezondheid in het dagelijks<br />

dieet, zoals koper en zink, noodzakelijk zijn. Een te hoge inname van deze micronutriënten of<br />

spoorelementen leidt tot een intoxicatie, terwijl een te lage inname leidt tot een deficiëntie. De<br />

risico's van bioaccumulatie van milieucontaminanten zijn vrijwel niet aan de orde bij productiedieren<br />

met een korte levensduur (pluimvee, mestkalveren, mestvarkens etc.), maar bij<br />

dieren die naast een relatief lange leeftijd (paarden, melkkoeien, schapen, fokzeugen) ook intensief<br />

in contact staan met een eventueel verontreinigde omgeving.<br />

• Pesticiden: Halverwege de jaren '60 werd duidelijk dat schijnbaar veilige<br />

organochloorpesticiden, zoals hetdichloordibenzeentrichloorethaan (DDT), in de<br />

voedselketen ophopen. Derhalve werd begin jaren '70 de fabricage en het gebruik van veel<br />

organochloorpesticiden in geïndustrialiseerde landen verboden. In 1997 heeft de WHO en de<br />

UNEP (de milieuorganisatie van de VN) een lijst van 12 meest ongewenste accumulerende<br />

organische stoffen opgesteld: de zogenaamde dirty dozen. Van deze 12 zijn er 9<br />

plaagbestrijders.Andere zogenoemde repellentsdan organochloorpesticiden, zoals<br />

organische fosfaten,carbamatenen pyrethroïdengeven minder aa<strong>nl</strong>eiding tot persistentie en<br />

accumulatie.<br />

30


• PCB’s: kunnen via depotvetten in de voedselketen ophopen en sinds in 1968 door het 'Yushoincident'<br />

(Yusho is Japans voor olieziekte)duidelijk werd dat deze stoffen een gevaar voor de<br />

volksgezondheid betekenen, is het gebruik van PCBs en gevaarlijke PCB vervangers in open en<br />

gesloten systemen verboden. Het is overigens opvallend dat deze chemisch inerte stoffen een<br />

zodanige toxiciteit (leverbeschadigingen, immuunsuppressie, kankerinductie, chlooracné)<br />

kunnen geven.<br />

• Dioxinen: 'vetlievende' (lipofiele) persistente stoffen, die in dit geval geen enkele nuttige<br />

toepassing hebben. Ze behoren tot de meest giftige stoffen die door toedoen van de mens in de<br />

natuur zijn beland. Bij lage blootstelling bestaat kans op effecten op de lever en schildklier,<br />

hormoonhuishouding en afweersysteem. Men ziet het ontstaan van verstoring van de<br />

vruchtbaarheid,kanker en beschadiging van de foetus. Deze groep van stoffen kan onder<br />

bepaalde omstandigheden bij verbrandingsprocessen ontstaan. De uitstoot door<br />

afvalverbrandingsinstallatie speelt sinds begin jaren '90 in Nederland geen rol van betekenis<br />

meer. De concentraties aan dioxinen in het milieu zijn t.o.v. de situatie in 1991 spectaculair<br />

gedaald. Melkvet, kaas, boter en rundvet (producten van het rund) dragen gezame<strong>nl</strong>ijk nog<br />

steeds ruim een derde aan de totale dagelijkse dioxinen blootstelling voor de algemene<br />

bevolking bij. Tot veler verassing bleek ook vis, en met name gekweekte vis, vaak relatief zeer<br />

hoge concentraties dioxinen te bevatten. Consumptie van vis uit het<br />

Hollands Diep wordt sterk afgeraden vanwege de hoge PCB concentraties in deze vis.<br />

• Radionucliden: Radioactiviteit komt van nature in de biosfeer voor. De mens heeft echter<br />

radionucliden uit de aardkorst vrijgemaakt, verrijkt, en door (reactor) ongelukken,<br />

kernproeven en afval (ziekenhuizen)over de aardbol verspreid. Enkele radionucliden zijn<br />

gevreesd vanwege de accumulatie in voedselketen, en de relatief lange fysische (radioactief<br />

verval) en biologische (uitscheiding) halfwaarde tijden. Het 90-strontium (90Sr) dat bij<br />

kernexplosies en kernongelukken ontstaat wordt als het meest kwalijke beschouwd. Het is<br />

een belangrijke veroorzaker van leukemie.<br />

Biocontaminanten<br />

Toxinen afkomstig van planten (fytotoxinen), plankton (fycotoxinen), bacteriën (bijv. vanclostridia,<br />

stafylokokken, Bacillus cereus) en schimmels (mycotoxinen) kunnen bijvoorbeeld via water of voeder<br />

het dier bereiken. Aan fytotoxinen, die via dierlijke producten de mens bereiken, is tot op heden<br />

weinig aandacht gegeven. Van fycotoxinen is bekend dat zij accumuleren in met name eetbare<br />

tweekleppige schelpdieren (kokkel, mossel, oester, St. Jacobsschelp).<br />

• Mycotoxinen: In Zweden draagt de dagelijkse consumptie van 70 g varkensvlees per persoon bij<br />

aan een inname van ongeveer 7 μgochratoxine A, dat hepatitis en nephritis kan veroorzaken. Dit<br />

toxine komt voor op graan-, maïs- en gerstproducten, die in veevoeders zijn verwerkt. De<br />

aflatoxinen geproduceerd door Aspergillusflavuszijn berucht om carcinogene en toxische<br />

eigenschappen en komen voor in beschadigde grondnoten. Melk, een belangrijk (half)product<br />

vooral voor YOPIs, wordt routinematig op de aanwezigheid van de overigens minder schadelijke<br />

metaboliet AFM1 gescreend.<br />

Verontreinigingen als gevolg van behandeling, bewerking, verpakking en bereiding<br />

• Nitrosaminen: door een reactie van nitriet met secundaire, tertiaire en quaternaire<br />

ammoniumbasen schadelijke nitrosaminenof Nnitrosoverbindingenontstaan. Enkelen daarvan<br />

bleken bovendien kankerverwekkend. N-nitrosoverbindingen ontstaan in principe ook in<br />

vleeswaren, waarin nitriet als additief voorkomt. Toevoeging leidt tot een positieve smaak- en<br />

kleurontwikkeling; het laatste door vorming van nitrosomyoglobine. Daarnaast kan de uiterst<br />

gevaarlijke bederfbacterie Clostridiumbotulinumen sporen van dit organisme op vleeswaren zeer<br />

effectief met nitriet worden bestreden. Voor nitriet bestaat in dat geval geen goed alternatief. Er<br />

31


moet nog worden opgemerkt dat nitriet door het lichaam uit nitraat, dat onvermijdelijk in<br />

groenten aanwezig is, wordt gevormd. Nitraat uit groenten draagt derhalve bij aan de vorming<br />

van endogene nitrosaminen<br />

• Verpakkingsmaterialen: De kwestie rondom de weekmakers in zogenaamde scoubidoudraad in<br />

2004 maakt duidelijk dat de verbindingen in kunststoffen niet onschuldig zijn. Weekmakers<br />

kunnen in verpakkingsmaterialen worden aangetroffen. De kankerverwekkende weekmakers uit<br />

begin jaren ‘70 zijn inmiddels verboden. De adipaten, ftalaten en citraten worden nu volop<br />

gebruikt. Deze stoffen migreren uit de verpakking naar vooral vette voedingsmiddelen. De<br />

ftalaten zijn hormoonverstorende stoffen, die qua risico’s voor mens en milieu zeer ter discussie<br />

staan. De geschatte inname van adipaten is veel lager dan de maximale veilig geachte totale<br />

inname. Een ander probleem vormt bisfenol A in harde plastics en coatings (blikverpakkingen).<br />

De hoeveelheid die we dagelijks hiervan innemen, zou de (oestrogene) hormoonhuishouding<br />

kunnen verstoren. Tenslotte gaat veel aandacht uit naar semicarbazide (SEM). SEM is een<br />

verdacht carcinogeen die met name in glasverpakkingen met metalen deksels en<br />

kunststofbekleding voorkomt. Deze bijdrage werd ontdekt nadat veel voedingsmiddelen<br />

verdacht werden bevonden op het<br />

voorkomen van het verboden diergeneesmiddel nitrofurazon, waarvan SEM het indicator<br />

molecuul is. Dus zeker een belangrijke veterinaire kwestie!<br />

• Desinfectantia: Deze stoffen worden grotendeels gebruikt voor reiniging en desinfectie van<br />

procesapparatuur en (productie)ruimten. Actief-chloor verbindingen (bijvoorbeeld halamid)<br />

kunnen goed van de apparatuur worden afgespoeld, terwijl oppervlakte-actieve stoffen, zoals<br />

amfolyten en quaternaire ammoniumbasen, als gevolg van hun oppervlakte-actieve<br />

eigenschappen moeilijk door spoelen te verwijderen zijn. Ontsmetting van verwerkingsruimten<br />

met formaline kan leiden tot sporen van formaldehyde (echter kortdurend) in het product.<br />

Resten van desinfectantia leveren in het algemeen geen grote problemen op. Er zijn<br />

aanwijzingen dat bacteriën toleranter kunnen worden voor verschillende desinfecterende<br />

middelen. Bovendien zouden desinfectantia de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie bij<br />

bacteriën kunnen bevorderen (co-resistentie).<br />

Residuen: Elk gebruik van of behandeling met diervoederhulpstoffen, bestrijdings- en<br />

dierbehandelingsmiddelentijdens de boerderijfase leidt in principe tot residuen in dierlijke<br />

producten. Indien men zich aan wachttijden en voorschriften houdt, en een dier een niet-afwijkend<br />

metabolisme vertoont, leiden residuen van toegestane middelen in het algemeen niet tot<br />

problemen. In dat geval zullen residugehalten namelijk onder het niveau van de zg. maximale<br />

residulimieten (MRLs) vallen. Frequent worden producten gevonden met gehalten van stoffen boven<br />

de MRLs of zelfs producten met de aanwezigheid van verboden stoffen (zoals hormonen of bepaalde<br />

antibiotica).<br />

In die situatie zouden deze stoffen in principe gezondheidsschadelijk voor de consument kunnen zijn.<br />

Men zou echter wel de toxicologische overwegingen in de gaten moeten blijven houden voordat men<br />

tot een terughaalactie overgaat. In Nederland hebben zich zover bekend echter (nog) geen concrete<br />

ziektegevallen bij de mens voorgedaan. De veiligheidsfactoren lijken dus ruim te zijn gekozen.<br />

• Spuitplekken; Dierbehandelingsmiddelen kunnen in hoge concentraties in de spuitplekken<br />

achterblijven.Dikwijls veroorzaken deze stoffen ontstekingsreacties gevolgd door vorming<br />

van littekenweefsel, waardoor het preparaat lokaal langdurig werkzaam kan zijn. Door de<br />

weefselreactie worden ze wel met grotere kans door een slager of uitsnijder waargenomen<br />

en weggesneden. Een lokale hoge residuvorming zou een gezondheidsbedreiging voor de<br />

consument kunnen betekenen.<br />

De belangrijkste bezwaren tegen residuen zijn:<br />

32


• toxisch, teratogeen, carcinogeen en/of mutageen kunnen zijn;<br />

• allergische reacties kunnen induceren;<br />

• de samenstelling van de humane darmflora kunnen beïnvloeden;<br />

• technologische gevolgen tijdens ver- en bewerking van het dierlijk product kunnen hebben;<br />

• persistent in een organisme (mens) en/of natuur aanwezig kunnen blijven;<br />

• milieueffecten, zoals verandering van microbiologische ecologie, kunnen veroorzaken.<br />

Op basis van de ernst van een effect, bijvoorbeeld kankerverwekkend, zijn de contaminanten in twee<br />

groepen verdeeld (Tabel 2). Groep A voor de verboden diergeneesmiddelen en Groep B voor<br />

onvermijdbare contaminanten en geregistreerde of veterinair toelaatbare diergeneesmiddelen.<br />

• Diervoederhulpstoffen: Aan veevoeders worden vele klassen van stoffen toegevoegd ter<br />

verbetering of behoud van de kwaliteit van het veevoeder, ter bevordering of instandhouding<br />

van de gezondheid van het dier, of ter beïnvloeding van het voedingsmiddel wat daaruit wordt<br />

verkregen. Residuen van deze diervoederhulpstoffen leveren in het algemeen weinig problemen<br />

voor de volksgezondheid op. Een bijzondere vorm van een residuprobleem is de toevoeging van<br />

nutriënten. Enkele van deze nutriënten worden door het dier in hun natuurlijke depots<br />

gestapeld. In bepaalde gevallen kan dit tot niveaus, die een bedreiging voor de volksgezondheid<br />

inhouden, leiden. Met namemicronutrienten, zoals koper, zink en vitamine A, kunnen in grote<br />

hoeveelheden aan veevoeder toegevoegd worden. Deze stoffen worden in bepaalde organen,<br />

waaronder de lever, opgeslagen. In verband met de teratogeniteit van vitamine A, moeten<br />

zwangere vrouwen daarom worden afgeraden frequent lever of leverproducten te consumeren.<br />

Er moet worden opgemerkt dat te hoge concentraties van additieven in het veevoeder ook<br />

kunnen leiden tot klinische verschijnselen bij het (opgroeiend) dier.<br />

• Dierbehandelingsmiddelen: De toedieningsvormen, metabolisme en uitscheidingsrouten van<br />

dierbehandelingsmiddelen zijn belangrijk om te kennen in verband met beheersing van de<br />

residu-problematiek. Met name het niet aanhouden van de voorgeschreven wachttijd, het<br />

gebruik van andere doses of gebruik bij dieren waarvoor het middel niet is geregistreerd, geven<br />

aa<strong>nl</strong>eiding tot het afkeuren van dierlijke producten.<br />

o Antibacteriële middelen: nutritief gebruik van antibacteriële middelen in de veeteelt is per<br />

2006 verboden om de bacteriële resistentieontwikkeling tegen antibiotica te beteugelen.<br />

Discussie is dat een verbod op antimicrobiële groeibevorderaars tot een verhoogd<br />

therapeutische gebruik van antibiotica aa<strong>nl</strong>eiding zou geven, omdat groeibevorderende<br />

antibiotica ook een bescherming tegen een aantal infectieziekten bij jonge dieren zou geven.<br />

Residuen zouden zich dus vaker kunnen gaan voordoen. Het gebruik van antibiotica mag<br />

uiteraard nooit een alternatief voor een adequate hygiëne zijn.<br />

De metabolieten van nitrofuranen kunnen carcinogeen zijn en derhalve staat deze groep<br />

op de lijst van verboden middelen. Deze lijst staat overigens bekend als annex IV van de<br />

Europese Richtlijn 2377/90/EEG. Bronnen zijn / waren: garnalen en pluimvee uit zuidoost<br />

Azië en Brazilië, en varkens vlees in EU lidstaten.<br />

Chlooramfenicol is een voorbeeld van een relatief toxisch antibacterieel middel; het is<br />

een beenmerggif dat o.a. aa<strong>nl</strong>eiding kan geven tot aplastische anemie en wordt nogal<br />

eens in de media met leukemie vergeleken. Bij jonge kinderen kan het in zeer lage<br />

concentraties aa<strong>nl</strong>eiding geven tot het zogenaamde Gray baby syndrome. Het gebruik in<br />

de dierlijke productie is sinds 1990 in de varkenshouderij en sinds 1994 totaal niet meer<br />

in productiedieren in de EU toegestaan. Niettemin is het gebruik aantrekkelijk, omdat<br />

het een goedkoop breed spectrum antibioticum is waartegen relatief weinig bacteriële<br />

resistentie bestaat. Ook in garnalen, pluimvee en honing.<br />

Bioactieve stoffen, zoals antibiotia, kunnen in be- en verwerkingsprocessen van dierlijke<br />

producten tot technologische problemen aa<strong>nl</strong>eiding geven. Zo kan door gebrek aan<br />

33


acteriën kaas en yoghurt niet meer gemaakt worden. Ook kan het leiden tot<br />

ongewenste uitgroei van pathogene bacteriën zoals clostridia. Dit treedt op bij remming<br />

van startcultuur bij fermentatie van vlees.<br />

Tetracyclinen vormen stabiele complexen met metaalionen, zoals Ca2+ en Mg2+.<br />

Tetracyclinen hebben aldus een sterke affiniteit (accumulatie!) voor botweefsel en<br />

tanden, wat kan leiden tot verkleuring en remming van botaanwas na toepassing. De<br />

tetracyclinen worden gebruikt in de fruitteelt (dat leidt tot residuen in stuifmeel en dus<br />

in bijenhoning), en bij de behandeling en voorkoming van bijenziekten.<br />

Een bijzondere vorm bioaccumulatie en persistentie moet nog worden vermeld. Terwijl<br />

moderne dierbehandelingsmiddelen in voorgeschreven situaties geen aa<strong>nl</strong>eiding meer<br />

geven tot ophoping in weefsels, kan dit wel het geval zijn in eieren. Dit maakt deze<br />

productiesector extra kwetsbaar. Nederlandse eieren bestemd voor de export, zijn<br />

vanwege te hoge concentraties vele malen geweigerd. De situatie vraagt derhalve om<br />

een goed diermanagement en strikte naleving van de GVP.<br />

• Anabolica: groeibevorderende stoffen met hormonale werking die een uitwerking hebben op de<br />

eiwitbiosynthese (door herverdeling van vet en eiwit en/of betere voederbenutting). Ze worden<br />

in vrijwel alle productiedieren gebruikt. Sommige soorten anabolica zijn in VS, Canada en andere<br />

landen verboden, in de EU zijn alle groeibevorderende middelen verboden.<br />

o Stereoïden<br />

De lichaamseigen anabolica behoren chemisch gezien tot de klasse van de steroïden. De<br />

groep van anabole steroïden kan op basis van fysiologische werking onderverdeeld<br />

worden in oestrogenen, androgenen en gestagenen. Lichaamseigen anabolica met een<br />

androgene, gestagene of oestrogene werking zijn doorgaans inactief indien oraal<br />

gegeven en worden daarom parenteraal toegediend.<br />

Chemisch gemodificeerde lichaamseigen anabolica worden in het lichaam in<br />

'natuurlijke' steroïden omgezet, waardoor o.a. de werkingsduur van anabolica kan<br />

worden verlengd. Voorbeelden zijn de androgene verbindingen nortestosteronof<br />

nandrolon en methyltestosteron, en deprogestagenenmedroxyprogesteron en<br />

melengesterol.<br />

Tot slot kent men ook volledig xenobiotische, synthetische anabolica, zoals het al<br />

genoemde oestrogene DES (een stilbeen) dat in de VS tot 1979 op grote schaal werd<br />

gebruikt. Ook het zwak oestrogene zeranol, een stof die door chemische reductie van<br />

hetmycotoxinezearalenon wordt verkregen, wordt hiertoe gerekend.<br />

o Adrenaline agonisten: Sinds het begin van de jaren 60 is het groeibevorderende effect<br />

(verbeterde voerconversie; mager vlees) van adrenaline bekend. Sindsdien is het misbruik van<br />

derivaten van adrenaline, de zg. β-agonisten (dit zijn geen steroïden), in de EU grootschalig<br />

geweest. De controle is lastig, omdat sympathico-mimetica niet d.m.v. injectie hoeven te<br />

worden toegediend: aan de slachtlijn worden dus geen spuitplekken van positieve dieren<br />

gevonden. Clenbuterol is de meest bekende β-agonist, maar ook het gebruik van<br />

broombuterol en mapenterol wordt veel geconstateerd. Het gebruik van deze middelen is in<br />

de hele wereld verboden. Corticosteroïden worden in combinatie met β-agonisten gebruikt<br />

waarschij<strong>nl</strong>ijk om het reboundeffect na het stopzetten van de toediening van β-agonisten<br />

tegen te gaan. Dit reboundeffect leidt tot een snelle verhoging van het depotvet en uitputting<br />

van de spiermassa van de dieren. Met name residuen van dexamethason bij paarden kunnen<br />

wel eens tot keuringsproblemen leiden; het gebruik van het middel is bij landbouwhuisdieren<br />

verboden.<br />

o Groeihormonen: Een andere vorm van een stof met een hormonale werking die voornamelijk<br />

bij melkvee kan worden gebruikt, is het boviene somatotropine of groeihormoon (bST). Deze<br />

stof kan niet in de urine worden aangetroffen. Tot op heden zijn geen schadelijke effecten<br />

34


door consumptie van producten van behandelde dieren op de gezondheid van de mens<br />

aangetoond. Er wordt wel een verhoogde concentratie 'insuline-likegrowth factor' (IGF-I) in de<br />

melk gevonden, hetgeen door de EU als een bedreiging wordt beschouwd. De concentratie<br />

van IGF-I in de melk van behandelde dieren overlapt grotendeels met de normaal-waarde, en<br />

is vele malen lager dan de concentratie in colostrum.<br />

o Thyreostatica: Een gewichtstoename van slachtdieren kan ook worden verkregen door<br />

middelen, die de werking van de schildklier remmen, de zogenaamde thyreostatica. Het<br />

resultaat is een verhoogde vochtretentie van spierweefsel en een vertraagde lozing van de<br />

darminhoud, zodat het gewicht van het dier toeneemt. De consument koopt uiteindelijk meer<br />

water dan eiwit: een vorm van fraude. Het aantonen van deze stoffen is door snel<br />

metabolisme lastig.<br />

Over het verbod op anabolica valt nog te twisten. Bij goed gebruik onder GVP zal de genotoxiciteit<br />

moeilijk aantoonbaar zijn: concentraties in het vlees zijn zo laag (vaak beneden 1 μg/kg) dat van<br />

aantoonbare effecten bij de mens weinig is te verwachten. Een portie melk of een ei van<br />

onbehandelde dieren levert al vele malen meer lichaamseigen hormonen op dan in vlees of zelfs in<br />

de lever van behandelde dieren is terug te vinden. Verder dragen de hoeveelheden in een dagelijkse<br />

portie vlees niet significant bij aan de dagelijkse endogene aanmaak van lichaamseigen androgene en<br />

oestrogene stoffen, zelfs bij de kwetsbaarste bevolkingsgroep: kinderen.<br />

• Tranquillizers: Tranquillizers, onder meer neuroleptica (bijvoorbeeld azaperon, azaperol), α- en<br />

β-adrenergische blokkers en spierrelaxantia, worden soms gebruikt om stress tijdens transport<br />

(doorgaans varkens), die tot verminderende vleeskwaliteit kan leiden, tegen te gaan. De stoffen<br />

worden ook gebruikt om het vechten van bij elkaar gebrachte mannelijke varkens te voorkomen.<br />

Verder worden deze stoffen ook wel bij (jonge) stieren toegepast. Doordat deze klasse van<br />

verbindingen meestal kort voor de slacht worden toegediend, bestaat er een redelijke kans dat<br />

sporen in VDO 1 worden gevonden; uiteraard de grootste hoeveelheden bij de spuitplek<br />

• Vaccins: de regelgeving is zeer summier, maar er hebben zich nog nooit echte problemen wat<br />

betreft de volksgezondheid voorgedaan.<br />

Keuring:<br />

Ongewenste stoffen worden doorgaans in een bereik van 1 μg/kg, ook wel aangeduid als ppb ('parts<br />

per billion'), tot 1 mg/kg, ook aangeduid als ppm ('parts per million'), gevonden. Concentraties<br />

beneden dit bereik (ppt, 'parts per trillion') zijn moeilijk en niet betrouwbaar te meten, maar wel van<br />

belang voor bijvoorbeeld het opsporen van het gebruik van hormonen, nitrofuranen,<br />

chlooramfenicol of het vinden van een niet-toelaatbare concentratie aan dioxinen. Concentraties<br />

boven het ppm-bereik duiden meestal op een ongeluk met een stof (lekkage, verwisseling etc.).<br />

Contaminanten moete routinematig en steeksproefgewijs bepaald.<br />

• Monitoring is het proces van regelmatig terugkerende metingen van indicatoren voor goed<br />

omschreven doeleinden, volgens voorafgestelde tijden plaatsschema's, waarbij gebruik gemaakt<br />

wordt van vergelijkbare methoden en voor het verzamelen van gegevens. Maken van een film.<br />

• Surveillance/ signaleringsonderzoek is: een onderzoek op basis van eenmalige of op niet<br />

vaststaande wijze herhaalde metingen van bepaalde indicatoren, bestanddelen of stoffen inhet<br />

milieu, in planten of dieren of voortbrengselen daarvan. Maken van een foto.<br />

Naast de veelheid, ziet een residu analyticus zich steeds opnieuw geconfronteerd met een mogelijke<br />

stof dat in een zeer kleine hoeveelheid in een product is 'ingesloten': hoe moet de stof inclusief<br />

actieve metabolieten specifiek, precies, goedkoop en betrouwbaar worden bepaald? Aantonen is<br />

1 Voedingsmiddelen van dierlijkeorigine<br />

35


namelijk niet voldoende, de ernst en wel of niet afkeuren indien een stof boven de MRL aanwezig is,<br />

is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de meetmethode. Onder andere vanwege het<br />

kostenaspect, wordt vaak een twee-traps analysesysteem gebruikt. Deze strategie houdt in dat een<br />

snelle zift- ofwel screeningsmethode de afwezigheid van stoffen zal bevestigen (het aantal fout<br />

niet-conforme uitslagen wordt daarbij tot op zekere hoogte geaccepteerd). Bij het vinden van een<br />

niet-conform monster wordt van tijd tot tijd (in het geval van antibacteriële middelen), of vrijwel<br />

altijd (in het geval van anabolica) een kostbare bevestigingsmethode gebruikt om de identiteit van de<br />

stof te bevestigen en de hoeveelheid in relatie tot de wettelijk gesteld residulimiet te bepalen.<br />

Overigens, in de nieuwe wetgeving spreken we niet meer van positief of negatief maar van<br />

respectievelijk niet-conform (non-compliant) of conform (compliant). Een eigenaar heeft bij een nietconforme<br />

uitslag altijd recht op herkeuring, waarbij deze door vals-negatief er alsnog doorheen<br />

komt.<br />

Afhankelijk van de toedieningsvorm of route van stoffen, zijn resten op verschillende niveaus en op<br />

verschillende locaties in het dier te verwachten. Zo wordt bijvoorbeeld clenbuterol in de retina, vacht<br />

en in de lever gemeten. De nier is een ‘doelorgaan’ van veel stoffen. Op dit fenomeen is de Nieuwe<br />

Nederlandse Niertest (NNNT), die voor de keuring van slachtdieren in de Warenwet is<br />

voorgeschreven, gebaseerd. In deze screeningstest is een geselecteerde bacteriesoort in een plaat<br />

gesuspendeerd. Nierbekkenvocht van het te keuren dier wordt op de plaat aangebracht. Na<br />

bebroeding van de plaat wordt de eventuele remming van de groei van de bacteriën door<br />

aanwezigheid van bacteriostatische of bacteriocide stoffen in het niervocht gemeten. Op termijn<br />

wordt de NNNT door eenmulti-platen test vervangen, vanwege de beperkte nauwkeurigheid van de<br />

NNNT. Het meetprincipe van deze test blijft dezelfde.<br />

Een probleem in de analyse zijn de combinatie preparaten, waarvan de componenten afzonderlijk de<br />

MRL niet overschrijden, maar waarbij beide componenten bijdragen aan de antimicrobiologische<br />

activiteit, die eventueel leidt tot een verdachte uitslag in een microbiologische test. De vraag is of<br />

een karkas naar de letter van de wet niet ten onrechte wordt afgekeurd; ze bereiken beide overigens<br />

wel de consument. Een voorbeeld van zo'n preparaat is penicilline en dihydrostreptomycine.<br />

Naast de verschillende inspecties door de overheid, wordt de zelfcontrole en de transparantie<br />

daarvan sterk gestimuleerd.<br />

De Richtlijn 96/23/EG stelt dat de monitoring ook moet worden uitgevoerd op pluimvee, konijn, wild,<br />

gekweekt wild en kweekvis; dit zijn de zogenaamde minor farm species. Tevens moeten melk, ei en<br />

honing in monitoring programma's worden opgenomen. Voor minor farm species zijn over het<br />

algemeen geen normen (bijvoorbeeld MRLs) of wachttijden bekend, omdat de farmaceutische<br />

industrie de markt te klein acht om de kostbare registratie-procedure op toepassing in deze dieren<br />

ooit te kunnen terugverdienen. Om deze reden wordt voorgesteld het een en ander voor de 'major<br />

farm species' te extrapoleren.<br />

Uiteraard gelden dezelfde of soortgelijke voorwaarden en regels voor VDO die tot diervoeder<br />

worden verwerkt<br />

Artikel 7.2: politieke koekenbakkers<br />

In dit artikel laat iemand zich uit over de onzin van maatregelen bij gevonden contaminanten. Het<br />

gaat hier om het gevonden chlooramfenicol in garnalen uit China. Dit is een stof dat door bacteriën<br />

wordt gemaakt om andere bacteriën te vergiftigen en werkt dus als een zeer goed antibioticum. Het<br />

is echter als bijwerking ook een complete uitschakeling van het beenmerg waardoor<br />

stollingsproblemen en bloedcel tekort ontstaat. Het werd later ook gebruikt als antibioticum, en nog<br />

steeds tegen tyfus en als oogzalf, maar alleen indien niet anders kan. In deze middelen vinden we<br />

respectievelijk 2 gram en 10 mg. In de genoemde garnalen was slechts 1 nanogram (!!!)<br />

aangetroffen. Dit is zodanig weinig dat men duizenden kilo’s garnalen nodig heeft om aan een<br />

36


uikbare dosis te komen. Volgens het artikel is het probleem dat onze detectiemethoden zo goed<br />

zijn geworden dat we minieme hoeveelheden kunnen aantonen, zonder daarbij de vraag te stellen<br />

wat dit nu betekent voor de volksgezondheid. Voor chlooramfenicol is geen maximale waarde<br />

vastgesteld en moesten er dus onnodige grove maatregelen genomen worden. Zo werden de<br />

garnalen in de vorm van diermeel aan kalveren in Duitsland gevoerd, waardoor als gevolg hiervan<br />

hele kalverstapels afgemaakt moesten worden. Dit had niet gehoeven als mensen met verstand<br />

hadden gehandeld. Toch zijn deze maatregelen wel getroffen omdat verboden immers verboden is.<br />

Gevaarlijk voor de gezondheid was het niet.<br />

Artikel 7.3: radioactiviteit in dierlijke producten<br />

Dierlijke producten dragen in grote mate bij aan de dosis die wordt opgenomen door de mens na een<br />

radioactieve besmetting van het milieu. Er is steeds meer vooruitgang in de maatregelen die bij dit<br />

soort rampen genomen kunnen worden. Bij deze maatregelen worden niet alleen de effectiviteit,<br />

maar ook de haalbaarheid, de accepteerbaarheid en de kosten meegenomen. De belangrijkste<br />

radioactieve stoffen zijn caesium, strontium en iodine. Deze worden alledrie door herkauwers<br />

opgenomen, en daarom spelen deze ook de belangrijkste rol.<br />

Maatregelen die genomen kunnen worden zijn onder te verdelen in 3 groepen:<br />

• Maatregelen die de besmette dierlijke consumptie verminderen: besmette producten niet in de<br />

voedselketen toelaten, monitoren van dierlijke producten en dieetadviezen voor consumenten.<br />

Vooral het voeren van vrij materiaal lijkt een goede oplossing te zijn, maar is niet altijd praktisch<br />

haalbaar. Zo kunnen de kosten hoog op lopen indien geïmporteerd moet worden. Verder is<br />

vooral ruwvoer besmet, maar kunnen dieren het niet aan alleen maar krachtvoer te krijgen. Tot<br />

slot is het niet meer laten grazen een verslechtering van dierenwelzijn en een verhoogde kans op<br />

ziekten door binnenhuisvesting.<br />

• Maatregelen op dierlijk niveau: voeren met onbesmet materiaal, verwijderen van dieren uit<br />

besmette weilanden, selectief laten grazen, veranderen van slachttijden, met name voor wild,<br />

van melk naar vleesproductie overstappen, diersoorten gebruiken die minder gevoelig zijn.<br />

• Maatregelen met behulp van additieven: bindmoleculen toedienen die de MDK opname<br />

verminderen of een stabiel element / analoog toedienen.<br />

Radiocaesium, Cs-137: de belangrijkste bronnen zijn melk en vlees, dat binnenkomt door<br />

oppervlakkige besmetting van planten, als wel via de aarde opgenomen wordt in de planten. De<br />

meest effectieve maatregelen is het voederen van onbesmet voer, het geven van een<br />

bindingmolecuul (hexacyanoferraten), monitoring en veranderde slachttijden. De maatregelen op<br />

dierniveau blijken effectiever dan maatregelen op milieu-niveau. Met deze maatregelen kunnen de<br />

gevaren van CS-137 bijna zo goed als uitgeroeid worden. Het is door opslag in botten één van de<br />

belangrijkste verwekkers van leukemie.<br />

Radioiodine, I-131: de bron is vooral besmet melk en kan tot schildklierkanker bij kinderen leiden.<br />

Het kan stabiel voorkomen in de aarde en zo door dieren opgenomen worden, via de darmen. Ook<br />

hier is het onbesmet voeren de beste oplossing. Een andere oplossing is het opslaan van besmet<br />

melk, maar kan commercieel of sociaal niet acceptabel zijn.<br />

Radiostrontium, Sr-90: de opname van dit molecuul hangt af van de beschikbaarheid van calcium, en<br />

de belangrijkste bron is ook hier melk. Een dubbele calciumopname geeft de helft minder<br />

uitscheiding in de melk. Ook maatregelen op basis van het milieu zouden een goede maatregel<br />

kunnen zijn.<br />

De maatregelen en de effectiviteit hiervan hangt van veel factoren af. Hierbij een korte opsomming:<br />

ernst van besmetting, bijdrage van besmette gebieden aan nationale economie, type ecosysteem en<br />

management in besmet gebied, prioriteit voor handhaven van huidige manier van leven, dieren en<br />

37


VOD’s die besmet zijn, manier van leven, nationale economie en standpunt van aandeelhouders in de<br />

industrie. Nationale autoriteiten zouden zelf het belang van deze criteria moeten vaststellen.<br />

Werkcollege 7: residuen, contaminanten en radionucliden in de voedselketen<br />

Problematiek van residuen en contaminanten zijn:<br />

• Resistentie: dit wek je eige<strong>nl</strong>ijk niet op met de residuen, is te lage dosis, maar het gebruik op zich<br />

wekt natuurlijk wel resistentie op.<br />

• Allergieën: restanten van antibiotica die via metabolisme in spieren of organen terecht komen,<br />

kunnen allergieën opwekken.<br />

• Acute intoxicatie<br />

• Stapelingen (dioxine in vet)<br />

• Aantasting van de darmflora en leverschade<br />

• Carcinogeen<br />

• Fertiliteitsstoornissen<br />

• Aangeboren afwijkingen (teratogeen effect) – vitamine A in lever<br />

Residuen<br />

Wanneer een stof schade toebrengt (zoals bovenstaand) maken we hier vaak een verboden middel<br />

van. Tot een bepaald niveau, maximale residu limiet, is het dan slechts toegestaan. Van sommige<br />

stoffen is deze waarde echter niet bekend, en wordt uit voorzorg de hele stof verboden.<br />

Er is een hele lijst van stoffen, waaronder chlooramfenicol (annex 4, richtlijn EU, bekijken) die<br />

allemaal verboden zijn. Voorbeelden zijn verderfurosenidon en chlooramfenicol.<br />

Iets dat ook zeker verboden is, zijn groeibevorderaars zoals anabolica. Dit kunnen stereoïden zijn,<br />

bèta-agonisten (Clenbuterol, wordt ook bij luchtweginfecties gebruikt), thyreostatica en<br />

glycocorticoïden. Dit zijn stoffen die aa<strong>nl</strong>eiding geven tot versterkte spiergroei (anabolica), water<br />

vasthouden (thyreostatica). De reden dat deze stoffen verboden zijn vindt zijn oorsprong in DES. Dit<br />

werd eerder gebruikt om zwangerschappen te verlengen, maar bleek baarmoederkanker etc in de<br />

kinderen van deze vrouwen te geven. Daarom werd DES, ook gebruikt in vlees, verboden. Als gevolg<br />

van de ontwikkelde tests die hierop screende werden ook alle andere groeibevorderaars gevonden<br />

en voor het gemak verboden. Een feit is echter dat een aantal van deze stoffen heel natuurlijk zijn.<br />

De controle methode kan echter geen onderscheid maken, al deze stoffen geven hyperplasie die met<br />

histopathologie onderzocht wordt.<br />

Controle op deze stoffen was in de vorm van monitoring, maar wordt niet meer echt in de praktijk<br />

gedaan. Hier is geen geld voor. Gericht zoeken gebeurt wel indien je iets vindt, of dieren wegens hun<br />

grootte verdacht vindt.<br />

Het blijft echter continue een kat en muis spel, waar bij het dweilen met de kraan open is. Docent is<br />

voorstander van het systeem in de VS, daar mogen sommige dingen wel en is er geen noodzaak voor<br />

het gebruik van illegale middelen.<br />

Mensen zijn bang voor hormonen, bijvoorbeeld omdat ze kankerverwekkend zijn (17-bètaoestradiol)<br />

of omdat jonge kinderen dan al vroeg in de pubertijd zou komen. Hormoonvrij<br />

vleesbestaat helemaal niet! Het gaat echter om de dosering, en die schadelijke dosis zit niet in vlees,<br />

ook niet na het gebruik van groeibevorderaars.<br />

Diergeneesmiddelen die je het vaakst zou aantreffen in VDO van hoog naar laag:<br />

• Antibiotica (0,2%)<br />

• Corticostereoïden<br />

• NSAID’s<br />

• Tranquillizers (kort voor het slachthuis erin gestopt)<br />

• Bestrijdingsmiddelen<br />

• Anthelmintica<br />

38


• Hormonen (of je kunt het niet meten, of ze gebruiken weer een andere stof)<br />

Normaliter wordt hier niet allemaal op gecontroleerd. Er bestaan wel monitorprogramma’s met een<br />

paar 100 monsters per jaar, maar dit zet natuurlijk geen zoden aan de dijk. Alleen antibiotica en<br />

hormonen worden met regelmaat gecontroleerd. Het vaakst tref je residuen van antibiotica aan in<br />

melk, enkel en alleen omdat het vaker wordt gevonden door heftigere controles.<br />

Wanneer je op zoek bent naar residuen moet je het meeste denken aan elke diersoort die in grote<br />

aantallen worden gehouden waardoor grote ziektegevoeligheid. Ook let je op het slachthuis specifiek<br />

op zieke dieren.<br />

Het voorkomen van dit soort stoffen kun je beperken. Eén optie is elk slachtdier op elke stof<br />

controleren, maar dat is natuurlijk niet werkbaar. Het beste is om te zorgen dat voordat de dieren<br />

naar het slachthuis gaan door dierenarts en veehouder te laten tekenen dat alle stoffen niet gebruikt<br />

zijn. Natuurlijk kan hier ook gefraudeerd worden, maar je gaat ervan uit dat de hele sector mee wil<br />

werken aan dit soort kwaliteitszorgsystemen. Het wordt opgezet en gecontroleerd door de sector<br />

zelf.<br />

In een dergelijke kwaliteitssector maak je ook afspraken over stoffen die wel of niet gebruikt mogen<br />

worden. Hierbij wordt het ALARA-principe gebruikt, voor stoffen die je wel moet gebruiken. Dit staat<br />

voor “as low as reasonablyacceptable”, dus gebruik alleen zo weinig als je noodzakelijkerwijs nodig<br />

hebt.<br />

Contaminanten<br />

De belangrijkste gezondheidsproblemen uit de voedselindustrie komen door te veel eten, te weinig<br />

fruit en groente en te veel vet eten (>10.000 DALY’s). De biocontaminanten leiden slechts tot


Ioniserende straling betekent dat het DNA aantast en dus vooral delende cellen zijn gevoelig. Dit gaat<br />

niet alleen om onze eigen cellen maar ook bacteriën, parasieten en virussen.<br />

We kennen 3 soorten straling:<br />

• Alfa straling: gaat om elementen die radioactief worden. Deze zijn heel schadelijk.<br />

• Bèta straling: heeft een ioniserende werking door uitschieten elektronen en kunnen schade<br />

veroorzaken. Wel minder dan alfa stralingen.<br />

• Gamma straling: laten fotonen schieten en leveren energie. Hieronder valt röntgenfoto en het<br />

doorstralen van voedsel. Het kan schadelijk zijn maar valt mee in vergelijking met de andere<br />

twee.<br />

Hoeveel een persoon opneemt wordt in Sievert uitgedrukt. Het maximum is 1,7 mSv per persoon per<br />

jaar, maar hier gaan we overheen (1.8-2.5). We krijgen radioactief materiaal om ons heen vanuit de<br />

omgeving, kosmisch, ongelukken (kerncentrales). Na een ongeluk komen met name in VDO jodium,<br />

strontium en caesium. Dit zijn elementen met een lange halfwaardetijd:<br />

• Fysiologische/ natuurkundige halfwaardetijd: hoe lang blijft de stof schadelijk.<br />

• Biologische halfwaardetijd: nadat je het opgenomen hebt voordat het uit het lichaam geruimd<br />

wordt. Voor strontium is dit 7 jaar bijvoorbeeld.<br />

De kwetsbaarste diersoort na een nucleaire ramp zijn de herkauwers, deze kunnen namelijk alle 3 de<br />

soorten opnemen.<br />

I<strong>nl</strong>eiding in de levensmiddelen hygiëne, hoofdstuk 3:<br />

Microbiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de biologie van micro-organismen. Anthonie<br />

van Leeuwenhoek wordt algemeen beschouwd als de grondlegger hiervan (microscoop) die hij<br />

“kleine dierkens” noemde. Louis Pasteur toonde echter aan dat bacteriën niet spontaan ontstaan.<br />

Tot slot telt in de geschiedenis Robert Koch sterk mee die kleuringstechnieken voor bacteriën<br />

ontwikkelde, evenals voedingsbodems ging gebruiken.<br />

Een indeling van organisme is op basis van eukaryoten (met kern) en prokaryoten (zonder kern). Bij<br />

prokaryoten ligt het erfelijk materiaal los in de cel (bij bacteriën dus op één chromosoom) en kleiner<br />

van omvang. Prokaryoten zijn bovendien altijd eencellig, terwijl de meeste eukaryoten meercellig<br />

zijn, en prokaryoten bezitten geen organellen.<br />

Een andere indeling kan geschieden op het gebied van animalia (dieren), plantae (planten), fungi<br />

(schimmels en gisten), protista (algen) en protozoa en monera, bacteriën en blauwwieren. Virussen<br />

zijn geen cellulaire organismen en dus niet in deze indeling opgenomen, maar er bestaan indelingen<br />

met een rijk vira.<br />

Ook voor de microbiologische systematiek geldt dat micro-organismen tot een familie behoren en<br />

dus aangeduid worden met achtereenvolgens geslacht en soort. Een classificatie systeem moet er<br />

voor zorgen dat de te gebruiken kenmerken eenvoudig bepaald kunnen worden en de groepen met<br />

deze kenmerken elkaar wederzijds kunnen uitsluiten. Een natuurlijk manier van classificatie is op<br />

basis van fylogenie, afstammingsleer. Bij bacteriën is het aantal morfologische eigenschappen zo<br />

klein dat dit niet mogelijk is. We gebruiken de classificatie van bacteriën dus ook niet om evolutionair<br />

verwantschap aan te geven.<br />

Een bacteriesoort kan onderverdeeld worden in stammen. Deze voldoen globaal aan dezelfde<br />

definitie maar vertonen enkele kleine verschillen. Er zijn een aantal morfologische kenmerken die<br />

een classificatie van bacteriën kunnen geven:<br />

Vorm: de grootte van bacteriën ligt ergens tussen de 0,3 en enkele micrometers. hierbinnen<br />

kunnen we een aantal vormen onderscheiden<br />

o Bolvorm: coccus<br />

o Staafvorm: bacillus. Coccobacillen zijn diegenen waarbij bol- of staafvorm moeilijk te<br />

onderscheiden is.<br />

40


o Gebogen staafvorm.<br />

Kleurreacties, in het bijzonder gramkleuring. De bacteriën worden behandeld met een<br />

kristalviolet kleuring en een lugoloplossing (essentieel!). De negatief kleurenden nemen deze stof<br />

op en scheiden het weer uit, de positief kleurende houden de kleur in de cel vast wegens een<br />

andere permeabiliteit van de celwand. Om dit verschil duidelijker te maken wordt nagekleurd,<br />

waarbij uiteindelijk de positieven paars/blauw kleuren en de negatieven helder rood. De celwand<br />

draagt bij aan de vormgeving van de bacterie. Oppervlakte structuren zoals flagellen hebben hun<br />

oorsprong in de celenvelop en bepalen mede de antigene eigenschappen van de cel. Kapsels van<br />

een bacterie bestaan uit een polysaccharide slijmlaag, en dienen als beschermlaag tegen<br />

fagocyten en virussen. Deze kapsels zijn bovendien weinig immunogeen en worden zo dus<br />

moeilijker herkend door het immuunsysteem van de gastheer.<br />

Aanhechtingswijze van evt. aanwezige flagellen: flagellen zijn verantwoordelijk voor de<br />

beweeglijkheid van de bacterie. Ongeflagelleerde bacteriën zijn minder virulent dan die met<br />

flagellen.<br />

Aanwezigheid van sporen, kapsels en celinsluitsels<br />

o Celinsluitsels: sommige bacteriën kunnen intra-cellulaire reservestoffen opslaan.<br />

o Endosporen:endosporen zijn opgebouwd uit het erfelijk materiaal van de bacterie. Ze hebben<br />

een zeer dikke wand en kunnen daardoor in ongunstig milieu overleven. Het erfelijk materiaal<br />

wordt afgesnoerd met wat cytoplasma van de rest van de cel (prespore), na de vorming lyseert<br />

de cel. Als de spore in een geschikt miliieu komt zal deze uitgroeiien tot een vegetatieve cel.<br />

Naast de classificatie op uiterlijke kenmerken kun je ook onderscheid maken op basis van<br />

biochemische kenmerken. Heel vaak neemt men hierbij het vermogen van de bacterie om bepaalde<br />

verbindingen om te zetten. Wanneer je slechts gebruik zou maken van één enkel enzym, kan dit tot<br />

een slechte classificatie leiden. Immers, één enkele mutatie kan de bacterie direct in een heel ander<br />

geslacht doen verhuizen. Vaak wordt er dus gebruik gemaakt van meerdere biochemische<br />

kenmerken. Deze gebruikte kenmerken komen echter voort uit slechts 200 genen en dus slechts 6%<br />

van het totale genoom van de bacterie. Dit kan dus bijna niet stevig gefundeerd zijn.<br />

Wanneer men een onbekende bacterie wil identificeren gaat men uit van een reincultuur. Hierna<br />

worden de eigenschappen bepaald die de hoogste onderscheidende waarde hebben. Hieronder<br />

vinden we:<br />

Reactie met kleurstoffen<br />

Uiterlijke kenmerken<br />

Beweeglijkheid<br />

Vorming van endosporen<br />

Aëroob / anaëroob<br />

Productie van het enzym katalase. Dit is een enzym dat het uiteenvallen van waterstofperoxide<br />

in water en zuurstof voorspoedigd.<br />

Kolonievorm: deze kunnen overigens afhangen van het type groeimedium.<br />

Serologie is een manier om de classificatiemethode en de gebreken hiervan te ondervangen. De<br />

serologie richt zich op de buitenkant van de bacterie, waarbij met technieken wordt bepaald welke<br />

oppervlakte structuren op een bacterie aanwezig zijn. Met serologische reacties tussen antigenen en<br />

antilichamen kunnen onbekende antigenen met grote specificiteit worden aangetoond. Doordat het<br />

hierbij gaat om oppervlaktestructuren kan het ook voor virussen en parasieten gebruikt worden.<br />

Faagtypering: is gebruikt voor het scheiden van stammen van verwante bacteriën, op grond van hun<br />

gevoeligheid voor bepaalde bacteriofagen.<br />

41


Bacteriële fysiologie; hierbij kun je bijvoorbeeld kijken naar de verdubbelingstijd van een<br />

bacteriekolonie. De groei van bacteriën staat overigens naast de intrinsieke kenmerken ook onder<br />

invloed van een aantal milieufactoren. Sommigen gelden voor alle bacteriën in het algemeen.<br />

Voedingsbehoeften: men onderscheid hierbinnen autotrofe en heterotrofe bacteriën. Autotrofe<br />

bacteriën bouwen hun celstructuren uit kooldioxide. Heterotrofebacteriën zijn hiervoor<br />

aangewezen op de afbraak van organisch materiaal.<br />

Stoffen die groei remmen: deze kunnen zowel aan het groeimedium zijn toegevoegd of door de<br />

bacterie zelf gemaakt worden. Aan selectieve voedingsbodems is een stof toegevoegd waarop<br />

de gewenste bacterie goed groeit en de groei van andere bacteriën onderdrukt. Een electieve<br />

voedingsbodem maakt de visuele detectie van bepaalde bacteriestammen mogelijk en dus een<br />

onderscheid, maar andere bacteriën zijn wel aanwezig.<br />

Temperatuur: bacteriën hebben een optimale groeitemperatuur. Hier onderscheiden we een<br />

aantal bacteriesoorten:<br />

o Psychrofiele bacteriën; < 15 graden<br />

o Mesofiele bacteriën: 20-40 graden, optimum meestal rond 37 graden<br />

o Thermofiele bacteriën: meer dan 43 graden.<br />

Zuurgraad: hier heb je natuurlijk acidofiele en alkalofiele bacteriën. De intracellulaire pH bij al<br />

deze bacteriën is overigens wel neutraal, hier zijn dus speciale mechanismen voor.<br />

Wateractiviteit: micro-organismen kunnen zich alleen handhaven bij een bepaalde hoeveelheid<br />

vocht. Het begrip evenwichtsrelatieve vochtigheid (ERV) levert een bruikbare maat. Dit is de<br />

relatieve luchtvochtigheid van lucht waarmee de stof in evenwicht is, voor water bijvoorbeeld<br />

100 uitgedrukt in procenten. Wanneer je deze waarde door 100 deelt krijg je de wateractiviteit,<br />

a(w). veel bacteriën groeien bij een waarde van minder dan 0,95 al niet meer.<br />

Zuurstof: indeling kan op basis hiervan ook weer, in 4 groepen:<br />

o Obligaat aëroob: hebben zuurstof nodig voor groei.<br />

o Obligaat anaëroob: de groei wordt geremd door zuurstof en ze hebben het niet nodig. Voor<br />

sommige soorten is zuurstof zelfs toxisch.<br />

o Micro-aerofiel: kunnen een lage zuurstofspanning verdragen, en hebben deze waarde zelfs<br />

nodig. De groei onder atmosferische zuurstof is slecht.<br />

o Facultatief anaeroob: kunnen aeroob en anaeroob groeien.<br />

Een beste test om dit te onderzoeken is ze in een reageerbuis in een groeimedium te<br />

stoppen. Anaerobe bacteriën zullen alleen in de bodem groeien, aerobe juist aan de<br />

oppervlakte. Facultatieve bacteriën zul je over de hele buis verspreidt vinden en de microaerofielen<br />

op één bepaalde diepte in de buis.<br />

Kweekmethoden<br />

Invloed van spoorelementen: de behoefte aan spoorelementen verschilt sterk per bacterie.<br />

Groeicurve: deze is op te delen in een aantal verschillende fasen:<br />

o Initiaal stationaire fase: hierbij past de bacterie zich aan de omstandigheden aan, de enzymen<br />

worden aan de voedingsbodem gerelateerd. Er is weinig groei.<br />

o Logaritmische fase: alle bacteriën delen zich met de generatietijd, de groei is snel.<br />

o Kritische, M, stationaire fase: beschikbare voedingsstoffen nemen af en ophoping van<br />

stofwisselingsproducten die toxisch zijn zorgen voor afsterving van een aantal bacteriën. Het<br />

aantal bacteriën blijft gelijk.<br />

o Afstervingsfase: er sterven meer bacteriën dan erbij komen en het aantal neemt af.<br />

Hiertussen vind je nog een aantal overgangsfasen.<br />

Bacteriën kunnen genetisch veranderen, en ook fenotypische selectie vindt bij bacteriën plaats.<br />

Naast het chromosoom vinden we in bacteriën nog een aantal extrachromosale, kleine stukjes, de<br />

plasmiden. De eigenschappen die hierdoor worden bepaald zijn niet essentieel voor de bacterie.<br />

42


Nog een klein stukje over virussen, gedefinieerd door S.E. Luria. Virussen bestaan uit een stukje DNA<br />

of RNA, georganiseerd als een klein kluwen in een eiwit bevattende structuur, het capside / kapsel.<br />

Virussen hebben geen eigen stofwisseling. De genomen kunnen dubbel- of enkelstrengs zijn.<br />

Veel virussen hebben aanvullende structurele kenmerken, zoals een mantel bestaande uit eiwitlipide<br />

dubbellaag. Een virionis een virus dat alle kenmerken combineert. De oppervlakte structuren<br />

van een virus kunnen veranderen, waardoor virussen steeds dezelfde mensen ziek kunnen maken.<br />

Ook virussen worden ingedeeld in families en klassen. De virale besmetting van voedsel en water<br />

wordt veroorzaakt door norovirussen,dieingewandsstoornissen veroorzaken.<br />

Omdat schimmels en gisten eukaryoot zijn, zijn ze niet gevoelig voor antibiotica. Fungi zijn<br />

heterotroof. Schimmels groeien als buisvormige, zich in draden vertakkenden, hyfen. Deze draden<br />

vormen samen een netwerk, het mycelium. Schimmels kunnen groeien bij een veel lagere Aw dan<br />

bacteriën, tot minder dan 0,8 en vinden we dus ook op halfdroge levensmiddelen. Gisten hebben<br />

ook een lagere Aw nodig, maar wel meer dan schimmels. Schimmels groeien voornamelijk aëroob,<br />

maar gisten kunnen vaak ook anaëroob functioneren.<br />

De voortplanting geschiedt bij fungi door sporen, welke door een normale mitose (aseksuele<br />

voortplanting) ontstaan. Het zijn ook de sporen die de kleur van schimmels bepalen, vaak een beetje<br />

een grijzig/groene tint. Er zijn 3 hoofdvormen van sporulatie:<br />

o Penicillium-type: verschillende vertakkingen met aan elke vertakking meerdere strengen van<br />

sporen.<br />

o Aspergillus-type: een tak met daaraan strengen van bolletjes.<br />

o Mucor-type: één meerdere takken met aan het uiteinde één grote bol waarbinnen zich de<br />

sporen bevinden.<br />

Infecties bij de mens door schimmels is in onze streken zeldzaam, een aantal schimmels kunnen<br />

echter toxinen vormen die zeer giftig zijn en kankerverwekkend. Bekende voorbeelden hiervan zijn:<br />

aflatoxinenin pindakaas geproduceerd door Aspergillusspp. Rundvee die noten gevoerd krijgt<br />

kunnen een metaboliet in de melk uitscheiden. Ochratoxinenin graanproducten worden door<br />

varkens uit het voer opgenomen en is sterk nefrotoxisch.<br />

Hoorcollege 4: communiceren over de risico’s in de praktijk<br />

We communiceren over de risico’s om handelingsperspectief te bieden. Met risico communicatie kun<br />

je angst weg nemen maar ook juist paniek zaaien. De kunst is een middenweg te vinden tussen<br />

sussen, alarmeren en realistisch communiceren, waarbij het laatste natuurlijk het doel is.<br />

Het gevaar is een determinant voor schade aan gezondheid, terwijl risico de kans op blootstelling en<br />

dus ziek worden is. Hierbij is nog een derde begrip, namelijk de ernst van de ziekte worden<br />

meegewogen. Risico = blootstelling x gevaar x impact.<br />

Casus 1: In 2006 was er een uitbraak van salmonella waarbij steeds meer vermoed werd dat het te<br />

maken had met het melkvee van een kaasboerderij (ook petfood en varkensvlees), en de bacterie is<br />

in eind 2006 in de kaas aangetoond. Het dilemma dat je hierbij tegen komt; het openbaar maken van<br />

deze kwestie heeft het stigmatiseren van het bedrijf als gevolg, in dit geval een normaal boerengezin.<br />

Vanuit de pers is er een druk om het bekend te maken. De afweging is tussen het voorkomen van<br />

zieken, met name in de YOPI’s en het ruïneren van het bedrijf. Het gaat hier dus om een afweging<br />

van het belang tussen individuele bedrijven en de algemeenheid.<br />

Casus 2: de Q-koorts is in 2007 begonnen en in 2008-2009 recenter opgebroken. De uitbraak was<br />

met name in Noord-Brabant en zorgde voor toenemende onrust. Er was vanaf 2008 een<br />

meldingsplicht van abortuspercentage, en een besmetverklaring gebeurt sinds 2009 door een<br />

tankpercentage met PCR. Ook hierbij was er een toenemende druk om adressen van besmette<br />

bedrijven bekend te maken (druk op de VWA), echter dit zou bedrijven straffen die niets fout hebben<br />

gedaan. Ervaring leert dat besmette bedrijven de paria van het dorp werden. En in het kader van het<br />

43


handelingsperspectief kunnen toeristen wel het gebied vermijden, maar de omwonenden niet, dus<br />

wat kan er nu werkelijk aan gebeuren. Uiteindelijk zijn toch door de VWA de adresgegevens bekend<br />

gemaakt plus 5 km om de besmette bedrijven heen.<br />

Bagatelliseren van problemen komt ook voor.<br />

Casus 3:in 2008 is binnen een maand 3x rabiële vleermuis gevonden en meerdere keren worden de<br />

vleermuizen overdag waargenomen. Er was een duidelijk probleem met rabiës bij vleermuizen,<br />

terwijl peuters contact hadden met deze vleermuizen. Het handelingsplan was geen actie te<br />

ondernemen en mensen kregen een sussende brief. Dit leidde tot zorgen bij het RIVM, met een groot<br />

risico voor de VV. Wat was gebleken, de vleermuizen werkgroep was bang voor een negatief imago<br />

van de vleermuis. De GGD, VWA en vleermuizenwerkgroep hebben opnieuw overlegd, en het nieuwe<br />

advies was nog steeds geen actie tegen de vleermuis maar een nieuwe opzet van de brief aan de<br />

bewoners.<br />

Een ander uiterste is het paniek zaaien.<br />

Casus 4: een Hantavirusinfectie in Brabant, een zeldzame infectie in NL (soms in Brabant en Twente)<br />

overgebracht door de rosse woelmuis. De besmettingsroute is via aërosolen (woelmuis scheidt het<br />

via de urine uit, droogt op) en het ziektebeeld is symptoomloos of nefritis. In 2007-2008 waren er 6<br />

infecties in Brabant. Een hantavirus positieve woelmuis is gevangen door het RIVM in de tuin van een<br />

patiënt en overwogen wordt om het betreden van de tuin af te raden. De afwegingen waren dat het<br />

afraden van tuingebruik overdreven was, en vertoeven in de buite<strong>nl</strong>ucht geen risicofactor is. De<br />

risico’s ontstaan door schoonmaakwerkzaamheden in voorheen afgesloten ruimten. Het advies was<br />

nat schoonmaken, uitwerpselen vermijden en zo nodig een mondkapje dragen. Je moet mensen niet<br />

compleet willen beschermen, iedereen kan wel eens ziek worden.<br />

Casus 5: een tweede voorbeeld van paniekzaaien. Braakballen van uilen worden wel eens geplozen<br />

bij wijze van een educatieve bezigheid, bevat haar en botjes. Bovendien geeft het uitsluitsel van de<br />

prooi van de uil. Onderzoekers zien daar levensgrote gevaren, door allerlei ziektekiemen die erop<br />

kunnen zitten, en het advies is dus deze te steriliseren. De vraag is of er een noodzaak is voor een<br />

informatiefolder. Onderzoekers vervallen te vaak in het bestempelen van een te groot risico.<br />

Theoretisch zou een besmetting mogelijk zijn, waarbij dan enterale pathogenen nog het meest<br />

waarschij<strong>nl</strong>ijk zijn, zoals salmonella (wel een risico). Vanwege dit laatste, maar zeker niet het eerste,<br />

wordt een folder gemaakt voor hygiëne, niet eten en instrumenten reinigen. Niet nodig zijn<br />

mondkapjes, sterilisatie en handschoenen.<br />

Een belangrijke afweging is ook of je wel alles moet vertellen, wat je weet? Casus 6: een kind is vlak<br />

voor de terugreis uit Egypte door een aap gebeten, die in een kooi naast honden met vrije uitloop<br />

zat. De ouders vragen aan VWA naar Rabiës risico, welke als eerste onderzoekt welke aap het is. Het<br />

risico neemt toe door de honden ernaast, bovendien was het kind tot bloedens toe gebeten. Andere<br />

agentia zijn afhankelijk van de soort aap, maar dit is aan de ouders niet verteld. Bovendien is een<br />

besmettingsrisico voor de “bijter” het grootst. Er wordt alleen verteld waardoor de ouders een<br />

handelingsperspectief hebben.<br />

Casus 7: hepatitis E is in NL meestal gerelateerd aan reizen en betreft een feco-orale<br />

besmettingsroute, gecontamineerd drinkwater, maar ook voedselgerelateerde besmettingen (rauwe<br />

herte<strong>nl</strong>ever in Japan). Incidenteel zijn er in NL echter infecties zonder reisanamnese, is dit voedsel<br />

gerelateerd? Ook in de varkensstapel komt het voor (20%) en het voorstel is dan ook een<br />

longitudinale studie van HEV. Ten tijde van dit voorstel is er veel onrust in de sector en de politiek<br />

veroorzaakt, het doen van dit onderzoek kan namelijk de sector schaden. Vanuit dit perspectief<br />

wordt het onderzoek op de lange baan geschoven, en dus niet onderzocht, terwijl dit feitelijk wel zou<br />

moeten.<br />

44


Hoorcollege 5: voedingsmiddelen technologie<br />

Kwaliteit is de som van de gewenste eigenschappen van een product. Hierbij moet je denken aan<br />

sensorische eigenschappen, de voedingswaarde, de gebruikswaarde en de herkomst en wijze van<br />

produceren. Kwaliteit zegt niets over de veiligheid.<br />

Houdbaarheidis de tijd dat het product voor consumptie geschikt blijft. Oorzaken van bederf zijn:<br />

microbiële groei, biologisch (insectenvraat), chemisch, biochemisch, fysisch en mechanisch.<br />

Bederf is dus niet direct hetzelfde als een pathogeen, het kan ook door groei zijn van een nietpathogene<br />

soort. Bij bederf worden uit aminozuren biogene amines en lactaat gevormd. Het is<br />

dus zuur en stinkt.<br />

Veiligheid: is de mate van zekerheid dat het product geen ziekten of schadelijke effecten geeft.<br />

Om voedingsmiddelen te bewaren en hierbij bederf te voorkomen en de veiligheid te vergroten heb<br />

je conserveringsmiddelen nodig. Dit natuurlijk pas nadat je initiële contaminatie van het product<br />

hebt voorkomen. Bij de conservering tracht je de groei van de micro-organismen te vertragen.<br />

pH verlagen = Fermentatie: is verzuring van een product.Tijdens de fermentatie wordt glucose<br />

omgezet tot pyruvaat en daarna tot lactaat. Hierdoor daalt de pH en worden andere bacteriën<br />

geremd. Wanneer ook nitriet wordt toegevoegd reageert dit met ijzer dat voorkomt dat<br />

bacteriën uit kunnen groeien en het vlees een roze kleur krijgt. Bovendien remt nitriet direct de<br />

andere bacteriën.<br />

o Gefermenteerde droge worst: hierbij heb je het over salami’s etc. ze zijn niet verhit, maar ze<br />

zijn overgegoten met een aantal hulpstoffen, zoals zout, nitriet, startercultuur, suiker en peper,<br />

en daarna wordt het gedroogd. Deze worsten kun je bij kamertemperatuur opslaan. Het is rijk<br />

aan bacteriën, maar als het goed is de goede bacteriën. Bij verse worst mag volgens de<br />

wetgeving alleen keukenzout worden toegevoegd.<br />

o Gefermenteerde kaas: er is zout, lactose, een startercultuur dat de pH doet dalen, stremsel (uit<br />

kalver pens). Hierdoor krijg je de wrongel en wei, waarvan de wrongel wordt gesneden. Het wei<br />

is een bijproduct en wordt gebruikt voor vleesvervangers en frisdrank. De wrongel wordt<br />

geperst in de kaasvorm en een tijdje in een zoutbad om een korst te vormen en in te drogen.<br />

De rijping is weken tot maanden. Tijdens dit rijpingsproces veranderen de bacterieculturen,<br />

waarbij deenterobacteriacae afnemen en de melkzuurbacteriën (die je toegevoegd hebt)<br />

toenemen.<br />

Bron: HC5 Voedingsmiddelen<br />

technologie, <strong>Veterinaire</strong><br />

<strong>Volksgezondheid</strong> UU 2011-2012<br />

Water onttrekken aan product: de Aw kan een<br />

limiterende factor voor de groei zijn. Water kan<br />

45


gebonden worden door suiker, zout en glycerol of fysiek worden onttrokken.<br />

<br />

Onder de 0,90 zijn de meeste bacteriën wel dood, de meeste schimmels bij 0,80. Onder de<br />

0,50 overleeft geen enkel micro-organisme.<br />

Temperatuur:afhankelijk van het start aantal bacteriën per product heeft de bewaartemperatuur<br />

een consequentie voor de houdbaarheid. Invriezen zorgt niet alleen voor een daling van een<br />

temperatuur, maar stelt vloeibaar water ook minder beschikbaar. Het nadeel hiervan is echter<br />

schade aan de fysieke structuur van de producten. De microben worden bovendien wel<br />

stilgelegd, maar de enzymatische activiteit gaat door (vis). Verhitting zorgt natuurlijk ook voor<br />

een afname van bacteriën, dus dit remt in den beginne het aantal bacteriën, maar niet zozeer de<br />

groei.<br />

o Pasteuriseren: aantal micro-organismen verminderen tot een ‘veilig’ niveau. Kort verhitten,<br />

niet alle micro-organismen dood. Parasieten en virussen gaan dood en een heleboel bacteriën.<br />

De nazorg is wel het koelen van het product.<br />

o Steriliseren: bij heel hoge temperatuur verhitten, doodt alle micro-organismen. De<br />

houdbaarheid is niet oneindig, maar meestal zo’n 2 jaar. Bewaring bij omgevingstemperatuur is<br />

mogelijk, tot opening van blik natuurlijk. Ook zou je tot 1<strong>21</strong> graden kunnen verhitten, die ook<br />

de botulinesporen kapot maakt, en dus is dit de meest gangbare methode. Het is niet<br />

uitgesloten dat sommigen overleven, zoals Bacillus stammen (bol blik). Het sterilisatieproces<br />

bestaat uit:<br />

Product wordt gemalen met vocht en in blik gedaan als het nog warm is.<br />

Blik wordt er losjes op gelegd en in een stoombad gelegd. De waterdamp kan ontwijken<br />

aan het product.<br />

Het verdrijft de lucht onder het deksel weg.<br />

Deksel wordt geseald.<br />

Dan gaat het in de 1<strong>21</strong> graden pan voor 3 minuten.<br />

En met water wordt het blik snel afgekoeld. (als het blik kapot is, is dit een bron van<br />

besmetting). Snel, omdat de bacteriën dan geen tijd hebben om te vermeerderen.<br />

Na dit proces moet er tenminste één nazorg element aanwezig zijn om de verdere uitgroei van<br />

pathogenen te bestrijden. Het belangrijkste deel van het blik is de felsnaad, waarbij het blik om de<br />

rand wordt platgedrukt. Onveilige blikproducten zijn ook die waarbij de felsnaad niet meer intact is.<br />

Belangrijke besmettingsbronnen; lekkage na sterilisatieproces, onderverhit, verwerking van<br />

bedorven vlees, thermofiel bederf.<br />

Zuurstof beperking: vaccuümverpakking. We maken onderscheid tussen aërobe bacteriën die<br />

snel groeien en bijdragen aan bederf. Terwijl de anaërobe bacteriën melkzuur vormen, minder<br />

snel groeien en andere bederf-soorten kunnen remmen. Dit ruik je als zuur en dan eet je het toch<br />

niet meer. Je wilt zuurstof dus voorkomen.<br />

o Modifiedatmospherepackaging(MAP): hierbij wordt een mengsel van gas toegevoegd en het<br />

deksel staat helemaal bol, maar dat is normaal. Het doel is om de beschikbare zuurstof omlaag<br />

te brengen tot minder dan 10%. CO2 en stikstof worden hiervoor toegevoegd. Soms zie je dat<br />

de binnenkant van het vlees bruin is.<br />

Chemische conservering: hier zijn heel veel soorten van, met allemaal E-nummers, dit betekent<br />

niets slecht en zijn goedgekeurd.<br />

46


o Pekelen:is zout + nitriet, vlees wordt gemengd of geïnjecteerd hiermee. Het nitriet converteert<br />

naar stikstofdioxide, dat weer aan ijzer bindt en o.a. clostridium remt. Het product wordt ook<br />

weer roze, wat een mooie bijkomstigheid is voor vlees. Het nadeel van nitriet is dat het in je<br />

maag nitrosamines kan vormen dat bij grote hoeveelheden tot maagkanker kan leiden.<br />

Hoofdstuk 5: i<strong>nl</strong>eiding levensmiddelen: ziekten door voedsel overgebracht<br />

Voedsel kan een actieve rol vervullen bij de overdracht van pathogenen, maar ook passief. Dit laatste<br />

is het geval als er geen actieve vermenigvuldiging in het voedsel is, maar wel zorgt voor overdracht.<br />

Virussen, protozoën, parasieten en bacteriën als campylobacter vallen onder deze laatste.<br />

Voedselinfectie: pathogenen worden overgebracht die doorgaans de darmen koloniseren. De<br />

incubatietijd is meer dan 12 uur, verschijnselen buikkrampen, koorts en diarree.<br />

Campylobacter spp: kleine gram-negatieve staafjes, die door een flagel beweeglijk zijn. De<br />

thermofiele soorten zijn van belang voor de VV: C. Jejuni, C. coli en C. Lari. Ze groeien optimaal<br />

bij 42-43 graden en niet beneden de 25 graden. Ze zijn micro-aerofiel tot maximaal 10% O2. Ze<br />

zijn gevoelig voor uitdrogen, desinfectiemiddelen en pasteurisatie. Ze vormen toxinen en kunnen<br />

in fagocyten overleven. Grote antigene variatie. Verschijnselen zijn: koorts, diarree<br />

(bloederig/waterig), buikkrampen. De MID is laag, 500-1000 kiemen per portie, en de<br />

incubatietijd is 2-11 dagen. De infectie houdt binnen 2 weken op, uitscheiding kan tot 4-8 weken<br />

na de infectie. Ze koloniseren de dikke darm. Immuniteit alleen tegen die stam. Behandeling met<br />

AB is vereist, niet vaak complicaties maar kan wel. De diagnose op basis van kliniek en kweek.<br />

Salmonella spp. Zijn enterobacteriaceae, gram negatieve staafjes. S. typhi en paratyphi geven<br />

tyfus en paratyfus waarbij overdracht van mens op mens kan, maar komt in NL niet meer voor.<br />

Voedselinfecties geschieden door de non-tyfoïde salmonella soorten. Deze zijn facultatief<br />

anaeroob, breken glucose af en vormen zuur en gas. Optimale temperatuur is 38 graden maar<br />

kan tot 3 graden. Ze zijn gevoelig voor desinfectie, pasteurisatie en zuren. Virulentie is afhankelijk<br />

van omgevingstemperatuur. De incubatietijd is 12-24 uur en geeft braken, buikkrampen, diarree<br />

en koorts. Overlijden is mogelijk door complicaties als gevolg van endotoxinen, vooral bij YOPI’s.<br />

De infectie geneest vanzelf, uitscheiding tot 8 weken, soms zonder kliniek afhankelijk van afweer,<br />

aantal kiemen etc. kans op salmonella neemt 5x toe na toediening van breed-spectrum AB,<br />

omdat er geen competitie meer is van de natuurlijke darmflora. Er zijn erg veel kiemen nodig<br />

voor infectie (10 5 -10 7 ) en dus is dual failure nodig. Dit kan alleen bij meer dan 15 graden. Soms<br />

blijken weinig kiemen toch voldoende. De vochtbalans moet als behandeling hersteld, zelden is<br />

AB geïndiceerd. Probiotica kan een goed idee zijn voor herstel van de MDK flora.<br />

Shigellaspp. Zijn niet beweeglijke gram-negatieve staafjes en geven bacillaire dysenterie.<br />

Belangrijke soorten zijn: S. dysenteriae, S. Flexneri, S. Boidii, S. Sonnei. De habitat is darmkanaal<br />

van mens en primaat, en de virulentie wordt bepaald door invasie en vermeerdering van dikke<br />

darm. De primaire boosdoener is het Shigatoxine. In ontwikkelingslanden zorgt het voor sterfte<br />

van veel kinderen. De MID is laag: 10-10000 cellen en de incubatietijd kort; 8-36 uur. Overdracht<br />

kan van mens op mens, via voedsel of fecaal besmet water. Symptomen zijn diarree met veel<br />

bloed, koorts, braken en buikkrampen. Preventie is hygiëne met accent op oro-fecale route. In NL<br />

speelt S. Sonnei de belangrijkste rol.<br />

Yersiniaspp. Behoort ook tot de enterobacteriaceae en Y. pestis is de veroorzaker van builenpest<br />

via vlooien van knaagdieren op de mens. Y. Enterocolitica is een voedselgebonden pathogeen,<br />

gram-negatief staafje dat psychotroof is. Het kan groeien vanaf -4 graden en optimum is 30<br />

graden. Boven 25 graden is het niet meer beweeglijk. Tolerant voor zout en verhoogde pH. Het<br />

komt wijdverspreid voor in MDK van veel dieren, oppervlakte water en slecht verhitte<br />

voedingsmiddelen. Het ziektebeeld is vooral bij jonge kinderen, met een milde tot forse gastroenteritis.<br />

Symptomen lijken op die van een blindedarmontsteking. Meestal gaat het over na 3<br />

47


weken, maar bij YOPI’s kan het leiden tot een ernstige systemische infectie of<br />

gewrichtsontsteking. Komt veel voor in Noord-West Europa, Japan en VS.<br />

E. Coli: ook bij de enterobacteriaceae en gram negatief staafje. Behoren tot de normale<br />

darmflora van mens en dier. Een aantal stammen is pathogeen voor de mens. We<br />

onderscheiden:<br />

o EPEC: ernstige diarree bij kinderen en productie cytotoxinen. Bekend ook als reizigersdiarree.<br />

Beschadigt de microvilli en absorberend vermogen, toxinen spelen geen rol hierbij.<br />

o EACC: veroorzaken langdurige diarree.<br />

o ETEC: veroorzaken misselijkheid, braken, buikkrampen en diarree, na een incubatietijd van 1-2<br />

dagen.<br />

o EIEC: lijkt op Shigella, en veroorzaakt invasieve dystenterie.<br />

o EHEC; veroorzaakt bloederige darmontsteking en hemolytisch-uremisch syndroom (HUS). Het<br />

kan variëren van asymptomatisch, milde diarree tot HUS. De bekendste in deze stam is de E.<br />

coli O157, met acute diarree en buikkrampen. Incubatietijd is 3-4 dagen en patiënten herstellen<br />

na 8 dagen. MID is onbekend, maar waarschij<strong>nl</strong>ijk laag. HUS is nierontsteking / insufficiëntie,<br />

bloedstollingsproblemen en anemie, vaak bij ouderen en kinderen. Behandeling is dan<br />

gecompliceerd.<br />

VibrioCholerae: beweeglijk gram-negatief staafje, kan goed groeien in alkalisch milieu en is<br />

facultatief anaeroob. Een biotype is El Tor in oppervlakte water, maar minder mensen hiervan<br />

ziek. Verschijnselen van cholera zijn vochtverlies, dunne diarree en braken. De incubatietijd is 6<br />

uur – 3 dagen. Overdracht van mens naar mens of via rauwe voedingsmiddelen die in contact zijn<br />

geweest met fecaal besmet water. Na hechting aan de dunne darm begint de uitscheiding van<br />

choleratoxine. Bestrijding van uitdroging is de belangrijkste behandeling.<br />

VibrioParahaemolyticus: beweeglijk gram-negatief staafje en komt in zee en kustwater voor.<br />

Gevoelig voor droogte en lage temperatuur, meeste besmetting in zomermaanden. Snelle<br />

vermeerdering in ongekoeldezeeproducten. De MID is hoog; 10 5 – 10 7 . In Japan, veel rauwe vis,<br />

zo’n 45-70% van alle voedselinfecties door deze kiem. De incubatietijd is kort,<br />

ziekteverschijnselen mild, maar kan fataal verlopen. Preventie is koeling van zeeproducten,<br />

verhitting voor consumptie en voorkomen van nabesmetting en kruiscontaminatie.<br />

Listeria spp. Gram-POSTIEF beweeglijk staafje die kan groeien van 0-45 graden (optimaal 35-37)<br />

en een heel breed pH gebied. Listeria is redelijk resistent tegen verhitting, maar pasteurisatie<br />

wordt niet overleefd. Goed bestand tot 10% zout, drogen, vriezen en ontdooien en kan dus goed<br />

in de natuur overleven. Alleen listeria monocytogenes is pathogeen voor mens en dier. ¼ van de<br />

bevolking drager, en hoge aantallen zijn nodig voor ziekte. Incubatietijd is lang, 14 dagen.<br />

Verschijnselen zijn die van griep, maar kunnen overslaan in septikemie, hersenvliesontsteking,<br />

abortus en doodgeboorte vooral bij YOPI’s, waarbij sterfte hoog kan zijn. Vooral gevaarlijk voor<br />

zwangere vrouwen. Listeria infectie maakt ziekenhuis opname noodzakelijk, en meeste<br />

sterfgevallen bij voedselinfectie door Listeria. Pathogenese onbekend, maar bacterie wordt door<br />

macrofagen opgenomen. Belangrijk aan listeria: kan groeien in de koelkast, heeft een hoge<br />

mortaliteit voor zwangere vrouwen EN kind.<br />

Voedselintoxicatie/voedselvergiftiging: de toxinen in het voedsel veroorzaken de verschijnselen. Er<br />

zijn veel organismen in het voedsel nodig om voldoende te produceren. Naast besmetting van het<br />

voedsel is er dus ook een vermeerdering geweest: dual failure. De incubatietijd is meestal minder<br />

dan 8 uur en de verschijnselen zijn braken en diarree.<br />

Bacillus Cereus: gram-positief staafje, thermotroof en komt overal voor. Er zijn psychotrofe<br />

stammen die toxinen kunnen vormen. Er zijn twee toxinen: hitte labiel enterotoxine en hitte<br />

stabiel vomitoxine. De laatste is bestand tegen autoclavering en zuren. Er zijn twee verschillende<br />

48


vormen van gastro-enteritis als gevolg: diarreesyndroom door hetenterotoxine. Er ontstaat 8-14<br />

uur na de maaltijd zeer hetfige diarree en is na 24 uur weer weg. De acute misselijkheid en<br />

braken is vaak na het eten van opgewarmde rijst, maar zelden diarree. Dit kan dus ook<br />

gerelateerd zijn aan het opwarmen van chinees eten. Het komt relatief vaak voor.<br />

ClostridiumBotulinum: beweeglijk strikt anaeroob, sporen vormend die soms goed bestand is<br />

tegen hitte. Optimum is tussen 25 en 37 graden. De stammen die pathogeen zijn, zijn A, B, E en F.<br />

A, B en F zijn stabiel bij hitte maar groeien niet beneden de 10 graden. De niet-proteolytische<br />

stammen van B, E en F zijn minder hitte stabiel, maar groeien nog tot 3,3 graden. De E stammen<br />

vinden we veel in vis en groei is bij lage temperaturen mogelijk. Het toxine (waar je tussen de<br />

0,005 en 0,5 microgram van binnen moet krijgen als letale dosis) wordt in de maag geactiveerd<br />

door trypsine en geabsorbeerd in de darm. Het verhindert het vrijkomen van acetylcholine in PZS<br />

en treedt na 12-36 uur op. De symptomen zijn spierzwakte, verlammingen, dubbelzien,<br />

ademnood en slikstoornissen, vaak met dodelijke afloop. Symptoombestrijding en anti-serumis<br />

de therapie.<br />

Clostridiumperfringens; onbeweeglijk anaeroob positief kleurend staafje. Alleen type A is<br />

verantwoordelijk voor voedselinfectie, en kan optimaal groeien bij 45 graden. De sporen zijn<br />

thermostabiel tot 100 graden. De bacterie komt ook in MDK van mens en dier en in de omgeving<br />

overal voor. De verschijnselen zijn buikkrampen en diarree maar meestal geen koorts en braken,<br />

na 6-22 uur. De MID is 10 5 en herstel na 24 uur. De symptomen zijn het gevolg van een<br />

enterotoxine. Deze worden niet in voldoende hoeveelheden in de voeding geproduceerd maar<br />

ontstaan wel na uitgroei van sporulatie in de darm. Verlies van functie en ophoping van vloeistof<br />

gebeurt door binnentreden van de toxine in de darmcel. Behandeling van 60 graden gedurende<br />

10 minuten inactiveert de toxines.<br />

Staphylococcus aureus: gram-positieve bolletjes die onbeweeglijk zijn. Ze zijn thermotroof<br />

tussen 6,5 en 50 graden met optimum van 37 graden. pH range is erg breed en ze kunnen tegen<br />

zout en lage Aw tot 0,86. Optimum toxinevorming is echter bij gunstigere waarden, welke<br />

bestand zijn tegen verhitting tot 100 graden. Bij competitieve flora of lage O2 neemt de<br />

toxinevorming af. De incubatie tijd is 1-6 uur en de MID is 1 microgram en dus 10 5 stammen per<br />

gram voedsel. De symptomen zijn algehele malaise, misselijkheid en braken, soms met diarree en<br />

buikkrampen. Herstel meestal binnen 2 dagen, maar YOPI’s lopen risico. De toxinen passeren de<br />

maag met gemak en zijn actief in de darm. De bacterie vervuilt zijn eigen leefmilieu waardoor de<br />

infectie stopt. Het toxine wordt niet gedood bij verhitting en wordt op voedsel overgedragen<br />

doordat mensen de voedingsmiddelen met de handen bewerken.<br />

Streptokokken: gram-positieve kokken en ongedeeld in meerdere groepen;<br />

o A: S. Pyogenes geeft ernstige infecties zoals septikemie, roodvonk, angina en<br />

huidontsteking, soms zelfs acute reuma of nierontsteking. Overdracht van mens op<br />

mens, via druppels uit ademhalingsstelsel van zieken of dragers. De natuurlijke habitat is<br />

de mens maar kan bij koeien ook voor chronische mastitis zorgen. Het kan ook via<br />

voedsel worden overgedragen en geeft dan alleen keel- en amandelontsteking. Het gaat<br />

hier om vleesproducten, melkproducten en rijst, indien ongekoeld en intensief met de<br />

handen bewerkt.<br />

o B: S. Agalactiae hoort in deze groep en infecteert de koeienuier, tot chronische mastitis.<br />

Deze groep kan bij YOPI’s allerlei ziekten veroorzaken. Feces zijn de belangrijkste bron<br />

van infectie en mens en rund zijn de belangrijkste reservoirs.<br />

o C: S. Zooepidemicus is de belangrijkste door voedsel overgedragen en kan heel veel<br />

diersoorten infecteren. Geeft problemen aan het ademhalingsstelsel, wondinfecties en<br />

abortus. De overdracht op de mens is in het bijzonder bij nauw contact met paarden of<br />

drinken van rauwe koemelk.<br />

49


o D: dit zijn de enterokokken en groeien bij 10-45 graden, hoge pH en kunnen tegen een<br />

beetje zout. Het is een groot groeiend probleem in ziekenhuizen deze infectie waarbij<br />

met name E. Faecalis, E. Faecium en E. Durans een rol spelen. Ze geven dan een<br />

bacteriëmie, septikemie en systeemaandoeningen. Factoren die een rol spelen zijn<br />

immunodeficiëntie, langdurige ziekenhuisopname, gebruik van breedspectrum AB en<br />

instrumentale behandelingen. Ze behoren ook tot de normale MD flora, bijvoorbeeld<br />

fermentatie in de pens. Door infectie bij slachtdieren kunnen ze worden overgedragen in<br />

voedsel, met name rauwe producten van dierlijke oorsprong. Voedselinfecties als gevolg<br />

hiervan komen zelden voor, maar zorgen wel voor de vorming van grote gehaltes aan<br />

biogene amines. Deze kunnen een allergische reactie geven zoals hoofdpijn, urticaria en<br />

braken. Belangrijke bronnen zijn visproducten, kaas en gefermenteerde producten.<br />

Streptococcus Suis type 2: bij temperatuur van 10 graden kunnen ze weken in de feces<br />

overleven, bij 4 graden zelfs meer in karkassen. Ze zijn gevoelig voor desinfectantia.<br />

Categorie 1 is pathogeen voor het varken, categorie 2 voor de mens. Op de voorgrond treedt<br />

een purulente meningo-encephalitis met allerlei andere symptomen zoals pneumonie,<br />

artritis, faryngitis, diarree en puntbloedingen. Er zijn restverschijnselen als doofheid,<br />

duizeligheid en evenwichtsstoornissen. Het komt via de beschadigde huid binnen en passeert<br />

de BHB. Vroeg onderkennen van de infectie is van groot belang. Voor de diagnose is een<br />

kweek van de herse<strong>nl</strong>iquor van belang. Ze zijn gevoelig voor penicilline, maar veel andere AB<br />

niet. Het is een beroepsziekte in de varkenshouderij, vooral bij mannen van middelbare<br />

leeftijd.<br />

Virusinfecties via voedsel: ziekte door voedsel zijn vrijwel altijd virussen uit het menselijk<br />

spijsverteringskanaal. Binnen 1-3 dagen na het eten treedt diarree en braken op, evenals buikpijn,<br />

misselijkheid en geringe koorts. Fecale contaminatie door slechte persoo<strong>nl</strong>ijke hygiëne wordt als<br />

belangrijkste infectiebron gezien. Potentiële voedselcontaminanten zijn: entero- hepato, rota, calci,<br />

astro, adeno en parvo-virussen. Norovirus en hepatitis A spelen verreweg de belangrijkste rol,<br />

verder kijken we ook naar rotavirussen, enterovirussen en hepatitis E.<br />

In het voedsel is geen stijging van de contaminatie, een virus vermeerdert immers niet zelfstandig.<br />

De besmetting hangt af van de contaminatie van het voedsel en de overleving van het virus in het<br />

voedsel hierna. Vooral gerechten die koud worden gegeten vormen een risico. Hierbij denken we in<br />

het bijzonder aan schelpdiersoorten die via filtering van zeewater het opnemen. Oesters worden<br />

natuurlijk in het bijzonder rauw gegeten.<br />

De preventie is controle van de kweekwateren op virussen, en bij het wassen van producten geen<br />

fecaal mogelijk besmet water gebruiken. Persoo<strong>nl</strong>ijke hygiëne is van groot belang, waarbij we<br />

denken aan handschoenen en zieken uitsluiten van werken met voedsel. Koken is een effectieve<br />

methode van inactivatie van virussen.<br />

Parasitaire infecties: een kenmerk van parasieten is de levenscyclus met tussenstadia in mens, dier,<br />

plant en oppervlaktewateren. Een larvenstadium wordt ook nog wel eens vinnen genoemd, zoals bij<br />

de Taenia Saginata. Infecties kunnen door parasieten die van nature voorkomen in vlees, maar ook<br />

bijvoorbeeld door conatminatie van buitenaf. Een eistadium kan door ontlasting in het milieu komen<br />

en zo producten besmetten. Een aparte categorie van parasieten zijn die in vis, vooral onvoldoende<br />

verhit. Voor haring is bijvoorbeeld nu een wet in de Europese Unie waarbij deze minimaal tot -20<br />

moet worden ingevroren voorafgaand aan consumptie. Tot slot zijn er parasieten die van nature in<br />

oppervlakte wateren voorkomen. Infecties komen dan puur door zwemmen, recreatie of ander<br />

contact met water. Levensmiddelen kunnen op deze wijze ook besmet raken. Vooral eencelligen<br />

worden zo overgedragen, Giardia, Cryptosporidium en Cyclospora. Enorme uitbraken in<br />

ontwikkelingslanden via drinkwater is dan niet ongebruikelijk.<br />

Bij parasitaire infecties maken we onderscheid tussen eencelligen (protozoa) en meercelligen<br />

(wormen). Deze laatste zijn weer verder te verdelen in rondwormen, platwormen en lintwormen.<br />

50


Infecties in vlees:<br />

Taenia Saginata: is de ongewapende lintworm van de mens en bewoner van de dunne darm.<br />

Kan enkele meters lang worden en leeft jaren na behandeling door. Mens is niet ziek.<br />

Verschijnselen zijn buikkramp en jeuk aan de anus, proglottiden komen met de ontlasting<br />

mee naar buiten. Runderen zijn gevoelig voor de infectie. Mens loopt de infectie op door<br />

larven in minder goed verhit rundvlees. Door op bepaalde plaatsen in het karkas diepe<br />

insneden te maken wordt de infectie opgespoord (kleine blaasjes met vocht erin).<br />

Opgespoorde runderkarkassen moeten 3 weken bij – 18 graden worden ingevroren, maar<br />

licht geïnfecteerde runderen kunnen dus toch in de verkoop komen door het missen van de<br />

infectie.<br />

Taenia solium: is de gewapende lintworm van de mens en heeft een krans van haken om zich<br />

in het slijmvlies van de dunne darm vast te houden. Cyclus is vergelijkbaar met Saginata<br />

alleen is hier juist het varken de tussengastheer. De blaaswormen zitten in de spieren maar<br />

ook onderhuids en in organen. De mens kan bij deze variant ook tussen gastheer zijn. De<br />

lintworm zelf geeft niet zoveel schade, de blaaswormen indien tussengastheer echter wel,<br />

welke in organen, hersenen, ogen en spieren voorkomen. De infectie is slecht behandelbaar<br />

en daarom aangifteplichtig. Wormdragers kunnen via voedsel de eitjes verspreiden.<br />

TrichinellaSpiralis: zijn haarwormen en komen voor in varkens, knaagdieren en vossen. De<br />

larven bevinden zich ingekapseld in de dwarse spieren van mens en dier, en komen vrij bij<br />

consumptie van dit vlees na onvoldoende verhitting. De mannetjes en vrouwtjes planten zich<br />

geslachtelijk voort in de dunne darm en zijn levend barend. Ze kruipen als larven dan weer<br />

naar de spieren en kunnen daar ingekapseld jaren overleven. Het is verplicht in het slachthuis<br />

om van elk varken de infectie microscopisch te onderzoeken, hoewel het al tientallen jaren<br />

niet meer voorkomt. Ook paarden kunnen besmet zijn, waardoor ook deze gecontroleerd<br />

moeten worden op infectie. De belangrijkste bron van infectie is naast deze controles het<br />

wilde zwijn, dat niet gevrijwaard is en zo geconsumeerd mag worden of verkocht door de<br />

jager. Bij infectie wordt de mens erg ziek en kan zelfs overlijden. Invriezen van vlees kan<br />

trichinen doden, maar import uit koude gebieden levert vorstresistente trichinen. Ook<br />

import van vlees zoals krokodillen, kamelen en schapen uit China zorgen voor nieuwe<br />

infecties. Alleen goed verhitten blijkt als voorzorgsmaatregel te werken.<br />

Toxoplasma gondii: is een protozo die bij alle dieren kan voorkomen. In vlees liggen cysten<br />

met honderden parasieten, maar het eten leidt bij de mens niet tot ernstige ziekte, maar<br />

griepverschijnselen. Pas ernstig wordt de infectie bij zwangere vrouwen die nog niet immuun<br />

zijn, waarbij de infectie leidt tot congenitale toxoplasmose bij het kind. Ook kan de infectie<br />

jare<strong>nl</strong>ang blijven bestaan in de spieren en tot erntsige gevolgen leiden indien de afweer<br />

verandert. Al met al dus nog best een erge infectie. De infectie kan via verschillende routes<br />

worden overgdragen, zoals besproken in WC6. De infectie kan o.a. via de grond worden<br />

overgedragen op LH, vogels en de mens. Het vlees van dieren die buiten lopen moet dus<br />

altijd goed verhit worden.<br />

Sarcocystisspp: familie van de toxoplasma, en even klein en moeilijk te zien. In de<br />

vleeskeuringswet genoemde variant is niet gevaarlijk voor de mens, maar wordt toch op<br />

gecontroleerd, verwijderd en karkas ingevroren als het er veel zijn. Voorbeeld van<br />

achterlopende wetgeving. De parasiet kent verschillende stadia op meerdere plekken in het<br />

lichaam en is maar besmettelijk voor één eindgastheer. S. Hominis uit rundvlees en S.<br />

Suihominis uit varken zijn wel besmettelijk voor de mens, en veroorzaken diarree. Sinds<br />

varkens binnen zijn gehuisvest komt de laatste overigens niet meer voor.<br />

Van nature voorkomende infecties in vis:<br />

51


Zoetwater vis en zee vis zijn goede gastheren voor heel veel soorten wormen. De levenscyslus gaat<br />

normaal niet via de mens, maar zeezoogdieren, slakken, plankton en landroofdieren. Heel veel van<br />

deze cycli spelen zich enkel af in tropische gebieden.<br />

Anisakis Simplex: is een rondworm van zeezoogdieren, die we als larvenstadium in vis<br />

kennen als haringworm. Naast haringen overigens ook in heel veel andere vissoorten, alleen<br />

het risico bij haring is door rauw eten het grootste. Door invriezen van haring komt de<br />

infectie die op een blindedarm ontsteking lijkt in NL niet meer voor, anders dan in<br />

bijvoorbeeld Japan. Het snel strippen van vis op zee vermindert het aantal larven, maar als<br />

de vis als geheel wordt gegeten (zoals Sardines in het mediterrane gebied) kan dit natuurlijk<br />

niet.<br />

Gnathostoma: komt in zuid-oost Azië nog wel voor en migreert door het lichaam ook naar<br />

ogen en hersenen. Ook hier is de mens een toevallige gastheer.<br />

Diphyllobothrium: komt als lintworm in Noord-Europa voor en kan bij de mens een ernstige<br />

bloedarmoede geven. Verhitten van snoek en zalm (zoetwater dus) is van belang.<br />

Contaminatie van levensmiddelen door parasieten:<br />

Door een vrij stadium in water of grond kunnen allerlei voedingsproducten geïnfecteerd raken. Door<br />

uitscheiding uit de mens kunnen grote hoeveelheden oöcysten weer in oppervlaktewateren<br />

verschijnen en vormen zo een belangrijke feco-orale besmettingsroute. Hierbij moet je denken aan<br />

Entamoeba Hemolyticaen verwanten amoeben die dan bij de mens milde darmklachten<br />

veroorzaken. Giardia, Cryptosporidium en Cylcospora geven ook darminfecties, maar dit is doorgaans<br />

erger in tropische gebieden. Alle drie zijn beruchte contaminanten van oppervlaktewater. De<br />

terugkeer van biologische tuinderij en moestuinen verhoogt het risico weer op worminfecties. De<br />

bekendste is AscarisLumbricoïdes, de gewone spoelworm van de mens. Ook de verwante<br />

AscarisSuum zorgt voor een verwante larveninfectie bij de mens. Een ander die genoemd moet<br />

worden is Trichuris, maar zowel deze als Ascaris komt nauwelijks meer voor. Andere waar we aan<br />

moeten denken zijn de toxocarisbij hond en kat. Een aparte vermelding verdient Echinococcus<br />

Multilocularis bij vossen in ons land en Granulosus in het middellandse zeegebied. Deze lintworm<br />

geeft blaaswormen in een groot aantal dieren. De blaaswormen ontwikkelen zich hierbij in allerlei<br />

organen en geven zo veel schade, soms zelfs met dodelijke afloop. Het is wettelijk verplicht organen<br />

van besmette dieren in slachthuizen te vernietigen. De ziekte zelf is overigens niet door vlees<br />

overdraagbaar en enkel door direct contact met het dier of grond met eitjes.<br />

Toxoplasma kan tot slot natuurlijk ook genoemd worden als contaminant van de grond.<br />

Artikel 8.1: campylobacter infectie door food-handeling<br />

Voedselinfectie. Campylobacter is de meest voorkomende oorzaak van een voedselinfectie door<br />

bacteriën. De meeste uitbraken worden geassocieerd met het eten/drinken van ongepasteuriseerde<br />

melk, ongechloriniseerd water en kippenvlees. Ondanks dat de infectieuze dosis van campylobacter<br />

laag is, overleven en vermenigvuldigen ze zich niet goed op voedsel. Vooral de blootstelling aan<br />

zuurstof speelt in dit verband een belangrijke rol. Om deze reden is de transmissie via een zieke<br />

voedselbereider / verwerker niet heel waarschij<strong>nl</strong>ijk. Toch komt deze vorm van transmissie een<br />

enkele keer voor.<br />

Artikel 8.2; botulisme<br />

Voedselintoxicatie. Voedsel gerelateerd botulisme is een neurologische aandoening dat veroorzaakt<br />

wordt door een neurotoxine geproduceerd door clostridiumbotulinum / butyricum en baratii. Het is<br />

dus een voedselintoxicatie. De serotypes die in mensen ziekten kunnen veroorzaken zijn A, B, D en E,<br />

waarbij de laatste gerelateerd is aan schelpdieren.<br />

De behandeling voor botulisme is in de eerste plaats symptomatisch. Er is eveneens een antitoxine<br />

beschikbaar, maar vanwege de mogelijkheid op een allergische reactie, niet in alle landen<br />

geadministreerd. Deze antilichamen zijn van paarden afkomstig. Botulisme komt niet vaak voor maar<br />

kan wel fataal verlopen. Vroeger werd het vooral geassocieerd met huisgemaakte producten, maar<br />

52


tegenwoordig vinden we het ook commerciële producten. Een toename van botulisme zien we ook<br />

door veranderingen in productiewijzen. Vacuüm verpakte producten, ingevroren of slecht verhit<br />

kunnen de toxinen bevatten. Het is mogelijk om mensen te vaccineren tegen de serotypes, en de<br />

toepassingen worden momenteel onderzocht.<br />

Artikel 8.3: voedselveiligheid en ziekten bij thuisbereiding<br />

Het wordt nu geaccepteerd dat een deel van de voedselinfecties worden veroorzaakt door het<br />

bereiden en handeling thuis in de keuken door de consument. Hierbij hebben de salmonella en<br />

campylobacter infecties het grootste aandeel. Dit leidt tot zorgelijke situaties, omdat ook steeds<br />

meer YOPI’s nog thuis wonen. Denk hierbij aan de grotere mogelijkheden voor ouderverzorging<br />

(thuiszorg) en kinderopvang in huizen. Andere factoren die hieraan bijdragen zijn de grote aantallen<br />

gehouden huisdieren, en ook het bereiden vanuit huis van voedsel voor kleine catering bedrijven.<br />

Het aantal voedselinfecties thuis veroorzaakt neemt toe, en in de huidige industriële landen is 1/3<br />

van de mensen per jaar ziek door voedselinfecties. In ontwikkelingslanden zal dit aantal nog hoger<br />

liggen. Niet alle gevallen hierbij blijven mild van aard, en leiden naast gezondheidsproblemen ook tot<br />

grote financiële verliezen.<br />

Er zijn een aantal factoren die bijdragen aan een verhoogde kans op infectie; het verstrekken van<br />

rauw voedsel dat vaak geïnfecteerd is, een gebrek aan bewustzijn in het algemene publiek,<br />

misvatting over het bereiden en handelen van voedsel en de bewuste consumptie van rauwe<br />

producten. Op deze wijze spelen vooral Salmonella, E. Coli O157, Campylobacter en Listeria een rol.<br />

Naast voedsel dienen de mensen en dieren in een huis ook een rol als reservoir. Zo kunnen ze<br />

dragers zijn, symptomatisch of niet, en zelfs na de ziekte nog blijven uitscheiden. Via materialen,<br />

voedsel of direct kunnen anderen weer ziek worden. Mensen kunnen dus de ziekte in huis brengen,<br />

vooral bij Salmonella, Staphylococcus aureus, ShigiellaSonnei, rotavirus en hepatitis A.<br />

De vier meest voorkomende misvattingen over de bereiding etc. zijn: verkeerde opslag van voedsel,<br />

verkeerde bereiding zoals onvoldoende verhitting, cross-contaminatie en het bereiden door een<br />

geïnfecteerd persoon.<br />

Ook de globalisering helpt niet mee, met import van producten en een hogere frequentie van<br />

toerisme.<br />

Er zijn 3 belangrijke linies van defensie tegen voedselinfecties;<br />

1. Verbeteren van de hygiëne kwaliteiten van rauw voedsel<br />

2. Verbetering van voedselproductie technologieën en de incorporatie van HACCP en controle<br />

punten<br />

3. Voorlichting en educatie van consument en bereider.<br />

Werkcollege 8: voedsel vergiftigingen en voedselinfecties<br />

Norovirussenkunnen op bijvoorbeeld cruiseschepen voor voedselinfecties zorgen. Het verspreidt zich<br />

heel snel tussen mensen die dicht op elkaar zitten en geeft diarree. Het is een virus dat zeer op mens<br />

– mens transmissie gericht is. Het komt veel voor. Als je hiervoor een plan van aanpak wilt maken<br />

moet je je dus ook vooral richten op dit vlak. Hierbij moet je denken aan hygiënische maatregelen,<br />

waarbij de belangrijkste route oro-fecaal is. Tijdens het hevige braken kunnen ook partikels in de<br />

lucht komen en weer mensen ziek maken. Hiernaast is een reinigingsmiddel en desinfectieprotocol<br />

van belang. Er zijn bepaalde producten waaruit primair het norovirus gehaald kan worden (riolering,<br />

schelpdieren). Een bekende zaak is de pepernotenzaak. Hierbij maakte een bakker terwijl hij ziek was<br />

de pepernoten voor het dorp, waardoor alle kinderen uit het dorp ziek werden.<br />

Er is veel onduidelijkheid over de aantallen voedselinfecties en intoxicaties. Deze onduidelijkheid<br />

komt voort uit het feit dat het niet gemeld wordt. De meest voorkomende voorkomendeintoxicaties:<br />

bacillus cereus, clostridiumbotulinum, stafylococcus aureus. Voedselinfecties vaak veroorzaakt door:<br />

Salmonella, Campylobacter, Norovirus en E.coli, Listeria spp. (zachte kaasjes).<br />

Producten die vooral betrokken zijn bij overdracht: schelpdieren, zachte kazen, kip.<br />

53


Voedselveiligheid is een relatief begrip. Hoeveel vertrouwen de consument heeft in producten en/of<br />

welke angsten bepaalde producten opleveren kun je een enquête houden. Dit wordt ook wel gedaan<br />

en er is dus data van. Mensen maken zich het meest zorgen om kip maar geen brood, vinden<br />

contaminanten enger dan microbiologische stoffen, mensen denken dat producten uit de<br />

supermarkt veilig zijn, hebben vertrouwen in de overheid. Mensen halen uit informatie van het<br />

voedingscentrum, consumentenbond en leveranciers.<br />

Voedselinfectie Voedselintoxicatie<br />

Meer dan 12 uur incubatietijd, afhankelijk van de Minder dan 8 uur incubatietijd (soms ,24 uur)<br />

hoeveelheid kiemen.<br />

Diarree, koorts en buikkrampen Braken en soms diarree<br />

Kiemen koloniseren de darmwand en<br />

vermenigvuldigen zich. Produceren vanaf daar<br />

toxinen.<br />

Vermenigvuldigen in voedsel en produceren<br />

toxinen. Deze neem je op. Vaak veel kiemen<br />

nodig. Dual failure.<br />

Antibioticum, symptomatisch Symptomatisch, soms anti-serum (botulinum als<br />

je er snel bij bent). Vaak doe je niets.<br />

Serotypering, eerder een vermeerderingskweek, Toxinen aantonen, in muizen spuiten, eerder<br />

onderzoek kwalitatief<br />

een directe telling, onderzoek kwantitatief.<br />

Er is een aantal manieren om voedselinfecties / intoxicaties te voorkomen:<br />

• Vrijmaken van dieren van pathogene kiemen: er wordt hier wel mee aan de slag gegaan<br />

(Salmonella aanpak bij pluimvee, elite approach). Soms werkt het en zijn zelfs voor meer kiemen<br />

toepasbaar (hygiënemaatregelen). Om dit te kunnen doen moet je heel goede kennis hebben van<br />

de epidemiologie van alle kiemen. Als dit allemaal lukt is het effectief, maar wel duur.<br />

• Probiotica aan dier toedienen: toedienen van bacteriën. Het goede van deze stoffen is dat het<br />

voor kolonisatie resistentie kan zorgen (competitieveexclusie). Of dit werkelijk werkzaam is, is<br />

moeilijk wetenschappelijk aan te tonen. Bij landbouwhuisdieren zou dit de voedselveiligheid<br />

verhogen omdat pathogenen niet kunnen aanslaan. Bij dieren kan het ook toegepast worden als<br />

door AB gebruik bijvoorbeeld de normale maagdarmflora verstoord is. Het is in theorie goed<br />

toepasbaar, maar nog experimenteel.<br />

• Decontaminatie: bijvoorbeeld het achteraf doorstralen zou het product helemaal vrij kunnen<br />

maken. Echter kan er zelfs dan nog bij de consument thuis dingen misgaan, dus voorlichting van<br />

de consument is nodig. Verder zijn mensen niet zo gretig op decontamineren achteraf, want dan<br />

is men bang dat er tijdens de productie zelf minder nauwkeurig gewerkt wordt. Hierdoor zou er<br />

voor “nieuwe pathogenen” na decontaminatie meer kans zijn. De sporen overleven bovendien<br />

het decontamineren. Het voordeel is natuurlijk wel dat de houdbaarheid van een product<br />

toeneemt. Doorstralen vindenconsumenten eng. Behalve van doorstralen, heb je ook bij<br />

decontaminatie een reductie van kiemen, niet een complete uitroeiing. Verder is het van belang<br />

hoe het product (kwaliteit / smaak) beïnvloed wordt.<br />

Virusinfecties spelen een belangrijkere rol bij maag-darm-kanaal infecties dan bacterieën.<br />

Hoorcollege 6: impact van de boerderij fase op de volksgezondheid<br />

Veiligheid is de belangrijkste eis aan het product, maar ook het welzijn van het dier. Eten is emotie.<br />

Wanneer we het over veiligheid hebben denken we aan:<br />

1. Residuen; stoffen die er niet in horen. Hierbij moet je denken aan wachttermijn bij<br />

medicamenten maar ook desinfectiemiddelen of stoffen in het voer (MPA, dioxines). Medroxy<br />

progesteron acetaat geeft zeugen die niet berig werden etc. Jare<strong>nl</strong>ang zou dit al aan vleesvarkens<br />

zijn toegediend, dat kan niet. Voor residuen kun je simpel een wachttermijn instellen, zorgen dat<br />

het voer veilig is. Bij de wachttermijn hoort het borgen van de documentatie (en informeren van<br />

de veehouder) en bij varkens is dit makkelijker, namelijk een 4-wekelijksbedrijfs bezoek. Hierbij<br />

54


moet je dus goed letten op welke medicijnen gebruikt worden, hoe en neem je<br />

verantwoordelijkheid hierin als dierenarts.<br />

2. Microbiële contaminatie: dit is afhankelijk van het bedrijfsproces. Eisen aan het bedrijfsproces<br />

voor de dierenarts zijn:<br />

a. Voedselveiligheid<br />

b. Diergezondheid<br />

c. Dierenwelzijn<br />

Zorgen dat je via een protocol werkt isvooral van groot belang. Grote bedrijven zijn hier erg<br />

bedreven in. Protocollair werken betekent alle bedrijfsprocessen in kaart brengen, en lijkt<br />

dus een beetje op HACCP. Hier moet je dan natuurlijk focussen op de kritische processen.<br />

Monitoren en verbetering spelen een belangrijke rol. SAMEN = samen afspraken maken en<br />

nakomen. Demingcycle: plan – do – check – act. Dit is een proces waarbij de processen tegen<br />

het licht worden gehouden ten einde de processen te verbeteren. Belangrijk is ook de<br />

inrichting van het bedrijf, waarbij nagedacht is over de verschillende afdelingen. Bij elke<br />

afdeling hoort weer andere soort kleding, en dus omkleden. Kiemen worden minder snel<br />

overgedragen. Het belang van opschrijven van de werkzaamheden is dat het ook snel<br />

overgenomen kan worden door anderen, in geval van ziekte, hierdoor wordt niets vergeten.<br />

Externe biosecuritybetekent alle zaken die naar binnen komen in het bedrijf, zoals dieren,<br />

materialen, monteurs, sperma en mensen. De interne biosecurityis het verplaatsen intern,<br />

dus handen, naalden, looplijnen, verplaatsen van dieren etc. Van belang hierbij is het<br />

opstellen van een formularium. Als dierenarts kun je je ook bemoeien met een<br />

bedrijfsgezondheidsplan, om te zorgen dat er überhaupt minder dieren ziek worden (denk<br />

hierbij ook aan klimaat). Uiteindelijk moet je natuurlijk ook monitoring en surveillance<br />

toepassen. Hierbij bepaal je of er een risico is op een infectie via de voedingsmiddelen van<br />

dierlijke oorsprong. Hierbij denk je aan Salmonella, leptospirose, scrapies, BSE.<br />

o Monitoren: kijken<br />

o Surveillance: kijken en actie ondernemen.<br />

Je moet natuurlijk ook denken aan zoönosen door direct contact. Hierbij moet je ook denken aan de<br />

overdracht van de resistentiecassette (de aanwezige resistentie bij bestaande bacteriën, die ook<br />

weer ingesleept kunnen worden en zo andere bacteriën middels overdracht resistent kunnen maken)<br />

ook hier zijn protocollen voor gemaakt, zoals op de kinderboerderijen. Ook moet aan de persoo<strong>nl</strong>ijke<br />

hygiëne gedacht worden bij veehouderij bedrijven, gezelschapsdieren en paarden. Je moet altijd in<br />

kaart brengen: wie komen er, hoe moet je je beschermen? Dit laatste blijkt nog niet zo eenvoudig, zo<br />

blijkt bijvoorbeeld mensen met een kapje op minder hygiënisch te werken. Hetzelfde geldt voor<br />

handschoenen.<br />

Naast de bedrijven moeten natuurlijk ook de dierenartsen aan eisen voldoen:<br />

Dierenarts moet gecertificeerd zijn, met allerlei soorten certificaten (GVP, IKB, KKM), om de<br />

kwaliteit te waarborgen.<br />

Het moet een 1 op 1 relatie zijn. Eén bedrijf heeft contact met één dierenarts, die dus ook goed<br />

moet weten wat daar gebeurt. Je mag geen medicijnen voorschrijven als je die relatie niet hebt.<br />

Echter ben je dus ook als dierenarts in die relatie verantwoordelijk voor wat daar gebruikt wordt.<br />

Adviezen en evaluatie processen vallen hier onder, dus ook weer demingcycle.<br />

De houding van de dierenarts is heel erg belangrijk. Wat niet mag gebeuren is dat de dierenarts<br />

een veehouder wordt en zich dus verantwoordelijk richting de maatschappij houdt. Verantwoord<br />

medicijngebruik, niet zomaar vaccineren, welzijn van dieren.<br />

PAOD: je zult onderwijs moeten blijven volgen, en dus zorgen dat je bij blijft.<br />

Kwaliteitssystemen hebben een aantal belangrijke uitgangspunten:<br />

Wie heeft welke verantwoordelijkheden<br />

55


Wie doet de informatiestromen en documentatie en wie mag dat veranderen?<br />

Wie doet de controle en monitoring van de handelingen en er moet een klachten procedure zijn<br />

of een interne audit.<br />

De adviezen richting de veehouder moeten vastgelegd en geëvalueerd.<br />

Welke medicijnen geef je af, hoe markeer je dit, wachttijden, etc.<br />

De rol van de dierenarts:<br />

Veehouder adviseren (gevraagd, maar soms ook ongevraagd)<br />

Dierenarts is verantwoordelijk om formularium bij een bedrijf neer te leggen<br />

Een bedrijfsgezondheidsplan opstellen<br />

o Strategisch plan ter bevordering van de lange termijn diergezondheid.<br />

o Implementatie van een strategisch plan.<br />

Hoofdstuk 6 i<strong>nl</strong>eiding levensmiddelen hygiëne<br />

De internationalorganisation of standardization (ISO) omschreef kwaliteit als: “het geheel van<br />

kenmerken en karakteristieken van een product waarop het vermogen berust, vastgesteld,<br />

inbegrepen boehoeften te bevredigen”. Toch blijft kwaliteit een arbitrair begrip, met veel subjectieve<br />

aspecten. De kwaliteit van een product is in feite de optelsom van alle eigenschappen die een<br />

consument wil. Deze aspecten kunnen in 3 groepen onderverdeeld worden;<br />

1. De voedingsaspecten, voedingswaarde<br />

2. De gezondheidsaspecten, hygiëne en veiligheid. Ook zogenaamde functional Foods zoals<br />

cholesterolverlagers spelen hierop in. Hygiëne wordt overigens belangrijk gezien, ook als dit<br />

geen gevolgen heeft voor de gezondheid. Het gaat dan om esthetische redenen of redenen<br />

van motivatie.<br />

3. Hedonische aspecten, organoleptische eigenschappen en gebruiksgemak. Afwijkende geuren<br />

of kleuren of smaken worden als kwalitatief minder beschouwd.<br />

Een deskundigevertaalt het begrip kwaliteit meestal naar meetbare parameters. Al deze aspecten<br />

zijn van zodanige aard dat het een multidisciplinaire taak is. Naast de noodzaak van het<br />

kwaliteitsaspect is er ook sprake van deskundigen die zich buigen over kwaliteitszorg. Dit zijn de<br />

beleidsmatige en organisatorische aanpassingen nodig voor de kwaliteit.<br />

In een door de consument gestuurde markt speelt de kwaliteitsbeleving een belangrijke rol. De<br />

producent bepaalt niet langer alles en speelt hierop in door een productbeleid. Hiernaast speelt het<br />

kwaliteitszorgbeleid een rol dat het nastreven van deze productiedoelen waarborgt. Hierbij gaat de<br />

interesse niet uit naar het product zelf, maar een kwaliteitssysteem. Dit omvat het geheel van<br />

vastgelegde procedures met als doel dat het product, dienst of proces voldoet aan de gestelde eisen.<br />

In de ontwikkeling van kwaliteitssystemen worden 4 stadia onderscheiden.<br />

1. Passief: er is geen systeem voor kwaliteitscontrole en er wordt alleen ingegrepen als iets mis<br />

gaat.<br />

2. Controle op eindproduct, QC: het eindproduct wordt gecontroleerd en afwijkende<br />

exemplaren worden verwijderd. De eisen waaraan het product moet voldoen zijn<br />

omschreven, maar de verantwoordelijkheid ligt enkel en alleen bij de keurder. Fouten<br />

worden niet voorkomen maar opgespoord.<br />

3. Procesbeheersing, QA: hierbij worden fouten voorkomen door optimalisatie van het<br />

productieproces, door toepassing van HACCP en statistische analyses. Het richt de aandacht<br />

op geïdentificeerde gevaren.<br />

4. Integrale kwaliteitszorg, IKZ / IQM: de zorg voor het functioneren van de hele organisatie<br />

wordt geformuleerd, startend vanaf de marketing en ontwerp van het product. Hoe beter de<br />

afzonderlijke schakels op elkaar zijn ingespeeld, hoe beter de kwaliteit.<br />

Het systeem wordt opgezet voor het productieproces zelf, de kwaliteitsborging is echter het op peil<br />

houden van de systemen en de controle op het functioneren hiervan. Voor dit laatste doel zijn<br />

Europese normen geharmoniseerd.<br />

56


Bedrijven met een systeem dat aan deze voorwaarden voldoen krijgen een ISO-certificering (ISO<br />

9000-reeks) en is dus de erkende standaard voor kwaliteitsmanagement. In de concurrentiestrijd is<br />

deze certificering ook een voorsprong, het kan een rol spelen bij aansprakelijkheidskwesties en is<br />

soms zelfs wettelijk verplicht.<br />

Globalisering van de productieketen heeft er toe geleid dat het proces veel complexer is geworden.<br />

De middelen komen niet meer van de vertrouwde buurman, maar van een onbekende producent.<br />

Het vertrouwen van de consument is hierdoor gedaald, en nieuwe ontwikkelingen zijn nodig.<br />

Kwaliteitssystemen zijn ongeveer 50 jaar geleden in de voedingsmiddelen industrie geïmplementeerd<br />

als toevoeging op de eindcontrole. De eerste was de zogenaamde good manufacturing practice,<br />

GMP, welke een procedure beschrijft waaraan moet worden voldaan om binnen hygiënisch<br />

aanvaardbare grenzen te produceren. In een dergelijk systeem is een handboek noodzakelijk en het<br />

resultaat van een langdurige praktische ervaring. Het werken met specifieke productiesystemen<br />

levert het raamwerk voor een hygiënische procedure. Goed uitgewerkt en in de praktijk gebracht<br />

levert het een bepaald niveau van veiligheid dat ook de randvoorwaarden stelt voor HACCP.<br />

Het verband tussen GMP en voedselveiligheid is echter zeer indirect. Een kwantitatieve schatting en<br />

een juiste prioriteitenstelling zijn niet mogelijk.<br />

Hierom is HACCP bedacht, Hazard Analysis Critical Control Points, die direct op bekende risico’s<br />

gericht is. HACCP is al geruime tijd aanwezig in de voedingsmiddelen industrie, maar de discussie<br />

over wat het inhoudt is nog niet voorbij. Het gebruik maken van deze methode kan echter een grote<br />

stap voorwaarts betekenen, mits degenen die het toepassen kennis hebben en gemotiveerd zijn.<br />

HACCP is een werkwijze en heeft dus mensen met vaardigheden en motivatie nodig. HACCP wordt<br />

niet alleen aan deskundigen overgelaten en iedereen met een goede training zou er in principe toe in<br />

staat moeten zijn. HACCP is in de Europese Unie in alle processtappen dan ook verplicht, met<br />

uitzondering van de primaire boerderijfase.<br />

Hetopstellen van een HACCP plan vereist het doorlopen van een 12 tal stappen. Deze beschreven<br />

methode is soms niet helemaal haalbaar en mag dan ook volgens de codex alimentariusin sommige<br />

gevallen aangepast. Een HACCP-plan is een document dat te allen tijde ter beschikking moet staan<br />

van controlerende ambtenaren (audit). Dit toezicht is een systematisch en onafhankelijk. Het plan<br />

moet kunnen worden aangepast als de productieprocedure wijzigt.<br />

1. Een team samenstellen van deskundigen en medewerkers met kennis van de werkvloer, GMP<br />

en zaken in een groter verband kunnen plaatsen. Het systeem moet integraal met en door<br />

personeel worden gebruikt, en deze moet dus ook op de hoogte zijn van de betekenis en de<br />

achtergrond van het systeem. Het team heeft als taak het ontwikkelen of het in stand<br />

houden van het HACCP-systeem, en is verantwoordelijk voor de eigen voorlichting en<br />

scholing. Hierna beschrijft het team:<br />

2. Het product: hierbij let je op kenmerken van het product, ingrediënten, chemische<br />

kenmerken, verpakkingsmateriaal, microbiologische kenmerken, opslagcondities en<br />

houdbaarheid.<br />

3. Het beoogd gebruik: wijze van gebruik door consument en de bereidingswijze hiervoor.<br />

4. Het productieproces: activiteit, deelproces, beslissingen, input / output, documenten.<br />

5. Controle van het productieproces ter plekke in het bedrijf: zijn de processen correct en<br />

volledig beschreven, onderdelen vergeten?<br />

Nadat deze 5 stappen zijn ondernomen volgen nog 7 stappen die bekend staan als de HACCPprincipes.<br />

6. Het onderkennen van elk gevaar om te voorkomen, elimineren of terug te dringen. Hierbij<br />

wordt het gevaar benoemd, een risicoanalyse gedaan en de beheersmaatregelen genoemd.<br />

7. Identificeren van kritische controlepunten (CCP’s) waarbij dit essentieel is om het gevaar te<br />

voorkomen, elimineren of terug te dringen. Hierbij wordt de beslisboom vaak gebruikt.<br />

57


8. Validatie van grenswaarden voor de CCP’s: de normen, toleranties en limieten waarbinnen<br />

de CCP’s mogen vallen.<br />

9. Vaststellen van efficiënte en toepasbare bewakingsprocedures op de CCP’s: hierbij kun je<br />

denken aan monitoren = planmatig meten of observeren van de CCP’s of andere controle<br />

vormen.<br />

10. Het vaststellen van corrigerende maatregelen indien niet voldaan wordt op een CCP en<br />

vaststellen van procedure om het functioneren van deze maatregel vast te stellen.<br />

11. Verificatie van het HACCP-systeem: het gebruik van methodes, procedures of tests om vast<br />

te stellen of het HACCP plan effectief was. Dit is dus de controle achteraf. Verder moet deze<br />

controle regelmatig herhaald.<br />

12. Het opstellen van registratie en documentatie om aan te tonen dat deze stappen werkelijk<br />

worden toegepast. Het moet worden gedocumenteerd en geregistreerd, ook de<br />

controleresultaten moeten vastgelegd.<br />

Het HACCP plan is een schriftelijke rapportage van de afwegingen die het bedrijf zelf maakt. De<br />

uitvoer wordt ook toegezien door het bedrijf zelf. Het toezicht bestaat uit validatie en verificatie<br />

waarbij in grote lijnen wordt gezegd dat er wordt toegezien op: het nakomen van de afspraken en<br />

objectief gemeten of het plan dat op papier staat ook tot beheersing van de risico’s leidt. Ook hierbij<br />

is zelfwerkzaamheid het principe en ligt de verantwoordelijkheid bij de producent. Door de overheid<br />

wordt het geheel regelmatig ge-audit. Hierbij maakt de overheid gebruik van het bonus-malus<br />

principe waarbij de controle frequenties regelmatig worden aangepast om de motivatie voor de<br />

investering in voedselveiligheid hoog te houden.<br />

Sheets de dierlijke bijproducten verordening<br />

De dierlijke bijproducten verordening is in werking sinds 2003. Dierlijke bijproducten zijn hele<br />

kadavers of delen hiervan, van dierlijke oorsprong, die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie<br />

met inbegrip van eicellen, embryo’s en sperma. We delen deze groep in 3 categorieën in:<br />

• Categorie 1: hier onder vallen met TSE (BSE) besmette dieren, andere dieren dan vee- en wilde<br />

dieren, proefdieren, gespecificeerd risicomateriaal (SRM), producten met residuen verboden /<br />

gevaarlijke stoffen, keukenafval en etensresten uit internationale middelen van vervoer en<br />

mengsels van de 3 categorieën materialen. De bestemming van deze categorie is verbranding<br />

(rechtstreeks of na voorbewerking), begraven (maar geen optie in NL) en gecontroleerd storten<br />

(geen optie in NL). In ons land dus alleen verbranden. Ontheffing voor begraven of verbranden is<br />

bij noodsituaties, in afgelegen gebieden of bij gezelschapsdieren.<br />

• Categorie 2: hieronder valt mest en de inhoud van het MDK, slibben, vetten en materiaal uit<br />

afvoerleidingen, producten met residuen onder de MRL, afgekeurde producten bij de invoer,<br />

mengsels van de categorieën. De bestemming van deze middelen is verbranding (rechtstreeks of<br />

na voorbewerking), verwerking tot biologische meststof of bodemverbeteraar, technische<br />

toepassingen ander dan cosmetica en farmaceutisch en verwerking tot biogas of compost.<br />

• Categorie 3: hieronder vallen goedgekeurde vleesproducten die niet bestemd zijn voor<br />

menselijke consumptie, dit omdat de consument het niet wil, niet omdat het gevaarlijk is. we<br />

denken hierbij aan huiden, hoeven, veren, bloed van andere dieren dan herkauwers, dierlijke<br />

bijproducten door de productieprocessen en andere voormalige voedingsmiddelen van dierlijke<br />

oorsprong. De bestemming van deze categorie is verbranding, storten, voedermiddel,<br />

diervoeder, biogas/compost en een technische bestemming. Categorie 3 hoeft anders dan<br />

categorie 1 en 2 niet voorbewerkt te worden voor de verwerking.<br />

Nieuw in deze regelgeving is dat het voor alle dode dieren geldt, dat er meer materialen in<br />

opgenomen zijn, meer verschillende verwerkingsmethoden zoals biogas en compost en dat er<br />

rekening wordt gehouden met kannibalisme. Er is een aantal uitzonderingen te noemen op deze<br />

regelgeving, namelijk:<br />

58


• Nodig voor diagnose of onderwijs<br />

• gebruik voor taxidermie<br />

• voeder voor dierentuindieren en circusdieren<br />

• voedering van categorie 1 aan roofvogels<br />

• ter plaatse verbranden en begraven<br />

• pelsdieren<br />

Werkcollege 9: kwaliteitsystemen (gemist)<br />

Gevaren voor de volksgezondheid kun je vinden in alle stadia van de productie, die als volgt te<br />

doorlopen zijn: boerderijfase (GDP) – verwerking (HACCP)– verpakking (HACCP) – distributie en<br />

opslag (HACCP) – consumptie. Er zijn veel kwaliteitssystemen, waarvan velen zijn afgeleid van ISO /<br />

GMP en HACCP.<br />

• ISO: dit is eige<strong>nl</strong>ijk een beschrijving van een standaard kwaliteitssysteem. Via de ISO kun je een<br />

hele vaste vorm krijgen voor het beschrijven van bedrijfsprocedures. Het zegt in principe niets<br />

over de veiligheid. Vele bedrijven zijn ISO-gecertificeerd en het is een systeem vanuit de EU zodat<br />

bedrijven met elkaar te vergelijken zijn. ISO kan ook gezien worden als een<br />

klantenwaarborgsysteem. ISO is een bepaald protocol, dat overigens kan wisselen per bedrijf.<br />

Het protocol is niet per definitie hetzelfde als de inhoud.<br />

o ISO 9000<br />

Grondbeginselen en definities kwaliteitsmanagement systeem<br />

o ISO 9001<br />

Eisen kwaliteitsmanagement systeem<br />

Klanttevredenheid<br />

o ISO 22000Specifiek ontwikkeld voor de voedingssector<br />

Norm ketengericht<br />

Combinatie:<br />

• basisvoorwaarden (hygiëne)<br />

• HACCP (Codex Alimentarius)<br />

• Effectieve management- en beheersingsmaatregelen (ISO 9001)<br />

• GMP: dit is een productie gerelateerde kwaliteitszorg benadering, waarbij de nadruk ligt op<br />

hygiëne waarvan gezegd kan worden dat het tot voedselveiligheid leidt. Het kan gezien worden<br />

als een verbetering van de ISO. Het stelt eisen aan de bedrijfsinrichting en de werkwijze,<br />

bijvoorbeeld het verplicht stellen van handschoenen. GMP is verplicht voor de primaire sector.<br />

Bij GMP moet je de hele lijn goed doen en vereist dus een compleet goede methode van<br />

productie. Je stelt hierbij ook de procedures vast.<br />

• HACCP: de regels hiervoor zijn opgenomen in de Codex Alimentarius, en bouwt op 7 principes.<br />

Het is een voedselveiligheidssysteem op bedrijfsniveau, en richt zich dus niet op ander soorten<br />

gevaren dan via voedsel. Wel kun je bijvoorbeeld de gedachtegang gebruiken voor het opstellen<br />

van protocollen op andere plekken, zoals de manege. Op Europees niveau is HACCP verplicht<br />

voor alle bedrijven na de primaire sector. Per processtap worden de beheersmaatregelen<br />

uitgesproken afhankelijk van de benoemde gevaren. Het gevaar is; Biologisch, chemisch of fysiek<br />

agens in een levensmiddel of diervoeder, of de toestand van het levensmiddel of diervoeder met<br />

mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid. Om hieraan te voldoen moet je bovendien een<br />

risicoanalyse doen. Het risico is: Functie van de kans op een nadelig gezondheidseffect en de<br />

ernst van dat effect en de impact, voortvloeiend uit een gevaar (R=K*E*I). de risicoanalyse<br />

bestaat uit 3 samenhangende onderdelen:<br />

o Risicobeoordeling: Wetenschappelijk gefundeerd proces bestaande uit gevarenanalyse,<br />

gevarenkarakteristiek, blootstellingschatting en risicokarakteristiek. Dit kan in verschillende<br />

categorieën gedeeld worden:<br />

59


1: Theoretisch gevaar<br />

2: Indicaties, geëlimineerd bij een volgende processtap<br />

3: Gevaar kan voorkomen, niet kritisch (ABM)<br />

4 en hoger: Gevaar kan voorkomen wél in kritische hoeveelheden (ABM óf CCP)<br />

o Risicomanagement<br />

o Risicocommunicatie<br />

Aan de hand van een analyse kun je komen tot specifieke controlepunten, waarbij het risico<br />

het grootste is. Een CCP is dan: Een stap (punt, procedure, handeling of fase in de<br />

levensmiddelenketen) die (specifiek) beheerst kan worden, en essentieel is om gevaren te<br />

voorkomen, elimineren of terug te brengen tot een acceptabel niveau. Vaak kun je hiertoe<br />

komen met behulp van een beslisboom. Bij HACCP kijk je anders dan bij GMP eige<strong>nl</strong>ijk terug<br />

op de productie en benoem je hierbinnen de gevaren en risico’s. Om een HACCP te maken<br />

moet je ook weten hoe en wat je produceert, dus GMP is hier een belangrijke voorwaarde<br />

voor. Ieder bedrijf die HACCP als verplichting heeft, heeft automatisch ook een GMP om de<br />

eerste hygiënevoorwaarden te zien. Hier wordt op toegezien door de VWA. Andere<br />

basisvoorwaarden zijn voor HACCP ook aan de orde, zoals hygiëne, temperatuurhandhaving<br />

etc.<br />

Als voorbeeld voor de gevaren van Salmonella zou je bijvoorbeeld kunnen zeggen dat GMP het<br />

voorkomen van de contaminatie bewerkstelligt, en HACCP ook gericht kan zijn op het verbeteren op<br />

een CCP door bijvoorbeeld te bestralen van het product. Belangrijk om je te realiseren is dat niet elk<br />

gevaar ook een CCP vormt. Bij een CCP moet het controleerbaar zijn voor elk product en in die zijn<br />

“kunnen afvinken”. Wanneer je niet elk product afzonderlijk controleert spreek je meer van GMP.<br />

Toch gebeurt de controle in HACCP wel eens steekproefsgewijs, maar is dus niet een officiële HACCP<br />

maar een opgeleukte GMP. In feite is HACCP 100% controle van het eindproduct, maar bedrijven<br />

mogen dit soms naar eigen believe invullen. HACCP is een bedrijfseigen systeem en dus geen vaste<br />

mal voor productie. Voorbeelden van goede CCP’s zijn pasteurisatie van melk, koelen onder 7 graden<br />

etc. Om vast te stellen of iets een CCP is:<br />

Ontstaat bij deze stap een Ja is er een vervolgstap die Ja =geen CCP<br />

onacceptabel gevaar of neemt dit risico wegneemt? Nee =CCP<br />

het gevaar toe?<br />

Nee stap gericht op gevaar Ja = CCP<br />

elimineren of verkleinen? Nee = geen CCP<br />

Een voorbeeld van verschil tussen GMP en HACCP is bijvoorbeeld bij het pasteuriseren. In de GMP<br />

staat beschreven wat de pasteur zou moeten doen, maar als dit niet goed gebeurt, stelt HACCP de<br />

vervolgmaatregelen vast. HACCP kan dus een controle systeem zijn voor GMP. Je hebt dus bij een<br />

CCP, wanneer uitgevoerd onder GMP, een verificatiesysteem. Hierbij verifiëer je niet alleen de te<br />

controleren stap, maar ook na de eventuele correctiemaatregelen. Het is echter nooit een waterdicht<br />

systeem.<br />

Boek Zoönosen als gezondheidsrisico<br />

Teken<br />

Er zijn 866 soorten teken en de taxonomie hiervan is erg belangrijk, omdat ze op elkaar kunnen lijken<br />

en met betrekking tot de functie van vector toch heel verschillend kunnen zijn. Sommige teken zijn<br />

erg gastheerspecifiek, anderen niet. Bij de taxonomie kun je moleculaire technieken gebruiken, of<br />

gewoon de microscoop.<br />

Het risico op teken is moeilijk in te schatten, er is geen meldingsplicht. Risicofactoren die de laatste<br />

jaren wel toenemen is het meer reizen van mensen en het meenemen van huisdieren op vakantie.<br />

Andersom kan ook, mensen die een zielige hond van de vakantiebestemming mee naar huis nemen.<br />

60


Ook onze eigen gebieden verrijken we met exotische dieren of de dieren komen zelf ons land binnen.<br />

Het medische beroep wordt dus vaker geconfronteerd met ziekten van uitheemse oorsprong.<br />

In ons land hebben we altijd te maken met de harde teken, de Ixodidae. De levenscyclus van een teek<br />

gaat van ei, larve, nymf tot volwassenen waarbij de stadia ook naast de gastheer maanden kan<br />

overleven. Het wijfje legt na paring op de gastheer grote aantallen eieren en sterft zelf. De<br />

pathogenen kunnen door cyclische transmissie worden overgedragen, waarbij overdracht tussen de<br />

stadia, maar zelfs tussen generaties van teken mogelijk is. Teken kunnen virussen, bacteriën en<br />

protozoa overdragen. Voorbeelden hiervan zijn Babesia, Borrelia (ziekte van Lyme), Tibola,<br />

Tickborneencephalitis etc.<br />

Om de tekenstand vast te stellen kun je met een wit laken over de vegetatie gaan. Hierbij tel je de<br />

afgenomen teken. Dit is niet helemaal juist, omdat volwassen teken vaak hoger in de vegetatie zitten<br />

en je een plek waar net eieren zijn gelegd kan treffen. Het onderzoek toont wel aan dat juist<br />

recreatiegebieden een groot risico inhouden. Het aantal huisartsen consulten voor de ziekte van<br />

Lyme is de afgelopen jaren verdubbeld.<br />

• De ziekte van Lyme ontstaat door een met Borrelia besmette teek. Na enige dagen tot weken<br />

krijgt de patiënt een gevoel van algemene malaise. Zonder behandeling kan dit overslaan in<br />

gewrichtsklachten, hartritmestoornissen en neurologische afwijkingen. Nog geen behandeling<br />

kan invaliderende en chronische klachten geven.<br />

Er wordt gezegd dat de aandacht alleen voor Lyme een beetje eenzijdig is. Eenemerging zoönose zou<br />

bijvoorbeeld de teek Ixodes ricinus zijn, die bij runderen abortus en daling van de melkgift geeft,<br />

maar ook hond, paard en mens ziek kan maken. Babesiose wordt ook als een emerging zoönose<br />

gezien, waarbij de klachten vergelijkbaar zijn met malaria.<br />

Naast ziek worden krijgen mensen van een teek ook schade enkel door bloedzuigen, de pijn van de<br />

beet en allergische reacties. Omdat mensen vaak op de dag zelf nog de teek verwijderen is het risico<br />

gering op ziekte overdracht.<br />

Op reis en zoönosen<br />

Bij zoönoses uit het buite<strong>nl</strong>and denkt men snel aan de tropen, maar dit is niet helemaal terecht. Ook<br />

het Middelandse zeegebied kenmerkt zich door een aantal zoönosen, zoals Leishmania. Deze komt<br />

bij knaagdieren en honden voor en kan via zandvliegjes overgebracht worden op de mens. Vooral bij<br />

immuungecomprimiteerden is dit gevaarlijk en de ziekte kan zich jaren later openbaren.<br />

Trichinellaspiralis komt in vlees voor in Alaska, maar ook Oost-Europa. Ook de wilde zwijnen en<br />

vossen in ons land dragen deze pathogeen.<br />

Echinokokkose speelt vooral een rol in Marokko en Turkije, dat als blaasworm via het voeren van<br />

slachtafval in de hond terecht komt. Hierdoor kunnen de kinderen weer besmet raken en bij<br />

terugkeer naar NL de blaasworm meenemen.<br />

Veel andere problemen hebben overigens wel degelijk te maken met de tropen.<br />

Bij de behandeling en preventie is de herkenning van het ziektebeeld vaak een probleem. Omdat er<br />

zoveel nieuwe soorten opduiken is het voor behandelaars ondoe<strong>nl</strong>ijk steeds op tijd op de hoogte te<br />

zijn.<br />

Oorzaken dat er steeds meer ziektebeelden bij komen zijn; het verdrijven van dieren uit hun<br />

natuurlijk habitat naar dichter bevolkt gebied, bewuste verplaatsing van mensen naar dichter bevolkt<br />

gebied. Voor dit laatste kennen we bijvoorbeeld het Ebola virus dat op die wijze via apen bij mensen<br />

kan komen, die als proefdier uit het wild waren genomen. Ebola doodt de gastheer zo snel dat het<br />

niet endemisch kan worden. Een heel ander verhaal voor Bruscellose dat zeker wel een mondiaal<br />

probleem zou kunnen worden.<br />

Van de emerging infecties heeft de helft een relatie met dieren. Toch leidt dit niet altijd tot nieuwe<br />

ziektevarianten, de mens is vaak eindpunt en kan het niet doorgeven. Uitzonderingen hierop zijn Qkoorts,<br />

Anthrax, Longpest, Pokken en Influenza.<br />

Reisbureaus zouden de verplichting moeten hebben reizigers over alle risico’s in te lichten. De vraag<br />

is of de mensen hier dan werkelijk naar gaan luisteren.<br />

61


Ook voor vakmensen zouden nascholingscursussen beschikbaar en misschien zelfs verplicht moeten<br />

zijn, en er moeten systemen komen die mensen goed up-to-date houden.<br />

Kinderboerderij<br />

Voorop in de gevaren op de kinderboerderij staan VTEC (E. Coli O157) van rund, geit en schaap;<br />

Campylobacter van vogels, varkens, honden en katten; en Salmonella van alle dieren.<br />

• VTEC geeft bloederige diarree en kan leiden tot HUS en TTP.<br />

• Campylobacter geeft diarree buikkrampen en koorts en wordt soms verward met blinde<br />

darmontsteking. In zeldzame gevallen geeft het septikemie, artritis en het syndroom van Guillin-<br />

Barré.<br />

• Salmonella gaat ook gepaard met diarree buikkramp en koorts maar kan ook hier leiden tot<br />

ernstigere complicaties.<br />

Van alle overige infecties die kunnen voorkomen zijn er slechts nog 3 relevant te noemen.<br />

• Psittacose geeft een griepachtige aandoening maar kan bij risicogroepen tot ernstige<br />

longontsteking leiden. Ook kan een variant die bij schapen voorkomt tot abortus leiden.<br />

• Q-Koorts: griepachtige klachten, maar kan symptoomloos. Bovendien is het zeldzaam dat er<br />

complicaties optreden.<br />

• Cryptosporidose: heftige waterdunne diarree die weken kan voortduren. Risicogroepen<br />

herstellen soms niet en blijven de diarree houden. Ernstige infecties kunnen in gal- en<br />

luchtwegen voorkomen door innesteling van de parasiet.<br />

Zeldzaam voorkomend maar met een ernstig risico voor zwangere vrouwen zijn Listeria en<br />

Toxoplasmose die tot abortus kunnen leiden. Niet uitgesloten is dat al deze infecties ernstig onder<br />

gerapporteerd worden.<br />

Door deze risico’s is er een code voor kinderboerderijen opgesteld, maar de naleving hiervan is<br />

vrijwillig. Vooral kinderboerderijen in pretparken willen zich hier nog wel eens aan onthouden. Ook<br />

bestaat er geen certificering van kinderboerderijen. Volgens de keuringsdienst van Waren moeten<br />

bezoekers bij binnentreden direct via een informatiebord op de hoogte gesteld worden van de<br />

gevaren, dit betekent echter nog niet dat er aan deze regels gehouden wordt.<br />

Er zijn vaak geen quarantaine maatregelen voor zieke of nieuwe dieren, mest wordt niet<br />

afgescheiden van het publiek opgeslagen, voeropslag is vrij toegankelijk voor mens, plaagdier en kat,<br />

publiek is bij een bevalling van een dier juist van harte welkom en er is geen officiële opleiding voor<br />

personeel.<br />

Sommige mensen zeggen dat het juist goed is om in aanraking te komen en dat mensen daarna wel<br />

een goede afweer opbouwen. Voor salmonella en campylobacter gebeurt dit helemaal niet, en VTEC<br />

is zo ernstig dat het überhaupt voorkomen dient te worden.<br />

Tot slot nog iets over dieren op bezoek in het ziekenhuis. Onder strenge regels mag dit, en er is nog<br />

nooit een probleem uit voortgekomen.<br />

Prionziekten<br />

Aan humane zijde wordt gezegd dat prionziekten zorgen voor goed wetenschappelijk inzicht, maar<br />

dat ze wat betreft volksgezondheid een ondergeschikte rol spelen. De veterinaire zijde ziet het echter<br />

als een emerging zoönose, welke een continue dreiging heeft en economische schade oplevert. Juist<br />

misschien omdat we het nog niet allemaal even goed begrijpen.<br />

Prionen zijn normale sterk koperbindende eiwitten die in het hele dierenrijk voorkomen. De functie is<br />

nog niet duidelijk. Problemen ontstaan als het normale eiwit, PrPc, van conformatie verandert tot<br />

een PrPsc dat andere eiwitten kan ontregelen. Een probleem is bijvoorbeeld dat er dan hele gaten in<br />

hersenen ontstaan die een sponsvormig uiterlijk krijgen. Hoe dit werkt zijn verschillende theorieën<br />

over.<br />

De langst bekende en best bestudeerde prionziekte is Scrapies, bij schapen en geiten. Het gaat<br />

gepaard met afwijkend gedrag, zenuwtrekken en ernstige jeuk.<br />

62


Bij mensen kennen we Kuru dat overgebracht werd door het eten van overleden mensen in Papoeastammen.<br />

De ziekte is door afschaffing van het ritueel verbannen.<br />

Creutzveld-Jacob komt over de hele wereld voor maar is buitengewoon zeldzaam. Waarom het<br />

optreedt is onduidelijk, in slechts 15% van de gevallen erfelijk. De eerste symptomen komen<br />

vermoedelijk pas vrij laat, waardoor de oorzaak moeilijk te achterhalen is. Vermoedelijk kan het ook<br />

via buitenaf, zoals besmet instrumentarium bij een herseningreep. Omdat PrPsc extreem ongevoelig<br />

is voor hitte wordt het niet ontdaan tijdens de normale sterilisatie. Een andere manier van buitenaf is<br />

het toedienen van groeihormoon afkomstig van de paardenhypofyse, in de jaren 80. En tot slot<br />

kennen we nog de consumptie van rundermateriaal.<br />

Waar de nieuwe prionen vandaan komen is onduidelijk. Sommigen zeggen vanaf Scrapies, maar het<br />

zou net zo goed uit exotische dieren en dierentuin kunnen zijn. In Europa is het probleem onder<br />

controle en alle runderen worden boven een bepaalde leeftijd getest. Creutzveld-Jacob is in NL niet<br />

opgetreden, maar door de lange incubatietijd kan dit mogelijk nog wel.<br />

Over het algemeen kan worden gesteld dat het eten van dierlijk materiaal niet gevaarlijk is, en alleen<br />

indien dit risicomateriaal betreft zoals hersenen, ruggenmerg en dorsale ganglia. Of het van dier op<br />

dier overdraagbaar is, is niet bekend.<br />

Landbouwhuisdieren<br />

Op veehouderij bedrijven maken we onderscheid tussen twee soorten ziekten, Lijst a die<br />

aangifteplichtig zijn en Lijst B die bedrijfsgebonden zijn. Met de laatste groep bedoelen we ziekten<br />

die endemisch voorkomen. Voor Lijst A ziekten bestaan nationale en Europese regelgevingen. Om<br />

vrijwaring te bewerkstelligen zijn veel hygiënemaatregelen.<br />

Van veel zoönosen hebben de dieren zelf niet zoveel last, maar kunnen wel tot problemen leiden. De<br />

afgelopen decennia hebben we een verandering gezien. Daar waar de gezondheidsdienst voor dieren<br />

vroeger in elke regio zat en de dieren gescreend werden op klinische verschijnselen, hebben we nu<br />

nog één landelijke GD in Deventer, dat functioneert als een testlaboratorium.<br />

Nederland is tegenwoordig vrij van Brucellose, maar een heel ander verhaal is het voor<br />

Campylobacter. Hygiënemaatregelen zijn kennelijk niet voldoende om dit het hoofd te bieden. Bij<br />

varkens en koeienvlees wordt het zelden waargenomen, maar 1/3 van de kippen is besmet.<br />

VTEC prevalentie neemt bij koeien langzaam af. De hoogste prevalentie is tussen juli en november.<br />

Het aantal besmettingen met Listeria is laag en stabiel in de afgelopen jaren. Voornamelijk kinderen<br />

en ouderen. De oorzaak van dit probleem ligt vooral in de be- en verwerkingsindustrie.<br />

Salmonella wordt regelmatig aangetroffen in grondstoffen van diervoeder, maar slechts in 1% van de<br />

dierlijke eindproducten. De belangrijkste typen bij rundvee en varkens zijn S. Typhimurium en Dublin.<br />

Voor de bestrijding op boederijniveau zijn programma’s beschikbaar. Het aantal Salmonella gevallen<br />

bij mensen neemt af door eten van vlees, maar neemt toe voor gerelateerd aan buite<strong>nl</strong>andse reizen.<br />

Voor toxoplasmose is geen surveillance-systeem.<br />

Relevantie van tuberculose blijft laag, en controle wordt uitgevoerd in het slachthuis.<br />

Echinokokkose is voor de Nederlandse situatie niet relevant, wel in het middellandse zee gebied.<br />

Leptospirose is theoretisch relevant, dat melkerskoorts kan veroorzaken. Echter zijn tegenwoordig<br />

alle melkveebedrijven vrij hiervan.<br />

Trichofytie komt als beroepsziekten bij boeren, dierenartsen en veehandelaren vrij vaak voor,<br />

meestal herkennen deze mensen zelf de symptomen.<br />

Andere potentiële problemen verdienen hiernaast ook de aandacht. West Nile Virus wordt door<br />

stekende insecten overgebracht en vormt in de VS en Canada voor problemen met veel slachtoffers.<br />

Het RIVM is nu bezig de situatie voor Nederland te inventariseren.<br />

Aviaire Influenza is een reële bedreiging, zeker als op één bedrijf meerdere diersoorten worden<br />

gehouden. Gelukkig komt de combinatie kip en varken weinig voor. De circulerende kiemen kunnen<br />

in dat geval van vorm veranderen en een gevaar vormen.<br />

63


Deelname aan de vrijwillige bestrijdingsmaatregelen is nog onvoldoende voor de veehouderijen.<br />

Vooral voor de pluimveesector is door de zeer geringe winstmarge een dergelijke maatregel niet<br />

bedrijfseconomisch. Toch valt het aantal Salmonella besmette eieren in NL erg mee. De<br />

kwaliteitseisen en productie verschillen erg per land, maar zijn in NL over het algemeen boven<br />

gemiddeld.<br />

Met betrekking tot koeien is het vrijwel onmogelijk om alle dieren vrij te krijgen. De zoönotische<br />

problemen kennen ingewikkelde kringlopen. Boeren kunnen elkaars bedrijven bezoeken, en de<br />

slachtdieren moeten altijd nog op transport. In het slachthuis zelf is het ook moeilijk om kruiscontaminatie<br />

te voorkomen. Een bepaald percentage van het eindproduct kan dus besmet zijn, maar<br />

de ziektelast is niet heel groot.<br />

Wanneer je hier helemaal aan wilt voldoen kun je producten altijd wel vrij krijgen. Echter is het<br />

eindproduct dan niet altijd meer wat de consument wil, is het technologisch niet mogelijk of<br />

maatschappelijk niet aanvaard. Sommige methoden zijn zelfs verboden.<br />

Voor de bestrijding van pathogenen legt de overheid meestal de verantwoordelijkheid bij de<br />

veehouders zelf, hoewel dit niet altijd succesvol is. Relativering ten slotte; de echt belangrijke<br />

problemen zijn Salmonella, campylobacter en VTEC.<br />

Worminfecties<br />

Problemen van worminfecties zijn in Nederland niet heel erg groot, maar op wereldschaal gigantisch.<br />

Niet alles wordt overgedragen via dieren, maar vaak spelen dieren wel een rol. Worminfecties zijn<br />

alleen effectief te bestrijden bij een korte incubatietijd, een eenduidig ziektebeeld en (uitsluitend bij<br />

mensen) voorkomen als ziekteklacht.<br />

Vaak zijn wormen te gastheerspecifiek om als zoönose te fungeren. Een belangrijke uitzondering<br />

hierop is de Leverbot (FasciolaHepatica) die bij herkauwers voorkomt en een cyclus heeft via een<br />

waterslak. Bij consumptie van waterkers na een natte zomer is het risico voor de mens het grootst.<br />

Bij de wilde dieren vormt Echinococcus multilocularis een belangrijk gevaar. De vossen ontlasten op<br />

bosvruchten en kunnen via het eten hiervan bij de mens een blaasworm geven. De overdracht<br />

geschiedt al met een paar eitjes, en door de constante groei van de blaasworm kunnen organen<br />

worden aangetast. Tussen de besmetting en eerste ziekteverschijnselen zit veel tijd, dus herkenning<br />

is problematisch. Antiwormmiddelen beperken de morbiditeit en mortaliteit maar desalniettemin<br />

leidt 80% van de gevallen tot de dood. Aanraken van een dode of zieke vos leidt overigens ook tot<br />

overdracht, dus altijd handschoenen dragen. In NL wordt het alleen bij vossen in Zuid-Limbrug<br />

gevonden, maar het kan zich mogelijk uitbreiden. Dan is afschieten of massale antiworm-programma<br />

nodig. Bovendien komt het in Zwitserland ook bij sommige honden en katten voor.<br />

Naast vossen vormen ook wasberen een probleemgroep, die naast hondsdolheid de spoelworm<br />

BayliascarisProcyonis bij zich kunnen dragen. Deze wormen zijn zeer agressief voor de mens en<br />

tasten hersenweefsel aan met het larvamigrans syndroom als gevolg. Wasberen zijn naar Duitsland<br />

geïmporteerd, ontsnapt en komen langzaam de Nederlandse grens over. Een wasbeer is per definitie<br />

een verdacht dier.<br />

In relatie tot honden en katten kennen we natuurlijk de toxocaracanis en cati. De worm kan niet als<br />

eindstadium in mensen voorkomen, maar door migratie van larven wel iemand ziek maken. Er<br />

worden bij infectie echter geen medicijnen gegeven omdat de ontstekingsreactie op de dode larven<br />

mogelijk erger is. de larven worden dus ook in het lichaam gehouden en na ongeveer 10 jaar sterven<br />

ze zelf af. In zeldzame gevallen bereiken de larven de ogen en kunnen zo voor blindheid zorgen. Bij<br />

het aaien van de hond heb je overigens niet zo’n groot risico, de larven moeten dan enige weken<br />

ontwikkelen en sterven vaak door droogte en zo<strong>nl</strong>icht eerder af.<br />

Oorzaak van worminfecties in niet altijd falende hygiëne. Ook via insecten kan de infectie worden<br />

overgedragen. Slakken moeten we als vector eveneens niet vergeten. Als belangrijke preventie<br />

hebben we een goede riolering, en voor veel wormen in NL is hygiëne wel degelijk van belang. Door<br />

64


de goede toestand in NL is het probleem dus ook niet zo groot. In het middellandse zeegebied<br />

kennen we wel nog een aantal problemen. Echinococcus granulosus kan door overbrengen van<br />

zwerfhonden naar NL komen, of het meenemen van eigen honden op vakantie. Uitbreiding van de<br />

Europese Gemeenschap brengt het probleem met Taenia Solium terug, via de consumptie van<br />

besmet varkensvlees uit subtropische landen. Door mondialisering breiden problemen zich mogelijk<br />

uit.<br />

Voedselveiligheid<br />

De basis voor een goede uitgangssituatie wordt in NL gelegd in de vorm van goede<br />

keuringsafspraken. Het probleem is echter dat er gewerkt wordt met een richtlijn die jaren geleden<br />

tot stand is gekomen. De verantwoordelijkheid verschuift de laatste jaren wel primair naar de<br />

veehouder en dierenarts.<br />

In het slachthuis wordt gewerkt volgens HACCP regels, waarbij de VWA als toezichthouder fungeert.<br />

Bij retailers doet de keuringsdienst van waren dit onder de paraplu van de VWA. De belangrijkste<br />

beperking van micro-organismen is door het voorkomen van fecale besmetting en koel houden.<br />

Dieren kunnen bij problemen getraceerd worden tot herkomst, bij koeien individueel, bij varkens per<br />

koppel. Varkens worden overigens nooit individueel verkocht voor de slacht, koeien wel.<br />

Sinds 2006 is er een nieuwe Europese richtlijn voor keuring. Deze controle blijkt echter eveneens niet<br />

waterdicht. Dit komt omdat de norm van controle gebaseerd is op oude kennis, waarbij met name<br />

virussen een ondergeschikte rol spelen maar wel van belang zijn. Nu dit besef er is, duurt het nog<br />

heel lang voordat controle op een nieuw ijkpunt is doorgevoerd. De maximale aanvaardbare<br />

waarden zijn voor veel nieuwe zaken als virussen niet beschikbaar. Bovendien is de<br />

virusproblematiek niet beperkt tot vlees, maar juist ook tot schelpdieren en andere verse rauwe<br />

producten zoals groenten en vruchten.<br />

Het kost bij nieuwe pathogenen veel moeite om de discussie hieromtrent los te krijgen, zoals gezien<br />

bij de Norovirussen. Als dit al gebeurt, kunnen vaak met de bestaande referentielabs virussen niet<br />

worden aangetoond. Ook moeten de levensmiddelen die voor risico zorgen vaak geïdentificeerd<br />

worden. Virussen kunnen als extra probleem vaak invriezing overleven, verhitting overigens niet.<br />

Virussen kunnen niet in producten verder groeien, dit leeft niet, maar er zijn slechts kleine aantallen<br />

voor besmetting nodig. Veel consumenten worden van virussen pas later ziek en niet allemaal, dus<br />

de link met de oorzaak is moeilijk te leggen.<br />

De meeste virussen zijn van mens tot mens overdraagbaar, en kinderen zijn het meest frequent<br />

geïnfecteerd. Ook zij vormen dus naast voeding een bron van besmetting. Mogelijk is dat via voeding<br />

één persoon geïnfecteerd raakt en zo de rest zonder voedseltussenkomst besmet.<br />

Een belangrijk virus in onze veestapel is Hepatitis E, die als reizigersziekte geldt bij mensen. Echter<br />

zijn er ook mensen ziek zonder reis, en is het bij varkens aangetroffen. De link hiertussen wordt door<br />

het RIVM onderzocht. Bij zwangere vrouwen kan het leverfalen geven, en 15% kan sterven.<br />

SARS en vogelpest dienen ook de aandacht in het kader van voedselveiligheid. Wanneer virussen<br />

fecaal worden uitgescheiden en oraal worden opgenomen speelt voedsel immers ook een rol. Vaak is<br />

er geen bewijs voor de overdracht via voedsel maar ook niet het tegendeel.<br />

Het Rotavirus is wereldwijd een groot probleem, in Nederland niet. Wel is er de mogelijkheid voor<br />

het ontstaan van nieuwe varianten.<br />

TBE komt in Oost-Europese landen voor en kan door de uitbreiding van EU voor gevaren zorgen. Het<br />

virus kan via rauwe melkproducten in de voedselketen komen.<br />

Er is aanzie<strong>nl</strong>ijk falen in de controle van een bepaald klassen pathogenen, en in die zin hebben we te<br />

maken met een tijdbom. Zeker als we de achtergrond niet goed kennen en niet weten hoe we in<br />

moeten grijpen.<br />

Gezelschapsdieren in huis<br />

De zoönotische problemen door omgang met huisdieren zijn gering. Psittacose bijvoorbeeld komt<br />

zeer weinig voor. Een handicap is dan wel dat het slecht wordt herkend. Aparte kweekmethoden zijn<br />

nodig om zelfs na het vermoeden zekerheid te krijgen.<br />

65


Bij doorsnee huisdieren beperkt de overdracht van ziekten zich tot de risicogroepen. Bijvoorbeeld<br />

Toxoplasmose bij zwangere vrouwen. In algemene termen vormen kinderen een belangrijke<br />

risicogroep. Het grootste risico op infectie is echter krab- en bijtwonden, en men zou altijd naar de<br />

huisarts moeten gaan. Vooral de scherpe wonden van een kat, zijn door snelle sluiting moeilijk te<br />

desinfecteren.<br />

Huisdieren worden misschien veel vaker in combinatie gebracht met allergische reacties.<br />

Voor huisartsen is de diagnostiek moeilijk omdat het slechts zelden voorkomt, en er zich snel nieuwe<br />

ontwikkelingen in de diagnostiek voordoen.<br />

Het grootste probleem blijft het uitlaten van de honden. Door de opname van drinkwater en voedsel<br />

uit de natuur ontstaan mogelijk nieuwe kringlopen. Ook de ontlasting van de hond vormt een<br />

probleem. Uitlaatplaatsen zijn wegens condensatie geen goed plan, eigenaren zouden zelf de stront<br />

moeten opruimen. De verantwoordelijkheid bij de eigenaar lijkt sowieso het beste plan, ook voor de<br />

aanpak van bijvoorbeeld vlooien.<br />

Plaagdieren in de leefomgeving<br />

Onder plaagdieren verstaan we alle dieren die op een bepaalde locatie in zodanige aantallen<br />

voorkomen dat ze de mens overlast bezorgen. Sommige zorgen alleen voor overlast, maar anderen<br />

kunnen ook ziekten overdragen.<br />

Wat zoogdieren betreft hebben we voornamelijk te maken met muizen en ratten, waarbij ratten<br />

vanuit het riool binnenkomen in huis. Wanneer ze dan bij ons voedsel komen is het gevolg niet<br />

moeilijk te bedenken. Ook muizen komen bij de voedselvoorraad en nog makkelijker binnen. Mensen<br />

dragen door meer groen en sloten in woonwijken bij aan de problematiek.<br />

Vogels kunnen met hun ontlasting de omgeving erg vervuilen. Paratyfus, ornithose en influenza zijn<br />

slechts voorbeelden van overdraagbare ziekten. Veel vogels kunnen van daken geweerd, maar<br />

spreeuwen en mussen zitten ook onder de daken en zijn bovendien drager van vlooien en luizen.<br />

Veel mensen brengen overigens vrijwillig vogels in de leefomgeving.<br />

Andere natuurliefhebbers doen dit met vleermuizen in woonwijken. De schade kan incidenteel<br />

ontstaan door hondsdolheid.<br />

Van alle insecten heeft de huisstofmijt de meeste naam gemaakt. De problemen nemen toe door<br />

verbeterde isolatie van woningen en CV. Wanneer ook de luchtvochtigheid hoog is voelen zilvervisjes<br />

en ovenvisjes zich thuis. Al deze soorten kunnen allergenen verspreiden. Een ander probleem zijn<br />

oogstmijten in kalkhoudende grondsoorten. De beten geven ernstige jeuk en spelen steeds op als<br />

een mens daarna door een mug wordt gebeten.<br />

Bedwantsen voeden zich met bloed en kunnen ziekten overbrengen. Grote bekenden zijn muggen,<br />

maar ook vlooien. Vlooien geven voor zover bekend geen ziekten maar wel ernstige jeuk. De<br />

mijtensoort chyletiella komen bij konijnen en langharige katten voor en kunnen huidklachten in de<br />

vorm van bulten geven.<br />

Tot slot zijn er andere insecten die het niet op de mens maar op voedingsmiddelen hebben gemunt,<br />

zoals de kakkerlak. Met de pootjes kan bijvoorbeeld E. Coli op voedsel worden overgebracht. Mieren<br />

zijn meer een sociaal probleem. Motten maken levensmiddelen minder geschikt voor consumptie.<br />

Bovendien zijn ze allergeenproducerend. Broodkevers kunnen in broodkastjes via de levensmiddelen<br />

micro-organismen overbrengen op de mens, gif plaatsen is logischerwijs niet op deze plekken<br />

mogelijk dus bestrijding is moeilijk.<br />

In veel gevallen kan de huisarts de problemen goed handhaven, en de GGD verricht bron en<br />

contactonderzoek. Dit gaat op basis van protocollen verstrekt door de LCI. De GGD speelt een<br />

centrale rol.<br />

Het aantal plaagdieren in de leefomgeving neemt toe. Dit omdat steeds meer mensen het als<br />

onderdeel van de natuur beschouwen en ze niet bestrijden. De bestrijdingsmiddelen wetgeving is<br />

bovendien strenger, dus het arsenaal aan mogelijkheden neemt af. Belangrijk zou zijn een betere<br />

woonventilatie, maar isolatie staat bij de meeste energiebedrijven juist op de voorgrond.<br />

Hoe te handelen bij vaststelling van zoönosen<br />

66


We hebben hierbij te maken met 2 invalshoeken, veterinair en humaan. De VWA staat aan de zijlijn<br />

van de gehele voedselketen, dus zowel veterinair als humaan. Voor de humane zijde geldt als extra<br />

de Keuringsdienst van Waren. Een tweede veterinair gerichte organisatie is de RVV, ook onder<br />

toezicht van de VWA. Alles staat onder ministriële verantwoordelijkheid van het LNV. De VWA kan<br />

waarschuwen, boetes opleggen of erkenningen intrekken / niet verlenen.<br />

Aan de VWA geldt ook een meldingsplicht voor bepaalde ziekten. Bij lijst A ziekten is acuut ingrijpen<br />

vereist, lijst B ingrijpen uiteindelijk nodig. Uitbreiding van de aangifteplichtige ziekten zal<br />

onderinvloed van Brussel de komende jaren verder uitbreiden. Of iets wel of niet aangifteplichtig is,<br />

heeft te maken met de diergezondheid. Wel meldt de VWA het aan de GGD en zo wordt ook de<br />

menselijke gezondheid bewaakt. De VWA is gemachtigd maatregelen uit te voeren, sommigen van<br />

deze zoals het sluiten van wegen wordt door de gemeente bepaald. Ondanks veel protocollen zijn<br />

behandelaars bij nieuwe problemen vaak nog onvoorbereid. Vaak ontbreekt een schakel tussen<br />

humaan, veterinair, wetenschap en beleid. De IZA moet hier verandering in brengen.<br />

Voor de bewaking van infectieziekten bestaat er aan humane zijde ook nog het LCI, waarbij na de<br />

nieuwe infectieziektenwet ook een ledingsplicht geldt, opgedeeld in categorie A tot C. de GGD<br />

beoordeelt de zaak na melding, en alle meldingen worden aan de Inspectiedinest voor de<br />

Gezondheidszorg gemeld. Het systeem is ISIS gedoopt.<br />

Een probleem hiermee is dat behandelaars het schraal gesteld vinden met de privacy van mensen.<br />

Ook komen nieuwe ziekten niet in het systeem voor. De wet kan gelukkig snel verandert als daarom<br />

gevraagd wordt en ziekten kunnen snel in categorie A komen. Bestrijders blijven echter liever zien<br />

dat alle afwijkende gevallen direct worden gemeld. Zeker nu grotere gevaren van zeldzame<br />

aandoeningen lijken te komen. Een actieve melding vraagt echter om een beschikbare arts bij de<br />

GGD, iets dat niet het geval is.<br />

Omdat de microbiologische technieken goed zijn, zouden arts-microbiologen een sleutelpositie in<br />

moeten nemen. Het LCI heeft al een emailsysteem voor artsen die meldingen doorgeeft, maar veel<br />

huisartsen zijn voor dit systeem nog onvoldoende geautomatiseerd.<br />

Slotbeschouwing<br />

Problemen met zoönosen nemen toe door rijkdom. Hierdoor neemt de lust naar exotische dieren en<br />

eten toe, en ook reizen mensen steeds meer. Vervuiling van het milieu blijkt ook een rol te spelen.<br />

Door ontbossing neemt intensiever mens dier contact toe. Door urbanisatie en reisgedrag neemt de<br />

populatiedichtheid toe. Ook is er sprake geweest van een seksuele revolutie en een toename in IV<br />

drugsgebruik. Eetgewoonten zijn tot slot veranderd.<br />

We zijn bijvoorbeeld gestopt met de pokkenvaccinatie, waarin een gevaar schuilt.<br />

Dieren hebben eveneens een andere leefomgeving gekregen, denk aan biologische houderijen.<br />

Vergeet niet dat dieren ook ziek kunnen worden van mensen en van elkaar tussen diersoorten.<br />

Van een aantal problemen weten we nog onvoldoende voor lange termijn uitspraken, bijvoorbeeld<br />

prionziekten.<br />

Goede voorlichting is nodig om problemen te voorkomen of te beperken. Concluderend kan worden<br />

gezegd dat de toename van infecties komt door een gecompliceerde mix tussen sociale, ecologische<br />

en technologische veranderingen. Ook virale mutaties spelen een belangrijke rol. Een continue<br />

aandacht op grotere schaal is nodig. Uitgebreide netwerken voor diagnostiek en surveillance moeten<br />

op gezet en alleen hiermee kunnen we proberen de problemen steeds één stap voor te blijven.<br />

Artikel 10.1: code voor kinderboerderijen<br />

Juist omdat er op kinderboerderijen veel YOPI’s komen en de aantallen kunnen oplopen tot 15-20<br />

miljoen bezoekers per jaar is het van belang om hygiënemaatregelen te nemen. Deze kunnen<br />

gedefinieerd worden als maatregelen die de infectiedruk verminderen. Dieren kunnen kiemen bij<br />

zich dragen zonder zelf ziek te zijn, en via direct of indirect contact overdragen op de mens. Er is een<br />

hygiënecode opgesteld die nageleefd zou moeten worden maar vooralsnog geen wettelijke basis<br />

heeft. Navolging is dus in principe vrijwillig.<br />

67


Er komen een groot aantal ziektekiemen op de kinderboerderij voor. De belangrijkste zijn Salmonella,<br />

E. Coli, campylobacter, coxiella, cryptosporidium en huidschimmels. Het risico voor de<br />

volksgezondheid wordt overigens vooral door Salmonella, E. Coli en campylobacter geleverd.<br />

• Salmonella / Campylobacter: veel diersoorten en vooral herkauwers kunnen deze bacterie<br />

meedragen, zonder zelf ziek te zijn. Ze scheiden de bacterie uit met de mest, dat besmettelijk is<br />

voor de mens. Contact met dieren, mest of indirect contact leidt tot infectie en uit zich in hevige<br />

diarree, buikkrampen en koorts.<br />

• E.coli O157: vooral bij herkauwers, dieren zijn niet ziek, uitscheiding in de mest. Het kan lange<br />

tijd in bijvoorbeeld de wei overleven en dus contact met grond of aarde zorgt voor overdracht. Er<br />

treedt waterige diarree op met koorts, en soms bij kinderen HUS.<br />

• CoxiellaBurnetti, Q-koorts: veel dieren, teken en bloedzuigende insecten zijn drager,<br />

belangrijkste runderen, schapen en geiten. Dieren zijn niet ziek maar kunnen aborteren. Bacterie<br />

wordt uitgescheden in abortusmateriaal, melk, speeksel, traanvocht en mest en kan door direct<br />

contact met dit materiaal worden overgedragen. Dit kan leiden tot griepachtige verschijnselen,<br />

maar ook heftige hoofdpijn en koorts.<br />

• Cryptosporidium: een parasiet bij herkauwers zonder ziekte, vooral lammeren en kalveren. Bij<br />

kinderen kan de infectie ernstig verlopen, bij volwassenen vaak mild, met hevige buikkrampen en<br />

diarree.<br />

• Huidschimmels (dermatofyten): dieren zijn vaak drager zonder verschijnselen, en contact met<br />

sporen op huid en haar geeft besmetting. De sporen komen de huid binnen via wondjes of<br />

sneetjes en geven jeuk, roodheid en haaruitval.<br />

• Chlamydophilapsittaci: vooral bij kromsnavels maar ook andere vogelsoorten. Dieren zijn wel<br />

ziek maar weinig specifieke symptomen. Uitscheiding door neus- en ooguitvloeiing en de mest,<br />

door verdamping kunnen hieruit aërosolen ontstaan. Besmetting door het inademen hiervan.<br />

• Clamydophila abortus: bij schapen en geiten een veroorzaker van abortus, en ook bij de mens<br />

kan het dit veroorzaken. Overdracht door water, stro en aërosolen. Het agens wordt<br />

uitgescheiden in melk en abortusmateriaal.<br />

• Pasteurella: komt voor in de bek en neus van dieren en uit zich dan in luchtweginfecties,<br />

oorontsteking, abcessen, de laatste twee alleen bij het konijn. Mensen raken besmet als pus,<br />

uitvloeiing of speeksel in wondjes en sneetjes terecht komt.<br />

• Staphylococcus: alle dieren zijn drager en besmetting via direct of indirect contact en dan door<br />

huidwondjes. Ook bij krabben en bijten hieraan denken.<br />

• Ecchthyma: een virus infectie bij schapen en geiten, jonge dieren, die korsten krijgen op mond,<br />

neus en lippen. Overdracht door de korsten, direct contact, open wondjes en de oppervlakten<br />

waaraan de dieren zich schuren.<br />

• Toxoplasmose: al genoeg gezien<br />

• Melkerskoorts, LeptospiraHardjo: bij runderen die zelf niet ziek zijn, bacterie uitgescheiden met<br />

de urine. Contact met urine of verontreinigde aarde en modder is besmetting, de bacterie dringt<br />

via wondjes en slijmvliezen binnen. Ook drinken van ongepasteuriseerde melk hiermee<br />

geassocieerd, en geeft een ernstig ziektebeeld met spierpijn, buikpijn, lever- en nierstoornissen.<br />

• Yersiniaenterocolitica: komt voor bij varkens, uitgescheden met de mest, vooral kleine kinderen<br />

koorts, buikpijn en diarree.<br />

• Hepatitis E: een virusinfectie bij varkens en uitgescheden via de mest. Kan bij YOPI’s leiden tot<br />

infectie en zwangere bezoekers ontraden contact met varkens te hebben.<br />

De verder opgenoemde maatregelen spreken heel erg voor zich en zijn zo gevoelsmatig dus een<br />

korte opsomming:<br />

Dieren alleen aankopen van vrije bedrijven, certificering instand houden, Eigen Verklaring goed<br />

doornemen, zo min mogelijk verschillende herkomsten van dieren, dieren 2-6 weken in quarantaine.<br />

Zieke dieren afzonderen, verzorging van dieren in quarantaine scheiden van gezonde dieren of goede<br />

maatregelen nemen. Bij geboorte bezoekers niet te dicht bij, bij abortus strikte afzondering, sectie op<br />

68


vrucht aan te raden, bloedonderzoek op abortus bang bij runderen verplicht. Dode dieren netjes<br />

afvoeren. Preventie van ziekte bij dieren. Dieren schoon houden. Logboek van alle diergegevens bij<br />

houden. Mesthoop goed schoonhouden. Stallen en materiaal regelmatig reinigen. Goed opruim- en<br />

afvalbeleid. Voorkomen van plaagdieren. Goede voeropslag. Vuile en schone weg aanhouden.<br />

Informatiebord voor bezoekers met tekst van VWA. Schoenenborstel voor bezoekers. Speciaal beleid<br />

voor zwangere vrouwen. Handwas faciliteiten. Hygiëne voor medewerkers. Bij en krabincidenten<br />

verzorgen met Betadine en pleister, eventueel huisarts. Op informatie bord over waarom en hoe te<br />

bestrijden.<br />

Werkcollege 10: agrotoerisme<br />

Agrotoerisme zijn alle vormen van recreatie en toerisme op functionerende boerderijen.<br />

Casus 1: de risico op zoönotische transmissie verminderen op een nieuwe kinderboerderij.<br />

Op kinderboerderijen komen vooralYOPI’s en dat zijn er miljoenen per jaar. Er moet een goede<br />

mogelijkheid zijn om handen te wassen en een aparte eet/drink mogelijkheid voor de bezoekers, los<br />

van de dieren. De dieren mogen niet gevoerd worden. Er moeten duidelijke borden staan bij de<br />

ingang van de boerderij, met voorkeur ook uitgebeeld in iconen voor de kleine kinderen. Het<br />

personeel moet in een afgesloten kantine eten. Er moet een quarantaine mogelijkheid zijn voor zieke<br />

en nieuwe dieren zijn (liefst een scheur en weilanden). Schoenborstels zijn belangrijk bij het verlaten<br />

van de kinderboerderij.Eventueel mensen blauwe overschoentjes aanbieden Er moet een schone<br />

route en een vieze route zijn, afhankelijk van de eetplekken etc. De stallen moeten zoveel mogelijk ’s<br />

ochtends schoon gemaakt worden, of de hele dag eruit halen. Vaak is deze mest niet gescheiden van<br />

de bezoekers, maar dit zou wel moeten. Dit moet zo zijn dat de routes van mest en bezoekers elkaar<br />

niet kruisen. Kadavers moeten goed geruimd worden en weg van de bezoekers.<br />

Fysieke risico’s zoals trap en bijt-incidenten moeten ook voorkomen worden.<br />

De kinderboerderij moet goed schoongehouden worden, met reinigingsmiddelen. Deze middelen<br />

moeten overigens weer van de kinderen weggehouden worden.<br />

Voor kinderboerderijen is tegenwoordig een certificering, waarbij er aan een groot aantal punten<br />

moet worden voldaan. Deze normen worden echter door de dierenarts van de kinderboerderij zelf<br />

nagelopen, waardoor dit eige<strong>nl</strong>ijk niet heel betrouwbaar is. De Hygiënecode is opgesteld in<br />

samenwerking met de VWA.<br />

Casus 2; een melkveehouder wil als nevenactiviteit een zorgboerderij worden voor verstandelijk<br />

gehandicapten. Welke aanpassingen zijn nodig?<br />

In principe zijn deze mensen geen YOPI’s maar dienen op verstandelijk niveau wel als kinderen<br />

beschouwd worden. Hier moet het risico aangepast worden het YOPI’s zijn. Handen wassen, laarzen,<br />

bedrijfskleding, hygiëne sluis etc. Om te zorgen dat hieraan wordt voldaan kan er gedacht worden<br />

aan fysieke barrières, kleurcodes of iconen zodat de gehandicapten het zelf ook begrijpen. Van<br />

belang is een groot aantal begeleiders, maximaal 4 gehandicapten op één begeleider.<br />

Andere risico’s die bij deze groep meer een rol spelen zijn is het gedrag van deze mensen. Er moet bij<br />

diercontact goed opgelet worden, bijvoorbeeld het laten schrikken van de dieren die tot ongelukken<br />

kunnen leiden. Stress moet voor alle partijen vermeden. Ook de instructie voor de begeleider moet<br />

van hoog niveau zijn.<br />

Gehandicapte kinderen moeten ook geweerd worden van fysieke barrières voor de koeien zoals<br />

schrikdraad. Ook moet op andere risico’s gelet worden, zoals de melkput, de tractor, andere<br />

machines etc. Dit zijn fysieke gevaren. Ook hier gelden chemische gevaren net zo goed.<br />

Casus 3: een agrotoerismebedrijf verkoopt eigengemaakte producten zoals honing, roomijs en<br />

pannekoeken in het bijgelegen theehuis. Er moet een risicoanalyse gemaakt worden.<br />

De risico’s die je hierbij tegenkomt kunnen opgesplitst in de voedingssoorten. In honing kan<br />

clostridiumbotulinum zitten. Roomijs kan indien gemaakt door rauwe melk moet je denken aan<br />

allerlei ziektekiemen maar ook bijvoorbeeld antibioticum residuen. De pannenkoeken worden in het<br />

69


theehuis gegeten dat goed afgescheiden moet zijn van de boerderij, bijvoorbeeld door een<br />

hygiënesluis. In de keuken moet hygiënisch gewerkt worden. De boer is ook restauranthouder dus<br />

zou eige<strong>nl</strong>ijk voor beiden een vergunning moeten hebben en verstand van zaken. Je valt hiermee<br />

binnen de Keuringsdienst van Waren en de HACCP en alle andere regels die hierbij horen. De melk<br />

zou gepasteuriseerd moeten worden, bij wijze van wet. Wanneer je hiervan afwijkt heb je aparte<br />

HACCP regels.<br />

De dieren kunnen bovendien op de boerderij natuurlijk ook allerlei ziektekiemen hebben en voor<br />

fysieke schade zorgen. Parasieten kunnen opgelopen worden. De risico’s voor medewerkers zijn in<br />

principe hetzelfde, maar nemen mogelijk door intensief contact toe. In de stallen is goed toezicht<br />

nodig.<br />

Practicumweek:<br />

De VWA heeft als taak om hygiënecontroles uit te voeren, onderzoek naar contaminanten te doen en<br />

onderzoek en advies te geven bij uitbraken van voedsel gerelateerde ziektes.<br />

Bacteriewijzer voedingscentrum:<br />

• Bacillus cereus: komt voor in rijstgerechten die te lang en niet koud bewaard zijn, geeft braken<br />

binnen enkele uren en voorkomen door restjes snel af te koelen. Dit heet ook wel de acute<br />

vorm.Verder kennen we ook een milde vorm die in alle etensresten kunnen zitten en tot diarree<br />

na een halve dag leidt. Deze voorkom je overigens ook door snel afkoelen van restjes.<br />

• Campylobacter jejuni: vinden we in rauwe kip en ander gevogelte en rauwe melk, geeft diarree<br />

na 2-7 dagen maar kan incidenteel ook tot het Guillain-Barré syndroom zorgen. Het is belangrijk<br />

om zaken goed te verhitten en kruiscontaminatie te voorkomen.<br />

• Clostridiumbotulinum: het komt voor in zelf ingemaakt groenten en vlees, knoflook in olie is ook<br />

een beruchte, evenals honing voor kinderen tot 1 jaar. Het geeft een aantasting van het<br />

zenuwstelsel, kan in zeldzame gevallen binnen 2 uur – 8 dagen dodelijk aflopen. Infantiel<br />

Botulisme zien we bij kinderen tot 1 jaar. Voorkomen is het niet thuis inmaken van vlees en<br />

groenten, geen bolle blikken consumeren en kinderen tot 1 jaar geen honing geven.<br />

• Clostridiumperfringens: vinden we in vlees en vleesproducten en leidt tot diarree na een halve<br />

dag. Koel houden en gaar maken zijn goede preventies.<br />

• E. ColiO157: vinden we in rauw vlees en rauwe melk, en leidt tot overgeven, bloederige diarree<br />

en HUS bij kinderen. Preventief kun je; handen wassen na aanraken van rauw vlees, melk koken<br />

en kruisbesmetting voorkomen. Gevaar voor ouderen en kinderen het grootst.<br />

• Listeria monocytogenes: vinden we in rauwe groenten, rauw vlees, rauwmelkse kaas en gas / of<br />

vaccuümverpakte producten. Het leidt na 1 tot enkele dagen tot diarree maar kan bij zwangere<br />

vrouwen schade geven aan het ongeboren kind. Preventie is het goed koelen en verhitten.<br />

Listeria kan overigens in de koelkast overleven.<br />

• Salmonella; vinden we in rauw vlees en rauwe eieren en leidt na 6 uur tot 3 dagen tot diarree en<br />

eventueel complicaties zoals gewrichtsontstekingen. Handen wassen na aanraken<br />

risicoproducten, kruisbesmetting voorkomen, gaar maken en pasteuriseren zijn preventieve<br />

mogelijkheden.<br />

• Staphylococcus aureus: 50% van de mensen heeft deze bacterie in de keel of op de handen en<br />

kan zo op eten terecht komen, het leidt na enkele uren tot braken en soms diarree. Handen<br />

wassen, goede hygiëne en koelen zijn van belang.<br />

• Schimmels:vinden we op de drogere producten zoals jam, kaas, granen, peulvruchten en noten<br />

en kan buikklachten geven. Sommige schimmels verhogen het risico op kanker. Beschimmeld<br />

eten moet weggegooid worden, en alleen bij harde kaas kun je volstaan met het wegsnijden<br />

ervan.<br />

Om een schatting te maken van het aantal bacteriën in een voedingsmiddel kun je een kolonietelling<br />

uitvoeren op agarplaten. Vloeistoffen kunnen direct aangebracht, vast voedsel moet gesuspendeerd<br />

worden in BPW. Omdat de verdeling in deze laatste niet homogeen is, wordt als regel 25 gram<br />

70


monster met 225 ml BPW gesuspendeerd worden en is dus al een 10 -1 verdunning. Om goed te<br />

kunnen tellen moet je 25-250 kolonies op een plaat hebben en anders verder verdunnen, met<br />

fysiologische zoutoplossing PFZ.<br />

Wanneer je juist heel weinig bacteriën verwacht kun je ook de bacteriën ophopen door ze overnacht<br />

te bebroeden en daarna pas uit te strijken.<br />

• Kiemen waar een verdunning nodig is: bacillus cereus, enterococcen, enterobacteriaceae, gisten<br />

en schimmels, pseudomonas, staphylococcen.<br />

• Kiemen waar een ophoping voor nodig is: campylobacter (anaeroob), e. coli, listeria, salmonella<br />

Over het algemeen moeten kiemen waar je weinig van nodig hebt om ziek te worden, worden<br />

opgehoopt voor aantoning en zijn vaak voedselinfecties. Verdunningen gaan vaak gepaard met<br />

voedselintoxicaties.<br />

Wanneer je naar de keukenhygiëne kijkt dan gebruik je Agarplaatjes om een oppervlak te testen. In<br />

principe horen hier geen enterobacteriaceae te groeien, en goed is voor de aerobe bacteriën minder<br />

dan 10 kolonies. Wanneer je zwaar besmette oppervlakten hebt, of moeilijk bereikbaar dan neem je<br />

een Swab.<br />

Wanneer je onderzoek doet op antibioticaresiduen wordt vrijwel altijd eerst gebruik gemaakt van<br />

een zeer gevoelige bacterie, die bij aanwezigheid van een residu direct in de groei wordt geremd. De<br />

residuen worden dan niet zelf aangetoond, maar de werking hiervan = screenings – of ziftmethode.<br />

Hiervan wordt in de eerste plaats ook door het nationale residu plan gebruik van gemaakt,<br />

steekproefsgewijs. Ook de Nederlandse Niertest en de 4 platentest maken hier met de bacterie<br />

bacillus subtilis gebruik van. Het materiaal is het nierbekkenvocht waar de residuconcentratie<br />

waarschij<strong>nl</strong>ijk erg hoog is.<br />

Een delvotestis specifiek voor het onderzoek in melkmonsters, en deze is gebruikt voor de<br />

ontwikkeling van de Premitestvoor vlees. Het detectieprincipe is anders dan hierboven beschreven,<br />

waarbij niet wordt gekeken naar een groeiremzone, maar naar een kleuromslag. Het is wel een<br />

microbiële groei-inhibitie test waarbij gebruik wordt gemaakt van de bacterie bacillus<br />

stearothermophilus, die ook optimaal bij 64,5 graden groeit. De bacterie vormt zuren die opgepikt<br />

worden door een indicator, geen AB is wel een kleuromslag door de levende bacterie. De Premitest<br />

kan ook gebruikt worden voor urine, ei en vis. De testen geven weinig prijs over de identiteit van het<br />

AB of een eventueel combinatiepreparaat.<br />

Oplossing hiervoor is een PABA-test voor sulfonamiden of een bèta lactamase test voor penicilline.<br />

71


• Premitest: vlees of eimonster wordt opgevangen en met een microbiologische groeiremming<br />

assay onderzocht op AB. Een kleuromslag geeft een positief resultaat voor AB.<br />

• Delvotest: lijkt op premitest maar ontwikkeld voor melk, de test is gevoeliger dan de Premitest<br />

door de strengere MRL op melk. Uitslag is ook hier positief bij kleuromslag.<br />

• Receptortest voor bèta-lactam (penicilline) in melk: de gebruikte receptor is normaal het<br />

aangrijppunt van AB in de bacterie, nu als analytisch instrument, een duidelijke testzone<br />

betekent afwezigheid van lactamverbinding.<br />

• Dunne laag chromatografie voor sulfonamiden in ei, melk, vlees en kaas: toont met<br />

chromatografie de sulfonamiden aan.<br />

• Hoge druk vloeistof chromotografie voor tetracyclines in ei, melk, vlees en kaas.<br />

1. Wat verstaan we onder antibioticaresiduen en in welke hoeveelheden moet je denken als je<br />

deze wilt meten in een voedingsmiddel (indicatie)?<br />

Antibiotica als vervuiling van het voedsel noemen we residuen, dit omdat het in principe bewust aan<br />

de voedingsstof is toegevoegd en niet een vervuiling per ongeluk is. Dit houdt in dat het tijdens het<br />

leven van het dier, aan het dier is toegevoegd, en zodanig in het vlees of andere producten van het<br />

dier terecht is gekomen. Hierbij moet je dus ook denken aan melk en eieren. Het antibioticum wordt<br />

toegediend ter bestrijding van een ziekte bij het dier, of ter bevordering van de groei van het dier.<br />

Echter de laatste groep zijn alleen toegestaan als ze niet worden opgenomen door de darm, en dus<br />

niet in het weefsel van het dier terecht komen. Daarom zul je deze ook niet als residu in<br />

voedingsmiddelen aantreffen en kijken we slechts naar de eerste groep. Deze tweede groep kan<br />

naast orale toediening ook worden ingespoten. Op die wijze kan de concentratie van het<br />

antibioticum op de spuitplek onverwacht zeer hoog zijn.<br />

Men kan aannemen dat door de eliminatie van het antibioticum er uiteindelijk een concentratie<br />

overblijft die geen gevaar meer vormt voor de mens, maximale residu limiet (MRL). Deze<br />

vastgestelde hoeveelheid bedraagt in de orde van grootte van microgrammen per kg vlees. Een mens<br />

kan grammen per dag hebben, dus het gevaar is zeer minimaal.<br />

2. Wat is een screeningsmethode en waarom wordt deze toegepast binnen het onderzoek naar<br />

antibiotica residuen?<br />

Een screeningsmethode is een snelle, relatief goedkope en globale veldmethode welke wordt<br />

gebruikt voor het testen van een product op een specifieke substantie. De methode moet voldoende<br />

selectief en sensitief zijn om een semi-kwantitatieve detectie van het betreffende residu inhoud in<br />

verhouding tot het toegestane maximum limiet te bepalen. Een blootstelling aan sub-therapeutische<br />

antimicrobiële concentraties kan leiden tot de ontwikkeling van antibiotica-resistentebacteria.<br />

Daarnaast kunnen bepaalde antibiotica na menselijke consumptie, zelfs in zeer lage concentraties,<br />

allergieën veroorzaken (geldt m.n. voor penicillines). Ook hebben antibiotica in zeer beperkte mate<br />

een directe toxiciteit en kunnen antibiotica residuen de groei van melkzuurbacteriën (deze hebben<br />

een essentiële fermentatierol) geheel of gedeeltelijk remmen. Wat tot fermentatie problemen kan<br />

leiden. Dit zijn allemaal redenen waarom men een screeningsmethode gebruikt binnen onderzoek<br />

naar antibiotica residuen.<br />

Vraag 3. Wat zijn de voor- en nadelen van microbiologische, immunochemische en chemische<br />

testen om antibiotica residuen aan te tonen? En met welke testen?<br />

Microbiologisch<br />

- voordelen: screening op residuen van infectiewerende stoffen als antibiotica en<br />

chemotherapeutica.<br />

Meerdere groepen tegelijkertijd opstoren (breedspectrum) en gebaseerd op de remming of inhibitie<br />

van de groei van micro-organismen.<br />

- nadelen: verstoord door niet-specifieke antibacteriële factoren en geven weinig of geen informatie<br />

over de identiteit en/of de concentratie van de bacteriegroeiremmende stof.<br />

Testgevoelighied niet steeds in de buurt van de norm en bepaalde verbindingen zijn weinig gevoelig<br />

of geheel niet opspoorbaar.<br />

72


Receptortesten kunnen worden ingezet wanneer een testresultaat, zoals bij een ingangscontrole, in<br />

een paar minuten wordt verwacht. Deze testen zijn groepsspecifiek en eenvoudig. Gelijktijdige<br />

screening van verschillende antibioticafamilies is ook mogelijk.<br />

Immunologisch<br />

- voordelen: er kan zeer specifiek één enkel analyt of een groep verwante analyten worden<br />

gedetecteerd. De bepaling kan worden toegepast in verschillendemontertype met een zeer goede<br />

testgevoeligheid.<br />

- nadelen: kunnen worden verstoord door niet-specifieke binding, wat kan leiden tot valspositiviteit.<br />

Een veel langere analyseduur en daarom alleen gebruikt wanneer deze minder kritisch is.<br />

Chemisch<br />

- voordelen: zeer geavanceerd en nauwkeurig. Immunochemische en microbiologische testen<br />

worden opgevolgd door een chemische test. Wanneer deze niet bevestigend is wordt het monster<br />

als ‘vals-verdacht’ beschouwd.<br />

Na nog verder onderzoek moet het mogelijk zijn om in relatief korte tijd een zo breed mogeljik beeld<br />

te krijgen van residuen van dierbehandelingsmiddelen in bepaalde monsters.<br />

- nadelen: wanneer de structuur in het monster slechts een beetje verschilt van de stof waarna je op<br />

zoekt bent, vindt je de structuur niet. Er is dus veel kans op een vals-negatieve uitslag.<br />

Vraag 4: Welke stappen zijn er te onderscheiden bij een chemische test om te komen van een<br />

monster tot een analyse resultaat?<br />

Een monster is in de chemie een vloeistof, een vaste stof of een gas dat onderzocht dient te worden<br />

op de aan- of afwezigheid van bepaalde bestanddelen.<br />

Een te onderzoeken monster kan bestaan uit de meest uitee<strong>nl</strong>opende stoffen, van chemische<br />

substanties tot voedingsmiddelen, van olie en verf tot frisdrank.<br />

Voor een chemische analyse dient een monster eerst geprepareerd te worden om de concentratie te<br />

bepalen. De wijze van prepareren hangt af van onder andere de aggregatietoestand en de<br />

oplosbaarheid. Een monster wordt meestal opgelost in bijvoorbeeld water of oplosmiddelen als<br />

methanol. Vaste stoffen worden in de regel eerst verpulverd of vermalen met bijvoorbeeld een vijzel<br />

of een molen. Het monster wordt vaak verhit om de oplosbaarheid te verhogen, of verast in een<br />

(moffel)oven. Hierbij wordt het monster tot as verhit, terwijl de te onderzoeken stof(fen) aanwezig<br />

blijft, een goed voorbeeld hiervan is asbest. Er zijn echter ook stoffen die bij een verhoogde<br />

temperatuur afbreken, waardoor ze niet verhit kunnen worden.<br />

Vaste stoffen die in een vloeistof zitten kunnen worden gefiltreerd, door ze langs een filter te leiden<br />

met een poriegrootte die kleiner is dan de te onderzoeken deeltjes, waarna deze als substraat<br />

achterblijven en kunnen worden gedroogd en onderzocht of worden opgelost voor verdere analyse.<br />

Vloeibare monsters kunnen worden gekookt waardoor er een reactie in de vloeistof plaatsvindt<br />

waarbij het te bepalen bestandsdeel vrijkomt. Een andere methode is het toevoegen van een<br />

chemische stof zodat deze reageert met het bestandsdeel dat onderzocht dient te worden. Hierdoor<br />

wordt het bestandsdeel gebonden met of juist gescheiden van een andere stof. Bij indampen wordt<br />

een vloeistof verhit zodat de te onderzoeken bestanddelen als substraat achterblijven. Zowel bij het<br />

koken, chemische bewerking of indampen wordt het substraat naderhand vaak opgelost in een<br />

oplosmiddel voor verdere analyse.<br />

Gasmonsters kunnen zowel direct worden gea<strong>nl</strong>yseerd als bewerkt worden een analyse uit te<br />

voeren. Dit kan bijvoorbeeld door het gas op te lossen in een oplosmiddel, zoals gebeurt bij<br />

gaschromatografie.<br />

5. Een stap in de monstervoorbewerking in de gebruikte testen is de extractiestap, waarbij een<br />

vloeistof wordt toegevoegd. Welke eigenschappen moet deze vloeistof hebben?<br />

Om een antibiotica residu onderzoek te kunnen uitvoeren, moet men eerst een vloeibaar monster<br />

verkrijgen, waar de antibiotica in terecht komen. Bij een vast monster, zoals vlees, moet dus eerst<br />

een extractiestap worden uitgevoerd voor het met behulp van de Premi®test kan worden<br />

beoordeeld. Het is dus van belang dat de vloeistof die wordt toegevoegd een hogere osmotische<br />

waarde heeft dan die van de vloeistof die we willen extraheren, en dat deze derhalve de vloeistof uit<br />

het vlees zal aantrekken. Er moet een oplosmiddel aanwezig zijn, zoals methanol, om de antibiotica<br />

73


in de vloeistof op te kunnen nemen. Aan de extractievloeistof kan ook bijvoorbeeld EDTA toegevoegd<br />

worden, hetgeen de efficiëntie van de extractie vergroot: dit omdat EDTA de metaalionen bindt, die<br />

normaliter de extractie kunnen hinderen.<br />

6. Waar moet je allemaal rekening mee houden voordat je een verantwoorde uitspraak kunt doen<br />

over de aanwezigheid van een residu van antibiotica in een monster? Denk aan de eisen. Waarom<br />

gebruik je een positieve en een negatieve controle?<br />

Er moet rekening gehouden worden met de test: die zou idealiter betrouwbaar en nauwkeurig zijn en<br />

natuurlijk goed functioneren.<br />

Daarnaast moet er rekening gehouden worden met de sensitiviteit en de specificiteit van de test: wat<br />

is de kans op vals-positieven en vals-negatieven. Een hoge sensitiviteit is van belang omdat je zeker<br />

wilt zijn dat er geen vlees wordt doorgelaten wat toch residuen bevat (de vals-negatieven).<br />

Ook moet er een bevestigingsonderzoek uitgevoerd zijn: zo kan er meer gezegd worden over welk<br />

antibioticum het is en niet alleen of er iets in zit (wat bij bijv. deDelvotest® gebeurt) en ook in welke<br />

concentratie. Dat is belangrijk voor de MRL.<br />

Tenslotte is het weefsel wat gebruikt is ook belangrijk: er zijn verschillende MRLs voor verschillende<br />

weefsels, vooral bij de tetracyclinen.<br />

Men gebruikt een positieve en negatieve controle, omdat je zo zeker weet dat de test werkt: als één<br />

van de twee het niet doet, weet je dus dat de test onbruikbaar is. Dit geeft dus een extra<br />

betrouwbaarheid voor je uitslag.<br />

7. Wat is de relatie tussen het aantonen van een antibioticumresidu in een product en de<br />

volksgezondheid?<br />

De hoeveelheid antibioticaresiduen in producten moet gelijk of lager zijn aan de MRL (maximale<br />

residu limiet). Wanneer er meer residuen aanwezig zijn dan de MRL wordt het product uit de<br />

productie gehaald. Boeren kunnen vervolgens een vrij hoge boete krijgen voor het leveren van<br />

producten met te hoge antibioticaresiduen. Dit wordt allemaal gecontroleerd door de VWA.<br />

Antibioticaresiduen in melk/vlees hebben diverse gevolgen op mensen:<br />

1. Allergieën voor antibiotica: dit geldt vooral voor penicillines.<br />

2. Ontwikkeling van resistente bacteriën.<br />

3. Directe toxiciteit: vooral bij chloramphenicol, dit leidt tot aplastische anemie.<br />

Chloramphenicol mag dan ook niet meer gebruikt worden bij voedselproducerende dieren.<br />

8. Zoek in de media naar resultaten van residu onderzoek van antibiotica en voedingsmiddelen.<br />

Denk je dat door deze gevonden resultaten kan worden gesteld dat het gebruik van antibiotica<br />

moet worden verminderd?<br />

Uit de laatste alinea blijkt dat er geen noodzaak is om het antibioticagebruik te verminderen. Ook al<br />

zouden we het liefst helemaal geen antibioticaresiduen meer in ons vlees hebben, dit lijkt ons<br />

praktisch gezien onmogelijk. In de veehouderij is het soms noodzakelijk dat antibiotica wordt<br />

gebruikt, en het kan altijd voorkomen dat een foutje wordt gemaakt waardoor er toch antibiotica in<br />

het vlees terecht komt. Uit het bovenstaande onderzoek blijkt dat dit maar zelden voorkomt, en met<br />

het oog op antibioticaresiduen lijkt het ons daarom niet nodig om het antibioticagebruik nog meer te<br />

ontmoedigen.<br />

74

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!