22.09.2013 Views

Vroege opsporing van dikkedarmkanker - KWF Kankerbestrijding

Vroege opsporing van dikkedarmkanker - KWF Kankerbestrijding

Vroege opsporing van dikkedarmkanker - KWF Kankerbestrijding

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Minder sterfte door bevolkingsonderzoek<br />

Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>


Het Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse <strong>Kankerbestrijding</strong>, kortweg<br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, is in 1949 opgericht op initiatief <strong>van</strong> koningin Wilhelmina.<br />

Haar kleindochter koningin Beatrix is onze beschermvrouwe. Al ruim 55 jaar strijden<br />

we voor minder kanker, meer kans op genezing en een betere kwaliteit <strong>van</strong> leven<br />

voor alle kankerpatiënten en hun dierbaren.


<strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Minder sterfte door bevolkingsonderzoek<br />

Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>


Colofon<br />

Dit rapport is een uitgave <strong>van</strong> de<br />

Signaleringscommissie Kanker<br />

<strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>.<br />

September 2004,<br />

© <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong><br />

Tekst<br />

De werkgroep ‘Screening op<br />

Dikkedarmkanker’ <strong>van</strong> de<br />

Signaleringscommissie Kanker<br />

<strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong><br />

Lay-out<br />

TelDesign, Den Haag<br />

Fotografie voorzijde omslag<br />

Reinier Gerritsen<br />

Druk<br />

Drukkerij <strong>van</strong> den Boogaard<br />

Oisterwijk b.v.<br />

ISBN<br />

90-71229-12-2


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord 7<br />

Historie en samenstelling werkgroep 9<br />

Samenvatting voor de leek 10<br />

Samenvatting 14<br />

Summary 22<br />

1 Achtergrond 31<br />

1.1 Terminologie 31<br />

1.2 Vóórkomen 32<br />

1.3 Prognose 32<br />

1.4 Ontstaan 40<br />

1.5 Screening, surveillance en bevolkingsonderzoek 43<br />

1.6 Voors en tegens <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek 44<br />

1.7 Technieken voor screening 45<br />

1.8 Screening in andere landen 45<br />

1.9 Conclusie 46<br />

2 Screeningstechnieken 48<br />

2.1 Fecesonderzoek 50<br />

2.1.1 Lekkende markers 50<br />

2.1.2 Uitgescheiden markers 52<br />

2.1.3 Afgeschilferde markers 52<br />

2.1.4 Conclusie 52<br />

2.2 Proteomics 53<br />

2.3 Endoscopisch onderzoek 54<br />

2.3.1 Sigmoïdoscopie 56<br />

2.3.2 Colonoscopie 58<br />

2.3.3 Conclusie 60<br />

2.4 Beeldvormend onderzoek 60<br />

2.4.1 Colon-inloop foto 60<br />

2.4.2 Colografie 60<br />

3 Risicogroepen 65<br />

3.1 Erfelijke vormen 65<br />

3.1.1 Hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC) 67<br />

3.1.2 Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) 69<br />

3.1.3 Polyposis geassocieerd met MYH-mutaties 70<br />

3.1.4 Juveniele polyposis en Peutz-Jeghers syndroom 70<br />

3.2 Familiair Colorectaal Carcinoom (FCC) 70<br />

3.3 Landelijke erfelijke kankerregistratie 72<br />

3 Inhoudsopgave


3.4 Andere risicogroepen 73<br />

3.4.1 Inflammatoire darmziekten 73<br />

3.4.2 Acromegalie 74<br />

3.4.3 Ureterosigmoïdostomie 74<br />

3.4.4 Adenomateuze poliepen 75<br />

3.4.5 Dikkedarmkanker in de voorgeschiedenis 75<br />

3.5 Conclusie 76<br />

4 Draagvlak onder professionals 77<br />

4.1 Vóórkomen <strong>van</strong> adenomateuze poliepen 77<br />

4.2 Verwachte opkomst 77<br />

4.3 Verwachte sterftereductie 78<br />

4.4 Keuze screeningstechniek 78<br />

4.5 Uitvoering en organisatie 79<br />

4.6 Ontwikkeling nieuwe screeningstechnieken 79<br />

4.7 Haalbaarheid 79<br />

4.8 Voor- of tegenstander? 80<br />

4.9 Conclusie 81<br />

5 Implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland 83<br />

5.1 <strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> 83<br />

5.2 Kosten en baten 84<br />

5.3 Belang <strong>van</strong> besluitvorming en goede organisatie 84<br />

5.4 Bestaande adviezen 85<br />

5.5 Keuze screeningsstrategie voor bevolkingsonderzoek 86<br />

5.6 Regionale proefcentra 87<br />

5.7 Verpleegkundig endoscopisten 88<br />

5.8 Het gevaar <strong>van</strong> ‘opportunistische’ screening 88<br />

5.9 Dilemma 89<br />

5.10 Informatieoverdracht aan publiek en professionals 90<br />

6 Toekomstscenario’s en aanbevelingen 91<br />

6.1 Scenario 1: Ontwikkeling <strong>van</strong> incidentie en sterfte <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> zonder bevolkingsonderzoek 91<br />

6.2 Scenario 2: Mogelijke effecten <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> 92<br />

6.3 Prioriteiten en aanbevelingen 93<br />

4 Signaleringsrapport<br />

Geraadpleegde literatuur 97<br />

Afkortingen 105<br />

Tekstboxen 107


Bijlagen 109<br />

A Informatie over de SCK en haar werkgroepen 109<br />

B Enquête ‘Screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>’ 113<br />

B1 Methode 113<br />

B2 Handleiding 115<br />

B3 Vragenlijst 116<br />

C Voor leeftijd gecorrigeerde incidentie- en sterftecijfers:<br />

projecties tot 2015 121<br />

5 Inhoudsopgave<br />

Dankwoord 125


6 Signaleringsrapport


Voorwoord<br />

Kanker <strong>van</strong> de dikke darm komt steeds vaker voor in de westerse wereld, en is nu al<br />

één <strong>van</strong> de meest frequent gediagnosticeerde vormen <strong>van</strong> kanker in Nederland.<br />

De ontwikkeling <strong>van</strong> kanker <strong>van</strong> de dikke darm verloopt langzaam en de prognose is<br />

in hoge mate afhankelijk <strong>van</strong> het stadium waarin de ziekte wordt vastgesteld.<br />

Dit maakt het mogelijk om door vroege <strong>opsporing</strong> de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

te verminderen (secundaire preventie). In verschillende landen, met als koploper de<br />

Verenigde Staten, bestaat de mogelijkheid <strong>van</strong> screening <strong>van</strong> gezonde volwassenen<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong> door het testen op (kleine hoeveelheden) bloed in de ontlasting,<br />

of door een endoscopisch onderzoek. Ook in verschillende Europese landen worden<br />

soortgelijke initiatieven onderzocht, en is bevolkingsonderzoek in een aantal<br />

proefregio’s begonnen.<br />

In Nederland constateerde de Gezondheidsraad in 2001 dat er goede redenen zijn om<br />

bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te overwegen, maar concludeerde<br />

tevens dat er nog verschillende vragen onbeantwoord zijn.<br />

Conclusie Gezondheidsraad: ‘De introductie <strong>van</strong> landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

verdient serieuze overweging maar roept nog veel vragen op. (…) Eerst dienen<br />

deze vragen beantwoord te worden, deels via empirisch en modelmatig onderzoek.’<br />

De enige test waar<strong>van</strong> in wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat hiermee de<br />

sterfte door <strong>dikkedarmkanker</strong> kan worden verminderd, is het meten <strong>van</strong> bloed in de<br />

ontlasting (de zogenaamde fecaal occult bloed test ‘FOBT’). Van deze test is echter<br />

ook bekend dat een relatief groot aantal poliepen (het voorstadium <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>) en dikkedarmtumoren wordt gemist. Endoscopie is mogelijk een<br />

meer betrouwbaar onderzoek, maar is belastend en kan complicaties veroorzaken.<br />

Daarnaast is er een snelle ontwikkeling <strong>van</strong> nieuwe niet-invasieve testen voor het<br />

vroegtijdig vaststellen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> en voorstadia daar<strong>van</strong>, zoals virtuele<br />

colonoscopie, en het meten <strong>van</strong> veranderingen in DNA of eiwit dat verkregen is uit<br />

bloed of ontlasting.<br />

De implementatie <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland is onderzocht<br />

door een projectgroep ‘Cocast’ genaamd. In het eindrapport <strong>van</strong> de Cocastprojectgroep<br />

wordt een inschatting gemaakt <strong>van</strong> de te verwachte sterftereductie, de<br />

kosten en de mogelijkheid tot implementatie <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

7 Voorwoord


Eén <strong>van</strong> de conclusies <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep: ‘Nog te vergaren evidentie (mortaliteitsreductie<br />

<strong>van</strong> endoscopische screening (…)) en verwachte ontwikkelingen mogen niet leiden<br />

tot uit- of afstel <strong>van</strong> implementatie <strong>van</strong> evidence based interventies (...). Op grond <strong>van</strong><br />

voorgaand punt zou FOBT-screening voor de Nederlandse bevolking kunnen of misschien wel<br />

moeten worden ingevoerd.’<br />

Het rapport dat voor u ligt geeft een overzicht <strong>van</strong> de technieken die ter beschikking<br />

staan voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>, alsmede <strong>van</strong> de resultaten <strong>van</strong><br />

bevolkingsonderzoek dat elders is verricht. Op grond <strong>van</strong> deze informatie worden<br />

aanbevelingen gedaan voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland.<br />

Wij hopen dat na lezing <strong>van</strong> dit rapport duidelijk zal zijn dat effectieve implementatie<br />

<strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland nieuwe vormen <strong>van</strong><br />

organisatie en financiering behoeft. Hoewel er een snelle ontwikkeling is <strong>van</strong> nieuwe<br />

niet-invasieve testen voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>, lijkt het niet verstandig<br />

om de resultaten daar<strong>van</strong> af te wachten. Het kan namelijk vele jaren duren voordat<br />

de effectiviteit <strong>van</strong> een nieuwe test is bewezen, terwijl nu al vast staat dat tenminste<br />

één bestaande test, de FOBT, de sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> vermindert.<br />

Politieke besluitvorming inzake bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> dient<br />

daarom op korte termijn plaats te vinden en regie door de Rijksoverheid is gewenst.<br />

Mede gezien de snelle ontwikkeling <strong>van</strong> niet-invasieve diagnostische technieken<br />

wordt aanbevolen bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te concentreren in<br />

daartoe in te richten proefcentra.<br />

Prof. dr. S.J.H. <strong>van</strong> Deventer,<br />

voorzitter <strong>van</strong> de SCK-werkgroep ‘Screening op Dikkedarmkanker’<br />

8 Signaleringsrapport


Historie en samenstelling werkgroep<br />

De werkgroep ‘Screening op Dikkedarmkanker’ is in oktober 2001 ingesteld door de<br />

Signaleringscommissie Kanker (SCK) (zie bijlage A) <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong> met<br />

als opdracht de voor- en nadelen <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland te inventariseren. Al eerder is het signalerende advies <strong>van</strong> de<br />

Gezondheidsraad ‘Bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>’ verschenen en heeft<br />

een door ZonMw gefinancierde projectgroep, ‘Cocast’ genaamd, de implementatie <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> screening in Nederland onderzocht. <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong> acht<br />

het belang <strong>van</strong> het onderwerp zo groot dat zij als onafhankelijke maatschappelijke<br />

organisatie zélf een signaal hierover wil afgeven. Het Signaleringsrapport is<br />

samengesteld uit bijdragen <strong>van</strong> de werkgroepleden en een tweetal externe<br />

inhoudsdeskundigen. De werkgroep heeft daarnaast in zijn geheel gefungeerd als<br />

leescommissie. Dit heeft geresulteerd in het nu voorliggende rapport.<br />

De werkgroep was als volgt samengesteld:<br />

Prof. dr. S.J.H. <strong>van</strong> Deventer MDL-arts, voorzitter,<br />

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam<br />

Dr. J.C. Alers Senior beleidsmedewerker, secretaris<br />

(tot augustus 2003),<br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, Amsterdam<br />

Dr. F.A. Vlems Beleidsmedewerker, secretaris<br />

(<strong>van</strong>af augustus 2003),<br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, Amsterdam<br />

Dr. G.J. Beets Chirurg,<br />

Academisch Ziekenhuis Maastricht<br />

Dr. J.W.W. Coebergh Arts-epidemioloog,<br />

Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven en<br />

Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg,<br />

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam<br />

Dr. L.C.J. Dorssers Moleculair bioloog,<br />

Josephine Nefkens Instituut,<br />

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam<br />

Dr. J.C. Hardwick MDL-arts,<br />

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam<br />

Prof. dr. J.H. Kleibeuker MDL-arts,<br />

Academisch Ziekenhuis Groningen<br />

Prof. dr. A. de Roos Radioloog,<br />

Leids Universitair Medisch Centrum<br />

Dr. H.F.A. Vasen Internist en medisch directeur Nederlandse<br />

Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren, Leiden<br />

Externe inhoudsdeskundigen:<br />

Dr. E. Dekker, MDL-arts i.o.,<br />

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam<br />

Dr. J. Stoker, Radioloog,<br />

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam<br />

9 Historie en samenstelling werkgroep


Samenvatting voor de leek<br />

Jaarlijks krijgen ruim 9.000 mensen in Nederland de diagnose ‘<strong>dikkedarmkanker</strong>’ te<br />

horen. Hiermee wordt bedoeld kanker <strong>van</strong> de dikke darm (het colon) of de endeldarm<br />

(het rectum). Jaarlijks overlijden er in Nederland ongeveer 4.400 mensen als gevolg<br />

<strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Deze vorm <strong>van</strong> kanker staat inmiddels op de tweede plaats<br />

zowel wat betreft het vóórkomen <strong>van</strong> kanker als wat betreft sterfte aan kanker.<br />

En het aantal gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> stijgt nog. Op basis <strong>van</strong> huidige trends,<br />

zonder de invoering <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>, krijgen in 2015<br />

naar schatting 13.800 mensen (8.200 mannen, 5.600 vrouwen) de diagnose<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> te horen.<br />

Wordt <strong>dikkedarmkanker</strong> in een vroeg stadium (geen uitzaaiingen) opgespoord, dan<br />

is de prognose voor de patiënt tegenwoordig relatief gunstig. De overleving na vijf<br />

jaar varieert <strong>van</strong> bijna 70 tot ruim 90 procent, afhankelijk <strong>van</strong> het exacte stadium<br />

ten tijde <strong>van</strong> de diagnose. Hierbij geldt: hoe kleiner de tumor, des te groter de kans<br />

op overleving. Dikkedarmkanker in een vergevorderd stadium, met uitzaaiingen<br />

elders in het lichaam, heeft echter een zeer ongunstige prognose. De overleving na<br />

vijf jaar daalt dan tot ongeveer vijf procent. Momenteel bevindt zich bij ruim<br />

40 procent <strong>van</strong> de patiënten de dikkedarmtumor ten tijde <strong>van</strong> de diagnose al in een<br />

(ver)gevorderd stadium. Er zijn dan uitzaaiingen in lymfeklieren en/of elders in het<br />

lichaam.<br />

Het grote aantal patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong>, de relatief gunstige prognose in<br />

een vroeg stadium én het bestaan <strong>van</strong> methoden om <strong>dikkedarmkanker</strong> vroegtijdig<br />

op te sporen, waren voor de Gezondheidsraad in 2001 aanleiding te stellen dat ‘er<br />

goede redenen zijn om een bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te overwegen’.<br />

Periodiek preventief onderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> vindt in Nederland momenteel<br />

uitsluitend plaats bij mensen met een verhoogde kans op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Hieronder vallen dragers <strong>van</strong> bepaalde genetische veranderingen (zoals hereditair<br />

non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC) en familiaire adenomateuze<br />

polyposis (FAP)), personen bij wie <strong>dikkedarmkanker</strong> veelvuldig in de familie<br />

voorkomt zonder dat hierbij een bekende genetische verandering in het spel is en<br />

mensen die lijden aan aandoeningen die gepaard gaan met een verhoogd risico op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> (onder andere de ziekte <strong>van</strong> Crohn en Colitis Ulcerosa). Bij deze<br />

personen vindt periodieke controle plaats middels endoscopie. De hoogrisicogroepen<br />

zijn in totaal verantwoordelijk voor ongeveer 15 procent <strong>van</strong> alle gevallen <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland.<br />

De werkgroep ‘Screening op Dikkedarmkanker’ <strong>van</strong> de Signaleringscommissie Kanker<br />

<strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong> zet in dit rapport de mogelijkheden en knelpunten op een<br />

rij ten aanzien <strong>van</strong> een landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>, dus<br />

een periodiek onderzoek ook onder mensen die niet behoren tot de risicogroepen.<br />

Endoscopie<br />

Er bestaan inmiddels diverse technieken om kwaadaardige dikkedarmtumoren en<br />

voorstadia daar<strong>van</strong>, poliepen geheten, (vroegtijdig) op te sporen. De meest<br />

betrouwbare methoden vormen momenteel de zogeheten endoscopische technieken,<br />

de colonoscopie en de sigmoïdoscopie. Een maag-darm specialist onderzoekt hierbij<br />

met behulp <strong>van</strong> een flexibele ‘kijkslang’ de hele dikke darm (colonoscopie) of alleen<br />

de laatste 60 cm <strong>van</strong> de dikke darm (sigmoïdoscopie) op de aanwezigheid <strong>van</strong><br />

10 Signaleringsrapport


kwaadaardige tumoren en poliepen. Wordt er tijdens dit onderzoek een tumor<br />

gevonden, dan wordt deze daarna tijdens een operatie verwijderd. Indien een poliep<br />

wordt aangetroffen, dan kan deze meteen worden verwijderd. Dit voorkomt verdere<br />

groei <strong>van</strong> de poliep. De colonoscopie wordt momenteel beschouwd als de ‘gouden<br />

standaard’ voor dikkedarmonderzoek.<br />

Endoscopie kent echter een paar nadelen. Om te beginnen is het ondergaan er<strong>van</strong><br />

behoorlijk belastend. Voorafgaand aan het onderzoek wordt de darm schoongespoeld<br />

en tijdens het onderzoek zelf is een (lichte) verdoving nodig. Daarnaast kunnen er<br />

zich als gevolg <strong>van</strong> de endoscopie (in zeldzame gevallen) complicaties voordoen in<br />

de vorm <strong>van</strong> bloedingen of andere beschadigingen aan de darmwand. De kans<br />

hierop is bij een colonoscopie groter dan bij een sigmoïdoscopie. Wordt bovendien<br />

bij een sigmoïdoscopie een kwaadaardige tumor of een poliep aangetroffen, dan is<br />

aansluitend alsnog een colonoscopie nodig om de rest <strong>van</strong> de dikke darm te<br />

onderzoeken.<br />

In Nederland is het ernstige tekort aan mensen en middelen een groot struikelblok<br />

bij het invoeren <strong>van</strong> een landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> met<br />

behulp <strong>van</strong> endoscopie. Het gebrek aan menskracht kan mogelijk worden opgelost<br />

door gespecialiseerde verpleegkundig endoscopisten op te leiden, stelt de<br />

werkgroep ‘Screening op Dikkedarmkanker’ <strong>van</strong> de Signaleringscommissie Kanker<br />

<strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>. Momenteel worden alle endoscopieën verricht door<br />

maag-darm specialisten.<br />

Beeldvormende technieken<br />

Een minder belastende manier om de dikke darm te onderzoeken op de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> kwaadaardige tumoren en poliepen, is het gebruik <strong>van</strong> beeldvormende technieken.<br />

De oudste hierbij is de zogeheten ‘colon-inloop foto’. Hierbij wordt bariumpap (een<br />

witte contrastvloeistof) via de endeldarm ingebracht, waarna de contouren <strong>van</strong> de<br />

gehele dikke darm op een röntgenfoto zichtbaar zijn. In vergelijking met de<br />

endoscopie is de colon-inloop foto echter een minder gevoelige techniek om<br />

poliepen op te sporen. Wordt er bij de inloop-foto een kwaadaardige tumor of poliep<br />

gezien, dan volgt een colonoscopie om de aanwezigheid er<strong>van</strong> te bevestigen.<br />

Sinds enige tijd is het ook mogelijk de dikke darm af te beelden met behulp <strong>van</strong> een<br />

CT-scan of een MRI-scan; dit wordt ook wel virtuele colonoscopie genoemd.<br />

Voordeel hier<strong>van</strong> is dat dit relatief patiëntvriendelijke technieken zijn. Wel staat de<br />

patiënt bij de CT-scan bloot aan een geringe hoeveelheid röntgenstraling.<br />

Ofschoon veelbelovend, zijn deze technieken momenteel nog niet ver genoeg<br />

ontwikkeld om te kunnen worden ingezet in het kader <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Onderzoek ontlasting<br />

Nog minder belastend is het opsporen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> aan de hand <strong>van</strong><br />

onderzoek <strong>van</strong> de ontlasting. Deze techniek berust op het detecteren <strong>van</strong> producten<br />

in de ontlasting die wijzen op de aanwezigheid <strong>van</strong> kwaadaardige tumoren of<br />

poliepen in de dikke darm. De meest toegepaste methode hierbij is de zogeheten<br />

fecaal occult bloed test (FOBT). Deze test is in staat (kleine) hoeveelheden bloed in de<br />

ontlasting aan te tonen. Bloed in de ontlasting kan wijzen op de aanwezigheid <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. De gevoeligheid <strong>van</strong> deze methode is echter minder groot dan die<br />

<strong>van</strong> colonoscopie. Ook komt het bloed meestal niet continu vrij in de darm. Hierdoor<br />

11 Samenvatting voor de leek


kan het voorkomen dat de hoeveelheid ontlasting die wordt onderzocht geen bloed<br />

bevat, terwijl er toch een kwaadaardige tumor in de dikke darm aanwezig is (vals<br />

negatieve meting). Bovendien zijn met FOBT nauwelijks poliepen op te sporen.<br />

Daarnaast kan bloedverlies in de darm ook andere oorzaken hebben, bijvoorbeeld<br />

een ontsteking in de darm (vals positieve meting). Wordt bij de FOBT bloed in de<br />

ontlasting aangetoond, dan is aansluitend een colonoscopie nodig om de darm op<br />

de aanwezigheid <strong>van</strong> een kwaadaardige tumor of poliep of te onderzoeken.<br />

De FOBT wordt momenteel al in een aantal landen toegepast om <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

in een vroeg stadium op te sporen tijdens bevolkingsonderzoek. Op basis <strong>van</strong><br />

wetenschappelijke literatuur valt te verwachten dat een landelijk bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> waarbij gebruik wordt gemaakt <strong>van</strong> de FOBT uiteindelijk een<br />

daling <strong>van</strong> 15 tot 20 procent zal opleveren in de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Experimenteel<br />

Een andere test die gebruik maakt <strong>van</strong> onderzoek <strong>van</strong> de ontlasting berust op het<br />

aantonen <strong>van</strong> DNA. Sommige (voorstadia <strong>van</strong>) kwaadaardige tumoren in de dikke<br />

darm bevatten karakteristieke veranderingen in het DNA. Door de ontlasting op de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> dergelijk veranderd DNA, afkomstig <strong>van</strong> tumorcellen die in de<br />

ontlasting zijn beland, te onderzoeken, is het mogelijk deze tumoren in de dikke<br />

darm aan te tonen. Deze techniek verkeert echter nog in een experimenteel stadium.<br />

Over de betrouwbaarheid en bruikbaarheid <strong>van</strong> de test in bevolkingsonderzoek valt<br />

daarom nog geen uitspraak te doen. Dit geldt eveneens voor technieken waarbij de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> (voorstadia <strong>van</strong>) kwaadaardige dikkedarmtumoren wordt<br />

vastgesteld aan de hand <strong>van</strong> de aanwezigheid <strong>van</strong> tumorspecifieke eiwitten in bloed<br />

of ontlasting.<br />

Invoering dikkedarmscreening<br />

Op grond <strong>van</strong> de huidige stand <strong>van</strong> zaken adviseert de werkgroep ‘Screening op<br />

Dikkedarmkanker’ <strong>van</strong> de Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong><br />

op korte termijn in Nederland in enkele regionale proefcentra te starten met een<br />

bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>. De meest aangewezen techniek hierbij<br />

is vooralsnog de FOBT. Deze zou eenmaal per twee jaar moeten worden uitgevoerd<br />

bij personen tussen de 50 en 70 jaar. In de proefcentra kan eveneens de haalbaarheid<br />

<strong>van</strong> screening op basis <strong>van</strong> sigmoïdoscopie worden onderzocht. Op grond <strong>van</strong> de<br />

huidige gegevens schat men dat de kosteneffectiviteit, dat wil zeggen de kosten per<br />

gewonnen levensjaar, <strong>van</strong> een landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

met behulp <strong>van</strong> FOBT vergelijkbaar dan wel gunstiger is dan de kosteneffectiviteit<br />

<strong>van</strong> de lopende bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker.<br />

Om te voorkomen dat de invoering <strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

extra beslag legt op de reguliere gezondheidszorg, die nu al te kampen heeft<br />

met krapte, stelt de werkgroep dat de uitvoering <strong>van</strong> de screening buiten de<br />

reguliere zorg om moet worden ingericht. Dus in aparte centra met eigen personeel<br />

en eigen middelen. Ten behoeve <strong>van</strong> het uitwisselen <strong>van</strong> kennis en ervaringen is het<br />

wel noodzakelijk de proefcentra te koppelen aan bestaande structuren in de zorg.<br />

De proefcentra moeten tevens in staat zijn in de toekomst nieuwe technieken tijdig<br />

te evalueren en, afhankelijk <strong>van</strong> het resultaat hier<strong>van</strong>, snel in te voeren.<br />

Regie <strong>van</strong> de Rijksoverheid en inbreng <strong>van</strong> de zorgverzekeraars is volgens de werkgroep<br />

onontbeerlijk voor de algemene en financiële organisatie <strong>van</strong> de proefcentra en de<br />

12 Signaleringsrapport


eventuele latere uitbouw er<strong>van</strong> tot een landelijk bevolkingsonderzoek. Daarnaast<br />

dient bij het opzetten <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek voldoende aandacht te worden<br />

besteed aan voorlichting aan de bevolking over dit onderwerp en aan bij- en<br />

nascholing <strong>van</strong> zorgverleners.<br />

13 Samenvatting voor de leek


Samenvatting<br />

Dikkedarmkanker is een veel voorkomende ziekte in de westerse wereld.<br />

Onder <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt in dit rapport colonkanker én rectumkanker<br />

verstaan. In Nederland werd in 2000 bij 4.748 mannen en 4.409 vrouwen<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> vastgesteld. In 2002 overleden er 2.208 mannen en 2.175<br />

vrouwen ten gevolge <strong>van</strong> deze ziekte. Hiermee staat <strong>dikkedarmkanker</strong> op<br />

de tweede plaats wat betreft vóórkomen <strong>van</strong> en sterfte aan kanker.<br />

Het risico om gedurende het leven <strong>dikkedarmkanker</strong> te krijgen is ongeveer 5%.<br />

Naar verwachting zal door stijgende incidentie, bevolkingsgroei en vergrijzing, het<br />

aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong> in de komende<br />

jaren met ongeveer 3% per jaar toenemen. In 2015 zal dan bij ongeveer 8.200 mannen<br />

en 5.600 vrouwen <strong>dikkedarmkanker</strong> worden vastgesteld. De prognose <strong>van</strong> patiënten<br />

met vroege stadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> is in de afgelopen decennia verbeterd.<br />

Dit lijkt vooral het gevolg te zijn <strong>van</strong> de combinatie <strong>van</strong> tijdige diagnostiek, relatief<br />

intensieve controle <strong>van</strong> personen met een verhoogd risico en verbeterde<br />

multidisciplinaire behandeling. Desondanks overlijdt 40 tot 45% <strong>van</strong> alle patiënten<br />

binnen vijf jaar. Dikkedarmkanker vormt dus een groot gezondheidsprobleem dat<br />

vooral in de latere stadia geassocieerd is met een hoge sterfte.<br />

In Nederland worden personen met een verhoogd risico op ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

periodiek gecontroleerd, dit wordt surveillance genoemd. Het gaat hier<br />

om personen met een specifieke genetische verandering, personen met een familiair<br />

vóórkomen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> en personen met een bepaalde aandoening die<br />

aanleiding geeft tot een verhoogd risico. Het overgrote gedeelte <strong>van</strong> de dikkedarmtumoren<br />

ontstaat echter bij personen die niet tot deze risicogroepen behoren, de<br />

personen met een ‘gemiddeld’ risico. Om de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> substantieel<br />

te verminderen is vroege <strong>opsporing</strong> in deze groep <strong>van</strong> belang. Wanneer deze vorm <strong>van</strong><br />

screening georganiseerd aangeboden wordt, spreekt men <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek.<br />

Er bestaan goede redenen om bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te<br />

overwegen. Naast dat <strong>dikkedarmkanker</strong> een belangrijk gezondheidsprobleem vormt,<br />

bestaat er een goed herkenbaar langdurig voorstadium dat eenvoudig behandelbaar<br />

is: de adenomateuze poliep. Bovendien levert vroege <strong>opsporing</strong> vooruitzicht op<br />

verbetering <strong>van</strong> prognose voor de patiënt. Resultaten <strong>van</strong> onderzoek in andere landen<br />

laten zien dat screening door het testen op (kleine) onzichtbare hoeveelheden (‘occult’)<br />

bloed in de ontlasting (fecaal occult bloed test, FOBT) de sterfte ten gevolge <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> 15 tot 20% vermindert. Het al dan niet aanbieden <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

vereist een zorgvuldige afweging waarin naast de verwachte positieve<br />

gezondheidseffecten ook rekening gehouden dient te worden met onder andere de<br />

lichamelijke en psychische belasting voor de deelnemende personen, mogelijke<br />

overdiagnose, eventuele complicaties en belasting <strong>van</strong> de huidige reguliere zorg.<br />

Goede informatie voor zowel de voor screening in aanmerking komende populatie<br />

als betrokken beroepsgroepen over het bevolkingsonderzoek is dan ook een vereiste.<br />

14 Signaleringsrapport


De beschikbaarheid <strong>van</strong> een geschikte screeningstest die aanvaardbaar is voor de<br />

doelgroep, speelt een belangrijke rol bij de discussie over het al dan niet toepassen<br />

<strong>van</strong> bevolkingsonderzoek. Voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> zijn er,<br />

naast FOBT, andere methoden die mogelijk ook geschikt dan wel geschikter zijn<br />

voor screening. De verwachting is dat endoscopische screening een grotere daling<br />

<strong>van</strong> de sterfte teweeg kan brengen. Endoscopie is echter een invasief onderzoek dat<br />

belastend is voor de persoon, en het kan aanleiding geven tot complicaties.<br />

Daarnaast is de endoscopiecapaciteit beperkt in Nederland. Veelbelovend is de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> beperkt- en niet-invasieve technieken, zoals testen gebaseerd op<br />

detectie <strong>van</strong> specifieke veranderingen in DNA of eiwit in de ontlasting en nieuwe<br />

beeldvormende technieken.<br />

Fecesonderzoek<br />

Screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> door middel <strong>van</strong> fecesonderzoek heeft verschillende<br />

voordelen ten opzichte <strong>van</strong> andere screeningsmethoden. Het is een niet-invasief<br />

onderzoek dat geen darmvoorbereiding vereist. Een positieve fecestest zal echter<br />

altijd gevolgd moeten worden door een invasief endoscopisch onderzoek: een<br />

colonoscopie. Grote poliepen en tumoren kunnen door analyse <strong>van</strong> bepaalde<br />

markers in feces opgespoord worden. Er zijn verschillende typen markers die kunnen<br />

worden onderverdeeld aan de hand <strong>van</strong> de manier waarop ze in de feces terecht<br />

komen: lekkend, uitgescheiden of afgeschilferd. De bekendste test is de test op<br />

‘lekkend’ bloed in de ontlasting, de FOBT. De gevoeligheid (sensitiviteit) <strong>van</strong> deze<br />

test om kwaadaardige tumoren aan te tonen is echter beperkt en poliepen worden<br />

nauwelijks opgespoord. Er zijn mogelijkheden om de sensitiviteit te verhogen, maar<br />

dit leidt tot een zodanige daling <strong>van</strong> de specificiteit (het onderscheidend vermogen<br />

daalt waardoor er meer fout positieve uitslagen zijn) dat het aantal vervolg<br />

colonoscopieën onacceptabel hoog wordt. Een nadeel <strong>van</strong> de test is dat bloedverlies<br />

ook als gevolg <strong>van</strong> andere aandoeningen voorkomt, zoals bij ontstekingen <strong>van</strong> de<br />

dikke darm. Een ander nadeel is dat het bloed alleen intermitterend vrijkomt,<br />

waardoor de concentraties in verschillende monsters variëren. Naast bloed kan ook<br />

DNA opgespoord worden in de feces. DNA valt onder de afgeschilferde markers en<br />

komt niet intermitterend, maar continu vrij in de ontlasting. De testen die DNA als<br />

marker hebben, maken gebruik DNA-veranderingen karakteristiek voor<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>, bijvoorbeeld veranderingen in het KRAS-, APC- en TP53-gen.<br />

Vanwege de grote onderlinge genetische verschillen zal een test op basis <strong>van</strong> een<br />

combinatie <strong>van</strong> verschillende tumorgeassocieerde DNA-veranderingen nodig zijn<br />

om alle dikkedarmtumoren op te sporen.<br />

Voorlopig behoort <strong>van</strong> de fecestesten alleen de FOBT tot de mogelijkheden voor<br />

screening <strong>van</strong> de bevolking. Andere fecestesten verkeren nog in experimenteel<br />

stadium. Door de beperkte sensitiviteit en specificiteit <strong>van</strong> de FOBT zal bij<br />

toepassing <strong>van</strong> deze screeningsmethode voor bevolkingsonderzoek de sterfte aan<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> naar verwachting met maximaal 15 tot 20% afnemen. Hopelijk<br />

zullen andere fecestesten die gebruik maken <strong>van</strong> kanker-specifieke markers<br />

superieur blijken.<br />

15 Samenvatting


Proteomics<br />

Proteomics richt zich op het karakteriseren <strong>van</strong> een groot spectrum <strong>van</strong> eiwitten in<br />

lichaamsvochten, cellen of tumoren. Grootschalige en gevoelige technieken voor de<br />

detectie <strong>van</strong> eiwitten gebaseerd op massaspectroscopie bieden goede vooruitzichten<br />

voor diagnostische testen ten behoeve <strong>van</strong> vroegdetectie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

In de toekomst kan mogelijk aan de hand <strong>van</strong> een gedefinieerd eiwitprofiel in bloed<br />

of feces de aan- of afwezigheid <strong>van</strong> (voorstadia <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong> worden<br />

voorspeld. Doordat de analyse <strong>van</strong> eiwitprofielen niet afhankelijk is <strong>van</strong> één enkel<br />

eiwit is de verwachte sensitiviteit en specificiteit zeer hoog, en wordt de test gezien<br />

als een veelbelovende niet-invasieve screeningsmethode. Een positieve testuitslag<br />

zal gevolgd moeten worden door een colonoscopie om de diagnose te verifiëren.<br />

De proteomics-testen bevinden zich nu nog in een experimenteel stadium en<br />

aanvullend wetenschappelijk onderzoek is noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen<br />

of de testen aan de verwachtingen kunnen voldoen.<br />

Endoscopie<br />

Sigmoïdoscopie en colonoscopie zijn de twee endoscopische technieken die ingezet<br />

kunnen worden voor endoscopische screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Bij een<br />

colonoscopie wordt de gehele dikke darm onderzocht terwijl bij een sigmoïdoscopie<br />

alleen het laatste deel <strong>van</strong> de dikke darm wordt onderzocht. Beide technieken hebben<br />

een hoge gevoeligheid voor zowel de detectie <strong>van</strong> poliepen als <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Ook de specificiteit is hoog, en fout positieve uitslagen voor het vaststellen <strong>van</strong><br />

tumoren komen dan ook vrijwel niet voor. Tijdens endoscopie kan een poliep worden<br />

verwijderd, waardoor de ontwikkeling <strong>van</strong> een tumor wordt voorkómen.<br />

Endoscopische screening zou daarom naast de sterfte, mogelijk ook de incidentie<br />

kunnen verminderen. Door de hoge gevoeligheid en specificiteit is slechts een lage<br />

onderzoeksfrequentie <strong>van</strong> endoscopie noodzakelijk voor de secundaire preventie<br />

<strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

De verwachting is dat endoscopische screening zal leiden tot een grotere vermindering<br />

<strong>van</strong> sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> dan FOBT-screening. Dit is echter niet gebaseerd<br />

op resultaten <strong>van</strong> onderzoek waarbij de twee technieken direct met elkaar vergeleken<br />

worden. Verder is endoscopische screening voor de betreffende persoon een belastend<br />

en invasief onderzoek met kans op complicaties. Bij sigmoïdoscopie komen ernstige<br />

complicaties zelden voor. Colonoscopie is over het geheel genomen ook een veilig<br />

onderzoek, maar complicaties komen vaker voor dan bij sigmoïdoscopie. De kwaliteit<br />

en succes <strong>van</strong> endoscopie is afhankelijk <strong>van</strong> een goede voorbereiding, het<br />

schoonspoelen <strong>van</strong> de darm, en <strong>van</strong> de kwalificatie <strong>van</strong> de endoscopist. Dit laatste is<br />

voornamelijk <strong>van</strong> belang voor de colonoscopie. Indien bij sigmoïdoscopie<br />

significante afwijkingen worden gevonden, dient alsnog een colonoscopie te<br />

worden verricht. De definitie <strong>van</strong> wat significante afwijkingen worden genoemd bij<br />

sigmoïdoscopie, bepaalt welk percentage <strong>van</strong> de gescreende personen wordt<br />

doorgestuurd voor een colonoscopie. Verondersteld wordt dat vooral grote adenomen<br />

( > 1 cm) en adenomen met een (tubulo)villeuze histologie en/of hooggradige<br />

dysplasie zich ontwikkelen tot kwaadaardige tumoren en dus significant zijn.<br />

Nederland heeft onvoldoende capaciteit om de toename <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën en<br />

colonoscopieën ten gevolge <strong>van</strong> een eventuele screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> te<br />

16 Signaleringsrapport


kunnen verwerken. Het instellen <strong>van</strong> een opleiding voor verpleegkundig endoscopisten<br />

lijkt een goede oplossing voor dit capaciteitsprobleem. Verpleegkundig<br />

endoscopisten kunnen namelijk evengoed sigmoïdoscopieën en colonoscopieën<br />

verrichten als specialisten.<br />

Colonoscopie is op dit moment de ‘gouden standaard’ voor de <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> en -poliepen en voor de behandeling <strong>van</strong> dikkedarmpoliepen.<br />

Colonoscopie is ten opzichte <strong>van</strong> sigmoïdoscopie echter duur, meer belastend voor<br />

de te screenen persoon en heeft een grotere kans op complicaties. In de meeste<br />

Europese landen wordt daarom gekozen voor sigmoïdoscopie.<br />

Beeldvormend onderzoek<br />

De colon-inloop foto, oftewel dubbelcontrast barium onderzoek, is een beeldvormend<br />

onderzoek waarbij bariumpap (een witte contrastvloeistof) via de endeldarm wordt<br />

ingebracht zodat de contouren <strong>van</strong> de gehele dikke darm op een röntgenfoto<br />

zichtbaar worden. Vanwege het geringe risico op complicaties is deze techniek<br />

aantrekkelijk als screeningstechniek. Er zijn echter verschillende nadelen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> endoscopie, zoals een lagere sensitiviteit. Bovendien is de capaciteit in<br />

Nederland niet toereikend om deze techniek in te zetten voor screening.<br />

Nieuwe en sterk verbeterde technieken voor beeldvormend onderzoek in combinatie<br />

met de ontwikkeling <strong>van</strong> beeldvormende software hebben het mogelijk gemaakt om<br />

met CT (computer tomografie) en met MRI (magnetic resonance imaging) de dikke<br />

darm af te beelden. Dit wordt ook wel virtuele colonoscopie of kortweg colografie<br />

genoemd. De technieken zijn veelbelovend, maar nog experimenteel en in<br />

ontwikkeling. Bij colografie worden poliepen en kwaadaardige tumoren zichtbaar<br />

gemaakt door ontplooiing <strong>van</strong> de dikke darm. CT-colografie is een techniek met een<br />

hoge gevoeligheid en specificiteit voor het detecteren <strong>van</strong> significante dikkedarmpoliepen<br />

en kwaadaardige tumoren. De sensitiviteit en specificiteit voor kleine<br />

poliepen is laag; het onderscheid tussen poliep en fecaal residu is moeilijk.<br />

De voorbereiding <strong>van</strong> de darm voor CT-colografie is belastend en vergelijkbaar met<br />

de voorbereiding voor colonoscopie. De resultaten met betrekking tot MR-colografie<br />

zijn beperkter dan voor CT-colografie. MR-colografie heeft drie voordelen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> CT-colografie, te weten het ontbreken <strong>van</strong> de stralenbelasting, een<br />

grote keuze aan scantechnieken en een intrinsiek groot verschil in contrasten<br />

tussen verschillende weefsels onderling en met overige structuren. Dit laatste kan<br />

belangrijk zijn voor een hoge specificiteit en geeft ruime mogelijkheden voor<br />

minimaal belastende voorbereidingen. Punten die in het nadeel uitvallen voor MRcolografie<br />

zijn de lagere sensitiviteit en de hogere kosten. In het algemeen is de<br />

betere patiëntacceptatie <strong>van</strong> colografie ten opzichte <strong>van</strong> colonoscopie een<br />

belangrijk voordeel voor mogelijke toepassing bij screening. De acceptatie zal naar<br />

verwachting nog verbeteren door verdere ontwikkeling <strong>van</strong> minimaal belastende<br />

voorbereidingsschema’s.<br />

Risicogroepen<br />

Het is in Nederland algemeen geaccepteerd dat personen met een verhoogd risico in<br />

aanmerking komen voor periodieke controle. Hierdoor kunnen namelijk pre-maligne<br />

afwijkingen en/of kwaadaardige tumoren in een vroeg stadium worden opgespoord<br />

17 Samenvatting


en behandeld. Er zijn drie verschillende groepen te onderscheiden die een verhoogd<br />

risico lopen op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. De risicogroepen zijn samen<br />

verantwoordelijk voor ongeveer 15% <strong>van</strong> het totaal aantal gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Op de eerste plaats zijn het personen met een erfelijke vorm <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Een mutatie in één <strong>van</strong> de genen die betrokken zijn bij de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> is bij deze personen de oorzaak <strong>van</strong> het verhoogde risico.<br />

De meeste erfelijke vormen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> hebben een dominant<br />

overervingspatroon waarbij de mutatie in het gen wordt doorgegeven. Dit houdt in<br />

dat <strong>dikkedarmkanker</strong> voorkomt in opeenvolgende generaties en dat de kinderen <strong>van</strong><br />

een patiënt een kans <strong>van</strong> 50% hebben om eveneens de ziekte te krijgen. Vaak wordt<br />

kanker al op jonge leeftijd vastgesteld. De twee meest bekende vormen <strong>van</strong> erfelijke<br />

dikkedarmtumoren zijn hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC,<br />

Lynch syndroom) en familiaire adenomateuze polyposis (FAP). Het belangrijkste<br />

kenmerk <strong>van</strong> HNPCC is de jonge leeftijd (gemiddeld 45 jaar) waarop <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

zich ontwikkelt. De meeste patiënten met FAP ontwikkelen honderden tot<br />

duizenden poliepen in de dikke darm gewoonlijk op een leeftijd tussen 10 en 25 jaar.<br />

Eerstegraads familieleden <strong>van</strong> patiënten met erfelijke <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt<br />

geadviseerd zich periodiek te laten controleren met colonoscopie. Sinds 1995 is er<br />

een registratie <strong>van</strong> personen met een erfelijke aandoening met als doel zorg te<br />

dragen voor de goede voortgang <strong>van</strong> het surveillanceonderzoek. In de praktijk is<br />

namelijk gebleken dat de follow-up vaak tekortschiet.<br />

De tweede risicogroep bestaat uit personen met een familiaire vorm <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Er is sprake <strong>van</strong> familiair colorectaal carcinoom (FCC) als <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

vóórkomt bij twee eerstegraads familieleden of bij één eerstegraads familielid op<br />

relatief jonge leeftijd (onder de 50 jaar). Er is echter geen duidelijk dominant<br />

erfpatroon. Er loopt een landelijke studie die de meest geschikte screeningsstrategie<br />

en de (kosten-)effectiviteit <strong>van</strong> periodiek onderzoek in deze groep zal onderzoeken.<br />

De derde risicogroep bestaat uit personen met bepaalde aandoeningen zoals<br />

inflammatoire darmziekten of personen met eerder opgespoorde adenomen in de<br />

dikke darm of <strong>dikkedarmkanker</strong> in de voorgeschiedenis. Voor deze personen bestaat<br />

er een protocol voor surveillance afhankelijk <strong>van</strong> de aandoening.<br />

Draagvlak onder professionals<br />

Om te inventariseren hoe verschillende betrokken medische disciplines denken over<br />

bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> is een enquête gehouden onder<br />

huisartsen, internisten en Maag-Darm-Leverartsen (MDL-artsen). Uit de resultaten<br />

blijkt dat de kennis over screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> veelal tekortschiet bij de<br />

ondervraagde artsen en dat er behoefte bestaat aan bij- en nascholing over dit<br />

onderwerp. Het draagvlak voor de invoering <strong>van</strong> bevolkingsscreening is groot.<br />

Mogelijk zal goede bij- en nascholing over het onderwerp het draagvlak verder<br />

vergroten aangezien vooral huisartsen en internisten de opbrengst <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> wat betreft sterftereductie laag inschatten.<br />

In geval <strong>van</strong> endoscopische screening bestaat er onder de respondenten ruim<br />

voldoende draagvlak voor het uitbesteden <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën aan niet-MDLartsen<br />

en verpleegkundig endoscopisten. Dit is een belangrijk gegeven voor de<br />

haalbaarheid <strong>van</strong> een dergelijk screeningsprogramma. Het is zorgelijk dat een groot<br />

18 Signaleringsrapport


deel <strong>van</strong> de respondenten denkt de screeningsendoscopieën in routineprogramma’s<br />

te kunnen inpassen, terwijl dit gezien de huidige wachttijden voor endoscopie niet<br />

mogelijk lijkt. Wat betreft de organisatie <strong>van</strong> FOBT-screening wordt de voorkeur<br />

gegeven aan gespecialiseerde centra. De verwachtingen over de ontwikkelingen <strong>van</strong><br />

nieuwe niet-invasieve technieken voor de komende jaren zijn hooggespannen.<br />

Implementatie <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland<br />

Bij de afwegingen over het opzetten <strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek, speelt ook de<br />

balans tussen de kosten <strong>van</strong> de screening en de baten in termen <strong>van</strong> verbetering <strong>van</strong><br />

de gezondheid een rol. Per gewonnen levensjaar worden de kosten <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> met behulp <strong>van</strong> FOBT op ¤ 3.000 geraamd.<br />

Hiermee is de kosteneffectiviteit <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

vergelijking met de kosteneffectiviteit <strong>van</strong> het Nederlands bevolkingsonderzoek naar<br />

borstkanker en baarmoederhalskanker respectievelijk vergelijkbaar dan wel gunstiger.<br />

Voor het slagen <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> is een goede<br />

organisatie <strong>van</strong> groot belang. In veel Europese landen zijn thans <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

screenings- en bevolkingsonderzoekprogramma’s gaande, maar de centrale regie<br />

ontbreekt vaak. Het gebrek aan besluitvorming over bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland is opmerkelijk, gezien de ontwikkelingen in de<br />

ons omringende landen. Het is een uitdaging voor de Rijksoverheid en de<br />

zorgverzekeraars om hierin verandering te brengen en om nieuwe vormen <strong>van</strong><br />

organisatie en financiering te ontwikkelen.<br />

De noodzaak <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> en de hieraan verbonden<br />

problemen zijn door de Gezondheidsraad en de Cocast-projectgroep bestudeerd.<br />

De Gezondheidsraad concludeert in haar rapport <strong>van</strong> 2001 dat de introductie <strong>van</strong><br />

landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> serieuze overweging verdient,<br />

maar dat eerst verschillende vragen dienen te worden beantwoord. De Cocastprojectgroep<br />

concludeert dat het noodzakelijk is om een implementatieonderzoek<br />

te doen met betrekking tot FOBT-screening, met als doel bevolkingsonderzoek door<br />

middel <strong>van</strong> FOBT zo snel mogelijk in te voeren. Daarnaast adviseert zij om<br />

haalbaarheidsonderzoek te doen betreffende screening door middel <strong>van</strong> een eenmalige<br />

sigmoïdoscopie. Vervolgens zou een prospectief onderzoek moeten plaatsvinden<br />

waarin de opbrengst <strong>van</strong> sigmoïdoscopie wordt vergeleken met FOBT.<br />

Tenslotte dient er volgens de Cocast-projectgroep ruimte te zijn voor evaluatie <strong>van</strong><br />

screening door middel <strong>van</strong> eenmalige colonoscopie en nieuwe niet-invasieve<br />

screeningsmethoden.<br />

De inrichting <strong>van</strong> regionale proefcentra voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> is een<br />

directe invulling <strong>van</strong> de aanbevelingen <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep. Op dit gebied<br />

zijn er verschillende regionale initiatieven in Nederland in ontwikkeling. Het is<br />

aanbevelingswaardig om de organisatorische, logistieke en financiële organisatie<br />

<strong>van</strong> (proefcentra voor) <strong>dikkedarmkanker</strong>screening in Nederland op korte termijn te<br />

organiseren, waarbij overheid en zorgverzekeraars een belangrijke faciliterende<br />

inbreng dienen te hebben. Door regionale proefcentra zo in te richten dat<br />

verschillende technieken systematisch kunnen worden geëvalueerd, kunnen<br />

kosteneffectieve screeningsstrategieën worden ontwikkeld voor screening op<br />

19 Samenvatting


<strong>dikkedarmkanker</strong>. Daarnaast is het <strong>van</strong> groot belang dat er voldoende capaciteit is<br />

voor de verwerking <strong>van</strong> de additionele colonoscopieën die het gevolg zullen zijn <strong>van</strong><br />

screening. In geen geval mag de introductie <strong>van</strong> screening de toegankelijkheid <strong>van</strong><br />

de reguliere zorg (verder) belemmeren. De endoscopische capaciteit zou op relatief<br />

korte termijn uit te breiden zijn door het opleiden <strong>van</strong> verpleegkundig endoscopisten.<br />

Het uitblijven <strong>van</strong> besluitvorming en regie <strong>van</strong> de Rijksoverheid kan de relatief goede<br />

overleving en lage sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland ten opzichte<br />

<strong>van</strong> buurlanden in gevaar brengen. Bovendien zal deze situatie leiden tot een sterke<br />

toename <strong>van</strong> zogenaamde ‘opportunistische’ screening. Een ongecontroleerde<br />

stijging <strong>van</strong> het aantal colonoscopieën door deze opportunistische screening zal<br />

onvermijdelijk leiden tot een verdere verstopping <strong>van</strong> de normale patiëntenzorgkanalen.<br />

Niet alleen is deze ontwikkeling ongewenst <strong>van</strong>wege het (kosten-)<br />

ineffectieve gebruik <strong>van</strong> de gezondheidszorg, maar het is in deze situatie onmogelijk<br />

om het rendement <strong>van</strong> bestaande en nieuwe screeningstesten te evalueren.<br />

Vanwege de lange looptijd <strong>van</strong> onderzoeken naar de effectiviteit <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> zal het soms noodzakelijk zijn om ook indien het<br />

definitieve bewijs nog niet is geleverd, beslissingen te nemen over de invoering <strong>van</strong><br />

een nieuwe technologie. Alleen <strong>van</strong> FOBT staat onomstotelijk vast dat door<br />

invoering een vermindering <strong>van</strong> de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> kan worden bereikt.<br />

Intussen gaan echter de ontwikkelingen op het gebied <strong>van</strong> nieuwe screeningstechnieken<br />

zo snel, dat het wenselijk is om deze technieken eveneens systematisch<br />

te kunnen evalueren. Een dergelijk evaluatie is sterk gebaat bij de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

systemen voor integratie <strong>van</strong> gegevens die gegenereerd worden in de verschillende<br />

proefcentra.<br />

Het vraagstuk over screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> dient multidisciplinair benaderd<br />

te worden. Naast de in dit rapport uitgebreid beschreven medische en technologische<br />

aspecten zijn ook andere aspecten <strong>van</strong> belang. Voor een goede uitvoering <strong>van</strong> het<br />

bevolkingsonderzoek dient adequate aandacht besteed te worden aan communicatie.<br />

Hierbij moet onder andere gedacht worden aan voorlichting aan de bevolking,<br />

bij- en nascholing <strong>van</strong> zorgverleners en goede afstemming tussen de verschillende<br />

zorgverleners. Ook psychosociale aspecten als de beleving <strong>van</strong> screening en de<br />

kwaliteit <strong>van</strong> leven voor de deelnemers zijn hierbij <strong>van</strong> belang.<br />

Aanbevelingen<br />

Uit de toekomstschattingen voor het jaar 2015 blijkt dat het absolute aantal personen<br />

bij wie <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt geconstateerd en het absolute aantal personen dat<br />

sterft aan <strong>dikkedarmkanker</strong>, beiden (sterk) zullen stijgen. <strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

(voorstadia <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong> door screening <strong>van</strong> de bevolking zal naar<br />

verwachting leiden tot een vermindering <strong>van</strong> de sterfte. FOBT is de enige nietinvasieve<br />

screeningtest die hiervoor op dit moment beschikbaar is. Uit modelmatig<br />

onderzoek <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep blijkt dat de kosteneffectiviteit <strong>van</strong> screening<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong> met FOBT en met sigmoïdoscopie in Nederland dicht bij elkaar<br />

zullen liggen. Hoe de verhoudingen precies zullen liggen, moet echter blijken uit de<br />

praktijk.<br />

20 Signaleringsrapport


Op grond <strong>van</strong> de gegevens die in dit rapport zijn samengevat, blijkt dat aan alle<br />

criteria voor bevolkingsonderzoek wordt voldaan of aan tegemoet kan worden<br />

gekomen. De werkgroep komt op grond <strong>van</strong> het totaalbeeld geschetst in dit rapport<br />

tot de volgende aanbevelingen:<br />

• Er dient nu in regionale proefcentra gestart te worden met bevolkingsonderzoek<br />

naar vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

• FOBT is de aanbevolen screeningstechniek om mee te starten.<br />

• De haalbaarheid <strong>van</strong> sigmoïdoscopie als screeningstechniek dient te worden<br />

onderzocht in de regionale proefcentra.<br />

• Effectieve implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland kan niet binnen de huidige kanalen <strong>van</strong> de gezondheidszorg worden<br />

gerealiseerd. De organisatorische en financiële inrichting behoeven besluitvorming<br />

en regie <strong>van</strong> de Rijksoverheid.<br />

Dit rapport geeft samen met het eindrapport <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep invulling<br />

aan de vragen die de Gezondheidsraad in 2001 in haar signalerende advies<br />

formuleerde met betrekking tot de screeningsstrategie, de organisatorische opzet<br />

en de consequenties voor de capaciteit.<br />

Met het oog op vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> voor iedereen, mag de<br />

introductie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek in geen geval interfereren met de reguliere zorg<br />

aan personen die zich melden met klachten bij de huisarts en met de zorg aan<br />

personen met een verhoogd risico op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Daarom dient de uitvoering<br />

<strong>van</strong> de screening in regionale proefcentra buiten de reguliere zorg te worden ingericht.<br />

Gezien de beperkte endoscopiecapaciteit in Nederland dienen daarnaast op korte<br />

termijn verpleegkundig endoscopisten te worden opgeleid. De organisatie <strong>van</strong> deze<br />

proefcentra dient echter gekoppeld te worden aan bestaande structuren in de zorg.<br />

Het is de verwachting dat in de toekomst nieuwe beperkt- of niet-invasieve<br />

technieken ingezet kunnen worden voor vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> of<br />

de voorstadia daar<strong>van</strong>. De organisatie in regionale proefcentra biedt uitgelezen<br />

mogelijkheden om nieuwe technologieën evalueerbaar in te voeren. De kennis over<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in brede zin dient verder ontwikkeld te worden door<br />

samenwerking tussen kennisinstituten, de regionale proefcentra voor screening en<br />

eventuele commerciële partners, zodat deze inspanningen uiteindelijk kunnen leiden<br />

tot een verdere vermindering <strong>van</strong> de sterfte door <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland.<br />

21 Samenvatting


Summary<br />

Colorectal cancer is a common disease in the Western world. It is now the<br />

second commonest cancer in terms of both incidence and as a cause of<br />

death. In the Netherlands in the year 2000 4,748 men and 4,409 women<br />

were diagnosed with colorectal cancer. In 2002 2,208 men and 2,175 women<br />

died as a result of colorectal cancer. This makes colorectal cancer the<br />

second most common form of cancer both in terms of incidence and as a<br />

cause of death.<br />

The lifetime risk of developing colorectal cancer for any individual in the Netherlands<br />

is approximately 5%. An increase of approximately 3% per year in colorectal cancer<br />

incidence is expected due to the rising incidence of the disease coupled with an<br />

aging population and population growth. In the year 2015 it is expected that around<br />

8,200 men and 5,600 women will be diagnosed with colorectal cancer. The prognosis<br />

of patients whose colorectal cancer diagnosed at an early stage, has improved<br />

significantly over the last few decades. This is primarily the result of a combination<br />

of timely diagnosis, relatively intensive follow up of high risk groups and improved<br />

multidisciplinary treatment. Despite this 40 to 45% of all patients die within five<br />

years of receiving the diagnosis. Colorectal cancer therefore represents a large<br />

healthcare problem that is associated with a high mortality especially in its later<br />

stages.<br />

In the Netherlands individuals with an increased risk of developing colorectal cancer<br />

are investigated at regular intervals, this is termed surveillance. This constitutes<br />

individuals with specific genetic colorectal cancer syndromes, individuals with an<br />

increased incidence of colorectal cancer in their families, and individuals with other<br />

diseases that lead to an increased risk of developing colorectal cancer. The vast<br />

majority of cases of colorectal cancer occur in individuals that do not fall under these<br />

categories, those with an ‘average’ risk. In order to substantially reduce the number<br />

of deaths from colorectal cancer, early detection in this group is essential. This form<br />

of screening is referred to as population-based screening. There are good reasons to<br />

consider the implementation of population-based screening for colorectal cancer.<br />

As well as being an important health problem, there is an easily detected, long-lived<br />

and easily treatable precursor to colorectal cancer, the adenomatous polyp.<br />

Furthermore early detection of colorectal cancer itself dramatically improves the<br />

prognosis. Research from other countries has shown that screening by testing for<br />

small invisible (‘occult’) traces of blood in faeces (faecal occult blood test, FOBT) can<br />

reduce deaths from colorectal cancer by 15 to 20%. Whether or not to introduce<br />

population-based screening requires a careful weighing up of both the expected<br />

health benefits of screening as well as possible negative effects such as the physical<br />

and psychological burden for those being screened, possible over diagnosis,<br />

complications of the screening procedures and disruption of regular healthcare.<br />

22 Signaleringsrapport


Good background information regarding population to be screened and the<br />

professional groups involved is therefore required. The availability of a suitable<br />

screening test that is acceptable to the target population is vital to the decision as<br />

to whether or not to introduce population-based screening. Besides FOBT there are<br />

other suitable and possibly more suitable methods for screening. Endoscopic<br />

screening is expected to reduce deaths to an even greater extent than FOBT.<br />

However, endoscopy is an invasive investigation that is onerous for the patient and<br />

can lead to complications and endoscopic capacity in the Netherlands is limited.<br />

Development of new non-invasive screening techniques such as the detection of<br />

changes in DNA or proteins specific for colorectal cancer in faeces, and new noninvasive<br />

imaging techniques hold much promise for the future.<br />

Faecal analysis<br />

Colorectal cancer screening by means of faecal analysis has many inherent ad<strong>van</strong>tages<br />

over other screening techniques. It is non-invasive and requires no bowel preparation.<br />

A positive faecal analysis must always be followed by invasive endoscopic<br />

investigation with a colonoscopy. Large polyps and cancers can be detected by the<br />

analysis of faeces for markers of colorectal cancer. The various markers can be<br />

categorised according to how they reach the faeces: Leaked, exfoliated or secreted.<br />

The best known test is that for blood leaking into the faeces, the FOBT. The sensitivity<br />

of this test in finding cancerous tumours is, however, limited and polyps are rarely<br />

detected.<br />

It is possible to raise the sensitivity but his leads to such a reduction in the specificity<br />

that the number of follow-up colonoscopies becomes unacceptably high.<br />

One disad<strong>van</strong>tage of the test is that blood loss can occur for reasons other than cancer,<br />

such as inflammation. A further disad<strong>van</strong>tage is that cancers only intermittently<br />

bleed leading to large variations in the amount of blood found between separate<br />

faecal samples.<br />

Changes in DNA specific to cancer can also be detected in faeces. DNA is classified as<br />

an exfoliated marker and is found at constant levels in faeces. Tests using DNA as a<br />

marker make use of DNA changes characteristic for colorectal cancer, for example<br />

changes in the KRAS, APC and TP53 genes. Due to the great variation in DNA changes<br />

between cancers, tests will consist of a panel of markers in order to detect all<br />

cancers. At present the FOBT is the only practical screening method for use in<br />

population-based screening. Other faeces-based tests are still at an experimental<br />

stage. Due to the limited sensitivity and specificity of the FOBT, reductions in<br />

colorectal cancer related deaths are expected to be at most 15 to 20%. Hopefully<br />

other faeces-based tests based on the detection of cancer specific markers will prove<br />

to be superior.<br />

Proteomics<br />

The term ‘Proteomics’ is used to refer to the analysis of large numbers of proteins in<br />

bodily fluids, cells or tumours. Large scale, sensitive protein detection techniques<br />

based on mass spectrometry are a promising new development in the search for new<br />

screening methods for the detection of colorectal cancer. It is hoped that these<br />

methods will be able to accurately predict the presence or absence of colorectal<br />

23 Summary


cancer, or its precursors, based on a complex protein profile or fingerprint found in<br />

blood or faeces. The fact that these fingerprints are a reflection of the levels of not<br />

just one, but a large number of proteins is expected to result in extremely high<br />

sensitivity and specificity, and this test is seen as a highly promising non-invasive<br />

screening method. Confirmation of the presence of a tumour or polyp will still<br />

require a colonoscopy. It is important to realise that proteomics-based tests are at<br />

an experimental stage and still require further scientific research to determine<br />

whether they will live up to expectations.<br />

Endoscopy<br />

Sigmoidoscopy and colonoscopy are the two endoscopic techniques that could be<br />

employed for endoscopic screening for colorectal cancer. A colonoscopy is used to<br />

examine the entire large bowel while a sigmoidoscopy only examines the last part of<br />

the large bowel. Both techniques are highly sensitive for the detection of both<br />

polyps and cancers. The specificity is also high and false positive diagnoses of cancer<br />

are virtually unheard of. Pre-cancerous polyps can be removed during an endoscopy<br />

whereby the development of a full-blown cancer can be prevented. In this way<br />

endoscopic screening should reduce the incidence of colorectal cancer as well as<br />

reducing mortality through early diagnosis. The high sensitivity and specificity<br />

mean that even investigations at intervals several years apart are highly effective for<br />

the secondary prevention of colorectal cancer.<br />

It is expected that endoscopic screening will lead to a greater reduction in colorectal<br />

cancer mortality than screening with the FOBT. However, this is not based on a<br />

direct comparison of the two techniques. Endoscopy is an invasive investigation<br />

which represents a significant burden for those undergoing it with a chance of<br />

complications. Sigmoidoscopy seldom results in serious complications.<br />

Colonoscopy, while also considered safe, more frequently results in complications.<br />

The quality and success of an endoscopy is dependent on good cleansing of the<br />

bowel and the proficiency of the endoscopist. The latter is principally of importance<br />

in colonoscopy. If significant abnormalities are found at sigmoidoscopy then a<br />

follow up colonoscopy should be performed. The definition of what is deemed to<br />

represent a significant lesion at sigmoidoscopy determines what percentage of<br />

those undergoing screening is referred on for a colonoscopy. It is assumed that it is<br />

mainly large adenomas ( > 1 cm) and adenomas with a (tubulo)villous histology<br />

and/or high grade dysplasia that develop into cancers and are thus significant.<br />

The Netherlands has insufficient capacity to cope with the increase in demand for<br />

colonoscopy and sigmoidoscopy resulting from screening for colorectal cancer.<br />

The introduction of courses to train nurse endoscopists seems a good solution for<br />

this lack of capacity. Nurse endoscopists have been shown to perform<br />

sigmoidoscopy and colonoscopy just as well as doctors. Colonoscopy is at present<br />

regarded as the ‘Gold standard’ for the detection of colorectal cancer and colorectal<br />

polyps and for the removal of polyps. Colonoscopy is, however, expensive, more<br />

onerous for the person to be screened and has a greater risk of complications when<br />

compared to sigmoidoscopy. Most European countries have therefore chosen for<br />

sigmoidoscopy.<br />

24 Signaleringsrapport


Imaging investigations<br />

A double contrast barium enema is an imaging investigation whereby barium<br />

contrast fluid is inserted via the rectum so that the outline of the whole large bowel<br />

can be seen on X-ray. It has a low complication rate and as such might seem to be an<br />

attractive screening technique. However, there are several disad<strong>van</strong>tages when<br />

compared to endoscopy such as a lower sensitivity. Furthermore there is not sufficient<br />

capacity in the Netherlands to use this technique for screening. New and far better<br />

techniques coupled with the development of imaging software have made it<br />

possible to image the large bowel using CT (Computerised Tomography) and MRI<br />

(Magnetic Resonance Imaging). Using these techniques a so called ‘virtual<br />

colonoscopy’ can be performed, also referred to simply as ‘colography’. While these<br />

techniques are highly promising they remain experimental and require further<br />

development.<br />

Colography requires the inflation of the normally collapsed bowel with air to make<br />

the polyps and cancers visible. CT-colography can detect significant polyps and<br />

cancers with high sensitivity and specificity. Its sensitivity and specificity for small<br />

polyps is, however, low. Distinguishing polyps from faecal residue is difficult. Bowel<br />

preparation for CT-colography is comparable to that required for a colonoscopy and<br />

is onerous. The results for MRI-colography are less good than CT-colography.<br />

MRI does, however, offer three important ad<strong>van</strong>tages over CT namely the absence of<br />

radiation exposure, a large choice of scan techniques and the large intrinsic contrast<br />

differences found both within a tissue and between different structures. The latter is<br />

important to achieve a high specificity and should make minimal and less onerous<br />

bowel preparation possible. Disad<strong>van</strong>tages of MR-colography are its cost and lower<br />

sensitivity. The fact that patients find colography a more acceptable experience than<br />

colonoscopy is very important especially in surveillance and screening populations.<br />

The greater patient acceptance is expected to be further improved with the<br />

development of less intense bowel preparation techniques.<br />

High risk groups<br />

In the Netherlands it is generally accepted that persons at high risk require regular<br />

follow up. In this way premalignant abnormalities and cancers can be detected and<br />

treated at an early stage. Those at high risk for the development of colorectal cancer<br />

can be largely divided into three groups. Taken together these three groups are<br />

responsible for 15% of the total number of colorectal cancer cases. The first group<br />

constitutes people with an inherited form of colorectal cancer. Mutations in one of<br />

the genes involved in the development of colorectal cancer are the cause of the<br />

increased risk in this group. Most inherited forms of cancer have a dominant<br />

inheritance pattern. This means that colorectal cancer is seen in successive<br />

generations and that children of patients have a 50% chance of also developing the<br />

disease. Cancer is often diagnosed at a young age. The two best known forms of<br />

inheritable colorectal cancer are Heriditary Non-polyposis Coli Colorectal Cancer<br />

(HNPCC, Lynch syndrome) and Familiar Adenomatous Polyposis (FAP). The most<br />

important distinguishing feature of HNPCC is the young age (on average 45 years) at<br />

which cancer develops. Most patients with FAP develop hundreds to thousands of<br />

polyps in the large bowel usually between 10 and 25 years of age. First degree<br />

relatives of patients with an inherited form of colorectal cancer are advised to<br />

25 Summary


undergo regular follow up with colonoscopy. Since 1995 registration of all patients<br />

with an inherited disease has been introduced with the aim of improving this type<br />

of surveillance. In practice it appears that follow up often falls short of<br />

recommended practice.<br />

The second high risk group constitutes those with a familiar form of colorectal cancer.<br />

Patients with colorectal cancer in whom two first degree relatives or one first degree<br />

relative at a relatively young age (under 50 year) also have colorectal cancer, are said<br />

to have Familiar Colorectal Cancer (FCC). There is no clear dominant inheritance<br />

pattern. A national study aimed at determining the most suitable screening strategy<br />

and the (cost)effectiveness of surveillance at intervals is underway.<br />

The third high risk group constitutes those with certain disorders such as<br />

Inflammatory bowel disease, and those with a previous history of colorectal adenomas<br />

or cancer. Protocols exist for surveillance of this group dependent on the specific<br />

disorder.<br />

Support from the medical profession<br />

A survey to establish what those from the various medical disciplines that would be<br />

involved think about screening for colorectal cancer was sent to Family Practitioners,<br />

Gastroenterologists and General Physicians. The results show that knowledge about<br />

screening for colorectal cancer is lacking and that there is a need for further<br />

education on this subject. There is widespread support for the introduction of a<br />

national population-based screening program. It is possible that good further<br />

education on this subject with widen support given that especially Family<br />

Practitioners and General Physicians underestimate the potential reduction in<br />

mortality achievable through a population-based screening program. In the case of<br />

endoscopic screening there is easily sufficient support amongst respondents for the<br />

delegation of sigmoidoscopies to non-Gastroenterologists and nurse-endoscopists.<br />

This is an important fact for the practicability of such a screening program. It is<br />

worrying that a large number of respondents feel that screening endoscopies could<br />

be accommodated into the routine program while the current waiting times for<br />

endoscopies would suggest the opposite. Performance of FOBT-based screening<br />

within specialist centres would be the preferred method of organisation.<br />

Expectations are high as regards developments within the field of non-invasive<br />

screening techniques within the next few years.<br />

The implementation of population-based screening for colorectal cancer in the<br />

Netherlands<br />

When deciding whether to instigate population-based screening the balance<br />

between the costs and expected health benefits plays a role. The cost of each year of<br />

life gained by screening with FOBT is estimated at 3,000 Euros. This is comparable<br />

to the cost of each year of life gained through the current Dutch population-based<br />

screening for breast cancer and lower than that for cervical cancer.<br />

The success of a population-based screening program for colorectal cancer relies on<br />

good organisation. Population based and other screening programs are already up<br />

and running in several European countries but often lack central control. The lack of<br />

26 Signaleringsrapport


a decision as to whether or not to implement a population-based screening program<br />

for colorectal cancer in the Netherlands is even more remarkable in the light of these<br />

developments in neighbouring countries. It is a challenge for the Dutch Government<br />

and the health insurers to bring about changes in this regard and to develop new<br />

forms of organisation and finance.<br />

Both the Health Council of the Netherlands and the Cocast study group have studied<br />

the need for colorectal cancer screening and the problems relating to this. A 2001<br />

Department of Health report concluded that the introduction of a countrywide<br />

population-based screening program for colorectal cancer deserves serious<br />

consideration, but that firstly a number of questions must be answered. The Cocast<br />

work group concluded that a pilot screening program using FOBT was necessary<br />

with a view to introducing population-based screening as quickly as possible. They<br />

also recommended a study to investigate the practicability of screening by means of<br />

a once only sigmoidoscopy. Subsequently a prospective study of the yield of FOBT<br />

and sigmoidoscopy should take place. They further recommend that there should be<br />

room for evaluation of screening using a once only colonoscopy and new noninvasive<br />

methods.<br />

The establishment of study centres for colorectal cancer screening directly conforms<br />

to the recommendations of the Cocast work group. There are already a number of<br />

regional initiatives underway in the Netherlands in this area. It is advisable to<br />

coordinate the administrative, logistic and financial organization of study centres<br />

for colorectal cancer screening in the Netherlands as quickly as possible, whereby<br />

central Dutch Government and health insurers must play an important facilitating<br />

role. With these developments it is very important that there is sufficient capacity to<br />

meet the resulting increase in demand for colonoscopy. The introduction of<br />

colorectal cancer screening must not be allowed to (further) disrupt access to<br />

regular healthcare. Endoscopic capacity can be increased at relatively short notice by<br />

the education of nurse-endoscopists. The foundation of a training program for<br />

nurse-endoscopists is therefore urgently required.<br />

Without political decision making and direction from the Dutch government the<br />

relatively good survival and low mortality from colorectal cancer in the Netherlands<br />

in comparison with neighbouring countries will be endangered. Furthermore this<br />

will lead to a great increase in so-called ‘opportunistic screening’. An uncontrolled<br />

rise in the number of screening colonoscopies due to opportunistic screening’ will<br />

unavoidably lead to further blockage of the usual patient care channels. Not only is<br />

this development unwelcome due to the resulting (cost) ineffective use of healthcare<br />

resources, but it is impossible to evaluate the outcome of such screening and the<br />

new screening tests used.<br />

Due to the long duration of the studies investigating the efficacy of population-based<br />

screening for colorectal cancer it will sometimes be necessary to take decisions<br />

regarding the use of new technology without final definitive evidence. Irrefutable<br />

evidence that initiating screening reduces deaths from colorectal cancer only exists<br />

for the FOBT. Meanwhile developments in the field of new screening techniques are<br />

progressing so rapidly that it is desirable to systematically analyse these screening<br />

27 Summary


techniques as well. Such analyses would be greatly facilitated by the development of<br />

systems to integrate information generated by the various study centres.<br />

The discussion surrounding implementation of colorectal cancer screening should<br />

be multidisciplinary in nature. In addition to the medical and technological aspects<br />

covered in depth in this report there are also other important considerations.<br />

Communication must play a central role in population-based screening as well and<br />

psycho-social considerations such as the experience of screening and the effect of<br />

screening on the quality of life of those undergoing it.<br />

Recommendations<br />

Projections for the year 2015 predict (large) increases in both the absolute number of<br />

patients diagnosed with colorectal cancer and the absolute number dying from<br />

colorectal cancer. Early detection of colorectal cancer and its precursors by screening<br />

of the general population is expected to lead to a reduction in mortality. Research by<br />

the Cocast group indicates that the cost effectiveness of FOBT screening and<br />

sigmoidoscopy screening in the Netherlands will be comparable. Exactly how<br />

comparable remains to be seen in practice.<br />

It is apparent from the information summarised in this report that all the criteria for<br />

the introduction of a population-based screening program have either been met or<br />

can be met. Based on the overall picture outlined in this report, the workgroup has<br />

come to the following recommendations:<br />

• Screening of the general population for colorectal cancer should begin immediately<br />

in regional study centres.<br />

• The FOBT is the recommended technique with which to begin.<br />

• The practicability of sigmoidoscopy as a screening technique should be investigated<br />

in the regional study centres.<br />

• Effective implementation of colorectal cancer screening of the general population<br />

in the Netherlands cannot be achieved within the present health service<br />

framework. The organisational and financial framework requires decision making<br />

and leadership from the Dutch government.<br />

This report, together with the final Cocast report, answers the questions posed by<br />

the Health Council of the Netherlands in 2001 in their final statement as regards<br />

screening strategy, the organisational setup and consequences for capacity.<br />

While concentrating on early detection of colorectal cancer for everyone, the<br />

introduction of population-based screening must in no way be allowed to interfere<br />

with regular healthcare for patients who present to their Family Practitioner with<br />

symptoms and the care of those at higher risk for colorectal cancer. The execution of<br />

the screening should therefore take place in regional study centres away from<br />

regular healthcare. Furthermore, given the limited endoscopic capacity in the<br />

Netherlands the training of nurse endoscopists should begin in the short term.<br />

The organisation of these study centres should, however, be coupled to existing<br />

healthcare structures. It is expected that in the future new minimally invasive or<br />

non-invasive techniques can be employed for the early detection of colorectal cancer<br />

or its precursors. The use of regional study centres will provide an excellent<br />

opportunity to introduce new technology in a manner that is open to evaluation.<br />

28 Signaleringsrapport


Colorectal cancer expertise in its broadest sense should be further developed<br />

through cooperation between expert centres, the regional study centres and<br />

eventual commercial partners, so that these efforts can eventually lead to a further<br />

reduction in mortality from colorectal cancer in the Netherlands.<br />

29 Summary


30 Signaleringsrapport


1<br />

1.1<br />

Figuur 1<br />

Achtergrond<br />

Terminologie<br />

De dikke darm (de blindedarm en de karteldarm) en de endeldarm (rectum) zijn<br />

onderdeel <strong>van</strong> het spijsverteringskanaal (figuur 1). De blindedarm bestaat uit de blindedarm<br />

zelf (het coecum) en het wormvormige aanhangsel (de appendix). De karteldarm<br />

(het colon) bestaat uit vier subdelen: colon ascendens (opstijgend deel),<br />

colon transversum (dwarslopend deel), colon descendens (dalend deel) en colon<br />

sigmoideum. In dit rapport wordt gesproken over de ‘dikke darm’ als zowel het<br />

coecum, het colon en het rectum worden bedoeld. Kanker <strong>van</strong> het colon en <strong>van</strong> het<br />

rectum, in de medische terminologie aangeduid als colorectaal carcinoom zal in<br />

dit rapport kortweg aangeduid worden met ‘<strong>dikkedarmkanker</strong>’. Kanker <strong>van</strong> de anus<br />

valt niet onder <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Invoegen figuur 1<br />

De dikke darm<br />

3<br />

1<br />

31 Achtergrond<br />

2<br />

Schematische tekening <strong>van</strong> de dikke darm en de endeldarm, onderdeel <strong>van</strong> het spijsverteringskanaal<br />

De dikke darm bestaat uit de blindedarm (het coecum (1) en het wormvormige aanhangsel, de appendix (2)) en de<br />

karteldarm (het colon). Het colon is onder te verdelen in vier subdelen: colon ascendens (opstijgend deel (3)),<br />

colon transversum (dwarslopend deel (4)), colon descendens (dalend deel (5)) en colon sigmoideum (6). Vervolgens<br />

gaat de colon over in de endeldarm (het rectum (7)). In dit rapport wordt gesproken over de ‘dikke darm’ als<br />

zowel het coecum, het colon en het rectum worden bedoeld. Het begin <strong>van</strong> de dikke darm wordt ook wel het<br />

proximale deel genoemd, het einde het distale deel.<br />

4<br />

7<br />

5<br />

6


1.2<br />

1.3<br />

Vóórkomen<br />

Dikkedarmkanker is een veel voorkomende ziekte in de westerse wereld. Naar<br />

schatting waren er in 2000 ongeveer 53.000 mensen in Nederland in leven die ooit<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> hebben gehad 1<br />

. In dat jaartal werd bij 4.748 mannen en 4.409 vrouwen<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> vastgesteld 2<br />

. In 2002 overleden er 2.208 mannen en 2.175 vrouwen<br />

ten gevolge <strong>van</strong> deze ziekte 3<br />

. Voor het 75ste jaar bedraagt het risico om gedurende het<br />

leven <strong>dikkedarmkanker</strong> te ontwikkelen ruim 3% voor vrouwen en bijna 5% voor<br />

mannen. Het is de verwachting dat door een licht stijgende incidentie (deze trend<br />

wordt vooral gezien bij mannen), de bevolkingsgroei en de vergrijzing, het aantal<br />

nieuw gediagnosticeerde patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong> in de komende jaren met<br />

ongeveer 3% per jaar zal toenemen, zodat er in 2015 bij ongeveer 8.200 mannen en<br />

5.600 vrouwen <strong>dikkedarmkanker</strong> zal worden vastgesteld 1<br />

. Thans ziet een huisarts<br />

met een praktijk <strong>van</strong> gemiddelde om<strong>van</strong>g in Nederland gemiddeld ruim één nieuwe<br />

patiënt met <strong>dikkedarmkanker</strong> per jaar (met uitschieters <strong>van</strong> geen tot drie). Dit zal in<br />

de komende jaren stijgen naar gemiddeld ongeveer drie nieuwe patiënten per jaar.<br />

Omdat voor iedere patiënt met <strong>dikkedarmkanker</strong> bij ongeveer 50 patiënten de<br />

diagnose wordt overwogen 4<br />

, zal een huisarts gemiddeld in de komende jaren elke<br />

week tenminste één patiënt zien bij wie de mogelijkheid <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

bestaat. Het patiëntenbestand <strong>van</strong> een gemiddelde huisarts zal ongeveer vijf tot<br />

tien personen bevatten die <strong>dikkedarmkanker</strong> hebben of ooit <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

hebben gehad.<br />

Prognose<br />

Afhankelijk <strong>van</strong> de uitgebreidheid <strong>van</strong> de ziekte worden patiënten ingedeeld in vier<br />

verschillende stadia (figuur 2). Op grond <strong>van</strong> het stadium is een inschatting te maken<br />

<strong>van</strong> de kans overleving voor de patiënt na vijf jaar. Deze loopt uiteen <strong>van</strong> meer dan<br />

90% voor stadium I patiënten tot minder dan 5% voor stadium IV patiënten.<br />

Een operatie waarbij de tumor wordt verwijderd, is de enige potentieel curatieve<br />

behandeling. Bij 80% <strong>van</strong> de patiënten is een dergelijke operatie mogelijk.<br />

De aanvullende behandeling (adju<strong>van</strong>te therapie) na chirurgie bestaat uit een<br />

chemotherapie. Deze wordt gegeven aan patiënten bij wie de kans op terugkeren<br />

<strong>van</strong> de kanker groot is. In 30 tot 50% <strong>van</strong> de patiënten bij wie in eerste instantie de<br />

tumor geheel verwijderd is, komt echter na verloop <strong>van</strong> tijd de ziekte terug, meestal<br />

in de vorm <strong>van</strong> uitzaaiingen (‘metastasen’) in de lever.<br />

Wanneer men de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> beschouwt als percentage <strong>van</strong> de<br />

totale sterfte, dan is deze het hoogst (ongeveer 5%) rond het 55ste jaar (figuur 3).<br />

Een relatief hoog percentage <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt<br />

vastgesteld op latere leeftijd. Bij ruim 30% <strong>van</strong> de mannen en ruim 40% <strong>van</strong> de vrouwen<br />

wordt de diagnose na het 74ste levensjaar gesteld (figuur 4A, B) en meer dan de helft<br />

<strong>van</strong> de patiënten is ouder dan 74 jaar wanneer zij overlijdt aan de ziekte (figuur 4C, D).<br />

In de afgelopen tien jaar is er in Nederland sprake <strong>van</strong> een lichte daling <strong>van</strong> de sterfte<br />

aan <strong>dikkedarmkanker</strong> (vooral bij vrouwen), zeker ten opzichte <strong>van</strong> de licht stijgende<br />

incidentie 5<br />

. Dit wijst op een verbetering <strong>van</strong> de overleving <strong>van</strong> patiënten met<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. In de periode <strong>van</strong> 1970 tot 1979 bedroeg de relatieve overleving na<br />

32 Signaleringsrapport


vijf jaar voor mannen en vrouwen met colonkanker respectievelijk 46% en 42% in<br />

Nederland. In de periode <strong>van</strong> 1996 tot 2001 waren deze cijfers gestegen tot<br />

respectievelijk 59% en 56%. Voor rectumkanker was de relatieve jaarsoverleving na<br />

vijf jaar voor mannen en vrouwen respectievelijk 36% en 44% in de periode <strong>van</strong> 1970<br />

tot 1979. In de periode <strong>van</strong> 1996 tot 2001 waren deze cijfers gestegen tot 56% en 54% 1<br />

.<br />

De verbetering lijkt vooral het gevolg te zijn <strong>van</strong> de combinatie <strong>van</strong> tijdige<br />

diagnostiek, relatief intensieve ‘surveillance’ (dat wil zeggen periodieke controle <strong>van</strong><br />

personen met een verhoogd risico) en een verbeterde multidisciplinaire behandeling,<br />

zoals de combinatie <strong>van</strong> radiotherapie met een nieuwe chirurgische techniek voor<br />

de behandeling <strong>van</strong> rectumkanker 6<br />

. De verbetering in prognose is vooral terug te<br />

zien in de eerste drie stadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>, de prognose <strong>van</strong> stadium IV is<br />

nauwelijks verbeterd (figuur 5). De sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland steekt<br />

qua beloop relatief gunstig af ten opzichte <strong>van</strong> ons omringende landen (figuur 6).<br />

33 Achtergrond


Vier stadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

volgens TNM-<br />

classificatie. De mate <strong>van</strong><br />

uitbreiding <strong>van</strong> de tumor zelf<br />

(T, tumor), de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> uitzaaiingen in de<br />

regionale lymfeklieren (N,<br />

nodes = lymfeklieren) en de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong><br />

uitzaaiingen op afstand (M,<br />

metastases) bepalen het<br />

stadium. TNM-stadium I zijn<br />

34 Signaleringsrapport<br />

tumoren waar<strong>van</strong> de groei<br />

beperkt is tot de spierlaag<br />

<strong>van</strong> de darmwand. Bij TNM-<br />

stadium II groeit de tumor<br />

door de spierlaag <strong>van</strong> de<br />

darmwand heen, maar zijn er<br />

Omschrijving<br />

Tumorgroei beperkt Tumorgroei door de Aanwezigheid <strong>van</strong> Aanwezigheid <strong>van</strong><br />

tot de spierlaag <strong>van</strong> spierlaag <strong>van</strong> de lymfeklieruitzaaiingen uitzaaiingen in<br />

geen uitzaaiingen in de<br />

regionale lymfeklieren<br />

aanwezig. Wanneer er wél<br />

uitzaaiingen in de regionale<br />

de darmwand darmwand andere organen<br />

lymfeklieren aanwezig zijn,<br />

spreekt men <strong>van</strong> stadium III.<br />

Bij TNM-stadium IV zijn er<br />

uitzaaiingen op afstand<br />

TNM Stadiumverdeling<br />

1996–2001*<br />

21% 35% 25% 19%<br />

aanwezig. In de figuur is<br />

weergegeven hoe het<br />

vóórkomen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

verdeeld is over de vier<br />

verschillende stadia<br />

(verdeling <strong>van</strong> incidentie).


De lijnen beschrijven het<br />

verloop <strong>van</strong> de incidentie <strong>van</strong><br />

Incidentie <strong>van</strong> en sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland in 1998<br />

en de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

ten opzichte <strong>van</strong> de<br />

Incidentie m x 10 5<br />

Incidentie v x 10 5<br />

leeftijd. Dit is uitgedrukt in<br />

een verhoudingscijfer: per<br />

Sterfte m x 10 5<br />

Sterfte v x 10 5<br />

Per 100.000 persoonsjaren<br />

% <strong>van</strong> de totale sterfte<br />

Sterfte m %<br />

500<br />

15<br />

100.000 mannen (m) of<br />

vrouwen (v) per jaar.<br />

De lijnen laten zien dat met<br />

het toenemen <strong>van</strong> de leeftijd<br />

35 Achtergrond<br />

Sterfte v %<br />

450<br />

14<br />

13<br />

meer mensen<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> krijgen en<br />

400<br />

12<br />

11<br />

sterven aan de ziekte. Echter,<br />

wanneer de sterfte aan<br />

350<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> als<br />

percentage <strong>van</strong> de totale<br />

300<br />

250<br />

10<br />

9<br />

8<br />

7<br />

sterfte wordt uitgedrukt<br />

(hoogte <strong>van</strong> de kolommen),<br />

blijkt dat deze het hoogst is<br />

rond het 60 jaar. Na deze<br />

200<br />

6<br />

5<br />

leeftijd gaan andere<br />

doodsoorzaken dus een<br />

grotere rol spelen.<br />

150<br />

100<br />

4<br />

3<br />

50<br />

2<br />

1<br />

0<br />

0<br />

0- 10- 20- 30- 40- 50- 60- 70- 80-<br />

Leeftijd (jaren) bij diagnose/overlijden<br />

Bron: Integraal Kankercentrum Zuid, 2004<br />

Figuur 3


Leeftijdsverdeling diagnose en sterfte<br />

De leeftijdsverdeling bij<br />

diagnose laat zien dat voor<br />

respectievelijk mannen (A)<br />

en vrouwen (B), 26% en 31%<br />

Leeftijd 0–29<br />

Leeftijd 30–44<br />

B<br />

Incidentie vrouwen<br />

2000<br />

A<br />

Incidentie mannen<br />

2000<br />

<strong>van</strong> de kwaadaardige<br />

dikkedarmtumoren wordt<br />

Leeftijd 45–59<br />

vastgesteld bij personen<br />

tussen de 75 en 84 jaar en 5%<br />

Leeftijd 60–74<br />

Leeftijd 75–84<br />

Leeftijd 85+<br />

36 Signaleringsrapport<br />

en 11% bij personen <strong>van</strong> 85<br />

jaar en ouder. Voor<br />

respectievelijk mannen (C)<br />

en vrouwen (D) overlijdt 32%<br />

en 33% <strong>van</strong> alle patiënten die<br />

aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

sterven tussen de 75 en 84<br />

jaar en 12% en 23% op 85<br />

jarige leeftijd of ouder. Voor<br />

een groot gedeelte is<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> dus een<br />

ziekte <strong>van</strong> ouderen.<br />

D<br />

Sterfte vrouwen<br />

2002<br />

C<br />

Sterfte mannen<br />

2002<br />

Bron: Visser O, Siesling S, <strong>van</strong> Dijck JAAM, editors: Incidence of cancer in the Netherlands 1999/2000. Utrecht, Vereniging <strong>van</strong> Integrale Kankercentra, 2003<br />

Centraal bureau voor de Statistiek: www.cbs.nl, 2004<br />

Figuur 4


In de figuur is de relatieve<br />

overleving na vijf jaar <strong>van</strong><br />

Verandering <strong>van</strong> de prognose (overleving na vijf jaar) over de<br />

afgelopen jaren voor de verschillende ziektestadia<br />

Stadium I<br />

Stadium II<br />

colonkanker (A) en<br />

rectumkanker (B)<br />

weergegeven voor de<br />

verschillende TNM-stadia.<br />

De gegevens zijn uitgesplitst<br />

Stadium III<br />

B<br />

Rectumkanker<br />

%<br />

A<br />

Colonkanker<br />

%<br />

100<br />

100<br />

37 Achtergrond<br />

Stadium IV<br />

90<br />

90<br />

80<br />

80<br />

70<br />

70<br />

60<br />

60<br />

50<br />

50<br />

40<br />

40<br />

naar drie verschillende<br />

periodes: <strong>van</strong> 1980 tot en met<br />

1989, <strong>van</strong> 1990 tot en met<br />

1996 en <strong>van</strong> 1997 tot en met<br />

2001. Vooral in de eerste drie<br />

stadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

is een verbetering te zien <strong>van</strong><br />

de relatieve overleving na vijf<br />

jaar. De overleving na vijf jaar<br />

<strong>van</strong> patiënten met een<br />

stadium IV tumor is<br />

nauwelijks verbeterd: <strong>van</strong> 3%<br />

naar 6% voor colonkanker en<br />

<strong>van</strong> 2% naar 4% voor<br />

rectumkanker.<br />

30<br />

30<br />

20<br />

20<br />

10<br />

10<br />

0<br />

0<br />

1980–1989 1990–1996 1997–2001<br />

1980–1989 1990–1996 1997–2001<br />

Bron: Integraal Kankercentrum Zuid, 2004<br />

Figuur 5


60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

35<br />

30<br />

25<br />

20<br />

15<br />

10<br />

5<br />

0<br />

Relatieve incidentie, sterfte en overleving voor <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Nederland ten opzichte <strong>van</strong> andere Europese landen<br />

A<br />

Incidentie<br />

ESR<br />

België<br />

Denemarken<br />

B<br />

Sterfte<br />

ESR<br />

België<br />

Denemarken<br />

Duitsland<br />

Duitsland<br />

*Engeland<br />

*Engeland<br />

Estland<br />

Estland<br />

Europese Unie<br />

Europese Unie<br />

Finland<br />

Finland<br />

Frankrijk<br />

Frankrijk<br />

Griekenland<br />

Griekenland<br />

38 Signaleringsrapport<br />

Ierland<br />

Ierland<br />

Italië<br />

Italië<br />

Luxemburg<br />

Luxemburg<br />

Malta<br />

Malta<br />

Nederland<br />

Nederland<br />

Noorwegen<br />

Noorwegen<br />

Oostenrijk<br />

Oostenrijk<br />

Polen<br />

Polen<br />

Portugal<br />

Portugal<br />

*Schotland<br />

*Schotland<br />

Slowakije<br />

Slowakije<br />

Slovenië<br />

Slovenië<br />

Spanje<br />

Spanje<br />

Tjechië<br />

Tjechië<br />

IJsland<br />

IJsland<br />

Zweden<br />

Zweden<br />

Zwitserland<br />

*Wales<br />

Zwitserland<br />

*Wales<br />

Incidentie<br />

Sterfte<br />

Overleving


70<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

C<br />

Overleving<br />

%<br />

België<br />

Figuur 6<br />

Denemarken<br />

Duitsland<br />

Engeland<br />

Estland<br />

Europese Unie<br />

Finland<br />

39 Achtergrond<br />

Frankrijk<br />

Griekenland<br />

*Cijfers <strong>van</strong> Verenigd Koninkrijk<br />

Ierland<br />

Italië<br />

Luxemburg<br />

Malta<br />

Nederland<br />

Noorwegen<br />

Oostenrijk<br />

Bron: 6A, B: Ferlay J, Bray F, Sankila R, Parkin DM. EUCAN: Cancer Incidence,Mortality and<br />

Prevalence in the European Union 1998, version 5.0. IARC CancerBase No 4, Lyon, IARCPress, 1999.<br />

Limited version available from: http://www-dep.iarc.fr/eucan/eucan.htm Last updated on 17/3/2003<br />

6C: The EUROCARE Working Group: Resultaten <strong>van</strong> de Eurocare III studie, Ann Oncol 2003, 14 Suppl 5<br />

De incidentie <strong>van</strong> (A), de sterfte aan (B) en de overleving na vijf jaar bij (C) <strong>dikkedarmkanker</strong> weergegeven<br />

voor diverse Europese landen. Incidentie (A) en sterfte (B) zijn uitgedrukt in ‘European Standardised Rate’<br />

(ESR) wat wil zeggen dat de verhoudingscijfers (aantal incidente of sterfte gevallen per 100.000 personen<br />

per jaar) om zijn gerekend naar een standaardbevolking. Hierdoor wordt het effect <strong>van</strong> de verschillen in<br />

leeftijdsopbouw tussen de diverse landen uitgeschakeld. Van sommige landen zijn enkele gegevens niet<br />

bekend. Uit de figuren blijkt dat Nederland ten opzichte <strong>van</strong> de andere Europese landen een hoge incidentie<br />

heeft (A). Desondanks is de sterfte laag (B) en overleving na vijf jaar goed (C).<br />

Polen<br />

Portugal<br />

Schotland<br />

Slowakije<br />

Slovenië<br />

Spanje<br />

Tjechië<br />

IJsland<br />

Zweden<br />

Zwitserland<br />

Wales


1.4<br />

Preventie<br />

Ontstaan<br />

Dikkedarmkanker ontstaat onder invloed <strong>van</strong> een combinatie <strong>van</strong> genetische en<br />

omgevingsfactoren. Bij ongeveer 5% <strong>van</strong> de patiënten is een erfelijk voorkomende<br />

genetische verandering de oorzaak. Hoewel roken ook een potentiële risicofactor is,<br />

zijn de omgevingsfactoren die geassocieerd zijn met het ontstaan <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>,<br />

grotendeels terug te leiden op voedingsgewoonten. In ontwikkelingslanden<br />

is <strong>dikkedarmkanker</strong> een uiterst zeldzame diagnose. Met de introductie <strong>van</strong> een<br />

‘westers’ voedingspatroon is in verschillende landen een sterke stijging <strong>van</strong> de<br />

incidentie waargenomen. Primaire preventie door aanpassing <strong>van</strong> het voedingspatroon<br />

lijkt daarom een goede manier om de incidentie en daarmee de sterfte ten<br />

gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> te verminderen. Ondanks de grote hoeveelheid<br />

epidemiologisch onderzoek naar de rol <strong>van</strong> voeding, is er helaas nog weinig<br />

zekerheid over beschermende effecten <strong>van</strong> afzonderlijke voedingsmiddelen.<br />

Het veronderstelde positieve effect <strong>van</strong> een hoge dagelijkse inname <strong>van</strong> voedingsvezels<br />

is onzeker. De eerdere aanwijzingen voor de beschermende werking <strong>van</strong><br />

groente en fruit zijn op grond <strong>van</strong> een grote hoeveelheid nieuwe gegevens nu niet<br />

meer zo duidelijk. Voedingsmiddelen die het risico op <strong>dikkedarmkanker</strong> verlagen<br />

zijn calcium (melkproducten) en waarschijnlijk foliumzuur. Daarentegen zijn er<br />

producten die mogelijk aanleiding geven tot een risicoverhogend effect op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. Alcohol kan bij een consumptie <strong>van</strong> drie of meer glazen<br />

alcoholische drank per dag leiden tot een verhoging <strong>van</strong> het risico op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. Ondanks eerdere veronderstellingen leidt vlees, zoals dat in<br />

Nederland gegeten wordt, niet tot een grotere kans op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Daarnaast krijgen mensen met overgewicht vaker <strong>dikkedarmkanker</strong>. In veel onderzoek<br />

komt naar voren dat lichamelijke activiteit (ook na correctie voor overgewicht)<br />

beschermt tegen het krijgen <strong>van</strong> kanker <strong>van</strong> het colon 7<br />

. Tenslotte zijn er aanwijzingen<br />

dat dagelijkse inname <strong>van</strong> acetylsalicylzuur (aspirine) en andere non-steroidal antiinflammatory<br />

drugs (NSAIDs) en selectieve COX-2 remmers de ontwikkeling <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> kan voorkomen of vertragen.<br />

Primaire preventie heeft tot doel het ontstaan <strong>van</strong> de aandoening te voorkómen. Een voorbeeld<br />

is niet roken of stoppen met roken om longkanker te voorkómen.<br />

Secundaire preventie richt zich op het vroegtijdig ontdekken <strong>van</strong> een aandoening. De bedoeling<br />

is om daarmee de kans op genezing te vergroten. Screening is een voorbeeld <strong>van</strong> secundaire<br />

preventie.<br />

Kanker <strong>van</strong> de dikke darm is het gevolg <strong>van</strong> een aantal genetisch mutaties, en ontstaat<br />

pas als verschillende mutaties gedurende een langere periode aanwezig zijn in de<br />

cellen <strong>van</strong> het dikkedarmslijmvlies (figuur 7). In vrijwel alle gevallen is er sprake <strong>van</strong><br />

een niet-kwaadaardig voorstadium, de darmpoliep (figuur 8). De verandering <strong>van</strong><br />

een goedaardige darmpoliep (adenoom) naar een kwaadaardige tumor (carcinoom)<br />

(figuur 9) duurt vele jaren, naar men aanneemt gemiddeld tien jaar. Omdat dikkedarmpoliepen<br />

en dikkedarmtumoren met verschillende methoden kunnen worden<br />

vastgesteld, bestaat er bij <strong>dikkedarmkanker</strong> een unieke kans op vroegdiagnostiek<br />

40 Signaleringsrapport


Figuur 7<br />

Normaal<br />

slijmvlies<br />

A<br />

C<br />

Figuur 8<br />

<strong>van</strong> kwaadaardige tumoren, en een goede mogelijkheid voor vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

voorstadia (secundaire preventie).<br />

Ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

41 Achtergrond<br />

<strong>Vroege</strong><br />

adenomateuze<br />

poliep<br />

APC KRAS<br />

De darmpoliep<br />

Late<br />

adenomateuze<br />

poliep<br />

TP53<br />

Genetische instabiliteit<br />

B<br />

Kanker<br />

Uitzaaiingen<br />

Andere<br />

veranderingen<br />

Kanker <strong>van</strong> de dikke darm is het gevolg <strong>van</strong> verschillende genetische veranderingen ‘mutaties’. Deze genetische<br />

mutaties ontstaan in vaste volgorde. Op deze wijze ontstaat, via mutaties in de genen APC, KRAS en TP53<br />

stapsgewijs <strong>van</strong>uit normaal darmslijmvlies eerst een adenomateuze poliep en daarna kanker <strong>van</strong> de dikke<br />

darm. Additionele veranderingen kunnen er toe leiden dat de kanker uitzaait.<br />

Zeer vroeg stadium <strong>van</strong> afwijkende ontwikkeling <strong>van</strong> het slijmvlies <strong>van</strong> de darm (A) die leidt tot poliepvorming,<br />

gezien met een sterk vergrotende endoscoop en opspuiten <strong>van</strong> blauwe kleurstof (chromo-endoscopie).<br />

Adenomateuze poliep (B). Verwijdering <strong>van</strong> een adenomateuze poliep door middel <strong>van</strong> endoscopische<br />

poliepectomie (C). Een snaar wordt om de steel <strong>van</strong> de poliep gelegd en vervolgens wordt deze doorgebrand<br />

door middel <strong>van</strong> een elektrisch stroompje (‘electrocoagulatie’).


Dikkedarmtumor<br />

Dikkedarmtumor gezien met een endoscoop.<br />

Figuur 9<br />

Soorten darmpoliepen<br />

Niet-neoplastische poliep: Verzamelnaam voor verschillende poliepachtige groeisels in de<br />

darm, waarbij geen sprake is <strong>van</strong> autonome groei <strong>van</strong> de darmslijmvliescellen, ook wel nietadenomateuze<br />

poliep genoemd. Deze poliepen zijn geen voorstadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>,<br />

maar zijn tijdens een endoscopie vaak moeilijk te onderscheiden <strong>van</strong> adenomateuze poliepen.<br />

Door microscopisch onderzoek kunnen niet-neoplastische poliepen wel onderscheiden<br />

worden <strong>van</strong> adenomateuze poliepen. Een voorbeeld <strong>van</strong> een niet-neoplastische poliep is een<br />

hyperplastische poliep.<br />

Adenomateuze poliep/adenomen: Poliep met afwijkende groei <strong>van</strong> het darmslijmvlies. Deze<br />

poliepen kunnen zich tot <strong>dikkedarmkanker</strong> ontwikkelen. De adenomateuze poliepen oftewel<br />

adenomen kunnen gesteeld zijn of een brede basis hebben, maar verheffen zich bijna altijd<br />

boven het omringende normale slijmvlies. Door middel <strong>van</strong> microscopisch onderzoek worden<br />

adenomen onderverdeeld in tubulaire (tubuli = klierbuisjes), villeuze (villi = vingervormige<br />

uitsteeksels <strong>van</strong> het slijmvlies) of tubulovilleuze poliepen. Ook kan de mate <strong>van</strong> dysplasie<br />

(ontsporing <strong>van</strong> de normale uitrijping <strong>van</strong> de cellen) worden vastgesteld. Adenomen <strong>van</strong> 1 cm<br />

of groter en/of een adenoom met een (tubulo)villeuze histologie en/of hooggradige dysplasie<br />

worden ‘hoogrisico’ oftewel ‘ad<strong>van</strong>ced’ adenomen genoemd.<br />

Vlakke en diepliggende adenomen: In sommige gevallen (ongeveer 5% <strong>van</strong> alle kwaadaardige<br />

dikkedarmtumoren) is het voorstadium <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> een vlakke adenomateuze<br />

poliep, of een adenomateuze poliep die dieper ligt dan het omringende normale darmslijmvlies.<br />

Deze poliepen worden met endoscopie en colografie vaker gemist dan de poliepen die zich<br />

verheffen boven het omringende slijmvlies.<br />

42 Signaleringsrapport


1.5<br />

Screening<br />

Screening, surveillance en bevolkingsonderzoek<br />

Het is in Nederland algemeen geaccepteerd dat personen met een verhoogd risico op<br />

het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> 8<br />

in aanmerking komen voor secundaire<br />

preventie. Op de eerste plaats zijn dat personen met specifieke genetische veranderingen<br />

die leiden tot een sterk verhoogd risico op de ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Voorbeelden hier<strong>van</strong> zijn personen met aanleg voor hereditair non-polyposis<br />

colorectaal carcinoom (HNPCC) en familiaire adenomateuze polyposis (FAP).<br />

Daarnaast zijn er personen met een matig verhoogd risico op ontwikkeling <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> op grond <strong>van</strong> het vóórkomen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> bij een of<br />

meerdere verwanten. Dit wordt aangeduid met familiair colorectaal carcinoom<br />

(FCC). Tenslotte zijn er personen met bepaalde aandoeningen die aanleiding geven<br />

tot een verhoogd risico. Hierbij kan men denken aan personen met inflammatoire<br />

darmziekten en personen die in het verleden darmpoliepen of <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

hebben gehad (zie hoofdstuk 3).<br />

Periodiek onderzoek bij individuen met een (sterk) verhoogd risico op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

door middel <strong>van</strong> endoscopie wordt surveillance genoemd. Het is <strong>van</strong> groot belang<br />

om personen die behoren tot de risicogroepen op te sporen. De risicogroepen, zoals in<br />

de vorige alinea beschreven, zijn echter slechts verantwoordelijk voor 15% <strong>van</strong> het<br />

totaal aantal gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Het overgrote gedeelte <strong>van</strong> de gevallen<br />

<strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> ontstaat dus bij personen die niet tot een risicogroep behoren.<br />

Om de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> substantieel te verminderen is screening (vroege<br />

<strong>opsporing</strong>) in deze groep (personen met een ‘gemiddeld’ risico) ook <strong>van</strong> belang.<br />

Wanneer deze vorm <strong>van</strong> screening georganiseerd aangeboden wordt aan een specifiek<br />

deel <strong>van</strong> de bevolking met een ‘gemiddeld’ risico spreekt men <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek.<br />

Er bestaan goede redenen om bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te<br />

overwegen. Dikkedarmkanker vormt namelijk een belangrijk gezondheidsprobleem,<br />

dat in latere stadia geassocieerd is met een hoge sterfte. Van alle tumortypen voor<br />

mannen en vrouwen samen, staat <strong>dikkedarmkanker</strong> wat betreft vóórkomen en<br />

sterfte op de tweede plaats. Daarnaast is er een goed herkenbaar langdurig<br />

voorstadium dat eenvoudig behandelbaar is (de adenomateuze poliep) en is er<br />

vooruitzicht op verbetering <strong>van</strong> prognose voor patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Verschillende grote onderzoeken in onder andere Denemarken en het Verenigd<br />

Koninkrijk, hebben aangetoond dat screening door het testen op (kleine)<br />

onzichtbare hoeveelheden (‘occult’) bloed in de ontlasting (fecaal occult bloed test,<br />

FOBT) de sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> vermindert 9-12<br />

.<br />

Screening: <strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> (voorstadia <strong>van</strong>) een bepaalde ziekte of aandoening, in dit<br />

geval <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Surveillance: Periodieke controle <strong>van</strong> individuen met een (sterk) verhoogd risico op het<br />

ontwikkelen <strong>van</strong> een bepaalde ziekte of aandoening. Colonoscopie is in de regel de methode<br />

voor surveillance <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> bij personen met een verhoogd risico.<br />

Bevolkingsonderzoek: Georganiseerde screening die structureel aangeboden wordt aan een<br />

specifiek deel <strong>van</strong> de bevolking met een ‘gemiddeld’ risico.<br />

43 Achtergrond


1.6<br />

Testuitslagen<br />

Voors en tegens <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

Het al dan niet aanbieden <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek vereist een zorgvuldige afweging.<br />

Naast de positieve gezondheidseffecten <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

in termen <strong>van</strong> verminderde sterfte, zijn er ook negatieve gezondheidseffecten<br />

te verwachten, zoals de belasting <strong>van</strong> de screeningstest, mogelijke overdiagnose en<br />

complicaties <strong>van</strong> screening en het follow-up onderzoek. Daarnaast worden personen<br />

bij wie (een voorstadium <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt vastgesteld, psychisch belast.<br />

Een screeningstest is nooit volledig betrouwbaar, en daarom zal bij sommige<br />

mensen op grond <strong>van</strong> een fout positieve uitslag <strong>van</strong> de test onnodig onrust worden<br />

veroorzaakt. Anderen zullen juist op grond <strong>van</strong> een fout negatieve uitslag <strong>van</strong> de test<br />

ten onrechte gerust worden gesteld. Het is dan ook <strong>van</strong> groot belang dat er goede<br />

informatie wordt gegeven over het bevolkingsonderzoek waarbij ingegaan wordt op<br />

de voor- en de nadelen. Tenslotte moet er rekening gehouden worden met het feit<br />

dat de introductie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> een extra<br />

belasting zal betekenen <strong>van</strong> de gezondheidszorg. Het bevolkingsonderzoek mag de<br />

huidige reguliere zorg omtrent (het vaststellen <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong> niet<br />

belemmeren en de effectiviteit moet afgewogen worden tegen de effectiviteit <strong>van</strong><br />

mogelijk ander bevolkingsonderzoek naar andere vormen <strong>van</strong> kanker.<br />

Positieve testuitslag: Een positieve uitslag voor een diagnostische test, bijvoorbeeld<br />

colonoscopie of FOBT, geeft aan dat een bepaalde eigenschap, bijvoorbeeld kanker aanwezig<br />

is. Een positieve uitslag is in dit geval juist een ongunstige uitslag voor de patiënt.<br />

Negatieve testuitslag: Een negatieve uitslag geeft aan dat een bepaalde eigenschap<br />

bijvoorbeeld kanker afwezig is. Een negatieve uitslag is in dit geval juist een gunstige uitslag voor<br />

de patiënt.<br />

Men onderscheidt hierbij de zogenaamde terecht positieve en negatieve testuitslagen en de<br />

fout positieve en negatieve testuitslagen.<br />

Terecht positief: De veronderstelde aanwezigheid <strong>van</strong> een tumor op basis <strong>van</strong> een bepaalde<br />

diagnostische techniek (bijvoorbeeld FOBT), wordt later bevestigd, bijvoorbeeld tijdens de<br />

operatie of tijdens het onderzoek <strong>van</strong> weefselmateriaal).<br />

Terecht negatief: De veronderstelde afwezigheid <strong>van</strong> bijvoorbeeld een tumor op basis <strong>van</strong> een<br />

bepaalde diagnostische techniek (bijvoorbeeld FOBT), blijkt later inderdaad overeen te<br />

komen met de afwezigheid <strong>van</strong> een tumor.<br />

Fout positief: Op basis <strong>van</strong> een bepaalde diagnostische test (bijvoorbeeld FOBT) wordt de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> bijvoorbeeld een tumor verondersteld, maar deze blijkt later in<br />

vervolgonderzoek niet aanwezig te zijn (‘vals alarm’).<br />

Fout negatief: Op basis <strong>van</strong> een bepaalde diagnostische test (bijvoorbeeld FOBT) wordt<br />

verondersteld dat bijvoorbeeld een tumor niet aanwezig is, maar naderhand blijkt deze wel<br />

aanwezig te zijn (‘gemiste tumoren’).<br />

44 Signaleringsrapport


1.7<br />

1.8<br />

Technieken voor screening<br />

Een ander aspect dat <strong>van</strong> belang is bij de discussie over het al dan niet toepassen <strong>van</strong><br />

bevolkingsonderzoek, is de beschikbaarheid <strong>van</strong> een geschikte test die aanvaardbaar<br />

is voor de te screenen personen. Voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

zijn er, naast FOBT, andere methoden die mogelijk ook geschikt dan wel geschikter<br />

zijn voor screening. In de afgelopen jaren zijn er tal <strong>van</strong> aanwijzingen verkregen dat<br />

endoscopische screening een grotere daling <strong>van</strong> de sterfte ten gevolge <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> teweeg kan brengen dan FOBT-screening. Er zijn echter nog geen<br />

resultaten <strong>van</strong> onderzoek beschikbaar, waarbij de twee technieken direct met elkaar<br />

vergeleken worden in een screeningspopulatie met een gemiddeld risico op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Endoscopie is bovendien een invasief onderzoek waaraan verschillende<br />

nadelen kleven, zoals de belasting voor de te screenen personen, de mogelijkheid op<br />

het optreden <strong>van</strong> complicaties en de beperkte beschikbaarheid. Daarnaast is er sprake<br />

<strong>van</strong> snelle ontwikkeling <strong>van</strong> beperkt- en niet-invasieve diagnostische technieken,<br />

zoals testen gebaseerd op detectie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> specifieke veranderingen<br />

in DNA of eiwit in de ontlasting en nieuwe beeldvormende technieken.<br />

Criteria voor bevolkingsonderzoek<br />

1. Het screeningsprogramma moet een belangrijk gezondheidsprobleem betreffen.<br />

2. Het bevolkingsonderzoek kan belangrijk bijdragen aan het verminderen <strong>van</strong> het<br />

gezondheidsprobleem.<br />

3. Er is voldoende bekend over het natuurlijke verloop <strong>van</strong> de aandoening, inclusief de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> het latente naar het manifeste stadium.<br />

4. Er moet een geschikte screeningstest zijn.<br />

5. De test moet voor de doelgroep aanvaardbaar zijn.<br />

6. Er zijn adequate (be)handelingsopties beschikbaar.<br />

7. Het moet duidelijk zijn wie wel en wie niet zal worden doorverwezen voor verder<br />

onderzoek of behandeling.<br />

8. Het bevolkingsonderzoek is goed georganiseerd en kwaliteit wordt bevorderd.<br />

9. De verhouding tussen nut en risico’s is gunstig.<br />

Bron: Gezondheidsraad. Wet bevolkingsonderzoek: de toetsing <strong>van</strong> vergunningsaanvragen. Den Haag: Gezondheidsraad, 1996<br />

Screening in andere landen<br />

In verschillende landen, waaronder Duitsland, Tsjechië, Frankrijk, Israël, Japan en<br />

het Verenigd Koninkrijk, is screening op regionale schaal met FOBT of<br />

endoscopische technieken al ingevoerd. Deze regionale screening heeft de vorm <strong>van</strong><br />

een georganiseerd bevolkingsonderzoek, zoals dat naar borstkanker in Nederland.<br />

In de Verenigde Staten wordt screening aangeboden aan de gehele bevolking, maar<br />

is daar niet georganiseerd in een bevolkingsonderzoek. Daarnaast wordt er in<br />

verschillende landen onderzoek gedaan naar de beste screeningsstrategie en de<br />

haalbaarheid <strong>van</strong> een landelijk bevolkingsonderzoek. Resultaten <strong>van</strong> screening in<br />

andere landen met betrekking tot bijvoorbeeld effectiviteit en kosten, zijn niet<br />

zonder meer te vertalen naar de Nederlandse situatie. Zo werd op grond <strong>van</strong><br />

45 Achtergrond


1.9<br />

berekeningen voor de Verenigde Staten er <strong>van</strong> uitgegaan dat de totale kosten voor<br />

sigmoïdoscopie screening aanzienlijk lager zouden zijn dan voor FOBT.<br />

Uit onderzoek waarin de kosten voor de Nederlandse situatie werden bekeken, bleek<br />

echter dat de geschatte kosten voor beide screeningstechnieken in Nederland<br />

ongeveer gelijk zullen zijn 13<br />

. Dit heeft te maken met een andere verhouding in<br />

Nederland vergeleken met de Verenigde Staten tussen de kosten <strong>van</strong> de<br />

sigmoïdoscopieën in het kader <strong>van</strong> screening en de besparingen die voortkomen uit<br />

het niet te hoeven behandelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. In dit verband is het ook <strong>van</strong><br />

belang om enige voorzichtigheid in acht te nemen wat betreft de extrapolatie naar<br />

de Nederlandse situatie <strong>van</strong> gunstige uitkomsten <strong>van</strong> experimentele onderzoeken<br />

naar het effect <strong>van</strong> screening op de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> uitgevoerd in het<br />

buitenland. De winst <strong>van</strong> FOBT-screening in bijvoorbeeld Denemarken en Engeland<br />

hangt mogelijk samen met de relatief slechte prognose voor patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

in deze landen. In Nederland is door een tot voor kort goede toegankelijkheid<br />

<strong>van</strong> endoscopie en een laagdrempelig verwijzingspatroon, de verhouding tussen<br />

incidentie enerzijds en sterfte en overleving anderzijds, gunstiger (figuur 6).<br />

Conclusie<br />

Er bestaan goede redenen om bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> te overwegen. Dikkedarmkanker is namelijk<br />

een veel voorkomende vorm <strong>van</strong> kanker waaraan 40 tot 45% <strong>van</strong><br />

de patiënten binnen vijf jaar overlijdt. Daarmee staat<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> op de tweede plaats wat betreft vóórkomen<br />

<strong>van</strong> en sterfte aan kanker. Daarnaast is de prognose <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in hoge mate afhankelijk <strong>van</strong> het stadium <strong>van</strong><br />

de ziekte. <strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong> zal daardoor mogelijk de sterfte aan<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> verminderen. Bovendien ontwikkelt<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> zich langzaam en is er een voorstadium, de<br />

adenomateuze poliep, dat op te sporen en te behandelen is.<br />

Hierdoor kan vroege <strong>opsporing</strong> mogelijk ook de incidentie <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> verlagen.<br />

46 Signaleringsrapport


47 Achtergrond


2<br />

Screeningstechnieken<br />

Voor het vroegtijdig opsporen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> bestaan verschillende<br />

technieken. De belangrijkste technieken die thans voor screening worden<br />

gebruikt, zijn testen die berusten op het aantonen <strong>van</strong> onzichtbare<br />

Overzicht screeningstechnieken<br />

Fecesonderzoek Lekkende markers<br />

Omschrijving<br />

Methode die onzichtbare hoeveelheden bloed<br />

(hemoglobine) in de ontlasting aantoont.<br />

48 Signaleringsrapport<br />

Uitgescheiden en Methode die DNA of eiwitten afkomstig <strong>van</strong> de tumor<br />

afgeschilferde markers in de ontlasting aantoont.<br />

Proteomics Methode die het volledige spectrum <strong>van</strong><br />

tumorspecifieke eiwitten kan bepalen in<br />

bloed of de ontlasting.<br />

Endoscopisch Sigmoïdoscopie Onderzoek <strong>van</strong> het laatste deel (60 cm) <strong>van</strong><br />

onderzoek de dikkedarm (het rectum, sigmoïd en deel<br />

<strong>van</strong> colon descendens) met een endoscoop.<br />

Colonoscopie Onderzoek <strong>van</strong> de gehele dikke darm met een<br />

endoscoop.<br />

Beeldvormend Colon-inloop foto Onderzoek waarbij met behulp <strong>van</strong> een<br />

onderzoek contrastvloeistof de contouren <strong>van</strong> de gehele<br />

dikke darm zichtbaar worden op röntgenfoto.<br />

Tabel 1<br />

CT-colografie Onderzoek <strong>van</strong> de dikke darm door middel <strong>van</strong><br />

een op CT-gebaseerde visualisatiemethode.<br />

MR-colografie Onderzoek <strong>van</strong> de dikke darm door middel <strong>van</strong><br />

een op MR-gebaseerde visualisatiemethode.


hoeveelheden bloed in de ontlasting, endoscopische en beeldvormende<br />

onderzoeken. Een overzicht <strong>van</strong> de verschillende screeningstechnieken is<br />

weergegeven in tabel 1.<br />

Voordelen Nadelen<br />

Niet-invasieve methode. FOBT heeft in onderzoek Met deze methode worden relatief veel poliepen en<br />

naar effect <strong>van</strong> screening bewezen tot sterftereductie kwaadaardige tumoren gemist. Verlies <strong>van</strong> bloed in<br />

te leiden. de ontlasting kan veel andere oorzaken hebben,<br />

zoals het gebruik <strong>van</strong> aspirine. Als de test positief<br />

is, dient alsnog een colonoscopie te worden verricht.<br />

Niet-invasieve methode. De diagnostische accuratesse <strong>van</strong> deze testen is nog<br />

niet bekend in screeningspopulaties en de verdere<br />

ontwikkeling zal nog enige jaren vergen.<br />

Niet-invasieve methode. Nieuwe techniek die nog op waarde moet worden<br />

onderzocht.<br />

Beperkte darmvoorbereiding. Waarschijnlijk betere Invasief onderzoek. Endoscopische capaciteit in<br />

methode dan de FOBT <strong>van</strong>wege hogere diagnostische Nederland is beperkt. Als een poliep wordt gevonden,<br />

accuratesse <strong>van</strong> poliepen. dient alsnog een colonoscopie te worden verricht.<br />

Waarschijnlijk betere methode dan de FOBT <strong>van</strong>wege Uitgebreide voorbereiding <strong>van</strong> de darm. Invasief<br />

hogere accuratesse voor het opsporen <strong>van</strong> poliepen. onderzoek. Het onderzoek kan complicaties<br />

Poliepen kunnen gedurende het onderzoek worden veroorzaken, waaronder (zeer zelden) bloeding of<br />

verwijderd. perforatie <strong>van</strong> de darm. Het onderzoek is belastend<br />

en vereist meestal sedatie <strong>van</strong> de patiënt.<br />

Endoscopische capaciteit in Nederland is beperkt.<br />

Eenvoudige techniek met lage kosten die op vele De darm moet worden voorbereid. Minder accuraat<br />

locaties is uit te voeren. dan de endoscopische methoden. Als een poliep<br />

wordt gevonden, dient alsnog een colonoscopie<br />

te worden verricht. Stralenbelasting.<br />

Accurate en beperkt invasieve methode om poliepen Beperkte stralenbelasting. De methode moet nog in<br />

en <strong>dikkedarmkanker</strong> op te sporen. Waarschijnlijk grootschalig onderzoek worden gevalideerd en is<br />

mogelijkheden om de voorbereiding <strong>van</strong> de darm zeer beperkt beschikbaar.<br />

minder belastend te maken.<br />

Nieuwe en beperkt-invasieve methode die mogelijk Methode is nog in de onderzoeksfase.<br />

evengoed is als de CT-colografie. Er is in tegenstelling<br />

tot CT-colografie geen stralenbelasting.<br />

Waarschijnlijk mogelijkheden om de voorbereiding <strong>van</strong><br />

de darm minder belastend te maken.<br />

49 Screeningstechnieken


2.1<br />

2.1.1<br />

Fecesonderzoek<br />

Fecesonderzoek heeft verscheidene voordelen ten opzichte <strong>van</strong> andere screeningsmethoden.<br />

Het is niet-invasief en vereist geen darmvoorbereiding, het is, afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de gebruikte methode, relatief goedkoop en het maakt onderzoek <strong>van</strong> de gehele<br />

dikke darm mogelijk. Grote poliepen en kwaadaardige tumoren kunnen door analyse<br />

<strong>van</strong> bepaalde markers in feces opgespoord worden. Deze verschillende markers<br />

kunnen onderverdeeld worden op de manier waarop ze in feces terechtkomen.<br />

Ze kunnen <strong>van</strong>uit de poliep of de kwaadaardige tumor in de feces lekken, hierdoor<br />

worden uitgescheiden of hier<strong>van</strong> afschilferen. Dit heeft consequenties voor de<br />

nauwkeurigheid <strong>van</strong> de detectiemethode zoals onderstaande tabel (tabel 2) toont.<br />

Als de fecestest positief is, zal altijd een colonoscopie volgen om de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> poliepen of kwaadaardige tumoren te onderzoeken.<br />

Overzicht <strong>van</strong> de verschillende detectiemethoden in feces<br />

Manier waarop Frequentie Bron waaruit Voorbeeld <strong>van</strong> Is de marker Vermogen <strong>van</strong> de<br />

de marker in waarin de de marker een marker stabiel in marker om<br />

feces terecht marker vrijkomt afkomstig is feces? kwaadaardige<br />

komt in feces tumoren aan<br />

te tonen<br />

Lekkend Intermitterend Bloedsomloop Hemoglobine Nee Laag<br />

Uitgescheiden Continu Poliep of kwaad- Abnormaal Nee Laag<br />

aardige tumor mucine<br />

Afgeschilferd Continu Poliep of kwaadaardige<br />

tumor<br />

Veranderd DNA Ja Hoog<br />

Tabel 2<br />

Lekkende markers<br />

De bekendste test in de categorie lekkende markers is de test op occult bloed in de<br />

ontlasting: FOBT. FOBT wordt nu bijna 30 jaar voor het opsporen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

gebruikt 14<br />

. De afname <strong>van</strong> een monster kan thuis door de persoon zelf<br />

gebeuren waardoor het een relatief goedkope test is. Er zijn drie verschillende<br />

commercieel verkrijgbare testen die allen een andere stof in bloed aantonen.<br />

De drie verschillende stoffen zijn: peroxidase dat wordt aangetoond met behulp <strong>van</strong><br />

de kleurstof guaiac, haemoporfyrine en hemoglobine. Deze laatste stof wordt met<br />

behulp <strong>van</strong> immunochemische technieken aangetoond. De meest gebruikte test is<br />

gebaseerd op detectie <strong>van</strong> de stof peroxidase en is een met guaiac dye-geïmpregneerde<br />

kaartje (Hemoccult). Uit diverse studies blijkt dat de sensitiviteit <strong>van</strong> deze test<br />

uiteen loopt <strong>van</strong> ongeveer 40 tot 80% 9;10;15-19<br />

. De sensitiviteit <strong>van</strong> de test kan worden<br />

verhoogd door rehydratie <strong>van</strong> het fecesmonster. Dit leidt echter tot een zodanige<br />

verlaging <strong>van</strong> de specificiteit dat het aantal invasieve onderzoeken (colonoscopieën)<br />

dat (onnodig) verricht moet worden onacceptabel hoog wordt. Om deze reden<br />

wordt deze modificatie niet algemeen gebruikt 15;20;21<br />

.<br />

50 Signaleringsrapport


Bij gebruik <strong>van</strong> de guaiac-gebaseerde methoden zijn dieetveranderingen vereist,<br />

dat wil zeggen gedurende 3 dagen <strong>van</strong> te voren geen rood vlees, om fout positieve<br />

resultaten te voorkomen en dienen hogere doseringen aspirine of vergelijkbare<br />

anti-inflammatoire medicijnen (NSAIDs) een week voor de testafname gestopt te<br />

worden. Detectie <strong>van</strong> haemoporfyrine (HemoQuant) vereist minder dieetmaatregelen<br />

dan guaiac-gebaseerde methoden, maar is wel erg gevoelig voor bloedverlies uit het<br />

bovenste deel <strong>van</strong> het spijsverteringskanaal en dus niet erg geschikt voor screening<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong> 22<br />

. Immunodetectie <strong>van</strong> hemoglobine voorkomt de noodzaak<br />

<strong>van</strong> dieetmaatregelen, maar vereist wel onthouding <strong>van</strong> NSAIDs gedurende een<br />

aantal dagen 23<br />

. Deze methode is gevoeliger dan guaiac-gebaseerde methoden en kan<br />

kleinere hoeveelheden bloed in de ontlasting opsporen 24<br />

.<br />

Sensitiviteit en specificiteit<br />

Sensitiviteit zegt iets over de gevoeligheid <strong>van</strong> een diagnostische test of techniek.<br />

De sensitiviteit <strong>van</strong> een diagnostische test is te berekenen door het aantal terecht positieven<br />

te delen door de som <strong>van</strong> het aantal terecht positieven en het aantal fout negatieven. Dit wordt<br />

uitgedrukt in een percentage dat kan variëren tussen de 0 en de 100%. Een hoge sensitiviteit<br />

bijvoorbeeld, betekent dat weinig kwaadaardige tumoren door de test gemist worden.<br />

De sensitiviteit <strong>van</strong> een diagnostische test wordt dus voornamelijk bepaald door het aantal<br />

fout negatieve testen (aantal ‘gemiste tumoren’).<br />

Specificiteit zegt iets over de specificiteit <strong>van</strong> een diagnostische test of techniek.<br />

De specificiteit <strong>van</strong> een diagnostische test is te berekenen door het aantal terecht negatieven<br />

te delen door de som <strong>van</strong> het aantal terecht negatieven en het aantal fout positieven. Dit wordt<br />

uitgedrukt in een percentage dat kan variëren tussen de 0 en de 100%. Een lage specificiteit<br />

bijvoorbeeld, betekent dat veel goedaardige afwijkingen door de test voor kanker worden<br />

aangezien. De specificiteit <strong>van</strong> een diagnostische test wordt dus voornamelijk bepaald door<br />

het aantal fout positieve testen (aantal keren ‘vals alarm’).<br />

Andere lekkende markers die zijn onderzocht zijn albumine 25<br />

, alpha-1-antitrypsine 26<br />

en eiwitten uit witte bloedcellen zoals lysozym 27<br />

en calprotectine 28<br />

. Omdat de bron<br />

<strong>van</strong> deze eiwitten dezelfde is als hemoglobine (namelijk bloed) zijn de voor- en<br />

nadelen <strong>van</strong> deze markers vergelijkbaar met de FOBT.<br />

Een belangrijk nadeel <strong>van</strong> testen gebaseerd op lekkende markers is dat zowel poliepen<br />

als kwaadaardige tumoren slechts intermitterend lekken, waardoor de concentraties<br />

<strong>van</strong> markers in monsters <strong>van</strong> eenzelfde patiënt, gedurende opeenvolgende dagen<br />

afgenomen, aanzienlijk verschillen. Om deze reden wordt geadviseerd patiënten<br />

monsters <strong>van</strong> verschillende dagen te laten afnemen 29<br />

. Het is ook noodzakelijk om de<br />

test elk jaar of iedere twee jaar te herhalen. Een tweede nadeel <strong>van</strong> dit type testen<br />

gebaseerd op detectie <strong>van</strong> bloed in de feces, is dat bloedverlies niet alleen bij<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> voorkomt, waardoor de specificiteit laag is. Ook als gevolg <strong>van</strong><br />

onder andere ontstekingen <strong>van</strong> de dikke darm (inflammatoir darmlijden) en kleine<br />

bloedingen uit maag of dunne darm, kan bloed in de ontlasting aangetroffen<br />

worden. De sensitiviteit <strong>van</strong> de test is niet zo hoog. Pogingen om de sensitiviteit te<br />

verbeteren om zo meer kwaadaardige tumoren op te sporen, resulteren in een<br />

toename <strong>van</strong> het aandeel fout-positieve testen. Een arbitraire grens wordt meestal<br />

51 Screeningstechnieken


2.1.2<br />

2.1.3<br />

2.1.4<br />

getrokken daar waar zowel het aantal opgespoorde kwaadaardige tumoren als het<br />

aantal mensen dat onnodig aanvullend onderzoek moet ondergaan, acceptabel<br />

worden geacht.<br />

Uitgescheiden markers<br />

Kwaadaardige dikkedarmtumoren scheiden continu abnormale slijmeiwitten<br />

(mucines) uit 30<br />

. Helaas hebben pogingen deze in de feces aan te tonen gefaald.<br />

Mucines worden namelijk meteen afgebroken in de feces. Bovendien zijn abnormale<br />

mucines misschien niet zo exclusief voor kwaadaardige tumoren als aan<strong>van</strong>kelijk<br />

werd gedacht 31;32<br />

.<br />

Afgeschilferde markers<br />

Levensvatbare cellen worden continu in grote hoeveelheden door kwaadaardige<br />

tumoren <strong>van</strong> de darm afgescheiden, terwijl het normale dikkedarmslijmvlies slechts<br />

weinig en vooral afgestorven cellen (‘apoptotische’ cellen), afscheidt 33<br />

. Het zou dus in<br />

principe mogelijk moeten zijn om kwaadaardige tumoren op te sporen door de<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> deze levensvatbare afgeschilferde cellen in de ontlasting. Isolatie<br />

<strong>van</strong> deze cellen bij kwaadaardige tumoren verderaf <strong>van</strong> de anus gelegen is echter<br />

onbetrouwbaar aangezien factoren in de feces deze cellen afbreken.<br />

Bij analyse <strong>van</strong> DNA in de feces vormt afbraak geen probleem want DNA is stabiel in<br />

feces 34<br />

. Enkele DNA-veranderingen (mutaties) die karakteristiek zijn voor (voorstadia<br />

<strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong> zijn bekend en maken zeer specifieke testen mogelijk.<br />

Door middel <strong>van</strong> een standaardtechniek in het laboratorium kan DNA worden<br />

gekopieerd en vermenigvuldigd waardoor slechts minuscule hoeveelheden in de feces<br />

voldoende zijn voor detectie. De eerste marker die in de feces is onderzocht, is het<br />

KRAS-gen, dat slechts een klein aantal mogelijke mutatie-plaatsen heeft waardoor<br />

het zoeken naar mutaties relatief eenvoudig is. Onderzoek heeft aangetoond aan<br />

dat het bij patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong> inderdaad mogelijk is dezelfde mutatie<br />

zowel in de kwaadaardige tumor als in DNA geïsoleerd uit de feces te detecteren.<br />

Maar KRAS-mutaties zijn slechts aanwezig in ongeveer 50% <strong>van</strong> de kwaadaardige<br />

tumoren en worden tevens soms gevonden in feces <strong>van</strong> vooral oudere personen met<br />

een normale dikke darm. Andere onderzochte veranderingen zijn mutaties in het<br />

APC-gen, TP53 en de aanwezigheid <strong>van</strong> microsatelliet instabiliteit, een kenmerk <strong>van</strong><br />

HNPCC, de meest voorkomende erfelijke vorm <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Aangezien een<br />

test op basis <strong>van</strong> een enkele tumorgeassocieerde DNA-mutatie <strong>van</strong>wege de grote<br />

onderlinge genetisch variatie nooit in staat zal zijn om alle kwaadaardige dikkedarmtumoren<br />

op te sporen, zal een test op basis <strong>van</strong> een combinatie <strong>van</strong> verschillende<br />

afwijkingen ontwikkeld moeten worden. Een recent onderzoek met een dergelijke<br />

gecombineerde test heeft goede eerste resultaten voor sensitiviteit en specificiteit<br />

laten zien in een kleine groep patiënten. Mogelijk kan deze technologie in de nabije<br />

toekomst ingezet worden voor accurate screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> 35<br />

.<br />

Conclusie<br />

Screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> door middel <strong>van</strong> fecesonderzoek heeft verschillende<br />

voordelen ten opzichte <strong>van</strong> andere screeningsmethoden. Het is namelijk een nietinvasief<br />

onderzoek dat geen darmvoorbereiding vereist. Voorlopig behoort <strong>van</strong> de<br />

fecestesten alleen de FOBT tot de mogelijkheden voor screening in het kader <strong>van</strong><br />

52 Signaleringsrapport


2.2<br />

Proteomics<br />

bevolkingsonderzoek. Deze test heeft echter een beperkte sensitiviteit en specificiteit.<br />

Bij toepassing <strong>van</strong> deze screeningsmethode voor bevolkingsonderzoek zal de reductie<br />

<strong>van</strong> de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> ongeveer 15 tot 20% bedragen. Hopelijk zullen<br />

nieuwe technieken die kanker-specifieke markers in feces (bijvoorbeeld<br />

tumor-specifieke DNA-mutaties) detecteren superieur blijken, maar deze verkeren<br />

momenteel nog in een onderzoeksfase.<br />

Proteomics<br />

Diagnostiek <strong>van</strong> vele ziekten, waaronder kanker, is vaak gebaseerd op de analyse <strong>van</strong><br />

individuele of een beperkt aantal eiwitten, veelal in bloed, maar ook in andere<br />

lichaamsvloeistoffen zoals urine. Een algemeen bekend voorbeeld <strong>van</strong> eiwitanalyse<br />

voor diagnostiek is het testen <strong>van</strong> hemoglobine bij bloedarmoede. Eiwitten zijn de<br />

functiedragers in de cellen en hun aanwezigheid is dus <strong>van</strong> grote betekenis. Met de<br />

opheldering <strong>van</strong> de genetische volgorde <strong>van</strong> het menselijke genoom is al veel bekend<br />

geworden over tenminste 30.000 verschillende eiwitten en een deel <strong>van</strong> deze eiwitten<br />

zou geschikt kunnen zijn als diagnostische marker voor ziekte. Eiwitten kunnen als<br />

diagnostische marker voldoen wanneer ze rechtstreeks betrokken zijn bij het ziekteproces<br />

(bijvoorbeeld specifiek aangemaakt worden door de kankercellen). Echter, ook<br />

eiwitten die slechts indirect gekoppeld zijn aan het ziekteproces (bijvoorbeeld<br />

eiwitten betrokken bij ontstekingsreacties) kunnen zeer goed bruikbaar zijn voor de<br />

diagnose.<br />

De testen gebaseerd op eiwitanalyse in bloed die nu voorhanden zijn voor <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

(onder andere de detectie <strong>van</strong> het zogenaamde ‘carcinoembryonic antigen’<br />

(CEA) en het zogenaamde ‘gastrointestinal-related antigen’ (CA19-9)) worden<br />

uitsluitend gebruikt om de behandeling <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> te monitoren. Voor de<br />

vroegdetectie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> zijn deze huidige testen ontoereikend omdat<br />

meestal de specificiteit <strong>van</strong> de test te laag is. Recente ontwikkelingen in het veld <strong>van</strong><br />

eiwitanalyse (‘proteomics’) bieden echter nieuwe mogelijkheden.<br />

Proteomics richt zich op het karakteriseren <strong>van</strong> een groot spectrum <strong>van</strong> eiwitten in lichaamsvochten,<br />

cellen of tumoren. Door gebruikmaking <strong>van</strong> eiwitchips in combinatie met massaspectroscopie<br />

kunnen zeer complexe eiwitmengsels in grote aantallen en met hoge snelheid<br />

worden geanalyseerd.<br />

Toepassing <strong>van</strong> nieuwe ontwikkelingen in de massaspectroscopie bieden de mogelijkheid<br />

grote aantallen eiwitten tegelijkertijd en uiterst nauwkeurig te meten. Bovendien<br />

kunnen de eiwitten direct geïdentificeerd worden. Daarmee kan onderscheid<br />

gemaakt worden tussen verschillende tumoren, tussen normale en (voorstadia <strong>van</strong>)<br />

kwaadaardige cellen, en tussen diverse tumorstadia 36-38<br />

. Deze methodiek is toegepast<br />

om eiwitprofielen in serum te definiëren die specifiek zijn voor eierstokkanker,<br />

prostaatkanker, borstkanker, hoofd-halstumoren en longkanker 39-42<br />

. In principe biedt<br />

deze methodologie de mogelijkheid om aan de hand <strong>van</strong> een gedefinieerd<br />

53 Screeningstechnieken


2.3<br />

eiwitprofiel in bloed de aan- of afwezigheid <strong>van</strong> kanker te voorspellen. Belangrijk<br />

voordeel is dat de analyse <strong>van</strong> eiwitprofielen niet afhankelijk is <strong>van</strong> een enkel eiwit<br />

en dat de sensitiviteit en specificiteit <strong>van</strong> de test zeer hoog kunnen zijn.<br />

Voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> lijkt een test op basis <strong>van</strong> een profiel <strong>van</strong> eiwitten<br />

in serum en/of eiwitten in feces een realistische mogelijkheid. Diverse onderzoeken<br />

hebben aangetoond dat darmkankercellen aanwezig kunnen zijn in de bloedbaan<br />

en dat daardoor eiwitprofielen die karakteristiek zijn voor <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

serum detecteerbaar zijn. In de feces komen grote aantallen <strong>dikkedarmkanker</strong>cellen<br />

terecht en deze zullen eveneens waarschijnlijk een specifiek eiwitprofiel laten zien.<br />

Een probleem is de grote hoeveelheid andere eiwitten in de feces, waardoor een<br />

proteomics test in feces een opzuivering zal vereisen. Verdere studie zal de toepasbaarheid<br />

<strong>van</strong> beide procedures voor de detectie <strong>van</strong> (voorstadia <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

in de nabije toekomst duidelijk maken. Een colonoscopie zal nodig zijn om<br />

een positieve testuitslag te verifiëren.<br />

Conclusie<br />

Grootschalige en gevoelige technieken voor de detectie <strong>van</strong> eiwitten gebaseerd op<br />

massaspectroscopie bieden goede vooruitzichten voor diagnostische testen ten<br />

behoeve <strong>van</strong> vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Vooral de eiwit-profielen <strong>van</strong><br />

bloed en feces lijken veelbelovend als niet-invasieve screeningsmethode. Zoals ook<br />

geldt voor andere testen voor screening, is ook voor een test gebaseerd op een<br />

eiwitprofiel een hoge specificiteit vereist om het aantal fout positieve uitslagen te<br />

minimaliseren 43<br />

. Aanvullend wetenschappelijk onderzoek zal hierin duidelijkheid<br />

moeten verschaffen.<br />

Endoscopisch onderzoek<br />

Sigmoïdoscopie en colonoscopie zijn beide endoscopische technieken die ingezet<br />

kunnen worden voor endoscopische screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Deze screeningstechnieken<br />

hebben een aantal belangrijke positieve kanten, maar kennen ook een<br />

aantal belangrijke hindernissen, inherent aan de techniek. Een positieve kant <strong>van</strong><br />

endoscopische screening is de zeer hoge gevoeligheid voor kwaadaardige<br />

afwijkingen, waardoor <strong>dikkedarmkanker</strong> in het gescopieerde traject met een hoge<br />

graad <strong>van</strong> sensitiviteit (95 tot 100%) kan worden gedetecteerd. Ook voor adenomen<br />

is de graad <strong>van</strong> detectie door endoscopie hoog: voor poliepen groter dan 0,5 cm is de<br />

sensitiviteit meer dan 90% en voor kleinere poliepen ongeveer 80%. De methode<br />

heeft tevens een hoge specificiteit, en fout positieve uitslagen voor wat betreft<br />

kwaadaardige tumoren komen dan ook vrijwel niet voor. Bij adenomen levert dit meer<br />

problemen op <strong>van</strong>wege de niet-neoplastische poliep. Dit is geen voorstadium <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> en kan alleen door microscopisch onderzoek worden onderscheiden<br />

<strong>van</strong> een adenoom. Er is een snelle ontwikkeling <strong>van</strong> nieuwe endoscopische<br />

technieken, zoals de vergrotende chromo-endoscopie, waarbij het slijmvlies met<br />

een kleurstof wordt aangekleurd. Hiermee kan wellicht in de toekomst het<br />

onderscheid gemaakt worden tussen niet-neoplastische en adenomateuze poliepen.<br />

Van belang is verder dat tijdens de endoscopie een adenoom kan worden verwijderd.<br />

Hierdoor wordt de vorming <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in de toekomst voorkómen.<br />

54 Signaleringsrapport


Dankzij de hoge sensitiviteit en het vermogen om betrouwbaar het voorstadium <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> te detecteren, is slechts een lage onderzoeksfrequentie noodzakelijk<br />

voor preventie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Sigmoïdoscopie zou maximaal eens in de<br />

vijf jaar moeten worden verricht 44<br />

, maar ook <strong>van</strong> een eenmalige (‘once in a life time’)<br />

sigmoïdoscopie wordt een significante reductie <strong>van</strong> de mortaliteit aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

verwacht. Colonoscopie zou maximaal eens in de tien jaar moeten worden<br />

verricht 44<br />

. Het is echter waarschijnlijk dat een eenmalige colonoscopie de mortaliteit<br />

in belangrijke mate, meer dan een eenmalige sigmoïdoscopie, kan reduceren.<br />

Overigens gelden andere intervallen voor patiënten met een verhoogd risico op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> (zie hoofdstuk 3).<br />

Soorten onderzoek<br />

Gerandomiseerd onderzoek: Onderzoekspersonen worden ‘at random’ (toevallig, niet<br />

systematisch) toegewezen aan een onderzoeksarm.<br />

Patiënt-controleonderzoek: Bij een patiënt-controleonderzoek vormt de ziekte het<br />

uitgangspunt. De onderzoekspopulatie wordt geformeerd op basis <strong>van</strong> de te bestuderen ziekte.<br />

In de regel worden zieke mensen (patiënten) retrospectief vergeleken met niet-zieken<br />

(controles) ten aanzien <strong>van</strong> de blootstelling in het verleden aan een bepaalde factor die <strong>van</strong><br />

belang geacht wordt bij het ontstaan of voorkómen <strong>van</strong> de ziekte.<br />

Patiënt-series: Van onderzoek op basis <strong>van</strong> patiënt-series spreekt men, wanneer men tracht<br />

een vast patroon te ontdekken in de kenmerken <strong>van</strong> individuele patiënten met een bepaalde<br />

ziekte.<br />

Modelberekeningen: Bij modelberekeningen wordt een computersimulatiemodel gebruikt<br />

om bijvoorbeeld de kosten en effecten <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> te schatten.<br />

Er zijn echter ook factoren die de invoering <strong>van</strong> endoscopische screening op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in de bevolking in de weg staan. Ten eerste zijn er geen resultaten<br />

beschikbaar <strong>van</strong> gerandomiseerd onderzoek dat aantoont dat endoscopische<br />

screening de sterfte als gevolg <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> reduceert. Op grond <strong>van</strong> patiëntcontroleonderzoek,<br />

patiënt-series en modelberekeningen mag echter een beduidend<br />

effect worden verwacht, waarschijnlijk groter dan dat <strong>van</strong> screening met behulp <strong>van</strong><br />

FOBT. Er zijn onder andere in het Verenigd Koninkrijk en Italië gerandomiseerde<br />

onderzoeken naar de reductie <strong>van</strong> de sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

gaande 45;46<br />

. In deze onderzoeken worden personen die een eenmalige sigmoïdoscopie<br />

krijgen vergeleken met personen die geen vorm <strong>van</strong> screening aangeboden krijgen.<br />

Het zal echter nog vele jaren duren voordat de uitkomsten daar<strong>van</strong> bekend zijn.<br />

Ten tweede is endoscopische screening voor de te onderzoeken persoon een belastend<br />

en invasief onderzoek met een (weliswaar kleine) kans op (soms ernstige)<br />

complicaties, in het bijzonder bloeding en perforatie. Deze kans is verwaarloosbaar<br />

klein bij inspectie <strong>van</strong> de laatste 60 tot 70 cm <strong>van</strong> de dikke darm (sigmoïdoscopie),<br />

maar dient bij de invoering <strong>van</strong> colonoscopie te worden meegewogen. Voor zowel<br />

sigmoïdoscopie als colonoscopie is een voorbereiding <strong>van</strong> de darm vereist waarbij<br />

de darm wordt schoongespoeld, teneinde het te onderzoeken traject goed te kunnen<br />

inspecteren. Achtergebleven feces kunnen namelijk het zicht belemmeren en zelfs de<br />

introductie <strong>van</strong> de endoscoop onmogelijk maken. Deze voorbereiding wordt in het<br />

algemeen als onaangenaam ervaren, en lijkt een <strong>van</strong> de belangrijkste oorzaken <strong>van</strong><br />

55 Screeningstechnieken


2.3.1<br />

de relatief lage deelnamegraad (50% of minder) in programma’s voor endoscopische<br />

screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Tenslotte zijn er belangrijke logistieke voorwaarden<br />

voor het invoeren <strong>van</strong> endoscopische screening, omdat het onderzoek dient te<br />

geschieden door daartoe gekwalificeerde personen met een ruime endoscopieervaring.<br />

Het aantal arts endoscopisten in Nederland is volstrekt onvoldoende om de<br />

toename <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën en colonoscopieën ten gevolge <strong>van</strong> een eventuele<br />

screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> te kunnen verwerken. Het is echter bekend dat<br />

verpleegkundig endoscopisten sigmoïdoscopieën even goed verrichten als artsen.<br />

Uit recente gegevens blijkt dat ook colonoscopieën veilig en effectief uitgevoerd<br />

kunnen worden door goed opgeleide verpleegkundig endoscopisten, ondanks dat<br />

deze technisch moeilijker zijn, vaker complicaties kunnen opleveren en in het<br />

algemeen worden verricht onder sedatie 47;48<br />

. In Nederland bestaat op dit moment<br />

geen opleiding voor verpleegkundig endoscopisten. De introductie <strong>van</strong> zo’n opleiding<br />

zou waarschijnlijk de tekorten aan menskracht binnen enkele jaren oplossen.<br />

Voor colonoscopieën moeten er ter plaatse faciliteiten voor nazorg (uitslaapkamer)<br />

voorhanden zijn. Ook moeten er adequate voorzieningen zijn voor het geval er zich<br />

cardiovasculaire complicaties voordoen. Vanwege de benodigde voorbereiding, de<br />

duur <strong>van</strong> het onderzoek en de sedatie kost een colonoscopie de betrokkene een dag,<br />

een sigmoïdoscopie kost maximaal een halve dag.<br />

Sigmoïdoscopie<br />

Een sigmoïdoscopie is een endoscopisch onderzoek <strong>van</strong> het laatste deel <strong>van</strong> de dikke<br />

darm. In principe kunnen door middel <strong>van</strong> een sigmoïdoscopie het rectum, het<br />

sigmoïd en (een deel <strong>van</strong>) het colon descendens (zie figuur 1) worden geïnspecteerd.<br />

Het onderzoek kan worden uitgevoerd met een 60 cm lange sigmoïdoscoop of met<br />

een colonoscoop. Als regel worden de te onderzoeken personen voorbereid door<br />

middel <strong>van</strong> een laxerend klysma, dat niet lang voor het onderzoek wordt toegediend.<br />

Een dergelijk klysma kan door de te onderzoeken persoon zelf worden ingebracht of<br />

door een daarmee belaste persoon in de endoscopiefaciliteit.<br />

De kwaliteit en het succes <strong>van</strong> dit onderzoek is afhankelijk <strong>van</strong> een aantal factoren.<br />

De darm dient goed voorbereid te zijn. Ook de kwaliteit <strong>van</strong> de endoscopist is <strong>van</strong><br />

belang, en zelfs tussen gekwalificeerde endoscopisten is er een aanzienlijke<br />

interindividuele variatie in de lengte <strong>van</strong> de darm die in beeld kan worden gebracht<br />

en in het vinden <strong>van</strong> poliepen. Tenslotte kunnen pijnklachten bij de te onderzoeken<br />

persoon de voortgang <strong>van</strong> het onderzoek belemmeren.<br />

Indien bij sigmoïdoscopie significante afwijkingen worden gevonden, zal een<br />

colonoscopie moeten worden verricht. De definitie <strong>van</strong> wat significante afwijkingen<br />

worden genoemd bij sigmoïdoscopie bepaalt welk percentage <strong>van</strong> de gescreende<br />

personen wordt doorgestuurd voor een colonoscopie (tabel 3). Als alleen de mensen<br />

worden doorgestuurd met een zogenaamde ‘hoogrisico-adenoom’ (dat wil zeggen<br />

een adenoom <strong>van</strong> 1 cm of groter en/of een adenoom met een (tubulo)villeuze<br />

histologie en/of hooggradige dysplasie) of met drie of meer adenomen, dan dient bij<br />

ongeveer 5% een colonoscopie te gebeuren 45;46;49;50<br />

(tabel 3). Als colonoscopie wordt<br />

verricht bij iedereen met minstens één adenoom is dit percentage hoger en ligt op<br />

12,5% 49;50<br />

(tabel 3). Wanneer er geen beperkingen worden gesteld aan het<br />

doorverwijzen, zal 100% <strong>van</strong> de personen een colonoscopie ondergaan (tabel 3).<br />

56 Signaleringsrapport


Significante afwijking<br />

Niet elke poliep in de dikke darm ontwikkelt zich tot een kwaadaardige tumor (kanker).<br />

Naast de niet-neoplastische poliep, die zich in principe nooit ontwikkelt tot kanker, zullen<br />

lang niet alle adenomateuze poliepen (adenomen) zich ontwikkelen tot een kwaadaardige<br />

tumor. Verondersteld wordt dat vooral grote adenomen (≥ 1 cm) en adenomen met een<br />

(tubulo)villeuze histologie en/of hooggradige dysplasie zich ontwikkelen tot kwaadaardige<br />

tumoren en dus significant (<strong>van</strong> belang) zijn. De definitie <strong>van</strong> wat significante afwijkingen<br />

worden genoemd, is niet een vaststaand gegeven.<br />

Hoogrisico-adenomen in het sigmoïdoscopietraject zijn duidelijk geassocieerd met<br />

een twee tot tweeëneenhalf keer verhoogd risico op een hoogrisico-adenoom of een<br />

kwaadaardige tumor in het proximale colon 51;52<br />

. Daarentegen is het twijfelachtig of<br />

de aanwezigheid <strong>van</strong> één of twee kleine (< 1 cm) tubulaire laaggradig dysplastische<br />

adenomen ook geassocieerd is met een verhoogd risico op hoogrisico-adenomen of<br />

kwaadaardige tumoren in het proximale colon. Verschillende studies laten namelijk<br />

zien dat bij personen met één of twee dergelijke adenomen in het sigmoïdoscopietraject<br />

niet méér hoogrisico-adenomen of kwaadaardige tumoren worden gevonden<br />

in het proximale colon dan bij personen zonder adenomen gevonden in het<br />

sigmoïdoscopietraject 51-53<br />

. In tabel 3 zijn de percentages personen weergegeven bij<br />

wie een proximaal hoogrisico-adenoom of carcinoom werd gevonden tijdens<br />

colonoscopie in relatie tot het selectiecriterium voor colonoscopie. Uit de tabel komt<br />

duidelijk naar voren dat naarmate het selectiecriterium strikter is, de opbrengst per<br />

colonoscopie hoger is. De opbrengst in de totale populatie is echter lager naarmate<br />

het selectiecriterium strikter is.<br />

Sigmoïdoscopie is een veilig onderzoek. Perforaties <strong>van</strong> de darm komen slechts zeer<br />

sporadisch voor en dit geldt ook voor bloedingen (tabel 4). Het aantal patiënten met<br />

een cardiovasculair incident na een screeningssigmoïdoscopie lijkt niet groter dan in<br />

een dergelijke populatie mag worden verwacht zonder aanleiding plaats te vinden 54<br />

.<br />

De kosten <strong>van</strong> sigmoïdoscopiescreening hangen sterk samen met een aantal factoren<br />

en keuzes: de onderzoeksfrequentie (eenmalig, eenmaal per tien jaar, eenmaal per<br />

vijf jaar), de locatie <strong>van</strong> het onderzoek (in het ziekenhuis of in een speciaal<br />

screeningscentrum), de professionele achtergrond <strong>van</strong> de endoscopist (Maag-Darm-<br />

Leverarts, gecertificeerde arts endoscopist, of gecertificeerde verpleegkundig<br />

endoscopist) en de criteria om gescreende persoon door te verwijzen voor<br />

colonoscopie. Het eerste en het laatste punt beïnvloeden <strong>van</strong>zelfsprekend ook de<br />

opbrengst <strong>van</strong> het screeningsprogramma en hier dient een keuze gemaakt te worden,<br />

rekening houdend met het maximaal mogelijke effect, aanvaardbare kosteneffectiviteit,<br />

belasting gescreende personen en capaciteit infrastructuur.<br />

57 Screeningstechnieken


Opbrengst (%) <strong>van</strong> sigmoïdoscopie en colonoscopie bij personen in een<br />

screeningspopulatie<br />

Selectiecriterium voor doorsturen Hoogrisico adenoom Adenoom Geen beperking<br />

voor colonoscopie en/of ≥ 3 adenomen<br />

Doorgestuurd a<br />

Opbrengst in de onderzoekspopulatie<br />

doorgestuurd voor colonoscopie b<br />

Verenigd Koninkrijk 45<br />

Italië 46<br />

Noorwegen 49<br />

Verenigde Staten 50<br />

Opbrengst in de totale onderzoekspopulatie<br />

c<br />

Verenigd Koninkrijk 45<br />

Italië 46<br />

Noorwegen 49<br />

Verenigde Staten 50<br />

a<br />

b<br />

c<br />

2.3.2<br />

Colonoscopie<br />

Een colonoscopie is een endoscopisch onderzoek <strong>van</strong> de gehele dikke darm. Het<br />

onderzoek wordt uitgevoerd met een colonoscoop, die in de regel 160 cm lang is.<br />

De voorbereiding bestaat uit een sterk laxeermiddel (‘osmotisch laxans’) of een<br />

totale darmlavage. De voorbereiding kan thuis worden uitgevoerd. Colonoscopie<br />

wordt in de meeste Nederlandse ziekenhuizen uitgevoerd onder sedatie met een<br />

kortwerkend slaapmiddel (sedativum) vaak in combinatie met een middel tegen de<br />

pijn (morfinomimeticum).<br />

58 Signaleringsrapport<br />

5 12,5 100<br />

6,7<br />

5,6<br />

10,0 4,6<br />

11,5 8,3 2,5<br />

0,3<br />

0,4<br />

0,4 0,7<br />

0,4 1,0 2,5<br />

Percentage <strong>van</strong> het totaal aantal personen dat doorgestuurd is na sigmoïdoscopie.<br />

Percentage <strong>van</strong> het aantal personen dat een sigmoïdoscopie onderging en waarbij hoogrisico-adenomen of kwaadaardige<br />

tumoren zijn gevonden in het proximale colon tijdens colonoscopie.<br />

Percentage <strong>van</strong> het totaal aantal personen waarbij hoogrisico-adenomen of kwaadaardige tumoren zijn gevonden in het<br />

proximale colon tijdens colonoscopie.<br />

Tabel 3


Complicaties <strong>van</strong> screening door middel <strong>van</strong> endoscopie<br />

De kwaliteit en het succes <strong>van</strong> dit onderzoek zijn afhankelijk <strong>van</strong> een aantal factoren.<br />

Net zoals bij de sigmoïdoscopie dient de darm goed te zijn voorbereid. Nog meer<br />

dan bij de sigmoïdoscopie is bij de colonoscopie de kwalificatie <strong>van</strong> de endoscopist<br />

<strong>van</strong> belang. Een gekwalificeerde colonoscopist dient in meer dan 90% <strong>van</strong> de<br />

colonoscopieën de blindedarm (het coecum) te bereiken en de appendixopening en<br />

de klep waar de dunne darm eindigt en overgaat in de dikke darm (de klep <strong>van</strong><br />

Bauhin) te kunnen identificeren. Omdat er in Nederland tot op heden geen systeem<br />

<strong>van</strong> certificering voor endoscopische technieken bestaat, zijn er nogal wat<br />

colonoscopieërende artsen in Nederland die daartoe nooit lege artis zijn opgeleid en<br />

<strong>van</strong> wie de vaardigheid onbekend is. Een goede opleiding is belangrijk, omdat het uit<br />

onderzoek bekend is dat er een aanzienlijke interindividuele variatie bestaat in het<br />

vinden <strong>van</strong> poliepen. Het is daarom <strong>van</strong> groot belang dat screeningscolonoscopieën<br />

uitsluitend worden verricht door daartoe gecertificeerde endoscopisten.<br />

Indien bij colonoscopie afwijkingen worden gevonden die verdacht zijn voor (een<br />

voorstadium <strong>van</strong>) <strong>dikkedarmkanker</strong>, dan zullen deze, indien mogelijk, meteen<br />

worden verwijderd. Een endoscopist die screeningscolonoscopieën verricht, moet<br />

daarom in staat zijn om poliepectomieën te verrichten, en over de faciliteiten<br />

beschikken die hiervoor noodzakelijk zijn. Colonoscopie is over het geheel genomen<br />

een veilig onderzoek, maar complicaties komen (<strong>van</strong>zelfsprekend) vaker voor dan<br />

tijdens een sigmoïdoscopie (tabel 4). De kosten <strong>van</strong> colonoscopiescreening hangen<br />

samen met een aantal factoren, zoals de onderzoeksfrequentie (eenmalig, eenmaal<br />

per tien jaar), de locatie <strong>van</strong> het onderzoek (in het ziekenhuis of in een speciaal<br />

screeningscentrum) en de professionele achtergrond <strong>van</strong> de endoscopist. Gezien de<br />

noodzaak tot sedatie en het wat hogere complicatiepercentage is het de vraag of het<br />

verantwoord is colonoscopieën buiten het ziekenhuis te verrichten.<br />

59 Screeningstechnieken<br />

Sigmoïdoscopie Colonoscopie Colonoscopie 56<br />

45;46;54;55<br />

na positieve<br />

sigmoïdoscopie 45;46;54<br />

Aantal personen 173.079 5.676 3.121<br />

Perforatie 4 (0,002%) 11 (0,2%) 0 (0%)<br />

Bloeding leidend tot opname 14 (0,008%) 14 (0,2%) 6 (0,2%)<br />

Mortaliteit < 30 dagen 16 (0,009%) 1 (0,02%) 3 (0,1%)<br />

Cardiovasculair 10 (0,006%)<br />

Tabel 4


2.3.3<br />

2.4<br />

2.4.1<br />

2.4.2<br />

Conclusie<br />

Vanwege een hoge sensitiviteit voor adenomen en de mogelijkheden om die meteen<br />

te verwijderen, kan met endoscopie de vorming <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> voorkómen<br />

worden. Colonoscopie is op dit moment de gouden standaard voor de <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> en dikkedarmpoliepen en voor de behandeling <strong>van</strong> dikkedarmpoliepen.<br />

Indien een niet-invasieve screeningstest een positief resultaat oplevert, zal<br />

dit altijd moeten leiden tot een colonoscopie. In de Verenigde Staten is colonoscopie<br />

een veel gebruikte screeningstest. Colonoscopie is echter ten opzichte <strong>van</strong><br />

sigmoïdoscopie duur, meer belastend voor de te screenen persoon en heeft een grotere<br />

kans om complicaties te veroorzaken. In de meeste Europese landen wordt daarom<br />

gekozen voor sigmoïdoscopie. Indien bij sigmoïdoscopie significante afwijkingen<br />

worden gevonden, dient alsnog een colonoscopie verricht te worden.<br />

Beeldvormend onderzoek<br />

Colon-inloop foto<br />

Diverse medische organisaties adviseren een onderzoek <strong>van</strong> de gehele dikke darm in<br />

het kader <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Eén <strong>van</strong> de technieken die hiervoor<br />

geadviseerd wordt, is een dubbel-contrast bariumonderzoek, de zogenaamde ‘coloninloop<br />

foto’, elke vijf jaar 44<br />

. Bij de colon-inloop foto wordt een witte contrastvloeistof<br />

(bariumpap) via de endeldarm ingebracht, waarna de contouren <strong>van</strong> de darm op een<br />

röntgenfoto zichtbaar zijn. Buiten de screeningssetting is de colon-inloop foto met<br />

name geïndiceerd bij incomplete colonoscopie. Het geringere risico op complicaties<br />

maakt deze techniek eveneens aantrekkelijk als screeningstechniek.<br />

Kosteneffectiviteitsonderzoek in onder andere de Verenigde Staten heeft aangetoond<br />

dat de colon-inloop foto een kosteneffectieve optie is voor het screenen op poliepen<br />

in de dikke darm 57;58<br />

. De sensitiviteit <strong>van</strong> de colon-inloop foto is omstreeks 70% voor<br />

poliepen groter dan 0,7 cm en 80% voor poliepen groter dan 1 cm en is daarmee lager<br />

dan de sensitiviteit <strong>van</strong> colonoscopie. Een andere nadeel <strong>van</strong> de colon-inloop foto<br />

ten opzichte <strong>van</strong> endoscopie is het ontbreken <strong>van</strong> de mogelijkheid om biopten te<br />

nemen om de diagnose te verifiëren. Het is eveneens onmogelijk om een poliep te<br />

verwijderen. Daarnaast veroorzaakt het onderzoek stralenbelasting. De waarde <strong>van</strong><br />

de colon-inloop foto dient verder geëvalueerd te worden als potentiële techniek voor<br />

screening <strong>van</strong> de gehele dikke darm. In Nederland is op dit moment echter niet<br />

voldoende capaciteit voor de invoering <strong>van</strong> screening door colon-inloop foto’s.<br />

Colografie<br />

De sterk verbeterde technieken voor beeldvormend onderzoek, alsmede de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> beeldverwerkende software heeft het mogelijk gemaakt om door<br />

middel <strong>van</strong> computer tomografie (CT) of magnetische resonantie tomografie<br />

(magnetic resonance imaging, MRI) de dikke darm af te beelden. Dit staat bekend<br />

als respectievelijk CT- en MR-colografie en wordt vaak aangeduid met virtuele<br />

colonoscopie 59<br />

. Virtuele MR- en CT-colonoscopie zijn nog experimentele technieken<br />

waarin echter een sterke verdere ontwikkeling wordt verwacht door verbeteringen<br />

in software en apparatuur.<br />

60 Signaleringsrapport


CT-colografie<br />

De meeste gegevens betreffende colografie onderzoek zijn verkregen met CTcolografie.<br />

Bij CT-colografie worden CT-opnamen gemaakt <strong>van</strong> het colon na lucht- of<br />

kooldioxide-insufflatie. Door de ontplooiing <strong>van</strong> het colon kunnen poliepen en<br />

kwaadaardige tumoren zichtbaar worden gemaakt. Poliepen worden geïdentificeerd<br />

als bolvormige verhevenheden <strong>van</strong> het colonoppervlak (figuur 10). Het CT-colografie<br />

onderzoek wordt in ongeveer tien minuten uitgevoerd, waarbij het feitelijke CTonderzoek<br />

minder dan één minuut duurt.<br />

Poliep<br />

Voorbeeld <strong>van</strong> poliep zichtbaar gemaakt door middel <strong>van</strong> CT-colografie.<br />

Figuur 10<br />

De CT-colografie-beelden kunnen op verschillende wijzen worden beoordeeld.<br />

De beelden kunnen, zoals gebruikelijk is voor een CT-onderzoek, met name tweedimensionaal<br />

worden beoordeeld of via driedimensionale methoden, zoals<br />

bijvoorbeeld virtuele colonoscopie. Hierbij worden de CT-beelden na beeldverwerking<br />

gepresenteerd als een ‘filmpje’, waarbij de radioloog het colon beoordeelt als bij een<br />

colonoscopie. Verbeteringen in de toegepaste beeldverwerkingmethoden hebben<br />

geleid tot steeds accuratere en met name ook efficiëntere beoordelingsmethoden 60;61<br />

.<br />

Automatische poliepdetectie lijkt daarbij mogelijk voor poliepen groter dan 1 cm 62<br />

.<br />

Voor poliepen groter dan 0,5 cm blijkt CT-colografie tevens een accurate techniek te<br />

zijn. De sensitiviteit voor patiënten met één of meer poliepen groter of gelijk aan<br />

1 cm is ongeveer 90 tot 95% en voor poliepen <strong>van</strong> 0,6 tot 0,9 cm 85 tot 90% 63<br />

.<br />

De specificiteit is respectievelijk ongeveer 90% en 80 tot 90%. Sensitiviteit en<br />

specificiteit <strong>van</strong> CT-colografie voor zeer kleine poliepen is laag. Ten aanzien <strong>van</strong> vlakke<br />

adenomen zijn variabele resultaten gerapporteerd.<br />

De tot nu toe gepubliceerde studies betreffen voornamelijk resultaten in patiëntengroepen.<br />

De gegevens over de kwaliteit <strong>van</strong> deze techniek bij personen met een<br />

verhoogd risico op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> (de doelgroep voor surveillance)<br />

en bij personen met een gemiddeld risico (de doelgroep voor bevolkingsonderzoek)<br />

zijn beperkt. Recent zijn de eerste resultaten beschikbaar gekomen over<br />

deze techniek bij surveillance- of bevolkingsonderzoekpopulaties. De specificiteit<br />

blijkt daarbij hoog te zijn (95 tot 98%) voor significante dikkedarmpoliepen (≥ 1 cm) 64;65<br />

.<br />

Er bestaan echter wel verschillen tussen de studies met betrekking tot de gerapporteerde<br />

sensitiviteit voor significante dikkedarmpoliepen (≥ 1 cm). Een Amerikaanse<br />

61 Screeningstechnieken


studie <strong>van</strong> 703 asymptomatische patiënten met een ziekteprevalentie vergelijkbaar<br />

met personen met een verhoogd risico (surveillancepopulatie) meldt een lage tot<br />

matige sensitiviteit (meerdere beoordelaars; 32%, 34%, 73%), terwijl een Nederlandse<br />

studie bij 249 personen met een verhoogd risico een sensitiviteit <strong>van</strong> 87% meldt 64;65<br />

.<br />

De resultaten <strong>van</strong> de Nederlandse studie komen overeen met een andere<br />

Amerikaanse studie waarbij 100 surveillance patiënten werden onderzocht 66<br />

.<br />

Verschillen tussen de eerste en de laatste twee studies zijn onder meer gelegen in<br />

technische verschillen (dikte CT-‘slices’) en mogelijk ook ervaring <strong>van</strong> de beoordelaars<br />

en de gebruikte beoordelingsmethoden (driedimensionaal) 67<br />

. De patiëntenacceptatie<br />

<strong>van</strong> CT-colografie bij een surveillancepopulatie is significant beter dan<br />

colonoscopie 68<br />

.<br />

Voor kleinere, als niet significant aangemerkte, poliepen zijn er beperkingen in de<br />

specificiteit. Dit is gerelateerd aan het onderscheid tussen een poliep en fecaal<br />

residu. Een mogelijke oplossing hiervoor is het toevoegen <strong>van</strong> contrastmiddel aan<br />

de darmvoorbereiding, zodat residu feces en vloeistof <strong>van</strong> poliepen kan worden<br />

onderscheiden. Dit is toegepast in een studie bij 1.233 asymptomatische individuen,<br />

nagenoeg allen met een gemiddeld risico 69<br />

. De onderzoekers gebruikten een<br />

driedimensionale beoordelingstechniek voor de CT-colografie onderzoeken, en de<br />

resterende ontlasting was door beeldverwerking uit het beeld verwijderd (‘electronic<br />

cleansing’). De sensitiviteit voor personen met adenomateuze poliepen was 94%<br />

voor poliepen <strong>van</strong> 1 cm en groter, 94% voor poliepen <strong>van</strong> 0,8 cm en groter en 89% voor<br />

poliepen <strong>van</strong> 0,6 cm en groter, de specificiteit respectievelijk 96%, 92% en 80%.<br />

CT-colografie vereist een belastende voorbereiding <strong>van</strong> de darm, vergelijkbaar met<br />

de voorbereiding voor colonoscopie. Een belangrijke ontwikkeling is poliepdetectie<br />

met CT-colografie zonder uitgebreide darmvoorbereiding (‘fecal tagging’) 70<br />

. Deze<br />

techniek blijkt technisch haalbaar en heeft een positief effect op de acceptatie en<br />

daarmee waarschijnlijk de opkomst 71;72<br />

. Verdere studies zullen inzicht moeten geven<br />

in de optimale minimale voorbereiding.<br />

Bij CT-colografie wordt gebruikt gemaakt <strong>van</strong> röntgenstraling. Voor een indruk <strong>van</strong><br />

de rele<strong>van</strong>tie kan dit in verhouding worden gezien tot de jaarlijkse natuurlijke<br />

achtergrondstraling in Nederland <strong>van</strong> ongeveer 2 mSv. Het risico op door een<br />

röntgenstraling geïnduceerde fatale kanker is gerelateerd aan de leeftijd, waarbij de<br />

kans afneemt bij toenemende leeftijd. De oorspronkelijke CT-protocollen waren<br />

geënt op de klinische setting met een gemiddelde stralenbelasting <strong>van</strong> 8,8 mSv 73<br />

.<br />

Voor een 50-jarige correspondeert een 8 mSv CT-colografie onderzoek met een<br />

geschatte kans op een fatale kanker <strong>van</strong> één per 5.000 individuen 74;75<br />

. Het lijkt echter<br />

mogelijk om de stralenbelasting te verminderen met een factor 80 of meer,<br />

waardoor het risico op fatale kanker ten gevolge <strong>van</strong> het onderzoek verwaarloosbaar<br />

klein wordt 76<br />

.<br />

MR-colografie<br />

Bij MR-colografie (MR-virtuele colonoscopie) worden MR-opnamen verkregen na<br />

verdund contrastinloop of lucht- of kooldioxide-insufflatie. Poliepen worden<br />

geïdentificeerd als verhevenheden, met eventueel contrastverschil met de omgevende<br />

structuren. De onderzoeksduur is wat langer dan met CT-colografie, terwijl de<br />

62 Signaleringsrapport


eoordelingsmethoden vergelijkbaar zijn. MR-colografie dient als serieus alternatief<br />

voor CT-colografie te worden overwogen. MRI heeft namelijk drie voordelen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> CT: het ontbreken <strong>van</strong> stralenbelasting, een grote keuze aan scantechnieken<br />

en een intrinsiek groot verschil in contrasten tussen verschillende weefsels<br />

onderling en met overige structuren. Deze laatste eigenschap kan belangrijk zijn<br />

voor een hoge specificiteit (onderscheid tussen poliep en feces) en geeft ruime<br />

mogelijkheden voor andere, minder belastende, voorbereidingsschema’s. De grote<br />

keuze aan technieken en voorbereidingsschema’s werkt wel als een vertragende<br />

factor bij de ontwikkeling <strong>van</strong> de optimale MR-colografietechniek.<br />

In een MRI-studie <strong>van</strong> 70 patiënten had MRI een sensitiviteit <strong>van</strong> 96% en een<br />

specificiteit <strong>van</strong> 93% 77<br />

. Het gehanteerde afkappunt voor een significante poliep was<br />

1 cm en de patiëntengroep betrof symptomatische patiënten met een hoge poliep<br />

prevalentie: 53 <strong>van</strong> de 70 patiënten had een poliep. In een grotere populatie <strong>van</strong> 122<br />

patiënten werd een sensitiviteit en specificiteit <strong>van</strong> MRI voor poliepen groter dan<br />

0,5 cm gevonden <strong>van</strong> respectievelijk 93 en 100% 78<br />

. Er zijn nog geen studies<br />

gepubliceerd met voldoende gegevens over de kwaliteiten <strong>van</strong> MR-colografie bij<br />

personen met een verhoogd risico op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> (de<br />

doelgroep voor surveillance) en bij personen met een gemiddeld risico (de doelgroep<br />

voor bevolkingsonderzoek). Een studie met een gemengde populatie <strong>van</strong> 165<br />

personen met een gemiddeld of verhoogd risico laat een lage sensitiviteit zien voor<br />

poliepen 79<br />

. Een aantal studies heeft MR-colografie zonder uitgebreide<br />

darmvoorbereiding onderzocht 80<br />

. De resultaten <strong>van</strong> deze studies in populaties met<br />

hoge adenoom prevalentie lijken positief 81;82<br />

. In het verlengde <strong>van</strong> het CT-colografieonderzoek,<br />

vindt er ook onderzoek plaats naar optimalisatie <strong>van</strong> beeldverwerkingsmethoden<br />

en de mogelijkheid <strong>van</strong> substitutie.<br />

Bezwaren <strong>van</strong> MR- ten opzichte <strong>van</strong> CT-colografie zijn de hogere kosten. Daarnaast<br />

kan de gangbare tunnelvorm <strong>van</strong> de MRI-machine een probleem zijn bij personen<br />

met claustrofobie. Ook het ruimtelijke oplossend vermogen (tot welke afmeting kan<br />

een afwijking worden gedetecteerd) is lager met MRI, maar dit lijkt met name de als<br />

niet significant aangemerkte kleine poliepen te betreffen 79<br />

. De beperking <strong>van</strong> CTcolografie<br />

om vlakke adenomen te diagnosticeren geldt ook voor MR-colografie.<br />

Conclusie<br />

Colografie (virtuele colonoscopie) is een accurate techniek voor het detecteren <strong>van</strong><br />

significante dikkedarmpoliepen in populaties met een gemiddeld of verhoogd risico<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Naast de in 2003 beschikbaar gekomen gegevens over de<br />

sensitiviteit, specificiteit en acceptatie <strong>van</strong> CT-colografie in screeningspopulaties,<br />

zijn nog meer studies naar CT-colografie, en in mindere mate MR-colografie, in deze<br />

populaties te verwachten. De tot nu toe beschikbare gegevens over colografie<br />

betreffen vooral CT-colografie. De waarde <strong>van</strong> MR-colografie zal nog verder moeten<br />

worden onderzocht. De betere acceptatie door de te onderzoeken personen <strong>van</strong><br />

colografie ten opzichte <strong>van</strong> colonoscopie is een belangrijk voordeel voor mogelijke<br />

toepassing bij screening. Deze grotere acceptatie zal naar verwachting nog versterkt<br />

worden door verdere ontwikkelingen in minimaal belastende voorbereidingsschema’s.<br />

De stralenbelasting <strong>van</strong> de CT-colografie zal door wijzigingen in de techniek<br />

naar verwachting zeer laag worden en daarmee geen drempel behoeven te zijn voor<br />

63 Screeningstechnieken


implementatie. Implementatie wordt ook bevorderd doordat colografie naar alle<br />

waarschijnlijkheid zeer goed door radiodiagnostisch laboranten kan worden<br />

uitgevoerd. Beperking <strong>van</strong> CT- en MR-colografie ligt waarschijnlijk bij het detecteren<br />

<strong>van</strong> vlakke adenomen. Daarnaast kunnen bij colografie geen biopten worden<br />

genomen om de diagnose te verifiëren en is directe verwijdering <strong>van</strong> de poliep niet<br />

mogelijk. Er zal dan nog een colonoscopie moeten volgen.<br />

64 Signaleringsrapport


3<br />

3.1<br />

Risicogroepen<br />

Er zijn verschillende groepen te onderscheiden die een verhoogd risico lopen<br />

op het ontwikkelen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

1. Personen met een erfelijke predispositie voor <strong>dikkedarmkanker</strong> zoals<br />

hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC), familiaire<br />

adenomateuze polyposis (FAP) en andere zeldzame polyposis<br />

syndromen (polyposis geassocieerd met mutaties in het MYH-gen,<br />

Juveniele Polyposis, Peutz-Jeghers syndroom)<br />

2. Personen met een matig verhoogd risico op ontwikkeling <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> op grond <strong>van</strong> het voorkomen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

bij één of meerdere verwanten (familiair colorectaal carcinoom (FCC))<br />

3. Personen met bepaalde aandoeningen zoals inflammatoire<br />

darmziekten, acromegalie, ureterosigmoïdostomie of personen met<br />

dikkedarmadenomen of <strong>dikkedarmkanker</strong> in de voorgeschiedenis.<br />

De risicogroepen zijn verantwoordelijk voor 15% <strong>van</strong> het totaal aantal gevallen <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. Hier volgt een korte beschrijving <strong>van</strong> de kenmerken, diagnose en<br />

aanbevolen protocollen voor periodiek onderzoek <strong>van</strong> deze risicogroepen.<br />

Erfelijke vormen<br />

De twee meest bekende vormen <strong>van</strong> erfelijke dikkedarmtumoren zijn FAP en<br />

HNPCC 83;84<br />

. FAP wordt veroorzaakt door een mutatie in het APC (‘Adenomatous<br />

Polyposis Coli’)-gen en HNPCC door mutaties in de zogenaamde ‘mismatch repair<br />

genen’. Personen met FAP en HNPCC hebben een risico <strong>van</strong> 60 tot 100% op<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Beide aandoeningen zijn samen verantwoordelijk<br />

voor ongeveer 5% <strong>van</strong> alle gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Een ander recent<br />

beschreven erfelijke vorm <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> is polyposis geassocieerd met<br />

mutaties in het MYH-gen 85<br />

. Deze aandoening is verantwoordelijk voor ongeveer<br />

0,5% <strong>van</strong> alle gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

65 Risicogroepen


Erfelijke <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Bij ongeveer 5% <strong>van</strong> de mensen met <strong>dikkedarmkanker</strong> gaat het om een erfelijke vorm <strong>van</strong> de<br />

ziekte. De meeste erfelijke vormen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> hebben een dominant overervingspatroon.<br />

Dat betekent dat de ziekte voorkomt in opeenvolgende generaties (bij drie of meer<br />

naaste verwanten in opeenvolgende generaties) en dat kinderen <strong>van</strong> een patiënt een kans <strong>van</strong><br />

50% hebben om eveneens de ziekte te krijgen. Als het kind de ziekte niet krijgt, loopt het<br />

nageslacht in principe geen verhoogd risico. Vaak wordt kanker al op jonge leeftijd vastgesteld.<br />

Met DNA-onderzoek wordt bij een deel <strong>van</strong> deze families een oorzakelijke ‘kiembaanmutatie’<br />

gevonden. Kiembaanmutaties zijn aanwezig in alle lichaamscellen, inclusief de geslachtscellen.<br />

Het onderstaande voorbeeld toont het voorkomen <strong>van</strong> HNPCC binnen één familie. Op 35-jarige<br />

leeftijd wordt er bij een man een <strong>dikkedarmkanker</strong> vastgesteld. Uit de familieanamnese blijkt<br />

dat de man verdacht is voor HNPCC (de criteria voor HNPCC staan weergegeven in tabel 5).<br />

Bij zijn vader werd namelijk op jonge leeftijd (46 jaar) <strong>dikkedarmkanker</strong> geconstateerd.<br />

Daarnaast heeft één tante (een zus <strong>van</strong> zijn vader) <strong>dikkedarmkanker</strong> gehad en een andere<br />

tante (ook een zus <strong>van</strong> zijn vader) heeft baarmoederkanker (endometrium carcinoom) gehad.<br />

Overgrootvader is op relatief jonge leeftijd overleden. De doodsoorzaak was niet te achterhalen.<br />

II : 1<br />

1918<br />

End 54<br />

overleden 75 jaar<br />

Verklaring <strong>van</strong> symbolen en afkortingen: b man; r vrouw; I eerste generatie; II tweede<br />

generatie; III derde generatie; C <strong>dikkedarmkanker</strong>; End baarmoederkanker. Het bovenste<br />

jaartal is het geboortejaar. Als bij de persoon kanker is vastgesteld, is het man/vrouw<br />

symbool ingekleurd. Als de persoon overleden is, staat er een streep door het man/vrouw<br />

symbool en is de leeftijd <strong>van</strong> overlijden vermeld.<br />

66 Signaleringsrapport<br />

I : 1<br />

1888<br />

overleden 58 jaar<br />

II : 2<br />

1920<br />

C 46<br />

overleden 70 jaar<br />

III : 1<br />

1952<br />

III : 2<br />

1954<br />

II : 3<br />

1923<br />

III : 3<br />

1956<br />

C 35<br />

I : 2<br />

1889<br />

overleden 94 jaar<br />

II : 4<br />

1921<br />

II : 5<br />

1922<br />

C 57<br />

overleden 58 jaar


3.1.1<br />

Hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom (HNPCC)<br />

Het belangrijkste kenmerk <strong>van</strong> HNPCC (ook wel Lynch syndroom genoemd) is de jonge<br />

leeftijd (gemiddeld 45 jaar) waarop <strong>dikkedarmkanker</strong> zich ontwikkelt. Een ander<br />

kenmerk is dat het merendeel <strong>van</strong> de kwaadaardige tumoren gelokaliseerd is in het<br />

proximale deel <strong>van</strong> de dikke darm. Personen met HNPCC hebben ook een verhoogd<br />

risico op het ontwikkelen <strong>van</strong> andere kwaadaardige tumoren zoals baarmoederkanker<br />

(lifetime-risico: 40 á 50%), maagkanker (lifetime-risico: 10%) en andere typen<br />

(lifetime-risico: < 10%) Diagnostische criteria voor HNPCC die internationaal<br />

gebruikt worden, zijn vermeld in tabel 5.<br />

Internationale criteria voor HNPCC (gereviseerde Amsterdam criteria)<br />

• Er moeten binnen een familie ten minste drie personen zijn met <strong>dikkedarmkanker</strong> of een met<br />

HNPCC-geassocieerde kwaadaardige tumor (kwaadaardige tumor <strong>van</strong> het slijmvlies <strong>van</strong> de baarmoeder,<br />

nierbekken, urineleider of dunne darm).<br />

• Eén persoon moet een eerstegraads familielid zijn <strong>van</strong> de andere twee.<br />

• Tenminste twee opeenvolgende generaties moeten zijn aangedaan.<br />

• Tenminste één carcinoom moet gediagnosticeerd zijn vóór de leeftijd <strong>van</strong> 50 jaar.<br />

• Familiaire adenomateuze polyposis (FAP) moet zijn uitgesloten.<br />

• De tumoren moeten histologisch bevestigd zijn.<br />

NB: Aan al deze criteria moet worden voldaan.<br />

Tabel 5<br />

Bron: Vasen HF, Watson P, Mecklin JP, Lynch HT: New Criteria for hereditary nonpolyposis colorectal cancer (HNPCC, Lynch syndrome)<br />

proposed by the international Collaborative group on HNPCC. Gastroenterology 1999, 116:1453-1456<br />

Een belangrijke doorbraak in het moleculair-genetisch onderzoek <strong>van</strong> HNPCC was de<br />

vaststelling <strong>van</strong> de voor HNPCC verantwoordelijke genen. Meestal gaat het om een<br />

mutatie in hMSH2, hMLH1 of hMSH6. Deze genen spelen een rol bij het herstel <strong>van</strong><br />

fouten (daarom zogenaamde ‘mismatch repair genen’) die optreden tijdens de<br />

verdubbeling <strong>van</strong> het DNA kort voor de celdeling. Wanneer een mismatch repair gen<br />

uitvalt, stapelen fouten zich in het DNA op en ontstaat microsatelliet instabiliteit<br />

(MSI) <strong>van</strong> de tumor (figuur 11). De aanwezigheid <strong>van</strong> MSI in tumorweefsel is hét<br />

kenmerk <strong>van</strong> HNPCC. Met de huidige technieken kan men in circa 50% <strong>van</strong> de<br />

families met klinisch HNPCC een mutatie in de mismatch repair genen vaststellen.<br />

In families verdacht voor HNPCC (tabel 6) is de opbrengst veel lager. Omdat mutatieonderzoek<br />

duur is, wordt eerst gekeken of in de dikkedarmtumor MSI aanwezig is.<br />

Ook kunnen de eiwitten die geproduceerd worden door de mismatch repair genen in<br />

de tumorcellen worden aangetoond met behulp <strong>van</strong> een (immuunhistochemische)<br />

kleuring. Bij afwezigheid <strong>van</strong> eiwitten is een gendefect waarschijnlijk.<br />

67 Risicogroepen


Figuur 11<br />

Invoegen figuur 12<br />

Internationale criteria voor families verdacht voor HNPCC<br />

(gereviseerde Bethesda criteria)<br />

• Een persoon met <strong>dikkedarmkanker</strong> vóór de leeftijd <strong>van</strong> 50 jaar.<br />

• Een persoon met <strong>dikkedarmkanker</strong> en een met HNPCC geassocieerde tumor (tumor <strong>van</strong> baarmoeder,<br />

maag, eierstokken, alvleesklier, urineleider, nierbekken, galwegen, dunne darm en hersenen en<br />

talgklieradenomen en keratoacanthomen) ongeacht de leeftijd.<br />

• Een persoon met <strong>dikkedarmkanker</strong> met een typisch microscopisch beeld behorende bij MSI vóór<br />

de leeftijd <strong>van</strong> 60 jaar.<br />

• Een persoon met <strong>dikkedarmkanker</strong> en een eerstegraads familielid met een HNPCC geassocieerde tumor;<br />

tenminste één carcinoom moet gediagnosticeerd zijn vóór de leeftijd <strong>van</strong> 50 jaar.<br />

• Een persoon met <strong>dikkedarmkanker</strong> met twee of meer eerste of tweedegraads familieleden met een<br />

HNPCC geassocieerde tumor ongeacht de leeftijd.<br />

NB: wanneer aan één criterium wordt voldaan, is de persoon verdacht.<br />

Bron: Umar A, Boland CR, Terdiman JP, Syngal S, de la Chapelle A, Ruschoff J, Fishel R, Lindor NM, Burgart LJ, Hamelin R, Hamilton SR, Hiatt RA,<br />

Jass J, Lindblom A, Lynch HT, Peltomaki P, Ramsey SD, Rodriguez-Bigas MA, Vasen HF, Hawk ET, Barrett JC, Freedman AN, Srivastava S: Revised<br />

Bethesda Guidelines for hereditary nonpolyposis colorectal cancer (Lynch syndrome) and microsatellite instability. J Natl Cancer Inst 2004, 96:261-268<br />

Tabel 6<br />

Microsatelliet instabiliteit<br />

Twee voorbeelden <strong>van</strong> plaatsen op het DNA die gevoelig zijn voor microsatelliet instabiliteit. De lengte <strong>van</strong> de<br />

microsatellieten is in het DNA <strong>van</strong> de tumor (T) anders dan in het normale weefsel (N) <strong>van</strong> dezelfde patiënt.<br />

De figuur is een voorbeeld <strong>van</strong> een testuitslag waarbij het piekenpatroon <strong>van</strong> de tumor extra pieken aan de<br />

linkerkant heeft vergeleken met normaal.<br />

Bij families met een sterke verdenking op HNPCC (tabel 5), is verwijzing naar een<br />

Klinisch Genetisch Centrum geïndiceerd. Bij minder sterke verdenking (tabel 6) zou<br />

de specialist betrokken bij de behandeling <strong>van</strong> een patiënt, zélf of via een Klinisch<br />

Genetisch Centrum na overleg met de betrokkene eerst MSI en/of immuunhistochemisch<br />

onderzoek <strong>van</strong> de tumor kunnen aanvragen.<br />

68 Signaleringsrapport


3.1.2<br />

Het onderzoek dat aan eerstegraads familieleden <strong>van</strong> HNPCC patiënten wordt<br />

geadviseerd, is colonoscopie met een interval <strong>van</strong> twee tot drie jaar <strong>van</strong>af 20- à 25jarige<br />

leeftijd. Vanwege de verhoogde kans om na vaststellen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

een tweede tumor te ontwikkelen, kan worden overwogen om bij relatief jonge<br />

patiënten (vóór de leeftijd <strong>van</strong> 60 jaar) met HNPCC bij wie bij surveillance een<br />

kwaadaardige dikkedarmtumor is vastgesteld, een groot gedeelte <strong>van</strong> het colon<br />

operatief te verwijderen.<br />

Familiaire adenomateuze polyposis (FAP)<br />

De meeste patiënten met FAP ontwikkelen honderden tot duizenden poliepen in de<br />

dikke darm gewoonlijk op een leeftijd tussen 10 en 25 jaar (figuur 12). In het merendeel<br />

<strong>van</strong> de patiënten worden ook poliepen gevonden in de maag en het bovenste deel<br />

<strong>van</strong> dunne darm (duodenum). De diagnose wordt gesteld wanneer tenminste 100<br />

adenomateuze poliepen in het dikkedarmgebied worden vastgesteld. In 1991 is het<br />

voor FAP verantwoordelijke gen, het APC (adenomatous polyposis coli)-gen<br />

geïdentificeerd. Met de huidige technieken kan bij circa 70% <strong>van</strong> alle FAP families de<br />

mutatie in het APC-gen worden opgespoord.<br />

Multiple poliepen<br />

Multiple poliepen in de dikke darm <strong>van</strong> een patiënt met FAP gezien met een endoscoop.<br />

Figuur 12<br />

Eerstegraads familieleden <strong>van</strong> een patiënt met FAP komen <strong>van</strong>af 10- à 12-jarige leeftijd<br />

in aanmerking voor periodiek onderzoek. Sigmoïdoscopie met een interval <strong>van</strong> twee<br />

jaar is de aangewezen methode <strong>van</strong> onderzoek. Indien de APC-mutatie in de familie<br />

bekend is, wordt eerst DNA-onderzoek verricht. Het endoscopisch onderzoek kan<br />

dan beperkt worden tot de mutatiedragers. Indien het DNA-onderzoek in een<br />

bepaalde familie geen mutatie oplevert, kan het onderzoek niet worden gebruikt om<br />

onderscheid te maken tussen dragers en niet-dragers. Bij personen uit deze families<br />

dient het endoscopisch onderzoek te worden voortgezet tot circa 50-jarige leeftijd.<br />

Vanaf 25- à 30-jarige leeftijd adviseert men om bij patiënten met FAP periodiek<br />

endoscopisch onderzoek <strong>van</strong> maag en bovenste deel <strong>van</strong> de dunne darm<br />

(gastroduodenoscopie) te verrichten. De behandeling <strong>van</strong> polyposis <strong>van</strong> de dikke<br />

darm bestaat uit operatieve verwijdering <strong>van</strong> het colon.<br />

69 Risicogroepen


3.1.3<br />

3.1.4<br />

3.2<br />

Polyposis geassocieerd met MYH-mutaties<br />

Recente studies hebben aangetoond dat mutaties in het MYH-gen geassocieerd zijn<br />

met de ontwikkeling <strong>van</strong> meerdere poliepen en <strong>dikkedarmkanker</strong> en dat de<br />

aandoening autosomaal recessief overerft. Dat wil zeggen dat iemand alleen met<br />

mutaties in beide kopieën <strong>van</strong> het MYH–gen (‘bi-allelisch’) aanleg heeft voor de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> adenomen en daarmee een verhoogde kans heeft op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

De kans dat de broers en zussen <strong>van</strong> een aangedane patiënt eveneens mutaties<br />

in beide kopieën <strong>van</strong> het gen hebben, bedraagt 25%. De nakomelingen <strong>van</strong> een<br />

aangedane patiënt hebben echter slechts een zeer geringe kans (1%) om mutaties in<br />

beide kopieën te erven. Daarom ziet men de aandoening meestal in één generatie.<br />

Onderzoek <strong>van</strong> een grote groep <strong>van</strong> 152 patiënten met multipele (3 tot 100) poliepen<br />

toonde aan dat 5% toegeschreven kon worden aan een MYH-defect 86<br />

. Bij personen<br />

met meer dan 15 adenomen, werd in ongeveer 30% een MYH-defect vastgesteld.<br />

Bij 107 families met klassieke FAP (> 100 adenomen) waarin geen mutatie in het APCgen<br />

werd gevonden, werd in 8% mutaties in beide kopieën <strong>van</strong> het MYH-gen<br />

vastgesteld. In een ongeselecteerde serie <strong>van</strong> personen met <strong>dikkedarmkanker</strong> bleek<br />

dat bij 0,4% <strong>van</strong> alle gevallen sprake was <strong>van</strong> een bi-allelische MYH-mutatie 87<br />

.<br />

Dragers <strong>van</strong> mutaties in beide kopieën <strong>van</strong> het MYH-gen dienen regelmatig<br />

(eenmaal per twee jaar) een colonoscopie te ondergaan <strong>van</strong>af 25 à 30 jarige leeftijd.<br />

Het is momenteel onbekend of ook dragers <strong>van</strong> een mutatie in slechts één kopie <strong>van</strong><br />

het MYH-gen een verhoogd risico lopen op <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Juveniele polyposis en Peutz-Jeghers syndroom<br />

Deze dominant erfelijke aandoeningen worden gekenmerkt door de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> multipele zogenaamde ‘hamartomateuze poliepen’ (poliepen met een specifiek<br />

microscopisch beeld) in het maagdarmkanaal. Bij het Peutz-Jeghers syndroom<br />

worden ook pigmentaties op de lippen en mondslijmvlies gezien. De oorzakelijke<br />

genen en screeningsadviezen zijn samengevat in tabel 7.<br />

Familiair Colorectaal Carcinoom (FCC)<br />

Studies hebben aangetoond dat familieleden <strong>van</strong> patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

een verhoogd risico hebben om ook <strong>dikkedarmkanker</strong> te ontwikkelen. Circa 5% <strong>van</strong><br />

de bevolking heeft één of meer familieleden met <strong>dikkedarmkanker</strong> en 10% <strong>van</strong> de<br />

patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong> heeft een familielid met dezelfde tumor.<br />

Het relatieve risico voor eerstegraads familieleden <strong>van</strong> patiënten met <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

om dezelfde tumor te ontwikkelen bedraagt circa 3. Uit sommige onderzoeken<br />

blijkt ook een relatie tussen leeftijd bij diagnose <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> en het aantal<br />

aangedane familieleden aan de ene kant en het risico voor verwanten aan de andere<br />

kant. Twee studies hebben voor eerstegraads verwanten <strong>van</strong> personen bij wie op<br />

jonge leeftijd (< 45 jaar) <strong>dikkedarmkanker</strong> is vastgesteld, een relatief risico <strong>van</strong><br />

respectievelijk 4 en 5 berekend. Relatieve risico’s variërend <strong>van</strong> ruim 2 tot ruim 8<br />

(gemiddeld circa 6) zijn gerapporteerd voor familieleden met twee eerstegraads<br />

familieleden met <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

70 Signaleringsrapport


Familiare <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Bij ongeveer 10% <strong>van</strong> de mensen met <strong>dikkedarmkanker</strong> gaat het om een familiaire vorm <strong>van</strong><br />

de ziekte. Er is sprake <strong>van</strong> familiair colorectaal carcinoom (FCC) als <strong>dikkedarmkanker</strong> vóórkomt<br />

bij twee eerstegraads familieleden of bij één eerstegraads familielid op relatief jonge leeftijd<br />

(< 50 jaar). Er is echter geen duidelijk dominant erfpatroon. Familiare kanker kan berusten op<br />

toeval, op gezamenlijke blootstelling <strong>van</strong> de familieleden aan schadelijke omgevingsfactoren,<br />

maar ook op gezamenlijke erfelijke aanlegfactoren. Met DNA-onderzoek wordt bij familiaire<br />

kanker in een minderheid <strong>van</strong> de gevallen een erfelijke oorzaak gevonden. Het onderstaande<br />

voorbeeld toont het voorkomen <strong>van</strong> FCC binnen één familie. Een man (geboren in 1942) komt<br />

bij de huisarts en maakt zich zorgen over het voorkomen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in zijn familie.<br />

Uit de familieanamnese blijkt dat zowel zijn broer als zijn moeder <strong>dikkedarmkanker</strong> hebben<br />

gehad. De criteria voor FCC staan nader beschreven in paragraaf 3.2.<br />

II : 1<br />

1919<br />

overleden 72 jaar<br />

III : 1 III : 2<br />

1937 1939<br />

C 64<br />

overleden 66 jaar<br />

Verklaring <strong>van</strong> symbolen en afkortingen: b man; r vrouw; I eerste generatie; II tweede<br />

generatie; III derde generatie; C <strong>dikkedarmkanker</strong>; End baarmoederkanker. Het bovenste<br />

jaartal is het geboortejaar. Als bij de persoon kanker is vastgesteld, is het man/vrouw<br />

symbool ingekleurd. Als de persoon overleden is, staat er een streep door het man/vrouw<br />

symbool en is de leeftijd <strong>van</strong> overlijden vermeld.<br />

Personen zijn verdacht voor FCC als bij een eerstegraads familielid (ouders, broers,<br />

zussen, kinderen) <strong>dikkedarmkanker</strong> is vastgesteld voor de leeftijd <strong>van</strong> 50 jaar of als<br />

bij twee eerstegraads familieleden <strong>dikkedarmkanker</strong> is vastgesteld. Hierbij dient<br />

vermeld te worden dat deze personen niet aan de criteria voor HNPCC of FAP dienen<br />

te voldoen. Door de meeste onderzoekers wordt surveillance geadviseerd aan deze<br />

personen 88;89<br />

. Het protocol dat veelal wordt geadviseerd omvat een 3- of 6-jaarlijkse<br />

colonoscopie <strong>van</strong>af 40- à 50-jarige leeftijd of <strong>van</strong>af vijf jaar voor de vroegste leeftijd<br />

<strong>van</strong> diagnose <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in de familie.<br />

71 Risicogroepen<br />

II : 2<br />

1918<br />

C 69<br />

overleden 79 jaar<br />

III : 3<br />

1942<br />

I : 1<br />

1886<br />

overleden 88 jaar<br />

II : 3<br />

1920<br />

overleden 73 jaar<br />

I : 2<br />

1897<br />

overleden 63 jaar<br />

II : 4<br />

1923<br />

overleden 76 jaar


Relatieve risico’s<br />

Relatieve risico’s vertegenwoordigen een bepaalde vergelijking <strong>van</strong> kans ofwel het risico op<br />

ziekte bij verschillende groepen personen. Ter illustratie het volgende voorbeeld: ongeveer<br />

5 <strong>van</strong> elke 100 personen krijgen in de loop <strong>van</strong> hun leven <strong>dikkedarmkanker</strong>. De kans op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> is voor een gemiddeld persoon dus 5/100 (5%). Voor personen met een<br />

eerstegraads familielid (< 50 jaar) met <strong>dikkedarmkanker</strong> is die kans 20%. Het relatieve risico<br />

voor die persoon vergeleken met een persoon zonder een familiegeschiedenis is dus 20/5 = 4.<br />

Het risico is dus viermaal verhoogd.<br />

3.3<br />

Voor invoering <strong>van</strong> surveillance op grote schaal dient de vraag te worden beantwoord<br />

wat de om<strong>van</strong>g is <strong>van</strong> de risicogroepen en de daarmee samenhangende kosten<br />

<strong>van</strong> periodiek onderzoek in Nederland. Het percentage <strong>van</strong> de bevolking met twee<br />

eerstegraads familieleden met <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt geschat op 0,12%<br />

overeenkomend met 4.300 personen in de leeftijdklasse <strong>van</strong> 50 tot 70 jaar. Van de<br />

bevolking heeft 0,22% één eerstegraads familielid met <strong>dikkedarmkanker</strong> vastgesteld<br />

voor de leeftijd <strong>van</strong> 45 jaar en dat komt overeen met 7.900 personen. Totaal zouden<br />

dus in de leeftijdgroep <strong>van</strong> 50 tot 70 jaar circa 12.000 personen (met een relatief<br />

risico <strong>van</strong> 4 tot 6) in aanmerking komen voor periodiek onderzoek. Vergelijkend zijn<br />

er circa 180.000 personen in de genoemde leeftijdklasse met een eerstegraads<br />

familielid met <strong>dikkedarmkanker</strong> als er <strong>van</strong> uitgegaan wordt dat dit een percentage<br />

<strong>van</strong> 5% <strong>van</strong> de totale bevolking betreft. In 2003 is een landelijke studie (de FACTS<br />

(familial colorectal cancer screening) studie) <strong>van</strong> start gegaan die de meest<br />

geschikte screeningsstrategie (3- versus 6-jaarlijkse colonoscopie) en de (kosten-)<br />

effectiviteit <strong>van</strong> periodiek onderzoek <strong>van</strong> de twee FCC-risicogroepen zal<br />

onderzoeken.<br />

Landelijke erfelijke kankerregistratie<br />

In Nederland bestaat sinds 1985 een registratie <strong>van</strong> families met erfelijke vormen <strong>van</strong><br />

kanker (HNPCC, FAP en andere erfelijke tumorsyndromen). Het doel <strong>van</strong> deze<br />

registratie is zorgdragen voor de voortgang <strong>van</strong> het surveillanceonderzoek dat in de<br />

meeste gevallen levenslang moet plaatsvinden. Omdat de ervaring heeft geleerd dat<br />

de voortgang <strong>van</strong> het onderzoek vaak wordt verstoord door bijvoorbeeld pensionering<br />

of overlijden <strong>van</strong> de behandelend arts of door verhuizing <strong>van</strong> de familieleden, is door<br />

het registratiecentrum een gecomputeriseerd follow-up-systeem opgezet. Vanuit het<br />

centrum worden de behandelend specialisten eraan herinnerd dat een bepaald<br />

familielid gecontroleerd moet worden. De uitslagen <strong>van</strong> het onderzoek worden door<br />

het centrum verzameld, hetgeen regelmatige evaluatie en zo nodig bijstelling <strong>van</strong> de<br />

controle mogelijk maakt. Bovendien draagt de registratie er zorg voor dat dezelfde<br />

protocollen worden geadviseerd in de verschillende takken <strong>van</strong> een familie die veelal<br />

verspreid over het land wonen. Vanuit de poliklinieken voor erfelijke tumoren of<br />

door de specialist die het periodieke onderzoek uitvoert, worden personen met een<br />

verhoogd risico bij de landelijke erfelijke kankerregistratie aangemeld voor registratie.<br />

72 Signaleringsrapport


Adviezen voor periodiek onderzoek <strong>van</strong> de dikke darm voor de verschillende<br />

risicogroepen<br />

Ziektebeeld Surveillanceprotocol<br />

Frequent Personen met een eerstegraads familielid met Colonoscopie: 1x per 3-6 jaar, <strong>van</strong>af<br />

voorkomend <strong>dikkedarmkanker</strong> vastgesteld


3.4.2<br />

3.4.3<br />

colonoscopie een sensitiviteit en specificiteit heeft voor <strong>dikkedarmkanker</strong> <strong>van</strong><br />

circa 80%. Het verhoogde risico op <strong>dikkedarmkanker</strong>, de jonge leeftijd ten tijde <strong>van</strong><br />

diagnose en de slechte prognose, vormen de argumenten op grond waar<strong>van</strong> periodiek<br />

onderzoek bij patiënten met IBD wordt geadviseerd. Het doel <strong>van</strong> dit onderzoek is<br />

het opsporen <strong>van</strong> dysplasie, abnormale vorming en groei <strong>van</strong> het weefsel.<br />

De optimale surveillancestrategie en kosteneffectiviteit <strong>van</strong> periodiek onderzoek bij<br />

patiënten met IBD is onbekend. Het protocol dat meestal wordt geadviseerd omvat<br />

een 1- tot 2-jaarlijkse colonoscopie met meerdere biopten 91<br />

. Een meta-analyse <strong>van</strong><br />

tien screeningsstudies bij 1.225 patiënten heeft aangetoond dat patiënten met<br />

laaggradige of hooggradige dysplasie een kans hebben op <strong>dikkedarmkanker</strong> <strong>van</strong><br />

respectievelijk 19 en 42% 92<br />

. Daarom vormt het vaststellen <strong>van</strong> dysplasie een indicatie<br />

voor een geheel of gedeeltelijke operatieve verwijdering <strong>van</strong> het colon (‘colectomie’).<br />

Omdat het onderscheid tussen dysplasie en ontsteking met regeneratie moeilijk kan<br />

zijn, dient de aanwezigheid <strong>van</strong> dysplasie bevestigd te worden door een ervaren<br />

patholoog.<br />

Acromegalie<br />

Bij acromegalie is sprake <strong>van</strong> langzaam progressieve groei <strong>van</strong> het skelet en<br />

omgevende weke delen na de adolescentie zonder abnormale lengtegroei <strong>van</strong> het<br />

lichaam. Acromegalie is vrijwel altijd een gevolg <strong>van</strong> een groeihormoon-producerende<br />

hypofysetumor. De meeste patiënten manifesteren zich met uiterlijke verschijnselen<br />

en/of defecten <strong>van</strong> het gezichtsveld of hoofdpijn. Patiënten met acromegalie hebben<br />

een verhoogd risico op de ontwikkeling <strong>van</strong> adenomen en <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Derhalve wordt geadviseerd om het colon periodiek te onderzoeken <strong>van</strong>af 40 jaar 93<br />

.<br />

Het interval tussen de onderzoeken hangt af <strong>van</strong> de bevindingen. Bij patiënten met<br />

adenomen of actieve ziekte (verhoogde spiegels <strong>van</strong> het eiwit ‘IGF1’ in het bloed) dient<br />

het onderzoek na drie jaar te worden herhaald, bij patiënten zonder endoscopische<br />

afwijkingen na zes jaar.<br />

Ureterosigmoïdostomie<br />

Wanneer er tijdens een operatie een opening of kanaal (fistel) wordt aangelegd<br />

tussen het sigmoïd en de urineleider, spreekt met <strong>van</strong> ureterosigmoïdostomie.<br />

Patiënten met een ureterosigmoïdostomie hebben een tenminste 100 maal verhoogd<br />

risico op ontwikkeling <strong>van</strong> adenomen of <strong>dikkedarmkanker</strong>. Hierbij gaat het alleen<br />

om die patiënten die een zodanige operatie hebben ondergaan waarbij urine zich<br />

mengt met feces. Geadviseerd wordt om <strong>van</strong>af tien jaar na de operatie eenmaal per<br />

jaar een sigmoïdoscopie te verrichten 94<br />

.<br />

74 Signaleringsrapport


3.4.4<br />

3.4.5<br />

Adenomateuze poliepen<br />

Zoals boven genoemd ontstaat de overgrote meerderheid <strong>van</strong> de kwaadaardige<br />

tumoren <strong>van</strong> de dikke darm uit een premaligne voorstadium, het adenoom.<br />

Patiënten met adenomen hebben een verhoogd risico om opnieuw adenomen te<br />

ontwikkelen. Daarom wordt geadviseerd om deze patiënten na het verwijderen <strong>van</strong><br />

de poliep (poliepectomie) regelmatig te onderzoeken door middel <strong>van</strong> colonoscopieën.<br />

De belangrijkste gegevens met betrekking tot de waarde <strong>van</strong> follow-up komen voort<br />

uit de National Polyp Study uit de Verenigde Staten 95<br />

. In een groep <strong>van</strong> 1.418 patiënten<br />

met tenminste een adenoom die een complete colonoscopie en poliepectomie<br />

ondergingen, was het risico op een kwaadaardige tumor na zeven jaar minder dan<br />

1%, vergeleken met een risico <strong>van</strong> circa 4% in de controlegroepen. De studie leverde<br />

ook belangrijke gegevens op met betrekking tot het optimaliseren <strong>van</strong> de frequentie<br />

<strong>van</strong> follow-up na poliepectomie. Het bleek dat een eerste controlescopie na drie jaar<br />

nieuwe adenomen even effectief detecteert als een colonoscopie na één en drie jaar.<br />

Voorts bleek de aanwezigheid <strong>van</strong> multipele adenomen bij de indexcolonoscopie<br />

<strong>van</strong> voorspellende waarde voor het aantreffen <strong>van</strong> adenomen met matige of ernstige<br />

dysplasie tijdens de follow-up. Op grond <strong>van</strong> de resultaten <strong>van</strong> deze studie (en andere<br />

studies) zijn recent de Nederlandse richtlijnen voor follow-up na poliepectomie<br />

herzien 96<br />

. De huidige richtlijnen zijn samengevat in onderstaande tabel (tabel 8).<br />

Aanbevolen controle-intervallen na poliepectomie<br />

Aantal adenomen 1 of 2 3 of meer<br />

Interval tot eerste controle<br />

Aantal adenomen bij controle<br />

6 jaar 3 jaar<br />

colonoscopie 0-2 ≥3 0-2 ≥3<br />

Interval tot volgende controle 6 jaar 3 jaar 6 jaar 3 jaar<br />

NB:<br />

•Indien op 65 jaar cumulatief één adenoom: follow-up staken.<br />

•Indien op 75 jaar cumulatief twee adenomen: follow-up staken.<br />

•Indien cumulatief meer dan twee adenomen: geen vaste stopleeftijd.<br />

•Indien bij drie achtereenvolgende colonoscopieën geen adenomen (dus gedurende 18 jaar): overwegen follow-up te staken.<br />

Tabel 8<br />

Dikkedarmkanker in de voorgeschiedenis<br />

Personen die behandeld zijn voor kanker in de dikke darm hebben een verhoogde<br />

kans opnieuw een kwaadaardige dikkedarmtumor te ontwikkelen. De kans op<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> adenomen en <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt geschat op respectievelijk<br />

25 à 40% en 3 à 8%. Daarom wordt geadviseerd om drie jaar na behandeling een<br />

colonoscopie te verrichten. Indien adenomen gevonden worden, zal de patiënt<br />

vervolgd worden volgens bovenstaande aanbevolen controle-intervallen na poliepectomie<br />

(tabel 8).<br />

75 Risicogroepen<br />

Bron: Nagengast FM, Kaandorp CJ, CBO-werkgroep: Herziene CBO-richtlijn. Ned Tijdschr Geneesk 2001, 145:2022-2025


3.5<br />

Conclusie<br />

De risicogroepen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 15% <strong>van</strong> het<br />

totaal aantal gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. De risicogroepen<br />

kunnen onderscheiden worden in personen met een erfelijke<br />

aandoening, familiaire belasting en overige aandoeningen.<br />

Voor de verschillende risicogroepen bestaan er surveillancerichtlijnen.<br />

Personen met een erfelijke aandoening worden sinds<br />

1985 geregistreerd. Het doel <strong>van</strong> deze registratie is zorgdragen<br />

voor de voortgang <strong>van</strong> het surveillanceonderzoek, omdat is<br />

gebleken dat de follow-up vaak tekort schiet. De <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

erfelijk en familiair belaste personen verdient extra aandacht in<br />

verband met de mogelijkheid <strong>van</strong> secundaire preventie. Door<br />

surveillance kunnen pre-maligne afwijkingen en kwaadaardige<br />

tumoren in een vroeg stadium worden opgespoord en behandeld.<br />

76 Signaleringsrapport


4<br />

4.1<br />

4.2<br />

Draagvlak onder professionals<br />

Om te inventariseren hoe verschillende betrokken medische disciplines<br />

denken over bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> is een enquête<br />

gehouden onder huisartsen, internisten en Maag-Darm-Leverartsen (MDLartsen).<br />

Deze drie disciplines worden beschouwd als ingangsspecialismen<br />

voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Men dient zich te realiseren dat andere<br />

niet-geënquêteerde specialismen eveneens nauw bij deze problematiek zijn<br />

betrokken, zoals radiologen, chirurgen, pathologen en klinisch chemici.<br />

De vragenlijst, een uitgebreide beschrijving <strong>van</strong> de methode en responsgegevens<br />

zijn weergegeven in Bijlage B.<br />

Vóórkomen <strong>van</strong> adenomateuze poliepen<br />

Uit de literatuur blijkt dat tenminste 15% <strong>van</strong> de niet-symptomatische personen<br />

tussen de 50 en 60 jaar bij screening middels colonoscopie één of meerdere<br />

adenomateuze poliepen heeft 97<br />

. De meerderheid <strong>van</strong> de huisartsen en internisten<br />

(respectievelijk 66 en 58%) onderschat dit en geeft een lager percentage (2 of 5%) op.<br />

Het merendeel <strong>van</strong> de MDL-artsen (56%) schat het percentage <strong>van</strong> personen met<br />

poliepen op 15%. Ruim 20% <strong>van</strong> de MDL-artsen denkt echter dat 30% <strong>van</strong> de bevolking<br />

tussen de 50 en 60 jaar poliepen heeft en overschat daarmee het vóórkomen <strong>van</strong><br />

poliepen. Slechts 4% <strong>van</strong> de huisartsen en 8% <strong>van</strong> de internisten maakt een<br />

overschatting.<br />

Verwachte opkomst<br />

De opkomst bij bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> middels 5-jaarlijkse<br />

sigmoïdoscopie wordt door 23% <strong>van</strong> de huisartsen, 36% <strong>van</strong> de internisten en 40% <strong>van</strong><br />

de MDL-artsen op 40 à 60% geschat. Dit is conform de huidige literatuur waarin in<br />

Engeland een opkomstpercentage <strong>van</strong> 39 tot 50% wordt aangegeven 98<br />

. In een recent<br />

pilotonderzoek in het Verenigd Koninkrijk naar screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

middels FOBT bleek de opkomst beduidend hoger, namelijk 60% 99<br />

. In de huidige<br />

enquête schat slechts ongeveer 10% <strong>van</strong> de respondenten de opkomst voor<br />

sigmoïdoscopie hoger dan 60% in.<br />

77 Draagvlak onder professionals


4.3<br />

4.4<br />

Verwachte sterftereductie<br />

Op basis <strong>van</strong> de literatuur wordt bij screening middels 2-jaarlijkse FOBT (in de leeftijd<br />

<strong>van</strong> 50 tot 70 jaar) een sterftereductie <strong>van</strong> ongeveer 15 tot 20% verwacht 9;10;100<br />

.<br />

Vooral de internisten (73%) maar ook de huisartsen (60%) zijn pessimistisch over de<br />

opbrengst <strong>van</strong> screening middels FOBT en schatten de sterftereductie lager in.<br />

Meer dan één derde <strong>van</strong> de huisartsen (48%) en internisten (38%) denkt dat de<br />

sterftereductie bij <strong>dikkedarmkanker</strong>screening lager uit zal vallen dan de sterftereductie<br />

als gevolg <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De meerderheid <strong>van</strong><br />

de MDL-artsen (54%) schat de sterftereductie bij <strong>dikkedarmkanker</strong>screening in<br />

vergelijking tot borstkankerscreening hoger in. Gerandomiseerde studies hebben<br />

een sterftereductie door borstkankerscreening laten zien <strong>van</strong> ongeveer 25 tot 30% 101<br />

.<br />

In de afgelopen jaren is er echter discussie ontstaan over de werkelijke sterftereductie<br />

door bevolkingsonderzoek naar borstkanker 102;103<br />

.<br />

Keuze screeningstechniek<br />

Van de screeningsmogelijkheden voor <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt de 2-jaarlijkse FOBT<br />

door zowel de meerderheid <strong>van</strong> de huisartsen (84%) als <strong>van</strong> de internisten (62%) als<br />

het minst belastende onderzoek voor de patiënt gezien. Van de MDL-artsen kiest<br />

44% voor deze optie. In vergelijking tot de andere twee disciplines (huisartsen 9% en<br />

internisten 28%) ziet een grote groep MDL-artsen (50%) eenmalige colonoscopie als<br />

het minst belastend. Slechts een klein gedeelte <strong>van</strong> alle respondenten (< 10%) kiest in<br />

dit verband voor 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie. FOBT wordt dus door de meerderheid <strong>van</strong><br />

de alle respondenten aangemerkt als de minst belastende methode, maar wordt<br />

door hen niet gezien als meest effectieve methode om de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

te reduceren. De meerderheid <strong>van</strong> de internisten (57%) en MDL-artsen<br />

(81%) ziet colonoscopie als meest effectief. De huisartsen zijn meer verdeeld: 46% kiest<br />

voor sigmoïdoscopie en 38% voor colonoscopie. In dit opzicht is het opmerkelijk dat de<br />

meerderheid <strong>van</strong> de huisartsen (63%) voor zichzelf de 2-jaarlijkse FOBT als<br />

screeningsmethode zou kiezen. De meerderheid <strong>van</strong> de MDL-artsen (88%) en <strong>van</strong> de<br />

internisten (65%) zou kiezen voor een eenmalige colonoscopie.<br />

Ik ben voorstander <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>, mits/maar…<br />

• het ‘rendement’ acceptabel is.<br />

• goed onderzoek het nut heeft bewezen in pilotstudies.<br />

• denk dat het momenteel praktisch niet mogelijk is.<br />

78 Signaleringsrapport


4.5<br />

4.6<br />

4.7<br />

Uitvoering en organisatie<br />

Wat betreft de uitvoering <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën in het kader <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> bestaat er een ruim draagvlak voor uitbesteding aan niet-<br />

MDL-artsen en verpleegkundig endoscopisten (zogenaamde ‘nurse-endoscopisten’):<br />

69% <strong>van</strong> de huisartsen, 73% <strong>van</strong> de internisten en 87% <strong>van</strong> de MDL-artsen kiest<br />

hiervoor. Dit is een belangrijk gegeven voor de haalbaarheid <strong>van</strong> een dergelijk<br />

screeningsprogramma. Opmerkelijk is dat het merendeel <strong>van</strong> alle respondenten<br />

(54% <strong>van</strong> de huisartsen, 79% <strong>van</strong> de internisten en ook 59% <strong>van</strong> de MDL-artsen) meent<br />

dat endoscopische screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in routine endoscopieprogramma’s<br />

kan worden ingepast. Slechts een minderheid meent dat dit in speciale centra zal<br />

moeten gebeuren, terwijl dit gezien de huidige wachttijden voor endoscopie en de<br />

bestaande vacatures voor MDL-artsen wel de meest voor de hand liggende oplossing<br />

is. De meerderheid <strong>van</strong> de respondenten (70% <strong>van</strong> de huisartsen, 74% <strong>van</strong> de<br />

internisten en ook 85% <strong>van</strong> de MDL-artsen) is <strong>van</strong> mening dat <strong>dikkedarmkanker</strong>screening<br />

middels FOBT, in tegenstelling tot endoscopie, wél door een gespecialiseerd<br />

centrum georganiseerd moet worden.<br />

Ontwikkeling nieuwe screeningstechnieken<br />

Een meerderheid (56 à 58%) <strong>van</strong> de respondenten verwacht dat binnen vijf jaar<br />

nieuwe niet-invasieve methoden ingezet kunnen worden voor bevolkingsscreening<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Opvallend is dat hierbij het meeste vertrouwen lijkt te bestaan<br />

in nieuwe moleculaire diagnostische testen, terwijl recente literatuur vooralsnog meer<br />

wijst in de richting <strong>van</strong> CT-colografie 69<br />

.<br />

Ik ben tegenstander <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>, omdat…<br />

• de opbrengst in het geval <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> te laag is om de inspanningen te<br />

rechtvaardigen.<br />

• met de huidige middelen screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> economisch niet zinvol is.<br />

• bevolkingsscreening op kanker in het algemeen meer nadelen dan voordelen heeft.<br />

• er eerst betere testen beschikbaar moeten komen.<br />

Haalbaarheid<br />

Bij vragen naar de haalbaarheid <strong>van</strong> de diverse methoden voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

als voorgesteld door de American Cancer Society, acht de meerderheid<br />

<strong>van</strong> de respondenten (54 à 65%) introductie <strong>van</strong> een jaarlijkse FOBT <strong>van</strong>af 50-jarige<br />

leeftijd (zeker) haalbaar. Minder positief zijn ze over de haalbaarheid <strong>van</strong> de<br />

introductie <strong>van</strong> een 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie of 10-jaarlijkse colonoscopie <strong>van</strong>af<br />

50-jarige leeftijd. Het grootste gedeelte <strong>van</strong> de respondenten ziet dit echter nog<br />

steeds als misschien haalbaar (respectievelijk 41 à 52% en 44 à 50%). De meerderheid<br />

<strong>van</strong> de MDL-artsen (57%) acht de introductie <strong>van</strong> 5-jaarlijkse colon-inloop foto (zeker)<br />

niet haalbaar, terwijl een groot gedeelte <strong>van</strong> de huisartsen (40%) en de internisten<br />

(43%) aangeeft dit misschien haalbaar te vinden. Als de screeningsleeftijd voor FOBT<br />

79 Draagvlak onder professionals


4.8<br />

wordt beperkt tot personen tussen de 50 en 70 jaar, stijgt het percentage <strong>van</strong><br />

respondenten dat de introductie hier<strong>van</strong> (zeker) haalbaar achten naar 64 à 78%. Als de<br />

frequentie <strong>van</strong> de colonoscopie beperkt wordt <strong>van</strong> eens per tien jaar tot eenmalig,<br />

stijgt het percentage <strong>van</strong> respondenten dat de introductie hier<strong>van</strong> (zeker) haalbaar<br />

acht <strong>van</strong> 24 à 35% naar 36 à 50%.<br />

Ik heb de vraag over voor- of tegenstander <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

niet beantwoord, omdat…<br />

• ik de cijfers om daarover te oordelen niet ken.<br />

• ik te weinig kennis heb over vóórkomen en kosten-batenanalyse.<br />

Voor- of tegenstander?<br />

Uiteindelijk blijken verreweg de meeste respondenten <strong>van</strong> de enquête voorstander<br />

<strong>van</strong> bevolkingsscreening op <strong>dikkedarmkanker</strong>: 72% <strong>van</strong> de huisartsen, 77% <strong>van</strong> de<br />

internisten en 98% <strong>van</strong> de MDL-artsen. Een aanzienlijk aantal huisartsen (8%) en<br />

internisten (6%) heeft deze vraag echter niet ingevuld. Gebrek aan kennis en<br />

informatie over het onderwerp werd regelmatig opgegeven als reden hiervoor.<br />

Enkele algemene opmerkingen ten aanzien <strong>van</strong> de enquête:<br />

• Eventuele screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> dient getoetst tot worden aan de criteria voor<br />

verantwoord bevolkingsonderzoek en niet aan de perceptie <strong>van</strong> curatieve artsen alleen.<br />

• Wetenschappelijke epidemiologische afweging en kostenafweging zijn noodzakelijk voor<br />

de besluitvorming.<br />

• Een duidelijk standpunt is gewenst mede gezien ontwikkelingen in de ons omringende<br />

landen waar screening wordt aangeraden.<br />

Verder werd door verschillende respondenten opgemerkt dat er nog te weinig bewijs<br />

is om tot invoering <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> over te gaan. Meerdere<br />

respondenten die voorstander zijn, geven een voorbehoud aan. Zij merken op alleen<br />

voorstander te zijn als het rendement acceptabel is, als het nut er<strong>van</strong> middels<br />

onderzoek is aangetoond, als er een goede test beschikbaar is, als het goed<br />

georganiseerd wordt zonder extra druk op de reguliere gezondheidszorg of als het<br />

gaat om een goed opgezette pilotstudie. Verder werd het belang <strong>van</strong> screening <strong>van</strong><br />

de risicogroepen door enkele respondenten benadrukt. Tenslotte werd regelmatig<br />

opgemerkt dat goede voorlichting over <strong>dikkedarmkanker</strong> en eventuele screening<br />

zeer belangrijk is. Het is mogelijk dat het resultaat <strong>van</strong> deze vraag is vertekend<br />

doordat tegenstanders misschien meer geneigd waren de enquête(-vraag) niet in te<br />

vullen. Wanneer de personen uit de oorspronkelijk steekproef die wél aan het<br />

onderzoek meewerken, in bepaalde opzichten systematisch verschillen <strong>van</strong> de<br />

personen die <strong>van</strong> deelname afzien spreekt men <strong>van</strong> ‘non-respondent bias’. Het is<br />

echter ook denkbaar dat de tegenstanders meer geneigd waren de enquête(-vraag)<br />

juist wél in te vullen om hun stem te laten horen. Het is daarom onduidelijk in welke<br />

richting de eventuele ‘non-respondent bias’ het resultaat beïnvloed heeft.<br />

80 Signaleringsrapport


4.9<br />

Conclusie<br />

Uit de enquête blijkt dat de kennis over het voorkomen <strong>van</strong><br />

adenomen en de mogelijke opbrengst <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

middels de verschillende technieken bij huisartsen,<br />

internisten en ook MDL-artsen veelal tekortschiet en er grote<br />

behoefte bestaat aan bij- en nascholing over dit onderwerp.<br />

Het draagvlak voor de invoering <strong>van</strong> bevolkingsscreening is<br />

groot. Mogelijk zal goede bij- en nascholing over het onderwerp<br />

het draagvlak verder vergroten aangezien vooral huisartsen en<br />

internisten de opbrengst <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> wat betreft sterftereductie laag inschatten.<br />

In geval <strong>van</strong> endoscopische screening bestaat er onder de<br />

respondenten ruim voldoende draagvlak voor het uitbesteden<br />

<strong>van</strong> sigmoïdoscopieën aan niet-MDL-artsen en verpleegkundig<br />

endoscopisten. Het is zorgelijk dat een groot deel <strong>van</strong> de<br />

respondenten denkt de screeningsendoscopieën in routineprogramma’s<br />

te kunnen inpassen, terwijl dit gezien de huidige<br />

wachttijden voor endoscopie niet mogelijk lijkt.<br />

De verwachtingen over de ontwikkelingen <strong>van</strong> nieuwe nietinvasieve<br />

technieken voor de komende jaren zijn hooggespannen.<br />

81 Draagvlak onder professionals


82 Signaleringsrapport


5<br />

5.1<br />

Implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

in Nederland<br />

Dikkedarmkanker is een groot gezondheidsprobleem: het is een veel<br />

voorkomende vorm <strong>van</strong> kanker waaraan ongeveer 40 tot 45% <strong>van</strong> de<br />

patiënten binnen vijf jaar overlijdt. Dikkedarmkanker neemt hiermee de<br />

tweede plaats in wat betreft vóórkomen <strong>van</strong> en sterfte aan kanker.<br />

De prognose <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> is vooral afhankelijk <strong>van</strong> het stadium<br />

<strong>van</strong> de ziekte.<br />

In Nederland wordt een gunstige tendens waargenomen wat betreft de overleving<br />

aan <strong>dikkedarmkanker</strong>. Onder andere door de verbeterde behandelingen en vroegere<br />

detectie is er een lichte afname <strong>van</strong> sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong>. Verreweg de<br />

meeste gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> ontstaan via een niet-kwaadaardig<br />

voorstadium, de adenomateuze poliep. De verandering <strong>van</strong> een adenomateuze<br />

poliep in een invasief groeiende tumor in de dikke darm verloopt meestal langzaam,<br />

naar men aanneemt in gemiddeld tien jaar. De mutaties die hierbij een rol spelen<br />

zijn grotendeels opgehelderd en kunnen worden aangetoond.<br />

<strong>Vroege</strong> <strong>opsporing</strong><br />

Bij ongeveer 5% <strong>van</strong> de patiënten is sprake <strong>van</strong> een erfelijke vorm en bij nog eens<br />

ongeveer 10% is er sprake <strong>van</strong> een familiaire vorm <strong>van</strong> kanker. Samen met de<br />

personen die <strong>van</strong>wege een bepaalde aandoening een verhoogd risico hebben op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> (zoals personen met inflammatoire darmziekten) vormen zij de<br />

risicogroepen. Deze individuen met een verhoogd risico op <strong>dikkedarmkanker</strong> dienen<br />

regelmatig door middel <strong>van</strong> een colonoscopie te worden onderzocht, maar dit is in<br />

Nederland nog niet voldoende geïmplementeerd. Het ontwikkelen <strong>van</strong> adequate<br />

surveillance <strong>van</strong> de risicogroepen verdient dan ook prioriteit 104<br />

. Echter, slechts 15%<br />

<strong>van</strong> alle kwaadaardige dikkedarmtumoren ontstaat in individuen met een verhoogd<br />

risico, en door middel <strong>van</strong> een intensieve surveillance in deze populatie kan<br />

maximaal 15% <strong>van</strong> alle <strong>dikkedarmkanker</strong> worden voorkomen. Daarom bestaat er,<br />

hoewel er gezien de gunstige tendensen wat betreft de overleving en sterfte geen<br />

noodsituatie is, een goede ratio om vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> ook bij<br />

de bevolking met een gemiddeld risico te overwegen. Verschillende onderzoeken in<br />

het buitenland hebben namelijk aangetoond dat door middel <strong>van</strong> testen op<br />

onzichtbare hoeveelheden bloed in de ontlasting <strong>van</strong> personen uit deze groep de<br />

sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> met maximaal 15 tot 20% kan worden<br />

verminderd 9-12<br />

. Per Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat waarschijnlijk een nog<br />

83 Implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek


5.2<br />

5.3<br />

grotere vermindering <strong>van</strong> de sterfte kan worden bereikt door endoscopische<br />

screening, maar dit is nog niet met gerandomiseerd onderzoek aangetoond.<br />

Kosten en baten<br />

Bij de afweging of het opzetten <strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek zin heeft, speelt ook<br />

de balans tussen de kosten <strong>van</strong> de screening en de baten in termen <strong>van</strong> verbetering<br />

<strong>van</strong> de gezondheid een rol. Per gewonnen levensjaar worden de kosten <strong>van</strong> een<br />

bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> met behulp <strong>van</strong> FOBT op ¤ 3.000<br />

geraamd 105;106<br />

. Deze kosteneffectiviteit is vergelijkbaar met die <strong>van</strong> het Nederlands<br />

bevolkingsonderzoek naar borstkanker en gunstiger dan die <strong>van</strong> het Nederlands<br />

bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. De verwachte maximale<br />

sterftereductie voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> met FOBT is echter<br />

lager dan de oorspronkelijke verwachtingen op basis <strong>van</strong> gerandomiseerde studies<br />

bij start <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Op basis <strong>van</strong> recente studies<br />

naar de lange termijn resultaten <strong>van</strong> mammacarcinoom screeningsprogramma’s<br />

staat de werkelijke sterftereductie echter ter discussie 102;103<br />

. In Nederland wordt er<br />

momenteel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit <strong>van</strong><br />

bevolkingsonderzoek naar prostaatkanker en longkanker op regionale schaal.<br />

De geschatte maximale mortaliteitsreductie voor bevolkingsonderzoek naar zowel<br />

prostaat- als longkanker is 20%. De kosten voor het bevolkingsonderzoek naar<br />

prostaatkanker worden geschat op meer dan ¤ 10.000 per gewonnen levensjaar 107<br />

.<br />

Voor longkanker zijn deze gegevens nog niet bekend.<br />

Belang <strong>van</strong> besluitvorming en goede organisatie<br />

In de Verenigde Staten bestaan al vele jaren screeningsprogramma’s voor <strong>dikkedarmkanker</strong>,<br />

maar niet in de vorm <strong>van</strong> een centraal georganiseerd bevolkingsonderzoek.<br />

De zorgverzekeraars vergoeden de procedures die gebruikt worden voor deze<br />

screening (‘standard of care’). Ondanks de grote aandacht die er in de Verenigde<br />

Staten is voor <strong>dikkedarmkanker</strong>screening <strong>van</strong> de bevolking met een gemiddeld<br />

risico, maakt slechts een minderheid <strong>van</strong> de bevolking (minder dan 20%) <strong>van</strong> deze<br />

screening gebruik. Bovendien blijkt de organisatie <strong>van</strong> screeningsprogramma’s niet<br />

optimaal: slechts 30% <strong>van</strong> de personen met een positieve FOBT ondergaat verdere<br />

diagnostiek. Hieruit blijkt dat een goede organisatie <strong>van</strong> groot belang is voor het<br />

slagen <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>. Uit de resultaten <strong>van</strong> de<br />

enquête onder professionals blijkt dat verreweg de meeste respondenten<br />

voorstander zijn <strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Meerdere respondenten geven echter aan alleen voorstander te zijn indien de<br />

organisatie goed is vormgegeven en invoering niet leidt tot extra druk op de reguliere<br />

gezondheidszorg. In veel Europese landen zijn thans screenings- en bevolkingsonderzoeksprogramma’s<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> gaande voor de bevolking met een<br />

gemiddeld risico, of in verregaande staat <strong>van</strong> ontwikkeling, maar de centrale regie<br />

ontbreekt vaak. Het gebrek aan besluitvorming over bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland is opmerkelijk gezien de ontwikkelingen in de ons<br />

omringende landen. Bij de evaluatie en implementatie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>-<br />

84 Signaleringsrapport


5.4<br />

screening, bevindt Nederland zich thans in de achterhoede. Het is een uitdaging<br />

voor de Rijksoverheid en de zorgverzekeraars om hierin verandering te brengen. Ten<br />

behoeve <strong>van</strong> de screening dienen nieuwe vormen <strong>van</strong> organisatie en financiering te<br />

worden ingericht. Tevens dienen nieuwe samenwerkingsverbanden tussen de eersteen<br />

tweedelijns-zorg te worden opgericht. In te richten regionale proefcentra kunnen<br />

bij de uitwerking <strong>van</strong> de uiteindelijke organisatie een pioniersfunctie vervullen.<br />

Bestaande adviezen<br />

De noodzaak <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> en de hieraan verbonden<br />

problemen zijn door de Gezondheidsraad en een door ZonMw gefinancierde projectgroep,<br />

Cocast genaamd, bestudeerd. Een <strong>van</strong> de conclusies <strong>van</strong> het rapport <strong>van</strong> de<br />

Gezondheidsraad dat in 2001 verscheen was: ‘de introductie <strong>van</strong> landelijk bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> verdient serieuze overweging. Eerst dienen echter<br />

verschillende vragen beantwoord te worden, deels via empirisch en modelmatig<br />

onderzoek’ 108<br />

. De Cocast-projectgroep heeft de kosteneffectiviteit en de logistieke<br />

problemen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>screening in Nederland onderzocht. Zij concludeerde<br />

dat het noodzakelijk is om een implementatieonderzoek te doen met betrekking tot<br />

FOBT-screening, met als doel bevolkingsonderzoek door middel <strong>van</strong> FOBT zo snel<br />

mogelijk in te voeren. Daarnaast adviseert zij haalbaarheids-onderzoek te doen<br />

betreffende screening door middel <strong>van</strong> een eenmalige sigmoïdoscopie. Het zou<br />

volgens de Cocast-projectgroep wenselijk zijn om vervolgens een prospectief<br />

onderzoek te doen waarin de opbrengst <strong>van</strong> sigmoïdoscopie wordt vergeleken met<br />

FOBT bij in totaal 66.000 personen. Tenslotte dient er volgens de Cocastprojectgroep<br />

ruimte te zijn voor evaluatie <strong>van</strong> screening door middel <strong>van</strong> eenmalige<br />

colonoscopie en door middel <strong>van</strong> nieuwe niet-invasieve screeningsmethoden 13<br />

.<br />

Bestaande adviezen over bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Rapport <strong>van</strong> de Gezondheidsraad 108<br />

: De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een adviesorgaan<br />

met als taak de regering en het parlement ‘voor te lichten over de stand der wetenschap<br />

ten aanzien <strong>van</strong> vraagstukken op het gebied <strong>van</strong> de volksgezondheid’ (art. 21 Gezondheidswet).<br />

In januari 2001 is er een signalerend advies <strong>van</strong> de Gezondheidsraad verschenen getiteld<br />

‘Bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>’. In dit advies vraagt de Gezondheidsraad aandacht<br />

voor de ziektelast en de sterfte door <strong>dikkedarmkanker</strong> en voor de mogelijkheden om beide te<br />

verminderen via screening. De Gezondheidsraad concludeert dat de introductie <strong>van</strong> een<br />

landelijk bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> serieuze overweging verdient, maar dat<br />

eerst verschillende vragen beantwoord moeten worden. Die vragen betreffen:<br />

• De screeningsstrategie: de keuze <strong>van</strong> de screeningsmethode, het screeningsinterval, de<br />

leeftijdsgrenzen voor de doelgroep, de indicaties voor nadere diagnostiek<br />

• Deelnamegraad, organisatorische opzet, de rol <strong>van</strong> de huisarts, de bij- en nascholing <strong>van</strong><br />

degenen die het bevolkingsonderzoek verrichten, de kwaliteitsbewaking en evaluatie <strong>van</strong><br />

het bevolkingsonderzoek<br />

• Consequenties voor de capaciteit aan menskracht en voorzieningen voor de initiële<br />

screening alsmede voor de surveillance <strong>van</strong> mensen met een positieve testuitslag<br />

85 Implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

vervolg op pagina 86


vervolg <strong>van</strong> de tekstbox op pagina 85<br />

Aanbevolen wordt om deze vragen deels via empirisch en modelmatig onderzoek te<br />

beantwoorden. De raad benadrukt dat met betrekking tot de effecten <strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek<br />

niet alleen gedacht moet worden aan vermindering <strong>van</strong> de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Het gaat ook om de gevolgen voor de kwaliteit <strong>van</strong> leven voor de deelnemers en om<br />

de consequenties voor de gezondheidszorg.<br />

Cocast studie 13<br />

: Cocast staat voor Coloncarcinoom screenings trial. De projectgroep is in 2000<br />

gestart en heeft zich gebogen over de vraag: ‘hoe nu verder met <strong>dikkedarmkanker</strong> screening in<br />

Nederland en welk type trial zal toekomstige besluitvorming het beste ondersteunen?’.<br />

Op grond <strong>van</strong> het feit dat gerandomiseerde trials hebben laten zien dat de inzet <strong>van</strong> FOBT bij<br />

screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> leidt tot belangrijke sterftereductie tegen aanvaardbare kosten<br />

meent de werkgroep dat de implementatie <strong>van</strong> deze test in Nederland hoe dan ook moet worden<br />

onderzocht. In dit onderzoek dienen verschillende methoden <strong>van</strong> FOBT met elkaar te worden<br />

vergeleken. Daarnaast is endoscopische screening mogelijk effectiever en kosteneffectiever,<br />

maar hiervoor ontbreekt het bewijs. De concrete doelstelling <strong>van</strong> de Cocast studie was om<br />

een gerandomiseerde trial naar de effecten en de kosteneffectiviteit <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>screening<br />

in de algemene populatie in Nederland te ontwerpen. De projectgroep ziet een trial<br />

als logische stap, omdat op die manier screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> gecontroleerd wordt<br />

ingevoerd en een trial draagt bij aan de benodigde evidentie. De Cocast-projectgroep heeft<br />

geconcludeerd dat het noodzakelijk is om met betrekking tot endoscopische screening eerst<br />

haalbaarheidsonderzoek te doen om inzicht te krijgen in onder andere deelnamegraad,<br />

inzetbaarheid <strong>van</strong> niet-medisch specialisten voor het uitvoeren <strong>van</strong> screeningssigmoïdoscopieën,<br />

de uitbreidbaarheid <strong>van</strong> de colonoscopie-capaciteit, de belasting ten<br />

gevolge <strong>van</strong> screening voor deelnemers, de complicaties en de kosten. De projectgroep geeft<br />

aan dat er vervolgens een trial uitgevoerd moet worden waarbij tussen een sigmoïdoscopieen<br />

een FOBT-arm wordt gerandomiseerd met als eindpunt sterfte. Op deze manier kan<br />

duidelijkheid worden verkregen over de verschillen of juist overeenkomsten in mortaliteitsreductie<br />

en kosteneffectiviteitsverhouding tussen deze twee screeningsmethoden.<br />

Een dergelijke directe vergelijking is namelijk niet eerder uitgevoerd.<br />

5.5<br />

Keuze screeningsstrategie voor bevolkingsonderzoek<br />

In tegenstelling tot verschillende andere kwaadaardige tumoren zoals borst- en<br />

baarmoederhalstumoren, waar het aantal screeningstechnieken relatief beperkt is,<br />

bestaat er voor de <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> een relatief groot aantal<br />

invasieve en niet-invasieve technieken. Een aantal <strong>van</strong> deze technieken is zeer<br />

veelbelovend, maar nog volop in ontwikkeling. Wat betreft de screeningsleeftijd<br />

voor bevolkingsonderzoek ligt de ondergrens bij 50 jaar, omdat het vóórkomen <strong>van</strong><br />

en de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> bij personen jonger dan 50 jaar laag is. Over de<br />

bovengrens bestaat meer onduidelijkheid, en zowel 70 als 75 jaar worden genoemd.<br />

Voor FOBT wordt een 2-jaarlijkse test geadviseerd. Er is echter nog onduidelijkheid<br />

over het beste type FOBT en de Cocast-projectgroep adviseert om de hemoccult en<br />

de immunogene FOBT met elkaar te vergelijken. Voor sigmoïdoscopie wordt als<br />

86 Signaleringsrapport


5.6<br />

screeningsinterval in het algemeen vijf jaar aangehouden. Voor colonoscopie wordt<br />

vooralsnog uitgegaan <strong>van</strong> een eenmalige scopie tussen het 50ste en 60ste levensjaar.<br />

Deze laatste twee screeningsintervallen berusten echter niet op onderzoek waarin<br />

het eindpunt sterftereductie was. Men dient zich hierbij te realiseren dat onderzoek<br />

met een dergelijk eindpunt een zeer lange follow-up vereist en dat endoscopische<br />

screening nog pas relatief kort wordt toegepast. Uit de enquête gehouden onder<br />

professionals in het kader <strong>van</strong> dit rapport blijkt dat de meerderheid <strong>van</strong> de huisartsen en<br />

internisten FOBT ziet als minst belastende methode voor de patiënt. In vergelijking<br />

tot de MDL-artsen ziet slechts een klein gedeelte <strong>van</strong> de huisartsen en internisten<br />

eenmalige colonoscopie als minst belastend voor de patiënt. Een groot gedeelte <strong>van</strong><br />

de geënquêteerde artsen denkt dat colonoscopie de meest effectieve methode is.<br />

De meerderheid <strong>van</strong> de huisartsen zou voor zichzelf de 2-jaarlijkse FOBT als screeningsmethode<br />

kiezen. De meerderheid <strong>van</strong> de internisten en MDL-artsen zou in dit kader<br />

kiezen voor een eenmalige colonoscopie. Opmerkelijk is dat een meerderheid <strong>van</strong> de<br />

respondenten verwacht dat binnen vijf jaar nieuwe niet-invasieve methoden ingezet<br />

kunnen worden voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>. De keuzes omtrent<br />

de juiste screeningsstrategieën en de ontwikkeling <strong>van</strong> nieuwe technieken maken<br />

de besluitvorming over de invoering <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> moeilijk.<br />

Het is namelijk goed mogelijk dat grote investeringen in technieken die thans<br />

voorhanden zijn (FOBT en endoscopie) zullen worden achterhaald door nieuwe<br />

ontwikkelingen (bloed- of fecesmarkers en virtuele colonoscopie). Echter, gezien de<br />

mogelijke aanzienlijke gezondheidswinst is een afwachtende houding niet gewenst.<br />

Regionale proefcentra<br />

De inrichting <strong>van</strong> regionale proefcentra voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> is een<br />

directe invulling <strong>van</strong> de aanbevelingen <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep. Op dit gebied<br />

zijn er verschillende regionale initiatieven in Nederland in ontwikkeling. Het is<br />

aanbevelingswaardig om de logistieke en financiële organisatie <strong>van</strong> deze<br />

proefcentra in Nederland op korte termijn te regelen, waarbij Rijksoverheid en<br />

zorgverzekeraars een belangrijke faciliterende inbreng dienen te hebben.<br />

Bij regionale implementatie dient er bij voorkeur een infrastructuur te worden<br />

gebruikt die later landelijk kan worden ingezet.<br />

De proefcentra moeten worden ingericht voor onderzoek naar de implementatie en<br />

acceptatie <strong>van</strong> bestaande technieken in de Nederlandse situatie, conform de<br />

aanbevelingen <strong>van</strong> de Cocast-projectgroep. Minstens even belangrijk is echter de<br />

verdere ontwikkeling en evaluatie <strong>van</strong> nieuwe niet-invasieve technieken voor vroege<br />

<strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> adenomen en kwaadaardige tumoren in de dikke darm. Bij de<br />

inrichting <strong>van</strong> de proefcentra dient hiermee rekening gehouden te worden. Er bestaat<br />

in Nederland namelijk een uitstekende en internationaal erkende expertise op alle in<br />

dit rapport genoemde technieken voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Verschillende<br />

endoscopische centra behoren tot de wereldtop, en bij de ontwikkeling <strong>van</strong> nietinvasieve<br />

technologieën lopen Nederlandse onderzoekers voorop. Eveneens<br />

toonaangevend is het Nederlands onderzoek naar de moleculaire veranderingen die<br />

leiden tot <strong>dikkedarmkanker</strong>. Het ligt voor de hand om deze expertise te bundelen ten<br />

behoeve <strong>van</strong> de ontwikkeling <strong>van</strong> kosteneffectieve screeningsstrategieën.<br />

87 Implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek


5.7<br />

5.8<br />

Het is daarnaast <strong>van</strong> groot belang dat er voldoende capaciteit is voor de verwerking<br />

<strong>van</strong> de additionele colonoscopieën die het gevolg zullen zijn <strong>van</strong> screening. In geen<br />

geval mag de introductie <strong>van</strong> screening de toegankelijkheid <strong>van</strong> de reguliere zorg<br />

(verder) belemmeren. Dit geldt zowel voor de zorg aan personen met een verhoogd<br />

risico op <strong>dikkedarmkanker</strong> als voor de zorg aan personen met een verdenking op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. Opmerkelijk is dat het merendeel <strong>van</strong> de respondenten <strong>van</strong> de<br />

enquête meent dat endoscopische screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in routine<br />

endoscopische programma’s kan worden ingepast. Slechts een minderheid meent<br />

dat dit in speciale centra zal moeten gebeuren, terwijl dit gezien de huidige<br />

wachttijden voor endoscopie en de bestaande vacatures voor MDL-artsen wel de<br />

meest voor de hand liggende oplossing is. In december 2003 verscheen er in de New<br />

York Times een bericht dat in de Verenigde Staten de wachttijd voor colonoscopie op<br />

sommige plaatsen is opgelopen tot zes tot acht maanden als gevolg <strong>van</strong> screening<br />

<strong>van</strong> de bevolking. Het is de verwachting dat endoscopische screening in een daartoe<br />

ingericht centrum de huidige overbelasting <strong>van</strong> de reguliere patiëntenstroom in<br />

Nederland door – in feite – screeningscolonoscopieën kan verminderen.<br />

Verpleegkundig endoscopisten<br />

Voor endoscopische screening geldt dat de huidige capaciteit reeds onvoldoende is<br />

en dat de kwaliteit <strong>van</strong> endoscopische screening door het ontbreken <strong>van</strong> certificatie<br />

onbekend is. Het is goed mogelijk om de endoscopische capaciteit op relatief korte<br />

termijn uit te breiden door het opleiden <strong>van</strong> verpleegkundig endoscopisten, maar<br />

hierbij zijn kwaliteitsbewaking en certificering <strong>van</strong> groot belang. Uit recente<br />

gegevens blijkt dat zowel sigmoïdoscopieën als colonoscopieën veilig en effectief<br />

uitgevoerd kunnen worden door goed opgeleide verpleegkundig endoscopisten 47;48<br />

.<br />

Een dergelijke opleiding dient op korte termijn <strong>van</strong> de grond te komen. Uit de<br />

enquête onder professionals blijkt dat er een ruim draagvlak is voor uitbesteding <strong>van</strong><br />

de uitvoering <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën aan niet-MDL-artsen en verpleegkundig<br />

endoscopisten. Dit is een belangrijk gegeven voor de haalbaarheid <strong>van</strong> een<br />

endoscopisch screeningsprogramma. Ook het eindrapport <strong>van</strong> de Cocastprojectgroep<br />

geeft aan dat uitvoering <strong>van</strong> sigmoïdoscopieën door verpleegkundig<br />

endoscopisten de voorkeur verdient, omdat dit kosteneffectiever is en op deze manier<br />

geen schaarse MDL-artsen aan de reguliere gezondheidszorg worden onttrokken.<br />

Het gevaar <strong>van</strong> ‘opportunistische’ screening<br />

De initiatieven op het terrein <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> zullen echter niet<br />

<strong>van</strong> de grond komen zonder een belangrijke inbreng <strong>van</strong> de Rijksoverheid en de<br />

zorgverzekeraars. Uitblijven <strong>van</strong> deze inbreng zal leiden tot een sterke toename <strong>van</strong><br />

zogenaamde ‘opportunistische’ screening, waarbij personen met een vermeend<br />

verhoogd risico een endoscopisch onderzoek ondergaan gebruik makend <strong>van</strong> de<br />

normale diagnostische kanalen. Wellicht is het stijgende aantal colonoscopieën dat<br />

nu al in verschillende grote gastro-enterologische klinieken wordt vastgesteld, te<br />

wijten aan toename <strong>van</strong> deze opportunistische screening. Een ongecontroleerde<br />

stijging <strong>van</strong> het aantal screeningscolonoscopieën zal onvermijdelijk leiden tot een<br />

88 Signaleringsrapport


5.9<br />

verdere verstopping <strong>van</strong> de normale patiëntenzorgkanalen. En brengt daardoor de<br />

relatief goede overleving en lage sterfte ten gevolge <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland ten opzichte <strong>van</strong> buurlanden in gevaar. Daarnaast is deze ontwikkeling<br />

ongewenst <strong>van</strong>wege het (kosten-)ineffectieve gebruik <strong>van</strong> de gezondheidszorg en is<br />

het in deze situatie onmogelijk om het rendement en de kwaliteit <strong>van</strong> een<br />

bestaande en nieuwe screeningstesten te evalueren. Er bestaan intussen naast het<br />

reguliere circuit ook particuliere initiatieven waarbij endoscopische screening<br />

wordt aangeboden.<br />

Dilemma<br />

Een dilemma bij de keuze voor een bepaalde techniek is de lange looptijd <strong>van</strong><br />

onderzoeken naar de effectiviteit <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> (tien jaar of<br />

meer). Hierdoor zal het soms noodzakelijk zijn om ook indien het definitieve bewijs<br />

nog niet is geleverd, beslissingen te nemen over de invoering <strong>van</strong> een nieuwe<br />

technologie. Alleen <strong>van</strong> FOBT is namelijk in gerandomiseerd onderzoek aangetoond<br />

dat door invoering een vermindering <strong>van</strong> de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> kan<br />

worden bereikt. Om begrijpelijke en met goed beargumenteerde redenen adviseert<br />

de Cocast-projectgroep een vergelijkend onderzoek in verschillende proefcentra<br />

tussen screening door middel <strong>van</strong> FOBT en sigmoïdoscopie. Intussen gaan echter de<br />

ontwikkelingen op het gebied <strong>van</strong> virtuele colonoscopie en nieuwe feces- en<br />

serummarkers zo snel, dat het wenselijk is om deze technieken eveneens<br />

systematisch te kunnen evalueren. Een dergelijk evaluatie is sterk gebaat bij de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> systemen voor integratie <strong>van</strong> gegevens die gegenereerd worden in<br />

de verschillende proefcentra. Bij de inrichting en financiering <strong>van</strong> de proefcentra<br />

dient met deze snelle ontwikkeling <strong>van</strong> nieuwe technieken rekening te worden<br />

gehouden. Eveneens is het noodzakelijk om de ‘downstream’ logistieke problemen,<br />

zoals de verwachte toename <strong>van</strong> het aantal therapeutische colonoscopieën en<br />

operatieve ingrepen, regionaal te coördineren, om verder oplopen <strong>van</strong> de<br />

wachtlijsten voor endoscopie te voorkomen. Tenslotte kan met behulp <strong>van</strong> een goed<br />

gecoördineerde screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> mogelijk een gedeelte <strong>van</strong> de<br />

personen met een verhoogd risico op <strong>dikkedarmkanker</strong> opgespoord worden bij wie<br />

deze diagnose nu wordt gemist. Proefcentra kunnen namelijk zo ingericht worden<br />

dat iedereen volgens de standaard anamnese kan worden getoetst aan de<br />

Amsterdam criteria. Bij een positieve anamnese kan dan, indien gewenst, genetisch<br />

vervolgonderzoek en familiescreening worden gedaan. Genetisch belaste familieleden<br />

kunnen dan worden opgespoord via een link met een Klinisch Genetisch Centrum.<br />

Genetisch vervolgonderzoek en familiescreening hebben potentieel grote maatschappelijke<br />

gevolgen. Uiteraard wordt het belang <strong>van</strong> een brede maatschappelijke<br />

discussie over de consequenties <strong>van</strong> de <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> erfelijke oorzaken <strong>van</strong> kanker<br />

door de implementatie <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> niet geringer.<br />

89 aImplementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek


5.10<br />

Informatieoverdracht aan publiek en<br />

professionals<br />

Het vraagstuk over screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> dient multidisciplinair benaderd<br />

te worden. Naast de in dit rapport uitgebreid beschreven medische en technologische<br />

aspecten zijn ook andere aspecten <strong>van</strong> belang. Bij de implementatie <strong>van</strong> het<br />

bevolkingsonderzoek dient adequate aandacht besteed te worden aan communicatie.<br />

Goede communicatie binnen en tussen de verschillende betrokken professionals is<br />

in het gehele traject <strong>van</strong> groot belang. Daarnaast dienen de bevolking in het<br />

algemeen en de onderzochte personen in het bijzonder goed voorgelicht te worden<br />

over de voor- en nadelen <strong>van</strong> het bevolkingsonderzoek. Hierbij dient aandacht<br />

besteed te worden aan onder andere absolute kansen, gezondheidswinst en<br />

gezondheidsrisico’s, conform de voorwaarden gesteld in de Wet op Bevolkingsonderzoek.<br />

Er dient eveneens aandacht te zijn voor communicatie over de<br />

verwachtingen en angsten die leven in de bevolking en de onderzochte personen.<br />

Recentelijk is er een Europees onderzoek verricht naar het publieke bewustzijn <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> onder de Europese bevolking 109<br />

. De uitkomsten <strong>van</strong> dit onderzoek<br />

tonen aan dat er in Nederland grote interesse bestaat in de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>, maar dat de kennis over <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland zeer beperkt is ten opzichte <strong>van</strong> vrijwel alle Europese landen. Uit de<br />

resultaten <strong>van</strong> de enquête onder verschillende medische disciplines gehouden in het<br />

kader <strong>van</strong> dit rapport blijkt dat eveneens bij artsen de kennis over het voorkomen<br />

<strong>van</strong> adenomen en de mogelijke opbrengst <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> veelal<br />

tekortschiet en er dus behoefte is aan bij- en nascholing over het onderwerp.<br />

Desondanks is een groot gedeelte <strong>van</strong> de respondenten voorstander <strong>van</strong><br />

bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>. Onderzoek naar psychosociale<br />

aspecten als de beleving <strong>van</strong> screening en het effect <strong>van</strong> screening op de kwaliteit<br />

<strong>van</strong> leven <strong>van</strong> deelnemers kunnen worden gekoppeld aan het regionaal<br />

proefonderzoek.<br />

90 Signaleringsrapport


6<br />

6.1<br />

Toekomstscenario’s en<br />

aanbevelingen<br />

Het totaalbeeld geschetst in dit rapport resulteert in een aantal prioriteiten<br />

en aanbevelingen voor bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in<br />

Nederland. Het is <strong>van</strong> belang om deze prioriteiten en aanbevelingen in<br />

perspectief te plaatsen <strong>van</strong> de toekomstige trends in incidentie en sterfte<br />

(zonder introductie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek) en mogelijke effecten <strong>van</strong><br />

bevolkingsonderzoek. Voorafgaand aan de prioriteiten en aanbevelingen<br />

worden daarom deze ontwikkelingen geschetst in twee toekomstscenario’s.<br />

Scenario 1:<br />

Ontwikkeling <strong>van</strong> incidentie en sterfte <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> zonder bevolkingsonderzoek<br />

De schattingen <strong>van</strong> de incidentie en sterfte <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> die worden<br />

beschreven in deze paragraaf zijn afkomstig uit het Signaleringsrapport ‘ Kanker in<br />

Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag’ 1<br />

. Dit Signaleringsrapport<br />

zal naar verwachting najaar 2004 verschijnen.<br />

Trends en voorspellingen <strong>van</strong> incidentie tot 2015 zijn gebaseerd op incidentiegegevens<br />

in Nederland in de periode <strong>van</strong> 1989 tot 2000. Het ramen <strong>van</strong> trends in de toekomstige<br />

incidentie berust op de projectie <strong>van</strong> trends in de periode <strong>van</strong> 1989 tot 2000.<br />

Voorspellingen <strong>van</strong> sterfte zijn gebaseerd op landelijke gegevens <strong>van</strong> het Centraal<br />

Bureau voor de Statistiek. Uit de gegevens blijkt dat de absolute aantallen personen<br />

waarbij <strong>dikkedarmkanker</strong> wordt geconstateerd (sterk) zullen stijgen (tabel 9).<br />

Het absolute aantal personen dat overlijdt aan <strong>dikkedarmkanker</strong>, stijgt alleen onder<br />

mannen (tabel 10). De toename in absolute aantallen met betrekking tot<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>, wordt grotendeels veroorzaakt door de sterk verouderende<br />

bevolking <strong>van</strong> de komende jaren.<br />

In bijlage C zijn de ontwikkelingen weergegeven <strong>van</strong> de voor leeftijd gecorrigeerde<br />

incidentie- en sterftecijfers voor <strong>dikkedarmkanker</strong> tot aan het jaar 2015.<br />

91 Toekomstscenario’s en aanbevelingen


Voorspelling aantal nieuw gediagnosticeerde gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> tot 2015<br />

Jaar 2000 2005 2010 2015 Toename/afname over 15 jaar<br />

Colonkanker<br />

Mannen 2.900 3.498 4.157 5.110 76%<br />

Vrouwen<br />

Rectumkanker<br />

3.117 3.332 3.613 3.930 26%<br />

Mannen 1.848 2.206 2.633 3.133 70%<br />

Vrouwen 1.292 1.438 1.543 1.662 29%<br />

Tabel 9<br />

6.2<br />

Bron: Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag.<br />

Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, verwacht najaar 2004<br />

Voorspelling aantal sterfgevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> tot 2015<br />

Jaar 2000 2005 2010 2015 Toename/afname over 15 jaar<br />

Colonkanker<br />

Mannen 1.634 1.911 2.192 2.497 53%<br />

Vrouwen<br />

Rectumkanker<br />

1.755 1.790 1.814 1.824 4%<br />

Mannen 495 542 577 610 23%<br />

Vrouwen 390 398 387 374 -4%<br />

Tabel 10<br />

Bron: Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag.<br />

Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, verwacht najaar 2004<br />

Scenario 2:<br />

Mogelijke effecten <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

Uitgaande <strong>van</strong> een te starten landelijke aanpak <strong>van</strong> de screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

bij personen tussen de 50 en 70 jaar in 2007 behoort een vermindering <strong>van</strong> de totale<br />

sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> <strong>van</strong> ongeveer 15 tot 20% tien jaar later, in het jaar 2017<br />

tot de mogelijkheden. Dit betekent op basis <strong>van</strong> de cijfers in het voorgaande<br />

scenario, dat er omstreeks het jaar 2017 ongeveer 1.500 tot 2.000 personen minder<br />

aan <strong>dikkedarmkanker</strong> zullen overlijden. Indien voor het bevolkingsonderzoek FOBT<br />

wordt gebruikt, zal bij 2% <strong>van</strong> de onderzochte individuen een positieve test worden<br />

gevonden, die in de helft <strong>van</strong> de gevallen zal leiden tot de ontdekking <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> of een voorstadium (adenomateuze poliepen) daar<strong>van</strong>. Doordat<br />

bij FOBT-screening vooral kwaadaardige tumoren vroegtijdig worden opgespoord<br />

92 Signaleringsrapport


6.3<br />

en behandeld zal de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> verminderen. De FOBT heeft<br />

echter een lage sensitiviteit voor het opsporen <strong>van</strong> poliepen, waardoor deze vaak<br />

gemist zullen worden. De verwachting is daarom dat de introductie <strong>van</strong> FOBT niet<br />

zal leiden tot (belangrijke) vermindering <strong>van</strong> het aantal nieuwe gevallen <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. Het is de verwachting dat een techniek met een hogere<br />

gevoeligheid voor het opsporen <strong>van</strong> poliepen, bijvoorbeeld endoscopie, wél het<br />

aantal nieuwe gevallen <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> zal verminderen. Het gebruik <strong>van</strong><br />

FOBT zal leiden tot een toename <strong>van</strong> het aantal colonoscopieën dat geschat wordt<br />

op 20 per 1.000 onderzochte individuen. Een groot aantal <strong>van</strong> deze colonoscopieën<br />

zal volgens de huidige consensus richtlijnen periodiek moeten worden herhaald, dat<br />

wil zeggen elke zes jaar.<br />

Prioriteiten en aanbevelingen<br />

Dikkedarmkanker is een groot maatschappelijk probleem en veroorzaakt een<br />

aanzienlijke en toenemende sterfte in Nederland. Door bevolkingsonderzoek kan de<br />

sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong> worden verminderd. Bovendien kan de kwaliteit <strong>van</strong><br />

leven voor de deelnemers worden verbeterd. Kwaadaardige tumoren kunnen namelijk<br />

in een eerder stadium opgespoord worden waardoor de operatie minder ingrijpend<br />

zal zijn. Daarnaast kan de ontwikkeling <strong>van</strong> kanker zelfs voorkómen worden door<br />

het verwijderen <strong>van</strong> poliepen, voorstadia <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

Bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>: is er voldaan aan de criteria?<br />

1. Het screeningsprogramma moet een belangrijk gezondheidsprobleem betreffen.<br />

2. Het bevolkingsonderzoek kan belangrijk bijdragen aan het verminderen <strong>van</strong> het<br />

√<br />

gezondheidsprobleem.<br />

3. Er is voldoende bekend over het natuurlijke verloop <strong>van</strong> de aandoening, inclusief de<br />

√<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> het latente naar het manifeste stadium. √<br />

4. Er moet een geschikte screeningstest zijn. √ *<br />

5. De test moet voor de doelgroep aanvaardbaar zijn. √<br />

6. Er zijn adequate (be)handelingsopties beschikbaar.<br />

7. Het moet duidelijk zijn wie wel en wie niet zal worden doorverwezen voor verder<br />

√<br />

onderzoek of behandeling. √<br />

8. Het bevolkingsonderzoek is goed georganiseerd en kwaliteit wordt bevorderd. √ **<br />

9. De verhouding tussen nut en risico’s is gunstig. √<br />

* FOBT is een geschikte test. Er zijn sterke aanwijzingen dat screening met endoscopie de sterfte aan <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

sterker zal reduceren.<br />

** Aan dit criterium kan bij de opzet <strong>van</strong> regionale proefcentra tegemoet gekomen worden.<br />

Tabel 11<br />

Bron: Gezondheidsraad: Wet bevolkingsonderzoek: de toetsing <strong>van</strong> vergunningsaanvragen. Den Haag, Gezondheidsraad, 1996<br />

93 Toekomstscenario’s en aanbevelingen


Op grond <strong>van</strong> de gegevens die in dit rapport zijn samengevat, blijkt dat aan alle<br />

criteria voor bevolkingsonderzoek wordt voldaan of aan tegemoet gekomen kan<br />

worden (tabel 11). De werkgroep komt op basis <strong>van</strong> dit geheel tot de volgende<br />

aanbevelingen:<br />

• Er dient nu in regionale proefcentra gestart te worden met<br />

bevolkingsonderzoek naar vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>.<br />

• FOBT is de aanbevolen screeningstechniek om mee te starten.<br />

• De haalbaarheid <strong>van</strong> sigmoïdoscopie als screeningstechniek<br />

dient te worden onderzocht in de regionale proefcentra.<br />

FOBT is de enige test waar<strong>van</strong> met zekerheid vaststaat dat hiermee de sterfte door<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> kan worden verminderd. Uit modelmatig onderzoek <strong>van</strong> de<br />

Cocast-projectgroep blijkt dat de kosteneffectiviteit <strong>van</strong> screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

met FOBT en sigmoïdoscopie in Nederland naar verwachting dicht bij elkaar<br />

zullen liggen. Hoe de verhoudingen precies zullen liggen, moet echter blijken uit de<br />

praktijk.<br />

Onbeantwoorde vragen volgens de Gezondheidsraad<br />

In 2001 concludeerde de Gezondheidsraad in haar signalerende advies de introductie <strong>van</strong> een<br />

landelijke screening serieuze overwegingen verdient, maar dat eerst vragen onder andere met<br />

betrekking tot 1) screeningsstrategie; 2) organisatorische opzet; 3) consequenties voor de<br />

capaciteit eerst beantwoord dienen te worden. Dit rapport geeft samen met het eindrapport<br />

<strong>van</strong> de Cocast-projectgroep invulling aan deze vragen.<br />

1. Screening dient in regionale proefcentra te starten. FOBT is de techniek die daarvoor in eerste<br />

instantie in aanmerking komt, en de screeningsstrategie voor FOBT kan nader worden<br />

uitgewerkt in deze regionale proefcentra. Daarnaast dienen de problemen die zullen ontstaan<br />

bij de implementatie <strong>van</strong> sigmoïdoscopie als screeningsmethode te worden onderzocht.<br />

2. De uitvoering <strong>van</strong> de screening zal gezien de te verwachte druk op de reguliere zorg buiten<br />

deze reguliere zorg ingevuld moeten worden. De organisatie <strong>van</strong> deze proefcentra dient<br />

echter gekoppeld te worden aan bestaande structuren in de zorg.<br />

3. Sigmoïdoscopieën en colonoscopieën kunnen even goed verricht worden door<br />

verpleegkundig endoscopisten als specialisten. De inzet <strong>van</strong> verpleegkundig<br />

endoscopisten kan een goede oplossing zijn voor de te verwachten capaciteitsproblemen.<br />

Op grond <strong>van</strong> ervaringen die zijn opgedaan in het buitenland (Noorwegen, het<br />

Verenigd Koninkrijk) kan met zekerheid worden voorspeld dat regionale screening<br />

belangrijke logistieke gevolgen zal hebben. Hierbij wordt met name gedacht aan de<br />

toegenomen verrichtingen door gastro-enterologen (colonoscopieën), pathologen<br />

(beoordeling poliepen en kwaadaardige tumoren) en chirurgen (operaties). Op korte<br />

termijn kan er ook een toename optreden <strong>van</strong> behandelingen door radiotherapeuten<br />

en oncologen. Op de langere termijn zal echter het aantal kwaadaardige dikkedarm-<br />

94 Signaleringsrapport


tumoren met een vergevorderd stadium juist verminderen. Omdat screening op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> een belangrijke gezondheidswinst oplevert, dienen deze logistieke<br />

knelpunten te worden herkend en te worden opgelost. Gezien de beperkte<br />

endoscopiecapaciteit in Nederland dienen hiertoe op korte termijn verpleegkundig<br />

endoscopisten te worden opgeleid.<br />

Met het oog op vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> voor iedereen, mag de<br />

introductie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek in geen geval interfereren met de zorg aan<br />

personen die zich met klachten melden bij de huisarts en worden doorverwezen met<br />

verdenking op <strong>dikkedarmkanker</strong> en met de zorg aan personen met en verhoogd<br />

risico op <strong>dikkedarmkanker</strong> 104<br />

. De vraag <strong>van</strong>uit de reguliere zorg zal de komende jaren<br />

met 3 à 5% per jaar toenemen. Deze reguliere zorg dreigt ook in gevaar te komen<br />

door ‘opportunistische’ screening. Daarom dient de uitvoering <strong>van</strong> de screening in<br />

regionale proefcentra buiten de reguliere zorg te worden ingericht. De organisatie <strong>van</strong><br />

deze proefcentra dient echter gekoppeld te worden aan bestaande structuren in de<br />

zorg. Tevens bieden deze proefcentra de mogelijkheid om de procesmatige invoering<br />

<strong>van</strong> een bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> te evalueren.<br />

Uit het voorafgaande blijkt dat vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> complexe<br />

gevolgen voor de gezondheidszorg heeft en daarom komt de werkgroep tot de<br />

volgende aanbeveling:<br />

• Effectieve implementatie <strong>van</strong> bevolkingsonderzoek naar<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland kan niet binnen de huidige<br />

kanalen <strong>van</strong> de gezondheidszorg worden gerealiseerd.<br />

De organisatorische en financiële inrichting behoeven<br />

besluitvorming en regie <strong>van</strong> de Rijksoverheid.<br />

Het is de verwachting dat in de toekomst nieuwe technologieën ingezet kunnen<br />

worden voor vroege <strong>opsporing</strong> <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> of de voorstadia daar<strong>van</strong>.<br />

Dit mag echter geen reden zijn om te wachten met het inzetten <strong>van</strong> de huidige<br />

technieken, die leiden tot een bewezen reductie <strong>van</strong> de sterfte. Wel dient de<br />

organisatie <strong>van</strong> de screening dusdanig te worden ingericht, dat het mogelijk is om<br />

deze nieuwe technologieën evalueerbaar in te voeren. Ook om deze reden wordt<br />

aanbevolen om de screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland in regionale proefcentra<br />

te organiseren. Kennisinstituten in Nederland hebben een grote expertise op<br />

het gebied <strong>van</strong> pathogenese, vroegtijdige herkenning en (nieuwe) behandelingen<br />

<strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong>. Het ligt voor de hand dat deze kennis door samenwerking met<br />

de regionale proefcentra voor screening en eventuele commerciële partners verder tot<br />

ontwikkeling komt, zodat deze inspanningen uiteindelijk kunnen leiden tot een<br />

verdere vermindering <strong>van</strong> de sterfte als gevolg <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland.<br />

95 Toekomstscenario’s en aanbevelingen


96 Signaleringsrapport


Geraadpleegde literatuur<br />

1 Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>:<br />

Kanker in Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag.<br />

Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, verwacht najaar 2004<br />

2 Visser O, Siesling S, <strong>van</strong> Dijck JAAM, editors: Incidence of cancer in the<br />

Netherlands 1999/2000. Utrecht, Vereniging <strong>van</strong> Integrale Kankercentra, 2003<br />

3 Centraal Bureau voor de Statistiek: www.cbs.nl. 2004<br />

4 Riemeijer MB, <strong>van</strong> den Berg FA, Coebergh JW, Damhuis RAM, <strong>van</strong> der Does E:<br />

Symptomen <strong>van</strong> colorectaal carcinoom. Tijdschr Huisartsgeneeskd 1995,<br />

12:162-167<br />

5 Siesling S, <strong>van</strong> Dijck JA, Visser O, Coebergh JW: Trends in incidence of and<br />

mortality from cancer in The Netherlands in the period 1989-1998.<br />

Eur J Cancer 2003, 39:2521-2530<br />

6 Martijn H, Voogd AC, <strong>van</strong> de Poll-Franse LV, Repelaer <strong>van</strong> Driel OJ, Rutten HJ,<br />

Coebergh JW: Improved survival of patients with rectal cancer since 1980:<br />

a population-based study. Eur J Cancer 2003, 39:2073-2079<br />

7 Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: De rol <strong>van</strong> voeding<br />

bij het ontstaan <strong>van</strong> kanker. Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, 2004<br />

8 Winawer S, Fletcher R, Rex D, Bond J, Burt R, Ferrucci J, Ganiats T, Levin T,<br />

Woolf S, Johnson D, Kirk L, Litin S, Simmang C: Colorectal cancer screening<br />

and surveillance: clinical guidelines and rationale-Update based on new<br />

evidence. Gastroenterology 2003, 124:544-560<br />

9 Kronborg O, Fenger C, Olsen J, Jorgensen OD, Sondergaard O: Randomised<br />

study of screening for colorectal cancer with faecal-occult-blood test.<br />

Lancet 1996, 348:1467-1471<br />

10 Hardcastle JD, Chamberlain JO, Robinson MH, Moss SM, Amar SS, Balfour TW,<br />

James PD, Mangham CM: Randomised controlled trial of faecal-occult-blood<br />

screening for colorectal cancer. Lancet 1996, 348:1472-1477<br />

11 Towler B, Irwig L, Glasziou P, Kewenter J, Weller D, Silagy C: A systematic<br />

review of the effects of screening for colorectal cancer using the faecal occult<br />

blood test, hemoccult. BMJ 1998, 317:559-565<br />

12 Mandel JS, Church TR, Ederer F, Bond JH: Colorectal cancer mortality:<br />

effectiveness of biennial screening for fecal occult blood. J Natl Cancer Inst<br />

1999, 91:434-437<br />

13 <strong>van</strong> Ballegooijen M, Habbema JDF, Loeve F, Geul KW, Kleibeuker JH,<br />

Nagengast FM, Hameeteman W, Snel P, Krestin GP: Screening op colorectaal<br />

kanker in Nederland: tijd om te starten. Rotterdam,<br />

Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, 2003<br />

14 Sherlock P, Ehrlich AN, Winawer SJ: Diagnosis of gastrointestinal cancer:<br />

current status and recent progress. Gastroenterology 1972, 63:672-700<br />

15 Levin B, Hess K, Johnson C: Screening for colorectal cancer. A comparison of<br />

3 fecal occult blood tests. Arch Intern Med 1997, 157:970-976<br />

97 Geraadpleegde literatuur


16 Mandel JS, Bond JH, Church TR, Snover DC, Bradley GM, Schuman LM, Ederer F:<br />

Reducing mortality from colorectal cancer by screening for fecal occult blood.<br />

Minnesota Colon Cancer Control Study. N Engl J Med 1993, 328:1365-1371<br />

17 Petrelli N, Michalek AM, Freedman A, Baroni M, Mink I, Rodriguez-Bigas M:<br />

Immunochemical versus guaiac occult blood stool tests: results of a<br />

community-based screening program. Surg Oncol 1994, 3:27-36<br />

18 Greenberg PD, Bertario L, Gnauck R, Kronborg O, Hardcastle JD, Epstein MS,<br />

Sadowski D, Sudduth R, Zuckerman GR, Rockey DC: A prospective multicenter<br />

evaluation of new fecal occult blood tests in patients undergoing<br />

colonoscopy. Am J Gastroenterol 2000, 95:1331-1338<br />

19 Allison JE, Tekawa IS, Ransom LJ, Adrain AL: A comparison of fecal occultblood<br />

tests for colorectal-cancer screening. N Engl J Med 1996, 334:155-159<br />

20 Castiglione G, Biagini M, Barchielli A, Grazzini G, Mazzotta A, Salvadori P,<br />

Scillone L, Ciatto S: Effect of rehydration on guaiac-based faecal occult blood<br />

testing in colorectal cancer screening. Br J Cancer 1993, 67:1142-1144<br />

21 Mandel JS, Bond JH, Bradley M, Snover DC, Church TR, Williams S, Watt G,<br />

Schuman LM, Ederer F, Gilbertsen V: Sensitivity, specificity, and positive<br />

predictivity of the Hemoccult test in screening for colorectal cancers.<br />

The University of Minnesota's Colon Cancer Control Study. Gastroenterology<br />

1989, 97:597-600<br />

22 Ahlquist DA, Wieand HS, Moertel CG, McGill DB, Loprinzi CL, O’Connell MJ,<br />

Mailliard JA, Gerstner JB, Pandya K, Ellefson RD: Accuracy of fecal occult blood<br />

screening for colorectal neoplasia. A prospective study using Hemoccult and<br />

HemoQuant tests. JAMA 1993, 269:1262-1267<br />

23 Fleming JL, Ahlquist DA, McGill DB, Zinsmeister AR, Ellefson RD, Schwartz S:<br />

Influence of aspirin and ethanol on fecal blood levels as determined by using<br />

the HemoQuant assay. Mayo Clin Proc 1987, 62:159-163<br />

24 Castiglione G, Zappa M, Grazzini G, Mazzotta A, Biagini M, Salvadori P, Ciatto S:<br />

Immunochemical vs guaiac faecal occult blood tests in a population-based<br />

screening programme for colorectal cancer. Br J Cancer 1996, 74:141-144<br />

25 Sieg A, Scheida M, John MR, Hertel A, Schroter M, Luthgens K, Schmidt-Gayk H:<br />

Validity of new immunological human fecal hemoglobin and albumin tests in<br />

detecting colorectal neoplasms – an endoscopy-controlled study.<br />

Z Gastroenterol 1998, 36:485-490<br />

26 Moran A, Robinson M, Lawson N, Stanley J, Jones AF, Hardcastle JD: Fecal<br />

alpha 1-antitrypsin detection of colorectal neoplasia. An evaluation using<br />

HemoQuant. Dig Dis Sci 1995, 40:2522-2525<br />

27 Dubrow R, Kim CS, Eldred AK: Fecal lysozyme: an unreliable marker for<br />

colorectal cancer. Am J Gastroenterol 1992, 87:617-621<br />

28 Kronborg O, Ugstad M, Fuglerud P, Johne B, Hardcastle J, Scholefield JH,<br />

Vellacott K, Moshakis V, Reynolds JR: Faecal calprotectin levels in a high risk<br />

population for colorectal neoplasia. Gut 2000, 46:795-800<br />

29 Ahlquist DA, McGill DB, Fleming JL, Schwartz S, Wieand HS, Rubin J,<br />

Moertel CG: Patterns of occult bleeding in asymptomatic colorectal cancer.<br />

Cancer 1989, 63:1826-1830<br />

98 Signaleringsrapport


30 Boland CR, Montgomery CK, Kim YS: Alterations in human colonic mucin<br />

occurring with cellular differentiation and malignant transformation.<br />

Proc Natl Acad Sci U S A 1982, 79:2051-2055<br />

31 Limburg PJ, Ahlquist DA, Gilbert JA, Harrington JJ, Klee GG, Roche PC:<br />

Immunodiscrimination of colorectal neoplasia using MUC1 antibodies:<br />

discrepant findings in tissue versus stool. Dig Dis Sci 2000, 45:494-499<br />

32 Hoskins LC, Zamcheck N: Bacterial degradation of gastrointestinal mucins.<br />

I. Comparison of mucus constituents in the stools of germ-free and<br />

conventional rats. Gastroenterology 1968, 54:210-217<br />

33 Albaugh GP, Iyengar V, Lohani A, Malayeri M, Bala S, Nair PP: Isolation of<br />

exfoliated colonic epithelial cells, a novel, non-invasive approach to the study<br />

of cellular markers. Int J Cancer 1992, 52:347-350<br />

34 Loktionov A, O’Neill IK, Silvester KR, Cummings JH, Middleton SJ, Miller R:<br />

Quantitation of DNA from exfoliated colonocytes isolated from human stool<br />

surface as a novel noninvasive screening test for colorectal cancer. Clin Cancer<br />

Res 1998, 4:337-342<br />

35 Tagore KS, Lawson MJ, Yucaitis JA, Gage R, Orr T, Shuber AP, Ross ME:<br />

Sensitivity and specificity of a stool DNA multitarget assay panel for the<br />

detection of ad<strong>van</strong>ced colorectal neoplasia. Clin Colorectal Cancer 2003,<br />

3:47-53<br />

36 von Eggeling F, Davies H, Lomas L, Fiedler W, Junker K, Claussen U, Ernst G:<br />

Tissue-specific microdissection coupled with ProteinChip array technologies:<br />

applications in cancer research. Biotechniques 2000, 29:1066-1070<br />

37 Paweletz CP, Ornstein DK, Roth MJ, Bichsel VE, Gillespie JW, Calvert VS, Vocke<br />

CD, Hewitt SM, Duray PH, Herring J, Wang QH, Hu N, Linehan WM, Taylor PR,<br />

Liotta LA, Emmert-Buck MR, Petricoin EF: Loss of annexin 1 correlates with<br />

early onset of tumorigenesis in esophageal and prostate carcinoma. Cancer<br />

Res 2000, 60:6293-6297<br />

38 Cazares LH, Adam BL, Ward MD, Nasim S, Schellhammer PF, Semmes OJ,<br />

Wright GL, Jr.: Normal, benign, preneoplastic, and malignant prostate cells<br />

have distinct protein expression profiles resolved by surface enhanced laser<br />

desorption/ionization mass spectrometry. Clin Cancer Res 2002, 8:2541-2552<br />

39 Petricoin EF, Ardekani AM, Hitt BA, Levine PJ, Fusaro VA, Steinberg SM, Mills GB,<br />

Simone C, Fishman DA, Kohn EC, Liotta LA: Use of proteomic patterns in<br />

serum to identify ovarian cancer. Lancet 2002, 359:572-577<br />

40 Adam BL, Qu Y, Davis JW, Ward MD, Clements MA, Cazares LH, Semmes OJ,<br />

Schellhammer PF, Yasui Y, Feng Z, Wright GL, Jr.: Serum protein fingerprinting<br />

coupled with a pattern-matching algorithm distinguishes prostate cancer<br />

from benign prostate hyperplasia and healthy men. Cancer Res 2002,<br />

62:3609-3614<br />

41 Li J, Zhang Z, Rosenzweig J, Wang YY, Chan DW: Proteomics and bioinformatics<br />

approaches for identification of serum biomarkers to detect breast cancer.<br />

Clin Chem 2002, 48:1296-1304<br />

99 Geraadpleegde literatuur


42 Sidransky D, Irizarry R, Califano JA, Li X, Ren H, Benoit N, Mao L: Serum protein<br />

MALDI profiling to distinguish upper aerodigestive tract cancer patients from<br />

control subjects. J Natl Cancer Inst 2003, 95:1711-1717<br />

43 Pearl DC: Proteomic patterns in serum and identification of ovarian cancer.<br />

Lancet 2002, 360:169-170<br />

44 Smith RA, Cokkinides V, Eyre HJ: American Cancer Society guidelines for the<br />

early detection of cancer, 2003. CA Cancer J Clin 2003, 53:27-43<br />

45 UK Flexible Sigmoidoscopy Screening Trial Investigators: Single flexible<br />

sigmoidoscopy screening to prevent colorectal cancer: baseline findings of a<br />

UK multicentre randomised trial. Lancet 2002, 359:1291-1300<br />

46 Segnan N, Senore C, Andreoni B, Aste H, Bonelli L, Crosta C, Ferraris R,<br />

Gasperoni S, Penna A, Risio M, Rossini FP, Sciallero S, Zappa M, Atkin WS:<br />

Baseline findings of the Italian multicenter randomized controlled trial of<br />

‘once-only sigmoidoscopy’-SCORE. J Natl Cancer Inst 2002, 94:1763-1772<br />

47 Vance M: Ad<strong>van</strong>ce nursing practice – nurse colonoscopy. Gastrointestinal<br />

Nursing 2003, 1:23-26<br />

48 Vance M: Nurse colonoscopy. (Oral presentation) St Mark’s 2003, Frontiers in<br />

Intestinal and Colorectal Disease, The 1st Annual International Congress,<br />

A Multidisciplinary Approach. London, United Kingdom, 10-13 December 2003<br />

49 Gondal G, Grotmol T, Hofstad B, Bretthauer M, Eide TJ, Hoff G: Grading of distal<br />

colorectal adenomas as predictors for proximal colonic neoplasia and choice<br />

of endoscope in population screening: experience from the Norwegian<br />

Colorectal Cancer Prevention study (NORCCAP). Gut 2003, 52:398-403<br />

50 Imperiale TF, Wagner DR, Lin CY, Larkin GN, Rogge JD, Ransohoff DF: Risk of<br />

ad<strong>van</strong>ced proximal neoplasms in asymptomatic adults according to the distal<br />

colorectal findings. N Engl J Med 2000, 343:169-174<br />

51 Levin TR, Palitz A, Grossman S, Conell C, Finkler L, Ackerson L, Rumore G,<br />

Selby JV: Predicting ad<strong>van</strong>ced proximal colonic neoplasia with screening<br />

sigmoidoscopy. JAMA 1999, 281:1611-1617<br />

52 Pinsky PF, Schoen RE, Weissfeld JL, Bresalier RS, Hayes RB, Gohagan JK:<br />

Predictors of ad<strong>van</strong>ced proximal neoplasia in persons with abnormal<br />

screening flexible sigmoidoscopy. Clin Gastroenterol Hepatol 2003, 1:103-110<br />

53 Schoenfeld P, Shad J, Ormseth E, Coyle W, Cash B, Butler J, Schindler W,<br />

Kikendall WJ, Furlong C, Sobin LH, Hobbs CM, Cruess D, Rex D:<br />

Predictive value of diminutive colonic adenoma trial: the PREDICT trial.<br />

Clin Gastroenterol Hepatol 2003, 1:195-201<br />

54 Gondal G, Grotmol T, Hofstad B, Bretthauer M, Eide TJ, Hoff G: The Norwegian<br />

Colorectal Cancer Prevention (NORCCAP) screening study: baseline findings<br />

and implementations for clinical work-up in age groups 50-64 years.<br />

Scand J Gastroenterol 2003, 38:635-642<br />

55 Levin TR, Conell C, Shapiro JA, Chazan SG, Nadel MR, Selby JV: Complications<br />

of screening flexible sigmoidoscopy. Gastroenterology 2002, 123:1786-1792<br />

56 Lieberman DA, Weiss DG, Bond JH, Ahnen DJ, Garewal H, Chejfec G: Use of<br />

colonoscopy to screen asymptomatic adults for colorectal cancer.<br />

Veterans Affairs Cooperative Study Group 380. N Engl J Med 2000, 343:162-168<br />

57 Eddy DM: Screening for colorectal cancer. Ann Intern Med 1990, 113:373-384<br />

100 Signaleringsrapport


58 McMahon PM, Bosch JL, Gleason S, Halpern EF, Lester JS, Gazelle GS:<br />

Cost-effectiveness of colorectal cancer screening. Radiology 2001, 219:44-50<br />

59 Laméris JS, Stoker J: Virtuele colonoscopie. Ned Tijdschr Geneeskd 2000,<br />

144:60-64<br />

60 Macari M, Milano A, Lavelle M, Berman P, Megibow AJ: Comparison of timeefficient<br />

CT colonography with two- and three-dimensional colonic<br />

evaluation for detecting colorectal polyps. AJR Am J Roentgenol 2000,<br />

174:1543-1549<br />

61 Vos FM, <strong>van</strong> Gelder RE, Serlie IW, Florie J, Nio CY, Glas AS, Post FH, Truyen R,<br />

Gerritsen FA, Stoker J: Three-dimensional display modes for CT colonography:<br />

conventional 3D virtual colonoscopy versus unfolded cube projection.<br />

Radiology 2003, 228:878-885<br />

62 Summers RM, Johnson CD, Pusanik LM, Malley JD, Youssef AM, Reed JE:<br />

Automated polyp detection at CT colonography: feasibility assessment in a<br />

human population. Radiology 2001, 219:51-59<br />

63 Fenlon HM, Nunes DP, Schroy PC, III, Barish MA, Clarke PD, Ferrucci JT:<br />

A comparison of virtual and conventional colonoscopy for the detection of<br />

colorectal polyps. N Engl J Med 1999, 341:1496-1503<br />

64 Johnson CD, Harmsen WS, Wilson LA, Maccarty RL, Welch TJ, Ilstrup DM,<br />

Ahlquist DA: Prospective blinded evaluation of computed tomographic<br />

colonography for screen detection of colorectal polyps. Gastroenterology<br />

2003, 125:311-319<br />

65 <strong>van</strong> Gelder RE, Nio CY, Florie J, Bartelsman JF, Snel P, De Jager SW,<br />

Van Deventer SJ, Laméris JS, Bossuyt PM, Stoker J: Computed tomographic<br />

colonography compared with colonoscopy in patients at increased risk for<br />

colorectal cancer. Gastroenterology 2004, 127:41-48<br />

66 Yee J, Akerkar GA, Hung RK, Steinauer-Gebauer AM, Wall SD, McQuaid KR:<br />

Colorectal neoplasia: performance characteristics of CT colonography for<br />

detection in 300 patients. Radiology 2001, 219:685-692<br />

67 Johnson CD, Toledano AY, Herman BA, Dachman AH, McFarland EG, Barish MA,<br />

Brink JA, Ernst RD, Fletcher JG, Halvorsen RA, Jr., Hara AK, Hopper KD, Koehler<br />

RE, Lu DS, Macari M, Maccarty RL, Miller FH, Morrin M, Paulson EK, Yee J,<br />

Zalis M: Computerized tomographic colonography: performance evaluation<br />

in a retrospective multicenter setting. Gastroenterology 2003, 125:688-695<br />

68 Florie J, <strong>van</strong> Gelder RE, Birnie E, Bonsel G, Laméris JS, Stoker J: Patient<br />

experience and preference of CT colonography and conventional colonoscopy.<br />

Proceedings Third International Symposium Virtual Colonoscopy. Boston,<br />

USA, 8-10 April 2002<br />

69 Pickhardt PJ, Choi JR, Hwang I, Butler JA, Puckett ML, Hildebrandt HA,<br />

Wong RK, Nugent PA, Mysliwiec PA, Schindler WR: Computed tomographic<br />

virtual colonoscopy to screen for colorectal neoplasia in asymptomatic<br />

adults. N Engl J Med 2003, 349:2191-2200<br />

70 Callstrom MR, Johnson CD, Fletcher JG, Reed JE, Ahlquist DA, Harmsen WS,<br />

Tait K, Wilson LA, Corcoran KE: CT colonography without cathartic<br />

preparation: feasibility study. Radiology 2001, 219:693-698<br />

101 Geraadpleegde literatuur


71 Lefere PA, Gryspeerdt SS, Dewyspelaere J, Baekelandt M, Van Holsbeeck BG:<br />

Dietary fecal tagging as a cleansing method before CT colonography: initial<br />

results polyp detection and patient acceptance. Radiology 2002, 224:393-403<br />

72 Florie J, <strong>van</strong> Gelder RE, Baak LC, Schutter M, Laméris JS, Stoker J:<br />

CT-colonography using a positive oral contrast agent as a patient friendly<br />

alternative for colorectal cancer screening in an increased risk-population.<br />

(Abstract) Radiology 2004<br />

73 <strong>van</strong> Gelder RE, Venema HW, Serlie IW, Nio CY, Determann RM, Tipker CA, Vos<br />

FM, Glas AS, Bartelsman JF, Bossuyt PM, Laméris JS, Stoker J: CT colonography<br />

at different radiation dose levels: feasibility of dose reduction. Radiology 2002,<br />

224:25-33<br />

74 International Commission on Radiological Protection: 1990 Recommendations<br />

of the International Commission on Radiological Protection. Ann ICRP 1991,<br />

21:1-201<br />

75 Stoker J, Venema HW: Radiation in screening: an overview. Proceedings Third<br />

International Symposium Virtual Colonoscopy. Boston, USA, 8-10 April 2002<br />

76 <strong>van</strong> Gelder RE, Venema HW, Florie J, Nio CY, Serlie IW, Schutter MP, Van Rijn JC,<br />

Vos FM, Glas AS, Bossuyt PM, Bartelsman JF, Laméris JS, Stoker J:<br />

CT Colonography: Feasibility of Substantial Dose Reduction-Comparison of<br />

Medium to Very Low Doses in Identical Patients. Radiology 2004<br />

77 Pappalardo G, Polettini E, Frattaroli FM, Casciani E, D’Orta C, D’Amato M,<br />

Gualdi GF: Magnetic resonance colonography versus conventional colonoscopy<br />

for the detection of colonic endoluminal lesions. Gastroenterology 2000,<br />

119:300-304<br />

78 Ajaj W, Pelster G, Treichel U, Vogt FM, Debatin JF, Ruehm SG, Lauenstein TC:<br />

Dark lumen magnetic resonance colonography: comparison with conventional<br />

colonoscopy for the detection of colorectal pathology. Gut 2003, 52:1738-1743<br />

79 Leung WK, Lam WW, Wu JC, So NM, Fung SS, Chan FK, To KF, Yeung DT, Sung JJ:<br />

Magnetic resonance colonography in the detection of colonic neoplasm in<br />

high-risk and average-risk individuals. Am J Gastroenterol 2004, 99:102-108<br />

80 Weishaupt D, Patak MA, Froehlich J, Ruehm SG, Debatin JF: Faecal tagging to<br />

avoid colonic cleansing before MRI colonography. Lancet 1999, 354:835-836<br />

81 Lauenstein T, Holtmann G, Schoenfelder D, Bosk S, Ruehm SG, Debatin JF:<br />

MR colonography without colonic cleansing: a new strategy to improve<br />

patient acceptance. AJR Am J Roentgenol 2001, 177:823-827<br />

82 Lauenstein TC, Goehde SC, Ruehm SG, Holtmann G, Debatin JF:<br />

MR colonography with barium-based fecal tagging: initial clinical experience.<br />

Radiology 2002, 223:248-254<br />

83 Lynch HT, de la Chapelle A: Hereditary colorectal cancer. N Engl J Med 2003,<br />

348:919-932<br />

84 Vasen HF: Clinical diagnosis and management of hereditary colorectal cancer<br />

syndromes. J Clin Oncol 2000, 18:81S-92S<br />

85 Al-Tassan N, Chmiel NH, Maynard J, Fleming N, Livingston AL, Williams GT,<br />

Hodges AK, Davies DR, David SS, Sampson JR, Cheadle JP: Inherited variants<br />

of MYH associated with somatic G:C–>T:A mutations in colorectal tumors.<br />

Nat Genet 2002, 30:227-232<br />

102 Signaleringsrapport


86 Sieber OM, Lipton L, Crabtree M, Heinimann K, Fidalgo P, Phillips RK,<br />

Bisgaard ML, Orntoft TF, Aaltonen LA, Hodgson SV, Thomas HJ, Tomlinson IP:<br />

Multiple colorectal adenomas, classic adenomatous polyposis, and germ-line<br />

mutations in MYH. N Engl J Med 2003, 348:791-799<br />

87 Enholm S, Hienonen T, Suomalainen A, Lipton L, Tomlinson I, Karja V,<br />

Eskelinen M, Mecklin JP, Karhu A, Jarvinen HJ, Aaltonen LA: Proportion and<br />

phenotype of MYH-associated colorectal neoplasia in a population-based<br />

series of Finnish colorectal cancer patients. Am J Pathol 2003, 163:827-832<br />

88 Vasen HF, Nagengast FM, Griffioen G, Kleibeuker JH, Menko FH, Taal BG:<br />

Periodiek colonoscopisch onderzoek bij personen met een belaste<br />

familieanamnese voor colorectaal carcinoom. Ned Tijdschr Geneeskd 1999,<br />

143:1211-1214<br />

89 Dunlop MG: Guidance on large bowel surveillance for people with two first<br />

degree relatives with colorectal cancer or one first degree relative diagnosed<br />

with colorectal cancer under 45 years. Gut 2002, 51 Suppl 5:V17-V20<br />

90 Eaden JA, Abrams KR, Mayberry JF: The risk of colorectal cancer in ulcerative<br />

colitis: a meta-analysis. Gut 2001, 48:526-535<br />

91 Eaden JA, Mayberry JF: Guidelines for screening and surveillance of<br />

asymptomatic colorectal cancer in patients with inflammatory bowel disease.<br />

Gut 2002, 51 Suppl 5:V10-V12<br />

92 Bernstein CN, Shanahan F, Weinstein WM: Are we telling patients the truth<br />

about surveillance colonoscopy in ulcerative colitis? Lancet 1994, 343:71-74<br />

93 Jenkins PJ, Fairclough PD: Screening guidelines for colorectal cancer and<br />

polyps in patients with acromegaly. Gut 2002, 51 Suppl 5:V13-V14<br />

94 Woodhouse CR: Guidelines for monitoring of patients with<br />

ureterosigmoidostomy. Gut 2002, 51 Suppl 5:V15-V16<br />

95 Winawer SJ, Zauber AG, Ho MN, O’Brien MJ, Gottlieb LS, Sternberg SS, Waye JD,<br />

Schapiro M, Bond JH, Panish JF: Prevention of colorectal cancer by<br />

colonoscopic polypectomy. The National Polyp Study Workgroup. N Engl J Med<br />

1993, 329:1977-1981<br />

96 Nagengast FM, Kaandorp CJ, CBO-werkgroep: Herziene CBO-richtlijn<br />

‘Follow-up na poliepectomie’. Ned Tijdschr Geneeskd 2001, 145:2022-2025<br />

97 Sung JJ, Chan FK, Leung WK, Wu JC, Lau JY, Ching J, To KF, Lee YT, Luk YW,<br />

Kung NN, Kwok SP, Li MK, Chung SC: Screening for colorectal cancer in<br />

Chinese: comparison of fecal occult blood test, flexible sigmoidoscopy,<br />

and colonoscopy. Gastroenterology 2003, 124:608-614<br />

98 Verne JE, Aubrey R, Love SB, Talbot IC, Northover JM: Population based<br />

randomized study of uptake and yield of screening by flexible sigmoidoscopy<br />

compared with screening by faecal occult blood testing. BMJ 1998, 317:182-185<br />

99 The UK CRC Screening Pilot Evaluation Team: Evaluation of the UK colorectal<br />

cancer screening pilot - final report. UK, University of Edinburgh, 2003<br />

100 Mandel JS, Church TR, Bond JH, Ederer F, Geisser MS, Mongin SJ, Snover DC,<br />

Schuman LM: The effect of fecal occult-blood screening on the incidence of<br />

colorectal cancer. N Engl J Med 2000, 343:1603-1607<br />

101 Shapiro S: Screening: assessment of current studies. Cancer 1994, 74:231-238<br />

103 Geraadpleegde literatuur


102 Otto SJ, Fracheboud J, Looman CW, Broeders MJ, Boer R, Hendriks JH,<br />

Verbeek AL, de Koning HJ, National Evaluation Team for Breast Cancer<br />

Screening: Initiation of population-based mammography screening in Dutch<br />

municipalities and effect on breast-cancer mortality: a systematic review.<br />

Lancet 2003, 361:1411-1417<br />

103 Olsen O, Gotzsche PC: Cochrane review on screening for breast cancer with<br />

mammography. Lancet 2001, 358:1340-1342<br />

104 Coebergh JW: Colorectal cancer screening in Europe: first things first.<br />

Eur J Cancer 2004, 40:638-642<br />

105 Whynes DK, Neilson AR, Walker AR, Hardcastle JD: Faecal occult blood<br />

screening for colorectal cancer: is it cost-effective? Health Econ 1998, 7:21-29<br />

106 Gyrd-Hansen D, Sogaard J, Kronborg O: Colorectal cancer screening: efficiency<br />

and effectiveness. Health Econ 1998, 7:9-20<br />

107 Coebergh JW: Challenges and pitfalls of mass-screening in the European<br />

union. Eur J Cancer 2000, 36:1469-1472<br />

108 Gezondheidsraad: Bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong>. Den Haag,<br />

Gezondheidsraad, 2001<br />

109 United European Gastroenterology Federation: European colorectal cancer<br />

survey; A summary report. Prepared for UEGF, the Public Affairs Committee,<br />

by Ipsos Reach, 2003<br />

104 Signaleringsrapport


Afkortingen<br />

CA19-9 Gastrointestinal-related antigen<br />

CEA Carcinoembryonic antigen<br />

Cocast Coloncarcinoom screenings trial<br />

CT Computed tomografie<br />

ESR European standardised rate<br />

FACTS Familial colorectal cancer screening<br />

FAP Familiaire adenomateuze polyposis<br />

FCC Familiair colorectaal carcinoom<br />

FOBT Fecaal occult bloed test<br />

HNPCC Hereditair non-polyposis colorectaal carcinoom<br />

IBD Inflammatory bowel disease<br />

MDL-artsen Maag-Darm-Leverartsen<br />

MR Magnetic resonance<br />

MRI Magnetic resonance imaging<br />

MSI Microsatelliet instabiliteit<br />

SCK Signaleringscommissie Kanker<br />

TNM Tumor nodes (lymfeklieren) metastases<br />

105 Afkortingen


106 Signaleringsrapport


Tekstboxen<br />

Preventie 40<br />

Soorten Darmpoliepen 42<br />

Screening 43<br />

Testuitslagen 44<br />

Criteria voor bevolkingsonderzoek 45<br />

Sensitiviteit en specificiteit 51<br />

Proteomics 53<br />

Soorten onderzoek 55<br />

Significante afwijking 57<br />

Erfelijke <strong>dikkedarmkanker</strong> 66<br />

Familiaire <strong>dikkedarmkanker</strong> 71<br />

Relatieve risico’s 72<br />

Bestaande adviezen over bevolkingsonderzoek naar <strong>dikkedarmkanker</strong> 85<br />

Onbeantwoorde vragen volgens de Gezondheidsraad 94<br />

107 Tekstboxen


108 Signaleringsrapport


A<br />

Bijlage<br />

Informatie over de SCK en haar werkgroepen<br />

De Signaleringscommissie Kanker (SCK) is in 1997 geïnstalleerd door het Bestuur <strong>van</strong><br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong> met als taak het Bestuur <strong>van</strong> advies te dienen over de te<br />

verwachten ontwikkelingen binnen de kankerbestrijding. De SCK heeft in 1999 haar<br />

eerste rapport uitgebracht, getiteld ‘Signaleringsrapport Kanker 1999’ en het<br />

bijbehorende ‘Deelrapport Zorg’.<br />

Sinds 2000 heeft de SCK een nieuwe werkwijze, waarbij verschillende werkgroepen<br />

(‘SCK-werkgroepen’) studie verrichten naar uiteenlopende deelgebieden binnen de<br />

kankerbestrijding. De SCK fungeert hierbij als overkoepelend orgaan. Deze werkgroepen<br />

hebben net als de SCK zélf een brede samenstelling. De SCK-leden en de<br />

SCK-werkgroepleden verlenen hun medewerking op strikt vrijwillige basis. De taak <strong>van</strong><br />

de werkgroepen is een goed leesbaar, wetenschappelijk onderbouwd, Nederlandstalig<br />

deelrapport (‘Signaleringsrapport’) met een beperkte om<strong>van</strong>g te vervaardigen.<br />

Deze rapporten zijn bestemd voor het Bestuur <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, maar ook<br />

voor beleidsmakers <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> VWS, GGD’s, Integrale Kankercentra,<br />

zorgaanbieders, zorgverzekeraars, patiëntenverenigingen etc. Het beoogde doel <strong>van</strong><br />

deze Signaleringsrapporten is beleid op het gebied <strong>van</strong> de kankerbestrijding te<br />

initiëren, te sturen en zonodig bij te stellen. Daarnaast kunnen de Signaleringsrapporten<br />

door een up-to-date overzicht <strong>van</strong> de wetenschappelijke stand <strong>van</strong> zaken<br />

over een specifiek onderwerp gebruikt worden als naslagwerk, voor bijvoorbeeld<br />

scholingsdoeleinden.<br />

In juni 2002 is het eerste Signaleringsrapport ‘nieuwe stijl’ verschenen, getiteld<br />

‘Ultraviolette Straling en Huidkanker’ <strong>van</strong> de hand <strong>van</strong> de SCK-werkgroep<br />

‘Zonnen & Huidkanker’. In april 2004 heeft de SCK-werkgroep ‘Voeding & Kanker’ het<br />

Signaleringsrapport ‘De rol <strong>van</strong> voeding bij het ontstaan <strong>van</strong> kanker’ uitgebracht.<br />

Deze Signaleringsrapporten zijn als pdf te downloaden <strong>van</strong>af de website <strong>van</strong><br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: www.kwfkankerbestrijding.nl.<br />

De volgende zeven SCK-werkgroepen zijn momenteel actief:<br />

Werkgroep Voorzitter<br />

Prevalentie <strong>van</strong> Kanker Dr. J.W.W. Coebergh<br />

Screening op Dikkedarmkanker Prof. dr. S.J.H. <strong>van</strong> Deventer<br />

Beeldvormende Technieken binnen de Oncologie<br />

Wachtlijstenproblematiek, specifiek gericht op de<br />

Prof. dr. W.P.Th.M. Mali<br />

patiënt met kanker Ch.J. Maats, arts<br />

Genmutaties & Genpolymorfismen bij Kanker Dr. L.J. <strong>van</strong> ’t Veer<br />

Allochtonen & Kanker Prof. dr. H.G.J. Nijhuis<br />

Bewegen & Kanker Prof. dr. ir. F.E. <strong>van</strong> Leeuwen<br />

De SCK-werkgroep ‘Bewegen & Kanker’ alsmede de voormalige werkgroepen<br />

‘Zonnen & Huidkanker’ en ‘Voeding & Kanker’ zijn onder meer ingesteld ten behoeve<br />

<strong>van</strong> de wetenschappelijke onderbouwing <strong>van</strong> de voorlichtingscampagnes <strong>van</strong><br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>.<br />

109 Bijlage A


De samenstelling <strong>van</strong> de SCK per 1 april 2004:<br />

Voorzitter:<br />

Prof. dr. H.M. Pinedo, directeur VU medisch centrum-Cancer Center, Amsterdam<br />

Leden:<br />

Dr. J.W.W. Coebergh, arts-epidemioloog, hoofd sector Onderzoek, Integraal<br />

Kankercentrum Zuid, Eindhoven, staflid Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg,<br />

Erasmus MC, Rotterdam<br />

Prof. dr. F.S.A.M. <strong>van</strong> Dam, psycholoog afdeling Psychosociaal Onderzoek en<br />

Epidemiologie, NKI-AVL, Amsterdam<br />

Prof. dr. S.J.H. <strong>van</strong> Deventer, hoogleraar Gastro-Enterologie, hoofd afdeling Maag-,<br />

Darm- en Leverziekten, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam<br />

Prof. dr. J.A. Knottnerus, hoogleraar Huisartsgeneeskunde, afdeling Huisartsgeneeskunde,<br />

Universiteit Maastricht, voorzitter Gezondheidsraad, Den Haag<br />

Prof. dr. C.C.E. Koning, hoogleraar en afdelingshoofd Radiotherapie, Academisch<br />

Medisch Centrum, Amsterdam<br />

Prof. dr.ir. F.E. <strong>van</strong> Leeuwen, bijzonder hoogleraar Epidemiologie <strong>van</strong> kanker,<br />

hoofd afdeling Epidemiologie, NKI-AVL, Amsterdam<br />

Ch.J. Maats, arts, adviseur Macwel BV, ziekenhuisbestuurder, Delfzijl<br />

Prof. dr. W.P.Th.M. Mali, hoogleraar radiologie, afdeling Radiologie, Universitair<br />

Medisch Centrum Utrecht<br />

Prof. dr. H.G.J. Nijhuis, bijzonder hoogleraar Grote stad en gezondheidszorg, afdeling<br />

Sociologie en Antropologie, Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, hoofd Bureau Public Health,<br />

Gemeente Den Haag<br />

Prof. dr. J.W. Oosterhuis, hoogleraar en afdelingshoofd Pathologie, Josephine Nefkens<br />

Instituut, Erasmus MC, Rotterdam, wetenschappelijk directeur Dr. Daniel den Hoed<br />

Stichting, Rotterdam<br />

Dr. P.H.M. Peeters, arts-epidemioloog, universitair hoofddocent Julius Centrum<br />

voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijnsgeneeskunde, Universitair Medisch<br />

Centrum Utrecht<br />

Prof. dr. S. Rodenhuis, hoofd cluster Medische Oncologie, directeur zorg &<br />

ontwikkeling, Medische Oncologie, NKI-AVL, Amsterdam<br />

Drs. S. Terpstra, vrijgevestigd consulent BTC BV, Groningen<br />

110 Signaleringsrapport


Dr. L.J. <strong>van</strong> ’t Veer, hoofd DNA-diagnostiek, afdelingen Pathologie en Polikliniek<br />

Familiaire Tumoren, NKI-AVL, Amsterdam<br />

Prof. dr. C.J.H. <strong>van</strong> de Velde, subhoofd afdeling Gastrointestinale, Endocrine en<br />

Oncologische Chirurgie <strong>van</strong> de afdeling Heelkunde, Leids Universitair Medisch<br />

Centrum, Leiden<br />

Prof. dr. P.C. <strong>van</strong> der Vliet, hoogleraar fysiologisch chemie, afdeling Fysiologische<br />

Chemie, Universitair Medisch Centrum Utrecht<br />

Prof. dr. T.J.M. de Witte, internist hematoloog, hoofd afdeling Hematologie,<br />

Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen<br />

Senior beleidsmedewerker/Secretaris SCK <strong>van</strong>uit <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>:<br />

Dr. J.C. Alers<br />

Beleidsmedewerker <strong>van</strong>uit <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>:<br />

Dr. F.A. Vlems<br />

111 Bijlage A


112 Signaleringsrapport


B<br />

B1<br />

Bijlage<br />

Enquête ‘Screening op <strong>dikkedarmkanker</strong>’<br />

Methode<br />

Doel<br />

Het doel <strong>van</strong> deze korte enquête was om te inventariseren hoe de betrokken<br />

disciplines denken over screening op <strong>dikkedarmkanker</strong> in de bevolking met een<br />

gemiddeld risico. Daarnaast is het de verwachting dat een enquête onder de<br />

betrokken disciplines de impact <strong>van</strong> het Signaleringsrapport mogelijk kan vergroten.<br />

Gekozen disciplines<br />

Er is voor gekozen om de enquête uit te sturen naar drie verschillende medische<br />

disciplines:<br />

• Maag-Darm-Leverartsen (MDL-artsen)<br />

• Internisten<br />

• Huisartsen<br />

Deze drie disciplines worden beschouwd als de ingangsspecialismen voor screening<br />

op <strong>dikkedarmkanker</strong>. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze drie disciplines<br />

niet alle bij deze problematiek betrokken specialismen betreffen. Screening op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong> heeft ook gevolgen voor onder andere radiologen, chirurgen,<br />

pathologen en klinisch chemici.<br />

Om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de enquête<br />

Een inschatting over de benodigde steekproefom<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de onderzoeksgroep voor<br />

de enquête is te maken op basis <strong>van</strong> vooronderstellingen over betrouwbaarheid,<br />

gewenste nauwkeurigheid en vermoedelijke procentuele uitkomsten <strong>van</strong> het<br />

onderzoek. Uit berekening volgt dan dat er per medische discipline ongeveer<br />

150 personen nodig zijn. Uitgaande <strong>van</strong> een responspercentage <strong>van</strong> 20%, is het<br />

noodzakelijk om 750 personen per medische discipline aan te schrijven.<br />

Adressen<br />

De adressen <strong>van</strong> de MDL-artsen werden verstrekt door het Nederlands Genootschap<br />

<strong>van</strong> Maag-Darm-Leverartsen. De adressen <strong>van</strong> internisten en huisartsen zijn gekocht<br />

bij een bedrijf. Er zijn in Nederland in totaal ongeveer 1.500 internisten waar<strong>van</strong> er<br />

bij dat bedrijf 1.264 staan geregistreerd. Er zijn in Nederland in totaal ongeveer<br />

7.500 huisartsen (inclusief rustende leden) waar<strong>van</strong> er 5.968 staan geregistreerd.<br />

Bepalen <strong>van</strong> steekproef<br />

MDL-artsen: Hier<strong>van</strong> is geen steekproef genomen. Alle bij het Nederlands<br />

Genootschap <strong>van</strong> Maag-Darm-Leverartsen geregistreerde MDL-artsen (in totaal 202)<br />

zijn aangeschreven.<br />

Huisartsen: Er is naar een manier gezocht om een goede spreiding over het gehele<br />

land te garanderen, waarbij gebruik is gemaakt <strong>van</strong> het inwonersaantal in de<br />

verschillende economisch geografische gebieden (EG-gebieden) waarin Nederland is<br />

113 Bijlage B


opgedeeld. Voor nadere informatie over de EG-gebieden wordt verwezen naar de<br />

website <strong>van</strong> het Centraal Bureau voor Statistiek (www.cbs.nl). Een belangrijke vraag<br />

hierbij is of het aantal huisartsen in een gebied verband houdt met het aantal<br />

inwoners in dat gebied. In principe zal de gemiddelde huisarts een normpraktijk<br />

hebben; de huidige normpraktijk heeft 2.350 patiënten. Bij navraag bij de Landelijke<br />

Huisartsen Vereniging blijkt echter dat steeds meer huisartsen parttime werken en<br />

gecombineerde praktijken met collega’s hebben, waardoor deze norm vaak niet<br />

opgaat. Er zijn bij de vereniging geen gegevens bekend hoeveel praktijken afwijken<br />

<strong>van</strong> de norm en wat de verdeling is <strong>van</strong> praktijkgroottes over het land. Bij gebrek aan<br />

betere informatie zijn we er daarom <strong>van</strong> uitgegaan dat er gemiddeld een redelijke<br />

verhouding bestaat tussen het inwonersaantal en het aantal huisartsen in de EGgebieden.<br />

Nederland is opgedeeld in 129 EG-gebieden. Er is uitgegaan <strong>van</strong> het<br />

inwonersaantal op 1 januari 2003. Het minimum aantal inwoners per EG-gebied<br />

bedroeg 10.539 en maximum aantal 736.562. Op basis <strong>van</strong> het 25ste , 50ste en 75ste percentiel zijn de EG gebieden ingedeeld in vier categorieën naar inwonerstal. Uit de<br />

categorie met de kleinste inwonersaantallen is per gebied een gerandomiseerde<br />

steekproef getrokken <strong>van</strong> drie huisartsen. Uit de andere drie categorieën, 25ste-50ste percentiel, 50ste-75ste percentiel en >75ste percentiel, zijn respectievelijk 6, 9 en<br />

12 huisartsen op deze wijze geselecteerd per gebied. In totaal zijn er 963 huisartsen<br />

aangeschreven.<br />

Internisten: Vooral in de ziekenhuizen waarbij geen MDL-arts subspecialisatie is,<br />

zullen de internisten te maken hebben met zaken omtrent screening op<br />

<strong>dikkedarmkanker</strong>. In alle academische maar ook in een aantal perifere ziekenhuizen<br />

zijn er aparte MDL-artsen. Aangezien alle MDL-artsen al worden aangeschreven leek<br />

het ons belangrijk om vooral de internisten uit de perifere ziekenhuizen aan te<br />

schrijven. Volgens eerste informatie waren de adressen <strong>van</strong> in totaal 829 perifeerverbonden<br />

internisten bekend. Besloten is om alle perifeer-verbonden internisten<br />

aan te schrijven en dit aantal aan te vullen tot 900 met een gerandomiseerde<br />

steekproef <strong>van</strong> 71 internisten uit de academische ziekenhuizen en categorale<br />

kankercentra. Bij de adreslevering bleken er in tegenstelling tot eerdere berichten<br />

slechts 731 internisten uit een perifere kliniek geregistreerd. Samen met de selectie<br />

<strong>van</strong> 71 andere internisten is het totaal aantal aangeschreven internisten dus<br />

uiteindelijk 802 in plaats <strong>van</strong> 900 geworden.<br />

Vragenlijst<br />

De vragenlijst en de bijbehorende handleiding zijn getest in een beperkte groep <strong>van</strong><br />

drie MDL-artsen, twee huisartsen en drie internisten. De enquête is toegestuurd<br />

samen met een pilotformulier dat bestond uit een aantal vragen en ruimte voor<br />

opmerkingen op de enquêtevragen en. Aan de hand <strong>van</strong> de kritische opmerkingen<br />

<strong>van</strong> de pilotgroep is de enquête aangepast. De begeleidende brief, handleiding en<br />

vragenlijst treft u aan in respectievelijk bijlage B2 en B3.<br />

Procesgang<br />

De enquête is uitgestuurd door een mailingbureau in opdracht <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong><br />

op <strong>KWF</strong> briefpapier op 13 oktober 2003. De deadline voor respons was<br />

gesteld op 7 november 2003. Als definitieve sluitingsdatum voor opname in de<br />

data-analyse is uiteindelijk 24 november 2003 gehanteerd. Alle antwoorden en<br />

114 Signaleringsrapport


B2<br />

gemaakte opmerkingen zijn ingevoerd in Excel. Per vraag is het antwoordpercentage<br />

per medische discipline berekend in Excel. De opmerkingen zijn doorgenomen en<br />

globaal gegroepeerd.<br />

Respons<br />

Op de enquêteformulieren hebben de respondenten zelf aangegeven tot welke<br />

discipline ze behoren. Op grond <strong>van</strong> deze gegevens is de respons berekend. In totaal<br />

zijn 633 (32,2%) <strong>van</strong> de 1967 uitgestuurde enquêtes geretourneerd. Van de huisartsen<br />

hebben 273 <strong>van</strong> de 961 (28,4%) de enquête teruggestuurd, <strong>van</strong> de internisten 243 <strong>van</strong><br />

de 794 (30,6%) en <strong>van</strong> de MDL-artsen 117 <strong>van</strong> de 212 (55,2%). Er bestaat de kans dat de<br />

uitkomsten <strong>van</strong> deze enquête beïnvloed zijn door ‘non-respondent bias’. Er wordt<br />

gesproken <strong>van</strong> ‘non-respondent bias’ wanneer de personen uit de oorspronkelijk<br />

steekproef die uiteindelijk aan het onderzoek meewerken, in bepaalde opzichten<br />

systematisch verschillen <strong>van</strong> de personen die <strong>van</strong> deelname afzien. Het is echter<br />

moeilijk om te voorspellen in welke richting deze vertekening gezocht moet worden.<br />

Het non-responspercentage varieerde per vraag en per discipline en was tussen de<br />

0 en 3,7%. Alleen bij vraag 15 was dit percentage hoger en bedroeg het 7,7% voor de<br />

huisartsen, 5,8% voor de internisten en 0,9% voor de MDL-artsen. De non-responders<br />

zijn niet meegenomen bij het berekenen <strong>van</strong> de percentages. Bij vraag 10 en 11 zijn de<br />

respondenten die aangegeven hebben dat ze geen mening hebben over het<br />

onderwerp eveneens niet meegenomen in de berekening <strong>van</strong> het percentage.<br />

De resultaten <strong>van</strong> de enquête zijn beschreven in hoofdstuk 4 <strong>van</strong> het rapport.<br />

Handleiding<br />

Doel <strong>van</strong> de enquête<br />

Het betreft een enquête naar bevolkingsonderzoek (screening) ten behoeve <strong>van</strong> vroeg<br />

detectie <strong>van</strong> (een voorstadium <strong>van</strong>) colorectaal carcinoom (CRC). Middels deze<br />

enquête willen we inzicht krijgen in de perceptie <strong>van</strong> artsen ten aanzien <strong>van</strong> het<br />

belang <strong>van</strong> screening op colorectaal carcinoom in de bevolking.<br />

Aanwijzingen bij het invullen <strong>van</strong> de enquête<br />

• De enquête omvat in totaal 15 vragen<br />

• De geschatte tijdsbesteding bedraagt ongeveer 5 minuten<br />

• We zijn uitdrukkelijk geïnteresseerd in uw mening als professional, behalve<br />

wanneer expliciet naar uw eigen keuze wordt gevraagd (vraag 8)<br />

• Wij verzoeken u om per vraag slechts één antwoord te omcirkelen (behalve vragen<br />

13 en 14)<br />

• Ruimte voor eventuele opmerkingen n.a.v. de enquête, treft u aan na vraag 15<br />

• De antwoorden zullen anoniem worden verwerkt<br />

• De gevraagde persoonlijke gegevens worden gebruikt om te stratificeren<br />

• Wij verzoeken u om de ingevulde enquêteformulieren te retourneren middels<br />

bijgevoegde antwoordenveloppe vóór vrijdag 7 november a.s.<br />

115 Bijlage B


B3<br />

Gehanteerde terminologie<br />

In deze enquête wordt verstaan onder:<br />

• CRC: colorectaal carcinoom<br />

• Colonoscopie: inwendig endoscopisch onderzoek <strong>van</strong> het colon<br />

• Sigmoïdoscopie: inwendig endoscopisch onderzoek <strong>van</strong> het sigmoïd<br />

• Endoscopie: zowel colonoscopie als sigmoïdoscopie<br />

• FOBT: niet-invasieve test voor occult bloed in de ontlasting (indien positief, dan<br />

gevolgd door colonoscopie)<br />

• Coloninloopfoto: dubbel-contrast barium onderzoek <strong>van</strong> het colon<br />

• CT of MR colografie: virtuele colonoscopie met behulp <strong>van</strong> CT of MR opnamen <strong>van</strong><br />

het colon<br />

• Nieuwe moleculair diagnostische testen: identificatie <strong>van</strong> DNA, RNA of eiwitten in<br />

ontlasting of bloed die geassocieerd zijn met de aanwezigheid <strong>van</strong> (een<br />

voorstadium <strong>van</strong>) CRC<br />

Vragenlijst<br />

1. Hoeveel nieuwe patiënten met verdenking op CRC ziet u jaarlijks?<br />

a. 40<br />

2. Hoeveel procent <strong>van</strong> alle niet-symptomatische personen in de bevolking die<br />

tussen 50 en 60 jaar door middel <strong>van</strong> een colonoscopie worden onderzocht, denkt u<br />

dat (een) adenomateuze poliep(en) heeft?<br />

a. 2%<br />

b. 5%<br />

c. 15%<br />

d. 30%<br />

3. Hoe hoog schat u de opkomst <strong>van</strong> een bevolkingsscreening op CRC door middel<br />

<strong>van</strong> 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie (in de leeftijd <strong>van</strong> 50 tot 70 jaar) in Nederland?<br />

a. 60%<br />

4. Met hoeveel procent denkt u dat screening middels 2-jaarlijkse FOBT (in de leeftijd<br />

<strong>van</strong> 50 tot 70 jaar) de sterfte door CRC in Nederland zal verminderen?<br />

a. 5%<br />

b. 10%<br />

c: 20%<br />

d. 40%<br />

116 Signaleringsrapport


5. Hoe denkt u dat de opbrengst in termen <strong>van</strong> sterftereductie <strong>van</strong> een screeningsprogramma<br />

middels 2-jaarlijkse FOBT (in de leeftijd <strong>van</strong> 50 tot 70 jaar) voor CRC zal<br />

zijn in Nederland t.o.v. de opbrengst <strong>van</strong> het mammacarcinoom<br />

screeningsprogramma?<br />

a. Minder<br />

b. Gelijk<br />

c. Hoger<br />

6. Er worden drie screeningsmogelijkheden voorgesteld: een eenmalige colonoscopie<br />

op 60-jarige leeftijd, een 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie <strong>van</strong> 50 tot 70-jarige leeftijd of een<br />

2-jaarlijkse FOBT <strong>van</strong> 50 tot 70-jarige leeftijd. Welke optie is volgens u uiteindelijk<br />

het minst belastend voor de patiënt?<br />

a. FOBT<br />

b. Sigmoïdoscopie<br />

c. Colonoscopie<br />

7. Er worden drie screeningsmogelijkheden voorgesteld: een eenmalige colonoscopie<br />

op 60-jarige leeftijd, een 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie <strong>van</strong> 50 tot 70-jarige leeftijd of een<br />

2-jaarlijkse FOBT <strong>van</strong> 50 tot 70-jarige leeftijd. Welke optie is volgens u uiteindelijk<br />

het meest effectief in het kader <strong>van</strong> reductie <strong>van</strong> mortaliteit aan CRC?<br />

a. FOBT<br />

b. Sigmoïdoscopie<br />

c. Colonoscopie<br />

8. U krijgt op uw 50ste een oproep om mee te doen aan een 2-jaarlijkse FOBT (tot uw<br />

70ste jaar), maar u heeft ook de keuze voor een eenmalige colonoscopie op 60-jarige<br />

leeftijd. Welke screeningsmogelijkheid zou uzelf kiezen?<br />

a. Ik kies voor de FOBT<br />

b. Ik kies voor de colonoscopie<br />

9. Vindt u dat een sigmoïdoscopie in het kader <strong>van</strong> CRC-screening door een MDL-arts<br />

moet worden uitgevoerd?<br />

a. Ja, dat moet uitsluitend door een MDL-arts gebeuren<br />

b. Nee, dat kan ook door een niet-MDL-arts (bijvoorbeeld internist, chirurg)<br />

gebeuren<br />

c. Nee, dat kan ook door een zogenaamde ‘nurse-endoscopist’ gebeuren<br />

d. Nee, dat kan zowel door een niet-MDL-arts als door een ‘nurse-endoscopist‘<br />

gebeuren<br />

10. Vindt u dat, indien screening op CRC middels endoscopie in Nederland wordt<br />

ingevoerd, dit in speciale centra moet gebeuren?<br />

a. Ja, dat moet in speciale centra<br />

b. Nee, dat kan door inpassing in routine endoscopie programma’s<br />

c. Geen mening<br />

117 Bijlage B


11. Vindt u dat, indien screening op CRC middels FOBT in Nederland wordt ingevoerd,<br />

dit centraal georganiseerd dient te worden?<br />

a. Ja, een gespecialiseerd centrum dient te zorgen voor de verspreiding en<br />

verwerking <strong>van</strong> de tests<br />

b. Nee, de huisarts of specialist kan hier voor zorgdragen<br />

c. Geen mening<br />

12. Denkt u dat het waarschijnlijk is dat binnen 5 jaar nieuwe niet-invasieve methoden<br />

ingezet kunnen worden voor bevolkingsscreening op CRC?<br />

a. Ja, CT of MR colografie<br />

b. Ja, nieuwe moleculair diagnostische testen in ontlasting of bloed<br />

c. Ja, één <strong>van</strong> bij a of b genoemde technieken<br />

d. Nee, zo snel zal het niet gaan<br />

13. Hoe haalbaar acht u de introductie in Nederland <strong>van</strong> de hieronder vermelde CRCscreeningsmethoden<br />

die door de American Cancer Society zijn voorgesteld als<br />

acceptabele opties?<br />

(Omcirkel wat <strong>van</strong> toepassing is: 1 zeker niet haalbaar; 2 niet haalbaar; 3 misschien haalbaar;<br />

4 haalbaar; 5 zeker haalbaar)<br />

a. Jaarlijkse FOBT <strong>van</strong>af 50-jarige leeftijd 1 2 3 4 5<br />

b. 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie <strong>van</strong>af 50-jarige leeftijd 1 2 3 4 5<br />

c. 10-jaarlijkse colonoscopie <strong>van</strong>af 50-jarige leeftijd 1 2 3 4 5<br />

d. 5-jaarlijkse coloninloopfoto <strong>van</strong>af 50-jarige leeftijd 1 2 3 4 5<br />

14. Hoe haalbaar acht u de introductie <strong>van</strong> de volgende CRC-screeningsmethoden in<br />

Nederland?<br />

(Omcirkel wat <strong>van</strong> toepassing is: 1 zeker niet haalbaar; 2 niet haalbaar; 3 misschien haalbaar;<br />

4 haalbaar; 5 zeker haalbaar)<br />

a. 2-jaarlijkse FOBT in de leeftijd <strong>van</strong> 50 t/m 69 jaar 1 2 3 4 5<br />

b. 5-jaarlijkse sigmoïdoscopie in de leeftijd <strong>van</strong><br />

50 t/m 69 jaar 1 2 3 4 5<br />

c. Eenmalige colonoscopie op 60-jarige leeftijd 1 2 3 4 5<br />

d. 5-jaarlijkse coloninloopfoto in de leeftijd <strong>van</strong><br />

50 t/m 69 jaar 1 2 3 4 5<br />

15. Bent u voor- of tegenstander <strong>van</strong> bevolkingsscreening op CRC?<br />

a. Ik ben voorstander<br />

b. Ik ben tegenstander, want ik vind dat bevolkingsscreening op kanker in het<br />

algemeen geen nut heeft<br />

c. Ik ben tegenstander, want ik vind de opbrengst in het geval <strong>van</strong> CRC te laag om<br />

de inspanningen te rechtvaardigen<br />

118 Signaleringsrapport


Eventuele opmerkingen n.a.v. de enquête:<br />

Wij zouden het op prijs stellen als u tenslotte enkele persoonlijke gegevens<br />

verstrekt:<br />

• Discipline:<br />

• Huisarts<br />

• Internist<br />

• MDL-arts<br />

• Geslacht: Vrouw Man<br />

• Leeftijd: jaar<br />

Facultatief<br />

Denkt u dat u een verhoogd risico op CRC heeft?<br />

a. Ja<br />

b. Nee<br />

Hartelijk dank voor uw medewerking.<br />

Graag zou ik u willen verzoeken de ingevulde enquête middels bijgevoegde<br />

antwoordenveloppe vóór vrijdag 7 november a.s. aan ons retour te zenden.<br />

119 Bijlage B


300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

300<br />

250<br />

200<br />

150<br />

100<br />

50<br />

0<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

Trends en prognose <strong>van</strong> incidentie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> tot 2015<br />

A<br />

Colonkanker bij mannen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

B<br />

Colonkanker bij vrouwen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

C<br />

Rectumkanker bij mannen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

120 Signaleringsrapport<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden


C<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

Figuur 1<br />

Bijlage<br />

Voor leeftijd gecorrigeerde incidentie- en<br />

sterftecijfers: projecties tot 2015<br />

De figuren tonen de voor leeftijd gecorrigeerde incidentiecijfer (figuur 1) en<br />

sterftecijfers (figuur 2) voor <strong>dikkedarmkanker</strong>. Opvallende trends voor colonkanker<br />

zijn de relatief sterkere toename <strong>van</strong> het incidentiecijfer bij oudere mannen (65-plus)<br />

en de afname <strong>van</strong> het sterftecijfer bij vrouwen. Voor rectumkanker is de verwachting<br />

bij vooral oudere mannen en vrouwen (65-plus) zal afnemen.<br />

D<br />

Rectumkanker bij vrouwen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

Bron: Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en<br />

implicaties voor zorgvraag. Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, verwacht najaar 2004<br />

De lijnen beschrijven het verloop <strong>van</strong> de incidentiecijfer ten opzichte <strong>van</strong> de tijd. De incidentie is uitgedrukt in<br />

de ‘European standardised rate’ (ESR). De ESR is een verhoudingscijfer per 100.000 mannen (A, C) of vrouwen<br />

(B, D) per jaar dat is omgerekend naar de Europese standaardbevolking. Op deze manier wordt het effect <strong>van</strong> de<br />

leeftijdsopbouw op de verhoudingscijfers <strong>van</strong> de totale bevolking uitgeschakeld. Figuur A laat een stijging <strong>van</strong><br />

het incidentiecijfer voor colonkanker zien die sterker is bij mannen boven de 65 jaar.<br />

Het incidentiecijfer voor colonkanker bij vrouwen is in de afgelopen jaren gelijk gebleven (B). Naar<br />

verwachting zal het incidentiecijfer voor rectumkanker bij mannen de komende jaren stijgen (C). Bij vrouwen<br />

wordt er geen duidelijke verandering in het voor leeftijd gecorrigeerde incidentiecijfer voor rectumkanker<br />

verwacht (D).<br />

121 Bijlage C<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden


160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

160<br />

140<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

0<br />

60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Trends en prognose <strong>van</strong> incidentie <strong>van</strong> <strong>dikkedarmkanker</strong> tot 2015<br />

A<br />

Colonkanker bij mannen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

B<br />

Colonkanker bij vrouwen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

C<br />

Rectumkanker bij mannen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

122 Signaleringsrapport<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden


60<br />

50<br />

40<br />

30<br />

20<br />

10<br />

0<br />

Figuur 2<br />

D<br />

Rectumkanker bij vrouwen<br />

ESR<br />

1990 1995 2000 2005 2010 2015<br />

Bron: Signaleringscommissie Kanker <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en<br />

implicaties voor zorgvraag. Amsterdam, <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>, verwacht najaar 2004<br />

De lijnen beschrijven het verloop <strong>van</strong> het sterftecijfer ten opzichte <strong>van</strong> de tijd. De sterfte is uitgedrukt in de<br />

‘European standardised rate’ (ESR). De ESR is een verhoudingscijfer per 100.000 mannen (A, C) of vrouwen<br />

(B, D) per jaar dat is omgerekend naar de Europese standaardbevolking. Op deze manier wordt het effect <strong>van</strong><br />

de leeftijdsopbouw op de verhoudingscijfers <strong>van</strong> de totale bevolking uitgeschakeld. Het sterftecijfer voor<br />

colonkanker bij mannen is in de afgelopen jaren weinig veranderd (A). Bij vrouwen werd een afname <strong>van</strong> het<br />

sterftecijfer voor colonkanker waargenomen (B). In het afgelopen decennium daalde het sterftecijfer voor<br />

rectumkanker en deze afname was het sterkst bij mannen en vrouwen <strong>van</strong> 65 jaar en ouder (C, D). De trends<br />

in het sterftecijfer voor rectumkanker zullen naar verwachting nog blijven dalen.<br />

123 Bijlage C<br />

35–64<br />

65+<br />

Alle leeftijden


124 Signaleringsrapport


Dankwoord<br />

De werkgroep dankt drs. F.A. <strong>van</strong> den Berg, dr. P. Fockens, dr. A. Geraedts,<br />

drs. D. <strong>van</strong> Lammeren-Venema, dr. E. Rauws, dr. P.C.M. Rosekrans,<br />

prof. dr. H.P. Sauerwein, en drs. W.Ch. Völke voor hun commentaar op de vragenlijst<br />

<strong>van</strong> de enquête in de ontwikkelingsfase. Het Nederlands Genootschap <strong>van</strong><br />

Maag-Darm-Leverartsen wordt vriendelijk bedankt voor de verstrekking <strong>van</strong> de<br />

adressen <strong>van</strong> MDL-artsen ten behoeve <strong>van</strong> de enquête. Verder dankt de werkgroep<br />

alle deelnemers aan de enquête voor hun bijdrage. Ten slotte dankt de werkgroep<br />

L. Abee, genetisch consulent te Amsterdam, voor het maken <strong>van</strong> de stambomen,<br />

drs. V.E.P.P. Lemmens en dr. L.V. <strong>van</strong> de Poll-Franse, beide onderzoekers bij het<br />

Integraal Kankercentrum Zuid, voor het aanleveren <strong>van</strong> epidemiologische gegevens<br />

en M. Dooper, freelance wetenschapsjournalist te Den Bosch, voor het vervaardigen<br />

<strong>van</strong> de lekensamenvatting.<br />

125 Dankwoord


De Signaleringscommissie Kanker (SCK) is in 1997 geïnstalleerd door het Bestuur<br />

<strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong> met als taak het Bestuur <strong>van</strong> advies te dienen over te<br />

verwachten ontwikkelingen binnen de kankerbestrijding. De SCK heeft<br />

verschillende werkgroepen ingesteld die studie verrichten naar uiteenlopende<br />

deelgebieden binnen de kankerbestrijding. Dit rapport is vervaardigd door de<br />

SCK-werkgroep ‘Screening op Dikkedarmkanker’. Het rapport geeft een overzicht<br />

<strong>van</strong> de technieken die ter beschikking staan voor screening op <strong>dikkedarmkanker</strong><br />

en zet de mogelijkheden en knelpunten om te komen tot een bevolkingsonderzoek<br />

naar <strong>dikkedarmkanker</strong> in Nederland op een rij.<br />

De uitkomsten <strong>van</strong> deze studie zullen verwerkt worden in voorlichtingsuitgaven<br />

en andere publicaties <strong>van</strong> <strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong>.<br />

<strong>KWF</strong> <strong>Kankerbestrijding</strong><br />

Postbus 75508<br />

1070 am Amsterdam<br />

t (020) 570 05 00<br />

f (020) 675 03 02<br />

e info@kwfkankerbestrijding.nl<br />

www.kwfkankerbestrijding.nl<br />

Giro 26000

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!