Toestemming voor onderverhuur geweigerd? - Boekel De Nerée

Toestemming voor onderverhuur geweigerd? - Boekel De Nerée Toestemming voor onderverhuur geweigerd? - Boekel De Nerée

22.09.2013 Views

Toestemming voor onderverhuur geweigerd? Bevoegdheid tot onderverhuur en de mogelijkheden voor een verhuurder om zich tegen onderverhuur te verzetten mr. A. Kemp * 1. inleiding In TvHB 2012/2 verscheen een artikel van mr. I.C.K. Mol over de positie van de onderhuurder in titel 7.4 van het BW. Daarin werd de positie van de onderhuurder in het huurrecht zowel ten opzichte van de onderverhuurder, als de hoofdverhuurder, als de curator uiteengezet. In dit artikel wordt (nader) ingegaan op de bevoegdheid tot onderverhuur en meer in het bijzonder de eventuele mogelijkheid voor de hoofdverhuurder om zich tegen onderverhuur te verzetten. Of en zo ja, onder welke omstandigheden of voorwaarden onderverhuur door de hoofdverhuurder moet worden toegestaan, hangt af van hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen. Hoewel de wettelijke regeling, evenals de mogelijke daarvan afwijkende contractuele regelingen, voer lijken voor jurisprudentie, is een jurisprudentiestroom hierover tot heden uitgebleven. Dit artikel is bedoeld om aanknopingspunten te vinden bij de vraag in welke gevallen een huurder bevoegd is tot onderverhuur, en in welke gevallen een verhuurder zich daartegen kan verzetten. 2. Bevoegdheid tot onderverhuur Bij de vraag naar bevoegdheid tot onderverhuur moeten drie situaties worden onderscheiden, die ieder een eigen toetsingskader kennen: 1. De wettelijke regeling: Er is geen contractuele regeling, zodat de wettelijke regeling in art. 7:221 BW van toepassing is. Deze situatie doet zich niet vaak voor. In veruit de meeste huurovereenkomsten wordt van de wettelijke regeling afgeweken. 2. Contractuele uitsluiting: De mogelijkheid tot onderverhuur is contractueel geheel uitgesloten (of juist zonder meer toegestaan). In dergelijke situaties is de huurder die toch wil onderverhuren (of de verhuurder die onderverhuur toch wil verhinderen) aangewezen op de ‘vangnetten’ van de redelijkheid en billijkheid en misbruik van recht. 3. Contractuele beperking: Er is een contractuele regeling overeengekomen die erop neerkomt dat weliswaar toestemming van de verhuurder vereist is voor onderhuur, maar dat de verhuurder die toestemming niet op onredelijke gronden mag weigeren. Hier speelt de vraag welke gronden redelijk en welke onredelijk zijn. 4 3. de wettelijke regeling Tijdschrift voor HuurrecHT BedrijfsruimTe 3.1 Het wettelijke uitgangspunt Uitgangspunt van de wettelijke regeling in art. 7:221 BW is dat de huurder van 290-bedrijfsruimte of 230a-ruimte bevoegd is om het gehuurde aan een derde onder te verhuren. 1 Huurder is alleen dan niet bevoegd om onder te verhuren, indien hij ‘moest aannemen dat de verhuurder tegen het in gebruik geven aan die ander redelijke bezwaren zal hebben’ (art. 7:221 BW). Het gaat daarbij om beantwoording van de vraag of de huurder in de gegeven omstandigheden aanleiding had te veronderstellen dat de verhuurder bezwaren zou hebben tegen de onderhuur aan deze onderhuurder. Met andere woorden: moest hij aannemen – in de zin dat het niet anders kon dan dat hij heeft aangenomen – dat de verhuurder bezwaren zou hebben? 2 De wetgever lijkt een beroep te doen op het gezond verstand van de huurder. Wanneer ieder weldenkend mens kan bedenken dat de verhuurder tegen de voorgenomen onderverhuur een redelijk bezwaar zal hebben, dient de huurder zich van die onderverhuur te onthouden. Het gaat daarbij om het tijdstip van het aangaan van de onderhuur. Wanneer voor het eerst ná het ingaan van de onderhuur blijkt dat de onderhuurder het gehuurde zodanig gebruikt, dat dit evident op bezwaren bij verhuurder stuit, dan blijft de onderhuur bevoegd gesloten. 3 Het is dus in beginsel aan huurder om een eigen afweging te maken over de mogelijke bezwaren van verhuurder. Volgens de wetsgeschiedenis moet de huurder ‘zonodig’ de verhuurder inlichten over de voorgenomen onderverhuur en aan verhuurder de tijd geven zich een oordeel te vellen. 4 Het lijkt erop dat is bedoeld dat op huurder een verplichting rust om, in twijfelgevallen, de verhuurder in te lichten. Gevallen waarin redelijke bezwaren heel goed denkbaar zijn, maar bij * Anique Kemp is advocaat bij Boekel de Nerée te Amsterdam. 1. Het huurregime van woonruimte kent een afwijkende regeling in art. 7:244 BW. Op het wettelijk onderhuurverbod ten aanzien van woonruimte wordt in dit artikel niet ingegaan en evenmin op de huur van onbebouwde onroerende zaken of roerende zaken. 2. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33. 3. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33. 4. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33. Nr. 1 januari/februari 2013

<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong><br />

<strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

Bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong> en de<br />

mogelijkheden <strong>voor</strong> een verhuurder om zich<br />

tegen <strong>onderverhuur</strong> te verzetten<br />

mr. A. Kemp *<br />

1. inleiding<br />

In TvHB 2012/2 verscheen een artikel van mr. I.C.K. Mol<br />

over de positie van de onderhuurder in titel 7.4 van het BW.<br />

Daarin werd de positie van de onderhuurder in het huurrecht<br />

zowel ten opzichte van de <strong>onderverhuur</strong>der, als de hoofdverhuurder,<br />

als de curator uiteengezet. In dit artikel wordt (nader)<br />

ingegaan op de bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong> en meer<br />

in het bijzonder de eventuele mogelijkheid <strong>voor</strong> de hoofdverhuurder<br />

om zich tegen <strong>onderverhuur</strong> te verzetten.<br />

Of en zo ja, onder welke omstandigheden of <strong>voor</strong>waarden<br />

<strong>onderverhuur</strong> door de hoofdverhuurder moet worden toegestaan,<br />

hangt af van hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen.<br />

Hoewel de wettelijke regeling, evenals de mogelijke<br />

daarvan afwijkende contractuele regelingen, voer lijken<br />

<strong>voor</strong> jurisprudentie, is een jurisprudentiestroom hierover tot<br />

heden uitgebleven.<br />

Dit artikel is bedoeld om aanknopingspunten te vinden bij<br />

de vraag in welke gevallen een huurder bevoegd is tot <strong>onderverhuur</strong>,<br />

en in welke gevallen een verhuurder zich daartegen<br />

kan verzetten.<br />

2. Bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong><br />

Bij de vraag naar bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong> moeten drie<br />

situaties worden onderscheiden, die ieder een eigen toetsingskader<br />

kennen:<br />

1. <strong>De</strong> wettelijke regeling: Er is geen contractuele regeling,<br />

zodat de wettelijke regeling in art. 7:221 BW van<br />

toepassing is. <strong>De</strong>ze situatie doet zich niet vaak <strong>voor</strong>.<br />

In veruit de meeste huurovereenkomsten wordt van de<br />

wettelijke regeling afgeweken.<br />

2. Contractuele uitsluiting: <strong>De</strong> mogelijkheid tot <strong>onderverhuur</strong><br />

is contractueel geheel uitgesloten (of juist<br />

zonder meer toegestaan). In dergelijke situaties is de<br />

huurder die toch wil onderverhuren (of de verhuurder<br />

die <strong>onderverhuur</strong> toch wil verhinderen) aangewezen<br />

op de ‘vangnetten’ van de redelijkheid en billijkheid<br />

en misbruik van recht.<br />

3. Contractuele beperking: Er is een contractuele regeling<br />

overeengekomen die erop neerkomt dat weliswaar<br />

toestemming van de verhuurder vereist is <strong>voor</strong> onderhuur,<br />

maar dat de verhuurder die toestemming niet<br />

op onredelijke gronden mag weigeren. Hier speelt de<br />

vraag welke gronden redelijk en welke onredelijk zijn.<br />

4<br />

3. de wettelijke regeling<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

3.1 Het wettelijke uitgangspunt<br />

Uitgangspunt van de wettelijke regeling in art. 7:221 BW is<br />

dat de huurder van 290-bedrijfsruimte of 230a-ruimte bevoegd<br />

is om het gehuurde aan een derde onder te verhuren. 1<br />

Huurder is alleen dan niet bevoegd om onder te verhuren,<br />

indien hij ‘moest aannemen dat de verhuurder tegen het in<br />

gebruik geven aan die ander redelijke bezwaren zal hebben’<br />

(art. 7:221 BW). Het gaat daarbij om beantwoording van de<br />

vraag of de huurder in de gegeven omstandigheden aanleiding<br />

had te veronderstellen dat de verhuurder bezwaren zou<br />

hebben tegen de onderhuur aan deze onderhuurder. Met andere<br />

woorden: moest hij aannemen – in de zin dat het niet<br />

anders kon dan dat hij heeft aangenomen – dat de verhuurder<br />

bezwaren zou hebben? 2 <strong>De</strong> wetgever lijkt een beroep te<br />

doen op het gezond verstand van de huurder. Wanneer ieder<br />

weldenkend mens kan bedenken dat de verhuurder tegen<br />

de <strong>voor</strong>genomen <strong>onderverhuur</strong> een redelijk bezwaar zal<br />

hebben, dient de huurder zich van die <strong>onderverhuur</strong> te onthouden.<br />

Het gaat daarbij om het tijdstip van het aangaan van de onderhuur.<br />

Wanneer <strong>voor</strong> het eerst ná het ingaan van de onderhuur<br />

blijkt dat de onderhuurder het gehuurde zodanig gebruikt,<br />

dat dit evident op bezwaren bij verhuurder stuit, dan<br />

blijft de onderhuur bevoegd gesloten. 3<br />

Het is dus in beginsel aan huurder om een eigen afweging<br />

te maken over de mogelijke bezwaren van verhuurder. Volgens<br />

de wetsgeschiedenis moet de huurder ‘zonodig’ de verhuurder<br />

inlichten over de <strong>voor</strong>genomen <strong>onderverhuur</strong> en<br />

aan verhuurder de tijd geven zich een oordeel te vellen. 4 Het<br />

lijkt erop dat is bedoeld dat op huurder een verplichting rust<br />

om, in twijfelgevallen, de verhuurder in te lichten. Gevallen<br />

waarin redelijke bezwaren heel goed denkbaar zijn, maar bij<br />

* Anique Kemp is advocaat bij <strong>Boekel</strong> de <strong>Nerée</strong> te Amsterdam.<br />

1. Het huurregime van woonruimte kent een afwijkende regeling<br />

in art. 7:244 BW. Op het wettelijk onderhuurverbod<br />

ten aanzien van woonruimte wordt in dit artikel niet ingegaan<br />

en evenmin op de huur van onbebouwde onroerende<br />

zaken of roerende zaken.<br />

2. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

3. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

4. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013


deze specifieke verhuurder mogelijk toch niet bestaan. Bij<br />

de kamerbehandeling van het wet<strong>voor</strong>stel is al de vraag gesteld,<br />

wat dan de consequentie is van de mededeling van de<br />

verhuurder dát hij bezwaren heeft. 5 Staat daarmee de onbevoegdheid<br />

om tot <strong>onderverhuur</strong> over te gaan vast? Of is er<br />

op dat moment nog plaats <strong>voor</strong> een discussie over de redelijkheid<br />

van de (daadwerkelijke) bezwaren van verhuurder?<br />

Het antwoord op die vragen is nog niet gegeven. 6 <strong>De</strong> <strong>voor</strong>spelling<br />

dat deze onduidelijkheid zou leiden tot veel jurisprudentie<br />

is niet uitgekomen. 7 Mogelijk komt dit doordat in<br />

de praktijk de bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong> veelal contractueel<br />

wordt geregeld. 8<br />

Wanneer de verhuurder zich tegen <strong>onderverhuur</strong> wil verzetten,<br />

dient hij te stellen en bewijzen dat de huurder bij aanvang<br />

van de onderhuur moest aannemen dat zich redelijke<br />

bezwaren <strong>voor</strong>doen tegen de onderhuur. 9 Dat die bewijslast<br />

op verhuurder rust, strookt met het uitgangspunt dat de<br />

huurder in beginsel bevoegd is onder te verhuren. Wanneer<br />

de verhuurder meent dat de ‘tenzij’ – clausule van toepassing<br />

is, rust de bewijslast van dat standpunt op de voet van<br />

art. 150 Rv op de verhuurder.<br />

Art. 7:221 BW is een bepaling van regelend recht. Partijen<br />

kunnen de bevoegdheid tot <strong>onderverhuur</strong> nader specificeren,<br />

(verder) beperken, of zelfs een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod<br />

overeenkomen.<br />

3.1.1 Wijziging ten opzichte van oude huurrecht<br />

Het wettelijke uitgangspunt van art. 7:221 BW, dat op 1 augustus<br />

2003 in werking is getreden, betekende een ommezwaai<br />

ten opzichte van de regeling onder het oude<br />

huurrecht. Art. 7A:1595 (oud) BW kende namelijk een onderhuurverbod.<br />

Van dat wettelijke onderhuurverbod konden<br />

partijen contractueel afwijken, nu ook art. 7A:1595 (oud)<br />

BW een bepaling van regelend recht was.<br />

<strong>De</strong> ratio van het huidige uitgangspunt is dat de verhuurder er<br />

volgens de wetgever in het algemeen geen zwaarwegend belang<br />

bij heeft dat de huurder de zaak zelf gebruikt en dat hij<br />

de overeenkomst in de regel ook niet met het oog op de persoon<br />

van de huurder pleegt aan te gaan. 10<br />

Tijdens de kamerbehandelingen is kritiek geuit op de wijziging<br />

van het uitgangspunt. 11 Verhuurders zouden juist wél<br />

selecteren op de persoon van de huurder, gelet op de aard en<br />

omvang van het <strong>voor</strong>genomen gebruik en de financiële gegoedheid<br />

van die huurder. Een verbod om onder te verhuren<br />

zou daarom het uitgangspunt moeten blijven. 12<br />

<strong>De</strong> wetgever achtte een wijziging van het uitgangspunt echter<br />

wenselijk, omwille van de rechtzekerheid. 13 Ondanks<br />

het onder het oude huurrecht geldende wettelijke <strong>onderverhuur</strong>verbod,<br />

werd doorgaans toch een onderhuurverbod in<br />

de huurovereenkomst opgenomen, om de huurder ervan te<br />

doordringen dat onderhuur verboden was. Soms gebeurde<br />

dat ook niet. Daardoor zou verwarring kunnen ontstaan:<br />

wanneer in de huurovereenkomst geen onderhuurverbod<br />

was overeengekomen, zou de ondeskundige <strong>onderverhuur</strong>der<br />

kunnen worden verrast door het wettelijke verbod. 14<br />

<strong>De</strong> wetgever benadrukt in dat verband dat art. 7:221 BW<br />

van regelend recht is en het partijen dus vrijstaat om daarvan<br />

af te wijken. <strong>De</strong> verhuurder die bezwaren heeft tegen<br />

<strong>onderverhuur</strong> kan – en zal – een onderhuurverbod bedingen.<br />

Door het gekozen uitgangspunt worden verhuurder en huurder<br />

ervan doordrongen de kwestie onder ogen te zien, aldus<br />

de wetgever. 15<br />

<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

Ter motivering van de ommezwaai wijst de wetgever verder<br />

op de mogelijkheid onder het oude huurrecht, om het<br />

wettelijke verbod op grond van art. 6:248 lid 2 BW (redelijkheid<br />

en billijkheid) te doorbreken. 16 Ook daarom zou<br />

het de rechtszekerheid ten goede komen indien de hoofdregel<br />

wordt omgedraaid. Die onderbouwing is opmerkelijk te<br />

noemen, alleen al omdat art. 6:248 lid 2 BW slechts in uitzonderlijke<br />

gevallen – met terughoudendheid – zou moeten<br />

worden toegepast. Daarbij geldt dat art. 6:248 lid 2 BW ook<br />

het huidige art. 7:221 BW terzijde zou kunnen schuiven,<br />

evenals een contractueel onderhuurverbod onder het huidige<br />

recht (zie ook verder).<br />

Het is overigens maar de vraag of de wijziging van het uitgangspunt<br />

ook in de praktijk een wijziging teweeg heeft gebracht.<br />

Van der Hoek constateert dat er niet veel is veranderd<br />

sinds 2003, ook omdat contractuele onderhuurverboden<br />

vaak <strong>voor</strong>komen. 17<br />

3.2 ‘ redelijke bezwaren’ in de zin van<br />

art. 7:221 BW<br />

In welke gevallen moet een huurder aannemen dat een verhuurder<br />

redelijke bezwaren heeft tegen de <strong>onderverhuur</strong>? <strong>De</strong><br />

wetsgeschiedenis noemt een aantal <strong>voor</strong>beelden.<br />

Bezwaren tegen onderhuur zullen veelal zien op de persoon<br />

van onderhuurder. Verhuurder heeft er bezwaren tegen dat<br />

de <strong>voor</strong>gedragen onderhuurder van haar pand gebruik zal<br />

maken. <strong>De</strong> wetgever noemt als <strong>voor</strong>beelden van bezwaarlijke<br />

partijen een gezelschap drugsverslaafden of een instelling<br />

met een <strong>voor</strong> de verhuurder evident kwetsende doelstelling.<br />

18 In dit kader is bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de hand liggend dat<br />

een katholieke instelling redelijke bezwaren heeft tegen <strong>onderverhuur</strong><br />

aan een abortuskliniek.<br />

Ook denkt de wetgever aan onderhuurders van wie de financiële<br />

positie zorgwekkend is. 19 <strong>De</strong> vraag kan worden gesteld<br />

waarom de hoofdverhuurder om die reden bezwaren<br />

heeft tegen de <strong>onderverhuur</strong>. <strong>De</strong> huurbetalingsverplichting<br />

5. Handelingen Kamerstukken I 26 089, nr. 4, p. 58.<br />

6. Niet tijdens de kamerbehandeling van het wets<strong>voor</strong>stel<br />

en ook niet in de na inwerkingtreding van het wetsartikel<br />

gewezen (gepubliceerde) rechtspraak.<br />

7. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

8. Vergelijk F. van der Hoek, GS Huurrecht, art. 7:221 BW,<br />

aant. 28.<br />

9. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

10. Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 33.<br />

11. Verslag Kamerstukken II 26 089, nr. 5, p. 13; WGO Kamerstukken<br />

II 26 089, nr. 19, p.23.<br />

12. Zie onder andere Handelingen Kamerstukken I 26 089, nr.<br />

4, p. 58.<br />

13. MvA Kamerstukken I 26 089, nr. 162, p. 23.<br />

14. Overigens werd deze grondslag niet door eenieder doorslaggevend<br />

geacht, zie Handelingen Kamerstukken I 26<br />

089, nr. 6, p. 139c.<br />

15. MvA Kamerstukken I 26 089, nr. 162, p. 21.<br />

16. WGO Kamerstukken II 26 089, nr. 19, p.29 en MvA Kamerstukken<br />

I 26 089, nr. 162, p. 29.<br />

17. F. van der Hoek, GS Huurrecht, art. 7:221 BW, aant. 4.<br />

18. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, nr. 6, p. 25. In de Nota<br />

wordt gesproken over een <strong>voor</strong> huurder kwetsende instelling;<br />

aangenomen mag worden dat bedoeld is een <strong>voor</strong><br />

verhuurder kwetsende instelling. Het is immers huurder die<br />

een redelijk bezwaar heeft tegen die <strong>onderverhuur</strong>.<br />

19. MvA Kamerstukken I 26 089, nr. 162, p. 23.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013 Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

5


<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

rust immers onverkort op de huurder (en niet: de onderhuurder).<br />

Mogelijk heeft de wetgever gedacht aan het belang van<br />

verhuurder bij de continuïteit van de exploitatie van het gehuurde.<br />

20<br />

Een ander <strong>voor</strong>beeld van redelijke bezwaren in de wetsgeschiedenis<br />

is de verhuur van een kostbaar object waarvan<br />

het gebruik geheel op de persoon van de huurder is toegesneden.<br />

21 Mogelijk is gedacht aan de verhuur van een monumentaal<br />

pand aan een museum of kunstgalerij. Voorgenomen<br />

<strong>onderverhuur</strong> aan een partij die minder oog heeft <strong>voor</strong><br />

de waarde van de monumentale kenmerken van het gehuurde<br />

zal redelijke bezwaren opleveren.<br />

Genoemd <strong>voor</strong>beeld hangt samen met een ander <strong>voor</strong>beeld<br />

van redelijke bezwaren dat de wetgever noemt: ingebruikgeving<br />

<strong>voor</strong> activiteiten die schadelijk zijn <strong>voor</strong> de reputatie<br />

van het gehuurde. 22 <strong>De</strong> wetgever bestempelt dat <strong>voor</strong>beeld<br />

zelfs als <strong>voor</strong> de hand liggend. Te denken valt aan de <strong>onderverhuur</strong><br />

aan een sekswinkel of aan een coffeeshop.<br />

Ook <strong>voor</strong> de hand liggend vindt de wetgever het geval waarin<br />

de exploitatie van de onderhuurder de kans op schade aan<br />

het gehuurde verhoogt. 23 Daarvan is bij<strong>voor</strong>beeld sprake bij<br />

een <strong>voor</strong>genomen opslag van brandgevaarlijke stoffen door<br />

de onderhuurder, in plaats van de opslag van niet-brandgevaarlijke<br />

materialen door de huurder. Het feit dat de opstalverzekeraar<br />

in verband met het gewijzigde gebruik een hogere<br />

premie zou vragen, levert een belangrijke aanwijzing<br />

op dat van een vergroting van de kans op schade sprake is.<br />

Wanneer een verhuurder bezwaar maakt tegen <strong>onderverhuur</strong>,<br />

omdat de <strong>onderverhuur</strong> zou leiden tot concurrentie aan<br />

de verhuurder, kan dat volgens de wetgever ook een redelijk<br />

bezwaar opleveren. 24 <strong>De</strong> huurder van bedrijfsruimte die<br />

door verhuurder vervaardigde producten verkoopt, mag verwachten<br />

dat zijn verhuurder er bezwaar tegen heeft indien<br />

hij het gehuurde <strong>onderverhuur</strong>t aan een partij die producten<br />

verkoopt van de concurrent.<br />

3.2.1 Onderhuur als zodanig?<br />

Een verhuurder kan ook bezwaren hebben tegen <strong>onderverhuur</strong><br />

als zodanig. Niet zozeer de <strong>voor</strong>gestelde onderhuurder<br />

of het <strong>voor</strong>genomen gebruik leveren bezwaren op, maar het<br />

enkele feit dat het gehuurde in gebruik wordt gegeven aan<br />

een derde, met wie de verhuurder geen contractuele relatie<br />

heeft. <strong>De</strong> verhuurder wenst directe zeggenschap te kunnen<br />

uitoefenen over de partij die het gehuurde feitelijk gebruikt.<br />

Indien dat het geval is, ligt het volgens de wetgever op de<br />

weg van verhuurder om een <strong>onderverhuur</strong>verbod in de huurovereenkomst<br />

op te nemen. Heeft de verhuurder niet de<br />

moeite genomen een dergelijk verbod op te nemen, dan is<br />

er volgens de wetgever reden om aan te nemen dat de persoon<br />

van de huurder <strong>voor</strong> hem alleen van belang was <strong>voor</strong><br />

wat betreft de vragen of hij goed was <strong>voor</strong> de huurbetaling<br />

en of er reden was <strong>voor</strong> de veronderstelling dat hij ook overigens<br />

zijn verplichtingen zou nakomen. Het ligt dan niet<br />

<strong>voor</strong> de hand dat de verhuurder juist een <strong>voor</strong>keur had <strong>voor</strong><br />

deze huurder boven andere huurders, die (ook) goed zijn<br />

<strong>voor</strong> hun geld. 25<br />

Bezwaren tegen onderhuur als zodanig lijken dus alleen een<br />

rol te kunnen spelen indien in de huurovereenkomst een <strong>onderverhuur</strong>verbod<br />

is opgenomen. Indien geen sprake is van<br />

een <strong>onderverhuur</strong>verbod, hoeft de huurder ook niet aan te<br />

nemen dat verhuurder redelijke bezwaren heeft tegen onderhuur<br />

als zodanig.<br />

6<br />

4. contractuele uitsluiting<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

4.1 Algeheel onderhuurverbod<br />

In huurovereenkomsten wordt de bevoegdheid om onder te<br />

verhuren vaak uitgesloten of beperkt. Zo is in de Algemene<br />

Bepalingen van de standaard ROZ modellen <strong>voor</strong> 290-bedrijfsruimte<br />

en 230a-ruimte een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod<br />

opgenomen. Bepaald wordt dat <strong>onderverhuur</strong> niet is<br />

toegestaan, ‘behoudens <strong>voor</strong>afgaande schriftelijke toestemming<br />

van de verhuurder’. 26<br />

Bij een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod staat het de verhuurder<br />

in beginsel vrij om zijn toestemming om hem moverende redenen<br />

te weigeren; <strong>onderverhuur</strong> is immers in beginsel verboden.<br />

Dit is slechts anders indien die weigering misbruik<br />

van recht oplevert (art. 3:13 BW), of indien die weigering<br />

naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar<br />

is (art. 6:248 lid 2 BW). <strong>De</strong> redelijkheid van de weigering<br />

dient in deze gevallen door de rechter slechts marginaal<br />

te worden getoetst. Het is een strenge en tot terughoudendheid<br />

van de rechter nopende maatstaf: een beetje onredelijk<br />

mag, maar de weigering mag niet onaanvaardbaar zijn.<br />

Maar wanneer is sprake van ‘onaanvaardbaarheid’? Wetsgeschiedenis<br />

en jurisprudentie, hoewel zoals gezegd schaars,<br />

bieden aanknopingspunten <strong>voor</strong> de beantwoording van die<br />

vraag.<br />

4.1.1 Onvoldoende waarborgen<br />

Van onaanvaardbaarheid is volgens Hof <strong>De</strong>n Haag geen<br />

sprake, indien huurder heeft nagelaten aan te tonen dat er<br />

voldoende waarborgen zijn <strong>voor</strong> een deugdelijke exploitatie<br />

door de <strong>voor</strong>gedragen onderhuurders. 27 <strong>De</strong> <strong>voor</strong>gedragen<br />

onderhuurders hadden niet de nodige stukken aangeleverd,<br />

waaruit hun financiële gegoedheid zou moeten blijken. Verhuurder<br />

mocht daarom zijn toestemming <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong><br />

weigeren; die weigering was niet onaanvaardbaar. Het feit<br />

dat in geval van <strong>onderverhuur</strong> de betalingsverplichting onverkort<br />

rust op de huurder (en niet: de onderhuurders) maakte<br />

dit niet anders. <strong>De</strong> kantonrechter heeft daarover in eerste<br />

aanleg overwogen dat het de verhuurder niet alleen om betaling<br />

van de huur gaat, maar ook om de continuïteit van de<br />

exploitatie van het gehuurde, dat onderdeel uitmaakte van<br />

een winkelcentrum. 28<br />

Uit dit arrest volgt dat de huurder, die een beroep wil doen<br />

op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid,<br />

deugdelijk en onderbouwd de omstandigheden moet stellen<br />

en bewijzen, die de weigering van toestemming onaanvaardbaar<br />

maken.<br />

20. Zie ook Ktr. Brielle 16 maart 2010, LJN BR 6994, welke<br />

uitspraak hierna wordt besproken.<br />

21. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, nr. 6, p. 25.<br />

22. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, nr. 6, p. 26.<br />

23. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, nr. 6, p. 26 en MvA<br />

Kamerstukken I 26 089, nr. 162, p. 23.<br />

24. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, nr. 6, p. 25-26.<br />

25. NnavV Kamerstukken II 1999/2000, 26 089, nr. 6, p. 25.<br />

26. Vergelijk art. 12 Algemene Bepalingen winkelruimte<br />

(2008) en art. 8 Algemene Bepalingen kantoorruimte<br />

(2003).<br />

27. Hof ’s-Gravenhage 13 september 2011, TvHB 2011/22.<br />

28. Ktr. Brielle 16 maart 2010, LJN BR 6994.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013


4.1.2 Dreigende reputatieschade<br />

Uit de wetsgeschiedenis bij art. 7:221 BW bleek al dat dreigende<br />

reputatieschade een ‘redelijk bezwaar’ kan opleveren.<br />

Indien <strong>onderverhuur</strong> een kans op reputatieschade met zich<br />

meebrengt, is de weigering om <strong>voor</strong> die onderhuur toestemming<br />

te verlenen ook niet onaanvaardbaar in de zin van art.<br />

6:248 BW. Dat volgt uit een arrest van Hof Arnhem. 29 Het<br />

ging in die kwestie om de <strong>onderverhuur</strong> van een hotel. In de<br />

huurovereenkomst was een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod<br />

opgenomen. Verhuurder had zijn toestemming <strong>geweigerd</strong><br />

vanwege de reële mogelijkheid dat als gevolg van de <strong>onderverhuur</strong><br />

afbreuk zou worden gedaan aan de reputatie van<br />

het gehuurde. Daarbij zou er een grotere kans bestaan op het<br />

mislukken van de exploitatie van het gehuurde.<br />

<strong>De</strong> kortgeding rechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat<br />

onvoldoende aannemelijk was geworden dat de reputatie en<br />

exploitatie door de <strong>onderverhuur</strong> zouden worden geschaad.<br />

Verhuurder is in eerste aanleg veroordeeld de vereiste schriftelijke<br />

toestemming <strong>voor</strong> onderhuur te verlenen, op straffe<br />

van een dwangsom. In hoger beroep overweegt het Hof dat<br />

in eerste aanleg een onjuiste maatstaf is aangelegd. Volgens<br />

het Hof is de vraag, of verhuurder in strijd zou handelen met<br />

de redelijkheid en billijkheid door toestemming te weigeren.<br />

Het is aan de huurder om aannemelijk te maken dat de – redelijke<br />

– vrees van verhuurder ongegrond is.<br />

Het Hof verwijt aldus de kantonrechter dat hij niet de juiste<br />

maatstaf heeft gehanteerd. Het Hof gaat vervolgens echter<br />

zelf ook niet uit van de juiste maatstaf. Nu een contractueel<br />

onderhuurverbod is overeengekomen, dient niet te worden<br />

getoetst of de weigeringsgrond ‘redelijk’ is, maar of de weigering<br />

naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ‘onaanvaardbaar’<br />

is. Dat gaat nog een stap verder. 30 Het oordeel<br />

van het Hof zou bij toetsing aan de juiste maatstaf overigens<br />

waarschijnlijk hetzelfde zijn geweest. Een weigering die niet<br />

onredelijk is, is ook niet onaanvaardbaar. Van onaanvaardbaarheid<br />

is immers in de regel minder snel sprake dan van<br />

onredelijkheid.<br />

In zowel het oordeel in eerste aanleg als het oordeel in hoger<br />

beroep ligt in ieder geval besloten dat een reële mogelijkheid<br />

van reputatieschade een redelijk belang kan opleveren<br />

om goedkeuring te kunnen weigeren en een weigering in<br />

dergelijke gevallen dus ook niet onaanvaardbaar zal zijn.<br />

Een vervolgvraag is, wanneer moet worden aangenomen dat<br />

de reputatie van het gehuurde door <strong>onderverhuur</strong> wordt geschaad.<br />

<strong>De</strong> verhuurder van een winkelpand in Utrecht weigerde<br />

toestemming te geven <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong>, omdat hij<br />

vreesde dat het pand door steeds wisselende huurders in<br />

aanzien zou verminderen. <strong>De</strong> beleggingswaarde van het<br />

pand zou daarmee volgens de verhuurder afnemen. Ook in<br />

die kwestie was in de huurovereenkomst een onderhuurverbod<br />

opgenomen.<br />

<strong>De</strong> Utrechtse Voorzieningenrechter oordeelt dat handhaving<br />

van het onderhuurverbod naar maatstaven van redelijkheid<br />

en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. 31 <strong>De</strong> Voorzieningenrechter<br />

overweegt daartoe dat het niet aannemelijk is dat de<br />

reputatie van een pand wordt geschaad, vanwege het enkele<br />

feit dat de gebruiker wijzigt. <strong>De</strong> beleggingswaarde van<br />

verhuurde bedrijfspanden hangt immers af van de huuropbrengst,<br />

die ongewijzigd blijft in het geval van onderhuur,<br />

omdat de verplichtingen van de huurder jegens zijn verhuurder<br />

geen wijziging ondergaan, aldus de Voorzieningenrechter.<br />

32 Omdat verhuurder geen rechtens te respecteren belang<br />

had bij zijn weigering, terwijl huurder daartegenover groot<br />

<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

belang had bij de <strong>onderverhuur</strong>, veroordeelde de Voorzieningenrechter<br />

verhuurder de <strong>voor</strong>gedragen partij als onderhuurder<br />

te gedogen.<br />

Het lijkt echter goed <strong>voor</strong>stelbaar dat herhaaldelijke <strong>onderverhuur</strong><br />

wél van invloed is op de reputatie én beleggingswaarde<br />

van een pand. Indien achtereenvolgens de exploitatie<br />

van verschillende winkels in een verhuurde winkelruimte<br />

faalt, zal dat zijn neerslag hebben op de markthuurwaarde en<br />

dus ook de beleggingswaarde.<br />

4.1.3 Bezwaren andere huurders<br />

<strong>De</strong> kantonrechter in Gouda heeft het een verhuurder toegestaan<br />

zijn toestemming te weigeren vanwege bezwaren van<br />

andere huurders. 33 In de betreffende kwestie had de huurder<br />

het <strong>voor</strong>nemen om de door hem gehuurde verdieping<br />

van een kantoorpand onder te verhuren aan het GAK. Andere<br />

huurders uitten daarop bij de verhuurder bezwaren. <strong>De</strong><br />

huurders vreesden dat het GAK een groot aantal dagelijkse<br />

bezoekers met zich zou brengen, die zich in en om het kantoorgebouw<br />

zouden ophouden. <strong>De</strong> bezwaren wogen <strong>voor</strong><br />

de huurders zodanig zwaar, dat zij dreigden om de huur op<br />

te zeggen indien aan het GAK zou worden <strong>onderverhuur</strong>d.<br />

Voor verhuurder dreigde dus een derving van huurinkomsten.<br />

Het was huurder zonder schriftelijke toestemming van<br />

verhuurder niet toegestaan om onder te verhuren. Verhuurder<br />

weigerde die toestemming.<br />

<strong>De</strong> kantonrechter beoordeelt of verhuurder ‘onredelijk’ handelde<br />

door zijn toestemming te weigeren. Ook omdat de bezwaren<br />

van de huurders niet apert onredelijk waren, mocht<br />

verhuurder die bezwaren zwaar laten wegen van de kantonrechter<br />

te Gouda. <strong>De</strong> kantonrechter oordeelt dat verhuurder<br />

niet onredelijk handelde door de vereiste toestemming <strong>voor</strong><br />

onderhuur te weigeren.<br />

Ook hier lijkt de kantonrechter aan de hand van de verkeerde<br />

maatstaf tot zijn beslissing te komen. <strong>De</strong> redelijkheid van<br />

de weigering van verhuurder wordt vol getoetst, terwijl had<br />

moeten worden getoetst of de weigering naar maatstaven<br />

van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. <strong>De</strong> vrijheid<br />

om toestemming te weigeren staat in geval van een algeheel<br />

onderhuurverbod immers <strong>voor</strong>op. <strong>De</strong> juiste toets zou<br />

29. Hof Arnhem 27 april 1993, Prg 1993, 3923.<br />

30. Zie in dit verband bij<strong>voor</strong>beeld het arrest HR 12 augustus<br />

2005, RvdW 2005, 93 (CBB/JPO) over aansprakelijkheid<br />

in de precontractuele fase. Hof Arnhem had in haar arrest<br />

geoordeeld dat het afbreken van de onderhandelingen<br />

onrechtmatig was, zonder daarbij melding te maken van<br />

de gehanteerde maatstaf. <strong>De</strong> Hoge Raad stelt <strong>voor</strong>op dat<br />

als maatstaf heeft te gelden dat, kort gezegd, ieder van de<br />

onderhandelende partijen vrij is om de onderhandelingen<br />

af te breken, tenzij dat in de gegeven omstandigheden<br />

‘onaanvaardbaar’ zou zijn. <strong>De</strong> Hoge Raad vernietigt het<br />

arrest van Hof Arnhem, omdat er geen melding van wordt<br />

gemaakt dat het Hof bij zijn beoordeling deze toepasselijke<br />

- strenge en tot terughoudendheid nopende - maatstaf heeft<br />

aangelegd. Het is derhalve van belang dat het Hof er blijk<br />

van geeft dat de vordering wordt getoetst aan de hand van<br />

de juiste maatstaf.<br />

31. Vzr. Utrecht, 18 april 2003, KG 2003, 126.<br />

32. Mijns inziens zou een (lagere) onderhuurprijs wél een negatieve<br />

invloed hebben op de beleggingswaarde, zie hierna<br />

sub 4.<br />

33. Ktr. Gouda 25 november 1993, KG 1994, 68.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013 Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

7


<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

evenwel hebben geleid tot hetzelfde resultaat. Ook hier is<br />

immers zwaarder getoetst dan nodig.<br />

4.2 On<strong>voor</strong>waardelijke bevoegdheid tot<br />

<strong>onderverhuur</strong><br />

<strong>De</strong> tegenovergestelde situatie kan zich natuurlijk ook aandienen:<br />

<strong>onderverhuur</strong> is steeds toegestaan. In dat geval kan<br />

de verhuurder zich in beginsel niet tegen <strong>onderverhuur</strong> verzetten.<br />

Dit zou slechts anders zijn in de uitzonderlijke gevallen<br />

dat een huurder door onder te verhuren misbruik maakt<br />

van haar bevoegdheid (art. 3:13 BW) of naar maatstaven<br />

van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelt (art.<br />

6:248 lid 2 BW).<br />

Wanneer <strong>onderverhuur</strong> contractueel zonder nadere <strong>voor</strong>waarden<br />

is toegestaan, kan die bevoegdheid volgens Hof<br />

Arnhem ook niet later worden beperkt. In het arrest van 29<br />

september 2009 speelde de vraag of de verhuurder van kantoorruimte<br />

onderhuur kon tegenhouden, terwijl in de huurovereenkomst<br />

was bepaald dat <strong>onderverhuur</strong> aan derden –<br />

zonder verdere beperking – was toegestaan. 34 Verhuurder<br />

stelde zich onder meer op het standpunt dat zij mocht verlangen<br />

dat een onderhuurder van eenzelfde kwaliteit en statuur<br />

als de huurder zou zijn. Omdat daarover niets in de<br />

overeenkomst was vermeld kunnen volgens het Hof geen eisen<br />

aan de kwaliteit of statuur van de onderhuurder worden<br />

gesteld.<br />

5. contractuele beperking<br />

Een in de praktijk <strong>voor</strong>komende aanvulling op het contractuele<br />

<strong>onderverhuur</strong>verbod is de bepaling dat verhuurder de<br />

toestemming <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> niet op onredelijke gronden<br />

zal weigeren. Ook kan zijn bepaald dat <strong>onderverhuur</strong> is<br />

toegestaan, mits daar<strong>voor</strong> schriftelijke toestemming is verleend,<br />

welke toestemming verhuurder slechts op redelijke<br />

gronden mag weigeren. In beide gevallen moet de verhuurder<br />

een redelijke grond hebben <strong>voor</strong> de weigering van zijn<br />

toestemming. <strong>De</strong>rgelijke aanvullingen wijzigen de toets van<br />

een marginale in een volle redelijkheidstoets. Kan verhuurder<br />

zijn toestemming in redelijkheid weigeren?<br />

5.1 redelijke gronden<br />

Voor het antwoord op de vraag wat een redelijke weigeringsgrond<br />

is kan weer worden gekeken naar de (schaarse)<br />

rechtspraak.<br />

5.1.1 Passende retail formule?<br />

In een kort geding procedure <strong>voor</strong> de kantonrechter te Apeldoorn<br />

was sprake van een onderhuurder, die het gehuurde<br />

op haar beurt weer wenste onder te verhuren. 35 In de (onder-)huurovereenkomst<br />

was bepaald dat de (onder-)verhuurder<br />

de <strong>voor</strong> (sub-)<strong>onderverhuur</strong> vereiste goedkeuring alleen<br />

op redelijke gronden kon weigeren. <strong>De</strong> (onder-)verhuurder<br />

wilde slechts haar goedkeuring verlenen indien (i) de hoofdverhuurder<br />

met de sub-<strong>onderverhuur</strong> akkoord zou gaan en<br />

(ii) indien de beoogde (sub-)onderhuurder ‘een zaak van<br />

enig niveau’ zou vestigen. Aan dat laatste criterium zou niet<br />

worden voldaan, omdat de <strong>voor</strong>gestelde huurder, <strong>De</strong> Beddenshop,<br />

zou kunnen worden gekwalificeerd als een ‘ramsjzaak’<br />

die niet past in de betreffende winkelstraat, aldus de<br />

(onder-)verhuurder.<br />

<strong>De</strong> kantonrechter oordeelt allereerst dat de gevraagde goedkeuring<br />

niet afhankelijk kan worden gesteld van de goedkeuring<br />

van de hoofdverhuurder, nu daarover in de (onder-)<br />

huurovereenkomst niets is geregeld. Of de hoofdverhuurder<br />

8<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

al dan niet akkoord gaat met de sub-<strong>onderverhuur</strong> ligt naar<br />

het oordeel van de kantonrechter geheel in de risicosfeer van<br />

de <strong>onderverhuur</strong>der.<br />

Volgens de kantonrechter is slechts beslissend de vraag of de<br />

redelijkheid gebiedt dat gedaagde meewerkt aan de beoogde<br />

<strong>onderverhuur</strong>. Om die vraag te beantwoorden toetst de kantonrechter<br />

de stelling dat sprake is van een ramsjzaak, die<br />

niet past op de plaats van het gehuurde. Dat is niet gebleken.<br />

Naar het oordeel van de kantonrechter valt niet in te zien dat<br />

de landelijk geëxploiteerde discountformule van <strong>De</strong> Beddenshop<br />

niet zou passen in een straat, waar enkele winkels<br />

verderop een Scapino was gevestigd. Ook van overige relevante<br />

bezwaren is volgens de kantonrechter niet gebleken.<br />

Omdat de weigering van de goedkeuring onredelijk is,<br />

wordt de (onder-)verhuurder veroordeeld te gedogen dat het<br />

gehuurde in sub-onderhuur wordt gegeven aan <strong>De</strong> Beddenshop.<br />

5.1.2 Gewenste branchemix/concurrentie<br />

In een kort geding procedure <strong>voor</strong> de kantonrechter te Maastricht<br />

36 was in de huurovereenkomst de volgende bepaling<br />

opgenomen: ‘Onderverhuur is toegestaan na schriftelijke<br />

toestemming door verhuurder. <strong>De</strong>ze toestemming zal niet op<br />

onredelijke gronden worden <strong>geweigerd</strong>.’<br />

Huurder Argos wenste na de staking van haar bedrijf het gehuurde<br />

onder te verhuren aan Blokker. Verhuurder weigerde<br />

haar toestemming omdat de branche ‘huishoudelijke artikelen’<br />

al ruim vertegenwoordigd was in haar winkelcentrum.<br />

Een Blokker-vestiging zou volgens verhuurder geen welkome<br />

aanvulling zijn op de branchemix. Daarbij zou haar<br />

grootste huurder concurrentie ondervinden van Blokker.<br />

<strong>De</strong> kantonrechter licht toe welke maatstaf hij bij zijn toetsing<br />

hanteert. <strong>De</strong> bevoegdheid van verhuurder om toestemming<br />

<strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> te weigeren vindt volgens de kantonrechter<br />

haar grens daar, waar weigeren onredelijk zou<br />

zijn. Het is aan de huurder om aannemelijk te maken dat<br />

die grens is overschreden. <strong>De</strong> weigering om aan de <strong>onderverhuur</strong><br />

toestemming te verlenen is naar het oordeel van de<br />

kantonrechter pas dan onredelijk, als verhuurder bij die weigering<br />

geen aanwijsbaar, redelijk belang heeft, ongeacht het<br />

belang van Argos bij de totstandkoming van de <strong>onderverhuur</strong>.<br />

Slechts wanneer er tussen het belang van verhuurder<br />

en dat van huurder een zodanige onevenredigheid zou bestaan<br />

dat weigering van toestemming jegens huurder onaanvaardbaar<br />

zou zijn (en weigering dus misbruik van bevoegdheid<br />

zou opleveren), zou ondanks een aanwijsbaar, redelijk<br />

belang van verhuurder bij de weigering toch toestemming in<br />

rechte afgedwongen kunnen worden.<br />

Aan de hand van die maatstaf komt de kantonrechter tot de<br />

conclusie dat verhuurder haar toestemming onder de gegeven<br />

omstandigheden mocht weigeren.<br />

Waar Hof <strong>De</strong>n Haag en de kantonrechter te Gouda, zoals<br />

hier<strong>voor</strong> besproken, een te ruime maatstaf hanteerden, ging<br />

de kantonrechter te Maastricht uit van een te strenge maatstaf.<br />

Het verbod om onder te verhuren is door partijen weliswaar<br />

<strong>voor</strong>opgesteld, maar daarbij is expliciet overeengekomen<br />

dat verhuurder zijn toestemming <strong>voor</strong> onderhuur niet<br />

op onredelijke gronden mag weigeren. Verhuurder zal dus<br />

34. Hof Arnhem 29 september 2009, WR 2010, 12.<br />

35. Ktr. Apeldoorn 25 juni 1998, PRG 1998, 5058.<br />

36. Ktr. Maastricht 20 oktober 1998, WR 1999, 72.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013


niet alleen een belang moeten hebben bij zijn weigering,<br />

maar ook een redelijk belang. Die redelijkheid dient dan ook<br />

vol te worden getoetst. <strong>De</strong> kantonrechter plaatst de contractuele<br />

bepaling echter in de sfeer van art. 3:13 BW en 6:248<br />

BW, waar slechts plaats is <strong>voor</strong> een marginale toetsing. Het<br />

is maar de vraag of een volle toets van de redelijkheid van<br />

de weigering tot hetzelfde oordeel zou hebben geleid.<br />

Het is overigens hoe dan ook maar de vraag of eenzelfde<br />

kwestie vandaag de dag nog steeds zou kunnen leiden tot het<br />

oordeel dat een verhuurder geen onderhuur aan een concurrent<br />

hoeft toe te staan.<br />

Aangenomen mag worden dat exploitanten in een winkelcentrum<br />

er een belang bij hebben dat zij geen concurrentie<br />

ondervinden van andere exploitanten in dat winkelcentrum.<br />

<strong>De</strong> verhuurder van het winkelcentrum heeft er ook een eigen<br />

belang bij dat zijn huurders elkaar niet beconcurreren. Indien<br />

de ene huurder de andere ‘kapot’ concurreert, ziet verhuurder<br />

zich mogelijk geconfronteerd met een slecht betalende<br />

huurder of zelfs een failliete huurder.<br />

Echter, het mededingingsrecht staat er mogelijk aan in de<br />

weg dat die belangen nog kunnen worden aangevoerd als<br />

(redelijke) weigeringsgrond. In 1998 is de Mededingingswet<br />

in werking getreden, op grond waarvan overeenkomsten zijn<br />

verboden, die tot doel hebben de concurrentie te beperken. 37<br />

Branchebeschermende maatregelen zijn slechts in specifieke<br />

uitzonderingssituaties en in beperkte mate toegestaan. 38<br />

Gelet op de inhoud en strekking van de Mededingingswet<br />

is goed <strong>voor</strong>stelbaar dat het belang om concurrentie tegen<br />

te gaan niet langer voldoende gewicht in de schaal legt bij<br />

de rechterlijke toetsing van een weigering, ongeacht binnen<br />

welk toetsingskader wordt getoetst.<br />

5.1.3 Contractuele bestemming<br />

Volgens de kantonrechter te Zaandam had de verhuurder van<br />

een supermarktpand een redelijke grond zijn toestemming<br />

<strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> te onthouden, omdat de door Ahold gewenste<br />

<strong>onderverhuur</strong> aan Action zou betekenen dat niet langer<br />

zou worden voldaan aan de supermarktbestemming van<br />

het gehuurde. 39<br />

In de huurovereenkomst was bepaald dat verhuurder haar<br />

toestemming niet dan op onredelijke gronden mocht onthouden<br />

en dat toestemming in ieder geval zou worden verleend<br />

indien de <strong>voor</strong>gestelde onderhuurder een te goeder naam en<br />

faam bedrijf is en huurder volledig garant zou blijven staan<br />

<strong>voor</strong> betaling van de huurpenningen. Omdat Action te goeder<br />

naam en faam bekend staat én Ahold had aangegeven<br />

garant te blijven staan <strong>voor</strong> de huurverplichting, meende<br />

Ahold dat verhuurder haar toestemming niet kon weigeren.<br />

<strong>De</strong> kantonrechter overweegt dat aan Action <strong>voor</strong>zover kenbaar<br />

geen ‘smetje kleeft’, maar dat dit nog niet meebrengt<br />

dat <strong>onderverhuur</strong> aan Action zonder meer is toegestaan. <strong>De</strong><br />

onderhuurbepaling mag volgens de kantonrechter in redelijkheid<br />

niet zo worden begrepen, dat die bepaling zou kunnen<br />

afdoen aan de contractueel overeengekomen bestemming<br />

als supermarkt.<br />

Indien de beoogde <strong>onderverhuur</strong> een bestemmingswijziging<br />

met zich meebrengt, kan die bestemmingswijziging dus<br />

een redelijke weigeringsgrond opleveren. In deze kwestie<br />

speelde daarbij nog wel een rol dat de eigenaar van het kleine<br />

winkelcentrum waarvan het gehuurde deel uitmaakte, belang<br />

had bij de vestiging van een supermarkt met een trekpleisterfunctie.<br />

<strong>De</strong> overeengekomen bestemming was dus<br />

<strong>voor</strong> de verhuurder van bijzonder belang. Wanneer de con-<br />

<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

tractuele bestemming van minder groot belang is, kan worden<br />

gediscussieerd over de vraag of een wijziging van die<br />

bestemming een redelijke weigeringsgrond oplevert.<br />

5.2 redelijke gronden en redelijke bezwaren<br />

Na de bespreking van jurisprudentie over ‘redelijke gronden’<br />

komt de vraag op in hoeverre die jurisprudentie relevant<br />

is in een situatie dat geen contractuele onderhuurbepaling<br />

is overeengekomen, zodat art. 7:221 BW van toepassing<br />

is. Is er een verschil tussen redelijke bezwaren en redelijke<br />

gronden? Dat lijkt niet het geval. Als er omstandigheden zijn<br />

die een redelijke weigeringsgrond zouden opleveren, moet<br />

een huurder kunnen bedenken dat verhuurder redelijke bezwaren<br />

heeft in de zin van art. 7:221 BW. <strong>De</strong> jurisprudentie<br />

(en wetsgeschiedenis) kan naar mijn mening (over en weer)<br />

analoog worden toegepast.<br />

Wanneer de <strong>onderverhuur</strong> bij<strong>voor</strong>beeld zal leiden tot een belangrijke<br />

bestemmingswijziging, zal een huurder gelet op de<br />

hier<strong>voor</strong> besproken uitspraak van de kantonrechter te Zaandam<br />

dus al snel moeten aannemen in de zin van art. 7:221<br />

BW, dat de verhuurder daartegen redelijke bezwaren zal<br />

hebben.<br />

6. Aan toestemming verbonden<br />

<strong>voor</strong>waarden<br />

Wanneer partijen in de huurovereenkomst <strong>voor</strong>zien in een<br />

mogelijkheid tot <strong>onderverhuur</strong>, komt het geregeld <strong>voor</strong> dat<br />

daarbij wordt gespecificeerd in welke gevallen <strong>onderverhuur</strong><br />

is toegestaan (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>onderverhuur</strong> aan een gelieerde<br />

vennootschap) of welke nadere <strong>voor</strong>waarden aan een toestemming<br />

tot <strong>onderverhuur</strong> kunnen worden verbonden. Zo<br />

kan worden bedongen dat in geval van <strong>onderverhuur</strong> aanvullende<br />

zekerheid wordt gesteld of bij<strong>voor</strong>beeld dat een<br />

percentage van een eventueel hogere onderhuurprijs aan de<br />

hoofdverhuurder moet worden afgedragen. Het is de vraag<br />

of dergelijke <strong>voor</strong>waarden ook nog aan een toestemming<br />

kunnen worden verbonden, wanneer dat niet al in de huurovereenkomst<br />

is geregeld.<br />

Wanneer sprake is van een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod<br />

lijkt daar niets aan in de weg te staan. <strong>De</strong> verhuurder hoeft<br />

geen toestemming te verlenen. Doet hij dat – onverplicht<br />

en welwillend – toch, dan is het aan verhuurder om daar de<br />

door hem gewenste <strong>voor</strong>waarden aan te verbinden. In een<br />

kwestie <strong>voor</strong> de kantonrechter te Zwolle waren verschillende<br />

<strong>voor</strong>waarden verbonden aan de toestemming <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong>.<br />

40 Er was daar sprake van een algeheel <strong>onderverhuur</strong>verbod.<br />

<strong>De</strong> verhuurder vorderde ontbinding van de<br />

huurovereenkomst omdat aan die gestelde <strong>voor</strong>waarden niet<br />

werd voldaan, hetgeen een tekortkoming in de nakoming<br />

van de huurovereenkomst zou opleveren. <strong>De</strong> ontbinding is<br />

toegewezen. Het feit dat verhuurder aan zijn toestemming<br />

verschillende <strong>voor</strong>waarden had verbonden, werd geheel niet<br />

ter discussie gesteld. In het vonnis wordt evenmin ingegaan<br />

op de redelijkheid van de gestelde <strong>voor</strong>waarden.<br />

37. Art. 6 Mededingingswet.<br />

38. Zie <strong>voor</strong> een uiteenzetting over de (beperkte) toelaatbaarheid<br />

van branchebeschermingsovereenkomsten: mr.<br />

E. Boerwinkel, ‘Branchebeschemingsovereenkomsten,<br />

‘bestemmingsbepalingen’ en artikel 6 Mededingingswet’,<br />

in: MM 2006/2.<br />

39. Ktr. Zaandam 24 augustus 2006, LJN AY6677.<br />

40. Ktr. Zwolle 17 februari 2009, LJN BH7722.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013 Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

9


<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

Indien echter is bepaald dat toestemming slechts op redelijke<br />

gronden mag worden <strong>geweigerd</strong>, ligt het anders. In ieder<br />

geval heeft te gelden, dat eventuele <strong>voor</strong>waarden in redelijkheid<br />

moeten kunnen worden gesteld. Vraag is dan dus bij<strong>voor</strong>beeld<br />

of de beoogde <strong>onderverhuur</strong> in redelijkheid aanleiding<br />

geeft <strong>voor</strong> het vragen van aanvullende zekerheid.<br />

Daarbij is verdedigbaar dat verhuurder geen <strong>voor</strong>waarden<br />

aan zijn toestemming kan verbinden, die betrekking hebben<br />

op de <strong>onderverhuur</strong> in het algemeen. Indien verhuurder die<br />

<strong>voor</strong>waarden had willen stellen, had het immers op zijn weg<br />

gelegen om dat al bij het aangaan van de huurovereenkomst<br />

te bedingen. Dat volgt ook uit het hier<strong>voor</strong> besproken vonnis<br />

van de kantonrechter te Apeldoorn, die oordeelt dat de<br />

gevraagde goedkeuring <strong>voor</strong> sub-<strong>onderverhuur</strong> niet afhankelijk<br />

kan worden gesteld van de goedkeuring van de hoofdverhuurder,<br />

nu daarover in de (onder-)huurovereenkomst<br />

niets is geregeld. 41<br />

7. de onderhuurovereenkomst<br />

<strong>De</strong> onderhuur bindt alleen de huurder en zijn onderhuurder.<br />

<strong>De</strong> hoofdverhuurder is in beginsel niet gebonden aan de bepalingen<br />

in de onderhuurovereenkomst.<br />

Wanneer een verhuurder zonder <strong>voor</strong>behoud toestemming<br />

geeft <strong>voor</strong> een onderhuurovereenkomst <strong>voor</strong> onbepaalde<br />

duur, of een huurovereenkomst met optieperioden, wil dit<br />

dan ook niet zeggen dat de onderhuurder op die onbepaalde<br />

duur of opties aanspraak kan maken jegens de hoofdverhuurder.<br />

42 <strong>De</strong> onderhuurder kan slechts diens (onder)verhuurder<br />

aanspreken. 43<br />

Om binding aan bepalingen in een onderhuurovereenkomst<br />

met zekerheid te <strong>voor</strong>komen heeft de verhuurder van een<br />

pand in Amsterdam zijn toestemming <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>.<br />

Zijn bezwaar zag (onder meer) op een bepaling<br />

in de concept onderhuurovereenkomst. Bepaald was dat de<br />

hoofdverhuurder op <strong>voor</strong>hand akkoord moest gaan met een<br />

indeplaatsstelling van de onderhuurder, indien de huurovereenkomst<br />

binnen de overeengekomen termijn zou worden<br />

opgezegd door de hoofdhuurder en <strong>onderverhuur</strong>der.<br />

In de hoofdhuurovereenkomst was bepaald dat verhuurder<br />

zijn toestemming <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> niet op onredelijke<br />

gronden zou onthouden. <strong>De</strong> kantonrechter acht het bezwaar<br />

van verhuurder niet onredelijk, omdat de verhuurder anders<br />

op <strong>voor</strong>hand het risico zou nemen om met deze nieuwe contractspartij<br />

te worden geconfronteerd. 44<br />

Het blijkt dan ook raadzaam <strong>voor</strong> verhuurders om steeds de<br />

bepalingen van de huurovereenkomst na te gaan en uitdrukkelijke<br />

<strong>voor</strong>behouden te maken ten aanzien van bedingen,<br />

die zien op een mogelijke binding met de onderhuurder, ná<br />

beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst.<br />

Daarbij is goed <strong>voor</strong>stelbaar dat de hoogte van de met de<br />

onderhuurder overeengekomen huurprijs tot redelijke bezwaren<br />

leidt. Indien met de onderhuurder een (te) lage huurprijs<br />

wordt overeengekomen, kan daarvan een waardedrukkend<br />

effect uitgaan op de beleggingswaarde van het<br />

gehuurde. <strong>De</strong> lagere huurprijs levert een indicatie op dat de<br />

markthuurwaarde is gedaald. <strong>De</strong> beleggingswaarde van een<br />

bedrijfspand is afhankelijk van de (markt-)huurwaarde. <strong>De</strong><br />

lage huurprijs van een winkelruimte kan daarnaast ook tot<br />

nadelige gevolgen leiden bij een huurprijsherziening van nabijgelegen<br />

winkelruimten op de voet van art. 7:303 BW.<br />

Aan de andere kant kan een hogere onderhuurprijs mogelijk<br />

eveneens een grond opleveren <strong>voor</strong> een verhuurder om zich<br />

tegen de <strong>onderverhuur</strong> te verzetten. <strong>De</strong> bedoeling van partij-<br />

10<br />

Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

en bij het sluiten van een huurovereenkomst, of in ieder geval<br />

die van verhuurder, is doorgaans niet om aan de huurder<br />

een inkomstenbron te verschaffen. Indien een huurder<br />

het gehuurde slechts nog gebruikt als inkomstenbron, terwijl<br />

verhuurder er op zijn beurt een (evident) belang bij heeft het<br />

gehuurde rechtstreeks aan de onderhuurder te verhuren, kan<br />

dit aanleiding geven tot een beëindiging van de huurovereenkomst<br />

op grond van de algemene belangenafweging. 45<br />

Het ligt dan ook <strong>voor</strong> de hand dat de verhuurder zich in een<br />

dergelijke situatie ook op <strong>voor</strong>hand kan verzetten tegen de<br />

<strong>voor</strong>genomen <strong>onderverhuur</strong>.<br />

In een kwestie die werd <strong>voor</strong>gelegd aan de kantonrechter te<br />

Zwolle had de verhuurder aan zijn toestemming <strong>voor</strong> onderhuur<br />

– die na de vaststelling dat onbevoegd was <strong>onderverhuur</strong>d,<br />

alsnog werd gegeven – onder meer de <strong>voor</strong>waarde<br />

verbonden dat de huurder geen hogere onderhuurprijs zou<br />

rekenen dan hij zelf verschuldigd was. 46 Omdat vervolgens<br />

werd vastgesteld dat de onderhuurprijs wel hoger was dan<br />

de hoofdhuurprijs en dus niet werd voldaan aan de gestelde<br />

<strong>voor</strong>waarden, is de huurovereenkomst wegens die wanprestatie<br />

ontbonden.<br />

8. slot<br />

Of een huurder bevoegd is tot <strong>onderverhuur</strong> – en of een verhuurder<br />

zich daartegen kan verzetten – hangt af van hetgeen<br />

partijen daar al dan niet over zijn overeengekomen. Naast de<br />

wettelijke regeling zijn verschillende contractuele regelingen<br />

mogelijk, die alle leiden tot verschillende toetsingskaders<br />

waarbinnen de bezwaren van verhuurder moeten worden<br />

beoordeeld. Dat kan een marginale redelijkheidstoets<br />

zijn of een volle toets.<br />

<strong>De</strong> volgende vraag is welke specifieke bezwaren in rechte<br />

een rol kunnen spelen. In de – op dit gebied schaarse –<br />

rechtspraak en wetsgeschiedenis kunnen enkele aanknopingspunten<br />

worden gevonden. <strong>De</strong> mogelijke bezwaren<br />

kunnen in categorieën worden onderverdeeld:<br />

I. Bezwaren die zien op de persoon van onderhuurder: persoonlijke<br />

bezwaren die zien op de exploitatie of doelstelling<br />

van de onderhuurder, geen of onvoldoende aansluiting bij<br />

het kostbare gehuurde, het ontbreken van waarborgen <strong>voor</strong><br />

een deugdelijke exploitatie, of de exploitatie levert concurrentie<br />

op aan de verhuurder.<br />

II. Bezwaren die verband houden met het gehuurde: de <strong>onderverhuur</strong><br />

vergroot de kans op schade, of kan de reputatie<br />

van het gehuurde schaden, <strong>onderverhuur</strong> zou leiden tot een<br />

wijziging van de overeengekomen bestemming van het gehuurde.<br />

41. Ktr. Apeldoorn 25 juni 1998, PRG 1998, 5058.<br />

42. Vergelijk HR 20 juni 1978, NJ 1978, 694 en Ktr. Amsterdam<br />

12 juni 2006, WR 2008, 16.<br />

43. Volgens Van der Hoek zou dit anders kunnen zijn in uitzonderlijke<br />

situaties (GS Huurrecht, art. 221 Boek 7 BW,<br />

aant. 34, mr. F. van der Hoek).<br />

44. Rechtbank Amsterdam, sector kanton, 31 maart 2010,<br />

zaaknummer 1140462 kk 10-339 (niet gepubliceerd) .<br />

45. Vergelijk in dit verband HR 19 oktober 2001, NJ 2002,<br />

144 en meer recent: Rechtbank Amsterdam, sector kanton,<br />

1 september 2011, zaaknummer: 1215880 CV EXPL 11-<br />

1201 (niet gepubliceerd).<br />

46. Ktr. Zwolle 17 februari 2009, LJN BH7722.<br />

Nr. 1 januari/februari 2013


III. Belangen buiten het gehuurde: bezwaren van andere<br />

huurders tegen de onderhuurder, concurrentie door de onderhuurder<br />

met andere huurders.<br />

IV. <strong>De</strong> onderhuur zelf: bezwaar tegen onderhuur als zodanig,<br />

bezwaar tegen de mogelijke gebondenheid aan de onderhuurder<br />

na het eindigen van de huurovereenkomst, bezwaren<br />

tegen de hoogte van de overeengekomen huurprijs.<br />

<strong>Toestemming</strong> <strong>voor</strong> <strong>onderverhuur</strong> <strong>geweigerd</strong>?<br />

Nr. 1 januari/februari 2013 Tijdschrift <strong>voor</strong> HuurrecHT BedrijfsruimTe<br />

11

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!