CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven

CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE - UZ Leuven

22.09.2013 Views

Katholieke Universiteit te Leuven Faculteit der Geneeskunde CONGENITALE EN PEDIATRISCHE CARDIOLOGIE Prof. Dr. M. Gewillig 2004

Katholieke Universiteit te <strong>Leuven</strong><br />

Faculteit der Geneeskunde<br />

<strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> <strong>EN</strong> <strong>PEDIATRISCHE</strong><br />

<strong>CARDIOLOGIE</strong><br />

Prof. Dr. M. Gewillig<br />

2004


Hoofdstuk I - HEMODYNAMISCHE BEGRIPP<strong>EN</strong>........................................................................... 3<br />

1.1 Hartdebiet of hartminuutvolume ............................................................................................. 4<br />

1.2 Drukken .................................................................................................................................. 4<br />

1.3 Pulmonaal vasculaire weerstand PVR ................................................................................... 6<br />

1.4 Zuurstofsaturatie..................................................................................................................... 7<br />

1.5 Hartcatheterisatie ................................................................................................................... 7<br />

1.6 Andere beeldvorming - echocardiografie en magnetische resonantie................................... 8<br />

Hoofdstuk II - FREQU<strong>EN</strong>TIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong> ...................................... 10<br />

Hoofdstuk III - ETIOLOGIE ................................................................................................................ 12<br />

3.1 Uitwendige factoren................................................................................................................ 12<br />

3.2 Genetische factoren ............................................................................................................... 12<br />

3.3 Multifactorieel.......................................................................................................................... 14<br />

3.4 Erfelijkheid .............................................................................................................................. 14<br />

Hoofdstuk IV - SEQU<strong>EN</strong>TIELE ANALYSE - TERMINOLOGIE ......................................................... 15<br />

Hoofdstuk V - KLINISCHE PROBLEM<strong>EN</strong> ......................................................................................... 17<br />

5.1 Fysiopathologie van de neonatus ........................................................................................... 17<br />

5.2 Cyanose door aangeboren hartafwijking ................................................................................ 21<br />

5.3 Hartsdecompensatie ............................................................................................................... 22<br />

5.4 Ontwikkeling van obstructieve pulmonale hypertensie OPHT................................................ 25<br />

Hoofdstuk VI - Bondig overzicht van enkele afwijkingen ............................................................ 27<br />

6.1 Coarctatio Aortae CoAo .......................................................................................................... 27<br />

6.2 Aortaklepstenose .................................................................................................................... 31<br />

6.3 Pulmonalisstenose PS ............................................................................................................ 33<br />

6.4 Ziekte van Ebstein .................................................................................................................. 36<br />

6.5 Atrium Septum Defect ASD .................................................................................................... 38<br />

6.6 Ventrikel Septum Defect VSD................................................................................................. 41<br />

6.7 Atrio-Ventriculair Septum Defect AVSD.................................................................................. 45<br />

6.8 Open Ductus Botalli ODB ....................................................................................................... 46<br />

6.9 Tetralogie van Fallot TF .......................................................................................................... 48<br />

6.10 Transpositie van de Grote Arteries TGA............................................................................... 54<br />

6.11 Univentriculair Hart UH ......................................................................................................... 57<br />

Hoofdstuk VII - INFLAMMATOIRE ZIEKTES .................................................................................. 62<br />

7.1 Acuut Gewrichtsreuma............................................................................................................ 62<br />

7.2 Kawasaki - Mucocutane Lymph Node Syndroom MCLS ....................................................... 69<br />

Hoofdstuk VIII - ARYTMIE<strong>EN</strong> ............................................................................................................ 71<br />

8.1 Bradycardieen......................................................................................................................... 71<br />

8.2 Tachycardieen ........................................................................................................................ 72<br />

8.3 Syncope<br />

Doc 1: vet gedrukt


Hoofdstuk I - HEMODYNAMISCHE BEGRIPP<strong>EN</strong><br />

1.1 Hartdebiet<br />

Het hartdebiet is de hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door het hart wordt gepompt.<br />

Het hartdebiet wordt meestal bepaald tijdens hartcatheterisatie met het Fick-principe (variante wet van<br />

Ohm):<br />

02-verbruik in ml/min<br />

HD (l/min) = _________________<br />

A-V verschil in 02-gehalte in ml/l<br />

02-verbruik: verschil in O2 tussen ingeademde en uitgeademde lucht.<br />

A-V-verschil : verschil in O2 (uitgedrukt in ml/l) tussen arterieel bloed en gemengd veneus bloed. Veneus<br />

bloed is bij afwezigheid van een L>R shunt ideaal gemengd in de arteria pulmonalis. Bij het bestaan van<br />

een shunt dient het gemengd veneus staal proximaal van de shunt genomen (bij VSD: RA; bij ASD: 1/3<br />

VCS + 2/3 VCI; bij PAPVU: proximaal van junctie van de abnormale vene).<br />

Het hartdebiet kan ook berekend worden uit kleurstofcurven waarbij een kleurstof (bv. Cardio green)<br />

intravasculair of intracardiaal wordt ingespoten en met een ooroxymeter een licht-extinctie curve wordt<br />

geregistreerd. Ook met de Doppler-methode (percutaan of intravasculair) of magnetische<br />

resosonantie MR kan het hartdebiet vrij nauwkeurig bepaald worden.<br />

Normale waarden van het hartdebiet bij volwassenen schommelen tussen 4 en 5 lit/min; bij afwezigheid<br />

van enige shunt zijn de debieten van het Li en Re hart gelijk. Onder bepaalde fysiologische<br />

omstandigheden neemt het hartdebiet toe, bv. bij inspanning, angst, zwangerschap. Ook bepaalde pathologische<br />

toestanden o.m. koorts, anemie, hyperthyroidie en arterio-veneuze fistels gaan met een<br />

pathologisch groot hartdebiet gepaard.


Vooral bij kinderen wordt het hartdebiet uitgedrukt in functie van de lichaamsoppervlakte en dan<br />

aangeduid met de term index<br />

hartdebiet<br />

hartdebiet cardiale index = ____________________________<br />

lichaamsoppervlakte<br />

Het slagvolume: de hoeveelheid bloed gepompt per hartcontractie. Normale waarden bij de volwassene<br />

: 70 tot 80 ml; bij kinderen ± 1 ml/kg. Slagvolume x polsfrequentie = hartdebiet.<br />

Indien er geen abnormale verbindingen zijn in het hart of de grote bloedvaten, en de grote en kleine<br />

circulatie bijgevolg in serie geschakeld zijn, is het longdebiet gelijk aan het lichaamsdebiet. Is er een<br />

links-rechts- of rechts-links-shunt, dan verschillen beide debieten. Het shuntdebiet kan op basis van<br />

zuurstofsaturatiewaarden en zuurstofverbruik of uit kleurstofcurven berekend worden en uitgedrukt in<br />

ml/min. In de kliniek wordt de grootte vaak uitgedrukt door de verhouding tussen beide debieten; bv. bij<br />

een patiënt met een VSD bedraagt het longdebiet 10 l/min en het lichaamsdebiet 5 l/min. Men spreekt<br />

dan van een links-rechts-shunt met een verhouding longdebiet/lichaamsdebiet = Qp/Qs = 2/1.<br />

formule: cf in steady state is O2 opname = O2 verbruik:<br />

O2 opname<br />

Qp AV verschil longAV verschil lichaam<br />

__ = _________________ =<br />

Qs AV verschil long<br />

O2 verbruik<br />

AV verschil lichaam<br />

sat (Ao - mixed veneus)<br />

= _________________<br />

sat (VP - AP)<br />

1.2 Drukken<br />

De normale waarden voor de drukken, uitgedrukt in mmHg, in de hartruimten en grote vaten zijn<br />

hieronder weergegeven. In het linker hart liggen normaal de systolische drukken aanzienlijk hoger dan in<br />

het rechter hart zodat bij pathologische verbindingen tussen beide circulaties obligaat een links-rechts<br />

shunt ontstaat. De drukken in het R hart bereiken kort na de geboorte zeer snel de "volwassen" waarden.<br />

In het linker hart stijgt de systolische druk progressief van ± 80 mmHg bij de geboorte tot ± 120 mmHg op<br />

volwassen leeftijd.<br />

RA RV AP LA LV Ao<br />

Syst. 4 - 6 20-30 20-30 80-120 80 > 120<br />

4


Diast. -2 - 2 0-5 7-12 5-10 60 > 90<br />

Gemidd. 2 - 4 11-18 5-10 70 > 90<br />

Foetaal en postnataal liggen de verhoudingen helemaal anders.<br />

• Foetaal : niet-geëxpandeerde longen, dikwandige longarteriolen, pulmonalisdruk = druk in de aorta.<br />

Bloed dat uit de RV in de AP komt wordt grotendeels (±85%) via de ductus Botalli naar de Ao geleid.<br />

• Onmiddellijk postnataal daalt de weerstand in de longarteriolen, aanvankelijk (eerste uren postnataal)<br />

zeer snel tengevolge van mechanische factoren (aeratie) en door vasodilatatie, veroorzaakt door oa.<br />

de nu veel hogere arteriële 02-saturatie in het bloed. Gedurende de eerste levensweken is er nog<br />

een verdere trage daling van de long-arteriolaire weerstand door involutie van de musculaire media<br />

van de longarteriolen. Men neemt aan dat na een periode van 4 à 6 weken de longarteriolaire<br />

weerstand en de pulmonaal-arteriële druk zodanig zijn afgenomen dat hun waarden vergelijkbaar zijn<br />

met "volwassen" waarden.<br />

De pulmonaal-arteriële druk kan verhoogd zijn door :<br />

• sterk toegenomen longdebiet (hyperkinetische pulmonale hypertensie); bv. grote links-rechts-shunt;<br />

• toegenomen pulmonaal-vasculaire weerstand met normaal of zelfs verlaagd debiet (obstructieve<br />

pulmonale hypertensie); bv. Eisenmenger-complex;<br />

• verhoogde weerstand op de pulmonaal veneuze afvloei (retro-obstructieve pulmonale hypertensie);<br />

bv cor triatriatum, mitraalklepstenose of insufficientie, linker hartsdecompensatie (cardiomyopathie,<br />

kritische aortastenose, coarctatio aortae);<br />

• combinatie van voorgaande factoren.<br />

5


1.3 Pulmonaal vasculaire weerstand PVR<br />

Het is de weerstand die de longarteriolen bieden tegen de pulmonaal-arteriële drukgolf. Deze weerstand<br />

wordt niet rechtstreeks gemeten doch berekend volgens de wet van Poiseuille.<br />

drukverval (gradiënt)<br />

R (weerstand) = debiet<br />

Voor de pulmonale weerstand brengt men in deze formule het drukverschil tussen de gemiddelde druk in<br />

de art. pulmonalis en de gemiddelde druk in het linker atrium (die tijdens hartcatheterisatie kan bepaald<br />

worden)<br />

Gemidd. druk AP (mmHg) - gemidd. druk in LA (mmHg)<br />

Rp =<br />

Longdebiet (l/min)<br />

Deze verhouding drukt in eenheden de longweerstand uit.<br />

bv. druk in A.P. gemiddeld 15 mmHg<br />

6


druk in L.A. gemiddeld 7 mmHg<br />

longdebiet 4 l/min<br />

Rp = 15-7 = 2 eenheden<br />

4<br />

De normale waarden voor de pulmonaal-vasculaire weerstand : 1 tot 2 eenheden.<br />

De vasculaire weerstand in de grote of systeemcirculatie (SVR) kan op analoge wijze berekend worden:<br />

deze is gemiddeld 15-maal groter dan de pulmonaal-vasculaire weerstand. Dit verschil wordt verklaard<br />

door de zeer verschillende histologische structuur van de arteriolen in beide bloedsomlopen : dikwandig<br />

en spierig in de grote circulatie, dunwandig in de longcirculatie.<br />

1.4 Zuurstofsaturatie<br />

In het bloed dat uit de longen terugkeert (linker atrium, linker ventrikel, aorta) is het hemoglobine ±<br />

maximaal met O2 beladen. De normale arteriële 02-saturatie bedraagt daarom 98 tot 99 %. Een lagere<br />

arteriële 02-saturatie wijst op een rechts-links-shunt. Indien de desaturatie aanzienlijk is (> 5 g/dl<br />

gereduceerd Hb) geeft dit aanleiding tot klinisch waarneembare cyanose. Bij anemische toestanden zal<br />

men de graad van desaturatie onderschatten, bij polycythemie eerder overschatten.<br />

De saturatie in het veneuze stelsel (venen, v.cavae, rechter atrium, rechter ventrikel en art.pulmonalis) is<br />

zeer wisselvallig en hangt af van het hartdebiet en het perifere zuurstofverbruik : meestal bedraagt deze<br />

± 70 %. Normaal heeft in basale omstandigheden de zuurstofsaturatie in alle ruimten van het rechter hart<br />

dezelfde gemiddelde waarde. Indien tijdens hartcatheterisatie in een bepaalde ruimte van het rechter hart<br />

een verhoging van de zuurstofsaturatie wordt vastgesteld in vergelijking met meer proximale gebieden,<br />

wijst dit op een links-rechts-shunt. Uit de grootte van deze "zuurstofsprong" kan de grootte van de<br />

links-rechts shunt worden afgeleid.<br />

1.5 Hartcatheterisatie<br />

Hemodynamische gegevens kunnen met het meest zekerheid verkregen worden door hartcatheterisatie :<br />

het opschuiven van een catheter (sonde) via een vene of arterie. Bij de veneuze catheterisatie wordt<br />

gebruik gemaakt van de v.femoralis ( via punctie). Als toegangsweg tot het arteriële systeem gebruikt<br />

men meestal de art. brachialis (incisie) of de art.femoralis (punctie). Het onderzoek wordt uitgevoerd op<br />

een röntgentafel en dient strikt steriel te gebeuren. Incisie of punctie van het bloedvat en inbrengen van<br />

de catheter worden verricht onder lokale anesthesie (volwassenen) of algemene narose (kinderen).<br />

Onder radioscopische controle wordt de catheter opgeschoven naar de v. cava, het rechter atrium,<br />

rechter ventrikel en art. pulmonalis. Vanuit de stam en de hoofdtakken van de art. pulmonalis kan de<br />

sonde meestal worden opgeschoven tot in een klein pulmonaal vat waar de punt klem gaat zitten (wedge<br />

7


position, wigdruk). De wiggedruk, ook pulmonaal-capillair-druk genoemd, komt doorgaans goed overeen<br />

met de druk in het linker atrium. (Engels: Pcw: pressure capillary wedge).<br />

Belangrijke informatie kan door hartcatheterisatie worden verkregen :<br />

• abnormale overgang van de sonde laat toe te besluiten tot een pathologische verbinding (bv. aorta<br />

ascendens bereikt vanuit de rechter ventrikel bij tetralogie van Fallot);<br />

• drukmeting : via een transducer kan de druk in de hartholten en grote vaten worden omgezet in een<br />

elektrisch signaal en aldus worden gemeten; bv. drukverhoging in de art.pulmonalis bij links-rechtsshunt,<br />

drukverval over een klep bij klepstenose, enz.;<br />

• oxymetrie : bepaling van de 02-saturatie laat toe de aanwezigheid en de grootte van de<br />

links-rechts-shunt (toegenomen 02-saturatie in een holte van het rechter hart) of een<br />

rechts-links-shunt (daling van de 02-saturatie in een holte van het linker hart) te bepalen.<br />

In aansluiting met hartcatheterisatie wordt vaak ciné-angiocardiografisch onderzoek uitgevoerd waarbij<br />

contraststof in één of meerdere hartholten of grote vaten wordt ingespoten en de passage van deze contraststof<br />

wordt gefilmd.<br />

De laatste jaren hebben interventioniële catheterisaties een zeer belangrijke plaats ingenomen: bv.<br />

angioplastie al dan niet met stent, ballondilatatie van vernauwde kleppen, sluiten van verbindingen (open<br />

ductus, collaterale arteries, heelkundige shunt, ASD, VSD).<br />

1.6 Andere beeldvorming - echocardiografie en magnetische resonantie<br />

Met echocardiografie kunnen vooral intracardiale afwijkingen morfologisch worden beschreven. Dankzij<br />

Doppler-echocardiografie kunnen bovendien belangrijke functionele gegevens bij goede benadering<br />

worden bekomen (debieten, shunten, gradiënten). Zoals bij de meeste technische onderzoekingen is de<br />

betrouwbaarheid en impact van echocardiografie functie van:<br />

1/ de vraagstelling van de clinicus: een echo is geen surrogaat voor een goed klinisch onderzoek !<br />

2/ de kwaliteit van het toestel (verschillende sondes voor neonati, kinderen en volwassenen);<br />

3/ de ervaring van de echografist.<br />

Magnetische resonantie is een recente techniek in volle ontwikkeling (Nobel prijs 2003). In de volgende<br />

jaren zal MR een belangrijke rol spelen in de diagnostiek van aangeboren hartafwijkingen. Het onderzoek<br />

heeft wel enkele beperkingen: een minimum aan coöperatie is nodig (ademhaling stoppen, niet<br />

bewegen), en is relatief luidruchtig. In de praktijk is narcose nodig bij kinderen < 7 jaar. Metaal<br />

(operatieclips, kunstklep, stent) maken visualisatie moeilijk of onmogelijk; pacemaker is een quasi<br />

absolute contra-indicatie voor dit onderzoek.<br />

8


Hoofdstuk II - FREQU<strong>EN</strong>TIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong><br />

De incidentie is sterk afhankelijk van de onderzoeksmethode en de leeftijdsgroep die bestudeerd wordt:<br />

omwille van de slechte prognose van sommige afwijkingen tijdens de eerste levensmaanden daalt de<br />

incidentie op oudere leeftijd. Ook bij de geboorte is het moeilijk over deze frequentie een nauwkeurig idee<br />

te krijgen. Het meest betrouwbaar zijn de gegevens van Mc Intosh (U.S.A.) en deze van Carlgren<br />

(Zweden) die bij levend geboren kinderen een incidentie vonden tussen 6 en 8 per duizend. Dit cijfer<br />

wordt tegenwoordig duidelijk beïnvloed door foetale echografische screening (en<br />

zwangerschapsonderbreking). Zeer kleine hemodynamisch onbelangrijke musculaire ventrikel septum<br />

defecten (die spontaan sluiten tijdens de eerste levensweken) komen evenwel voor in 1 à 2% van de<br />

normale bevolking.<br />

Aangeboren vitia in het algemeen komen voor bij ongeveer 2,5 % van alle levend geboren kinderen. Men<br />

neemt aan dat congenitale hartafwijkingen ongeveer 1/4 vormen van alle aangeboren vitia.<br />

Er was vroeger een aanzienlijke mortaliteit tijdens de eerste levensmaanden vooral bij patiënten met<br />

transpositie van de grote bloedvaten, het hypoplastische linker hartsyndroom en in het algemeen bij<br />

complexe afwijkingen. Tengevolge van deze vroegtijdige sterfte ligt de incidentie bij schoolgaande<br />

kinderen beduidend lager (ongeveer 0,4 %) dan bij de geboorte.<br />

Sommige hartgebreken zijn frequenter dan andere. Volgens Campbell ziet de verdeling volgens<br />

frequentie, gesteund op een compilatie van verscheidene reeksen, er als volgt uit :<br />

bij bij<br />

zuigelingen schoolgaande kinderen<br />

ventrikelseptumdefect VSD 28 % 28%<br />

atriumseptumdefect ASD 9 % 16%<br />

open ductus ODB 10,5 % 14%<br />

coarctatio aortae 9 % 2,5 %<br />

pulmonalisstenose PS 6 % 1%<br />

aortastenose AS 3,5% 12%<br />

transpositie TGA 8 % 0 %<br />

Fallot TF 7 % 4 %<br />

Wanneer men een uitsluitend volwassen populatie bestudeert, blijkt dat het ASD relatief frequenter wordt<br />

en het VSD minder frequent.<br />

9


Hoofdstuk III - ETIOLOGIE VAN <strong>CONG<strong>EN</strong>ITALE</strong> HARTAFWIJKING<strong>EN</strong><br />

Slechts enkele etiologische factoren zijn gekend.<br />

3.1 Uitwendige factoren (± 2%)<br />

3.1.1 Infecties<br />

Rubella veroorzaakt foetale beschadiging (hartafwijking, cataract en/ of binnenoordoofheid) die<br />

frequenter is naarmate de moederlijke infectie vroeger valt in de zwangerschap. Kans op foetale<br />

beschadiging is ongeveer 50 % tijdens de eerste zwangerschapsmaand, ongeveer 25 % tijdens de<br />

tweede maand, en tijdens de latere maanden uitzonderlijk. De meest frequente hartvitia zijn open ductus<br />

Botalli, stenosen op de pulmonalistakken en ventrikel septum defecten.<br />

Andere infecties, vooral virale, kunnen teratogeen zijn doch hun rol in de pathogenese bij de mens wordt<br />

vermoed doch is niet bewezen.<br />

3.1.2 Andere uitwendige factoren:<br />

• röntgenbestraling<br />

• maternele ziekte<br />

• diabetes: hypertrofie myocard, TGA<br />

• lupus LE: congenitaal AV blok, foetale myocarditis<br />

• fenylketonurie: TF, ASD, VSD<br />

• medicatie :<br />

• thalidomide (Softenon): vaak skeletafwijkingen en manifeste invloed op de embryogenese van<br />

het hart (tetralogie en truncus meest frequente);<br />

• aminopterine : vaak zeer multipele en ernstige afwijkingen, waardoor dood van de vrucht en<br />

abortus.<br />

• alcohol: VSD, ODB, ASD (foetal alcohol syndroom)<br />

• chemotherapie: PS, AS, ASD, VSD<br />

• lithium: TA, ASD<br />

• antiepileptica: phenytoine<br />

3.2 Genetische factoren<br />

3.2.1 Groep met chromosomenafwijkingen ± 5%<br />

3.2.1.1 Majeure afwijkingen (opgespoord met routine karyotype)<br />

• syndroom van Turner (45, XO): coarctatio aortae en aortastenose, bicuspiede aortaklep,<br />

hypoplastisch linker hart; kleine gestalte, gonodale dysgenesis (primaire amenorea), webbed neck,<br />

puffy handen & voeten (foetaal lymfatisch oedeem, breed gespreide tepels, cubitus valgus.<br />

• syndroom van Down (trisomie 21: 47,XY, +21): VSD, AVSD, pathologisch longendotheel met snelle<br />

10


progressie naar obstructieve pulmonale hypertensie OPHT<br />

• trisomieën 13, 18: bijna steeds VSD<br />

• cri du chat CDC: deletie 5p met kritische zone 5p15: 1/50.000: VSD, soms ASD, ODB, TF<br />

3.2.1.2 Microdeletie syndromen: opgespoord door gericht FISH onderzoek (Fluorescentie In Situ<br />

Hybridisatie)<br />

• CATCH syndroom: microdeletie 22q11; Cardiac, Abnormal face,Thymus, Cleft palate,<br />

Hypocalcemia;1/5000; expressie als<br />

• Di George syndroom, 4e kieuwboog malformatie met<br />

• conus arteriosus: truncus arteriosus, tetralogie Fallot ± rechter aortaboog<br />

• faciale dysmorfie, hypothyroidie, hypoparathyroidie, thymus hypoplasie met<br />

•<br />

immuundeficientie (cave graft-versus-host bij transfusie), mentale retardatie<br />

soms door deletie 8q22-qter, 18q21, 17p13, 5p13, maternele diabetes of foetal alcohol<br />

syndroom<br />

• Shprintzen syndroom (velo-cardio-faciaal) VCFS<br />

• Williams-Beuren syndroom (hypercalcemie) del 7q11.23 : microdeletie van elastine gen: supravalvulaire<br />

AS, perifere PS, stenoses op aftakkingen grote arteries, faciale dysmorfie, lichte mentale<br />

retardatie, zeer sociaal gedrag als kind<br />

• Familiale supravalvulaire aortastenose: eveneens microdeletie op lange arm chromosoom 7q, doch<br />

zeer variabel per familie (ook puntmutaties).<br />

• Wolf-Hirshorn syndroom 4p16.3 : 1/50.000; groeiachtersstand, mentale retardatie, craniofaciale<br />

dysmorfie; cardiaal: ASD, VSD, ODB, TF.<br />

• Alagille syndroom of Arteriohepatische dydplasie: del 20p12: perifere pulmonaalstenose en<br />

hypoplasie arteriae pulmonales; intrahepatische galweg hypo- tot aplasie, wervel & oogafwijking,<br />

faciale dysmorfie;<br />

3.2.2 Mendeliaanse aandoeningen (diagnose door DNA onderzoek) ± 3%<br />

A: dominant overgeërfd :<br />

• Marfan-syndroom : meerdere deleties fibrilline gen 15q21.1: variabele expresie:<br />

• prolaps mitraalklep, aneurysma van de aorta thoracalis, AI<br />

• hyperlaxiteit gewrichten, grote gestalte, lensluxatie<br />

• Familiale hypertrofische cardiomyopathie HCMP: zeer heterogene groep met reeds > 50 mutaties thv<br />

ß-MHC myosine heavy chain (14q1), troponin T (1q3), alfa-tropomyosine (15q2) en cardiale myosine<br />

binding proteine-C (11q11.2), 7q3.<br />

• Familiale gedilateerde congestieve cardiomyopathie CCMP, dominante vorm: eveneens zeer<br />

heterogene groep met verschillende mutaties van meerdere genen.<br />

• Arythmogene RV dysplasie: heterogene groep met verschillende mutaties van meerdere genen.<br />

• familiaal ASD 2<br />

• Holt-Oram of hand-hart syndroom: deletie 12q21-q3: ASD (VSD) met voorarmafwijking: focomelia,<br />

11


hypo- tot aplasie duim & radius, trifalangeale duim met hypoplasie duimmuis.<br />

• Tubereuze sclerosis; Bourneville-Pringle 1880: 1/10.000; chrom 9, 11 en 16<br />

• tubereuze noduli, calcificaties, epilepsie (86%) met psychomotore retardatie<br />

• depigmentatie; adenoma sebaceum: > 5j, rond neus; fibroompjes aan nagels<br />

• retina: hamartoom, facoma<br />

• nier: multipele bilaterale angiomyolipomen met bloeding, cyste<br />

• hart: rhabdomyoom; functie lokalisatie (geleidingsstoornis, klepdysfunctie)<br />

• long: cysten bij vrouwen > 30j; pneumothorax, haemoptoë, emfyseem<br />

• tanden: glazuurdefect met caries<br />

• Noonan syndroom: del 12q22-qter of puntmutatie PTPN11 gen: dysplastische PuK met PS,<br />

hypertrofische cardio-myopathie met Li as op ECG en gefractioneerd QRS; driehoekig gezicht, ptose,<br />

retrognatie, breed gespreide tepels, soms lichte mentale retardatie.<br />

• Rubinstein-Taybi: del 16p13.3: ODB, ASD, VSD, HLHS. psychomotore retardatie, faciale dysmorfie<br />

met microcefalie, brede duimen.<br />

• Long QT syndroom: adrenergisch geinduceerde ventriculaire aritmieën zoals VES, torsade & VT:<br />

zeer heterogene groep met meerdere gekende puntmutaties waardoor deregulatie cadiale K of Na<br />

kanalen LQT1: KVLQT1 gen K kanaal = 11p15.5, LQT2 HERG gen K kanaal = 7q35, LQT3: SCN5A<br />

gen Na kanaal = 3p21, LQT4 = 4q25-27, LQT5 en LQT6 (zie: www.uzleuven.be/CEH ); sommige<br />

puntmutaties veroorzaken Short QT syndroom (vnl hyperactivatie K kanalen)<br />

• Brugada syndroom : Tot op heden kent men slechts één gen (SCN5A zoals bij LQT3) waar<br />

verschillende puntmutaties verantwoordelijk zijn voor electrische instabiliteit van het hart. (zie:<br />

www.uzleuven.be/CEH )<br />

B: recessief :<br />

• atriaal isomerisme (frequent bij consanguiniteit)<br />

• syndroom van Hurler (mucopolysaccharidose): klepaantasting en coronaire pathologie<br />

• glycogenose & sfingolipidoses, carnitine deficientie,<br />

• ataxie van Friedreich: ataxia & hypertrofische cardiomyopathie<br />

• familiale recessieve congestieve cardiomyopathie<br />

• Jarvell-Lange-Nielsen syndroom: Long QT met senso-neurale doofheid.<br />

• progeria<br />

C: X-gebonden overerving<br />

• X-linked Congestieve Cardiomyopathie: afwijking dystrofine gen Xp21<br />

• pseudohypertrofische musculaire dystrofie: CCMP<br />

• Duchenne-Becker musculaire dystrofie: CCMP<br />

• Cardioskelethale myopathie, Barth syndroom<br />

D: Mitochondriale overerving<br />

• Congestieve cardiomyopathie CCMP:<br />

• Kearns-Sayre syndroom<br />

• MELAS<br />

12


• Coenzyme Q reductase deficientie<br />

• MERRF<br />

De evolutie van kennis op dit gebied is evenwel explosief: nagenoeg maandelijks wordt een nieuwe link<br />

tussen afwijkingen in het genoom en cardiopathieen gerapporteerd.<br />

3.3 Multifactorieel<br />

Voorlopig wordt de overgrote meerderheid van afwijkingen (± 90%) gerekend tot de mengvormen:<br />

combinatie van omgevingsfactoren, multipele genen en toeval.<br />

3.4 Erfelijkheid<br />

3.4.1 Bij specifieke genetische diagnoses gelden de herhalingsrisico's voor de aandoening (vb 25% bij<br />

autosomaal recessief);<br />

3.4.2 Bij geisoleerde cardiopathie: empirische herhalingsrisico's:<br />

Algemeen risico kind met cardiopathie bij ouderpaar zonder antecedenten: 0,8 %<br />

risico ouderpaar met 1 kind met cardiopathie zonder gekend genetisch patroon: ± 1 - 4%<br />

risico bij ouderpaar met 2 kinderen met cardiopathie: ± 5 - 15% of meer;<br />

risico voor kind van vader met cardiopathie: ± 5%<br />

risico voor kind van moeder met cardiopathie: ± 10 - 15<br />

13


Hoofdstuk IV - SEQU<strong>EN</strong>TIELE ANALYSE - TERMINOLOGIE;<br />

Een groot verschil tussen klassieke en congenitale klinische cardiologie ligt in de benadering van het<br />

cardiovasculair systeem: in de klassieke cardiologie gaat men meestal uit van de veronderstelling dat alle<br />

vaten en structuren normaal gekoppeld zijn. Dit is het geval in 99,9 % van de klinisch cardiologische<br />

problemen op volwassen leeftijd. In de congenitale cardiologie zou dergelijke veronderstelling zeer<br />

frequent tot verkeerde diagnoses leiden: niets mag worden verondersteld normaal te zijn gekoppeld tot<br />

het tegendeel bewezen of weerlegd is. Een volledige sequentiële analyse is dan ook bij elke patient<br />

noodzakelijk. Bij de meeste patienten kan dit bilan met echocardiografie voor > 95% worden opgesteld.<br />

• veneuze retour - atriale situs:<br />

normale veneuze retour:<br />

• Re VCS naar RA<br />

• Li VCS: afwezig; zo aanwezig: naar LA of RA ?<br />

• VCI naar RA; 3 venae hepaticae VH naar terminaal deel VCI<br />

• sinus coronarius SC naar RA<br />

• 4 venae pulmonalis naar LA<br />

atriale situs:<br />

• normaal: solitus: RA rechts, LA links<br />

• inversus: spiegelbeeld: RA links, LA rechts<br />

• Li atriaal isomerisme: 2 X LA; veelal met polysplenie + abnormale veneuze retour<br />

• Re atriaal isomerisme: 2 X RA; veelal asplenie + abnormale veneuze retour<br />

isomerisme gaat veelal gepaard met zeer complexe cardiale anomalieën.<br />

• atrio-ventriculaire connectie<br />

• concordant: normaal: RA > RV; LA > LV<br />

• discordant: RA > LV; LA > RV<br />

• dubbel inlet RV: DIRV: RA + LA > RV; LV veelal klein en hypoplastisch<br />

• dubbel inlet LV: DILV: RA + LA > LV; RV veelal klein en hypoplastisch<br />

de connectie kan via 2 kleppen (MiK + TriK) of 1 klep (AVSD)<br />

• ventriculo-arteriële connectie<br />

• concordant: normaal<br />

• discordant: transpositie: RV > Ao; LV > AP<br />

• dubbel outlet RV: DORV: RV > AO + AP<br />

• dubbel outlet LV: DOLV: LV > AO + AP<br />

• single outlet ventrikel: truncus arteriosus<br />

• arteriele aftakkingen<br />

AP: bifurcatie normaal anterior van de trachea; geen MAPCA's of collateralen<br />

14


Ao:<br />

• geeft eerst Li + Re coronair<br />

• Li draaiend: eerst Re tr. brachiocefalicus, dan Li carotis en Li subclavia; boog draait Re achter<br />

trachea<br />

• Re draaiend: eerst Li tr. brachiocefalicus, dan Re carotis en Re subclavia; boog draait Li voor<br />

trachea<br />

• Dubbele aortaboog: creëert vasculaire ring rond trachea en slokdarm waardoor progressieve<br />

constrictie<br />

ductus:<br />

• normaal Li gelegen tussen oorsprong Li AP en onderzijde aortaboog<br />

• soms Re ductus aan Re subclavia<br />

• Bij Re boog en Li ductus (via divertikel Kommerell): vasculaire ring<br />

Pas na de sequentiele analyse gaat men de tussenschotten (atriaal en ventriculair septum), de klep- en<br />

myocardfunctie beschrijven.<br />

15


Hoofdstuk V - KLINISCHE PROBLEM<strong>EN</strong><br />

5.1 Fysiopathologie van de neonatus<br />

De geboorte is op cardiopulmonaal vlak ongetwijfeld de meest belangrijke gebeurtenis in ons leven.<br />

Tijdens deze periode doen zich zeer ingrijpende veranderingen voor op cardiopulmonaal gebied. De<br />

circulatie van de foetus wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een placenta die elke contact met<br />

de buitenwereld verzorgt (voedingsstoffen, afvalstoffen, gasuitwisseling). De longen zijn intra-uterien<br />

afunctioneel en gevuld met amniosvocht. Ter hoogte van het hart en de grote bloedvaten bestaan<br />

belangrijke verbindingen tussen het rechter en het linker hart (foramen ovale, open ductus van Botalli),<br />

waardoor men kan stellen dat beide harthelften in parallel geschakeld staan. Dit heeft het grote voordeel<br />

dat elke tekortkoming van één helft gemakkelijk kan worden opgevangen door de andere helft.<br />

Rond de geboorte doen zich ingrijpende veranderingen voor: de placenta en haar circulatie vallen<br />

volledig weg, de long neemt haar rol als respiratoir orgaan volledig op met een vervijfvoudiging van het<br />

bloeddebiet en een spectaculaire afname van de perfusiedruk, de twee hartshelften worden volledig<br />

gescheiden en in serie geschakeld: de rechterhelft voor de longen en de linkerhelft voor het lichaam.<br />

Tabel 5.1 geeft een schematisch overzicht van deze veranderingen. In grote lijnen kan men stellen dat<br />

het totale hartdebiet niet veel verandert bij de geboorte: het debiet van de placenta wordt nu gestuurd<br />

naar de longen, de rechter ventrikel moet minder debiet verwerken aan lagere druk, de linker ventrikel<br />

moet iets meer debiet verwerken aan dezelfde hoge druk. In normale omstandigheden verlopen al deze<br />

veranderingen zeer vlot zonder het minste probleem. Dit veronderstelt evenwel:<br />

• een normale doorgankelijkheid naar de longen<br />

• een normale ontwikkeling van het linker hart en de aortaboog<br />

• mogelijkheid om beide circuits volledig van elkaar te scheiden.<br />

Indien er een congenitale hartafwijking bestaat, kunnen de normale circulatoire adaptaties aanleiding<br />

geven tot katastrofale gevolgen.<br />

16


Tabel 5.1: Cardiovasculaire veranderingen na de geboorte<br />

foetaal 39 w post-nataal<br />

circulatie parallel serie<br />

respiratoir orgaan placenta long<br />

omgeving<br />

debiet (% totaal hartdebiet (= RV + LV))<br />

vocht lucht<br />

RV 66 50<br />

LV 34 50<br />

long 8 50<br />

placenta 40 0<br />

ductus arteriosus 60 0<br />

istmus<br />

druk mmHg syst/diast/mean<br />

10 50<br />

aorta 70/45/55 80/50/60<br />

a pulmonalis<br />

O2 saturatie %<br />

70/45/55 30/12/18<br />

aorta asc 65 97<br />

aorta desc 60 97<br />

De overgang van foetale naar postnatale circulatie noemt men de transitionele circulatie. De meeste<br />

veranderingen spelen zich af tijdens de eerste uren tot 2 à 3 dagen; enkele fenomenen zoals de daling<br />

van de longweerstand nemen ongeveer 4 à 6 weken in beslag om tot een nieuwe steady-state te komen.<br />

Schematisch kan men stellen dat de volgende veranderingen dienen plaats te grijpen:<br />

1. Sluiting van de twee arteriae umbulicales door spasme van de vaatwand.<br />

2. Sluiting van de vena umbulicalis door spasme van de vaatwand.<br />

3. Sluiting van de ductus venosus door spasme van de vaatwand (vermoedelijk door daling<br />

prostaglandines). De ductus venosus is het veneus kanaal dat het bloed uit de placenta doorheen de<br />

lever kortsluit naar het rechter atrium. Dit kanaal kan indien gewenst nog in de eerste dagen na de<br />

geboorte gebruikt worden om navelcatheters tot in het rechter atrium te schuiven. Na deze periode is<br />

deze doorgang getromboseerd en zal over de komende weken fibroseren.<br />

4. Dichtklappen tot sluiting van het foramen ovale : het foramen ovale laat intra-uterien circulatie toe<br />

van het rechter naar het linker atrium. Hierdoor kan het relatief zuurstofrijke bloed van de placenta<br />

preferentieel langs de klep van Eustachius in het rechter atrium vloeien doorheen het foramen ovale naar<br />

het linker atrium, van waaruit het bloed preferentieel naar de hersenen zal worden geleid. De fossa ovalis<br />

staat intra-uterien open omdat de druk in het rechter atrium iets hoger ligt dan het linker atrium. Na de<br />

17


geboorte verdwijnt evenwel de placentaire circulatie, en stijgt de veneuze retour van de longen. Hierdoor<br />

zal de druk in het linker atrium die van het rechter atrium iets overschrijden, waardoor op passieve wijze<br />

het foramen ovale grotendeels wordt afgesloten. Het foramen ovale “slaat toe” enkele minuten na de<br />

geboorte. Nagenoeg elke neonatus heeft evenwel nog spleten ter hoogte van de fossa ovalis met een<br />

kleine links-rechts shunt gedurende enkele weken. Een anatomische sluiting van het intra-atriale septum<br />

zal zich bij de meeste mensen afspelen binnen de eerste 2 à 3 maanden. Bij 20% van de mensen blijft<br />

evenwel nog een kleine opening in het interatriale septum bestaan (probe patent foramen ovale).<br />

5. Sluiting van de ductus arteriosus: de ductus arteriosus is een verbinding tussen de arteria pulmonalis<br />

en de aorta descendens. Deze verbinding is van essentieel belang in het foetaal leven: de rechter<br />

ventrikel verwerkt ongeveer 66% van het totale hartdebiet, de linker ventrikel slechts 34%. Vermits de<br />

longen intra-uterien afunctioneel zijn krijgen zij slechts 8% van het totale hartdebiet. Dit betekent dat 58%<br />

(= 66% - 8%) van het totale hartdebiet intra-uterien doorheen de ductus naar de aorta descendens gaat.<br />

Deze grote hoeveelheid dient ons niet te verbazen, daar op het circuit van de onderste lichaamshelft de<br />

placentaire circulatie geschakeld staat, welke het grootste gedeelte van het hartdebiet draineert. Na de<br />

geboorte worden evenwel de longcirculatie en de systeemcirculatie volledig van elkaar gescheiden. Het<br />

is zeer cruciaal dat de ductus tijdig sluit : vroegtijdige sluiting kan aanleiding geven tot intra-uteriene<br />

dood, laattijdige sluiting gaat gepaard met een grote shunt daar lichaam en longen op verschillende<br />

weerstand en druk gaan functioneren. De natuur had dus behoefte aan een veilige prikkel waardoor de<br />

ductus met zeer hoge veiligheidstolerantie “weet” dat hij geboren is. De belangrijkste prikkels tot sluiten<br />

van de ductus zijn toename van de zuurstofsaturatie en daling van de hoeveelheid circulerende<br />

prostaglandines.<br />

De gemiddelde saturatie van een foetus intra-uterien bedraagt slechts 65%. Dit betekent dus dat elke<br />

foetus intra-uterien cyanotisch is. Onmiddellijk na de geboorte, na 2 tot 3 ademhalingsbewegingen, zal in<br />

normale omstandigheden de zuurstofsaturatie stijgen tot boven de 90%. Deze zeer significante stijging<br />

kan enkel plaatsgrijpen na de geboorte; dit is dus een veilige trigger voor de ductus om niet te vroeg en<br />

niet te laat te sluiten.<br />

Elk levensbelangrijk systeem verdient evenwel minstens een tweede gevoelige en veilige trigger. In het<br />

geval van de ductus zijn dit de circulerende prostaglandines. De prostaglandines ondergaan kort na de<br />

geboorte een exponentiele daling: enerzijds valt de grootste producent van prostaglandines weg (in casu:<br />

de placenta), anderzijds treedt de meest efficiënte filter voor prostaglandines in aktie (in casu: de longen).<br />

Door deze exponentiele daling in circulerende prostaglandines “beseffen” de verschillende weefsels in<br />

het lichaam dat ze geboren zijn. Dit zal dan aanleiding geven bij de ductus venosus en de ductus<br />

arteriosus tot spasme van de vaatwand.<br />

In de eerste dagen sluit de ductus door spasme en thrombose intravasculair; in de daarop volgende<br />

dagen tot weken zal het bloedvat fibroseren om uiteindelijk na enkele maanden volledig te verdwijnen<br />

tijdens de groei of te persisteren als het ligamentum arteriosum.<br />

6. De longen ondergaan zeer significante veranderingen onmiddellijk na de geboorte. De alveoli dienen<br />

18


zich in enkele seconden te ontplooien; het foetaal longvocht wordt binnen enkele minuten grotendeels<br />

geresorbeerd. Daarenboven is er een exponentiële daling van de pulmonaalvasculaire weerstand<br />

(PVR): de factoren die hier een belangrijke rol spelen zijn de mechanische expansie van de longen, de<br />

toename van de zuurstofspanning, daling van CO2, lichte stijging van de pH, wijzigingen in productie van<br />

bradikinine, histamine, prostaglandines en prostacyclines. De daling van de vasculaire weerstand is<br />

exponentieel : bij normale longen daalt deze zeer snel in de eerste uren tot dagen, doch de laagste<br />

waarden van longweerstand worden slechts bereikt na 4 tot 6 weken. Dit betekent dan ook dat indien er<br />

abnormale verbindingen tussen de long-en systeemcirculatie blijven bestaan, de shunt dan het grootst<br />

zal zijn.<br />

Aan de hand van deze normale veranderingen die zich nagenoeg bij iedereen zullen voordoen, kan men<br />

afleiden dat in bepaalde pathologische omstandigheden het pasgeboren kind grote problemen kan<br />

ondervinden. Bijvoorbeeld :<br />

• indien de longbevloeiing abnormaal is aangelegd met perfusie enkel via de ductus, zal bij sluiting<br />

hiervan ernstige cyanose optreden;<br />

• het linker hart dient een hoger volume te verwerken na de geboorte; bij afwijkingen van het linker hart<br />

kan dit aanleiding geven tot hartsdecompensatie;<br />

• de longvasculaire weerstand zal bij elke patiënt dalen; indien er evenwel nog abnormale<br />

verbindingen bestaan tussen de systeemcirculatie en de longcirculatie (vb VSD, open ductus) zal dit<br />

aanleiding geven tot een belangrijke links-rechts shunt.<br />

Vermits de verschillende veranderingen zich afspelen op verschillende ogenblikken, zullen de klinische<br />

problemen bij een hartafwijking zich voordoen op verschillende momenten.<br />

5.2 Cyanose door aangeboren hartafwijking :<br />

5.2.1. Cyanose in de bevallingskamer :<br />

Belangrijke cyanose wegens cardiopathie die zich voordoet in de bevallingskamer is extreem zeldzaam<br />

(in België ongeveer 1 patiënt per jaar). Dit is meestal het gevolg van een zeer ernstige hartafwijking met<br />

geen mogelijkheid tot passage van geoxygeneerd bloed van de venae pulmonales naar de<br />

systeemcirculatie (bvb totaal abnormaal veneuze retour TAPVU met obstructie van de venae pulmonales,<br />

transpositie van de grote vaten zonder ASD, hypoplastisch linker hart zonder ASD).<br />

Hierover wordt niet verder uitgewijd: het is extreem zeldzaam, en indien prenataal de hartafwijking niet<br />

werd vastgesteld, veelal dodelijk in de bevallingskamer, zelfs met de best mogelijke zorgen.<br />

Levensreddend kan zijn: plaatsen van navelcatheter die tot in LA geplaatst wordt, of dringende Rashkind<br />

procedure.<br />

5.2.2. Cyanose optredend enkele uren-dagen na de geboorte :<br />

Optreden van cyanose in deze periode is te wijten aan sluiting van de ductus. Bij ernstige hartafwijkingen<br />

staat de ductus in voor:<br />

19


• mixing van long- en lichaamsdebiet: vb transpositie van de grote vaten TGA<br />

• de enige toegangsweg naar de longen: vb ernstige PS, pulmonaalklepatresie PA<br />

Bij de geboorte staat de ductus gerelaxeerd wijd open zodat de neonatus een behoorlijke arteriele<br />

saturatie kan bereiken, zonder klinisch waarneembare cyanose. In de uren na de geboorte sluit de<br />

ductus met vermindering van longperfusie of mixing voor gevolg. In de acute opvang van dergelijke<br />

patiënt kan het verder optreden van de cyanose worden voorkomen en zelfs worden teruggeschroefd<br />

door het heropenen van de ductus (door middel van prostaglandines IV).<br />

5.2.3. Cyanose in het latere leven:<br />

Buiten de neonatale periode is optreden van cyanose meestal een uitzonderlijk symptoom waarmee de<br />

patiënt zich voor het eerst presenteert (dus niet bij gekende cardiopathiën). Cyanose in het latere leven<br />

kan optreden door:<br />

• vermindering van longdoorvloeiing: progressie van PS, ontgroeien van ductus of andere shunts<br />

• vermindering van mixing: transpositie van de grote arteries met neonataal zeer groot ASD<br />

• optreden van obstructieve PHT: vb Eisenmenger syndroom, primaire pulmonale hypertensie PPHT<br />

• longprobleem : intrapulmonaire R > L shunt, arterio-veneuze malformaties AVM<br />

5.2.4. Polyglobulie, hyperviscositeit secundair aan cyanose, PHT<br />

Chronische arteriele desaturatie geeft aanleiding tot polyglobulie. Bij extreme waarden (Hb > 20 g/dl)<br />

wordt het bloed zeer stroperig, met mogelijks het hyperviscositeits-syndroom: door zeer lage perfusie<br />

ontwikkelen van tinnitus, duizelig, voosheid, angor, dyspnea, ... Bij belangrijke polyglobulie (Ht > 60%), in<br />

afwezigheid van deshydratatie of ferriprieve toestand (waardoor microcytair), kunnen deze symptomen<br />

worden behandeld met een flebotomie (partiele wisseltransfusie met NaCl 0,9%).<br />

Aandachtspunten bij polyglobulie:<br />

• flebotomie: vrije afvloei 350 - 500 cc bloed bij volwassene; substitutie door 350 - 500 cc<br />

fysiologisch (0,9 % NaCl); frequentie afhankelijk van Hc stijging<br />

• Fe substitutie: cave microcytair bij herhaalde flebotomies<br />

• controle urinezuur: urinezuur zeer toxisch voor nier (R/ Zyloric, ...)<br />

• controle stollingsparameters: PTT veelal ernstig gestoord<br />

• vermijden van coagulatie inhiberende medicatie: geen ASA<br />

• vermijden van coagulatie bevorderende medicatie<br />

• preoperatief Ht < 65 % voor optimalisatie anticoagulatie<br />

Aandachtspunten bij Eisenmenger complex - pulmonale hypertensie:<br />

• vermijden after load reductie: toename re>li shunt = meer cyanose<br />

• O2 als symptomatische therapie zelden aangewezen<br />

• cave "paradoxale" embolen: thrombus en luchtembolen<br />

• griep vaccinatie aangewezen<br />

20


• bronchitis krachtdadig bestrijden; hoestsedativa tegen haemoptoe<br />

• hoogte: een verblijf tot 2000 m hoogte of vliegen met een commercieel vliegtuig stelt geen<br />

probleem bij cyanotische patienten. Wel dient de patient voldoende vocht in te nemen, en vooral in<br />

het vliegtuig regelmatig te bewegen (diepe veneuze thrombose).<br />

5.3 Hartsdecompensatie :<br />

Ook bij hartsdecompensatie kan men een indeling maken in functie van de leeftijd van de patiënt.<br />

5.3.1 Decompensatie in bevallingskamer, dag 0-1 :<br />

Hartsdecompensatie onmiddellijk na de geboorte staat nagenoeg steeds in verband met peri-partale<br />

anoxemie/dystocie : de laatste minuten van het intra-uterien leven en de geboorte kunnen gepaard<br />

gaan met een zeer belangrijke anoxemie, waarbij belangrijke schade kan worden opgelopen door de<br />

verschillende weefsels. De neonatus is evenwel metabool zeer goed gewapend tegen een korte periode<br />

van anoxemie. Indien deze periode te lang duurt of te ernstig is, kan myocarddysfunctie optreden. In<br />

functie van de graad van het insult kan deze dysfunctie zijn:<br />

• subklinisch, kaderend in "neonataal aanpassingssyndroom";<br />

• RV dysfunctie met transiente tricuspidinsufficiëntie TTI;<br />

• LV dysfunctie met mitraalklepinsufficiëntie;<br />

• cardiogene shock met congestieve hartfalen.<br />

Het hart zelf zal over het algemeen behoorlijk recupereren, zelfs van de ernstige insulten. Indien evenwel<br />

een beeld van cardiogene shock op de voorgrond staat, zal de schade aan de andere weefsels<br />

(voornamelijk de hersenen) over het algemeen zo belangrijk zijn, dat deze schade aan de andere<br />

weefsels het klinisch beeld en de uiteindelijke prognose zal bepalen.<br />

5.3.2 Decompensatie dag 2/dag 14 :<br />

In deze periode sluit de ductus. In normale omstandigheden moet het linker hart dan zelfstandig instaan<br />

voor de volledige perfusie van het lichaam. Indien er een ernstige aangeboren afwijking van het linker<br />

hart bestaat, zal een sluiting van de ductus katastrofale gevolgen hebben. Dit zien wij zeer specifiek in 4<br />

situaties :<br />

• coarctatio van de aorta<br />

• onderbroken aortaboog IAA<br />

• kritische aortaklepstenose AS<br />

• hypoplastisch linker hart syndroom HLHS.<br />

21


In elk van deze situaties zal in afnemende mate het linker hart de systeemcirculatie kunnen overnemen,<br />

met een totale onmogelijkheid van enige activiteit bij het hypoplastisch linker hart. De systeemcirculatie<br />

valt weg, met zeer snel optreden van acidose en cardiogene shock. Dit is een extreme urgentiesituatie:<br />

de ductus is gepreprogrammeerd om te sluiten en de decompensatie zal snel progressief zijn. Bij het<br />

klinisch vermoeden van cardiale decompensatie dient de patiënt bij hoogdringendheid te worden<br />

geëvalueerd. Het klinisch beeld van “neonatale hartsdecompensatie” kan evenwel gesimuleerd worden<br />

door belangrijke respiratoire of centrale neurologische problemen, door anemie of polyglobulie,<br />

belangrijke hypoglycemie, persisterende pulmonale hypertensie of sepsis.<br />

Een zeldzame keer kan cardiogene decompensatie te wijten zijn aan andere afwijkingen, zoals TAPVU<br />

met restrictief ASD en belangrijke cyanose, of een arterioveneuze malformatie.<br />

5.3.3 Decompensatie na de leeftijd van 14 /60 dagen :<br />

De meest belangrijke verandering welke zich rond deze periode afspeelt is de daling van de pulmonaal<br />

vasculaire weerstand. Indien op ventrikulair of arterieel niveau nog belangrijke verbindingen bestaan<br />

tussen de systeem- en de longcirculatie, zal deze daling van de longweerstand gepaard gaan met het<br />

ontwikkelen van een belangrijke links-rechts shunt. De links-rechts shunt zal op haar beurt aanleiding<br />

geven tot hartsdecompensatie. Voorbeelden van dergelijke hartafwijkingen zijn:<br />

• niet cyanogene hartvitia:<br />

• ventrikelseptumdefekt VSD<br />

• open ductus van Botalli ODB<br />

• atrio-ventrikulair septumdefekt AVSD<br />

• cyanogene hartvitia<br />

• totaal abnormaal veneuze uitmonding TAPVU<br />

• truncus arteriosus<br />

• dubbel outlet rechter ventrikel DORV<br />

• transpositie van de grote vaten + ventrikel septum defect TGA-VSD<br />

• univentrikulair hart UH zonder pulmonalisstenose PS.<br />

Minder frequente oorzaken zijn het ALCAPA-syndroom (Abnormale Linker Coronair Arterie van<br />

Pulmonale Arterie), arterioveneuze fistel of longsequester. Een zuigeling met matige coarctatio of<br />

ernstige aortastenose, tachycardie, myocarditis of cardiomyopathie kan in deze periode eveneens<br />

22


decompenseren.<br />

5.3.4 Decompensatie op latere leeftijd is weinig frequent :<br />

Meestal betreft het hier dan een aritmie, cardiomyopathie CMP, endocardiale fibro-elastose EFE,<br />

myocarditis, pericarditis of primaire pulmonale hypertensie PPHT.<br />

5.3.5 Klinisch beleid bij cyanose/decompensatie in de materniteit :<br />

Zoals gesteld is de belangrijkste verandering welke zich in deze periode voordoet het sluiten van de<br />

ductus. Bij een belangrijke hartafwijking kan dit dan aanleiding geven tot ofwel cyanose ofwel<br />

hartsdecompensatie. De neonatus wordt meestal klinisch gecontroleerd de dag van de bevalling en de<br />

dag van ontslag uit de materniteit (ongeveer dag 5). Bij een eerste controle de dag van de bevalling kan<br />

een belangrijke hartafwijking gemist worden daar de klinische tekens dan dikwijls zeer subtiel zijn.<br />

Hartsdecompensatie bij de neonatus presenteert zich als volgt: onfrisse indruk, kreunen, slechte perifere<br />

circulatie, grauwe “zure” kleur, gemarbreerd aspect, polypnee, verminderde respons bij stimulatie,<br />

hepatomegalie, zeer zwakke tot afwezige arteriae femorales, krachtige tot afwezige arteriae brachiales.<br />

Vooral het verschil van pulsaties in de bovenste en onderste lichaamshelft is een zeer belangrijk<br />

alarmerend teken.<br />

Vermits de problemen van cyanose en decompensatie zich voordoen door sluiting van de ductus, kan het<br />

klinisch probleem in een eerste stap zeer efficiënt worden behandeld door het toedienen van<br />

prostaglandines intraveneus waarbij de ductus wordt heropend. Prostaglandines bestaan in België op de<br />

markt onder de naam Prostine VR. Prostaglandines worden zeer snel afgebroken in de circulatie en<br />

worden daarom best in een continu infuus toegediend. Het is een effectief geneesmiddel doch heeft zeer<br />

belangrijke nevenwerkingen:<br />

• arteriële hypotensie;<br />

• apnee;<br />

• hyperpyrexie;<br />

• convulsies;<br />

• cutane vasodilatatie met oedeem;<br />

• diarree;<br />

• thrombocytopenie;<br />

• immuundepressie;<br />

• na enkele weken periostale hyperactiviteit met corticale hyperostosis<br />

Daarom zal steeds gepoogd worden na stabilisatie van de patiënt deze te behandelen voor korte tijd met<br />

een minimale dosis prostaglandines. Zo er zich toch neveneffecten voordoen, dienen deze<br />

symptomatisch te worden behandeld. Er dient ook binnen de eerste dagen een meer definitieve vorm van<br />

therapie uitgevoerd: vb coarctectomie, shunt operatie, ballondilatatie van kritisch AS of PS.<br />

Decompensatie na de materniteit :<br />

Hartsdecompensatie bij de zuigeling zal zich voornamelijk voordoen als een voedingsprobleem en<br />

23


dystrofie: door de hartsdecompensatie gaat het kind polypnee ontwikkelen, welke een efficiënte voeding<br />

onmogelijk maakt. Bij elk voedingsprobleem dient men zich dan ook de vraag te stellen of het niet<br />

veroorzaakt wordt door hartsdecompensatie.<br />

5.4 Ontwikkeling van obstructieve pulmonale hypertensie OPHT<br />

Bij de foetus is de druk in de AP gelijk aan de systeemdruk: via de AP en ODB voorziet de RV in 55%<br />

van de systeemperfusie. Na de geboorte nemen de longen hun eigenlijke functie op; de gasuitwisseling<br />

is evenwel efficienter bij een lage perfusiedruk en fijne vaatwand. De weerstand in de longvaten daalt na<br />

de geboorte op een exponentiele wijze, zodat reeds lage drukken bekomen worden na enkele dagen<br />

(ondanks 5-voudige toename van het debiet), en de lage (volwassen) weerstand bekomen is na 4 à 6<br />

weken.<br />

Bij bepaalde problemen kan deze weerstand evenwel terug oplopen:<br />

• volumebelasting onder (initieel) lage druk: vb ASD, PAPVU zonder obstructie: na 3 à 4 decades<br />

zal de weerstand significant oplopen met OPHT voor gevolg;<br />

• drukbelasting: vb cor triatriatum, MS of MI, LV dysfunctie: de run-off van de VP naar de LV is<br />

verhinderd met retrograde PHT voor gevolg. De evolutie naar irreversiebele obstructieve PHT treedt<br />

evenwel slechts na jaren-decades op.<br />

• druk- en volumebelasting: vb VSD, ODB, AVSD, UH zonder PS: reeds na 1 à 3 jaar treden<br />

irreversiebele letsels tgv OPHT op. Vooral in de groep die later voor Fontan repair in aanmerking zou<br />

komen is een zeer vroegtijdige interventie geindiceerd (< 2 maand.<br />

• meer algemene factoren zoals chronische hypoxemie, longziektes en endotheelafwijkingen<br />

hebben ook hun invloed.<br />

Bij de ontwikkeling van PHT kan men schematisch de volgende stappen onderscheiden:<br />

• niet regresseren of persisteren van foetale media-hypertrofie: enkel zo drukbelasting blijft, frequent bij<br />

trisomie 21;<br />

• mediahypertrofie: nog reversiebel<br />

• intima fibrose, hyalinisatie en sclerose: irreversiebel, steeds bij PVR > 10E<br />

• thrombose + recanalisatie: irreversiebele letsels<br />

De graad van vasculaire letsels bij PHT kan worden ingeschat door berekening van de weerstand, doch<br />

bij twijfel best geevalueerd door microscopisch onderzoek na open longbiopsie.<br />

5.5 Intensieve verzorging van een patient met 1 pomp en totale mixing<br />

Bij veel aangeboren hartafwijkingen heeft de patient slechts 1 functionele pomp, waarop de 2 circuits zijn<br />

aangesloten (long- en lichaamscirculatie). Het debiet door elk circuit is afhankelijk van de pompfunctie<br />

24


enerzijds, en de relatieve weerstand anderzijds. Elke wijziging van een variabele in 1 circuit zal dus<br />

automatisch zijn weerslag hebben in het andere circuit.<br />

5.5.1 pomp en bloed<br />

• goede vullingstoestand: lever 1 à 2 cm ORR; CVD 6 - 8 cm H2O<br />

• Ht > 40% of Hb > 12 g/dl; hoe meer gedesatureerd, hoe hoger Hb tot 16 à 17 g/dl<br />

• contractiliteit<br />

5.5.2 pulmonaal vasculaire weerstand PVR<br />

functie van:<br />

a/ outflow ventrikel - centrale pulmonale arteries:<br />

• infundibulaire stenose vulling, contractiliteit, SVR<br />

• valvulaire stenose PS ballondilatatie<br />

• arteriële band heelkunde<br />

• shunt (Blalock-Taussig) heelkunde<br />

b/ arteriële pulmonale weerstand<br />

• zuurstof O2: lucht = FiO2 21%; aanrijken tot 100%; verminderen door N2<br />

• koolzuurgas CO2<br />

• PEEP : Positive End-Expiratory Pressure: drijft vocht acuut uit longen<br />

• prostaglandines<br />

• stikstofmonoxide NO<br />

c/ ventriculaire inflow<br />

• TAPVU met obstructie heelkunde<br />

• cor triatriatum heelkunde<br />

• mitraalklepstenose bij IAS Rashkind<br />

• restrictief ASD bij mitraalklepatresie Rashkind<br />

5.5.3 systeemvasculaire weerstand SVR<br />

functie van:<br />

a/ outflow ventrikel - aorta:<br />

• subvalvulaire aortastenose<br />

• valvulaire aortaklepstenose ballondilatatie<br />

• coarctatio aortae heelkunde<br />

• restrictieve ductus bij hypoplastische aortaboog R/ PG<br />

b/ arteriële systeemweerstand<br />

• catecholamines :<br />

25


endogeen: cave manipulatie - stimulatie<br />

exogeen: cave: winst contractiliteit < verlies naar long<br />

• nipride<br />

• ACE-I<br />

• fosfo-diesterase remmers corotroop, amrinone, milrinone<br />

c/ cardiale inflow<br />

• restrictief ASD bij tricuspiedklepatresie Rashkind, blade septectomie<br />

5.5.4 Frequent voorkomende klinische problemen<br />

5.5.4.1 Aortaboogprobleem bij neonatus<br />

Bij presentatie: shock: DD tss sepsis en cardiopathie<br />

Initiële opvang:<br />

• na afname culturen: breed spectrum antibiotica<br />

• ventilatie verzekeren: zo nodig intubatie, O2, lichte hyperventilatie<br />

• circulatie ondersteunen: opvullen, acidose corrigeren, adrenergica zo nodig<br />

• zo geen pulsaties AF: start PG-IV; echo-cardio aanvragen<br />

Na diagnose ductus dependente systeemcirculatie:<br />

• vermijdt pulm vasodilatatie: geen O2, geen hyperventilatie (gecontroleerde hypoventilatie lucht)<br />

• evt opdrijven PEEP<br />

• acidose corrigeren (zeer cardiodeprimerend)<br />

• vasopressoren vermijden; evt vasodilatatie<br />

• AB doorgeven: vermijden NEC, tot sepsis uitgesloten<br />

5.5.4.2 Banding AP bij univentriculair hart<br />

De band wordt “op de groei” aangebracht, dus iets te laks; daardoor onmiddellijk post-op nog steeds<br />

pulmonaire overvulling; zo nodig<br />

• Longweerstand verhogen: PEEP, geen O2, geen hyperventilatie<br />

• Systeemweerstand verlagen: geen vasopressoren, eerder DPI<br />

5.5.4.3 Blalock-Taussig shunt bij pulmonaalklepatresie<br />

Bij persisterende cyanose post-op:<br />

• Circulatoir opvullen: bloed moet “overlopen” in shunt; opvullen tot hepar 2 cm ORR<br />

• Longweerstand laag: O2, licht hyperventileren, PEEP laag<br />

• Systeemweerstand hoog: vasopressie (evt NOR); cf squatting bij cyanogene spell<br />

26


Hoofdstuk VI - BONDIG OVERZICHT VAN <strong>EN</strong>KELE AFWIJKING<strong>EN</strong><br />

6.1 COARCTATIO AORTAE CoAo<br />

ANATOMIE<br />

Vernauwing van aorta thoracalis, meestal juist distaal van de aftakking van de linker arteria subclavia vlak<br />

bij het ligamentum arteriosum (de gefibroseerde ductus arteriosus). Meestal bevindt de coarctatie zich<br />

post-ligamentair of post-ductaal, soms pre-ductaal.<br />

PATHOFYSIOLOGIE<br />

De klinische presentatie is afhankelijk van de ernst va de vernauwing:<br />

A/ neonatus - zuigeling: veelal zeer ernstige vorm met tevens hypoplasie van de istmus.<br />

Tijdens het foetaal leven wordt de onderste lichaamshelft nagenoeg uitsluitend bevloeid via de ductus<br />

arteriosus; de istmus voorziet slechts in een klein deel van de perfusie van de onderste lichaamshelft<br />

(± 15%). Elke afwijking van het foetale linker hart die gepaard gaat met een verminderd debiet door de<br />

aorta en dus ook de istmus (vb MS, AS, malalignment VSD) kan resulteren in een verminderde groei van<br />

de istmus, met hypoplasie en coarctatio van de aorta voor gevolg. De ductus is gepreprogrameerd om te<br />

sluiten tijdens de eerste dagen van het post-natale leven, waarbij de circulatie van de onderste<br />

lichaamshelft bijna volledig wegvalt. Dit gaat dan gepaard met acute hartsdecompensatie - shock bij de<br />

neonatus - zuigeling.<br />

B/ ouder kind - volwassene<br />

Bij de mildere vormen zal de sluiting van de ductus in de neonatale periode verdragen worden. Deze<br />

zone zal evenwel slecht meegroeien, waardoor progressieve stenose voor gevolg.<br />

27


Bijzonderste kenmerk hier is de hoge druk in bovenste lichaamshelft en de lage druk in onderste<br />

lichaamshelft. In de onderste lichaamshelft is vooral de systolische druk verlaagd terwijl de gemiddelde<br />

druk nagenoeg normaal is. De polsgolf is niet alleen verlaagd en gedempt, ze is ook vertraagd t.a.v. deze<br />

in de bovenste ledematen.<br />

Omleiding van de bloedstroom gebeurt via collaterale circulatie, vooral via de arteriae mammariae naar<br />

de aa. intercostales en epigastrische arteriën. Gevolg: goed voelbare collaterale intercostale arteriën,<br />

door drukusuur gaan de gedilateerde intercostale arteriën de sulcus van de ribben aantasten waardoor<br />

op het röntgenbeeld "ribnotching" ontstaat.<br />

SUBJECTIEVE SYMPTOM<strong>EN</strong><br />

• bij neonatus: shock: cf supra<br />

• bij ouder kind - volwassene:<br />

• meestal geen<br />

• zelden hoofdpijn, krachteloosheid in onderste ledematen, koude voeten.<br />

FYSISCH ONDERZOEK bij ouder kind - volwassene<br />

• Bij inspectie : sterk pulserende carotiden, vaak fors ontwikkelde bovenste lichaamshelft. Karikatuur:<br />

"Jerommeke".<br />

• Bij palpatie : afwezige of zwakke pulsaties in de arteriae femorales, sterke pulsaties in de bovenste<br />

lichaamshelft, voelbare intercostale arteriën (zelden beneden de leeftijd van 6 jaar), heffende linker<br />

ictus.<br />

• Bloeddrukmeting : stelt het kenmerkende symptoom in het licht, nl. een bloeddruk die in de arm<br />

hoger is dan in het been. Normaal is de druk in de benen gelijk aan deze in de armen of 10 tot 20<br />

mmHg hoger.<br />

• De auscultatie is niet specifiek: soms een langgerekt vaatgeruis ter hoogte van de coarctatio, best<br />

hoorbaar in de rug interscapulair, soms telesystolische vaatgeruisen tengevolge van collaterale<br />

bloedstroom (vooral de arteriae mammariae), soms een ejectieclick (frequent geassocieerde<br />

bicuspiede aortaklep).<br />

RÖNTG<strong>EN</strong>ONDERZOEK<br />

• Bij zuigelingen en kinderen: geen specifieke afwijkingen, wel bij ernstige gevallen een globale<br />

cardiomegalie en longstuwing.<br />

• Bij grotere kinderen en volwassenen: inkeping van de aorta veroorzaakt door de coarctatie zelf en<br />

door de poststenotische dilatatie, waardoor een "cijfer 3" kan ontstaan; linker kamerhypertrofie;<br />

ribusuren (rib notching).<br />

28


E.C.G.<br />

• zuigeling: RVH : door relatieve hypoperfusie van de aortaboog - istmus tijdens het foetale leven is de<br />

RV overontwikkeld, de LV daarentegen eerder onderontwikkeld: beeld van RVH !<br />

• ouder kind - volwassene: normaal of linker kamerhypertrofie.<br />

DIAGNOSE<br />

• klinisch vermoeden bij elke neonatus met klinisch hartdecompenastie - shock;<br />

• wordt gesteld op grond van klinisch onderzoek, NIET door hoog-technologische technieken ! Dit<br />

onderstreept het belang van een goede klinische screening, waarbij palpatie van de a. femorales als<br />

elementair onderdeel van het onderzoek dient te worden beschouwd;<br />

• kan bevestigd worden door Doppler-echocardiografie of magnetische resonantie (MR). De beste<br />

beelden worden bekomen d.m.v. angiocardiografie of aortografie; dit onderzoek biedt bovendien het<br />

voordeel dat eventueel bij de oudere patient aansluitend een ballondilatatie kan uitgevoerd worden.<br />

PROGNOSE<br />

• neonatus: de hartsdecompensatie met hypoperfusie van onderste lichaamshelft is op enkele uren<br />

dodelijk. Hartsdecompensatie in de eerste dagen van het leven is dan ook een extreme urgentiesituatie.<br />

• op latere leeftijd :<br />

• toenemende hypertensie tijdens de eerste levensdecaden met alle complicaties zoals<br />

• Progressieve atherosclerose met coronaire atheromatose, angor, AMI<br />

• Ruptuur bloedvat waardoor hersenbloeding<br />

• Hypertrofie LV, progressieve fibrose, dysfunctie<br />

• endocarditis<br />

• aneurysma + ruptuur aorta<br />

BEHANDELING<br />

Bij de neonatus tracht men vooreerst de circulatie in de onderste lichaamshelft te herstellen door het<br />

toedienen van IV prostaglandines: door deze medicatie kan men veelal de ductus heropenen. Tevens<br />

dienen veelal algemeen supportieve maatregelen te worden genomen: o.a. intubatie met beademing,<br />

correctie acidose, IV inotropica en antibiotica. Na stabilisatie van de circulatoire toestand wordt de<br />

coarctatio best heelkundig behandeld in de daarop volgende dagen. Veelal wordt een subclavia-plastie<br />

volgens Waldhausen toegepast, waarbij het deel van de linker arteria subclavia proximaal van de arteria<br />

vertebralis gebruikt wordt om de coarctatio te overbruggen (mortaliteit < 3%).<br />

Indien de coarctatio klinisch goed verdragen wordt (= ontdekt door screening, niet door symptomen !),<br />

29


kan de behandeling uitgesteld worden tot enkele maanden. De aorta heeft dan een voldoende groot<br />

kaliber bereikt, zodat het risico op latere restenose zeer klein wordt. Klassiek wordt een coarctatio op<br />

deze leeftijd ook heelkundig behandeld (veelal resectie met end-to-end anastomse). Sommige letsels<br />

(±25%) kunnen nu ook zeer efficient met ballondilatatie worden weggewerkt. Bij een adolescent of<br />

volwassene kan ballondilatatie met stent implantatie worden overwogen.<br />

30


6.2 AORTAST<strong>EN</strong>OSE AS<br />

ANATOMIE<br />

Kan op 3 niveaus gelokaliseerd zijn :<br />

• valvulair: meest frequent, vaak asymmetrisch tricuspiede of bicuspiede klep;<br />

• subvalvulair: LVOTO: LV outflow tract obstructie: veelal een fibreuze ring of diafragma, soms door<br />

aberrante papillairspier van de mitraalklep;<br />

• supravalvulair: zeer zeldzaam<br />

• soms familiaal dominant ± perifere pulmonaalstenose<br />

• Williams syndroom (hypercalcemie).<br />

Voor verdere bespreking van het klinisch beeld, elektrocardiogram en röntgenbeeld wordt verwezen naar<br />

"verworven aortastenose".<br />

PROGNOSE<br />

Lichte aortastenose wordt goed verdragen, ernstige aortastenose kan levensbedreigend zijn omwille van<br />

cerebrale ischemie of cardiale ritmestoornissen die zich tijdens inspanning kunnen voordoen.<br />

Uitgesproken hypertrofie resulteert in angor, fibrose, dysfunctie en decompensatie.<br />

31


BEHANDELING<br />

• levenslang profylaxis voor (subacute) bacteriele endocarditis SBE;<br />

• geen piekbelasting; bij lichte AS recreatieve sport toegestaan;<br />

• bij matig tot ernstig AS: ballondilatatie waarbij reductie van de gradient bekomen wordt, doch veelal<br />

een lichte aortaklepinsufficientie ontstaat; eventueel valvotomie of open plastie;<br />

• bij ernstige dysplasie, gecombineerde sub-, supravalvulaire en valvulaire stenose, of belangrijke<br />

insufficientie: heelkunde: bij kinderen levert actueel de switch operatie volgens Ross de beste<br />

resultaten (pulmonalis autogreffe in aortapositie, homogreffe in pulmonalispositie). Zelden dient een<br />

kunstklep geimplanteerd te worden.<br />

• geisoleerde subvalvulaire AS: heelkunde: best vroegtijdig uitpellen van de veelal membraneuze<br />

vernauwing, vooraleer aortaklep beschadiging (AI door jet) optreedt;<br />

• geisoleerde supra-AS: heelkunde: patch angioplastie van de sinus van Valsalva.<br />

32


6.3 PULMONALISST<strong>EN</strong>OSE PS<br />

ANATOMIE<br />

3 vormen :<br />

• valvulair, meest frequent;<br />

• subvalvulair: infundibulair, bij lage vormen Double Chamber Right Ventricle DCRV;<br />

• supravalvulair: aan de sinus van Valsalva, op de stam of distaal op de takken van arteria pulmonalis.<br />

PATHOFYSIOLOGIE<br />

Drukstijging in rechterventrikel en drukgradiënt tussen arteria pulmonalis en rechterventrikel.<br />

Hoe ernstiger de stenose :<br />

• hoe hoger druk in rechter ventrikel;<br />

• hoe langer de rechter ventrikelsystole duurt, hoe later P2;<br />

• hoe krachter de rechter atriumcontractie: hoge a-golf die in diastole de weerstand geboden door de<br />

dikwandige rechterventrikel moet overwinnen.<br />

SUBJECTIEVE KLACHT<strong>EN</strong><br />

Ontbreken vrijwel steeds, behalve in extreme gevallen die gepaard gaan met een rechts-links-shunt door<br />

het opengerekt foramen ovale (soms aangeduid met de term 'trilogie van Fallot').<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

33


• Inspectie : hoge a-toppen in halsvenen;<br />

• Palpatie : krachtige RV impuls, thrill 2L of suprasternaal<br />

• Auscultatie :<br />

• ruw ejectiegeruis aan het ostuim pulmonale;<br />

• ejectieclick;<br />

• brede splijting van 2de toon met late en zwakke P2. Hoe nauwer de stenose, hoe breder A2 -<br />

P2<br />

RONTG<strong>EN</strong><br />

• zelden cardiomegalie<br />

• bij valvulair type: poststenotische dilatatie van AP stam vooral bij lichte vormen<br />

• bij ernstige stenose RV- en RA-dilatatie.<br />

E.C.G.<br />

• rechter asafwijking van QRS-as;<br />

• rechterkamerhypertrofie RVH type "systolische - drukoverbelasting";<br />

• rechtervoorkamerhypertrofie RAH.<br />

DIAGNOSE<br />

Wordt bevestigd en anatomisch en kwantitatief gepreciseerd door echocardiografie, Doppler onderzoek.<br />

BEHANDELING<br />

• Lichte gevallen worden niet behandeld: hun prognose is uitstekend en niet verschillend van de<br />

standaardpopulatie. Tijdens de groei kan de gradient toenemen, zodat follow-up dan zeker geboden<br />

is. Eenmaal volgroeid is de graad van stenose voor jaren stabiel.<br />

• Bij een gradiënt van 40 à 50 mmHg of meer is de voorkeursbehandeling ballondilatatie: percutaan<br />

wordt via de lies over een geleidingsdraad een balloncatheter opgeschoven. De klep wordt<br />

opengerokken: er rest meestal een lichte gradient met een hemodynamisch onbelangrijke<br />

insufficientie. Een begeleidende infundibulaire gradient door secundaire hypertrofie regresseert<br />

veelal tijdens de daaropvolgende weken.<br />

• Enkel bij zeer dysplastische kleppen of een zeer nauwe klepring is heelkunde nodig: bij zuigelingen<br />

dient dan veelal een valvectomie te gebeuren met een patch over de hypoplastische-hypertrofische<br />

rechter ventrikel outflow. Vanaf de leeftijd van ± 4 jaar kan een volwassen maat van homogreffe<br />

worden geimplanteerd.<br />

34


• Bij een DCRV wordt de musculaire band best gereseceerd vanaf een gradient van 40 à 50 mmHg.<br />

35


6.4 ZIEKTE VAN EBSTEIN<br />

Zeer zeldzaam. Wordt anatomisch gekenmerkt door een abnormale inplanting van de tricuspiedklep<br />

waarbij een groot deel van haar oppervlakte vergroeid is met de (vooral septale) wand van de rechter<br />

ventrikel. Hierdoor wordt een deel van de rechter ventrikel "geatrialiseerd". Veelal gaat dit gepaard met<br />

een dysfunctie van de tricuspiedklep (meestal insufficientie, soms stenose), beperkt RV slagvolume,<br />

atriale R>L shunt doorheen een klein ASD, en electrische pre-exitatie (Wolff-Parkinson-White syndroom).<br />

De klinische presentatie is zeer variabel en functie van het belangrijkste hemodynamische probleem:<br />

• bij massief TI: decompensatie, soms zelfs prenataal met mors in utero<br />

• zo tricuspiedstenose: klinisch zoals tricuspiedklepatresie: cyanose<br />

• veelal beperkt anterograad pulmonaal debiet door kleine RV: cyanose door atriale R>L shunt, vooral<br />

bij inspanning.<br />

Auscultatoir : weinig opvallende geruisen, soms TI geruis, clicks in systole.<br />

E.C.G.<br />

• verlengde P-R afstand;<br />

• versplinterd QRS-complex met beeld van partieel rechter bundeltakblok en laag voltage;<br />

• veelal WPW syndroom met rechts gelegen Kent bundel.<br />

36


RÖNTG<strong>EN</strong><br />

Niet specifiek, vaak groot en soms extreem groot hart.<br />

DIAGNOSE<br />

Echocardiografie overtreft duidelijk alle andere technieken.<br />

BELEID<br />

Is functie van het klinisch probleem:<br />

• foetale of neonatale decompensatie: prognose zeer slecht, veelal exitus;<br />

• cyanose door atriale R>L shunt door TI of klein RV slagvolume: plastie tricuspiedklep waardoor<br />

minder TI en meer slagvolume, ± bidirectionele Glenn shunt;<br />

• tricuspiedklepstenose: cf Fontan circulatie;<br />

• zo geen klinisch probleem: geen interventie, doch cave paradoxaal (septisch) embool, zelfs zonder<br />

klinisch waarneembare cyanose; zo atriale R > L shunt kan dit percutaan worden gesloten<br />

• SBE profylaxis obligaat<br />

37


6.5 ATRIUM SEPTUM DEFECT ASD<br />

Bij grotere kinderen en volwassenen de meest voorkomende afwijking. Beduidend frequenter bij vrouwen<br />

dan bij mannen.<br />

ANATOMIE<br />

Essentieel 3 localisaties :<br />

• Ostium primum defect ASD 1: vlak boven de tricuspidalisklep, zonder onderrand en zeer vaak<br />

geassocieerd met mitralisinsufficiëntie (vorm van intermediair atrio-ventrikulair defect AVSD);<br />

• Ostium secundum defect ASD 2: meest frequent, gelocaliseerd t.h.v. het foramen ovale;<br />

• Sinus venosus defect, geassocieerd met abnormale drainage van een deel van de longvenen<br />

(steeds de rechtszijdige longvenen) in de vena cava superior of hoog in het rechter atrium PAPVU;<br />

Zeldzaam<br />

• Sinus coronarius SC defect of unroofed coronary sinus: communicatie tussen LA en RA via<br />

SC;<br />

• ASD analoog: communicatie tussen LA en RA: LA > Li VCS > vena anonyma > Re VCS > RA.<br />

PATHOFYSIOLOGIE<br />

38


Wegens hogere druk in linker atrium en de lagere compliantie van de linker ventrikel ontstaat een atriale<br />

links-rechts-shunt. Enkel het rechter atrium, de rechter ventrikel en de longvaten worden overbelast: het<br />

abnormale debiet stroomt door de tricuspidklep naar de rechter ventrikel, vandaar door de pulmonalisklep<br />

naar de longcirculatie en terug naar het linker atrium. Op termijn (3 à 4 decades) zal het R hart voor<br />

klinische problemen zorgen:<br />

• RA: dilatatie waardoor arytmien: sick sinus syndroom SSS, VK flutter + fibrillatie;<br />

• RV: dilatatie, decompensatie, TI met atriale R>L shunt; eventueel paradoxaal embool;<br />

• AP: obstructieve PHT na 3 à 5 decades.<br />

SUBJECTIEVE SYMPTOM<strong>EN</strong><br />

Zeldzaam bij kinderen, vaak pas in 4de, 5de of 6de levensdecade; dyspnoe en eventueel laattijdige<br />

rechter hartsdecompensatie. Enkel bij een zeer grote shunt (zeer groot ASD-monoatrium of bij relatieve<br />

MS (door Li VCS via SC naar RA)), of bij trisomie 21 kunnen er zich klinische problemen voordoen op<br />

zuigelingenleeftijd tgv het ASD.<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

• Inspectie : graciele lichaamsbouw is minder frequent dan klassiek wordt aangegeven; geen cyanose.<br />

• Palpatie : hyperdynamische rechter ictus.<br />

• Auscultatie :<br />

• zacht systolisch ejectiegeruis (soms nauwelijks hoorbaar) veroorzaakt door relatieve stenose van<br />

de pulmonalisklep die een abnormaal groot debiet krijgt;<br />

• gefixeerde splijting van de 2de toon, niet beïnvloed door de fazen van ademhaling (fixed splitting);<br />

• diastolisch geruis van relatieve tricuspiedstenose.<br />

39


E.C.G.<br />

• QRS-as :<br />

• rechter as-afwijking bij ostium secundum defect;<br />

• linker as-afwijking bij ostium primum defect;<br />

• QRS-complex: beeld van partieel rechter bundeltak block ORBTB, beter genoemd RVH van het type<br />

"diastolische volumeoverbelasting"; RSR' in V1.<br />

RONTG<strong>EN</strong><br />

• cardiomegalie, meer uitgesproken naarmate de links-rechts shunt groter is;<br />

• gedilateerde stam van de arteria pulmonalis;<br />

• meestal vergroot rechter atrium en rechterventrikel;<br />

• overvulling van de longhili.<br />

BEHANDELING<br />

Een enkelvoudig ASD 2 wordt voornamelijk behandeld wegens prognostische redenen: de meeste<br />

patienten zijn asymptomatisch op het ogenblik van de operatie. In deze omstandigheden kan men enkel<br />

een ingreep rechtvaardigen als het risico L shunt is sluiting aangewezen.<br />

Techniek<br />

• ASD 2: voorkeur nu: percutane sluiting als defect enkelvoudig, niet te groot (< 35 mm) en met relatief<br />

stevige randen.<br />

• operatie: steeds kunsthart gebruikt. Risico zeer gering


6.6 V<strong>EN</strong>TRIKEL SEPTUM DEFECT VSD<br />

Meest frequent voorkomende congenitale afwijking bij het kind. Meer bij jongens dan bij meisjes.<br />

ANATOMIE<br />

Types VSD:<br />

• peri-membraneus: tussen TriK en AoK; meest frequent bij kinderen; frequent geassocieerd met AoK<br />

afwijkingen (bicuspiede klep, AS of AI), coarctatio, soms ontwikkeling van sub-AS, zelden prolaps<br />

AoK;<br />

• musculair: volledig door spierweefsel omgeven; meest frequent bij neonati; zo meerdere grote<br />

VSD's spreekt men van Swiss cheese;<br />

• doubly committed sub-arterial: onder AoK en PuK, tevens afwezigheid RV infundibulum; veelal<br />

verwikkeld met prolaps van AoK en AI tussen 4 en 12 jaar.<br />

Ten gevolge van sterk toegenomen longdebiet kunnen zich, na verloop van enkele jaren, irreversibele<br />

histologische veranderingen voordoen in de longarteriolen m.n. hyalinisatie en verdikking van de intima,<br />

fibrosering, micro-trombosering waarna recanalisatie (zie Eisenmenger-complex).<br />

PATHOFYSIOLOGIE<br />

• neonataal: geen problemen: weerstand longvaten is zeer hoog zodat er hooguit een beperkte shunt<br />

is;<br />

• zuigeling: longweerstand laagst rond 4 à 6 weken: de shunt is dan het grootst. Bij groot VSD<br />

eventueel decompensatie door hyperkinetische circulatie-PHT; evolutie hierna:<br />

• progressieve dystrofie met eventueel exitus;<br />

• verbeteren klinische toestand door verkleinen van de shunt:<br />

• ofwel door verkleinen van VSD (= goed);<br />

• ofwel door ontwikkelen van obstructieve PHT (= slecht).<br />

• kind: veelal verkleint de relatieve grootte van het VSD tijdens de groei. Cave ongunstige ontwikkeling:<br />

41


progressieve sub-AS, progressieve AI ± prolaps; soms wordt rond deze leeftijd een coarctatio klinisch<br />

duidelijker.<br />

• Eisenmenger complex: bij ernstige PHT: bidirectionele of uitsluitend rechts>links-shunt. Druk in RV<br />

en AP is even hoog als in LV.<br />

Het gewone ventrikelseptumdefect belast alleen de LV (volumebelasting). Alleen zo er PHT is wordt ook<br />

de RV belast (drukbelasting).<br />

KLINISCH BEELD<br />

Zeer variabel.<br />

• neonataal: geen problemen; zo klinische deterioratie: cave geassocieerde afwijkingen vb coarctatio;<br />

• zeer groot VSD : bij zuigelingen: ernstige en soms fatale hartsdecompensatie vanaf 4 weken oud; zo<br />

de patient dit overleeft, evolutie naar obstructieve PHT - Eisenmenger complex.<br />

• matig VSD: dikwijls tot 2e-4de decade betrekkelijk goed verdragen. Indien klachten: lichte dystrofie,<br />

dyspnoe, frequente bronchitiden.<br />

• klein VSD: vaak het ganse leven zeer goed verdragen, veelal louter "auscultatoire vondst".<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

• Inspectie: geen cyanose, soms welving linker thorax (voussure); zichtbare LV puntstoot.<br />

• Palpatie : heffend linkerventrikelimpuls, thrill aan de 4de interostale ruimte links parasternaal.<br />

• Auscultatie : geruis is functie van gradient en debiet:<br />

• mini VSD: soms blazend, half-systolisch geruis: tele-systolische sluiting typisch voor klein<br />

musculair VSD;<br />

• klein tot matig VSD: intens holosystolisch blazend geruis (lekgeruis) aan 4L (perimembraneus) of<br />

apex (musculair);<br />

• groot VSD: eerder ruw ejectie-type geruis: geen significant drukverschil tussen LV-RV, wel groot<br />

debiet;<br />

• obstructieve PHT: geruis zwak tot afwezig (de gradiënt tussen rechter- en linkerventrikel is<br />

verdwenen); dan veelal PI geruis.<br />

Een luid holosystolisch hoogfrequent geruis ± thrill bij een VSD:<br />

geruststellend: geen PHT !<br />

RÖNTG<strong>EN</strong><br />

• klein VSD: normaal<br />

• grote shunt: cardiomegalie, LV dilatatie, dilatatie AP + longovervulling<br />

42


• Eisenmenger: klein hart, gedilateerde AP's<br />

E.C.G.<br />

• klein VSD: normaal<br />

• grote shunt: LVH<br />

• PHT of Eisenmenger: RVH<br />

DIAGNOSE<br />

De klinische diagnose kan bevestigd worden door echocardiografie die toelaat het defect te visualiseren.<br />

Door hartcatheterisatie kunnen de grootte van de links-rechts shunt, en de druk en weerstand in de longcirculatie<br />

worden gemeten.<br />

PROGNOSE<br />

Zeer wisselend.<br />

• Zuigelingen met groot VSD gaan vaak tussen 4de en 8ste levensweek in hartsdecompensatie.<br />

Meestal wordt met medicamenteuze behandeling (digitalis, diuretica, ACE-I) de toestand goed onder<br />

controle gebracht en kan de digitalisatie rond de leeftijd van I jaar gestaakt worden!<br />

• 25 % spontane sluiting van het VSD (bijna steeds tijdens eerste levensjaar);<br />

• 60 % stabilisatie of verbetering door verkleining van het VSD;<br />

• 5 % ontwikkeling van infundibulaire pulmonalisstenose, waardoor het ziektebeeld klinisch<br />

evolueert naar "tetralogie van Fallot";<br />

• 5 % ontwikkelt bij slecht klinisch beleid obstructieve pulmonale hypertensie en evolueert naar een<br />

Eisenmengercomplex;<br />

• 5 % overleed vroeger tengevolge van hartsdecompensatie en/of intercurerende<br />

luchtwegeninfecties.<br />

• Bij geringe links-rechts-shunt (Qp/Qs < 1,5) is de prognose gunstig, ook op lange en zeer lange<br />

termijn. Alleen zijn deze patiënten blootgesteld aan bacteriële endocarditis, wat gelukkig zeer<br />

zeldzaam is.<br />

• in de eerste decade soms ontwikkeling van AI door prolaps of sub-AS.<br />

BEHANDELING<br />

• zuigeling met onbehandelbare decompensatie of PHT: heelkundige sluiting rond 2 à 6 maand;<br />

• patienten met een matig groot VSD kunnen veelal medicamenteus gestabiliseerd worden; spontane<br />

evolutie is verkleining van het VSD. CAVE: in deze subgroep zijn de patienten die verbeteren door<br />

43


ontwikkeling van PHT: klinisch minder luid, niet blazend, niet holosystolisch geruis !!<br />

• kind 3 à 5 jaar: als Qp/Qs > 1,5 eventueel via percutane weg<br />

• andere indicaties heelkunde: VSD +<br />

• progressieve AI door prolaps van cusp<br />

• ontwikkeling van sub-AS<br />

• DCRV: musculaire band die RV in 2 deelt<br />

• pulmonale hypertensie: sluiting VSD gevaarlijk als PVR > 10E; als cyanose door R>L shunt is sluiting<br />

zinloos want:<br />

• longdestructie is irreversiebel<br />

• verdwijnen van shunt ten koste van (progressieve) daling hartdebiet: cyanose wordt echter beter<br />

verdragen dan laag hartdebiet.<br />

Technisch : kunsthart, rechtstreekse sluiting van kleine defecten, innaaien van patch bij grotere defecten.<br />

Zeer gering risico op elke leeftijd/gewicht en uitstekende resultaten indien geen ernstige pulmonale<br />

hypertensie. Zowel musculair als perimembraneus VSD bij grotere kinderen kunnen percutaan gesloten<br />

worden.<br />

44


VSD.xls<br />

VSD : klinisch spectrum + management<br />

grootte VSD zeer groot groot matig klein mini<br />

problemen:<br />

neonataal geen geen geen geen geen<br />

geen geen<br />

eventueel lichte<br />

decompensatie<br />

decompensatie 2M,<br />

dystrofie<br />

decompensatie 2M<br />

dystrofie groeistop<br />

zuigeling<br />

geen geen geen<br />

of VSD kleiner of<br />

PHT<br />

kind _<br />

sluit veelal in eerste<br />

levensweken -<br />

maanden<br />

verkleint tot<br />

eventueel sluiting in<br />

eerste<br />

levensmaanden -<br />

jaren<br />

eventueel<br />

medicamenteuze<br />

behandeling; ±<br />

steeds spontane<br />

verkleining van VSD;<br />

enkel heelkunde zo<br />

sub-AS of prolaps +<br />

AI of Qp/Qs > 1,5<br />

of DCRV<br />

medicamenteuse<br />

behandeling;<br />

heelkunde zo PHT of<br />

blijvende<br />

decompensatie;<br />

zo klinisch beter met<br />

goede groei:<br />

evaluatie op 3 à 4<br />

jaar: bij Qp/Qs > 1,5<br />

percutane sluiting of<br />

heelkunde<br />

medicamenteuse<br />

behandeling;<br />

heelkundige sluiting<br />

tussen 1 à 4 maand<br />

b<br />

e<br />

l<br />

e<br />

i<br />

d<br />

SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis


6.7 ATRIOV<strong>EN</strong>TRICULAIR SEPTUMDEFECT AVSD<br />

Atrioventriculair septumdefect (AVSD) wordt gekenmerkt door combinatie van:<br />

• ASD 1;<br />

• inlet VSD, veelal groot niet restrictief;<br />

• 1 grote AV klep (ipv 1 MiK en 1 TriK); veelal klepinsufficientie.<br />

Vroeger aangeduid met de term "atrioventriculair kanaal". Frequent bij kinderen met syndroom van Down<br />

(± 30%); deze ontwikkelen zeer snel OPHT. Klinisch beeld gelijkt op dit van groot V.S.D. met pulmonale<br />

hypertensie. E.C.G. toont typische linker asafwijking van QRS zoals bij ASD 1 primum. Heelkundige<br />

correctie is delicaat: sluiten ASD 1 en VSD relatief eenvoudig, doch valvuloplastie moeilijk: van 1 grote<br />

AV klep met dysfunctie dient de chirurg 2 AV kleppen te maken. De uiteindelijke prognose is ± volledig<br />

afhankelijk van de residuele mitralisinsufficiëntie. De operatie wordt best uitgevoerd rond de leeftijd van 2<br />

à 4 maand.<br />

45


6.8 OP<strong>EN</strong> DUCTUS BOTALLI ODB<br />

ANATOMIE<br />

Persisteren van een in het foetale leven normale en obligaat voorkomende verbinding tussen arteria<br />

pulmonalis en aorta. Onder normale omstandigheden gaat de ductus tijdens de eerste postnatale dagen<br />

sluiten, eerst door musculaire contractie, daarna door tromboseren en fibroseren van het lumen. Op grote<br />

hoogte (door lagere zuurstofspanning) blijft de ductus vaak veel langer open, bv. in Peru. Ook zeer<br />

frequent bij prematuren (immaturiteit vaatwand met beperkte musculatuur, frequent longpathologie met<br />

lage Ao saturatie).<br />

PATHOFYSIOLOGIE<br />

Wegens hoge weerstand en druk in de systeemcirculatie, en lage weerstand en druk in de longcirculatie,<br />

is er tijdens de ganse hartcyclus een aanzienlijke gradiënt tussen aorta en AP: de ductus laat continu<br />

bloed doorstromen van links naar rechts. In afwezigheid van PHT is er uitsluitend belasting van de<br />

linkerventrikel. Zo miskend is een evolutie naar Eisenmenger complex mogelijk.<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

• Inspectie: geen cyanose, krachtige arteriële pulsaties, zichtbare LV puntstoot. Zo Eisenmenger:<br />

cyanose onderste lichaamshelft met clubbing tenen.<br />

• Palpatie: hyperdynamische linkerventrikel, soms thrill maximaal in de linker subclaviculaire streek en<br />

in de 2de I.C.R. links parasternaal.<br />

• Auscultatie: op dezelfde plaats continu geruis, vaak aanzwellend naar de 2de toon toe, dikwijls met<br />

roffelend karakter (eddy-sounds) veroorzaakt door wervelstromen. Hierdoor ontstaat de indruk van<br />

"machinery murmur" of tunnelgeruis. Ingeval van kleine ductus Botalli kan dit geruis evenwel zeer<br />

zacht zijn en heeft het niet dit roffelend karakter. Zo PHT: geen geruis of PI geruis.<br />

NB: differentiele diagnose continu geruis<br />

46


RONTG<strong>EN</strong><br />

• aorta-pulmonaal venster: veelal groot defect met PHT<br />

• AV fistel in systeemcirculatie ± organomegalie<br />

• coronaire fistel: luidst in diastole<br />

• pulmonale AV fistel: cyanose + kluwen op RX (Rendu-Osler-Weber)<br />

• Major Aorta Pulmonary Collateral Arterie MAPCA: vnl in rug<br />

• veneuze hum: laag frequent; zittend, niet liggend<br />

• samengesteld geruis: VSD + AI<br />

Röntgenbeeld kan normaal zijn bij een kleine ductus. Bij grote ductus: cardiomegalie, dilatatie van de<br />

stam van de arteria pulmonalis, overvulling van de longhili.<br />

E.C.G.<br />

Soms normaal bij kleine ductus. Naarmate de links-rechts-shunt groter is, zijn er meer uitgesproken<br />

tekenen van LVH. Alleen bij pulmonale hypertensie (zeldzaam) is er biventriculaire hypertrofie. Bij<br />

Eisenmenger complex is er enkel RVH.<br />

BEHANDELING<br />

• prematuur - neonatus: medicamenteus met NSAID (Ibuprofen, Indomethacine);<br />

• bij persisteren van grote ductus met grote shunt - decompensatie ( ± enkel bij prematuur en<br />

zuigeling): heelkundige sluiting; risico < 1%;<br />

• als > 6 maand: percutane sluiting mogelijk via catheterisatie: umbrella, coil. Onmiddellijk na plaatsen<br />

van device veelal kleine residuele shunt, volledige thrombose van ductus binnen volgende uren.<br />

Risico < 1%. De residuele shunt kan soms tijdelijk hemolyse veroorzaken.<br />

47


ODB<br />

ODB : klinisch spectrum + management<br />

matig > 1J klein > 1J mini<br />

groot bij<br />

zuigeling<br />

zeer groot bij<br />

prematuur<br />

grootte ODB<br />

? LW infecties _ geen<br />

decompensatie<br />

2M<br />

later PHT<br />

longovervulling +<br />

long- en CZS<br />

bloeding<br />

problemen<br />

endocarditis, ruptuur, PHT<br />

ongemoeid laten<br />

zo toevallige<br />

vondst met<br />

onhoorbaar<br />

geruis<br />

percutane<br />

sluiting: coil<br />

percutane<br />

sluiting: coils<br />

umbrella plug<br />

heelkunde<br />

percutaan<br />

medicamenteus:<br />

NSAID: ASA,<br />

indomethacine;<br />

heelkunde bij<br />

onvoldoende<br />

respons<br />

b<br />

e<br />

l<br />

e<br />

i<br />

d


6.9 TETRALOGIE VAN FALLOT TF<br />

Bij schoolkinderen de meest frequent voorkomende cyanogene hartafwijking.<br />

ANATOMIE<br />

Volgens de klassieke beschrijving zijn de 4 elementen bij de tetralogie :<br />

• PS: infundibulair, valvulair en soms supravalvulair<br />

• groot niet restrictief outflow perimembraneus VSD<br />

• aorta te paard op beide ventrikels, overrijdt het VSD<br />

• RVH: secundair aan VSD - PS: RV druk = LV druk<br />

In 10-20% van de patienten maakt de cardiopathie deel uit van het VCFC of CATCH syndroom (del<br />

22q11).<br />

PATHOFYSIOLOGIE - KLINISCH BEELD<br />

De intracardiale anatomie kent zeer weinig variaties. De variabiliteit en klinische varianten zijn bepaald<br />

48


door de graad van PS:<br />

• licht PS: (zelden): royale L>R shunt, die bij de zuigeling soms zelfs aanleiding kan geven tot<br />

decompensatie; de PS is veelal progressief over verloop van maanden;<br />

• matig PS: meest frequente vorm: veelal goed gebalanceerde PS bij de geboorte, zodat er geen<br />

decompensatie (= geen overmatige L>R shunt) of geen cyanosis (= geen R>L shunt) optreedt. Veelal<br />

is de PS vooral op infundibulair niveau progressief, zodat cyanose na enkele maanden optreedt;<br />

• ernstig PS: veelal met belangrijke hypoplasie van de AP's; beperkte anterograde flow over de PuK,<br />

zodat belangrijke cyanose optreedt bij het sluiten van de ductus (± dag 2 - 3);<br />

• PuK atresie PA: PuK gesloten of niet aangelegd; longperfusie gebeurt dan via een Li en/of Re ductus<br />

(welke gepreprogrammeerd zijn om te sluiten rond dag 2-3), via MAPCA's (Major Aorta Pulmonary<br />

Collateral Arteries) welke al dan niet stenoses kunnen vertonen, of andere meer zeldzame<br />

connecties met de aorta.<br />

• PuK agenesis: zeldzaam; de "klep" bestaat uit een fibreuze ring in de annulus waardoor belangrijk<br />

PS en vooral PI. Massieve dilatatie van de arteriae pulmonalis waardoor soms bronchiale<br />

compressie.<br />

Progressieve toename van cyanose tijdens eerste levensmaanden is klassiek wegens toename van de<br />

infundibulaire en valvulaire component van de PS. Soms ontwikkeling van hypoxemische crisis (blue<br />

spells): deze aanvallen worden gekenmerkt door: kreunen, motorische onrust, wegdraaien van de ogen,<br />

geleidelijke vermindering van het bewustzijn, soms volledig bewustzijnsverlies, diepe acidotische<br />

ademhaling, toegenomen cyanose of lijkbleke huidskleur. Bij sommige kinderen zijn deze crises<br />

kortstondig (5 tot 10 min.) en herhalen zij zich niet frequent, bij anderen zijn ze van meetaf langdurig en<br />

levensbedreigend wegens hersenhypoxie. Altijd zijn ze een zeer ernstig omen. Zij worden uitgelokt door<br />

ontwaken, bij agitatie (cave klinisch onderzoek, bloedname !), inspanning.<br />

Bij grotere kinderen: veelal ontwikkeling van stabiele cyanose met<br />

• dyspnoe bij inspanning door toename cyanose (spieractiviteit: daling systeem vasculaire weerstand<br />

SVR bij stabiele RV outflow obstructie)<br />

• hurken na of zelfs tijdens inspanning: hurken (squatting) verhoogt bij tetralogie-patiëntjes onmiddellijk<br />

de arteriële zuurstofsaturatie: toename systeem vasculaire weerstand SVR waarbij bloed<br />

"geforceerd" wordt doorheen de PS.<br />

N.B. Een tetralogie van Fallot veroorzaakt nooit hartsdecompensatie (tenzij bij zuigeling met licht PS).<br />

Indien het vitium zeer ernstig is (extreme pulmonalisstenose) volgt de dood niet door<br />

hartsdecompensatie, doch door hersenhypoxie. Digitalis, vocht- en zoutrestrictie zijn dus nagenoeg<br />

NOOIT aangewezen bij deze patienten !<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

49


• Inspectie :<br />

• cyanose : van licht tot extreem, volgens ernst;<br />

• trommelstokvingers en -tenen (clubbing, Hippocratisme);<br />

• dikwijls dystrofische lichaamsbouw.<br />

• palpatie :<br />

• rustig precordium;<br />

• geen of slechts zwakke thrill.<br />

• auscultatie:<br />

• ejectiegeruis aan 2 L of 3 L, met vroeg- of mesosystolisch maximum, van matig tot zwakke<br />

intensiteit, in elk geval zwakker dan bij zuivere PS wegens beperkt debiet over de klep. De<br />

luidheid van het geruis is omgekeerd evenredig met de ernst: hoe luider, hoe minder<br />

cyanose/spells, hoe zwakker het geruis, hoe meer cyanose.<br />

• P2 is zeer laattijdig, zwak en zelden hoorbaar; de aortacomponent daarentegen kan opvallend<br />

sterk zijn (de klep is groter en meer anterior dan normaal).<br />

E.C.G.<br />

Rechter asafwijking van QRS. Rechterkamerhypertrofie in de precordialen, gekenmerkt door hoge R -<br />

potentialen rechts en diepe S-golven links.<br />

RÖNTG<strong>EN</strong><br />

Relatief kenmerkend beeld :<br />

• hart niet vergroot, soms bepaald klein;<br />

• afwezigheid van conus pulmonalis;<br />

• opgelichte apex door rechterkamerhypertrofie (klomphart, coeur en sabot); bij atresie "coup de<br />

hache";<br />

• heldere longvelden door hypoperfusie.<br />

PROGNOSE<br />

Levensgevaar bij kinderen die langdurige anoxemische crises krijgen;<br />

frequente verwikkelingen zijn hersentrombose, hersenabces en bacteriële endocarditis.<br />

DIAGNOSE<br />

Bij de differentiële diagnose worden de meeste andere cyanogene hartafwijkingen in overweging<br />

genomen:<br />

• transpositie van de grote vaten TGA onderscheidt zich vooral van tetralogie door :<br />

50


• cyanose, reeds vanaf de eerste levensdagen, veel vroeger dan klassiek bij TF;<br />

• zelden opvallend geruis bij auscultatie, "quiet heart";<br />

• vaak combinatie cyanose + hartsdecompensatie (in tegenstelling met tetralogie die niet<br />

decompenseert);<br />

• op röntgen groot eivormig hart, gestuwde longhili.<br />

• tricuspiedklepatresie TA:<br />

• gelijkt qua auscultatie en rontgenbeeld opvallend op tetralogie;<br />

• onderscheidt zich vooral door het typische elektrocardiogram : Li as + LVH; Cyanose +<br />

linkerasafwijking en linkerkamerhypertrofie = tricuspiedatresie.<br />

• Truncus arteriosus: 1 groot vat van waaruit zowel AP als aorta ontspringen. Verschilt van TF :<br />

• presentatie: decompensatie op 4 - 6 weken;<br />

• longovervulling op röntgenbeeld;<br />

• dikwijls biventrikulaire hypertrofie.<br />

• Totaal abnormaal pulmonale veneuze retour TAPVU: alle venae pulmonales draineren naar een<br />

vena cava, zodat alle veneus bloed, zowel uit de grote als kleine circulatie, in het rechter atrium<br />

gemengd wordt. Vandaar gaat het grootste deel van de circulatie via de tricuspidklep en de<br />

rechterventrikel naar de longen, een kleiner deel, via een obligaat aanwezig ASD, naar linker atrium,<br />

linkerventrikel en aorta. Dit vitium wordt gekenmerkt door:<br />

• slechts weinig uitgesproken of nauwelijks merkbare cyanose (omdat er een groot longdebiet is);<br />

• auscultatie sterk gelijkend op deze van het ASD;<br />

• op röntgen: cardiomegalie, longovervulling en vaak een kenmerkend "cijfer 8"-beeld of<br />

"sneeuwman" bij de supra-cardiale vorm van TAPVU. De bovenste lus van dit "cijfer 8" ontstaat<br />

door de abnormale drainage van de longvenen in de vena cava superior.<br />

Echocardiografie laat in de overgrote meerderheid toe een zeer nauwkeurige diagnose te stellen.<br />

Hartcatheterisatie en selectieve angiocardiografie zijn soms noodzakelijk ter aanvulling van de diagnose<br />

van cyanogene vitia, vooral betreffende longperfusie (arteries + venes). De klinische diagnose van<br />

cyanotische hartafwijkingen is inderdaad veel moeilijker dan in de niet-cyanotische groep.<br />

BEHANDELING<br />

De standaardbehandeling tegenwoordig is electieve repair in de eerste levensmaanden vooraleer enige<br />

complicaties optreden. Volledigheidshalve worden andere aspecten in A& B vermeld.<br />

A/ Medicamenteus<br />

• Algemeen<br />

• geen vochtrestrictie bij TF, eerder volume-zout belasting !<br />

• neonatale cyanose: heropen ductus met prostaglandine IV<br />

51


• ernstige cyanose: cf infra<br />

• Ingeval van cyanotische crisis : VOORKOM<strong>EN</strong> beter dan behandelen<br />

• O2 toediening;<br />

• verhoog SVR: genu-pectorale houding squatting; zo intensieve setting: NOR IV<br />

• sedatie - luchthonger: morfine 1 mg/5 kg lichaamsgewicht SC-IM<br />

• verlaag tendens infundibulair spasme: betablokkers propranolol 1 mg/kg 3 à 4/d (= hoge dosis)<br />

• reanimatie: sedatie, ventilatie, vasoconstrictie NOR<br />

B/ Palliatie: neonatale of vroege correctie is soms niet mogelijk wegens te klein kaliber van de AP stam<br />

en takken; daarom eerst palliatie om groei van PuK, AP stam en distale takken te bevorderen en het<br />

risico van en de prognose na de finale repair te optimaliseren.<br />

• ballondilatatie van de PuK<br />

• heelkundige shunt: anastomose tussen arterie van de grote circulatie en een longslagader<br />

• gemodificeerde Blalock-Taussig anastomose: Gore-Tex® verbinding tussen a. subclavia en<br />

ipsilaterale AP;<br />

• centrale shunt: Gore-Tex® verbinding tussen aorta ascendens en AP stam;<br />

• (Waterston-anastomose: side-to-side verbinding achterkant aorta ascendens en rechter tak AP)<br />

• (Potts anastomose: side-to-side verbinding voorkant aorta descendens en Li AP)<br />

C/ Correctie - repair: sluiten van het V.S.D. en resectie van de pulmonalisstenose met behulp van het<br />

kunsthart. Zo hypoplasie van PuK annulus is een transannulaire patch nodig; dit geeft nagenoeg steeds<br />

aanleiding tot PI welke veelal gedurende jaren zeer goed verdragen wordt. Repair bij voorkeur vanaf 4 - 6<br />

maand; zo een homogreffe nodig is in RVO positie liefst > 4 jaar, omdat dan onmiddellijk een volwassen<br />

maat van homogreffe kan geimplanteerd worden. Risico van de repair hangt af van de anatomie van de<br />

uitstroombaan van de rechter ventrikel en vooral van het kaliber van de stam en de takken van de arteria<br />

pulmonalis. Zijn deze structuren onderontwikkeld dan kan de ingreep zeer moeilijk of zelfs onmogelijk<br />

zijn. Bij operabele gevallen ligt het risico van totale correctie < 3% naargelang van de ernst.<br />

De prognose op lange termijn is afhankelijk van de restletsels:<br />

• belangrijk PI: progressieve RV dilatatie-dysfunctie, dilatatie TriK annulus met TI, atriale en<br />

ventriculaire aritmien; R/ homogreffe in RVO positie in 2 e decade;<br />

• residuele perifere pulmonaalstenose - hypoplasie AP takken: ballondilatatie ± stent;<br />

• residueel PS: veelal best homogreffe in RVO;<br />

• belangrijke collaterale longcirculatie: zo nodig percutane embolisatie met coils.<br />

In de overgrote meerderheid van de patienten is het hemodynamisch resultaat post repair zeer<br />

bevredigend, met zeer goede functionele capaciteit en prima levensexpectantie.<br />

52


TF.xls<br />

Tetralogie van Fallot : klinisch spectrum + management<br />

graad PS licht matig ernstig atresie agenesis PuK PS-PI<br />

acyanogene TF PA - VSD aneurysmale AP's<br />

problemen:<br />

±<br />

bronchuscompressie<br />

± cyanose D2 bij<br />

sluiten ODB<br />

neonataal geen geen cyanose D2<br />

±<br />

bronchuscompressie<br />

± decompensatie zo<br />

MAPCA zonder<br />

stenose<br />

progressieve cyanose<br />

cave blue spell<br />

zuigeling ± decompensatie<br />

kind - volw progressieve cyanose progressieve cyanose progressieve cyanose geen<br />

indien bronchuscompressie:<br />

tracheomalacie ±<br />

retro-obstructieve<br />

pneumonies;<br />

repair met<br />

homogreffe rond 2 à<br />

3 J<br />

functie longperfusie;<br />

streef naar<br />

unifocalisering ±<br />

shunt;<br />

zo mogelijk repair +<br />

homogreffe > 4J<br />

bij hypoplasie: BD ±<br />

stent;<br />

zo obstPHT +<br />

PG-IV neonataal;<br />

BT shunt neonataal;<br />

± 2e BT shunt;<br />

repair zo AP<br />

voldoende ontwikkeld;<br />

zo homogreffe nodig:<br />

> 4J<br />

BD PS < 3M;<br />

± BT shunt bij persisterende<br />

hypoplasie AP<br />

of coronaire anomalie;<br />

electieve repair zo<br />

cyanose > 4M<br />

± anti-decompensatie<br />

behandeling;<br />

electieve repair vanaf<br />

6 maand<br />

beleid<br />

cyanose: HLTX<br />

SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis


6.10 TRANSPOSITIE VAN DE GROTE ARTERIES TGA<br />

Tijdens de eerste levensdagen het meest frequent voorkomend cyanogeen vitium.<br />

ANATOMIE <strong>EN</strong> PATHOFYSIOLOGIE<br />

Aorta ingeplant op RV, AP ingeplant op LV. Bijgevolg zijn systeem- en longcirculatie volkomen<br />

gescheiden en niet, zoals normaal, in serie geschakeld. De door de longen opgenomen O2 geraakt niet<br />

in de systeemcirculatie, C02 kan vanuit de periferie niet naar de longen gevoerd worden. Overleving is<br />

alleen mogelijk dankzij shunts via ASD, VSD, ODB of doorheen arteriae bronchiales.<br />

KLINISCH BEELD<br />

• cyanose vanaf de eerste levensdagen bij sluiten ODB<br />

• snelle verslechtering tijdens eerste levensweken, 90 % mortaliteit < 1 jaar<br />

FYSISCH ONDERZOEK<br />

• Inspectie :<br />

• cyanose : matig (bv. wanneer de transpositie gepaard gaat met een groot V.S.D.) tot extreem<br />

53


(wanneer er weinig shuntmogelijkheden zijn)<br />

• vaak decompensatieverschijnselen;<br />

• dystrofie, nu minder frequent wegens vroegtijdige behandeling;<br />

• auscultatie : weinig opvallende geruisen. Bij jonge, zeer cyanotische baby's, meestal geen geruis.<br />

RÖNTG<strong>EN</strong><br />

Vrij kenmerkend door 3 elementen :<br />

• groot eivormig hart;<br />

• smalle mediastinale vaatsteel, omdat de grote bloedvaten achter elkaar en niet naast elkaar liggen;<br />

• longovervulling of longstuwing.<br />

E.C.G.<br />

Helpt weinig in de diagnose. Toont RVH doch deze is bij zeer jonge kinderen moeilijk te onderscheiden<br />

van de op deze leeftijd fysiologisch voorkomende rechterkamerhypertrofie.<br />

DIAGNOSE<br />

Echocardiografie is in ervaren handen 100% diagnostisch.<br />

BEHANDELING<br />

A/ Palliatief: verbeteren oxygenatie:<br />

• prostaglandines: belangrijke cyanose onmiddellijk na de geboorte is zeer zelden daar de ductus dan<br />

steeds breed open staat (shunt Ao>AP) en er ± steeds een incompetente fossa ovalis is (ASD met<br />

LA>RA shunt); de ductus is evenwel gepreprogrammeerd om te sluiten dag 2 à 3 met belangrijke<br />

cyanose voor gevolg; bij heropenen met prostaglandines opnieuw behoorlijke saturatie.<br />

• ballon-septostomie volgens Rashkind: geïndiceerd bij onvoldoende effect van PG en persisterende<br />

cyanose. Tijdens hartcatheterisatie via umbulicus of vena femoralis wordt een speciale balloncatheter<br />

via de vena cava inferior, het rechter atrium en het foramen ovale tot in het linker atrium geschoven.<br />

Daar wordt de ballon met een zekere hoeveelheid contraststof (I tot 3 ml) opgeblazen. Vervolgens<br />

wordt de ballon met een ruk door het foramen ovale getrokken met de bedoeling het te scheuren. Het<br />

procedure kan herhaald worden tot een voldoende grote scheur in het atriumseptum ontstaat. De<br />

gehele procedure gebeurt onder radioscopische of echografische controle. Aldus kan de repair<br />

electief ondernomen worden.<br />

2) Correctieve repair :<br />

54


• atriale switch: techniek tot begin 1990: inflow wordt omgedraaid; nadeel: RV blijft systeem ventrikel met in 20% laattijdige<br />

dysfunctie RV en TriK na 2e of 3e decade. Technieken:<br />

• vlg Mustard: resectie IAS, innaaien patch zodat de venae pulmonales nu draineren naar de tricuspiedklep, vandaar naar<br />

RV en aorta, terwijl het bloed afkomstig van de venae cavae wordt omgeleid naar de mitralisklep, de LV en AP; operatief<br />

risico 5 %; frequent subobstructie pathways tijdens groei ± ritmestoornissen.<br />

• vlg Senning: het RA wordt losgemaakt van de TriK en over de MiK gehecht; het LA wordt over het RA aan de TriK annulus<br />

gehecht. Voordeel: ± geen prothetisch materiaal, ± nooit obstructie pathways tijdens groei; risico < 2%.<br />

• arteriële switch: de normale anatomie wordt hersteld d.w.z. de aorta wordt verplaatst en verbonden<br />

met de LV en de arteria pulmonalis met de RV na Lecompte maneuver (bifurcatie anterior van aorta<br />

ascendens wegens plaatsgebrek posterior; frequent PO perifere PS PPS). De coronairen worden<br />

losgemaakt en gereïmplanteerd in de "neo-aortic root". Risico ±


6.11 UNIV<strong>EN</strong>TRICULAIR HART UH<br />

Pathofysiologie van het univentriculaire hart<br />

Verscheidene aangeboren hartafwijkingen kenmerken zich door het bestaan van slechts één functionele<br />

ventrikel, die zowel de lichaamscirculatie als de longcirculatie onderhoudt. Voorbeelden van<br />

"univentrikulaire circulaties":<br />

• tricuspiedklepatresie TA<br />

• pulmonaalklepatresie met intact ventrikulair septum PA-IVS<br />

• dubbel "inlet" linker of rechter ventrikel DILV - DIRV<br />

• hypoplastische linker hart HLHS<br />

56


p<br />

r<br />

e<br />

s<br />

s<br />

u<br />

r<br />

e<br />

Ao<br />

S<br />

LV LV<br />

LA LA<br />

RA<br />

RV<br />

Fig 6.11.1: Schematische voorstelling van een normale biventriculaire circulatie<br />

Het drukverloop in de circulatie wordt weergegeven in functie van de plaats in het lichaam. De pulmonale<br />

circulatie (P) is in serie geschakeld met de systeem circulatie (S). De rechter ventrikel (RV) houdt de druk<br />

in het rechter atrium (RA) lager dan deze in het linker atrium (LA), en draagt voldoende energie bij voor<br />

het transpulmonale debiet. Ao: aorta; LV: linker ventrikel; PA: pulmonaal arterie.<br />

p<br />

r<br />

e<br />

s<br />

s<br />

u<br />

r<br />

e<br />

LA<br />

Ao<br />

PA<br />

S<br />

V V<br />

P<br />

RA<br />

Fig 6.11.2: Schematische voorstelling van een klassieke univentriculaire circulatie<br />

De systeem en pulmonale circulatie zijn in parallel geschakeld, met belangrijke volume overbelasting<br />

voor de enige ventrikel (V). De breedte van de lijn weerspiegelt de graad van volumebelasting. Het<br />

pulmonaal en systeem veneuze bloed wordt volledig gemengd waardoor steeds arteriele desaturatie<br />

bestaat.<br />

LA<br />

57<br />

PA<br />

P<br />

Ao<br />

Ao


Na de geboorte kunnen de lichaams- en longcirculatie niet in serie worden geschakeld zoals normaal,<br />

doch blijven parallel naast elkaar functioneren (figuur 6.11.1 en 6.11.2). Deze parallelschakeling heeft<br />

twee belangrijke nadelen: enerzijds arteriële desaturatie, en een chronische volume-overbelasting van de<br />

enige ventrikel anderzijds.<br />

Een zekere graad van arteriële desaturatie is bij een klassieke univentriculaire circulatie steeds<br />

aanwezig daar het pulmonaal en systeem veneus bloed op atriaal of ventrikulair niveau gemengd wordt.<br />

Om de graad van arteriële desaturatie en cyanose binnen aanvaardbare grenzen te houden<br />

(bijvoorbeeld een arteriële saturatie van ±85%), dient het longdebiet nagenoeg 150 tot 200% van het<br />

lichaamsdebiet te bedragen. De enige ventrikel wordt hierdoor belast met een chronisch volume dat 2,5<br />

tot 3 maal een normale voorbelasting bedraagt. Door middel van "klassieke" heelkundige technieken<br />

zoals aorta-pulmonale shunts of banding van de arteria pulmonalis, trachtte men vroeger het optimale<br />

evenwicht te zoeken tussen enerzijds onaanvaardbare cyanose en anderzijds overmatige volumebelasting<br />

van de ventrikel. Zelfs in de best gebalanceerde patiënten resulteerde dit op termijn in een zeer<br />

belangrijke morbiditeit:<br />

• chronische centrale cyanose<br />

• beperkte inspanningstolerantie<br />

• belangrijke esthetische handicap, oa. trommelstokvingers<br />

• sporadische cerebrovasculaire accidenten, hersenabcessen<br />

• hyperviscositeitsyndroom<br />

• hyperuricemie met vooral nierbeschadiging<br />

• chronische volume-overbelasting: progressieve ventrikel-beschadiging met congestief<br />

hartfalen als eindfase < 30 jaar.<br />

De Fontan circulatie: historiek van het concept<br />

In 1971 rapporteerde Francis Fontan van Bordeaux, Frankrijk, een volledig nieuwe aanpak in de<br />

behandeling van univentrikulaire harten. Bij de constructie van een Fontan circuit worden de systeem- en<br />

longcirculatie opnieuw in serie geschakeld. De systeemveneuze retour wordt, zonder tussenschakeling<br />

van een adequate subpulmonale ventrikel, gekoppeld op de arteria pulmonalis. Tevens worden alle<br />

shunts op atriaal, ventrikulair en arterieel niveau onderbroken (figuur 6.11.3). De systeemveneuze druk,<br />

die na een dergelijke procedure in belangrijke mate verhoogd is (gemiddeld 12 tot 16 mmHg), wordt de<br />

belangrijkste drijvende kracht voor transpulmonale flow. Het succes van een dergelijke ingreep is<br />

gekoppeld aan een aantal kritische voorwaarden, zoals een mooi ontwikkeld longvaatbed met lage<br />

weerstand bij een normaal debiet en een goede ventrikulaire functie met lage linker atriumdruk.<br />

58


p<br />

r<br />

e<br />

s<br />

s<br />

u<br />

r<br />

e<br />

Ao<br />

LA LA<br />

Fig 6.11.3: Schematische voorstelling van een Fontan circulatie<br />

De systeem en pulmonale circulatie zijn opnieuw in serie geschakeld. De volumebelasting voor de<br />

ventrikel is genormaliseerd; de arteriele saturatie is normaal. De systeem veneuze druk is evenwel in<br />

belangrijke mate verhoogd.<br />

Types Fontan circulaties:<br />

59<br />

S<br />

V V<br />

• (atrio-ventriculaire connectie: inclusie van rudimentaire RV; nu niet meer toegepast)<br />

• atrio-pulmonale connectie APC: RA rechtstreeks op AP ingeplant; wordt minder toegepast<br />

• totale cavo-pulmonale connectie TCPC: VCS rechtstreeks end-to-side op Re AP, VCI<br />

via laterale extra-cardiale tunnel naar AP.<br />

Een recente modificatie van de Fontan operatie bestaat in het openlaten van een kleine restrictieve<br />

communicatie tussen het systeem en het pulmonaal veneus atrium, waardoor de longvasculaire<br />

weerstand wordt kortgesloten. Een dergelijke fenestratie fungeert als ventiel waardoor de drukverhoging<br />

in het rechter atrium gelimiteerd is en het hartdebiet toeneemt. Het nadeel is evenwel dat het hartdebiet<br />

uitsluitend met gedesatureerd bloed toeneemt waardoor arteriele desaturatie ontstaat (of persisteert). De<br />

ervaring leert echter dat cyanose beter verdragen wordt dan stuwing en laag hartdebiet.<br />

De Fontan circulatie: resultaten<br />

In vergelijking met de meer klassieke heelkundige technieken zoals shunting en banding, heeft de Fontan<br />

circulatie enkele zeer duidelijke voordelen:<br />

• geen arteriële desaturatie meer (tenzij bij fenestratie);<br />

• normale volumebelasting met gunstig effect op de contractiliteit en overleving;<br />

• significante toename inspanningscapaciteit, deze blijft evenwel subnormaal.<br />

De nadelen verbonden aan de procedure zijn evenwel niet verwaarloosbaar:<br />

• operatieve mortaliteit van ongeveer 5-10 % bij een ideale kandidaat<br />

• verwikkelingen bij ± 10%, progressief in de tijd:<br />

RA<br />

PA<br />

P<br />

Ao


• oedeem, pericardiale, pleurale of abdominale vochtuitstortingen<br />

• atriale tachycardieen<br />

• lymfedysfunctie: protein losing enteropathy PLE, plastiek bronchitis<br />

• stollingstoornissen met thrombi<br />

• desaturatie door intrapulmonale shunts en ventilatie-perfusie "mismatch".<br />

De resultaten op korte tot middellange termijn van deze operatie zijn evenwel bemoedigend. Het beleid<br />

bij een kind met univentrikulair hart wordt daarom, reeds vanaf de geboorte, op de constructie van een<br />

Fontan circulatie gericht. Bij voorkeur wordt deze operatie op de leeftijd van 2 tot 5 jaar uitgevoerd. De<br />

eerste levensmaanden worden dan door middel van palliatieve ingrepen overbrugd: banding van de<br />

arteria pulmonalis bij longovervulling, shunt procedures of ballondilatatie van een pulmonaalklepstenose<br />

bij uitgesproken cyanose.<br />

60


UVH.xls<br />

Univentriculair hart : klinisch spectrum + management<br />

geen matig PS ernstig PS sub - valv AS ± coarctatio<br />

outflow<br />

obstructie<br />

problemen:<br />

neonataal geen geen cyanose D2 shock D2<br />

progressieve cyanose<br />

decompensatie 4 à 8<br />

W<br />

zuigeling<br />

kind Eisenmenger complex progressieve cyanose<br />

"sedare et consolare";<br />

± Norwood; ev<br />

coarctectomie & banding;<br />

± Damus - Kay - Stansel;<br />

± HTX;<br />

± (hemi-) F<br />

neonataal: PG-IV;<br />

evt stent in ductus;<br />

BT shunt neonataal;<br />

±2e BT of bid Glenn;<br />

Fontan > 2 à 4J<br />

BD van de PS bij<br />

cyanose;<br />

bidir. Glenn of BT<br />

shunt;<br />

Fontan > 2J<br />

banding 2 à 3 W;<br />

± bidirectionele Glenn;<br />

Fontan > 2 J<br />

b<br />

e<br />

l<br />

e<br />

i<br />

d<br />

SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis SBE profylaxis


Hoofdstuk VII - INFLAMMATOIRE ZIEKTES:<br />

ACUUT GEWRICHTSREUMA AGR & KAWASAKI<br />

7.1 Acuut Gewrichtsreuma AGR<br />

Acuut gewrichtsreuma is een acute ontstekingsziekte die hoofdzakelijk de gewrichtssynovia en het hart<br />

aantast.<br />

PATHOG<strong>EN</strong>ESE<br />

Er is een onmiskenbaar causaal verband tussen bepaalde streptokokkeninfecties (door<br />

beta-hemolytische streptokokken van de groep A) en AGR. Dit blijkt uit :<br />

• epidemiologische onderzoeken;<br />

• zeer frequent voorkomen van tonsilitis of faryngitis 10 tot 20 dagen voorafgaand aan AGR;<br />

• verhoging van anti-streptolysinentiter bij 80 tot 90 % van de patiënten met AGR;<br />

• aanzienlijke daling van het aantal gevallen AGR sinds streptokokkeninfecties verminderd zijn door<br />

betere hygiene, antibiotische behandeling en sinds de preventie van recidieven door<br />

penicilline-profylaxis.<br />

In het ontstaan en verloop van de ziekte kan men 4 fasen onderscheiden :<br />

• le fase : streptokokkeninfectie, soms met minimale symptomatologie;<br />

• 2e fase : latente periode (± 2 weken);<br />

• 3e fase : acute aanval;<br />

• 4e fase : inactieve periode (eventueel cardiale sequellen).<br />

Wat er tijdens de latente fase precies gebeurt is niet gekend. De mysterieuze schakel tussen de<br />

streptokokkeninfectie en AGR wordt door vele auteurs een "overgevoeligheidsreactie" genoemd, verwant<br />

met allergie. Er zijn inderdaad analogieën met serumziekte en met sommige postinfectieuze<br />

gewrichtsaandoeningen (bv. na dysenterie).<br />

Voor een echte auto-immunologische reactie, waarbij men een antigeen postuleert dat<br />

gemeenschappelijk zou zijn voor bepaalde streptokokken en sommige menselijke weefsels o.a.<br />

gewrichtssynovia en hart, zijn er tot nog toe geen steekhoudende argumenten. In tegenstelling tot een<br />

auto-immuunziekte, is AGR steeds een zelflimiterend proces: het proces dooft steeds uit, doch het hart<br />

kan in belangrijke mate mate beschadigd zijn.<br />

ANATOM0-PATHOLOGIE<br />

Tijdens het actief ziekteproces onderscheidt men:<br />

• een vroeg (niet-specifiek) exsudatief stadium: zwelling van collageenvezels, fibrinoide ontaarding van<br />

61


de grondstof, doorsijpeling van oedeemvocht, indringen van lymfocyten;<br />

• een later (specifiek) proliferatief stadium gekenmerkt door granuleuze haarden: Aschoff-lichamen.<br />

In de inactieve fase van de ziekte ontstaat fibrose en littekenvorming. Deze laatste doet zich niet voor in<br />

de gewrichten doch uitsluitend in het klependocard indien het tijdens de acute fase werd aangetast. In<br />

tegenstelling tot de andere vormen van reuma geeft AGR nooit aanleiding tot chronische arthritis of<br />

blijvende gewrichtsmisvormlng .<br />

VERSPREIDING<br />

• in alle klimaten;<br />

• in dichte bevolkingsgroepen, vooral wanneer de hygiëne verwaarloosd wordt (kostschool; leger)<br />

• vooral bij kinderen en jongeren : 90 % van de gevallen tussen 5 en 20 jaar;<br />

• de incidentie is de laatste decaden aanzienlijk afgenomen.<br />

KLINISCH BEELD<br />

In het typische geval begint de ziekte ongeveer 2 weken na een (soms zeer lichte of asymptomatische)<br />

streptokokken-tonsilitis of faryngitis.<br />

De bijzonderste symptomen kunnen als volgt worden gegroepeerd :<br />

1. niet-specifieke infectieuze symptomen<br />

• koorts: soms hoge koortstoppen (vaak met verse gewrichtsaantasting), in andere gevallen slechts<br />

subfebrilitas; bij de meest ernstige vormen met hartaantasting is er meestal weinig koorts;<br />

• bleekheid;<br />

• anorexie, vermagering.<br />

2. gewrichtssymptomen<br />

• meestal de grote gewrichten (in tegenstelling tot chronisch progressief reuma)<br />

• acuut optreden van pijn, zwelling, warmte (frequent), roodheid (zeldzaam)<br />

• verspringend karakter: een bepaald gewricht blijft meestal slechts 3 tot 4 dagen aangetast,<br />

waarna de arthritis één of meerdere andere gewrichten treft.<br />

3. cardiale verschijnselen (± 30%): zijn prognostisch de enig belangrijke omwille van de blijvende klepmisvorming<br />

waartoe ze soms aanleiding geven.<br />

• endocarditis<br />

Kan variëren van lichte, volkomen reversibele infiltratie met oedeemvocht, tot verruceuze<br />

62


verdikkingen van de klepranden. Deze laatste leiden in de genezingsfase ofwel tot schrompeling<br />

van de klep (insufficiëntie) ofwel tot vergroeiïng van de commissuren (stenose). Indien een klep<br />

wordt aangetast betreft het in 85 % van de gevallen de mitralisklep, in 40 % de aortaklep en in ±<br />

10 % de tricuspidalisklep. De combinatie aorta- en mitralisklep-aantasting is frequent. De<br />

pulmonalisklep blijft steeds gespaard.<br />

Carditis manifesteert zich vroegtijdig in het verloop van de ziekte, meestal binnen de eerste vier<br />

weken. Een pathologisch hartgeruis is de klinische uitdrukking van klependocarditis. In de acute<br />

fase kan men aantreffen:<br />

• het systolisch geruis van mitralisinsufficiëntie;<br />

• het diastolisch geruis van aortainsufficiëntie;<br />

• aortastenose en mitralisstenose zijn laattijdige sequellen (>5 tot 10 jaar).<br />

• pericarditis (bij ± 5 tot 10 %): gewoonlijk in ernstige vormen van AGR, meestal gepaard met<br />

endocarditis.<br />

Subjectief : soms retrosternale drukking<br />

Objectief : pericard-wrijfgeruis<br />

echo: pericardvocht<br />

RX: vergroting van hartschaduw<br />

• myocarditis: wanneer hartsdecompensatie zich voordoet buiten verhouding met de ernst van de<br />

klepaantasting; bij echografie is er een duidelijke contractiliteitsvermindering. Dit is dan<br />

pancarditis, een medische urgentie-situatie.<br />

4. huidverschijnselen<br />

• erythema marginatum: ± diagnostisch<br />

• erythema nodosum of urticariele reacties (zelden, aspecifiek en niet diagnostisch)<br />

5. subcutane noduli: meestal erwtgroot, gelokaliseerd aan het occiput, olecranon, kniegewricht aan<br />

strekzijde van handen en voeten.<br />

6. chorea of St.-Vitusdans bij ± 10 % van de gevallen van AGR;<br />

7. abdominale symptomen: zeldzaam doch dienen uitdrukkelijk vermeld omdat ze soms doen denken<br />

aan appendicitis.<br />

LABORATORIUM<br />

Relevante laboratoriumonderzoeken kunnen onder 2 hoofdingen gerangschikt worden.<br />

63


1. niet-specifieke aanduidingen van een acute ontstekingsziekte ("acute phase reactants")<br />

• leucocytose: dikwijls matig verhoogd (12.000 tot 15.000). Soms aanzienlijk verhoogd in gevallen<br />

verwikkeld door pericarditis.<br />

• bloedbezinking: steeds versneld.<br />

• CRP: steeds toegenomen;<br />

2. Aanduidingen van streptococceninfectie<br />

• positieve kweek (beta-hemolytische streptokok van groep A) uit keelstrijkje voor penicillinetherapie<br />

begonnen wordt, treft men aan in ± 25 % van de gevallen. Indien men herhaaldelijk een keelfrottis<br />

uitvoert ligt dit percentage merkelijk hoger.<br />

• verhoogde antistreptolysinen-titer (ASLO > 250 E.) in 80 tot 90 % van de gevallen. Is evenwel niet<br />

diagnostisch voor AGR; wijst er slechts op dat patiënt in de voorafgaande weken-maanden-jaren een<br />

streptokokkeninfectie, eventueel een banale tonsillitis, heeft doorgemaakt.<br />

ELEKTROCARDIOGRAM<br />

Verlenging van de P-R-afstand komt voor in 25 % van de gevallen. Prognostisch is het geen bezwarend<br />

symptoom.<br />

VERLOOP <strong>EN</strong> PROGNOSE<br />

Wanneer ze niet behandeld wordt evolueert de ziekte steeds spontaan binnen 6 tot 12 weken. De<br />

gewrichten herstellen volledig. De latere prognose wordt uitsluitend bepaald door de ernst van een<br />

eventuele klepaantasting die bij ± 30 % van de patiënten voorkomt. Volgens de statistiek van Bland en<br />

Jones bleken er van 1.000 patiënten die tussen 1921 en 1931 AGR doormaakten, 20 jaar later ongeveer<br />

1/3 dood te zijn, 1/3 lijdend aan reumatische klepletsels en 1/3 normaal op cardiaal gebied. Voor de 2de<br />

wereldoorlog en voor het gebruik van antibiotica waren recidieven uitermate frequent. Door afdoende<br />

behandeling en reuma-profylaxis is de prognose nu veel gunstiger.<br />

DIAGNOSE<br />

Geen enkel geïsoleerd symptoom of laboratoriumonderzoek laat een zekerheidsdiagnose toe. Deze zal<br />

altijd berusten op het samengaan van twee of meerdere ziekteverschijnselen.<br />

Zeer nuttig zijn de diagnostische criteria van Jones :<br />

a) hoofdcriteria :<br />

1) carditis : nieuw pathologisch hartgeruis, pericarditis, cardiomegalie;<br />

2) polyarthritis (objectief aanwijsbaar);<br />

64


3) chorea;<br />

4) subcutane noduli;<br />

5) erythema marginatum.<br />

b) Bijkomende criteria :<br />

1) koorts;<br />

2) gewrichtspijn (zonder objectieve afwijkingen);<br />

3) verlenging van PR-afstand op E.C.G.;<br />

4) versnelde bloedbezinking, verhoogde leucocytose en/of positieve CRP;<br />

5) bewijs van vroegere streptokokkeninfectie (angina, verhoogde ASLO);<br />

6) voorafgaande aanval van AGR.<br />

Wanneer aan twee hoofdcriteria wordt voldaan of aan één hoofdcriterium en twee bijkomende criteria is<br />

de diagnose voor A.G.R. zeer waarschijnlijk.<br />

In de differentiële diagnose zal men vooral overwegen:<br />

• beginnende fase van chronisch progressief reuma<br />

• Henoch-Schönlein<br />

• lupus erythematodes<br />

• aspecifieke goedaardige arthritis van het coxo-femoraal gewricht (uitsluitend bij kinderen);<br />

gonokokken artritis; SBE.<br />

BEHANDELING<br />

Bij de keuze van de behandeling onderscheidt men best 3 categorieën van patiënten, volgens de ernst<br />

van de ziekeverschijnselen: patiënten met uitsluitend polyarthritis, lichte carditis; pancarditis.<br />

De behandeling berust op de volgende beginselen :<br />

1. Rust<br />

Het hart is geprikkeld en stimulatie kan leiden tot aritmieën.<br />

Na 2. Bestrijden van streptokokkeninfectie<br />

Het is voorzichtig uit te gaan van de veronderstelling dat er nog steeds beta-hemolytische streptokokken<br />

in de keelholte aanwezig zijn. Deze zijn gelukkig zeer gevoelig aan penicilline zelfs in een vrij lage<br />

concentratie, indien er voldoende lang wordt aangehouden. Benzathine-penicilline in Belgie niet meer<br />

beschikbaar. Kuur Peni PO.<br />

65


3. Anti-reumatische farmaca:<br />

Grote twistvraag : cortisone of enkel NSAID (type acetyl-salicylzuur) ?<br />

Pro cortisone :<br />

• snel verdwijnen van subcutane noduli;<br />

• zeer gunstig effect bij pancarditis;<br />

• in minder ernstige vormen is het voordeel moeilijk te bewijzen.<br />

Contra cortisone: talrijke + gevaarlijke of onesthetische nevenwerkingen o.a. obesitas, acnea, hirsutisme,<br />

striae, hypertensie, glucosurie, gastrointestinale bloeding, spieratrofie, enz.<br />

De volgende gedragslijn wordt voorgesteld :<br />

a) Patiënten met enkel polyarthritis: hier zijn geen restletsels te vrezen, comfort verzekeren met<br />

acetylsalicylzuur ASA of andere NSAID:<br />

• kinderen 70 mg /kg/d; bloedspiegel 15-25 mg/dl;<br />

• volwassenen 4 tot 6 g/d (eventueel 10 g/d voor 1 week).<br />

Deze behandeling gedurende minimum 8 weken, maximum 12 weken. Bij voorkeur gebufferd<br />

acetylsalicylzuur.<br />

b) Patiënten met carditis: cortisone geindiceerd daar restletsels te vrezen zijn. Eerste 6 weken cortisone<br />

in dalende doses, gevolgd door 6 weken acetylsalicylzuur.<br />

prednisone: 2,0 mg/kg 1e week; 1,6 mg/kg 2e week;1,3 mg/kg 3e week; 1,0 mg/kg 4e week; 0,6<br />

mg/kg 5e week; 0,3 mg/kg 6e week; O,15 mg/kg 7e week; start ASA.<br />

c) Patiënten met pancarditis - decompensatie vereisen dringende hospitalisatie. Onder strikt medisch<br />

toezicht wordt bij deze patiënten eventueel nog een hogere en meer langdurige dosering van corticoïden<br />

toegepast.<br />

4. Reuma-profyIaxis<br />

Bij voorkeur één maandelijkse diepe I.M.-injectie van 1.200.000 E. benzathine-penicilline (Penadur L.A.).<br />

Beneden lichaamsgewicht van 30 kg kunnen 600.000 E. volstaan.<br />

Minder doelmatig zijn :<br />

• perorale penicilline : 2 X 200.000 E. penicilline/d<br />

• sulfadiazine 1 g per dag voor volwassenen, 0,5 g voor kinderen (cave toxiciteit).<br />

66


Hoelang ?<br />

• zolang het kind naar school gaat<br />

• zolang de patiënt bijzonder aan streptokokkeninfecties blootgesteld blijft (kostschool)<br />

• liefst tot 10 jaar na de reuma-aanval.<br />

67


7.2 KAWASAKI - Mucocutane Lymph Node Syndroom MCLS<br />

Acuut doch in tijd gelimiteerd inflammatoir syndroom; de diagnose kan worden weerhouden bij 5/6<br />

criteria:<br />

• hoge koorts > 5d<br />

• polymorfe erythemateuse rash, zandpapier-achtig<br />

• rode mondmucosa en frambozentong; fissuren in lip, korsten<br />

• non-purulente cervicale adenitis (meestal 1 groot en meerdere kleine pakketten)<br />

• non-purulente bilaterale hyperemie conjunctiva (geen etterige conjunctivitis): begint < 2d, duur ±<br />

3d<br />

• desquamatie van vingertoppen en tenen<br />

Daarnaast frequent:<br />

• rode palmen, oedeem dorsum hand en voet<br />

• diarea, ileus, arthralgie, uveitis, proteinurie, steriele pyurie<br />

• uitgesproken leucocytosis; sedimentatie; CRP; thrombocyten > 500.000/ml<br />

De ziekte is frequenter en agressieven in de Japanse populatie. De etiologie is onbekend; het lijkt een<br />

overmatige ontspoorde inflammatoire reactie tegen ?<br />

Cardio-vasculaire aantasting: vasculitis met niet-specifieke ontsteking:<br />

• dag 0-12: vasculitis micro-vaatjes en kleine arteries; perivasculitis van middelgrote arteries zoals<br />

coronairen, carotiden, mesenterische vaten, ...<br />

• dag 12-25: panvasculitis met aneurysmata, soms thrombus en ruptuur<br />

• dag 26-40: granulatie, regressie inflammatie<br />

• dag > 40: litteken, fibrosering, thrombus ± recanalisatie<br />

Globaal zullen ± 20% van de patienten (vooral bij hoge koorts > 40°, leucocytose > 30.000/ml,<br />

sedimentatie > 100 mm/u, thombocytose > 1.000.000/ml) aneurysmata ontwikkelen van de coronairen<br />

met mogelijkheid tot:<br />

• ruptuur naar pericard met acute tamponade en exitus;<br />

• thrombose coronair met acuut myocardinfarct, aritmieen;<br />

• bij genezing laattijdige fibrose en sclerose, soms herstel doch laattijdige coronaire insufficientie<br />

mogelijk;<br />

• globale mortaliteit in acuut stadium: 0,5%; restletsels coronairen: 20%.<br />

Monitoring: echocardiografie kan aneurysmata visualiseren; labo<br />

Behandeling:<br />

• steroiden: plaats in behandeling nog ter discussie<br />

68


• gamma-globulines-IV 400 mg/kg gedurende 6u, enkel effectief in begin ziekte<br />

• ASA hoge dosis 70mg/kg/d in 4X tot duidelijke daling inflammatoire parameters (veelal 1 à 2<br />

maand);<br />

• ASA lage dosis 2 mg/kg voor jaren zo coronaire letsels.<br />

Follow-up blijft geïndiceerd bij patiënten met bewezen letsels:<br />

• Grote aneurysmata (>7mm) kunnen spontaan thromboseren; R/ levenslang orale antico<br />

• Sclerotische lesies kunnen bij groei resulteren in progressieve stenose met coronaire<br />

insufficiëntie; gevaar AMI zeer laag, wel inspanningsgebonden ischemie. R/ ergometrisch<br />

monitoring<br />

69


Hoofdstuk VIII - ARYTMIE<strong>EN</strong><br />

8.1 Bradycardieen<br />

8.1.1 Fysiologische bradycardie<br />

Het normale hartritme vertoont een zeer grote variabiliteit; de laagst aanvaardbare grens varieert zeer<br />

sterk met de leeftijd. Algemene invloeden zoals uithoudingssport of vagale tonus zijn eveneens zeer<br />

belangrijk. Zo een bradycardie secundair is aan een andere oorzaak, dient deze vanzelfsprekend in<br />

eerste instantie te worden behandeld.<br />

8.1.2 Pathologische bradycardie<br />

8.1.1.1 AV block AVB<br />

• congenitaal, frequent bij maternele lupus; kan bij de foetus oorzaak zijn van hydrops-mors;<br />

• bij structurele cardiopathie met abnormale AV junctie: AVSD, DILV, L-TGA;<br />

• post-op: sluiten VSD bij L-TGA, vergroten VSD bij Rastelli of sub-AS.<br />

8.1.1.2 Sick sinus syndroom SSS<br />

• bij Li atriaal isomerisme: patient heeft 2 X LA, met elk een hypoplastische SA knoop;<br />

• post-op atriale chirurgie: Senning, Mustard, vroeger na elke canulatie VCS; veelal verwikkeld met<br />

VK flutter - fibrillatie.<br />

Bradycardieen worden best behandeld met een pacemaker indien:<br />

• symptomatisch: vertigo, (pre)syncope<br />

• instabiel escape ritme: breed of wisselend QRS, lange pauzes<br />

• te traag escape ritme: nacht < 30/min, dag < 40/min (tolerantie USA ≠ Europa)<br />

• ventriculaire dilatatie, ventriculaire ectopie: risico op VF<br />

• zo supplementaire hemodynamische problemen: dus bij ± elk PO-AVB<br />

8.2 Tachycardieen<br />

Maximale frequentie bij sinusritme: 220 - leeftijd (jaar): dergelijke hart-frequenties zijn veelal normaal bij<br />

inspanning, anemie, angst, huilen, ...<br />

Essentieel zijn er 2 basismechanismes voor een pathologische tachycardie:<br />

• verhoogde automaticiteit: een focus gaat depolariseren aan een abnormaal hoge frequentie; dit is<br />

zeldzaam (


onderhouden dient het circuit te beantwoorden aan de volgende critera:<br />

• minimum 2 geleidingswegen<br />

• unidirectioneel block<br />

• vertraagde geleiding<br />

Afhankelijk van de plaats van het circuit spreekt men van:<br />

• sino-atriale reëntry tachycardie SART: circuit in SA knoop (extreem zeldzaam);<br />

• intra-atriale reëntry tachycardie IART: circuit in atrium (zeldzaam bij jong kind, frequenter na operatie<br />

met atriale inscisie (bijna alle ingrepen, complexe sutuur na Mustard & Senning), atrium onder hoge<br />

druk (vb Fontan atrio-pulmonair circuit);<br />

• atrio-ventriculaire nodale reëntry tachycardie AVNRT: circuit ± volledig in AV knoop;<br />

• atrio-ventriculaire reëntry tachycardie AVRT: circuit via accessoire Kent bundel: Wolff-Parkinson-<br />

White syndroom. Men onderscheidt:<br />

1. overt WPW: anterograde geleiding waardoor ∂ golf bij sinus ritme<br />

2. concealed WPW: geen anterograde geleiding (= geen ∂ golf): normaal ECG bij rust.<br />

Embryologie - evolutie pathway<br />

Tijdens de ontwikkeling van embryo over foetus tot kind moet vanuit enkele cellen heel het hart<br />

ontwikkelen: verscheidene cellijnen moeten zich differentieren tot electrofysiologisch verschillende doch<br />

homogene en van elkaar geisoleerde structuren. Op een bepaald ogenblik kunnen dus sommige delen<br />

van een geleidingsweg zich in een ander differentiatie-stadium bevinden, met lekken in de isolatie. Het is<br />

juist deze inhomogeniciteit en de lekken in de isolatie die de basis vormen voor reëntry-tachycardieën.<br />

• inhomogeniciteit:<br />

• de AV knoop is een zeer complexe structuur die de inkomende electrische prikkel dient te<br />

vertragen; deze vergaande differentiatie verloopt niet noodzakelijkerwijze op een perfect<br />

homogene wijze. Integendeel, veel foetussen en neonati vertonen klinisch evidentie voor een<br />

"dual-pathway" AV knoop: frequente atriale echo beats, meest frequente oorzaak van extrasystoles;<br />

soms kunnen deze zelfs een "bradycardie" simuleren (bij 2/1 geleiding). Een dubbele<br />

geleidingsweg in de AV knoop kan bij de meeste mensen worden aangetoond tijdens EFO<br />

electro-fysiologisch onderzoek.<br />

De periodes van grootste differentiatie - evolutie van het hart zijn:<br />

• foetaal tot de leeftijd van ± 1 jaar;<br />

• 8 tot 11 jaar: blijkbaar loopt de cardiale puberteit ver vooruit op de andere organen;<br />

• meno- of andropauze.<br />

Hoe meer het hart nog dient te groeien en te differentieren, hoe groter de kans dat een aritmie zal<br />

veranderen, hopelijk verdwijnen. Practisch:<br />

• een tachycardie voor de leeftijd van 2 maand heeft ± 90% kans om volledig te verdwijnen voor de<br />

leeftijd van 1 jaar; interventies zoals fulguratie zijn op deze leeftijd dan ook ± nooit geindiceerd; de<br />

71


natural history kan rustig met medicatie worden afgewacht.<br />

• een tachycardie welke klinisch problematisch is na de leeftijd van 14 jaar (of menarche), zal<br />

vermoedelijk problematisch blijven voor meerdere decades; zo chronische medicatie nodig is, kan<br />

men neveneffecten op termijn verwachten (cf amiodarone); best wordt daarom zo mogelijk geopteerd<br />

voor fulguratie.<br />

Behandeling<br />

Essentieel grijpt de behandeling in op 3 manieren:<br />

1 verhinderen van uitlokkende factoren: oa extra-systoles<br />

• vermijden exitantia<br />

• ß blockers<br />

2 stoppen van de tachycardie: sinus ritme herneemt, doch de tachycardie kan herstarten<br />

• vagale maneuvers: duikreflex, ijswater drinken, carotismassage, oogboldruk, Valsalva-persen,<br />

hoofdstand<br />

• electrisch: extra-stimulus, DC reconversie<br />

• medicamenteus: adenosine (Striadyne of Adenocor®), cf medicamenteus infra<br />

3 circuit functioneel onbruikbaar maken<br />

• medicamenteus: refractaire periode verlengen: lanoxine, verapamil, flecainide, ß blockers,<br />

amiodarone<br />

• vernietigen circuit: fulguratie, heelkunde: zeker indien natural history ongunstig of medische<br />

behandeling te belastend of onvoldoende effectief.<br />

Beleid bij patient met tachycardie<br />

1. evalueer klinische impact: syncopaal ? R of Li hartsdecompensatie ? shock ? longoedeem ?<br />

2. documenteer de tachycardie: 12 lead ECG; bloeddruk, perifere pulsaties<br />

• Zo hemodynamisch gecompromitteerd: snel DC reconversie 0,5 - 4 J/kg. Algemene regel: hoe<br />

slechter de patient, hoe sneller de hartfrequentie, hoe meer littekens op de borstkas van cardiale<br />

ingrepen, hoe sneller DC reconversie dient aangewend te worden. DC reconversie is veiliger dan<br />

medicamenteuze reconversie !<br />

• zo hemodynamisch stabiel: het verdient aanbeveling het effect van vagale maneuvers en/of<br />

(toekostige) onderhoudsmedicatie uit te testen: op lange termijn is dit het belangrijkst voor de patient<br />

en de ouders. Een tachycardie stoppen met IV medicatie is meestal eenvoudig; een tachycardie<br />

voorkomen of beperken buiten het ziekenhuis kan veel lastiger zijn !<br />

1. vagale maneuvers<br />

72


• duikreflex: aangewezen bij zuigelingen<br />

• Valsalva-persen tot uitgesproken stuwing in aangezicht<br />

• hoofdstand tot uitgesproken stuwing in aangezicht<br />

• ijswater drinken<br />

• carotismassage: weinig effectief bij zuigelingen & kleuters<br />

• oogboldruk: niet aangewezen<br />

2. zo snelle reconversie gewenst is (minuten): IV medicatie: steeds onder goede monitoring (liefst ECG<br />

documentatie van de reconversie)<br />

• adenosine: Adenocor® 6mg/ampulle 2 ml: dosis: 0,02 mg/kg bolus onverdund IV, gevolgd door bolus<br />

NaCl 0,9% om het product tot in het hart te duwen (perifere lijn: 2 ml voor zuigeling, 20 ml voor<br />

volwassene); effect zeer kortdurend (seconden) zeer onaangenaam voor patient (“bom” in borstkas);<br />

herhaal zo geen effect na 1 min, verdubbel de dosis. Adenosine stopt elke SVT die gebruik maakt van<br />

de AV knoop; de tachycardie kan wel onmiddellijk daarna herbeginnen.<br />

• digoxine: Lanoxine®: TLD 15-40µg/kg/d; geef 50%, daarna 25% 8 & 16 uur.<br />

• amiodarone: Cordarone®: vertraagt alles ! opladen op advies: 10 mg/kg over 1 uur<br />

• verapamil: Isoptine®: 0,15 mg/kg verdund langzaam IV over 10 min; nooit onder de 2 jaar gebruiken<br />

(bij vergevorderde decompensatie door SVT geeft verapamil vasodilatatie & hypotensie met potentieel<br />

exitus).<br />

• flecainide: Tambocor®: op advies: 0,1 mg/kg IV over 10 minuten<br />

3. zo onderhoudsmedicatie aangewezen is:<br />

• digoxine: Lanoxine®: onderhoud: 5-10µg/kg/d q12h<br />

• verapamil: Isoptine® 2-7 mg/kg/d, eventueel retard preparaten Lodexal<br />

• ß blokker: propranolol Inderal® 1-3 (-5) mg/kg/d, atenolol Tenormin® 1(-2) mg/kg/d<br />

• flecainide: Tambocor® 2 X 1mg/kg/d<br />

• amiodarone: Amiodarone®: opladen PO 10 mg/kg/d gedurende 1 week, daarna 3-5 mg/kg/d.<br />

73


8.3 Syncope<br />

definitie: tijdelijk verlies van bewustzijn en posturale tonus door een abrupte, transiente en diffuse<br />

cerebrale dysfunctie. Vertigo is frequent “syncope en mineur”.<br />

etiologie:<br />

1/ primair neurologisch: convulsie, migraine, hysterie, drugs<br />

2/ transient metabool: hyperkaliemie, hypoglycemie, hypercalcemie, hyperventilatie, ...<br />

3/ cardiovasculair:<br />

3.1/ vasodepressor syncope - vasovagaal - common faint:<br />

• goedaardig<br />

• prodroom: voelt het aankomen: vertogo, ijlhoofdig, bleek, zweten, nausea, hyperventilatie<br />

• uitlokkende factor: warm, bedrukt, emotie (naald, bloed), honger<br />

• syncope: cerebrale ischemie door hypotensie, cerebrovasculaire vasoconstrictie door hypocapnie;<br />

zelden contusie; snelle recuperatie<br />

• R/ bij prodroom liggen; NaCl belasting<br />

3.2/ cardiale syncope: alarm: bij inspanning, thoracale pijn, palpitaties, familiale plotse dood,<br />

recidiverend, contusie, post-op, medicatie (antiarythmica, antihypertensiva, diuretica)<br />

a/ primair cardiaal:<br />

low cardiac output: valvulair AS, HCMP, ernstig PS, PHT, klepprothese dysfunctie, myxoom, coronaire<br />

insufficientie (Kawasaki, ALCAPA)<br />

b/ arithmie:<br />

AV conductie stoornissen: AV block bij L-TGA, SSS<br />

supra ventriculaire ritmestoornissen: zeer snelle SVT, WPW + VK flut of VKF<br />

ventrikeltachycardie VT: long QT syndroom, Brugada syndroom, arrhytmogene RV dysplasie,<br />

cardiomyopathie (HCMP & CCMP), PO Fallot, extreme bradycardie<br />

3.3/ vasculaire syncope:<br />

orthostatische syncope: volume depletie (zoutarm dieet vooral bij groeispurt, bloedverlies), lange<br />

bedlegerigheid, deshydratatie, perifere neuropathie (diabetes), spinaal letsel, syringomyelie<br />

vasovagale syncope, vagale hypertonie<br />

carotis sinus syncope<br />

hoest syncope<br />

post mictie syncope<br />

preventie: recidief voorkomen<br />

1/ schade bij vallen aan patient en/of derden<br />

2/ permanente neurologische schade<br />

74


3/ zeldzaam evolutie naar “plotse dood”<br />

onderzoeken:<br />

1/ anamnese: VERUIT HET BELANGRIJKSTE ONDERZOEK !!!!<br />

2/ klinisch onderzoek: BD, hartfrequentie, ademhaling; volledig cardiovasculair en neurologisch bilan<br />

3/ labo:<br />

4/ ECG<br />

5/ echo<br />

6/ ergometrie als bij inspanning<br />

7/ TILT test: neurovegetatieve dystonie<br />

8/ EFO als verdachte syncope, familiale plotse dood<br />

9/ EEG<br />

75

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!