CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven
CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven
Katholieke Universiteit te Leuven Faculteit der Geneeskunde CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE Prof. Dr. M. Gewillig 2004
- Page 2 and 3: Hoofdstuk I - HEMODYNAMISCHE BEGRIP
- Page 4 and 5: Vooral bij kinderen wordt het hartd
- Page 6 and 7: 1.3 Pulmonaal vasculaire weerstand
- Page 8 and 9: position, wigdruk). De wiggedruk, o
- Page 10 and 11: Hoofdstuk III - ETIOLOGIE VAN CONGE
- Page 12 and 13: hypo- tot aplasie duim & radius, tr
- Page 14 and 15: Hoofdstuk IV - SEQUENTIELE ANALYSE
- Page 16 and 17: Hoofdstuk V - KLINISCHE PROBLEMEN 5
- Page 18 and 19: geboorte verdwijnt evenwel de place
- Page 20 and 21: • mixing van long- en lichaamsdeb
- Page 22 and 23: In elk van deze situaties zal in af
- Page 24 and 25: dystrofie: door de hartsdecompensat
- Page 26 and 27: endogeen: cave manipulatie - stimul
- Page 28 and 29: Bijzonderste kenmerk hier is de hog
- Page 30 and 31: kan de behandeling uitgesteld worde
- Page 32 and 33: BEHANDELING • levenslang profylax
- Page 34 and 35: • Inspectie : hoge a-toppen in ha
- Page 36 and 37: 6.4 ZIEKTE VAN EBSTEIN Zeer zeldzaa
- Page 38 and 39: 6.5 ATRIUM SEPTUM DEFECT ASD Bij gr
- Page 40 and 41: E.C.G. • QRS-as : • rechter as-
- Page 42 and 43: progressieve sub-AS, progressieve A
- Page 44 and 45: ontwikkeling van PHT: klinisch mind
- Page 46 and 47: 6.7 ATRIOVENTRICULAIR SEPTUMDEFECT
- Page 48 and 49: RONTGEN • aorta-pulmonaal venster
- Page 50 and 51: 6.9 TETRALOGIE VAN FALLOT TF Bij sc
Katholieke Universiteit te <strong>Leuven</strong><br />
Faculteit der Geneeskunde<br />
<strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> <strong>EN</strong> <strong>PEDIATRISCHE</strong><br />
<strong>CARDIOLOGIE</strong><br />
Prof. Dr. M. Gewillig<br />
2004
Hoofdstuk I - HEMODYNAMISCHE BEGRIPP<strong>EN</strong>........................................................................... 3<br />
1.1 Hartdebiet of hartminuutvolume ............................................................................................. 4<br />
1.2 Drukken .................................................................................................................................. 4<br />
1.3 Pulmonaal vasculaire weerstand PVR ................................................................................... 6<br />
1.4 Zuurstofsaturatie..................................................................................................................... 7<br />
1.5 Hartcatheterisatie ................................................................................................................... 7<br />
1.6 Andere beeldvorming - echocardiografie en magnetische resonantie................................... 8<br />
Hoofdstuk II - FREQU<strong>EN</strong>TIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong> ...................................... 10<br />
Hoofdstuk III - ETIOLOGIE ................................................................................................................ 12<br />
3.1 Uitwendige factoren................................................................................................................ 12<br />
3.2 Genetische factoren ............................................................................................................... 12<br />
3.3 Multifactorieel.......................................................................................................................... 14<br />
3.4 Erfelijkheid .............................................................................................................................. 14<br />
Hoofdstuk IV - SEQU<strong>EN</strong>TIELE ANALYSE - TERMINOLOGIE ......................................................... 15<br />
Hoofdstuk V - KLINISCHE PROBLEM<strong>EN</strong> ......................................................................................... 17<br />
5.1 Fysiopathologie van de neonatus ........................................................................................... 17<br />
5.2 Cyanose door aangeboren hartafwijking ................................................................................ 21<br />
5.3 Hartsdecompensatie ............................................................................................................... 22<br />
5.4 Ontwikkeling van obstructieve pulmonale hypertensie OPHT................................................ 25<br />
Hoofdstuk VI - Bondig overzicht van enkele afwijkingen ............................................................ 27<br />
6.1 Coarctatio Aortae CoAo .......................................................................................................... 27<br />
6.2 Aortaklepstenose .................................................................................................................... 31<br />
6.3 Pulmonalisstenose PS ............................................................................................................ 33<br />
6.4 Ziekte van Ebstein .................................................................................................................. 36<br />
6.5 Atrium Septum Defect ASD .................................................................................................... 38<br />
6.6 Ventrikel Septum Defect VSD................................................................................................. 41<br />
6.7 Atrio-Ventriculair Septum Defect AVSD.................................................................................. 45<br />
6.8 Open Ductus Botalli ODB ....................................................................................................... 46<br />
6.9 Tetralogie van Fallot TF .......................................................................................................... 48<br />
6.10 Transpositie van de Grote Arteries TGA............................................................................... 54<br />
6.11 Univentriculair Hart UH ......................................................................................................... 57<br />
Hoofdstuk VII - INFLAMMATOIRE ZIEKTES .................................................................................. 62<br />
7.1 Acuut Gewrichtsreuma............................................................................................................ 62<br />
7.2 Kawasaki - Mucocutane Lymph Node Syndroom MCLS ....................................................... 69<br />
Hoofdstuk VIII - ARYTMIE<strong>EN</strong> ............................................................................................................ 71<br />
8.1 Bradycardieen......................................................................................................................... 71<br />
8.2 Tachycardieen ........................................................................................................................ 72<br />
8.3 Syncope<br />
Doc 1: vet gedrukt
Hoofdstuk I - HEMODYNAMISCHE BEGRIPP<strong>EN</strong><br />
1.1 Hartdebiet<br />
Het hartdebiet is de hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door het hart wordt gepompt.<br />
Het hartdebiet wordt meestal bepaald tijdens hartcatheterisatie met het Fick-principe (variante wet van<br />
Ohm):<br />
02-verbruik in ml/min<br />
HD (l/min) = _________________<br />
A-V verschil in 02-gehalte in ml/l<br />
02-verbruik: verschil in O2 tussen ingeademde en uitgeademde lucht.<br />
A-V-verschil : verschil in O2 (uitgedrukt in ml/l) tussen arterieel bloed en gemengd veneus bloed. Veneus<br />
bloed is bij afwezigheid van een L>R shunt ideaal gemengd in de arteria pulmonalis. Bij het bestaan van<br />
een shunt dient het gemengd veneus staal proximaal van de shunt genomen (bij VSD: RA; bij ASD: 1/3<br />
VCS + 2/3 VCI; bij PAPVU: proximaal van junctie van de abnormale vene).<br />
Het hartdebiet kan ook berekend worden uit kleurstofcurven waarbij een kleurstof (bv. Cardio green)<br />
intravasculair of intracardiaal wordt ingespoten en met een ooroxymeter een licht-extinctie curve wordt<br />
geregistreerd. Ook met de Doppler-methode (percutaan of intravasculair) of magnetische<br />
resosonantie MR kan het hartdebiet vrij nauwkeurig bepaald worden.<br />
Normale waarden van het hartdebiet bij volwassenen schommelen tussen 4 en 5 lit/min; bij afwezigheid<br />
van enige shunt zijn de debieten van het Li en Re hart gelijk. Onder bepaalde fysiologische<br />
omstandigheden neemt het hartdebiet toe, bv. bij inspanning, angst, zwangerschap. Ook bepaalde pathologische<br />
toestanden o.m. koorts, anemie, hyperthyroidie en arterio-veneuze fistels gaan met een<br />
pathologisch groot hartdebiet gepaard.
Vooral bij kinderen wordt het hartdebiet uitgedrukt in functie van de lichaamsoppervlakte en dan<br />
aangeduid met de term index<br />
hartdebiet<br />
hartdebiet cardiale index = ____________________________<br />
lichaamsoppervlakte<br />
Het slagvolume: de hoeveelheid bloed gepompt per hartcontractie. Normale waarden bij de volwassene<br />
: 70 tot 80 ml; bij kinderen ± 1 ml/kg. Slagvolume x polsfrequentie = hartdebiet.<br />
Indien er geen abnormale verbindingen zijn in het hart of de grote bloedvaten, en de grote en kleine<br />
circulatie bijgevolg in serie geschakeld zijn, is het longdebiet gelijk aan het lichaamsdebiet. Is er een<br />
links-rechts- of rechts-links-shunt, dan verschillen beide debieten. Het shuntdebiet kan op basis van<br />
zuurstofsaturatiewaarden en zuurstofverbruik of uit kleurstofcurven berekend worden en uitgedrukt in<br />
ml/min. In de kliniek wordt de grootte vaak uitgedrukt door de verhouding tussen beide debieten; bv. bij<br />
een patiënt met een VSD bedraagt het longdebiet 10 l/min en het lichaamsdebiet 5 l/min. Men spreekt<br />
dan van een links-rechts-shunt met een verhouding longdebiet/lichaamsdebiet = Qp/Qs = 2/1.<br />
formule: cf in steady state is O2 opname = O2 verbruik:<br />
O2 opname<br />
Qp AV verschil longAV verschil lichaam<br />
__ = _________________ =<br />
Qs AV verschil long<br />
O2 verbruik<br />
AV verschil lichaam<br />
sat (Ao - mixed veneus)<br />
= _________________<br />
sat (VP - AP)<br />
1.2 Drukken<br />
De normale waarden voor de drukken, uitgedrukt in mmHg, in de hartruimten en grote vaten zijn<br />
hieronder weergegeven. In het linker hart liggen normaal de systolische drukken aanzienlijk hoger dan in<br />
het rechter hart zodat bij pathologische verbindingen tussen beide circulaties obligaat een links-rechts<br />
shunt ontstaat. De drukken in het R hart bereiken kort na de geboorte zeer snel de "volwassen" waarden.<br />
In het linker hart stijgt de systolische druk progressief van ± 80 mmHg bij de geboorte tot ± 120 mmHg op<br />
volwassen leeftijd.<br />
RA RV AP LA LV Ao<br />
Syst. 4 - 6 20-30 20-30 80-120 80 > 120<br />
4
Diast. -2 - 2 0-5 7-12 5-10 60 > 90<br />
Gemidd. 2 - 4 11-18 5-10 70 > 90<br />
Foetaal en postnataal liggen de verhoudingen helemaal anders.<br />
• Foetaal : niet-geëxpandeerde longen, dikwandige longarteriolen, pulmonalisdruk = druk in de aorta.<br />
Bloed dat uit de RV in de AP komt wordt grotendeels (±85%) via de ductus Botalli naar de Ao geleid.<br />
• Onmiddellijk postnataal daalt de weerstand in de longarteriolen, aanvankelijk (eerste uren postnataal)<br />
zeer snel tengevolge van mechanische factoren (aeratie) en door vasodilatatie, veroorzaakt door oa.<br />
de nu veel hogere arteriële 02-saturatie in het bloed. Gedurende de eerste levensweken is er nog<br />
een verdere trage daling van de long-arteriolaire weerstand door involutie van de musculaire media<br />
van de longarteriolen. Men neemt aan dat na een periode van 4 à 6 weken de longarteriolaire<br />
weerstand en de pulmonaal-arteriële druk zodanig zijn afgenomen dat hun waarden vergelijkbaar zijn<br />
met "volwassen" waarden.<br />
De pulmonaal-arteriële druk kan verhoogd zijn door :<br />
• sterk toegenomen longdebiet (hyperkinetische pulmonale hypertensie); bv. grote links-rechts-shunt;<br />
• toegenomen pulmonaal-vasculaire weerstand met normaal of zelfs verlaagd debiet (obstructieve<br />
pulmonale hypertensie); bv. Eisenmenger-complex;<br />
• verhoogde weerstand op de pulmonaal veneuze afvloei (retro-obstructieve pulmonale hypertensie);<br />
bv cor triatriatum, mitraalklepstenose of insufficientie, linker hartsdecompensatie (cardiomyopathie,<br />
kritische aortastenose, coarctatio aortae);<br />
• combinatie van voorgaande factoren.<br />
5
1.3 Pulmonaal vasculaire weerstand PVR<br />
Het is de weerstand die de longarteriolen bieden tegen de pulmonaal-arteriële drukgolf. Deze weerstand<br />
wordt niet rechtstreeks gemeten doch berekend volgens de wet van Poiseuille.<br />
drukverval (gradiënt)<br />
R (weerstand) = debiet<br />
Voor de pulmonale weerstand brengt men in deze formule het drukverschil tussen de gemiddelde druk in<br />
de art. pulmonalis en de gemiddelde druk in het linker atrium (die tijdens hartcatheterisatie kan bepaald<br />
worden)<br />
Gemidd. druk AP (mmHg) - gemidd. druk in LA (mmHg)<br />
Rp =<br />
Longdebiet (l/min)<br />
Deze verhouding drukt in eenheden de longweerstand uit.<br />
bv. druk in A.P. gemiddeld 15 mmHg<br />
6
druk in L.A. gemiddeld 7 mmHg<br />
longdebiet 4 l/min<br />
Rp = 15-7 = 2 eenheden<br />
4<br />
De normale waarden voor de pulmonaal-vasculaire weerstand : 1 tot 2 eenheden.<br />
De vasculaire weerstand in de grote of systeemcirculatie (SVR) kan op analoge wijze berekend worden:<br />
deze is gemiddeld 15-maal groter dan de pulmonaal-vasculaire weerstand. Dit verschil wordt verklaard<br />
door de zeer verschillende histologische structuur van de arteriolen in beide bloedsomlopen : dikwandig<br />
en spierig in de grote circulatie, dunwandig in de longcirculatie.<br />
1.4 Zuurstofsaturatie<br />
In het bloed dat uit de longen terugkeert (linker atrium, linker ventrikel, aorta) is het hemoglobine ±<br />
maximaal met O2 beladen. De normale arteriële 02-saturatie bedraagt daarom 98 tot 99 %. Een lagere<br />
arteriële 02-saturatie wijst op een rechts-links-shunt. Indien de desaturatie aanzienlijk is (> 5 g/dl<br />
gereduceerd Hb) geeft dit aanleiding tot klinisch waarneembare cyanose. Bij anemische toestanden zal<br />
men de graad van desaturatie onderschatten, bij polycythemie eerder overschatten.<br />
De saturatie in het veneuze stelsel (venen, v.cavae, rechter atrium, rechter ventrikel en art.pulmonalis) is<br />
zeer wisselvallig en hangt af van het hartdebiet en het perifere zuurstofverbruik : meestal bedraagt deze<br />
± 70 %. Normaal heeft in basale omstandigheden de zuurstofsaturatie in alle ruimten van het rechter hart<br />
dezelfde gemiddelde waarde. Indien tijdens hartcatheterisatie in een bepaalde ruimte van het rechter hart<br />
een verhoging van de zuurstofsaturatie wordt vastgesteld in vergelijking met meer proximale gebieden,<br />
wijst dit op een links-rechts-shunt. Uit de grootte van deze "zuurstofsprong" kan de grootte van de<br />
links-rechts shunt worden afgeleid.<br />
1.5 Hartcatheterisatie<br />
Hemodynamische gegevens kunnen met het meest zekerheid verkregen worden door hartcatheterisatie :<br />
het opschuiven van een catheter (sonde) via een vene of arterie. Bij de veneuze catheterisatie wordt<br />
gebruik gemaakt van de v.femoralis ( via punctie). Als toegangsweg tot het arteriële systeem gebruikt<br />
men meestal de art. brachialis (incisie) of de art.femoralis (punctie). Het onderzoek wordt uitgevoerd op<br />
een röntgentafel en dient strikt steriel te gebeuren. Incisie of punctie van het bloedvat en inbrengen van<br />
de catheter worden verricht onder lokale anesthesie (volwassenen) of algemene narose (kinderen).<br />
Onder radioscopische controle wordt de catheter opgeschoven naar de v. cava, het rechter atrium,<br />
rechter ventrikel en art. pulmonalis. Vanuit de stam en de hoofdtakken van de art. pulmonalis kan de<br />
sonde meestal worden opgeschoven tot in een klein pulmonaal vat waar de punt klem gaat zitten (wedge<br />
7
position, wigdruk). De wiggedruk, ook pulmonaal-capillair-druk genoemd, komt doorgaans goed overeen<br />
met de druk in het linker atrium. (Engels: Pcw: pressure capillary wedge).<br />
Belangrijke informatie kan door hartcatheterisatie worden verkregen :<br />
• abnormale overgang van de sonde laat toe te besluiten tot een pathologische verbinding (bv. aorta<br />
ascendens bereikt vanuit de rechter ventrikel bij tetralogie van Fallot);<br />
• drukmeting : via een transducer kan de druk in de hartholten en grote vaten worden omgezet in een<br />
elektrisch signaal en aldus worden gemeten; bv. drukverhoging in de art.pulmonalis bij links-rechtsshunt,<br />
drukverval over een klep bij klepstenose, enz.;<br />
• oxymetrie : bepaling van de 02-saturatie laat toe de aanwezigheid en de grootte van de<br />
links-rechts-shunt (toegenomen 02-saturatie in een holte van het rechter hart) of een<br />
rechts-links-shunt (daling van de 02-saturatie in een holte van het linker hart) te bepalen.<br />
In aansluiting met hartcatheterisatie wordt vaak ciné-angiocardiografisch onderzoek uitgevoerd waarbij<br />
contraststof in één of meerdere hartholten of grote vaten wordt ingespoten en de passage van deze contraststof<br />
wordt gefilmd.<br />
De laatste jaren hebben interventioniële catheterisaties een zeer belangrijke plaats ingenomen: bv.<br />
angioplastie al dan niet met stent, ballondilatatie van vernauwde kleppen, sluiten van verbindingen (open<br />
ductus, collaterale arteries, heelkundige shunt, ASD, VSD).<br />
1.6 Andere beeldvorming - echocardiografie en magnetische resonantie<br />
Met echocardiografie kunnen vooral intracardiale afwijkingen morfologisch worden beschreven. Dankzij<br />
Doppler-echocardiografie kunnen bovendien belangrijke functionele gegevens bij goede benadering<br />
worden bekomen (debieten, shunten, gradiënten). Zoals bij de meeste technische onderzoekingen is de<br />
betrouwbaarheid en impact van echocardiografie functie van:<br />
1/ de vraagstelling van de clinicus: een echo is geen surrogaat voor een goed klinisch onderzoek !<br />
2/ de kwaliteit van het toestel (verschillende sondes voor neonati, kinderen en volwassenen);<br />
3/ de ervaring van de echografist.<br />
Magnetische resonantie is een recente techniek in volle ontwikkeling (Nobel prijs 2003). In de volgende<br />
jaren zal MR een belangrijke rol spelen in de diagnostiek van aangeboren hartafwijkingen. Het onderzoek<br />
heeft wel enkele beperkingen: een minimum aan coöperatie is nodig (ademhaling stoppen, niet<br />
bewegen), en is relatief luidruchtig. In de praktijk is narcose nodig bij kinderen < 7 jaar. Metaal<br />
(operatieclips, kunstklep, stent) maken visualisatie moeilijk of onmogelijk; pacemaker is een quasi<br />
absolute contra-indicatie voor dit onderzoek.<br />
8
Hoofdstuk II - FREQU<strong>EN</strong>TIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong><br />
De incidentie is sterk afhankelijk van de onderzoeksmethode en de leeftijdsgroep die bestudeerd wordt:<br />
omwille van de slechte prognose van sommige afwijkingen tijdens de eerste levensmaanden daalt de<br />
incidentie op oudere leeftijd. Ook bij de geboorte is het moeilijk over deze frequentie een nauwkeurig idee<br />
te krijgen. Het meest betrouwbaar zijn de gegevens van Mc Intosh (U.S.A.) en deze van Carlgren<br />
(Zweden) die bij levend geboren kinderen een incidentie vonden tussen 6 en 8 per duizend. Dit cijfer<br />
wordt tegenwoordig duidelijk beïnvloed door foetale echografische screening (en<br />
zwangerschapsonderbreking). Zeer kleine hemodynamisch onbelangrijke musculaire ventrikel septum<br />
defecten (die spontaan sluiten tijdens de eerste levensweken) komen evenwel voor in 1 à 2% van de<br />
normale bevolking.<br />
Aangeboren vitia in het algemeen komen voor bij ongeveer 2,5 % van alle levend geboren kinderen. Men<br />
neemt aan dat congenitale hartafwijkingen ongeveer 1/4 vormen van alle aangeboren vitia.<br />
Er was vroeger een aanzienlijke mortaliteit tijdens de eerste levensmaanden vooral bij patiënten met<br />
transpositie van de grote bloedvaten, het hypoplastische linker hartsyndroom en in het algemeen bij<br />
complexe afwijkingen. Tengevolge van deze vroegtijdige sterfte ligt de incidentie bij schoolgaande<br />
kinderen beduidend lager (ongeveer 0,4 %) dan bij de geboorte.<br />
Sommige hartgebreken zijn frequenter dan andere. Volgens Campbell ziet de verdeling volgens<br />
frequentie, gesteund op een compilatie van verscheidene reeksen, er als volgt uit :<br />
bij bij<br />
zuigelingen schoolgaande kinderen<br />
ventrikelseptumdefect VSD 28 % 28%<br />
atriumseptumdefect ASD 9 % 16%<br />
open ductus ODB 10,5 % 14%<br />
coarctatio aortae 9 % 2,5 %<br />
pulmonalisstenose PS 6 % 1%<br />
aortastenose AS 3,5% 12%<br />
transpositie TGA 8 % 0 %<br />
Fallot TF 7 % 4 %<br />
Wanneer men een uitsluitend volwassen populatie bestudeert, blijkt dat het ASD relatief frequenter wordt<br />
en het VSD minder frequent.<br />
9
Hoofdstuk III - ETIOLOGIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong><br />
Slechts enkele etiologische factoren zijn gekend.<br />
3.1 Uitwendige factoren (± 2%)<br />
3.1.1 Infecties<br />
Rubella veroorzaakt foetale beschadiging (hartafwijking, cataract en/ of binnenoordoofheid) die<br />
frequenter is naarmate de moederlijke infectie vroeger valt in de zwangerschap. Kans op foetale<br />
beschadiging is ongeveer 50 % tijdens de eerste zwangerschapsmaand, ongeveer 25 % tijdens de<br />
tweede maand, en tijdens de latere maanden uitzonderlijk. De meest frequente hartvitia zijn open ductus<br />
Botalli, stenosen op de pulmonalistakken en ventrikel septum defecten.<br />
Andere infecties, vooral virale, kunnen teratogeen zijn doch hun rol in de pathogenese bij de mens wordt<br />
vermoed doch is niet bewezen.<br />
3.1.2 Andere uitwendige factoren:<br />
• röntgenbestraling<br />
• maternele ziekte<br />
• diabetes: hypertrofie myocard, TGA<br />
• lupus LE: congenitaal AV blok, foetale myocarditis<br />
• fenylketonurie: TF, ASD, VSD<br />
• medicatie :<br />
• thalidomide (Softenon): vaak skeletafwijkingen en manifeste invloed op de embryogenese van<br />
het hart (tetralogie en truncus meest frequente);<br />
• aminopterine : vaak zeer multipele en ernstige afwijkingen, waardoor dood van de vrucht en<br />
abortus.<br />
• alcohol: VSD, ODB, ASD (foetal alcohol syndroom)<br />
• chemotherapie: PS, AS, ASD, VSD<br />
• lithium: TA, ASD<br />
• antiepileptica: phenytoine<br />
3.2 Genetische factoren<br />
3.2.1 Groep met chromosomenafwijkingen ± 5%<br />
3.2.1.1 Majeure afwijkingen (opgespoord met routine karyotype)<br />
• syndroom van Turner (45, XO): coarctatio aortae en aortastenose, bicuspiede aortaklep,<br />
hypoplastisch linker hart; kleine gestalte, gonodale dysgenesis (primaire amenorea), webbed neck,<br />
puffy handen & voeten (foetaal lymfatisch oedeem, breed gespreide tepels, cubitus valgus.<br />
• syndroom van Down (trisomie 21: 47,XY, +21): VSD, AVSD, pathologisch longendotheel met snelle<br />
10
progressie naar obstructieve pulmonale hypertensie OPHT<br />
• trisomieën 13, 18: bijna steeds VSD<br />
• cri du chat CDC: deletie 5p met kritische zone 5p15: 1/50.000: VSD, soms ASD, ODB, TF<br />
3.2.1.2 Microdeletie syndromen: opgespoord door gericht FISH onderzoek (Fluorescentie In Situ<br />
Hybridisatie)<br />
• CATCH syndroom: microdeletie 22q11; Cardiac, Abnormal face,Thymus, Cleft palate,<br />
Hypocalcemia;1/5000; expressie als<br />
• Di George syndroom, 4e kieuwboog malformatie met<br />
• conus arteriosus: truncus arteriosus, tetralogie Fallot ± rechter aortaboog<br />
• faciale dysmorfie, hypothyroidie, hypoparathyroidie, thymus hypoplasie met<br />
•<br />
immuundeficientie (cave graft-versus-host bij transfusie), mentale retardatie<br />
soms door deletie 8q22-qter, 18q21, 17p13, 5p13, maternele diabetes of foetal alcohol<br />
syndroom<br />
• Shprintzen syndroom (velo-cardio-faciaal) VCFS<br />
• Williams-Beuren syndroom (hypercalcemie) del 7q11.23 : microdeletie van elastine gen: supravalvulaire<br />
AS, perifere PS, stenoses op aftakkingen grote arteries, faciale dysmorfie, lichte mentale<br />
retardatie, zeer sociaal gedrag als kind<br />
• Familiale supravalvulaire aortastenose: eveneens microdeletie op lange arm chromosoom 7q, doch<br />
zeer variabel per familie (ook puntmutaties).<br />
• Wolf-Hirshorn syndroom 4p16.3 : 1/50.000; groeiachtersstand, mentale retardatie, craniofaciale<br />
dysmorfie; cardiaal: ASD, VSD, ODB, TF.<br />
• Alagille syndroom of Arteriohepatische dydplasie: del 20p12: perifere pulmonaalstenose en<br />
hypoplasie arteriae pulmonales; intrahepatische galweg hypo- tot aplasie, wervel & oogafwijking,<br />
faciale dysmorfie;<br />
3.2.2 Mendeliaanse aandoeningen (diagnose door DNA onderzoek) ± 3%<br />
A: dominant overgeërfd :<br />
• Marfan-syndroom : meerdere deleties fibrilline gen 15q21.1: variabele expresie:<br />
• prolaps mitraalklep, aneurysma van de aorta thoracalis, AI<br />
• hyperlaxiteit gewrichten, grote gestalte, lensluxatie<br />
• Familiale hypertrofische cardiomyopathie HCMP: zeer heterogene groep met reeds > 50 mutaties thv<br />
ß-MHC myosine heavy chain (14q1), troponin T (1q3), alfa-tropomyosine (15q2) en cardiale myosine<br />
binding proteine-C (11q11.2), 7q3.<br />
• Familiale gedilateerde congestieve cardiomyopathie CCMP, dominante vorm: eveneens zeer<br />
heterogene groep met verschillende mutaties van meerdere genen.<br />
• Arythmogene RV dysplasie: heterogene groep met verschillende mutaties van meerdere genen.<br />
• familiaal ASD 2<br />
• Holt-Oram of hand-hart syndroom: deletie 12q21-q3: ASD (VSD) met voorarmafwijking: focomelia,<br />
11
hypo- tot aplasie duim & radius, trifalangeale duim met hypoplasie duimmuis.<br />
• Tubereuze sclerosis; Bourneville-Pringle 1880: 1/10.000; chrom 9, 11 en 16<br />
• tubereuze noduli, calcificaties, epilepsie (86%) met psychomotore retardatie<br />
• depigmentatie; adenoma sebaceum: > 5j, rond neus; fibroompjes aan nagels<br />
• retina: hamartoom, facoma<br />
• nier: multipele bilaterale angiomyolipomen met bloeding, cyste<br />
• hart: rhabdomyoom; functie lokalisatie (geleidingsstoornis, klepdysfunctie)<br />
• long: cysten bij vrouwen > 30j; pneumothorax, haemoptoë, emfyseem<br />
• tanden: glazuurdefect met caries<br />
• Noonan syndroom: del 12q22-qter of puntmutatie PTPN11 gen: dysplastische PuK met PS,<br />
hypertrofische cardio-myopathie met Li as op ECG en gefractioneerd QRS; driehoekig gezicht, ptose,<br />
retrognatie, breed gespreide tepels, soms lichte mentale retardatie.<br />
• Rubinstein-Taybi: del 16p13.3: ODB, ASD, VSD, HLHS. psychomotore retardatie, faciale dysmorfie<br />
met microcefalie, brede duimen.<br />
• Long QT syndroom: adrenergisch geinduceerde ventriculaire aritmieën zoals VES, torsade & VT:<br />
zeer heterogene groep met meerdere gekende puntmutaties waardoor deregulatie cadiale K of Na<br />
kanalen LQT1: KVLQT1 gen K kanaal = 11p15.5, LQT2 HERG gen K kanaal = 7q35, LQT3: SCN5A<br />
gen Na kanaal = 3p21, LQT4 = 4q25-27, LQT5 en LQT6 (zie: www.uzleuven.be/CEH ); sommige<br />
puntmutaties veroorzaken Short QT syndroom (vnl hyperactivatie K kanalen)<br />
• Brugada syndroom : Tot op heden kent men slechts één gen (SCN5A zoals bij LQT3) waar<br />
verschillende puntmutaties verantwoordelijk zijn voor electrische instabiliteit van het hart. (zie:<br />
www.uzleuven.be/CEH )<br />
B: recessief :<br />
• atriaal isomerisme (frequent bij consanguiniteit)<br />
• syndroom van Hurler (mucopolysaccharidose): klepaantasting en coronaire pathologie<br />
• glycogenose & sfingolipidoses, carnitine deficientie,<br />
• ataxie van Friedreich: ataxia & hypertrofische cardiomyopathie<br />
• familiale recessieve congestieve cardiomyopathie<br />
• Jarvell-Lange-Nielsen syndroom: Long QT met senso-neurale doofheid.<br />
• progeria<br />
C: X-gebonden overerving<br />
• X-linked Congestieve Cardiomyopathie: afwijking dystrofine gen Xp21<br />
• pseudohypertrofische musculaire dystrofie: CCMP<br />
• Duchenne-Becker musculaire dystrofie: CCMP<br />
• Cardioskelethale myopathie, Barth syndroom<br />
D: Mitochondriale overerving<br />
• Congestieve cardiomyopathie CCMP:<br />
• Kearns-Sayre syndroom<br />
• MELAS<br />
12
• Coenzyme Q reductase deficientie<br />
• MERRF<br />
De evolutie van kennis op dit gebied is evenwel explosief: nagenoeg maandelijks wordt een nieuwe link<br />
tussen afwijkingen in het genoom en cardiopathieen gerapporteerd.<br />
3.3 Multifactorieel<br />
Voorlopig wordt de overgrote meerderheid van afwijkingen (± 90%) gerekend tot de mengvormen:<br />
combinatie van omgevingsfactoren, multipele genen en toeval.<br />
3.4 Erfelijkheid<br />
3.4.1 Bij specifieke genetische diagnoses gelden de herhalingsrisico's voor de aandoening (vb 25% bij<br />
autosomaal recessief);<br />
3.4.2 Bij geisoleerde cardiopathie: empirische herhalingsrisico's:<br />
Algemeen risico kind met cardiopathie bij ouderpaar zonder antecedenten: 0,8 %<br />
risico ouderpaar met 1 kind met cardiopathie zonder gekend genetisch patroon: ± 1 - 4%<br />
risico bij ouderpaar met 2 kinderen met cardiopathie: ± 5 - 15% of meer;<br />
risico voor kind van vader met cardiopathie: ± 5%<br />
risico voor kind van moeder met cardiopathie: ± 10 - 15<br />
13
Hoofdstuk IV - SEQU<strong>EN</strong>TIELE ANALYSE - TERMINOLOGIE;<br />
Een groot verschil tussen klassieke en congenitale klinische cardiologie ligt in de benadering van het<br />
cardiovasculair systeem: in de klassieke cardiologie gaat men meestal uit van de veronderstelling dat alle<br />
vaten en structuren normaal gekoppeld zijn. Dit is het geval in 99,9 % van de klinisch cardiologische<br />
problemen op volwassen leeftijd. In de congenitale cardiologie zou dergelijke veronderstelling zeer<br />
frequent tot verkeerde diagnoses leiden: niets mag worden verondersteld normaal te zijn gekoppeld tot<br />
het tegendeel bewezen of weerlegd is. Een volledige sequentiële analyse is dan ook bij elke patient<br />
noodzakelijk. Bij de meeste patienten kan dit bilan met echocardiografie voor > 95% worden opgesteld.<br />
• veneuze retour - atriale situs:<br />
normale veneuze retour:<br />
• Re VCS naar RA<br />
• Li VCS: afwezig; zo aanwezig: naar LA of RA ?<br />
• VCI naar RA; 3 venae hepaticae VH naar terminaal deel VCI<br />
• sinus coronarius SC naar RA<br />
• 4 venae pulmonalis naar LA<br />
atriale situs:<br />
• normaal: solitus: RA rechts, LA links<br />
• inversus: spiegelbeeld: RA links, LA rechts<br />
• Li atriaal isomerisme: 2 X LA; veelal met polysplenie + abnormale veneuze retour<br />
• Re atriaal isomerisme: 2 X RA; veelal asplenie + abnormale veneuze retour<br />
isomerisme gaat veelal gepaard met zeer complexe cardiale anomalieën.<br />
• atrio-ventriculaire connectie<br />
• concordant: normaal: RA > RV; LA > LV<br />
• discordant: RA > LV; LA > RV<br />
• dubbel inlet RV: DIRV: RA + LA > RV; LV veelal klein en hypoplastisch<br />
• dubbel inlet LV: DILV: RA + LA > LV; RV veelal klein en hypoplastisch<br />
de connectie kan via 2 kleppen (MiK + TriK) of 1 klep (AVSD)<br />
• ventriculo-arteriële connectie<br />
• concordant: normaal<br />
• discordant: transpositie: RV > Ao; LV > AP<br />
• dubbel outlet RV: DORV: RV > AO + AP<br />
• dubbel outlet LV: DOLV: LV > AO + AP<br />
• single outlet ventrikel: truncus arteriosus<br />
• arteriele aftakkingen<br />
AP: bifurcatie normaal anterior van de trachea; geen MAPCA's of collateralen<br />
14
Ao:<br />
• geeft eerst Li + Re coronair<br />
• Li draaiend: eerst Re tr. brachiocefalicus, dan Li carotis en Li subclavia; boog draait Re achter<br />
trachea<br />
• Re draaiend: eerst Li tr. brachiocefalicus, dan Re carotis en Re subclavia; boog draait Li voor<br />
trachea<br />
• Dubbele aortaboog: creëert vasculaire ring rond trachea en slokdarm waardoor progressieve<br />
constrictie<br />
ductus:<br />
• normaal Li gelegen tussen oorsprong Li AP en onderzijde aortaboog<br />
• soms Re ductus aan Re subclavia<br />
• Bij Re boog en Li ductus (via divertikel Kommerell): vasculaire ring<br />
Pas na de sequentiele analyse gaat men de tussenschotten (atriaal en ventriculair septum), de klep- en<br />
myocardfunctie beschrijven.<br />
15
Hoofdstuk V - KLINISCHE PROBLEM<strong>EN</strong><br />
5.1 Fysiopathologie van de neonatus<br />
De geboorte is op cardiopulmonaal vlak ongetwijfeld de meest belangrijke gebeurtenis in ons leven.<br />
Tijdens deze periode doen zich zeer ingrijpende veranderingen voor op cardiopulmonaal gebied. De<br />
circulatie van de foetus wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een placenta die elke contact met<br />
de buitenwereld verzorgt (voedingsstoffen, afvalstoffen, gasuitwisseling). De longen zijn intra-uterien<br />
afunctioneel en gevuld met amniosvocht. Ter hoogte van het hart en de grote bloedvaten bestaan<br />
belangrijke verbindingen tussen het rechter en het linker hart (foramen ovale, open ductus van Botalli),<br />
waardoor men kan stellen dat beide harthelften in parallel geschakeld staan. Dit heeft het grote voordeel<br />
dat elke tekortkoming van één helft gemakkelijk kan worden opgevangen door de andere helft.<br />
Rond de geboorte doen zich ingrijpende veranderingen voor: de placenta en haar circulatie vallen<br />
volledig weg, de long neemt haar rol als respiratoir orgaan volledig op met een vervijfvoudiging van het<br />
bloeddebiet en een spectaculaire afname van de perfusiedruk, de twee hartshelften worden volledig<br />
gescheiden en in serie geschakeld: de rechterhelft voor de longen en de linkerhelft voor het lichaam.<br />
Tabel 5.1 geeft een schematisch overzicht van deze veranderingen. In grote lijnen kan men stellen dat<br />
het totale hartdebiet niet veel verandert bij de geboorte: het debiet van de placenta wordt nu gestuurd<br />
naar de longen, de rechter ventrikel moet minder debiet verwerken aan lagere druk, de linker ventrikel<br />
moet iets meer debiet verwerken aan dezelfde hoge druk. In normale omstandigheden verlopen al deze<br />
veranderingen zeer vlot zonder het minste probleem. Dit veronderstelt evenwel:<br />
• een normale doorgankelijkheid naar de longen<br />
• een normale ontwikkeling van het linker hart en de aortaboog<br />
• mogelijkheid om beide circuits volledig van elkaar te scheiden.<br />
Indien er een congenitale hartafwijking bestaat, kunnen de normale circulatoire adaptaties aanleiding<br />
geven tot katastrofale gevolgen.<br />
16
Tabel 5.1: Cardiovasculaire veranderingen na de geboorte<br />
foetaal 39 w post-nataal<br />
circulatie parallel serie<br />
respiratoir orgaan placenta long<br />
omgeving<br />
debiet (% totaal hartdebiet (= RV + LV))<br />
vocht lucht<br />
RV 66 50<br />
LV 34 50<br />
long 8 50<br />
placenta 40 0<br />
ductus arteriosus 60 0<br />
istmus<br />
druk mmHg syst/diast/mean<br />
10 50<br />
aorta 70/45/55 80/50/60<br />
a pulmonalis<br />
O2 saturatie %<br />
70/45/55 30/12/18<br />
aorta asc 65 97<br />
aorta desc 60 97<br />
De overgang van foetale naar postnatale circulatie noemt men de transitionele circulatie. De meeste<br />
veranderingen spelen zich af tijdens de eerste uren tot 2 à 3 dagen; enkele fenomenen zoals de daling<br />
van de longweerstand nemen ongeveer 4 à 6 weken in beslag om tot een nieuwe steady-state te komen.<br />
Schematisch kan men stellen dat de volgende veranderingen dienen plaats te grijpen:<br />
1. Sluiting van de twee arteriae umbulicales door spasme van de vaatwand.<br />
2. Sluiting van de vena umbulicalis door spasme van de vaatwand.<br />
3. Sluiting van de ductus venosus door spasme van de vaatwand (vermoedelijk door daling<br />
prostaglandines). De ductus venosus is het veneus kanaal dat het bloed uit de placenta doorheen de<br />
lever kortsluit naar het rechter atrium. Dit kanaal kan indien gewenst nog in de eerste dagen na de<br />
geboorte gebruikt worden om navelcatheters tot in het rechter atrium te schuiven. Na deze periode is<br />
deze doorgang getromboseerd en zal over de komende weken fibroseren.<br />
4. Dichtklappen tot sluiting van het foramen ovale : het foramen ovale laat intra-uterien circulatie toe<br />
van het rechter naar het linker atrium. Hierdoor kan het relatief zuurstofrijke bloed van de placenta<br />
preferentieel langs de klep van Eustachius in het rechter atrium vloeien doorheen het foramen ovale naar<br />
het linker atrium, van waaruit het bloed preferentieel naar de hersenen zal worden geleid. De fossa ovalis<br />
staat intra-uterien open omdat de druk in het rechter atrium iets hoger ligt dan het linker atrium. Na de<br />
17
geboorte verdwijnt evenwel de placentaire circulatie, en stijgt de veneuze retour van de longen. Hierdoor<br />
zal de druk in het linker atrium die van het rechter atrium iets overschrijden, waardoor op passieve wijze<br />
het foramen ovale grotendeels wordt afgesloten. Het foramen ovale “slaat toe” enkele minuten na de<br />
geboorte. Nagenoeg elke neonatus heeft evenwel nog spleten ter hoogte van de fossa ovalis met een<br />
kleine links-rechts shunt gedurende enkele weken. Een anatomische sluiting van het intra-atriale septum<br />
zal zich bij de meeste mensen afspelen binnen de eerste 2 à 3 maanden. Bij 20% van de mensen blijft<br />
evenwel nog een kleine opening in het interatriale septum bestaan (probe patent foramen ovale).<br />
5. Sluiting van de ductus arteriosus: de ductus arteriosus is een verbinding tussen de arteria pulmonalis<br />
en de aorta descendens. Deze verbinding is van essentieel belang in het foetaal leven: de rechter<br />
ventrikel verwerkt ongeveer 66% van het totale hartdebiet, de linker ventrikel slechts 34%. Vermits de<br />
longen intra-uterien afunctioneel zijn krijgen zij slechts 8% van het totale hartdebiet. Dit betekent dat 58%<br />
(= 66% - 8%) van het totale hartdebiet intra-uterien doorheen de ductus naar de aorta descendens gaat.<br />
Deze grote hoeveelheid dient ons niet te verbazen, daar op het circuit van de onderste lichaamshelft de<br />
placentaire circulatie geschakeld staat, welke het grootste gedeelte van het hartdebiet draineert. Na de<br />
geboorte worden evenwel de longcirculatie en de systeemcirculatie volledig van elkaar gescheiden. Het<br />
is zeer cruciaal dat de ductus tijdig sluit : vroegtijdige sluiting kan aanleiding geven tot intra-uteriene<br />
dood, laattijdige sluiting gaat gepaard met een grote shunt daar lichaam en longen op verschillende<br />
weerstand en druk gaan functioneren. De natuur had dus behoefte aan een veilige prikkel waardoor de<br />
ductus met zeer hoge veiligheidstolerantie “weet” dat hij geboren is. De belangrijkste prikkels tot sluiten<br />
van de ductus zijn toename van de zuurstofsaturatie en daling van de hoeveelheid circulerende<br />
prostaglandines.<br />
De gemiddelde saturatie van een foetus intra-uterien bedraagt slechts 65%. Dit betekent dus dat elke<br />
foetus intra-uterien cyanotisch is. Onmiddellijk na de geboorte, na 2 tot 3 ademhalingsbewegingen, zal in<br />
normale omstandigheden de zuurstofsaturatie stijgen tot boven de 90%. Deze zeer significante stijging<br />
kan enkel plaatsgrijpen na de geboorte; dit is dus een veilige trigger voor de ductus om niet te vroeg en<br />
niet te laat te sluiten.<br />
Elk levensbelangrijk systeem verdient evenwel minstens een tweede gevoelige en veilige trigger. In het<br />
geval van de ductus zijn dit de circulerende prostaglandines. De prostaglandines ondergaan kort na de<br />
geboorte een exponentiele daling: enerzijds valt de grootste producent van prostaglandines weg (in casu:<br />
de placenta), anderzijds treedt de meest efficiënte filter voor prostaglandines in aktie (in casu: de longen).<br />
Door deze exponentiele daling in circulerende prostaglandines “beseffen” de verschillende weefsels in<br />
het lichaam dat ze geboren zijn. Dit zal dan aanleiding geven bij de ductus venosus en de ductus<br />
arteriosus tot spasme van de vaatwand.<br />
In de eerste dagen sluit de ductus door spasme en thrombose intravasculair; in de daarop volgende<br />
dagen tot weken zal het bloedvat fibroseren om uiteindelijk na enkele maanden volledig te verdwijnen<br />
tijdens de groei of te persisteren als het ligamentum arteriosum.<br />
6. De longen ondergaan zeer significante veranderingen onmiddellijk na de geboorte. De alveoli dienen<br />
18
zich in enkele seconden te ontplooien; het foetaal longvocht wordt binnen enkele minuten grotendeels<br />
geresorbeerd. Daarenboven is er een exponentiële daling van de pulmonaalvasculaire weerstand<br />
(PVR): de factoren die hier een belangrijke rol spelen zijn de mechanische expansie van de longen, de<br />
toename van de zuurstofspanning, daling van CO2, lichte stijging van de pH, wijzigingen in productie van<br />
bradikinine, histamine, prostaglandines en prostacyclines. De daling van de vasculaire weerstand is<br />
exponentieel : bij normale longen daalt deze zeer snel in de eerste uren tot dagen, doch de laagste<br />
waarden van longweerstand worden slechts bereikt na 4 tot 6 weken. Dit betekent dan ook dat indien er<br />
abnormale verbindingen tussen de long-en systeemcirculatie blijven bestaan, de shunt dan het grootst<br />
zal zijn.<br />
Aan de hand van deze normale veranderingen die zich nagenoeg bij iedereen zullen voordoen, kan men<br />
afleiden dat in bepaalde pathologische omstandigheden het pasgeboren kind grote problemen kan<br />
ondervinden. Bijvoorbeeld :<br />
• indien de longbevloeiing abnormaal is aangelegd met perfusie enkel via de ductus, zal bij sluiting<br />
hiervan ernstige cyanose optreden;<br />
• het linker hart dient een hoger volume te verwerken na de geboorte; bij afwijkingen van het linker hart<br />
kan dit aanleiding geven tot hartsdecompensatie;<br />
• de longvasculaire weerstand zal bij elke patiënt dalen; indien er evenwel nog abnormale<br />
verbindingen bestaan tussen de systeemcirculatie en de longcirculatie (vb VSD, open ductus) zal dit<br />
aanleiding geven tot een belangrijke links-rechts shunt.<br />
Vermits de verschillende veranderingen zich afspelen op verschillende ogenblikken, zullen de klinische<br />
problemen bij een hartafwijking zich voordoen op verschillende momenten.<br />
5.2 Cyanose door aangeboren hartafwijking :<br />
5.2.1. Cyanose in de bevallingskamer :<br />
Belangrijke cyanose wegens cardiopathie die zich voordoet in de bevallingskamer is extreem zeldzaam<br />
(in België ongeveer 1 patiënt per jaar). Dit is meestal het gevolg van een zeer ernstige hartafwijking met<br />
geen mogelijkheid tot passage van geoxygeneerd bloed van de venae pulmonales naar de<br />
systeemcirculatie (bvb totaal abnormaal veneuze retour TAPVU met obstructie van de venae pulmonales,<br />
transpositie van de grote vaten zonder ASD, hypoplastisch linker hart zonder ASD).<br />
Hierover wordt niet verder uitgewijd: het is extreem zeldzaam, en indien prenataal de hartafwijking niet<br />
werd vastgesteld, veelal dodelijk in de bevallingskamer, zelfs met de best mogelijke zorgen.<br />
Levensreddend kan zijn: plaatsen van navelcatheter die tot in LA geplaatst wordt, of dringende Rashkind<br />
procedure.<br />
5.2.2. Cyanose optredend enkele uren-dagen na de geboorte :<br />
Optreden van cyanose in deze periode is te wijten aan sluiting van de ductus. Bij ernstige hartafwijkingen<br />
staat de ductus in voor:<br />
19
• mixing van long- en lichaamsdebiet: vb transpositie van de grote vaten TGA<br />
• de enige toegangsweg naar de longen: vb ernstige PS, pulmonaalklepatresie PA<br />
Bij de geboorte staat de ductus gerelaxeerd wijd open zodat de neonatus een behoorlijke arteriele<br />
saturatie kan bereiken, zonder klinisch waarneembare cyanose. In de uren na de geboorte sluit de<br />
ductus met vermindering van longperfusie of mixing voor gevolg. In de acute opvang van dergelijke<br />
patiënt kan het verder optreden van de cyanose worden voorkomen en zelfs worden teruggeschroefd<br />
door het heropenen van de ductus (door middel van prostaglandines IV).<br />
5.2.3. Cyanose in het latere leven:<br />
Buiten de neonatale periode is optreden van cyanose meestal een uitzonderlijk symptoom waarmee de<br />
patiënt zich voor het eerst presenteert (dus niet bij gekende cardiopathiën). Cyanose in het latere leven<br />
kan optreden door:<br />
• vermindering van longdoorvloeiing: progressie van PS, ontgroeien van ductus of andere shunts<br />
• vermindering van mixing: transpositie van de grote arteries met neonataal zeer groot ASD<br />
• optreden van obstructieve PHT: vb Eisenmenger syndroom, primaire pulmonale hypertensie PPHT<br />
• longprobleem : intrapulmonaire R > L shunt, arterio-veneuze malformaties AVM<br />
5.2.4. Polyglobulie, hyperviscositeit secundair aan cyanose, PHT<br />
Chronische arteriele desaturatie geeft aanleiding tot polyglobulie. Bij extreme waarden (Hb > 20 g/dl)<br />
wordt het bloed zeer stroperig, met mogelijks het hyperviscositeits-syndroom: door zeer lage perfusie<br />
ontwikkelen van tinnitus, duizelig, voosheid, angor, dyspnea, ... Bij belangrijke polyglobulie (Ht > 60%), in<br />
afwezigheid van deshydratatie of ferriprieve toestand (waardoor microcytair), kunnen deze symptomen<br />
worden behandeld met een flebotomie (partiele wisseltransfusie met NaCl 0,9%).<br />
Aandachtspunten bij polyglobulie:<br />
• flebotomie: vrije afvloei 350 - 500 cc bloed bij volwassene; substitutie door 350 - 500 cc<br />
fysiologisch (0,9 % NaCl); frequentie afhankelijk van Hc stijging<br />
• Fe substitutie: cave microcytair bij herhaalde flebotomies<br />
• controle urinezuur: urinezuur zeer toxisch voor nier (R/ Zyloric, ...)<br />
• controle stollingsparameters: PTT veelal ernstig gestoord<br />
• vermijden van coagulatie inhiberende medicatie: geen ASA<br />
• vermijden van coagulatie bevorderende medicatie<br />
• preoperatief Ht < 65 % voor optimalisatie anticoagulatie<br />
Aandachtspunten bij Eisenmenger complex - pulmonale hypertensie:<br />
• vermijden after load reductie: toename re>li shunt = meer cyanose<br />
• O2 als symptomatische therapie zelden aangewezen<br />
• cave "paradoxale" embolen: thrombus en luchtembolen<br />
• griep vaccinatie aangewezen<br />
20
• bronchitis krachtdadig bestrijden; hoestsedativa tegen haemoptoe<br />
• hoogte: een verblijf tot 2000 m hoogte of vliegen met een commercieel vliegtuig stelt geen<br />
probleem bij cyanotische patienten. Wel dient de patient voldoende vocht in te nemen, en vooral in<br />
het vliegtuig regelmatig te bewegen (diepe veneuze thrombose).<br />
5.3 Hartsdecompensatie :<br />
Ook bij hartsdecompensatie kan men een indeling maken in functie van de leeftijd van de patiënt.<br />
5.3.1 Decompensatie in bevallingskamer, dag 0-1 :<br />
Hartsdecompensatie onmiddellijk na de geboorte staat nagenoeg steeds in verband met peri-partale<br />
anoxemie/dystocie : de laatste minuten van het intra-uterien leven en de geboorte kunnen gepaard<br />
gaan met een zeer belangrijke anoxemie, waarbij belangrijke schade kan worden opgelopen door de<br />
verschillende weefsels. De neonatus is evenwel metabool zeer goed gewapend tegen een korte periode<br />
van anoxemie. Indien deze periode te lang duurt of te ernstig is, kan myocarddysfunctie optreden. In<br />
functie van de graad van het insult kan deze dysfunctie zijn:<br />
• subklinisch, kaderend in "neonataal aanpassingssyndroom";<br />
• RV dysfunctie met transiente tricuspidinsufficiëntie TTI;<br />
• LV dysfunctie met mitraalklepinsufficiëntie;<br />
• cardiogene shock met congestieve hartfalen.<br />
Het hart zelf zal over het algemeen behoorlijk recupereren, zelfs van de ernstige insulten. Indien evenwel<br />
een beeld van cardiogene shock op de voorgrond staat, zal de schade aan de andere weefsels<br />
(voornamelijk de hersenen) over het algemeen zo belangrijk zijn, dat deze schade aan de andere<br />
weefsels het klinisch beeld en de uiteindelijke prognose zal bepalen.<br />
5.3.2 Decompensatie dag 2/dag 14 :<br />
In deze periode sluit de ductus. In normale omstandigheden moet het linker hart dan zelfstandig instaan<br />
voor de volledige perfusie van het lichaam. Indien er een ernstige aangeboren afwijking van het linker<br />
hart bestaat, zal een sluiting van de ductus katastrofale gevolgen hebben. Dit zien wij zeer specifiek in 4<br />
situaties :<br />
• coarctatio van de aorta<br />
• onderbroken aortaboog IAA<br />
• kritische aortaklepstenose AS<br />
• hypoplastisch linker hart syndroom HLHS.<br />
21
In elk van deze situaties zal in afnemende mate het linker hart de systeemcirculatie kunnen overnemen,<br />
met een totale onmogelijkheid van enige activiteit bij het hypoplastisch linker hart. De systeemcirculatie<br />
valt weg, met zeer snel optreden van acidose en cardiogene shock. Dit is een extreme urgentiesituatie:<br />
de ductus is gepreprogrammeerd om te sluiten en de decompensatie zal snel progressief zijn. Bij het<br />
klinisch vermoeden van cardiale decompensatie dient de patiënt bij hoogdringendheid te worden<br />
geëvalueerd. Het klinisch beeld van “neonatale hartsdecompensatie” kan evenwel gesimuleerd worden<br />
door belangrijke respiratoire of centrale neurologische problemen, door anemie of polyglobulie,<br />
belangrijke hypoglycemie, persisterende pulmonale hypertensie of sepsis.<br />
Een zeldzame keer kan cardiogene decompensatie te wijten zijn aan andere afwijkingen, zoals TAPVU<br />
met restrictief ASD en belangrijke cyanose, of een arterioveneuze malformatie.<br />
5.3.3 Decompensatie na de leeftijd van 14 /60 dagen :<br />
De meest belangrijke verandering welke zich rond deze periode afspeelt is de daling van de pulmonaal<br />
vasculaire weerstand. Indien op ventrikulair of arterieel niveau nog belangrijke verbindingen bestaan<br />
tussen de systeem- en de longcirculatie, zal deze daling van de longweerstand gepaard gaan met het<br />
ontwikkelen van een belangrijke links-rechts shunt. De links-rechts shunt zal op haar beurt aanleiding<br />
geven tot hartsdecompensatie. Voorbeelden van dergelijke hartafwijkingen zijn:<br />
• niet cyanogene hartvitia:<br />
• ventrikelseptumdefekt VSD<br />
• open ductus van Botalli ODB<br />
• atrio-ventrikulair septumdefekt AVSD<br />
• cyanogene hartvitia<br />
• totaal abnormaal veneuze uitmonding TAPVU<br />
• truncus arteriosus<br />
• dubbel outlet rechter ventrikel DORV<br />
• transpositie van de grote vaten + ventrikel septum defect TGA-VSD<br />
• univentrikulair hart UH zonder pulmonalisstenose PS.<br />
Minder frequente oorzaken zijn het ALCAPA-syndroom (Abnormale Linker Coronair Arterie van<br />
Pulmonale Arterie), arterioveneuze fistel of longsequester. Een zuigeling met matige coarctatio of<br />
ernstige aortastenose, tachycardie, myocarditis of cardiomyopathie kan in deze periode eveneens<br />
22
decompenseren.<br />
5.3.4 Decompensatie op latere leeftijd is weinig frequent :<br />
Meestal betreft het hier dan een aritmie, cardiomyopathie CMP, endocardiale fibro-elastose EFE,<br />
myocarditis, pericarditis of primaire pulmonale hypertensie PPHT.<br />
5.3.5 Klinisch beleid bij cyanose/decompensatie in de materniteit :<br />
Zoals gesteld is de belangrijkste verandering welke zich in deze periode voordoet het sluiten van de<br />
ductus. Bij een belangrijke hartafwijking kan dit dan aanleiding geven tot ofwel cyanose ofwel<br />
hartsdecompensatie. De neonatus wordt meestal klinisch gecontroleerd de dag van de bevalling en de<br />
dag van ontslag uit de materniteit (ongeveer dag 5). Bij een eerste controle de dag van de bevalling kan<br />
een belangrijke hartafwijking gemist worden daar de klinische tekens dan dikwijls zeer subtiel zijn.<br />
Hartsdecompensatie bij de neonatus presenteert zich als volgt: onfrisse indruk, kreunen, slechte perifere<br />
circulatie, grauwe “zure” kleur, gemarbreerd aspect, polypnee, verminderde respons bij stimulatie,<br />
hepatomegalie, zeer zwakke tot afwezige arteriae femorales, krachtige tot afwezige arteriae brachiales.<br />
Vooral het verschil van pulsaties in de bovenste en onderste lichaamshelft is een zeer belangrijk<br />
alarmerend teken.<br />
Vermits de problemen van cyanose en decompensatie zich voordoen door sluiting van de ductus, kan het<br />
klinisch probleem in een eerste stap zeer efficiënt worden behandeld door het toedienen van<br />
prostaglandines intraveneus waarbij de ductus wordt heropend. Prostaglandines bestaan in België op de<br />
markt onder de naam Prostine VR. Prostaglandines worden zeer snel afgebroken in de circulatie en<br />
worden daarom best in een continu infuus toegediend. Het is een effectief geneesmiddel doch heeft zeer<br />
belangrijke nevenwerkingen:<br />
• arteriële hypotensie;<br />
• apnee;<br />
• hyperpyrexie;<br />
• convulsies;<br />
• cutane vasodilatatie met oedeem;<br />
• diarree;<br />
• thrombocytopenie;<br />
• immuundepressie;<br />
• na enkele weken periostale hyperactiviteit met corticale hyperostosis<br />
Daarom zal steeds gepoogd worden na stabilisatie van de patiënt deze te behandelen voor korte tijd met<br />
een minimale dosis prostaglandines. Zo er zich toch neveneffecten voordoen, dienen deze<br />
symptomatisch te worden behandeld. Er dient ook binnen de eerste dagen een meer definitieve vorm van<br />
therapie uitgevoerd: vb coarctectomie, shunt operatie, ballondilatatie van kritisch AS of PS.<br />
Decompensatie na de materniteit :<br />
Hartsdecompensatie bij de zuigeling zal zich voornamelijk voordoen als een voedingsprobleem en<br />
23
dystrofie: door de hartsdecompensatie gaat het kind polypnee ontwikkelen, welke een efficiënte voeding<br />
onmogelijk maakt. Bij elk voedingsprobleem dient men zich dan ook de vraag te stellen of het niet<br />
veroorzaakt wordt door hartsdecompensatie.<br />
5.4 Ontwikkeling van obstructieve pulmonale hypertensie OPHT<br />
Bij de foetus is de druk in de AP gelijk aan de systeemdruk: via de AP en ODB voorziet de RV in 55%<br />
van de systeemperfusie. Na de geboorte nemen de longen hun eigenlijke functie op; de gasuitwisseling<br />
is evenwel efficienter bij een lage perfusiedruk en fijne vaatwand. De weerstand in de longvaten daalt na<br />
de geboorte op een exponentiele wijze, zodat reeds lage drukken bekomen worden na enkele dagen<br />
(ondanks 5-voudige toename van het debiet), en de lage (volwassen) weerstand bekomen is na 4 à 6<br />
weken.<br />
Bij bepaalde problemen kan deze weerstand evenwel terug oplopen:<br />
• volumebelasting onder (initieel) lage druk: vb ASD, PAPVU zonder obstructie: na 3 à 4 decades<br />
zal de weerstand significant oplopen met OPHT voor gevolg;<br />
• drukbelasting: vb cor triatriatum, MS of MI, LV dysfunctie: de run-off van de VP naar de LV is<br />
verhinderd met retrograde PHT voor gevolg. De evolutie naar irreversiebele obstructieve PHT treedt<br />
evenwel slechts na jaren-decades op.<br />
• druk- en volumebelasting: vb VSD, ODB, AVSD, UH zonder PS: reeds na 1 à 3 jaar treden<br />
irreversiebele letsels tgv OPHT op. Vooral in de groep die later voor Fontan repair in aanmerking zou<br />
komen is een zeer vroegtijdige interventie geindiceerd (< 2 maand.<br />
• meer algemene factoren zoals chronische hypoxemie, longziektes en endotheelafwijkingen<br />
hebben ook hun invloed.<br />
Bij de ontwikkeling van PHT kan men schematisch de volgende stappen onderscheiden:<br />
• niet regresseren of persisteren van foetale media-hypertrofie: enkel zo drukbelasting blijft, frequent bij<br />
trisomie 21;<br />
• mediahypertrofie: nog reversiebel<br />
• intima fibrose, hyalinisatie en sclerose: irreversiebel, steeds bij PVR > 10E<br />
• thrombose + recanalisatie: irreversiebele letsels<br />
De graad van vasculaire letsels bij PHT kan worden ingeschat door berekening van de weerstand, doch<br />
bij twijfel best geevalueerd door microscopisch onderzoek na open longbiopsie.<br />
5.5 Intensieve verzorging van een patient met 1 pomp en totale mixing<br />
Bij veel aangeboren hartafwijkingen heeft de patient slechts 1 functionele pomp, waarop de 2 circuits zijn<br />
aangesloten (long- en lichaamscirculatie). Het debiet door elk circuit is afhankelijk van de pompfunctie<br />
24
enerzijds, en de relatieve weerstand anderzijds. Elke wijziging van een variabele in 1 circuit zal dus<br />
automatisch zijn weerslag hebben in het andere circuit.<br />
5.5.1 pomp en bloed<br />
• goede vullingstoestand: lever 1 à 2 cm ORR; CVD 6 - 8 cm H2O<br />
• Ht > 40% of Hb > 12 g/dl; hoe meer gedesatureerd, hoe hoger Hb tot 16 à 17 g/dl<br />
• contractiliteit<br />
5.5.2 pulmonaal vasculaire weerstand PVR<br />
functie van:<br />
a/ outflow ventrikel - centrale pulmonale arteries:<br />
• infundibulaire stenose vulling, contractiliteit, SVR<br />
• valvulaire stenose PS ballondilatatie<br />
• arteriële band heelkunde<br />
• shunt (Blalock-Taussig) heelkunde<br />
b/ arteriële pulmonale weerstand<br />
• zuurstof O2: lucht = FiO2 21%; aanrijken tot 100%; verminderen door N2<br />
• koolzuurgas CO2<br />
• PEEP : Positive End-Expiratory Pressure: drijft vocht acuut uit longen<br />
• prostaglandines<br />
• stikstofmonoxide NO<br />
c/ ventriculaire inflow<br />
• TAPVU met obstructie heelkunde<br />
• cor triatriatum heelkunde<br />
• mitraalklepstenose bij IAS Rashkind<br />
• restrictief ASD bij mitraalklepatresie Rashkind<br />
5.5.3 systeemvasculaire weerstand SVR<br />
functie van:<br />
a/ outflow ventrikel - aorta:<br />
• subvalvulaire aortastenose<br />
• valvulaire aortaklepstenose ballondilatatie<br />
• coarctatio aortae heelkunde<br />
• restrictieve ductus bij hypoplastische aortaboog R/ PG<br />
b/ arteriële systeemweerstand<br />
• catecholamines :<br />
25
endogeen: cave manipulatie - stimulatie<br />
exogeen: cave: winst contractiliteit < verlies naar long<br />
• nipride<br />
• ACE-I<br />
• fosfo-diesterase remmers corotroop, amrinone, milrinone<br />
c/ cardiale inflow<br />
• restrictief ASD bij tricuspiedklepatresie Rashkind, blade septectomie<br />
5.5.4 Frequent voorkomende klinische problemen<br />
5.5.4.1 Aortaboogprobleem bij neonatus<br />
Bij presentatie: shock: DD tss sepsis en cardiopathie<br />
Initiële opvang:<br />
• na afname culturen: breed spectrum antibiotica<br />
• ventilatie verzekeren: zo nodig intubatie, O2, lichte hyperventilatie<br />
• circulatie ondersteunen: opvullen, acidose corrigeren, adrenergica zo nodig<br />
• zo geen pulsaties AF: start PG-IV; echo-cardio aanvragen<br />
Na diagnose ductus dependente systeemcirculatie:<br />
• vermijdt pulm vasodilatatie: geen O2, geen hyperventilatie (gecontroleerde hypoventilatie lucht)<br />
• evt opdrijven PEEP<br />
• acidose corrigeren (zeer cardiodeprimerend)<br />
• vasopressoren vermijden; evt vasodilatatie<br />
• AB doorgeven: vermijden NEC, tot sepsis uitgesloten<br />
5.5.4.2 Banding AP bij univentriculair hart<br />
De band wordt “op de groei” aangebracht, dus iets te laks; daardoor onmiddellijk post-op nog steeds<br />
pulmonaire overvulling; zo nodig<br />
• Longweerstand verhogen: PEEP, geen O2, geen hyperventilatie<br />
• Systeemweerstand verlagen: geen vasopressoren, eerder DPI<br />
5.5.4.3 Blalock-Taussig shunt bij pulmonaalklepatresie<br />
Bij persisterende cyanose post-op:<br />
• Circulatoir opvullen: bloed moet “overlopen” in shunt; opvullen tot hepar 2 cm ORR<br />
• Longweerstand laag: O2, licht hyperventileren, PEEP laag<br />
• Systeemweerstand hoog: vasopressie (evt NOR); cf squatting bij cyanogene spell<br />
26
Hoofdstuk VI - BONDIG OVERZICHT VAN <strong>EN</strong>KELE AFWIJKING<strong>EN</strong><br />
6.1 COARCTATIO AORTAE CoAo<br />
ANATOMIE<br />
Vernauwing van aorta thoracalis, meestal juist distaal van de aftakking van de linker arteria subclavia vlak<br />
bij het ligamentum arteriosum (de gefibroseerde ductus arteriosus). Meestal bevindt de coarctatie zich<br />
post-ligamentair of post-ductaal, soms pre-ductaal.<br />
PATHOFYSIOLOGIE<br />
De klinische presentatie is afhankelijk van de ernst va de vernauwing:<br />
A/ neonatus - zuigeling: veelal zeer ernstige vorm met tevens hypoplasie van de istmus.<br />
Tijdens het foetaal leven wordt de onderste lichaamshelft nagenoeg uitsluitend bevloeid via de ductus<br />
arteriosus; de istmus voorziet slechts in een klein deel van de perfusie van de onderste lichaamshelft<br />
(± 15%). Elke afwijking van het foetale linker hart die gepaard gaat met een verminderd debiet door de<br />
aorta en dus ook de istmus (vb MS, AS, malalignment VSD) kan resulteren in een verminderde groei van<br />
de istmus, met hypoplasie en coarctatio van de aorta voor gevolg. De ductus is gepreprogrameerd om te<br />
sluiten tijdens de eerste dagen van het post-natale leven, waarbij de circulatie van de onderste<br />
lichaamshelft bijna volledig wegvalt. Dit gaat dan gepaard met acute hartsdecompensatie - shock bij de<br />
neonatus - zuigeling.<br />
B/ ouder kind - volwassene<br />
Bij de mildere vormen zal de sluiting van de ductus in de neonatale periode verdragen worden. Deze<br />
zone zal evenwel slecht meegroeien, waardoor progressieve stenose voor gevolg.<br />
27
Bijzonderste kenmerk hier is de hoge druk in bovenste lichaamshelft en de lage druk in onderste<br />
lichaamshelft. In de onderste lichaamshelft is vooral de systolische druk verlaagd terwijl de gemiddelde<br />
druk nagenoeg normaal is. De polsgolf is niet alleen verlaagd en gedempt, ze is ook vertraagd t.a.v. deze<br />
in de bovenste ledematen.<br />
Omleiding van de bloedstroom gebeurt via collaterale circulatie, vooral via de arteriae mammariae naar<br />
de aa. intercostales en epigastrische arteriën. Gevolg: goed voelbare collaterale intercostale arteriën,<br />
door drukusuur gaan de gedilateerde intercostale arteriën de sulcus van de ribben aantasten waardoor<br />
op het röntgenbeeld "ribnotching" ontstaat.<br />
SUBJECTIEVE SYMPTOM<strong>EN</strong><br />
• bij neonatus: shock: cf supra<br />
• bij ouder kind - volwassene:<br />
• meestal geen<br />
• zelden hoofdpijn, krachteloosheid in onderste ledematen, koude voeten.<br />
FYSISCH ONDERZOEK bij ouder kind - volwassene<br />
• Bij inspectie : sterk pulserende carotiden, vaak fors ontwikkelde bovenste lichaamshelft. Karikatuur:<br />
"Jerommeke".<br />
• Bij palpatie : afwezige of zwakke pulsaties in de arteriae femorales, sterke pulsaties in de bovenste<br />
lichaamshelft, voelbare intercostale arteriën (zelden beneden de leeftijd van 6 jaar), heffende linker<br />
ictus.<br />
• Bloeddrukmeting : stelt het kenmerkende symptoom in het licht, nl. een bloeddruk die in de arm<br />
hoger is dan in het been. Normaal is de druk in de benen gelijk aan deze in de armen of 10 tot 20<br />
mmHg hoger.<br />
• De auscultatie is niet specifiek: soms een langgerekt vaatgeruis ter hoogte van de coarctatio, best<br />
hoorbaar in de rug interscapulair, soms telesystolische vaatgeruisen tengevolge van collaterale<br />
bloedstroom (vooral de arteriae mammariae), soms een ejectieclick (frequent geassocieerde<br />
bicuspiede aortaklep).<br />
RÖNTG<strong>EN</strong>ONDERZOEK<br />
• Bij zuigelingen en kinderen: geen specifieke afwijkingen, wel bij ernstige gevallen een globale<br />
cardiomegalie en longstuwing.<br />
• Bij grotere kinderen en volwassenen: inkeping van de aorta veroorzaakt door de coarctatie zelf en<br />
door de poststenotische dilatatie, waardoor een "cijfer 3" kan ontstaan; linker kamerhypertrofie;<br />
ribusuren (rib notching).<br />
28
E.C.G.<br />
• zuigeling: RVH : door relatieve hypoperfusie van de aortaboog - istmus tijdens het foetale leven is de<br />
RV overontwikkeld, de LV daarentegen eerder onderontwikkeld: beeld van RVH !<br />
• ouder kind - volwassene: normaal of linker kamerhypertrofie.<br />
DIAGNOSE<br />
• klinisch vermoeden bij elke neonatus met klinisch hartdecompenastie - shock;<br />
• wordt gesteld op grond van klinisch onderzoek, NIET door hoog-technologische technieken ! Dit<br />
onderstreept het belang van een goede klinische screening, waarbij palpatie van de a. femorales als<br />
elementair onderdeel van het onderzoek dient te worden beschouwd;<br />
• kan bevestigd worden door Doppler-echocardiografie of magnetische resonantie (MR). De beste<br />
beelden worden bekomen d.m.v. angiocardiografie of aortografie; dit onderzoek biedt bovendien het<br />
voordeel dat eventueel bij de oudere patient aansluitend een ballondilatatie kan uitgevoerd worden.<br />
PROGNOSE<br />
• neonatus: de hartsdecompensatie met hypoperfusie van onderste lichaamshelft is op enkele uren<br />
dodelijk. Hartsdecompensatie in de eerste dagen van het leven is dan ook een extreme urgentiesituatie.<br />
• op latere leeftijd :<br />
• toenemende hypertensie tijdens de eerste levensdecaden met alle complicaties zoals<br />
• Progressieve atherosclerose met coronaire atheromatose, angor, AMI<br />
• Ruptuur bloedvat waardoor hersenbloeding<br />
• Hypertrofie LV, progressieve fibrose, dysfunctie<br />
• endocarditis<br />
• aneurysma + ruptuur aorta<br />
BEHANDELING<br />
Bij de neonatus tracht men vooreerst de circulatie in de onderste lichaamshelft te herstellen door het<br />
toedienen van IV prostaglandines: door deze medicatie kan men veelal de ductus heropenen. Tevens<br />
dienen veelal algemeen supportieve maatregelen te worden genomen: o.a. intubatie met beademing,<br />
correctie acidose, IV inotropica en antibiotica. Na stabilisatie van de circulatoire toestand wordt de<br />
coarctatio best heelkundig behandeld in de daarop volgende dagen. Veelal wordt een subclavia-plastie<br />
volgens Waldhausen toegepast, waarbij het deel van de linker arteria subclavia proximaal van de arteria<br />
vertebralis gebruikt wordt om de coarctatio te overbruggen (mortaliteit < 3%).<br />
Indien de coarctatio klinisch goed verdragen wordt (= ontdekt door screening, niet door symptomen !),<br />
29
kan de behandeling uitgesteld worden tot enkele maanden. De aorta heeft dan een voldoende groot<br />
kaliber bereikt, zodat het risico op latere restenose zeer klein wordt. Klassiek wordt een coarctatio op<br />
deze leeftijd ook heelkundig behandeld (veelal resectie met end-to-end anastomse). Sommige letsels<br />
(±25%) kunnen nu ook zeer efficient met ballondilatatie worden weggewerkt. Bij een adolescent of<br />
volwassene kan ballondilatatie met stent implantatie worden overwogen.<br />
30
6.2 AORTAST<strong>EN</strong>OSE AS<br />
ANATOMIE<br />
Kan op 3 niveaus gelokaliseerd zijn :<br />
• valvulair: meest frequent, vaak asymmetrisch tricuspiede of bicuspiede klep;<br />
• subvalvulair: LVOTO: LV outflow tract obstructie: veelal een fibreuze ring of diafragma, soms door<br />
aberrante papillairspier van de mitraalklep;<br />
• supravalvulair: zeer zeldzaam<br />
• soms familiaal dominant ± perifere pulmonaalstenose<br />
• Williams syndroom (hypercalcemie).<br />
Voor verdere bespreking van het klinisch beeld, elektrocardiogram en röntgenbeeld wordt verwezen naar<br />
"verworven aortastenose".<br />
PROGNOSE<br />
Lichte aortastenose wordt goed verdragen, ernstige aortastenose kan levensbedreigend zijn omwille van<br />
cerebrale ischemie of cardiale ritmestoornissen die zich tijdens inspanning kunnen voordoen.<br />
Uitgesproken hypertrofie resulteert in angor, fibrose, dysfunctie en decompensatie.<br />
31
BEHANDELING<br />
• levenslang profylaxis voor (subacute) bacteriele endocarditis SBE;<br />
• geen piekbelasting; bij lichte AS recreatieve sport toegestaan;<br />
• bij matig tot ernstig AS: ballondilatatie waarbij reductie van de gradient bekomen wordt, doch veelal<br />
een lichte aortaklepinsufficientie ontstaat; eventueel valvotomie of open plastie;<br />
• bij ernstige dysplasie, gecombineerde sub-, supravalvulaire en valvulaire stenose, of belangrijke<br />
insufficientie: heelkunde: bij kinderen levert actueel de switch operatie volgens Ross de beste<br />
resultaten (pulmonalis autogreffe in aortapositie, homogreffe in pulmonalispositie). Zelden dient een<br />
kunstklep geimplanteerd te worden.<br />
• geisoleerde subvalvulaire AS: heelkunde: best vroegtijdig uitpellen van de veelal membraneuze<br />
vernauwing, vooraleer aortaklep beschadiging (AI door jet) optreedt;<br />
• geisoleerde supra-AS: heelkunde: patch angioplastie van de sinus van Valsalva.<br />
32
6.3 PULMONALISST<strong>EN</strong>OSE PS<br />
ANATOMIE<br />
3 vormen :<br />
• valvulair, meest frequent;<br />
• subvalvulair: infundibulair, bij lage vormen Double Chamber Right Ventricle DCRV;<br />
• supravalvulair: aan de sinus van Valsalva, op de stam of distaal op de takken van arteria pulmonalis.<br />
PATHOFYSIOLOGIE<br />
Drukstijging in rechterventrikel en drukgradiënt tussen arteria pulmonalis en rechterventrikel.<br />
Hoe ernstiger de stenose :<br />
• hoe hoger druk in rechter ventrikel;<br />
• hoe langer de rechter ventrikelsystole duurt, hoe later P2;<br />
• hoe krachter de rechter atriumcontractie: hoge a-golf die in diastole de weerstand geboden door de<br />
dikwandige rechterventrikel moet overwinnen.<br />
SUBJECTIEVE KLACHT<strong>EN</strong><br />
Ontbreken vrijwel steeds, behalve in extreme gevallen die gepaard gaan met een rechts-links-shunt door<br />
het opengerekt foramen ovale (soms aangeduid met de term 'trilogie van Fallot').<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
33
• Inspectie : hoge a-toppen in halsvenen;<br />
• Palpatie : krachtige RV impuls, thrill 2L of suprasternaal<br />
• Auscultatie :<br />
• ruw ejectiegeruis aan het ostuim pulmonale;<br />
• ejectieclick;<br />
• brede splijting van 2de toon met late en zwakke P2. Hoe nauwer de stenose, hoe breder A2 -<br />
P2<br />
RONTG<strong>EN</strong><br />
• zelden cardiomegalie<br />
• bij valvulair type: poststenotische dilatatie van AP stam vooral bij lichte vormen<br />
• bij ernstige stenose RV- en RA-dilatatie.<br />
E.C.G.<br />
• rechter asafwijking van QRS-as;<br />
• rechterkamerhypertrofie RVH type "systolische - drukoverbelasting";<br />
• rechtervoorkamerhypertrofie RAH.<br />
DIAGNOSE<br />
Wordt bevestigd en anatomisch en kwantitatief gepreciseerd door echocardiografie, Doppler onderzoek.<br />
BEHANDELING<br />
• Lichte gevallen worden niet behandeld: hun prognose is uitstekend en niet verschillend van de<br />
standaardpopulatie. Tijdens de groei kan de gradient toenemen, zodat follow-up dan zeker geboden<br />
is. Eenmaal volgroeid is de graad van stenose voor jaren stabiel.<br />
• Bij een gradiënt van 40 à 50 mmHg of meer is de voorkeursbehandeling ballondilatatie: percutaan<br />
wordt via de lies over een geleidingsdraad een balloncatheter opgeschoven. De klep wordt<br />
opengerokken: er rest meestal een lichte gradient met een hemodynamisch onbelangrijke<br />
insufficientie. Een begeleidende infundibulaire gradient door secundaire hypertrofie regresseert<br />
veelal tijdens de daaropvolgende weken.<br />
• Enkel bij zeer dysplastische kleppen of een zeer nauwe klepring is heelkunde nodig: bij zuigelingen<br />
dient dan veelal een valvectomie te gebeuren met een patch over de hypoplastische-hypertrofische<br />
rechter ventrikel outflow. Vanaf de leeftijd van ± 4 jaar kan een volwassen maat van homogreffe<br />
worden geimplanteerd.<br />
34
• Bij een DCRV wordt de musculaire band best gereseceerd vanaf een gradient van 40 à 50 mmHg.<br />
35
6.4 ZIEKTE VAN EBSTEIN<br />
Zeer zeldzaam. Wordt anatomisch gekenmerkt door een abnormale inplanting van de tricuspiedklep<br />
waarbij een groot deel van haar oppervlakte vergroeid is met de (vooral septale) wand van de rechter<br />
ventrikel. Hierdoor wordt een deel van de rechter ventrikel "geatrialiseerd". Veelal gaat dit gepaard met<br />
een dysfunctie van de tricuspiedklep (meestal insufficientie, soms stenose), beperkt RV slagvolume,<br />
atriale R>L shunt doorheen een klein ASD, en electrische pre-exitatie (Wolff-Parkinson-White syndroom).<br />
De klinische presentatie is zeer variabel en functie van het belangrijkste hemodynamische probleem:<br />
• bij massief TI: decompensatie, soms zelfs prenataal met mors in utero<br />
• zo tricuspiedstenose: klinisch zoals tricuspiedklepatresie: cyanose<br />
• veelal beperkt anterograad pulmonaal debiet door kleine RV: cyanose door atriale R>L shunt, vooral<br />
bij inspanning.<br />
Auscultatoir : weinig opvallende geruisen, soms TI geruis, clicks in systole.<br />
E.C.G.<br />
• verlengde P-R afstand;<br />
• versplinterd QRS-complex met beeld van partieel rechter bundeltakblok en laag voltage;<br />
• veelal WPW syndroom met rechts gelegen Kent bundel.<br />
36
RÖNTG<strong>EN</strong><br />
Niet specifiek, vaak groot en soms extreem groot hart.<br />
DIAGNOSE<br />
Echocardiografie overtreft duidelijk alle andere technieken.<br />
BELEID<br />
Is functie van het klinisch probleem:<br />
• foetale of neonatale decompensatie: prognose zeer slecht, veelal exitus;<br />
• cyanose door atriale R>L shunt door TI of klein RV slagvolume: plastie tricuspiedklep waardoor<br />
minder TI en meer slagvolume, ± bidirectionele Glenn shunt;<br />
• tricuspiedklepstenose: cf Fontan circulatie;<br />
• zo geen klinisch probleem: geen interventie, doch cave paradoxaal (septisch) embool, zelfs zonder<br />
klinisch waarneembare cyanose; zo atriale R > L shunt kan dit percutaan worden gesloten<br />
• SBE profylaxis obligaat<br />
37
6.5 ATRIUM SEPTUM DEFECT ASD<br />
Bij grotere kinderen en volwassenen de meest voorkomende afwijking. Beduidend frequenter bij vrouwen<br />
dan bij mannen.<br />
ANATOMIE<br />
Essentieel 3 localisaties :<br />
• Ostium primum defect ASD 1: vlak boven de tricuspidalisklep, zonder onderrand en zeer vaak<br />
geassocieerd met mitralisinsufficiëntie (vorm van intermediair atrio-ventrikulair defect AVSD);<br />
• Ostium secundum defect ASD 2: meest frequent, gelocaliseerd t.h.v. het foramen ovale;<br />
• Sinus venosus defect, geassocieerd met abnormale drainage van een deel van de longvenen<br />
(steeds de rechtszijdige longvenen) in de vena cava superior of hoog in het rechter atrium PAPVU;<br />
Zeldzaam<br />
• Sinus coronarius SC defect of unroofed coronary sinus: communicatie tussen LA en RA via<br />
SC;<br />
• ASD analoog: communicatie tussen LA en RA: LA > Li VCS > vena anonyma > Re VCS > RA.<br />
PATHOFYSIOLOGIE<br />
38
Wegens hogere druk in linker atrium en de lagere compliantie van de linker ventrikel ontstaat een atriale<br />
links-rechts-shunt. Enkel het rechter atrium, de rechter ventrikel en de longvaten worden overbelast: het<br />
abnormale debiet stroomt door de tricuspidklep naar de rechter ventrikel, vandaar door de pulmonalisklep<br />
naar de longcirculatie en terug naar het linker atrium. Op termijn (3 à 4 decades) zal het R hart voor<br />
klinische problemen zorgen:<br />
• RA: dilatatie waardoor arytmien: sick sinus syndroom SSS, VK flutter + fibrillatie;<br />
• RV: dilatatie, decompensatie, TI met atriale R>L shunt; eventueel paradoxaal embool;<br />
• AP: obstructieve PHT na 3 à 5 decades.<br />
SUBJECTIEVE SYMPTOM<strong>EN</strong><br />
Zeldzaam bij kinderen, vaak pas in 4de, 5de of 6de levensdecade; dyspnoe en eventueel laattijdige<br />
rechter hartsdecompensatie. Enkel bij een zeer grote shunt (zeer groot ASD-monoatrium of bij relatieve<br />
MS (door Li VCS via SC naar RA)), of bij trisomie 21 kunnen er zich klinische problemen voordoen op<br />
zuigelingenleeftijd tgv het ASD.<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
• Inspectie : graciele lichaamsbouw is minder frequent dan klassiek wordt aangegeven; geen cyanose.<br />
• Palpatie : hyperdynamische rechter ictus.<br />
• Auscultatie :<br />
• zacht systolisch ejectiegeruis (soms nauwelijks hoorbaar) veroorzaakt door relatieve stenose van<br />
de pulmonalisklep die een abnormaal groot debiet krijgt;<br />
• gefixeerde splijting van de 2de toon, niet beïnvloed door de fazen van ademhaling (fixed splitting);<br />
• diastolisch geruis van relatieve tricuspiedstenose.<br />
39
E.C.G.<br />
• QRS-as :<br />
• rechter as-afwijking bij ostium secundum defect;<br />
• linker as-afwijking bij ostium primum defect;<br />
• QRS-complex: beeld van partieel rechter bundeltak block ORBTB, beter genoemd RVH van het type<br />
"diastolische volumeoverbelasting"; RSR' in V1.<br />
RONTG<strong>EN</strong><br />
• cardiomegalie, meer uitgesproken naarmate de links-rechts shunt groter is;<br />
• gedilateerde stam van de arteria pulmonalis;<br />
• meestal vergroot rechter atrium en rechterventrikel;<br />
• overvulling van de longhili.<br />
BEHANDELING<br />
Een enkelvoudig ASD 2 wordt voornamelijk behandeld wegens prognostische redenen: de meeste<br />
patienten zijn asymptomatisch op het ogenblik van de operatie. In deze omstandigheden kan men enkel<br />
een ingreep rechtvaardigen als het risico L shunt is sluiting aangewezen.<br />
Techniek<br />
• ASD 2: voorkeur nu: percutane sluiting als defect enkelvoudig, niet te groot (< 35 mm) en met relatief<br />
stevige randen.<br />
• operatie: steeds kunsthart gebruikt. Risico zeer gering
6.6 V<strong>EN</strong>TRIKEL SEPTUM DEFECT VSD<br />
Meest frequent voorkomende congenitale afwijking bij het kind. Meer bij jongens dan bij meisjes.<br />
ANATOMIE<br />
Types VSD:<br />
• peri-membraneus: tussen TriK en AoK; meest frequent bij kinderen; frequent geassocieerd met AoK<br />
afwijkingen (bicuspiede klep, AS of AI), coarctatio, soms ontwikkeling van sub-AS, zelden prolaps<br />
AoK;<br />
• musculair: volledig door spierweefsel omgeven; meest frequent bij neonati; zo meerdere grote<br />
VSD's spreekt men van Swiss cheese;<br />
• doubly committed sub-arterial: onder AoK en PuK, tevens afwezigheid RV infundibulum; veelal<br />
verwikkeld met prolaps van AoK en AI tussen 4 en 12 jaar.<br />
Ten gevolge van sterk toegenomen longdebiet kunnen zich, na verloop van enkele jaren, irreversibele<br />
histologische veranderingen voordoen in de longarteriolen m.n. hyalinisatie en verdikking van de intima,<br />
fibrosering, micro-trombosering waarna recanalisatie (zie Eisenmenger-complex).<br />
PATHOFYSIOLOGIE<br />
• neonataal: geen problemen: weerstand longvaten is zeer hoog zodat er hooguit een beperkte shunt<br />
is;<br />
• zuigeling: longweerstand laagst rond 4 à 6 weken: de shunt is dan het grootst. Bij groot VSD<br />
eventueel decompensatie door hyperkinetische circulatie-PHT; evolutie hierna:<br />
• progressieve dystrofie met eventueel exitus;<br />
• verbeteren klinische toestand door verkleinen van de shunt:<br />
• ofwel door verkleinen van VSD (= goed);<br />
• ofwel door ontwikkelen van obstructieve PHT (= slecht).<br />
• kind: veelal verkleint de relatieve grootte van het VSD tijdens de groei. Cave ongunstige ontwikkeling:<br />
41
progressieve sub-AS, progressieve AI ± prolaps; soms wordt rond deze leeftijd een coarctatio klinisch<br />
duidelijker.<br />
• Eisenmenger complex: bij ernstige PHT: bidirectionele of uitsluitend rechts>links-shunt. Druk in RV<br />
en AP is even hoog als in LV.<br />
Het gewone ventrikelseptumdefect belast alleen de LV (volumebelasting). Alleen zo er PHT is wordt ook<br />
de RV belast (drukbelasting).<br />
KLINISCH BEELD<br />
Zeer variabel.<br />
• neonataal: geen problemen; zo klinische deterioratie: cave geassocieerde afwijkingen vb coarctatio;<br />
• zeer groot VSD : bij zuigelingen: ernstige en soms fatale hartsdecompensatie vanaf 4 weken oud; zo<br />
de patient dit overleeft, evolutie naar obstructieve PHT - Eisenmenger complex.<br />
• matig VSD: dikwijls tot 2e-4de decade betrekkelijk goed verdragen. Indien klachten: lichte dystrofie,<br />
dyspnoe, frequente bronchitiden.<br />
• klein VSD: vaak het ganse leven zeer goed verdragen, veelal louter "auscultatoire vondst".<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
• Inspectie: geen cyanose, soms welving linker thorax (voussure); zichtbare LV puntstoot.<br />
• Palpatie : heffend linkerventrikelimpuls, thrill aan de 4de interostale ruimte links parasternaal.<br />
• Auscultatie : geruis is functie van gradient en debiet:<br />
• mini VSD: soms blazend, half-systolisch geruis: tele-systolische sluiting typisch voor klein<br />
musculair VSD;<br />
• klein tot matig VSD: intens holosystolisch blazend geruis (lekgeruis) aan 4L (perimembraneus) of<br />
apex (musculair);<br />
• groot VSD: eerder ruw ejectie-type geruis: geen significant drukverschil tussen LV-RV, wel groot<br />
debiet;<br />
• obstructieve PHT: geruis zwak tot afwezig (de gradiënt tussen rechter- en linkerventrikel is<br />
verdwenen); dan veelal PI geruis.<br />
Een luid holosystolisch hoogfrequent geruis ± thrill bij een VSD:<br />
geruststellend: geen PHT !<br />
RÖNTG<strong>EN</strong><br />
• klein VSD: normaal<br />
• grote shunt: cardiomegalie, LV dilatatie, dilatatie AP + longovervulling<br />
42
• Eisenmenger: klein hart, gedilateerde AP's<br />
E.C.G.<br />
• klein VSD: normaal<br />
• grote shunt: LVH<br />
• PHT of Eisenmenger: RVH<br />
DIAGNOSE<br />
De klinische diagnose kan bevestigd worden door echocardiografie die toelaat het defect te visualiseren.<br />
Door hartcatheterisatie kunnen de grootte van de links-rechts shunt, en de druk en weerstand in de longcirculatie<br />
worden gemeten.<br />
PROGNOSE<br />
Zeer wisselend.<br />
• Zuigelingen met groot VSD gaan vaak tussen 4de en 8ste levensweek in hartsdecompensatie.<br />
Meestal wordt met medicamenteuze behandeling (digitalis, diuretica, ACE-I) de toestand goed onder<br />
controle gebracht en kan de digitalisatie rond de leeftijd van I jaar gestaakt worden!<br />
• 25 % spontane sluiting van het VSD (bijna steeds tijdens eerste levensjaar);<br />
• 60 % stabilisatie of verbetering door verkleining van het VSD;<br />
• 5 % ontwikkeling van infundibulaire pulmonalisstenose, waardoor het ziektebeeld klinisch<br />
evolueert naar "tetralogie van Fallot";<br />
• 5 % ontwikkelt bij slecht klinisch beleid obstructieve pulmonale hypertensie en evolueert naar een<br />
Eisenmengercomplex;<br />
• 5 % overleed vroeger tengevolge van hartsdecompensatie en/of intercurerende<br />
luchtwegeninfecties.<br />
• Bij geringe links-rechts-shunt (Qp/Qs < 1,5) is de prognose gunstig, ook op lange en zeer lange<br />
termijn. Alleen zijn deze patiënten blootgesteld aan bacteriële endocarditis, wat gelukkig zeer<br />
zeldzaam is.<br />
• in de eerste decade soms ontwikkeling van AI door prolaps of sub-AS.<br />
BEHANDELING<br />
• zuigeling met onbehandelbare decompensatie of PHT: heelkundige sluiting rond 2 à 6 maand;<br />
• patienten met een matig groot VSD kunnen veelal medicamenteus gestabiliseerd worden; spontane<br />
evolutie is verkleining van het VSD. CAVE: in deze subgroep zijn de patienten die verbeteren door<br />
43
ontwikkeling van PHT: klinisch minder luid, niet blazend, niet holosystolisch geruis !!<br />
• kind 3 à 5 jaar: als Qp/Qs > 1,5 eventueel via percutane weg<br />
• andere indicaties heelkunde: VSD +<br />
• progressieve AI door prolaps van cusp<br />
• ontwikkeling van sub-AS<br />
• DCRV: musculaire band die RV in 2 deelt<br />
• pulmonale hypertensie: sluiting VSD gevaarlijk als PVR > 10E; als cyanose door R>L shunt is sluiting<br />
zinloos want:<br />
• longdestructie is irreversiebel<br />
• verdwijnen van shunt ten koste van (progressieve) daling hartdebiet: cyanose wordt echter beter<br />
verdragen dan laag hartdebiet.<br />
Technisch : kunsthart, rechtstreekse sluiting van kleine defecten, innaaien van patch bij grotere defecten.<br />
Zeer gering risico op elke leeftijd/gewicht en uitstekende resultaten indien geen ernstige pulmonale<br />
hypertensie. Zowel musculair als perimembraneus VSD bij grotere kinderen kunnen percutaan gesloten<br />
worden.<br />
44
VSD.xls<br />
VSD : klinisch spectrum + management<br />
grootte VSD zeer groot groot matig klein mini<br />
problemen:<br />
neonataal geen geen geen geen geen<br />
geen geen<br />
eventueel lichte<br />
decompensatie<br />
decompensatie 2M,<br />
dystrofie<br />
decompensatie 2M<br />
dystrofie groeistop<br />
zuigeling<br />
geen geen geen<br />
of VSD kleiner of<br />
PHT<br />
kind _<br />
sluit veelal in eerste<br />
levensweken -<br />
maanden<br />
verkleint tot<br />
eventueel sluiting in<br />
eerste<br />
levensmaanden -<br />
jaren<br />
eventueel<br />
medicamenteuze<br />
behandeling; ±<br />
steeds spontane<br />
verkleining van VSD;<br />
enkel heelkunde zo<br />
sub-AS of prolaps +<br />
AI of Qp/Qs > 1,5<br />
of DCRV<br />
medicamenteuse<br />
behandeling;<br />
heelkunde zo PHT of<br />
blijvende<br />
decompensatie;<br />
zo klinisch beter met<br />
goede groei:<br />
evaluatie op 3 à 4<br />
jaar: bij Qp/Qs > 1,5<br />
percutane sluiting of<br />
heelkunde<br />
medicamenteuse<br />
behandeling;<br />
heelkundige sluiting<br />
tussen 1 à 4 maand<br />
b<br />
e<br />
l<br />
e<br />
i<br />
d<br />
SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis
6.7 ATRIOV<strong>EN</strong>TRICULAIR SEPTUMDEFECT AVSD<br />
Atrioventriculair septumdefect (AVSD) wordt gekenmerkt door combinatie van:<br />
• ASD 1;<br />
• inlet VSD, veelal groot niet restrictief;<br />
• 1 grote AV klep (ipv 1 MiK en 1 TriK); veelal klepinsufficientie.<br />
Vroeger aangeduid met de term "atrioventriculair kanaal". Frequent bij kinderen met syndroom van Down<br />
(± 30%); deze ontwikkelen zeer snel OPHT. Klinisch beeld gelijkt op dit van groot V.S.D. met pulmonale<br />
hypertensie. E.C.G. toont typische linker asafwijking van QRS zoals bij ASD 1 primum. Heelkundige<br />
correctie is delicaat: sluiten ASD 1 en VSD relatief eenvoudig, doch valvuloplastie moeilijk: van 1 grote<br />
AV klep met dysfunctie dient de chirurg 2 AV kleppen te maken. De uiteindelijke prognose is ± volledig<br />
afhankelijk van de residuele mitralisinsufficiëntie. De operatie wordt best uitgevoerd rond de leeftijd van 2<br />
à 4 maand.<br />
45
6.8 OP<strong>EN</strong> DUCTUS BOTALLI ODB<br />
ANATOMIE<br />
Persisteren van een in het foetale leven normale en obligaat voorkomende verbinding tussen arteria<br />
pulmonalis en aorta. Onder normale omstandigheden gaat de ductus tijdens de eerste postnatale dagen<br />
sluiten, eerst door musculaire contractie, daarna door tromboseren en fibroseren van het lumen. Op grote<br />
hoogte (door lagere zuurstofspanning) blijft de ductus vaak veel langer open, bv. in Peru. Ook zeer<br />
frequent bij prematuren (immaturiteit vaatwand met beperkte musculatuur, frequent longpathologie met<br />
lage Ao saturatie).<br />
PATHOFYSIOLOGIE<br />
Wegens hoge weerstand en druk in de systeemcirculatie, en lage weerstand en druk in de longcirculatie,<br />
is er tijdens de ganse hartcyclus een aanzienlijke gradiënt tussen aorta en AP: de ductus laat continu<br />
bloed doorstromen van links naar rechts. In afwezigheid van PHT is er uitsluitend belasting van de<br />
linkerventrikel. Zo miskend is een evolutie naar Eisenmenger complex mogelijk.<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
• Inspectie: geen cyanose, krachtige arteriële pulsaties, zichtbare LV puntstoot. Zo Eisenmenger:<br />
cyanose onderste lichaamshelft met clubbing tenen.<br />
• Palpatie: hyperdynamische linkerventrikel, soms thrill maximaal in de linker subclaviculaire streek en<br />
in de 2de I.C.R. links parasternaal.<br />
• Auscultatie: op dezelfde plaats continu geruis, vaak aanzwellend naar de 2de toon toe, dikwijls met<br />
roffelend karakter (eddy-sounds) veroorzaakt door wervelstromen. Hierdoor ontstaat de indruk van<br />
"machinery murmur" of tunnelgeruis. Ingeval van kleine ductus Botalli kan dit geruis evenwel zeer<br />
zacht zijn en heeft het niet dit roffelend karakter. Zo PHT: geen geruis of PI geruis.<br />
NB: differentiele diagnose continu geruis<br />
46
RONTG<strong>EN</strong><br />
• aorta-pulmonaal venster: veelal groot defect met PHT<br />
• AV fistel in systeemcirculatie ± organomegalie<br />
• coronaire fistel: luidst in diastole<br />
• pulmonale AV fistel: cyanose + kluwen op RX (Rendu-Osler-Weber)<br />
• Major Aorta Pulmonary Collateral Arterie MAPCA: vnl in rug<br />
• veneuze hum: laag frequent; zittend, niet liggend<br />
• samengesteld geruis: VSD + AI<br />
Röntgenbeeld kan normaal zijn bij een kleine ductus. Bij grote ductus: cardiomegalie, dilatatie van de<br />
stam van de arteria pulmonalis, overvulling van de longhili.<br />
E.C.G.<br />
Soms normaal bij kleine ductus. Naarmate de links-rechts-shunt groter is, zijn er meer uitgesproken<br />
tekenen van LVH. Alleen bij pulmonale hypertensie (zeldzaam) is er biventriculaire hypertrofie. Bij<br />
Eisenmenger complex is er enkel RVH.<br />
BEHANDELING<br />
• prematuur - neonatus: medicamenteus met NSAID (Ibuprofen, Indomethacine);<br />
• bij persisteren van grote ductus met grote shunt - decompensatie ( ± enkel bij prematuur en<br />
zuigeling): heelkundige sluiting; risico < 1%;<br />
• als > 6 maand: percutane sluiting mogelijk via catheterisatie: umbrella, coil. Onmiddellijk na plaatsen<br />
van device veelal kleine residuele shunt, volledige thrombose van ductus binnen volgende uren.<br />
Risico < 1%. De residuele shunt kan soms tijdelijk hemolyse veroorzaken.<br />
47
ODB<br />
ODB : klinisch spectrum + management<br />
matig > 1J klein > 1J mini<br />
groot bij<br />
zuigeling<br />
zeer groot bij<br />
prematuur<br />
grootte ODB<br />
? LW infecties _ geen<br />
decompensatie<br />
2M<br />
later PHT<br />
longovervulling +<br />
long- en CZS<br />
bloeding<br />
problemen<br />
endocarditis, ruptuur, PHT<br />
ongemoeid laten<br />
zo toevallige<br />
vondst met<br />
onhoorbaar<br />
geruis<br />
percutane<br />
sluiting: coil<br />
percutane<br />
sluiting: coils<br />
umbrella plug<br />
heelkunde<br />
percutaan<br />
medicamenteus:<br />
NSAID: ASA,<br />
indomethacine;<br />
heelkunde bij<br />
onvoldoende<br />
respons<br />
b<br />
e<br />
l<br />
e<br />
i<br />
d
6.9 TETRALOGIE VAN FALLOT TF<br />
Bij schoolkinderen de meest frequent voorkomende cyanogene hartafwijking.<br />
ANATOMIE<br />
Volgens de klassieke beschrijving zijn de 4 elementen bij de tetralogie :<br />
• PS: infundibulair, valvulair en soms supravalvulair<br />
• groot niet restrictief outflow perimembraneus VSD<br />
• aorta te paard op beide ventrikels, overrijdt het VSD<br />
• RVH: secundair aan VSD - PS: RV druk = LV druk<br />
In 10-20% van de patienten maakt de cardiopathie deel uit van het VCFC of CATCH syndroom (del<br />
22q11).<br />
PATHOFYSIOLOGIE - KLINISCH BEELD<br />
De intracardiale anatomie kent zeer weinig variaties. De variabiliteit en klinische varianten zijn bepaald<br />
48
door de graad van PS:<br />
• licht PS: (zelden): royale L>R shunt, die bij de zuigeling soms zelfs aanleiding kan geven tot<br />
decompensatie; de PS is veelal progressief over verloop van maanden;<br />
• matig PS: meest frequente vorm: veelal goed gebalanceerde PS bij de geboorte, zodat er geen<br />
decompensatie (= geen overmatige L>R shunt) of geen cyanosis (= geen R>L shunt) optreedt. Veelal<br />
is de PS vooral op infundibulair niveau progressief, zodat cyanose na enkele maanden optreedt;<br />
• ernstig PS: veelal met belangrijke hypoplasie van de AP's; beperkte anterograde flow over de PuK,<br />
zodat belangrijke cyanose optreedt bij het sluiten van de ductus (± dag 2 - 3);<br />
• PuK atresie PA: PuK gesloten of niet aangelegd; longperfusie gebeurt dan via een Li en/of Re ductus<br />
(welke gepreprogrammeerd zijn om te sluiten rond dag 2-3), via MAPCA's (Major Aorta Pulmonary<br />
Collateral Arteries) welke al dan niet stenoses kunnen vertonen, of andere meer zeldzame<br />
connecties met de aorta.<br />
• PuK agenesis: zeldzaam; de "klep" bestaat uit een fibreuze ring in de annulus waardoor belangrijk<br />
PS en vooral PI. Massieve dilatatie van de arteriae pulmonalis waardoor soms bronchiale<br />
compressie.<br />
Progressieve toename van cyanose tijdens eerste levensmaanden is klassiek wegens toename van de<br />
infundibulaire en valvulaire component van de PS. Soms ontwikkeling van hypoxemische crisis (blue<br />
spells): deze aanvallen worden gekenmerkt door: kreunen, motorische onrust, wegdraaien van de ogen,<br />
geleidelijke vermindering van het bewustzijn, soms volledig bewustzijnsverlies, diepe acidotische<br />
ademhaling, toegenomen cyanose of lijkbleke huidskleur. Bij sommige kinderen zijn deze crises<br />
kortstondig (5 tot 10 min.) en herhalen zij zich niet frequent, bij anderen zijn ze van meetaf langdurig en<br />
levensbedreigend wegens hersenhypoxie. Altijd zijn ze een zeer ernstig omen. Zij worden uitgelokt door<br />
ontwaken, bij agitatie (cave klinisch onderzoek, bloedname !), inspanning.<br />
Bij grotere kinderen: veelal ontwikkeling van stabiele cyanose met<br />
• dyspnoe bij inspanning door toename cyanose (spieractiviteit: daling systeem vasculaire weerstand<br />
SVR bij stabiele RV outflow obstructie)<br />
• hurken na of zelfs tijdens inspanning: hurken (squatting) verhoogt bij tetralogie-patiëntjes onmiddellijk<br />
de arteriële zuurstofsaturatie: toename systeem vasculaire weerstand SVR waarbij bloed<br />
"geforceerd" wordt doorheen de PS.<br />
N.B. Een tetralogie van Fallot veroorzaakt nooit hartsdecompensatie (tenzij bij zuigeling met licht PS).<br />
Indien het vitium zeer ernstig is (extreme pulmonalisstenose) volgt de dood niet door<br />
hartsdecompensatie, doch door hersenhypoxie. Digitalis, vocht- en zoutrestrictie zijn dus nagenoeg<br />
NOOIT aangewezen bij deze patienten !<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
49
• Inspectie :<br />
• cyanose : van licht tot extreem, volgens ernst;<br />
• trommelstokvingers en -tenen (clubbing, Hippocratisme);<br />
• dikwijls dystrofische lichaamsbouw.<br />
• palpatie :<br />
• rustig precordium;<br />
• geen of slechts zwakke thrill.<br />
• auscultatie:<br />
• ejectiegeruis aan 2 L of 3 L, met vroeg- of mesosystolisch maximum, van matig tot zwakke<br />
intensiteit, in elk geval zwakker dan bij zuivere PS wegens beperkt debiet over de klep. De<br />
luidheid van het geruis is omgekeerd evenredig met de ernst: hoe luider, hoe minder<br />
cyanose/spells, hoe zwakker het geruis, hoe meer cyanose.<br />
• P2 is zeer laattijdig, zwak en zelden hoorbaar; de aortacomponent daarentegen kan opvallend<br />
sterk zijn (de klep is groter en meer anterior dan normaal).<br />
E.C.G.<br />
Rechter asafwijking van QRS. Rechterkamerhypertrofie in de precordialen, gekenmerkt door hoge R -<br />
potentialen rechts en diepe S-golven links.<br />
RÖNTG<strong>EN</strong><br />
Relatief kenmerkend beeld :<br />
• hart niet vergroot, soms bepaald klein;<br />
• afwezigheid van conus pulmonalis;<br />
• opgelichte apex door rechterkamerhypertrofie (klomphart, coeur en sabot); bij atresie "coup de<br />
hache";<br />
• heldere longvelden door hypoperfusie.<br />
PROGNOSE<br />
Levensgevaar bij kinderen die langdurige anoxemische crises krijgen;<br />
frequente verwikkelingen zijn hersentrombose, hersenabces en bacteriële endocarditis.<br />
DIAGNOSE<br />
Bij de differentiële diagnose worden de meeste andere cyanogene hartafwijkingen in overweging<br />
genomen:<br />
• transpositie van de grote vaten TGA onderscheidt zich vooral van tetralogie door :<br />
50
• cyanose, reeds vanaf de eerste levensdagen, veel vroeger dan klassiek bij TF;<br />
• zelden opvallend geruis bij auscultatie, "quiet heart";<br />
• vaak combinatie cyanose + hartsdecompensatie (in tegenstelling met tetralogie die niet<br />
decompenseert);<br />
• op röntgen groot eivormig hart, gestuwde longhili.<br />
• tricuspiedklepatresie TA:<br />
• gelijkt qua auscultatie en rontgenbeeld opvallend op tetralogie;<br />
• onderscheidt zich vooral door het typische elektrocardiogram : Li as + LVH; Cyanose +<br />
linkerasafwijking en linkerkamerhypertrofie = tricuspiedatresie.<br />
• Truncus arteriosus: 1 groot vat van waaruit zowel AP als aorta ontspringen. Verschilt van TF :<br />
• presentatie: decompensatie op 4 - 6 weken;<br />
• longovervulling op röntgenbeeld;<br />
• dikwijls biventrikulaire hypertrofie.<br />
• Totaal abnormaal pulmonale veneuze retour TAPVU: alle venae pulmonales draineren naar een<br />
vena cava, zodat alle veneus bloed, zowel uit de grote als kleine circulatie, in het rechter atrium<br />
gemengd wordt. Vandaar gaat het grootste deel van de circulatie via de tricuspidklep en de<br />
rechterventrikel naar de longen, een kleiner deel, via een obligaat aanwezig ASD, naar linker atrium,<br />
linkerventrikel en aorta. Dit vitium wordt gekenmerkt door:<br />
• slechts weinig uitgesproken of nauwelijks merkbare cyanose (omdat er een groot longdebiet is);<br />
• auscultatie sterk gelijkend op deze van het ASD;<br />
• op röntgen: cardiomegalie, longovervulling en vaak een kenmerkend "cijfer 8"-beeld of<br />
"sneeuwman" bij de supra-cardiale vorm van TAPVU. De bovenste lus van dit "cijfer 8" ontstaat<br />
door de abnormale drainage van de longvenen in de vena cava superior.<br />
Echocardiografie laat in de overgrote meerderheid toe een zeer nauwkeurige diagnose te stellen.<br />
Hartcatheterisatie en selectieve angiocardiografie zijn soms noodzakelijk ter aanvulling van de diagnose<br />
van cyanogene vitia, vooral betreffende longperfusie (arteries + venes). De klinische diagnose van<br />
cyanotische hartafwijkingen is inderdaad veel moeilijker dan in de niet-cyanotische groep.<br />
BEHANDELING<br />
De standaardbehandeling tegenwoordig is electieve repair in de eerste levensmaanden vooraleer enige<br />
complicaties optreden. Volledigheidshalve worden andere aspecten in A& B vermeld.<br />
A/ Medicamenteus<br />
• Algemeen<br />
• geen vochtrestrictie bij TF, eerder volume-zout belasting !<br />
• neonatale cyanose: heropen ductus met prostaglandine IV<br />
51
• ernstige cyanose: cf infra<br />
• Ingeval van cyanotische crisis : VOORKOM<strong>EN</strong> beter dan behandelen<br />
• O2 toediening;<br />
• verhoog SVR: genu-pectorale houding squatting; zo intensieve setting: NOR IV<br />
• sedatie - luchthonger: morfine 1 mg/5 kg lichaamsgewicht SC-IM<br />
• verlaag tendens infundibulair spasme: betablokkers propranolol 1 mg/kg 3 à 4/d (= hoge dosis)<br />
• reanimatie: sedatie, ventilatie, vasoconstrictie NOR<br />
B/ Palliatie: neonatale of vroege correctie is soms niet mogelijk wegens te klein kaliber van de AP stam<br />
en takken; daarom eerst palliatie om groei van PuK, AP stam en distale takken te bevorderen en het<br />
risico van en de prognose na de finale repair te optimaliseren.<br />
• ballondilatatie van de PuK<br />
• heelkundige shunt: anastomose tussen arterie van de grote circulatie en een longslagader<br />
• gemodificeerde Blalock-Taussig anastomose: Gore-Tex® verbinding tussen a. subclavia en<br />
ipsilaterale AP;<br />
• centrale shunt: Gore-Tex® verbinding tussen aorta ascendens en AP stam;<br />
• (Waterston-anastomose: side-to-side verbinding achterkant aorta ascendens en rechter tak AP)<br />
• (Potts anastomose: side-to-side verbinding voorkant aorta descendens en Li AP)<br />
C/ Correctie - repair: sluiten van het V.S.D. en resectie van de pulmonalisstenose met behulp van het<br />
kunsthart. Zo hypoplasie van PuK annulus is een transannulaire patch nodig; dit geeft nagenoeg steeds<br />
aanleiding tot PI welke veelal gedurende jaren zeer goed verdragen wordt. Repair bij voorkeur vanaf 4 - 6<br />
maand; zo een homogreffe nodig is in RVO positie liefst > 4 jaar, omdat dan onmiddellijk een volwassen<br />
maat van homogreffe kan geimplanteerd worden. Risico van de repair hangt af van de anatomie van de<br />
uitstroombaan van de rechter ventrikel en vooral van het kaliber van de stam en de takken van de arteria<br />
pulmonalis. Zijn deze structuren onderontwikkeld dan kan de ingreep zeer moeilijk of zelfs onmogelijk<br />
zijn. Bij operabele gevallen ligt het risico van totale correctie < 3% naargelang van de ernst.<br />
De prognose op lange termijn is afhankelijk van de restletsels:<br />
• belangrijk PI: progressieve RV dilatatie-dysfunctie, dilatatie TriK annulus met TI, atriale en<br />
ventriculaire aritmien; R/ homogreffe in RVO positie in 2 e decade;<br />
• residuele perifere pulmonaalstenose - hypoplasie AP takken: ballondilatatie ± stent;<br />
• residueel PS: veelal best homogreffe in RVO;<br />
• belangrijke collaterale longcirculatie: zo nodig percutane embolisatie met coils.<br />
In de overgrote meerderheid van de patienten is het hemodynamisch resultaat post repair zeer<br />
bevredigend, met zeer goede functionele capaciteit en prima levensexpectantie.<br />
52
TF.xls<br />
Tetralogie van Fallot : klinisch spectrum + management<br />
graad PS licht matig ernstig atresie agenesis PuK PS-PI<br />
acyanogene TF PA - VSD aneurysmale AP's<br />
problemen:<br />
±<br />
bronchuscompressie<br />
± cyanose D2 bij<br />
sluiten ODB<br />
neonataal geen geen cyanose D2<br />
±<br />
bronchuscompressie<br />
± decompensatie zo<br />
MAPCA zonder<br />
stenose<br />
progressieve cyanose<br />
cave blue spell<br />
zuigeling ± decompensatie<br />
kind - volw progressieve cyanose progressieve cyanose progressieve cyanose geen<br />
indien bronchuscompressie:<br />
tracheomalacie ±<br />
retro-obstructieve<br />
pneumonies;<br />
repair met<br />
homogreffe rond 2 à<br />
3 J<br />
functie longperfusie;<br />
streef naar<br />
unifocalisering ±<br />
shunt;<br />
zo mogelijk repair +<br />
homogreffe > 4J<br />
bij hypoplasie: BD ±<br />
stent;<br />
zo obstPHT +<br />
PG-IV neonataal;<br />
BT shunt neonataal;<br />
± 2e BT shunt;<br />
repair zo AP<br />
voldoende ontwikkeld;<br />
zo homogreffe nodig:<br />
> 4J<br />
BD PS < 3M;<br />
± BT shunt bij persisterende<br />
hypoplasie AP<br />
of coronaire anomalie;<br />
electieve repair zo<br />
cyanose > 4M<br />
± anti-decompensatie<br />
behandeling;<br />
electieve repair vanaf<br />
6 maand<br />
beleid<br />
cyanose: HLTX<br />
SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis
6.10 TRANSPOSITIE VAN DE GROTE ARTERIES TGA<br />
Tijdens de eerste levensdagen het meest frequent voorkomend cyanogeen vitium.<br />
ANATOMIE <strong>EN</strong> PATHOFYSIOLOGIE<br />
Aorta ingeplant op RV, AP ingeplant op LV. Bijgevolg zijn systeem- en longcirculatie volkomen<br />
gescheiden en niet, zoals normaal, in serie geschakeld. De door de longen opgenomen O2 geraakt niet<br />
in de systeemcirculatie, C02 kan vanuit de periferie niet naar de longen gevoerd worden. Overleving is<br />
alleen mogelijk dankzij shunts via ASD, VSD, ODB of doorheen arteriae bronchiales.<br />
KLINISCH BEELD<br />
• cyanose vanaf de eerste levensdagen bij sluiten ODB<br />
• snelle verslechtering tijdens eerste levensweken, 90 % mortaliteit < 1 jaar<br />
FYSISCH ONDERZOEK<br />
• Inspectie :<br />
• cyanose : matig (bv. wanneer de transpositie gepaard gaat met een groot V.S.D.) tot extreem<br />
53
(wanneer er weinig shuntmogelijkheden zijn)<br />
• vaak decompensatieverschijnselen;<br />
• dystrofie, nu minder frequent wegens vroegtijdige behandeling;<br />
• auscultatie : weinig opvallende geruisen. Bij jonge, zeer cyanotische baby's, meestal geen geruis.<br />
RÖNTG<strong>EN</strong><br />
Vrij kenmerkend door 3 elementen :<br />
• groot eivormig hart;<br />
• smalle mediastinale vaatsteel, omdat de grote bloedvaten achter elkaar en niet naast elkaar liggen;<br />
• longovervulling of longstuwing.<br />
E.C.G.<br />
Helpt weinig in de diagnose. Toont RVH doch deze is bij zeer jonge kinderen moeilijk te onderscheiden<br />
van de op deze leeftijd fysiologisch voorkomende rechterkamerhypertrofie.<br />
DIAGNOSE<br />
Echocardiografie is in ervaren handen 100% diagnostisch.<br />
BEHANDELING<br />
A/ Palliatief: verbeteren oxygenatie:<br />
• prostaglandines: belangrijke cyanose onmiddellijk na de geboorte is zeer zelden daar de ductus dan<br />
steeds breed open staat (shunt Ao>AP) en er ± steeds een incompetente fossa ovalis is (ASD met<br />
LA>RA shunt); de ductus is evenwel gepreprogrammeerd om te sluiten dag 2 à 3 met belangrijke<br />
cyanose voor gevolg; bij heropenen met prostaglandines opnieuw behoorlijke saturatie.<br />
• ballon-septostomie volgens Rashkind: geïndiceerd bij onvoldoende effect van PG en persisterende<br />
cyanose. Tijdens hartcatheterisatie via umbulicus of vena femoralis wordt een speciale balloncatheter<br />
via de vena cava inferior, het rechter atrium en het foramen ovale tot in het linker atrium geschoven.<br />
Daar wordt de ballon met een zekere hoeveelheid contraststof (I tot 3 ml) opgeblazen. Vervolgens<br />
wordt de ballon met een ruk door het foramen ovale getrokken met de bedoeling het te scheuren. Het<br />
procedure kan herhaald worden tot een voldoende grote scheur in het atriumseptum ontstaat. De<br />
gehele procedure gebeurt onder radioscopische of echografische controle. Aldus kan de repair<br />
electief ondernomen worden.<br />
2) Correctieve repair :<br />
54
• atriale switch: techniek tot begin 1990: inflow wordt omgedraaid; nadeel: RV blijft systeem ventrikel met in 20% laattijdige<br />
dysfunctie RV en TriK na 2e of 3e decade. Technieken:<br />
• vlg Mustard: resectie IAS, innaaien patch zodat de venae pulmonales nu draineren naar de tricuspiedklep, vandaar naar<br />
RV en aorta, terwijl het bloed afkomstig van de venae cavae wordt omgeleid naar de mitralisklep, de LV en AP; operatief<br />
risico 5 %; frequent subobstructie pathways tijdens groei ± ritmestoornissen.<br />
• vlg Senning: het RA wordt losgemaakt van de TriK en over de MiK gehecht; het LA wordt over het RA aan de TriK annulus<br />
gehecht. Voordeel: ± geen prothetisch materiaal, ± nooit obstructie pathways tijdens groei; risico < 2%.<br />
• arteriële switch: de normale anatomie wordt hersteld d.w.z. de aorta wordt verplaatst en verbonden<br />
met de LV en de arteria pulmonalis met de RV na Lecompte maneuver (bifurcatie anterior van aorta<br />
ascendens wegens plaatsgebrek posterior; frequent PO perifere PS PPS). De coronairen worden<br />
losgemaakt en gereïmplanteerd in de "neo-aortic root". Risico ±
6.11 UNIV<strong>EN</strong>TRICULAIR HART UH<br />
Pathofysiologie van het univentriculaire hart<br />
Verscheidene aangeboren hartafwijkingen kenmerken zich door het bestaan van slechts één functionele<br />
ventrikel, die zowel de lichaamscirculatie als de longcirculatie onderhoudt. Voorbeelden van<br />
"univentrikulaire circulaties":<br />
• tricuspiedklepatresie TA<br />
• pulmonaalklepatresie met intact ventrikulair septum PA-IVS<br />
• dubbel "inlet" linker of rechter ventrikel DILV - DIRV<br />
• hypoplastische linker hart HLHS<br />
56
p<br />
r<br />
e<br />
s<br />
s<br />
u<br />
r<br />
e<br />
Ao<br />
S<br />
LV LV<br />
LA LA<br />
RA<br />
RV<br />
Fig 6.11.1: Schematische voorstelling van een normale biventriculaire circulatie<br />
Het drukverloop in de circulatie wordt weergegeven in functie van de plaats in het lichaam. De pulmonale<br />
circulatie (P) is in serie geschakeld met de systeem circulatie (S). De rechter ventrikel (RV) houdt de druk<br />
in het rechter atrium (RA) lager dan deze in het linker atrium (LA), en draagt voldoende energie bij voor<br />
het transpulmonale debiet. Ao: aorta; LV: linker ventrikel; PA: pulmonaal arterie.<br />
p<br />
r<br />
e<br />
s<br />
s<br />
u<br />
r<br />
e<br />
LA<br />
Ao<br />
PA<br />
S<br />
V V<br />
P<br />
RA<br />
Fig 6.11.2: Schematische voorstelling van een klassieke univentriculaire circulatie<br />
De systeem en pulmonale circulatie zijn in parallel geschakeld, met belangrijke volume overbelasting<br />
voor de enige ventrikel (V). De breedte van de lijn weerspiegelt de graad van volumebelasting. Het<br />
pulmonaal en systeem veneuze bloed wordt volledig gemengd waardoor steeds arteriele desaturatie<br />
bestaat.<br />
LA<br />
57<br />
PA<br />
P<br />
Ao<br />
Ao
Na de geboorte kunnen de lichaams- en longcirculatie niet in serie worden geschakeld zoals normaal,<br />
doch blijven parallel naast elkaar functioneren (figuur 6.11.1 en 6.11.2). Deze parallelschakeling heeft<br />
twee belangrijke nadelen: enerzijds arteriële desaturatie, en een chronische volume-overbelasting van de<br />
enige ventrikel anderzijds.<br />
Een zekere graad van arteriële desaturatie is bij een klassieke univentriculaire circulatie steeds<br />
aanwezig daar het pulmonaal en systeem veneus bloed op atriaal of ventrikulair niveau gemengd wordt.<br />
Om de graad van arteriële desaturatie en cyanose binnen aanvaardbare grenzen te houden<br />
(bijvoorbeeld een arteriële saturatie van ±85%), dient het longdebiet nagenoeg 150 tot 200% van het<br />
lichaamsdebiet te bedragen. De enige ventrikel wordt hierdoor belast met een chronisch volume dat 2,5<br />
tot 3 maal een normale voorbelasting bedraagt. Door middel van "klassieke" heelkundige technieken<br />
zoals aorta-pulmonale shunts of banding van de arteria pulmonalis, trachtte men vroeger het optimale<br />
evenwicht te zoeken tussen enerzijds onaanvaardbare cyanose en anderzijds overmatige volumebelasting<br />
van de ventrikel. Zelfs in de best gebalanceerde patiënten resulteerde dit op termijn in een zeer<br />
belangrijke morbiditeit:<br />
• chronische centrale cyanose<br />
• beperkte inspanningstolerantie<br />
• belangrijke esthetische handicap, oa. trommelstokvingers<br />
• sporadische cerebrovasculaire accidenten, hersenabcessen<br />
• hyperviscositeitsyndroom<br />
• hyperuricemie met vooral nierbeschadiging<br />
• chronische volume-overbelasting: progressieve ventrikel-beschadiging met congestief<br />
hartfalen als eindfase < 30 jaar.<br />
De Fontan circulatie: historiek van het concept<br />
In 1971 rapporteerde Francis Fontan van Bordeaux, Frankrijk, een volledig nieuwe aanpak in de<br />
behandeling van univentrikulaire harten. Bij de constructie van een Fontan circuit worden de systeem- en<br />
longcirculatie opnieuw in serie geschakeld. De systeemveneuze retour wordt, zonder tussenschakeling<br />
van een adequate subpulmonale ventrikel, gekoppeld op de arteria pulmonalis. Tevens worden alle<br />
shunts op atriaal, ventrikulair en arterieel niveau onderbroken (figuur 6.11.3). De systeemveneuze druk,<br />
die na een dergelijke procedure in belangrijke mate verhoogd is (gemiddeld 12 tot 16 mmHg), wordt de<br />
belangrijkste drijvende kracht voor transpulmonale flow. Het succes van een dergelijke ingreep is<br />
gekoppeld aan een aantal kritische voorwaarden, zoals een mooi ontwikkeld longvaatbed met lage<br />
weerstand bij een normaal debiet en een goede ventrikulaire functie met lage linker atriumdruk.<br />
58
p<br />
r<br />
e<br />
s<br />
s<br />
u<br />
r<br />
e<br />
Ao<br />
LA LA<br />
Fig 6.11.3: Schematische voorstelling van een Fontan circulatie<br />
De systeem en pulmonale circulatie zijn opnieuw in serie geschakeld. De volumebelasting voor de<br />
ventrikel is genormaliseerd; de arteriele saturatie is normaal. De systeem veneuze druk is evenwel in<br />
belangrijke mate verhoogd.<br />
Types Fontan circulaties:<br />
59<br />
S<br />
V V<br />
• (atrio-ventriculaire connectie: inclusie van rudimentaire RV; nu niet meer toegepast)<br />
• atrio-pulmonale connectie APC: RA rechtstreeks op AP ingeplant; wordt minder toegepast<br />
• totale cavo-pulmonale connectie TCPC: VCS rechtstreeks end-to-side op Re AP, VCI<br />
via laterale extra-cardiale tunnel naar AP.<br />
Een recente modificatie van de Fontan operatie bestaat in het openlaten van een kleine restrictieve<br />
communicatie tussen het systeem en het pulmonaal veneus atrium, waardoor de longvasculaire<br />
weerstand wordt kortgesloten. Een dergelijke fenestratie fungeert als ventiel waardoor de drukverhoging<br />
in het rechter atrium gelimiteerd is en het hartdebiet toeneemt. Het nadeel is evenwel dat het hartdebiet<br />
uitsluitend met gedesatureerd bloed toeneemt waardoor arteriele desaturatie ontstaat (of persisteert). De<br />
ervaring leert echter dat cyanose beter verdragen wordt dan stuwing en laag hartdebiet.<br />
De Fontan circulatie: resultaten<br />
In vergelijking met de meer klassieke heelkundige technieken zoals shunting en banding, heeft de Fontan<br />
circulatie enkele zeer duidelijke voordelen:<br />
• geen arteriële desaturatie meer (tenzij bij fenestratie);<br />
• normale volumebelasting met gunstig effect op de contractiliteit en overleving;<br />
• significante toename inspanningscapaciteit, deze blijft evenwel subnormaal.<br />
De nadelen verbonden aan de procedure zijn evenwel niet verwaarloosbaar:<br />
• operatieve mortaliteit van ongeveer 5-10 % bij een ideale kandidaat<br />
• verwikkelingen bij ± 10%, progressief in de tijd:<br />
RA<br />
PA<br />
P<br />
Ao
• oedeem, pericardiale, pleurale of abdominale vochtuitstortingen<br />
• atriale tachycardieen<br />
• lymfedysfunctie: protein losing enteropathy PLE, plastiek bronchitis<br />
• stollingstoornissen met thrombi<br />
• desaturatie door intrapulmonale shunts en ventilatie-perfusie "mismatch".<br />
De resultaten op korte tot middellange termijn van deze operatie zijn evenwel bemoedigend. Het beleid<br />
bij een kind met univentrikulair hart wordt daarom, reeds vanaf de geboorte, op de constructie van een<br />
Fontan circulatie gericht. Bij voorkeur wordt deze operatie op de leeftijd van 2 tot 5 jaar uitgevoerd. De<br />
eerste levensmaanden worden dan door middel van palliatieve ingrepen overbrugd: banding van de<br />
arteria pulmonalis bij longovervulling, shunt procedures of ballondilatatie van een pulmonaalklepstenose<br />
bij uitgesproken cyanose.<br />
60
UVH.xls<br />
Univentriculair hart : klinisch spectrum + management<br />
geen matig PS ernstig PS sub - valv AS ± coarctatio<br />
outflow<br />
obstructie<br />
problemen:<br />
neonataal geen geen cyanose D2 shock D2<br />
progressieve cyanose<br />
decompensatie 4 à 8<br />
W<br />
zuigeling<br />
kind Eisenmenger complex progressieve cyanose<br />
"sedare et consolare";<br />
± Norwood; ev<br />
coarctectomie & banding;<br />
± Damus - Kay - Stansel;<br />
± HTX;<br />
± (hemi-) F<br />
neonataal: PG-IV;<br />
evt stent in ductus;<br />
BT shunt neonataal;<br />
±2e BT of bid Glenn;<br />
Fontan > 2 à 4J<br />
BD van de PS bij<br />
cyanose;<br />
bidir. Glenn of BT<br />
shunt;<br />
Fontan > 2J<br />
banding 2 à 3 W;<br />
± bidirectionele Glenn;<br />
Fontan > 2 J<br />
b<br />
e<br />
l<br />
e<br />
i<br />
d<br />
SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis
Hoofdstuk VII - INFLAMMATOIRE ZIEKTES:<br />
ACUUT GEWRICHTSREUMA AGR & KAWASAKI<br />
7.1 Acuut Gewrichtsreuma AGR<br />
Acuut gewrichtsreuma is een acute ontstekingsziekte die hoofdzakelijk de gewrichtssynovia en het hart<br />
aantast.<br />
PATHOG<strong>EN</strong>ESE<br />
Er is een onmiskenbaar causaal verband tussen bepaalde streptokokkeninfecties (door<br />
beta-hemolytische streptokokken van de groep A) en AGR. Dit blijkt uit :<br />
• epidemiologische onderzoeken;<br />
• zeer frequent voorkomen van tonsilitis of faryngitis 10 tot 20 dagen voorafgaand aan AGR;<br />
• verhoging van anti-streptolysinentiter bij 80 tot 90 % van de patiënten met AGR;<br />
• aanzienlijke daling van het aantal gevallen AGR sinds streptokokkeninfecties verminderd zijn door<br />
betere hygiene, antibiotische behandeling en sinds de preventie van recidieven door<br />
penicilline-profylaxis.<br />
In het ontstaan en verloop van de ziekte kan men 4 fasen onderscheiden :<br />
• le fase : streptokokkeninfectie, soms met minimale symptomatologie;<br />
• 2e fase : latente periode (± 2 weken);<br />
• 3e fase : acute aanval;<br />
• 4e fase : inactieve periode (eventueel cardiale sequellen).<br />
Wat er tijdens de latente fase precies gebeurt is niet gekend. De mysterieuze schakel tussen de<br />
streptokokkeninfectie en AGR wordt door vele auteurs een "overgevoeligheidsreactie" genoemd, verwant<br />
met allergie. Er zijn inderdaad analogieën met serumziekte en met sommige postinfectieuze<br />
gewrichtsaandoeningen (bv. na dysenterie).<br />
Voor een echte auto-immunologische reactie, waarbij men een antigeen postuleert dat<br />
gemeenschappelijk zou zijn voor bepaalde streptokokken en sommige menselijke weefsels o.a.<br />
gewrichtssynovia en hart, zijn er tot nog toe geen steekhoudende argumenten. In tegenstelling tot een<br />
auto-immuunziekte, is AGR steeds een zelflimiterend proces: het proces dooft steeds uit, doch het hart<br />
kan in belangrijke mate mate beschadigd zijn.<br />
ANATOM0-PATHOLOGIE<br />
Tijdens het actief ziekteproces onderscheidt men:<br />
• een vroeg (niet-specifiek) exsudatief stadium: zwelling van collageenvezels, fibrinoide ontaarding van<br />
61
de grondstof, doorsijpeling van oedeemvocht, indringen van lymfocyten;<br />
• een later (specifiek) proliferatief stadium gekenmerkt door granuleuze haarden: Aschoff-lichamen.<br />
In de inactieve fase van de ziekte ontstaat fibrose en littekenvorming. Deze laatste doet zich niet voor in<br />
de gewrichten doch uitsluitend in het klependocard indien het tijdens de acute fase werd aangetast. In<br />
tegenstelling tot de andere vormen van reuma geeft AGR nooit aanleiding tot chronische arthritis of<br />
blijvende gewrichtsmisvormlng .<br />
VERSPREIDING<br />
• in alle klimaten;<br />
• in dichte bevolkingsgroepen, vooral wanneer de hygiëne verwaarloosd wordt (kostschool; leger)<br />
• vooral bij kinderen en jongeren : 90 % van de gevallen tussen 5 en 20 jaar;<br />
• de incidentie is de laatste decaden aanzienlijk afgenomen.<br />
KLINISCH BEELD<br />
In het typische geval begint de ziekte ongeveer 2 weken na een (soms zeer lichte of asymptomatische)<br />
streptokokken-tonsilitis of faryngitis.<br />
De bijzonderste symptomen kunnen als volgt worden gegroepeerd :<br />
1. niet-specifieke infectieuze symptomen<br />
• koorts: soms hoge koortstoppen (vaak met verse gewrichtsaantasting), in andere gevallen slechts<br />
subfebrilitas; bij de meest ernstige vormen met hartaantasting is er meestal weinig koorts;<br />
• bleekheid;<br />
• anorexie, vermagering.<br />
2. gewrichtssymptomen<br />
• meestal de grote gewrichten (in tegenstelling tot chronisch progressief reuma)<br />
• acuut optreden van pijn, zwelling, warmte (frequent), roodheid (zeldzaam)<br />
• verspringend karakter: een bepaald gewricht blijft meestal slechts 3 tot 4 dagen aangetast,<br />
waarna de arthritis één of meerdere andere gewrichten treft.<br />
3. cardiale verschijnselen (± 30%): zijn prognostisch de enig belangrijke omwille van de blijvende klepmisvorming<br />
waartoe ze soms aanleiding geven.<br />
• endocarditis<br />
Kan variëren van lichte, volkomen reversibele infiltratie met oedeemvocht, tot verruceuze<br />
62
verdikkingen van de klepranden. Deze laatste leiden in de genezingsfase ofwel tot schrompeling<br />
van de klep (insufficiëntie) ofwel tot vergroeiïng van de commissuren (stenose). Indien een klep<br />
wordt aangetast betreft het in 85 % van de gevallen de mitralisklep, in 40 % de aortaklep en in ±<br />
10 % de tricuspidalisklep. De combinatie aorta- en mitralisklep-aantasting is frequent. De<br />
pulmonalisklep blijft steeds gespaard.<br />
Carditis manifesteert zich vroegtijdig in het verloop van de ziekte, meestal binnen de eerste vier<br />
weken. Een pathologisch hartgeruis is de klinische uitdrukking van klependocarditis. In de acute<br />
fase kan men aantreffen:<br />
• het systolisch geruis van mitralisinsufficiëntie;<br />
• het diastolisch geruis van aortainsufficiëntie;<br />
• aortastenose en mitralisstenose zijn laattijdige sequellen (>5 tot 10 jaar).<br />
• pericarditis (bij ± 5 tot 10 %): gewoonlijk in ernstige vormen van AGR, meestal gepaard met<br />
endocarditis.<br />
Subjectief : soms retrosternale drukking<br />
Objectief : pericard-wrijfgeruis<br />
echo: pericardvocht<br />
RX: vergroting van hartschaduw<br />
• myocarditis: wanneer hartsdecompensatie zich voordoet buiten verhouding met de ernst van de<br />
klepaantasting; bij echografie is er een duidelijke contractiliteitsvermindering. Dit is dan<br />
pancarditis, een medische urgentie-situatie.<br />
4. huidverschijnselen<br />
• erythema marginatum: ± diagnostisch<br />
• erythema nodosum of urticariele reacties (zelden, aspecifiek en niet diagnostisch)<br />
5. subcutane noduli: meestal erwtgroot, gelokaliseerd aan het occiput, olecranon, kniegewricht aan<br />
strekzijde van handen en voeten.<br />
6. chorea of St.-Vitusdans bij ± 10 % van de gevallen van AGR;<br />
7. abdominale symptomen: zeldzaam doch dienen uitdrukkelijk vermeld omdat ze soms doen denken<br />
aan appendicitis.<br />
LABORATORIUM<br />
Relevante laboratoriumonderzoeken kunnen onder 2 hoofdingen gerangschikt worden.<br />
63
1. niet-specifieke aanduidingen van een acute ontstekingsziekte ("acute phase reactants")<br />
• leucocytose: dikwijls matig verhoogd (12.000 tot 15.000). Soms aanzienlijk verhoogd in gevallen<br />
verwikkeld door pericarditis.<br />
• bloedbezinking: steeds versneld.<br />
• CRP: steeds toegenomen;<br />
2. Aanduidingen van streptococceninfectie<br />
• positieve kweek (beta-hemolytische streptokok van groep A) uit keelstrijkje voor penicillinetherapie<br />
begonnen wordt, treft men aan in ± 25 % van de gevallen. Indien men herhaaldelijk een keelfrottis<br />
uitvoert ligt dit percentage merkelijk hoger.<br />
• verhoogde antistreptolysinen-titer (ASLO > 250 E.) in 80 tot 90 % van de gevallen. Is evenwel niet<br />
diagnostisch voor AGR; wijst er slechts op dat patiënt in de voorafgaande weken-maanden-jaren een<br />
streptokokkeninfectie, eventueel een banale tonsillitis, heeft doorgemaakt.<br />
ELEKTROCARDIOGRAM<br />
Verlenging van de P-R-afstand komt voor in 25 % van de gevallen. Prognostisch is het geen bezwarend<br />
symptoom.<br />
VERLOOP <strong>EN</strong> PROGNOSE<br />
Wanneer ze niet behandeld wordt evolueert de ziekte steeds spontaan binnen 6 tot 12 weken. De<br />
gewrichten herstellen volledig. De latere prognose wordt uitsluitend bepaald door de ernst van een<br />
eventuele klepaantasting die bij ± 30 % van de patiënten voorkomt. Volgens de statistiek van Bland en<br />
Jones bleken er van 1.000 patiënten die tussen 1921 en 1931 AGR doormaakten, 20 jaar later ongeveer<br />
1/3 dood te zijn, 1/3 lijdend aan reumatische klepletsels en 1/3 normaal op cardiaal gebied. Voor de 2de<br />
wereldoorlog en voor het gebruik van antibiotica waren recidieven uitermate frequent. Door afdoende<br />
behandeling en reuma-profylaxis is de prognose nu veel gunstiger.<br />
DIAGNOSE<br />
Geen enkel geïsoleerd symptoom of laboratoriumonderzoek laat een zekerheidsdiagnose toe. Deze zal<br />
altijd berusten op het samengaan van twee of meerdere ziekteverschijnselen.<br />
Zeer nuttig zijn de diagnostische criteria van Jones :<br />
a) hoofdcriteria :<br />
1) carditis : nieuw pathologisch hartgeruis, pericarditis, cardiomegalie;<br />
2) polyarthritis (objectief aanwijsbaar);<br />
64
3) chorea;<br />
4) subcutane noduli;<br />
5) erythema marginatum.<br />
b) Bijkomende criteria :<br />
1) koorts;<br />
2) gewrichtspijn (zonder objectieve afwijkingen);<br />
3) verlenging van PR-afstand op E.C.G.;<br />
4) versnelde bloedbezinking, verhoogde leucocytose en/of positieve CRP;<br />
5) bewijs van vroegere streptokokkeninfectie (angina, verhoogde ASLO);<br />
6) voorafgaande aanval van AGR.<br />
Wanneer aan twee hoofdcriteria wordt voldaan of aan één hoofdcriterium en twee bijkomende criteria is<br />
de diagnose voor A.G.R. zeer waarschijnlijk.<br />
In de differentiële diagnose zal men vooral overwegen:<br />
• beginnende fase van chronisch progressief reuma<br />
• Henoch-Schönlein<br />
• lupus erythematodes<br />
• aspecifieke goedaardige arthritis van het coxo-femoraal gewricht (uitsluitend bij kinderen);<br />
gonokokken artritis; SBE.<br />
BEHANDELING<br />
Bij de keuze van de behandeling onderscheidt men best 3 categorieën van patiënten, volgens de ernst<br />
van de ziekeverschijnselen: patiënten met uitsluitend polyarthritis, lichte carditis; pancarditis.<br />
De behandeling berust op de volgende beginselen :<br />
1. Rust<br />
Het hart is geprikkeld en stimulatie kan leiden tot aritmieën.<br />
Na 2. Bestrijden van streptokokkeninfectie<br />
Het is voorzichtig uit te gaan van de veronderstelling dat er nog steeds beta-hemolytische streptokokken<br />
in de keelholte aanwezig zijn. Deze zijn gelukkig zeer gevoelig aan penicilline zelfs in een vrij lage<br />
concentratie, indien er voldoende lang wordt aangehouden. Benzathine-penicilline in Belgie niet meer<br />
beschikbaar. Kuur Peni PO.<br />
65
3. Anti-reumatische farmaca:<br />
Grote twistvraag : cortisone of enkel NSAID (type acetyl-salicylzuur) ?<br />
Pro cortisone :<br />
• snel verdwijnen van subcutane noduli;<br />
• zeer gunstig effect bij pancarditis;<br />
• in minder ernstige vormen is het voordeel moeilijk te bewijzen.<br />
Contra cortisone: talrijke + gevaarlijke of onesthetische nevenwerkingen o.a. obesitas, acnea, hirsutisme,<br />
striae, hypertensie, glucosurie, gastrointestinale bloeding, spieratrofie, enz.<br />
De volgende gedragslijn wordt voorgesteld :<br />
a) Patiënten met enkel polyarthritis: hier zijn geen restletsels te vrezen, comfort verzekeren met<br />
acetylsalicylzuur ASA of andere NSAID:<br />
• kinderen 70 mg /kg/d; bloedspiegel 15-25 mg/dl;<br />
• volwassenen 4 tot 6 g/d (eventueel 10 g/d voor 1 week).<br />
Deze behandeling gedurende minimum 8 weken, maximum 12 weken. Bij voorkeur gebufferd<br />
acetylsalicylzuur.<br />
b) Patiënten met carditis: cortisone geindiceerd daar restletsels te vrezen zijn. Eerste 6 weken cortisone<br />
in dalende doses, gevolgd door 6 weken acetylsalicylzuur.<br />
prednisone: 2,0 mg/kg 1e week; 1,6 mg/kg 2e week;1,3 mg/kg 3e week; 1,0 mg/kg 4e week; 0,6<br />
mg/kg 5e week; 0,3 mg/kg 6e week; O,15 mg/kg 7e week; start ASA.<br />
c) Patiënten met pancarditis - decompensatie vereisen dringende hospitalisatie. Onder strikt medisch<br />
toezicht wordt bij deze patiënten eventueel nog een hogere en meer langdurige dosering van corticoïden<br />
toegepast.<br />
4. Reuma-profyIaxis<br />
Bij voorkeur één maandelijkse diepe I.M.-injectie van 1.200.000 E. benzathine-penicilline (Penadur L.A.).<br />
Beneden lichaamsgewicht van 30 kg kunnen 600.000 E. volstaan.<br />
Minder doelmatig zijn :<br />
• perorale penicilline : 2 X 200.000 E. penicilline/d<br />
• sulfadiazine 1 g per dag voor volwassenen, 0,5 g voor kinderen (cave toxiciteit).<br />
66
Hoelang ?<br />
• zolang het kind naar school gaat<br />
• zolang de patiënt bijzonder aan streptokokkeninfecties blootgesteld blijft (kostschool)<br />
• liefst tot 10 jaar na de reuma-aanval.<br />
67
7.2 KAWASAKI - Mucocutane Lymph Node Syndroom MCLS<br />
Acuut doch in tijd gelimiteerd inflammatoir syndroom; de diagnose kan worden weerhouden bij 5/6<br />
criteria:<br />
• hoge koorts > 5d<br />
• polymorfe erythemateuse rash, zandpapier-achtig<br />
• rode mondmucosa en frambozentong; fissuren in lip, korsten<br />
• non-purulente cervicale adenitis (meestal 1 groot en meerdere kleine pakketten)<br />
• non-purulente bilaterale hyperemie conjunctiva (geen etterige conjunctivitis): begint < 2d, duur ±<br />
3d<br />
• desquamatie van vingertoppen en tenen<br />
Daarnaast frequent:<br />
• rode palmen, oedeem dorsum hand en voet<br />
• diarea, ileus, arthralgie, uveitis, proteinurie, steriele pyurie<br />
• uitgesproken leucocytosis; sedimentatie; CRP; thrombocyten > 500.000/ml<br />
De ziekte is frequenter en agressieven in de Japanse populatie. De etiologie is onbekend; het lijkt een<br />
overmatige ontspoorde inflammatoire reactie tegen ?<br />
Cardio-vasculaire aantasting: vasculitis met niet-specifieke ontsteking:<br />
• dag 0-12: vasculitis micro-vaatjes en kleine arteries; perivasculitis van middelgrote arteries zoals<br />
coronairen, carotiden, mesenterische vaten, ...<br />
• dag 12-25: panvasculitis met aneurysmata, soms thrombus en ruptuur<br />
• dag 26-40: granulatie, regressie inflammatie<br />
• dag > 40: litteken, fibrosering, thrombus ± recanalisatie<br />
Globaal zullen ± 20% van de patienten (vooral bij hoge koorts > 40°, leucocytose > 30.000/ml,<br />
sedimentatie > 100 mm/u, thombocytose > 1.000.000/ml) aneurysmata ontwikkelen van de coronairen<br />
met mogelijkheid tot:<br />
• ruptuur naar pericard met acute tamponade en exitus;<br />
• thrombose coronair met acuut myocardinfarct, aritmieen;<br />
• bij genezing laattijdige fibrose en sclerose, soms herstel doch laattijdige coronaire insufficientie<br />
mogelijk;<br />
• globale mortaliteit in acuut stadium: 0,5%; restletsels coronairen: 20%.<br />
Monitoring: echocardiografie kan aneurysmata visualiseren; labo<br />
Behandeling:<br />
• steroiden: plaats in behandeling nog ter discussie<br />
68
• gamma-globulines-IV 400 mg/kg gedurende 6u, enkel effectief in begin ziekte<br />
• ASA hoge dosis 70mg/kg/d in 4X tot duidelijke daling inflammatoire parameters (veelal 1 à 2<br />
maand);<br />
• ASA lage dosis 2 mg/kg voor jaren zo coronaire letsels.<br />
Follow-up blijft geïndiceerd bij patiënten met bewezen letsels:<br />
• Grote aneurysmata (>7mm) kunnen spontaan thromboseren; R/ levenslang orale antico<br />
• Sclerotische lesies kunnen bij groei resulteren in progressieve stenose met coronaire<br />
insufficiëntie; gevaar AMI zeer laag, wel inspanningsgebonden ischemie. R/ ergometrisch<br />
monitoring<br />
69
Hoofdstuk VIII - ARYTMIE<strong>EN</strong><br />
8.1 Bradycardieen<br />
8.1.1 Fysiologische bradycardie<br />
Het normale hartritme vertoont een zeer grote variabiliteit; de laagst aanvaardbare grens varieert zeer<br />
sterk met de leeftijd. Algemene invloeden zoals uithoudingssport of vagale tonus zijn eveneens zeer<br />
belangrijk. Zo een bradycardie secundair is aan een andere oorzaak, dient deze vanzelfsprekend in<br />
eerste instantie te worden behandeld.<br />
8.1.2 Pathologische bradycardie<br />
8.1.1.1 AV block AVB<br />
• congenitaal, frequent bij maternele lupus; kan bij de foetus oorzaak zijn van hydrops-mors;<br />
• bij structurele cardiopathie met abnormale AV junctie: AVSD, DILV, L-TGA;<br />
• post-op: sluiten VSD bij L-TGA, vergroten VSD bij Rastelli of sub-AS.<br />
8.1.1.2 Sick sinus syndroom SSS<br />
• bij Li atriaal isomerisme: patient heeft 2 X LA, met elk een hypoplastische SA knoop;<br />
• post-op atriale chirurgie: Senning, Mustard, vroeger na elke canulatie VCS; veelal verwikkeld met<br />
VK flutter - fibrillatie.<br />
Bradycardieen worden best behandeld met een pacemaker indien:<br />
• symptomatisch: vertigo, (pre)syncope<br />
• instabiel escape ritme: breed of wisselend QRS, lange pauzes<br />
• te traag escape ritme: nacht < 30/min, dag < 40/min (tolerantie USA ≠ Europa)<br />
• ventriculaire dilatatie, ventriculaire ectopie: risico op VF<br />
• zo supplementaire hemodynamische problemen: dus bij ± elk PO-AVB<br />
8.2 Tachycardieen<br />
Maximale frequentie bij sinusritme: 220 - leeftijd (jaar): dergelijke hart-frequenties zijn veelal normaal bij<br />
inspanning, anemie, angst, huilen, ...<br />
Essentieel zijn er 2 basismechanismes voor een pathologische tachycardie:<br />
• verhoogde automaticiteit: een focus gaat depolariseren aan een abnormaal hoge frequentie; dit is<br />
zeldzaam (
onderhouden dient het circuit te beantwoorden aan de volgende critera:<br />
• minimum 2 geleidingswegen<br />
• unidirectioneel block<br />
• vertraagde geleiding<br />
Afhankelijk van de plaats van het circuit spreekt men van:<br />
• sino-atriale reëntry tachycardie SART: circuit in SA knoop (extreem zeldzaam);<br />
• intra-atriale reëntry tachycardie IART: circuit in atrium (zeldzaam bij jong kind, frequenter na operatie<br />
met atriale inscisie (bijna alle ingrepen, complexe sutuur na Mustard & Senning), atrium onder hoge<br />
druk (vb Fontan atrio-pulmonair circuit);<br />
• atrio-ventriculaire nodale reëntry tachycardie AVNRT: circuit ± volledig in AV knoop;<br />
• atrio-ventriculaire reëntry tachycardie AVRT: circuit via accessoire Kent bundel: Wolff-Parkinson-<br />
White syndroom. Men onderscheidt:<br />
1. overt WPW: anterograde geleiding waardoor ∂ golf bij sinus ritme<br />
2. concealed WPW: geen anterograde geleiding (= geen ∂ golf): normaal ECG bij rust.<br />
Embryologie - evolutie pathway<br />
Tijdens de ontwikkeling van embryo over foetus tot kind moet vanuit enkele cellen heel het hart<br />
ontwikkelen: verscheidene cellijnen moeten zich differentieren tot electrofysiologisch verschillende doch<br />
homogene en van elkaar geisoleerde structuren. Op een bepaald ogenblik kunnen dus sommige delen<br />
van een geleidingsweg zich in een ander differentiatie-stadium bevinden, met lekken in de isolatie. Het is<br />
juist deze inhomogeniciteit en de lekken in de isolatie die de basis vormen voor reëntry-tachycardieën.<br />
• inhomogeniciteit:<br />
• de AV knoop is een zeer complexe structuur die de inkomende electrische prikkel dient te<br />
vertragen; deze vergaande differentiatie verloopt niet noodzakelijkerwijze op een perfect<br />
homogene wijze. Integendeel, veel foetussen en neonati vertonen klinisch evidentie voor een<br />
"dual-pathway" AV knoop: frequente atriale echo beats, meest frequente oorzaak van extrasystoles;<br />
soms kunnen deze zelfs een "bradycardie" simuleren (bij 2/1 geleiding). Een dubbele<br />
geleidingsweg in de AV knoop kan bij de meeste mensen worden aangetoond tijdens EFO<br />
electro-fysiologisch onderzoek.<br />
De periodes van grootste differentiatie - evolutie van het hart zijn:<br />
• foetaal tot de leeftijd van ± 1 jaar;<br />
• 8 tot 11 jaar: blijkbaar loopt de cardiale puberteit ver vooruit op de andere organen;<br />
• meno- of andropauze.<br />
Hoe meer het hart nog dient te groeien en te differentieren, hoe groter de kans dat een aritmie zal<br />
veranderen, hopelijk verdwijnen. Practisch:<br />
• een tachycardie voor de leeftijd van 2 maand heeft ± 90% kans om volledig te verdwijnen voor de<br />
leeftijd van 1 jaar; interventies zoals fulguratie zijn op deze leeftijd dan ook ± nooit geindiceerd; de<br />
71
natural history kan rustig met medicatie worden afgewacht.<br />
• een tachycardie welke klinisch problematisch is na de leeftijd van 14 jaar (of menarche), zal<br />
vermoedelijk problematisch blijven voor meerdere decades; zo chronische medicatie nodig is, kan<br />
men neveneffecten op termijn verwachten (cf amiodarone); best wordt daarom zo mogelijk geopteerd<br />
voor fulguratie.<br />
Behandeling<br />
Essentieel grijpt de behandeling in op 3 manieren:<br />
1 verhinderen van uitlokkende factoren: oa extra-systoles<br />
• vermijden exitantia<br />
• ß blockers<br />
2 stoppen van de tachycardie: sinus ritme herneemt, doch de tachycardie kan herstarten<br />
• vagale maneuvers: duikreflex, ijswater drinken, carotismassage, oogboldruk, Valsalva-persen,<br />
hoofdstand<br />
• electrisch: extra-stimulus, DC reconversie<br />
• medicamenteus: adenosine (Striadyne of Adenocor®), cf medicamenteus infra<br />
3 circuit functioneel onbruikbaar maken<br />
• medicamenteus: refractaire periode verlengen: lanoxine, verapamil, flecainide, ß blockers,<br />
amiodarone<br />
• vernietigen circuit: fulguratie, heelkunde: zeker indien natural history ongunstig of medische<br />
behandeling te belastend of onvoldoende effectief.<br />
Beleid bij patient met tachycardie<br />
1. evalueer klinische impact: syncopaal ? R of Li hartsdecompensatie ? shock ? longoedeem ?<br />
2. documenteer de tachycardie: 12 lead ECG; bloeddruk, perifere pulsaties<br />
• Zo hemodynamisch gecompromitteerd: snel DC reconversie 0,5 - 4 J/kg. Algemene regel: hoe<br />
slechter de patient, hoe sneller de hartfrequentie, hoe meer littekens op de borstkas van cardiale<br />
ingrepen, hoe sneller DC reconversie dient aangewend te worden. DC reconversie is veiliger dan<br />
medicamenteuze reconversie !<br />
• zo hemodynamisch stabiel: het verdient aanbeveling het effect van vagale maneuvers en/of<br />
(toekostige) onderhoudsmedicatie uit te testen: op lange termijn is dit het belangrijkst voor de patient<br />
en de ouders. Een tachycardie stoppen met IV medicatie is meestal eenvoudig; een tachycardie<br />
voorkomen of beperken buiten het ziekenhuis kan veel lastiger zijn !<br />
1. vagale maneuvers<br />
72
• duikreflex: aangewezen bij zuigelingen<br />
• Valsalva-persen tot uitgesproken stuwing in aangezicht<br />
• hoofdstand tot uitgesproken stuwing in aangezicht<br />
• ijswater drinken<br />
• carotismassage: weinig effectief bij zuigelingen & kleuters<br />
• oogboldruk: niet aangewezen<br />
2. zo snelle reconversie gewenst is (minuten): IV medicatie: steeds onder goede monitoring (liefst ECG<br />
documentatie van de reconversie)<br />
• adenosine: Adenocor® 6mg/ampulle 2 ml: dosis: 0,02 mg/kg bolus onverdund IV, gevolgd door bolus<br />
NaCl 0,9% om het product tot in het hart te duwen (perifere lijn: 2 ml voor zuigeling, 20 ml voor<br />
volwassene); effect zeer kortdurend (seconden) zeer onaangenaam voor patient (“bom” in borstkas);<br />
herhaal zo geen effect na 1 min, verdubbel de dosis. Adenosine stopt elke SVT die gebruik maakt van<br />
de AV knoop; de tachycardie kan wel onmiddellijk daarna herbeginnen.<br />
• digoxine: Lanoxine®: TLD 15-40µg/kg/d; geef 50%, daarna 25% 8 & 16 uur.<br />
• amiodarone: Cordarone®: vertraagt alles ! opladen op advies: 10 mg/kg over 1 uur<br />
• verapamil: Isoptine®: 0,15 mg/kg verdund langzaam IV over 10 min; nooit onder de 2 jaar gebruiken<br />
(bij vergevorderde decompensatie door SVT geeft verapamil vasodilatatie & hypotensie met potentieel<br />
exitus).<br />
• flecainide: Tambocor®: op advies: 0,1 mg/kg IV over 10 minuten<br />
3. zo onderhoudsmedicatie aangewezen is:<br />
• digoxine: Lanoxine®: onderhoud: 5-10µg/kg/d q12h<br />
• verapamil: Isoptine® 2-7 mg/kg/d, eventueel retard preparaten Lodexal<br />
• ß blokker: propranolol Inderal® 1-3 (-5) mg/kg/d, atenolol Tenormin® 1(-2) mg/kg/d<br />
• flecainide: Tambocor® 2 X 1mg/kg/d<br />
• amiodarone: Amiodarone®: opladen PO 10 mg/kg/d gedurende 1 week, daarna 3-5 mg/kg/d.<br />
73
8.3 Syncope<br />
definitie: tijdelijk verlies van bewustzijn en posturale tonus door een abrupte, transiente en diffuse<br />
cerebrale dysfunctie. Vertigo is frequent “syncope en mineur”.<br />
etiologie:<br />
1/ primair neurologisch: convulsie, migraine, hysterie, drugs<br />
2/ transient metabool: hyperkaliemie, hypoglycemie, hypercalcemie, hyperventilatie, ...<br />
3/ cardiovasculair:<br />
3.1/ vasodepressor syncope - vasovagaal - common faint:<br />
• goedaardig<br />
• prodroom: voelt het aankomen: vertogo, ijlhoofdig, bleek, zweten, nausea, hyperventilatie<br />
• uitlokkende factor: warm, bedrukt, emotie (naald, bloed), honger<br />
• syncope: cerebrale ischemie door hypotensie, cerebrovasculaire vasoconstrictie door hypocapnie;<br />
zelden contusie; snelle recuperatie<br />
• R/ bij prodroom liggen; NaCl belasting<br />
3.2/ cardiale syncope: alarm: bij inspanning, thoracale pijn, palpitaties, familiale plotse dood,<br />
recidiverend, contusie, post-op, medicatie (antiarythmica, antihypertensiva, diuretica)<br />
a/ primair cardiaal:<br />
low cardiac output: valvulair AS, HCMP, ernstig PS, PHT, klepprothese dysfunctie, myxoom, coronaire<br />
insufficientie (Kawasaki, ALCAPA)<br />
b/ arithmie:<br />
AV conductie stoornissen: AV block bij L-TGA, SSS<br />
supra ventriculaire ritmestoornissen: zeer snelle SVT, WPW + VK flut of VKF<br />
ventrikeltachycardie VT: long QT syndroom, Brugada syndroom, arrhytmogene RV dysplasie,<br />
cardiomyopathie (HCMP & CCMP), PO Fallot, extreme bradycardie<br />
3.3/ vasculaire syncope:<br />
orthostatische syncope: volume depletie (zoutarm dieet vooral bij groeispurt, bloedverlies), lange<br />
bedlegerigheid, deshydratatie, perifere neuropathie (diabetes), spinaal letsel, syringomyelie<br />
vasovagale syncope, vagale hypertonie<br />
carotis sinus syncope<br />
hoest syncope<br />
post mictie syncope<br />
preventie: recidief voorkomen<br />
1/ schade bij vallen aan patient en/of derden<br />
2/ permanente neurologische schade<br />
74
3/ zeldzaam evolutie naar “plotse dood”<br />
onderzoeken:<br />
1/ anamnese: VERUIT HET BELANGRIJKSTE ONDERZOEK !!!!<br />
2/ klinisch onderzoek: BD, hartfrequentie, ademhaling; volledig cardiovasculair en neurologisch bilan<br />
3/ labo:<br />
4/ ECG<br />
5/ echo<br />
6/ ergometrie als bij inspanning<br />
7/ TILT test: neurovegetatieve dystonie<br />
8/ EFO als verdachte syncope, familiale plotse dood<br />
9/ EEG<br />
75