Thema 1A - 1B - 2A - 2B - Plantyn
Thema 1A - 1B - 2A - 2B - Plantyn
Thema 1A - 1B - 2A - 2B - Plantyn
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1 K l a a r v o o r d e s t a r t<br />
Zender – Ontvanger<br />
1 Lees de uitspraken. Vul dan het schema aan.<br />
1. Voor mij eentje met mayonaise alstublieft.<br />
2. De supporters van de Rode Duivels worden verzocht om nog even te blijven zitten.<br />
3. Wil de laatste de klasdeur sluiten?<br />
4. Had u het graag kort of liever wat langer?<br />
5. Mag ik uw rijbewijs en identiteitskaart zien?<br />
6. Een spaghetti en een cola, dat maakt tien euro, mevrouw.<br />
7. Wil je die vuile borden in de vaatwasser stoppen?<br />
8. Alstublieft! Twee bolletjes vanille en een bolletje chocola.<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
6.<br />
7.<br />
8.<br />
Wie zegt het?<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders<br />
→<br />
Tegen wie?<br />
spreker / zender luisteraar / ontvanger<br />
2 Is het antwoord gepast? Schrijf dan ‘ja’. Als het antwoord niet gepast is, noteer<br />
dan ‘nee’ en schrijf zelf een goed antwoord.<br />
1. ‘Heb jij dat blikje op de grond gegooid?’<br />
‘Wat moest ik er anders mee doen?’<br />
2. ‘Was het leuk tijdens je dansles?’<br />
‘Bemoei je met je eigen zaken!’<br />
3. ‘Kun je niet wat beter uitkijken?’<br />
‘Sorry, ik had je niet gezien.’<br />
<br />
9
10<br />
1 K l a a r v o o r d e s t a r t<br />
4. ‘Papa, kan je mijn gocart repareren?’<br />
‘Doe het zelf eens, luierik!’<br />
3 Wat is de verborgen boodschap die je als ontvanger moet ontdekken? Wat is de<br />
echte boodschap van de zender?<br />
1. Zit er nog een snoepje in de zak?<br />
2. Jari, de vuilnisemmer is vol!<br />
3. Lore, de computer staat nog steeds aan.<br />
4 Als de uitspraak ‘mogelijk’ is, zet er een lachend gezichtje achter.<br />
Is de uitspraak ‘onmogelijk’, plaats er een boos gezichtje achter.<br />
1. Een garagist vindt dat zijn werkman te traag werkt. Hij roept:<br />
‘Een peutertje vervangt de olie van de wagen zelfs sneller!’<br />
2. Een oudere treinreiziger wil op een plaats zitten die reeds<br />
bezet is door een meisje. Hij vraagt aan de jongedame:<br />
‘Zou u zo vriendelijk willen zijn om uw plaats af te staan?’<br />
3. Woensdag, 12 september. Amber komt een kwartiertje te<br />
laat aan op school. Ze haast zich naar haar klas. De juf wil<br />
natuurlijk weten waarom ze zo laat is. Amber zegt:<br />
‘Sorry juf, maar onze straat was helemaal ondergesneeuwd.’<br />
5 Vul het schema aan.<br />
Kies uit:<br />
boodschap – zender – situatie – ontvanger – spreker – luisteraar<br />
Zeg, ben jij niet nieuw op school?<br />
Hoe heet je?<br />
Joris wil graag weten wie die nieuwe<br />
mevrouw is.<br />
Ik heet Annie en ik ben inderdaad een<br />
nieuwe juf.<br />
Een ontmoeting op de speelplaats.<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders
1 K l a a r v o o r d e s t a r t<br />
Onderwerp<br />
1 Probeer goede zinnen te maken met deze zinsdelen. Zet steeds een ander<br />
zinsdeel voorop. Vergeet de hoofdletters en het passende leesteken niet.<br />
organiseren een feestje de kinderen voor de nieuwe leerling<br />
naar de Ardennen volgende week we op daguitstap gaan<br />
2 Kleur het onderwerp geel. Zet het onderwerp tussen schuine streepjes.<br />
Het onderwerp:<br />
– ‘wie/wat doet het’? of ‘wie/wat is het’?<br />
– tweede plaats in een ja/nee-vraag<br />
– is een zinsdeel (woord of woordgroep)<br />
– staat niet altijd vooraan in een zin<br />
– niet in een bevelzin<br />
Je moet de vlag van de tegenstander veroveren. Het spelbord telt honderd<br />
vakjes. Elke speler krijgt veertig speelstukken. De bommen en de vlag mogen<br />
door de spelers niet verplaatst worden. De maarschalk is het hoogste stuk.<br />
De spion kan als enige de maarschalk slaan. Kennen jullie de naam van dit<br />
spel? Doe eens een gokje!<br />
3 Maak een zin met deze woorden. Maak er daarna een vraagzin van.<br />
1. de ganse klas 2. de wedstrijd 3. het plagen<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders<br />
15
16<br />
1 K l a a r v o o r d e s t a r t<br />
4 Kleur het onderwerp geel in de opdrachtzinnen. Verander het onderwerp door<br />
een andere woordgroep en schrijf de zin opnieuw. Zorg ervoor dat de andere<br />
zinsdelen niet mee veranderen!<br />
1. Gisteren was dat meisje pas aangekomen op school.<br />
2. Daarom hebben we haar nog niet gezien.<br />
3. De ouders brachten het meisje met de wagen.<br />
5 Zoek zelf een passend onderwerp.<br />
Beste juf,<br />
In mijn klas zit<br />
die snel boos wordt.<br />
zijn een<br />
beetje bang voor hem.<br />
Kan ons<br />
alstublieft helpen?<br />
groetjes van Petra<br />
Hoi meester,<br />
heb een ideetje.<br />
Kunnen op de<br />
speelplaats niet verplaatst<br />
worden? Op die plaats kan<br />
dan een groot<br />
speeltuig plaatsen.<br />
willen vast en<br />
zeker een handje helpen.<br />
groeten van Karl<br />
6 Schrijf zelf een viertal zinnen over jouw eerste schoolweek. Kleur het onderwerp<br />
geel. Elke zin moet wel een ander onderwerp krijgen.<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders
26<br />
2 O v e r h e t m u u r t j e<br />
Onderwerp en persoonsvorm<br />
1 a Stel met de zinsdelen uit de grabbelzak drie zinnen samen. Plaats ze ook in de<br />
juiste volgorde.<br />
b Kleur het onderwerp geel. Zet schuine streepjes tussen het onderwerp en de<br />
rest van de zin.<br />
c Maak de zinnen zo kort mogelijk. Doorstreep de zinsdelen die weg kunnen.<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
willen<br />
jullie Wat<br />
Heb je<br />
daarover een<br />
middelbare school<br />
we morgen al eens<br />
je nagedacht?<br />
Bezoek later<br />
dan worden.<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders
2 O v e r h e t m u u r t j e<br />
2 Lees eerst de tekst. Kleur daarna de onderwerpen geel.<br />
Sofie Waar hebben jullie het lekkere dessert verstopt?<br />
Amber Hoe moet ik dat nu weten? Dat vraag je best aan Jeroen!<br />
Sofie Die chocoladetaart en die overheerlijke wafels kunnen niet zomaar<br />
verdwijnen.<br />
Verteller Op dat moment strompelde Jeroen de keuken binnen. Zijn ouders<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders<br />
hadden hem een lastig karwei gegeven. Uitgeput liet hij zich op een<br />
keukenstoel neervallen.<br />
Jeroen Kunnen jullie mij twee wafeltjes geven?<br />
Sofie Ik wil wel hoor.<br />
Jeroen Dat is heel lief van jou.<br />
Amber We hebben wel een probleem, Jeroen. Niemand kan de dessertjes vinden.<br />
Verteller Nu kwamen mama en papa de keuken binnengewandeld met een<br />
groot pak in hun handen.<br />
Mama Heeft iemand zin in een lekker dessert?<br />
Verteller De kinderen proestten het uit.<br />
3 a Kleur het onderwerp geel. Zet schuine streepjes tussen het onderwerp en de<br />
rest van de zin.<br />
b Schrijf dan voor elke zin de juiste letter:<br />
– d als de zin zegt wat iemand (iets) doet<br />
– i als de zin zegt hoe iemand (iets) is/wordt<br />
1. Jeroen wordt later vast en zeker bakker.<br />
2. De chocoladetaart werd door de drie kinderen opgepeuzeld.<br />
3. Mama en papa hadden het dessert goed verstopt.<br />
4. Sofie kreeg een stukje taart.<br />
5. De wafeltjes waren zeer vers en knapperig.<br />
6. Mama en papa zijn af en toe heel grappig!<br />
7. Lusten jullie ook een lekker stukje taart?<br />
8. Dankzij de ouders werd het mysterie van het dessert snel opgelost.<br />
27
28<br />
2 O v e r h e t m u u r t j e<br />
4 Welke manier wordt er gebruikt om de persoonsvorm te vinden?<br />
Kies uit: ja/nee-vraag – getalproef – tijdproef<br />
1. Sommige meisjes verdienen vandaag een extra geschenkje.<br />
Het meisje verdient vandaag een extra geschenkje.<br />
2. Maak jij ook wel eens ruzie met je ouders?<br />
Maakte jij ook wel eens ruzie met je ouders?<br />
3. Nooit zal ik een chocoladetaart kopen!<br />
Zal ik nooit een chocoladetaart kopen?<br />
5 Maak van volgende zinnen ja/nee-vragen. Kleur hierin de persoonsvorm blauw.<br />
1. Mijn vader heeft dertig zonnepanelen gekocht.<br />
2. Volgende week zal hij deze op het dak bevestigen.<br />
3. Zo bespaart hij heel wat op de elektriciteitsfactuur.<br />
6 Schrijf de zinnen opnieuw, maar dan in een andere tijd. Kleur de persoonsvorm<br />
blauw.<br />
1. Miesje is op bezoek bij haar oma.<br />
2. Oma heeft lekkere pannenkoeken gebakken.<br />
3. Na het eten wil oma nog een leuk verhaal voorlezen.<br />
4. Opa repareert ondertussen Miesjes fiets.<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders
2 O v e r h e t m u u r t j e<br />
7 Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of omgekeerd. Kleur de<br />
persoonsvorm in de nieuwe zin blauw.<br />
1. Ik kan deze zinnen heel makkelijk veranderen.<br />
2. Joris heeft de persoonsvorm opzettelijk groen gekleurd.<br />
3. Enkele jongens vroegen een extra woordje uitleg aan de meester.<br />
4. Wil niemand deze oefening oplossen?<br />
8 Schrijf de ganse zin opnieuw, maar vul aan met het gevraagde zinsdeel.<br />
1. Ik kocht een coole crossfiets. Waar? + Wanneer?<br />
2. Mijn computer werd vernield! Door wie? + Wanneer?<br />
© <strong>Plantyn</strong> – Taalsignaal Anders<br />
29