download dit nummer - Nederlandse Mycologische Vereniging
download dit nummer - Nederlandse Mycologische Vereniging
download dit nummer - Nederlandse Mycologische Vereniging
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Voorplaat: Otidea onotica. Foto: Carel Breukink<br />
De <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong><br />
Opgericht in 1908, heeft de <strong>Vereniging</strong> als doel de beoefening van de mycologie in ruime<br />
zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder<br />
worden er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten.<br />
Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddenstoelen betreft.<br />
De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor<br />
Schimmelcultures (CBS), Uppsalalaan 8, Postbus 85167, 3508 AD Utrecht. Inlichtingen<br />
bij de bibliothecaris, G. Verkley (tel. 030-2122684 (CBS)).<br />
Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viermaal per jaar en wordt aan de<br />
leden toegestuurd.<br />
De contributie voor de NMV bedraagt Euro 20,– voor gewone leden (Euro 25,– indien<br />
adres in het buitenland), en Euro 10,– voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en<br />
juniorleden (nog geen 25 jaar; krijgen Coolia). Lidmaatschap voor het leven: Euro 340,–;<br />
voor huisgenootleden Euro 170,–.<br />
Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris (adres achterin).<br />
Nieuwe leden en adreswijzigingen dienen gemeld te worden bij: Marjo Dam,<br />
Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421, e-mail: nmvleden@science.ru.nl .<br />
Webstek: http://www.mlf.science.ru.nl/nmv/<br />
Index Coolia (vanaf 1983) op http://www.mlf.science.ru.nl/nmv/nieuws.htm<br />
Karteringswebstek: http://www.paddestoelenkartering.nl<br />
<strong>Vereniging</strong>smededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur,<br />
de inhoud van de rubrieken onder die van de samensteller.<br />
INLEVERDATA KOPIJ<br />
Door toenemende complexiteit in het gereedmaken van Coolia wordt auteurs, ook die van<br />
de vaste rubrieken, vriendelijk verzocht zich strikt aan de volgende inleverdata te houden:<br />
Coolia aflevering artikelen ‘vaste’ auteurs 1<br />
49(2)<br />
49(3)<br />
49(4)<br />
50(1)<br />
1 februari<br />
1 mei<br />
1 augustus<br />
1 november<br />
1 Column, excursie-aankondigingen, verenigingsmededelingen.<br />
14 februari<br />
14 mei<br />
14 augustus<br />
14 november<br />
COOLIA<br />
CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING<br />
ISSN: 0929-783
PADDENSTOELEN EN HET BEHEER VAN NATUURGEBIEDEN<br />
Bart van Tooren, Nynke van der Ploeg en Paul Dirks<br />
Ver. Natuurmonumenten, Afd. Kwaliteitszorg Natuurbeheer<br />
Postbus 9955, 1243 ZS ’s-Graveland<br />
b.vantooren@natuurmonumenten.nl<br />
van Tooren, B.F., van der Ploeg, N. & Dirks, P. 2006. Fungi and the management of nature reserves.<br />
Coolia 49(1): 1–3.<br />
It was investigated if fungi are taken into account in the management of nature reserves of the<br />
‘<strong>Vereniging</strong> Natuurmonumenten’, a society with ca. 320 nature reserves in the Netherlands, in total<br />
about 90.000 hectares. In the central library of Natuurmonumenten 287 documents were found with<br />
information about the presence of fungi in these reserves. 86 of these documents dated from 1999 to<br />
2005, dealing with 47 reserves. 13 of these 86 documents contained suggestions for the management<br />
of the reserves. When asking wardens of the reserves, it appeared that almost all were interested to<br />
perform specific management activities for rare fungi. Six of these wardens were actively involved in<br />
fungi-specific management. It is concluded that there is more attention for fungi in the management<br />
than expected. More suggestions about the management of fungi in reports and more personal contact<br />
can even increase the specific management for fungi.<br />
Recent verscheen bij de KNNV een boekje over paddenstoelvriendelijk natuurbeheer<br />
(Keizer, 2003). Ook in 1994 was bij de KNNV al een uitgave over <strong>dit</strong> onderwerp<br />
verschenen (Kuyper, 1994).<br />
Wordt er, wellicht mede door deze uitgaven, in het beheer nu ook daadwerkelijk<br />
rekening gehouden met paddenstoelen? Vanouds is het beheer immers vooral gericht op<br />
broedvogels, flora en vegetatie, al worden de laatste jaren ook andere groepen in het beheer<br />
betrokken.<br />
De afdeling Kwaliteitszorg Natuurbeheer van Natuurmonumenten heeft hier een klein<br />
onderzoek naar uitgevoerd. Centraal stond de vraag of in het beheer van de gebieden van<br />
Natuurmonumenten expliciet rekening wordt gehouden met paddenstoelen. De veronderstelling<br />
was dat <strong>dit</strong> in de praktijk maar zelden het geval zou zijn, ook omdat paddenstoelen<br />
in de natuurvisies voor een gebied vrijwel nergens expliciet in de doelstellingen worden<br />
genoemd.<br />
Het is natuurlijk de vraag wat verstaan wordt onder ‘rekening houden met<br />
paddenstoelen’ in het beheer. Zo kan daar ook het laten liggen van dode bomen toe<br />
gerekend worden. Wij hebben dat echter beschouwd als een reguliere maatregel in het<br />
bosbeheer. Alleen de maatregelen die expliciet zijn bedoeld voor paddenstoelen zijn<br />
meegenomen.<br />
Veel inventarisatiegegevens over paddenstoelen bekend?<br />
Er zijn in de centrale bibliotheek van Natuurmonumenten 287 documenten aanwezig met<br />
gegevens over paddenstoelen in de gebieden van Natuurmonumenten (stand februari 2005).<br />
Van deze documenten zijn er 86 van 1999 of jonger. Circa 30% is dus van de laatste vijf<br />
jaar! We hebben alleen deze rapporten uit de centrale bibliotheek in beschouwing genomen,<br />
hoewel het ons bekend is dat andere rapporten soms alleen bij beheerders aanwezig zijn.<br />
Bij onze verdere analyse hebben we beheereenheden als uitgangspunt genomen. Natuurmonumenten<br />
heeft haar ca. 320 gebieden verdeeld over 36 beheereenheden. Van 47<br />
gebieden, verdeeld over 20 beheereenheden, zijn inventarisatierapporten aanwezig vanaf<br />
1
1999. In 13 van deze gebieden, behorende tot 7 beheereenheden, is aan de<br />
inventarisatiegegevens ook advies gekoppeld omtrent het beheer. Soms is <strong>dit</strong> beperkt tot<br />
een enkele algemene zin, soms is het uitgebreid. Meestal waren de adviezen te algemeen<br />
geformuleerd om concreet te toetsen of ze waren opgevolgd. Van de overige 34 gebieden<br />
zijn soms wel zeer uitgebreide lijsten paddenstoelen als verslag ingestuurd, maar is <strong>dit</strong> niet<br />
voorzien van een beheeradvies.<br />
Aandacht voor paddenstoelen in het beheer?<br />
Wij hebben medewerkers van 11 van de 20 beheereenheden met één of meer recente<br />
inventarisatierapporten, waaronder alle beheereenheden waarbij ook sprake was van een<br />
beheeradvies, gevraagd of men in het beheer rekening hield met paddenstoelen. In de 9 niet<br />
nader onderzochte beheereenheden werd door ons de kans op specifiek beheer voor<br />
paddenstoelen klein geacht.<br />
In 6 van deze 11 beheereenheden wordt expliciet rekening gehouden met paddenstoelen<br />
in het beheer. Soms maar op één klein plekje, soms in meerdere gebieden binnen de<br />
beheereenheid. De maatregelen variëren van het bewust niet omvormen en geheel met rust<br />
laten van stukjes dennenbos (Nationaal Park Schiermonnikoog), een zeer bewust uitgevoerd<br />
maairegime op lanen (’s-Gravelandse landgoederen, Graafschap), het rekening houden met<br />
de stekelzwammen (Leusveld) tot een uitvoerig monitoringprogramma met er aan<br />
gekoppelde maatregelen (Schaelsbergherbos). In de bibliotheek zijn geen gegevens<br />
aanwezig vanaf 1999 over landgoed Vennebroek in Noord-Drenthe, maar van <strong>dit</strong> gebied is<br />
bekend dat er een speciaal soort steenslag gebruikt wordt bij eventueel herstel van<br />
verharding van paden in verband met de gewenste uitspoeling van kalkrijk materiaal.<br />
In al deze gevallen zijn de maatregelen gebaseerd op overleg met de inventariseerders.<br />
In 9 van de 11 ondervraagde beheereenheden was er dan ook incidenteel tot regelmatig<br />
contact met de inventariseerders. Vrijwel alle ondervraagde medewerkers waren bekend<br />
met de uitgevoerde inventarisaties in hun gebieden.<br />
Top-200<br />
Van de ‘Top-200’ van belangrijkste kilometerblokken in Nederland voor paddenstoelen<br />
(Jalink, 1999) zijn er 36 waarin gebieden van Natuurmonumenten gelegen zijn, waarbij het<br />
in totaal om 16 gebieden gaat. Voorbeelden zijn Schiermonnikoog, Voorne’s Duin, Duin en<br />
Kruidberg in Nationaal Park Zuid-Kennemerland, de ’s-Gravelandse landgoederen en het<br />
Hulshorsterzand. Opvallend is dat van 8 van deze 16 ‘Top-200’ gebieden vanaf 1999 geen<br />
inventarisatiegegevens meer in de bibliotheek zijn opgenomen. Er zijn in dat geval wel<br />
steeds oudere gegevens aanwezig. Gelukkig betekent dat tevens dat van 8 van de 16<br />
gebieden wel recente gegevens in de bibliotheek aanwezig zijn. Het kan natuurlijk zijn dat<br />
gegevens wel bij de beheerteams zijn terecht gekomen maar niet in de centrale bibliotheek<br />
van Natuurmonumenten. Ook kan het zijn dat recente gegevens alleen te vinden zijn in de<br />
database van de NMV.<br />
Meetnet<br />
In de bibliotheek van Natuurmonumenten zijn slechts van enkele gebieden gegevens te<br />
vinden die verzameld worden in het kader van het tot het Netwerk Ecologische Monitoring<br />
behorende paddenstoelenmeetnet. Blijkbaar gaan deze gegevens vooral naar de betreffende<br />
database, en wellicht ook naar de beheerder. In totaal zijn er in de gebieden van<br />
Natuurmonumenten ca. 70 meetnetpunten (opgave M. Veerkamp). Ook diverse mede-<br />
2
werkers van Natuurmonumenten werken mee aan deze meetnetten, al dan niet in werktijd.<br />
Hoewel de meetnetten bedoeld zijn om een landelijk beeld te kunnen geven van het wel en<br />
wee van een soort, kunnen er wellicht op termijn ook beheeradviezen uit voortvloeien.<br />
Wellicht is het zinvol af en toe een samenvattend rapportje te maken voor de beheerders?<br />
Conclusies<br />
Er wordt in meer gebieden van Natuurmonumenten dan wij vooraf dachten expliciet<br />
rekening gehouden met paddenstoelen. Inmiddels weten we dat ook in enkele niet<br />
ondervraagde beheereenheden expliciet rekening wordt gehouden met paddenstoelen en/of<br />
dat de beheerders daar graag toe bereid zijn. Zonder uitzondering gaven de geïnterviewde<br />
medewerkers aan ook belangstelling voor <strong>dit</strong> onderwerp te hebben. Steeds kregen we<br />
behulpzame en enthousiaste reacties tijdens onze ‘bliksemenquête’. Niet onvermeld mag<br />
blijven dat de vele personele veranderingen in de beheereenheden gedurende de laatste 10<br />
jaar hier waarschijnlijk ook positief aan hebben bijgedragen.<br />
Overigens zijn wij ons er zeer van bewust dat het ook nog regelmatig voorkomt dat<br />
getroffen beheermaatregelen strijdig zijn met het belang van paddenstoelen, ook op plaatsen<br />
waar aandacht voor paddenstoelen gezien de grote waarde wel gewenst zou zijn.<br />
De resultaten geven aan dat het zeer zinvol is om bij het insturen van<br />
inventarisatieverslagen meer aandacht te geven aan het geven van adviezen voor het beheer.<br />
Nu was dat immers slecht in een kwart van de verslagen het geval. Beheerders geven steeds<br />
aan deze adviezen wel op prijs te stellen. Wat ons opviel is dat in menig verslag lange<br />
lijsten met aangetroffen paddenstoelen worden gepresenteerd, maar dat er geen enkele<br />
toelichting op wordt gegeven. Met betrekkelijk weinig moeite had in zo’n verslag het<br />
enthousiasme voor paddenstoelen kunnen worden bevorderd.<br />
Een andere opvallende conclusie is dat niet van alle Top-200 gebieden bij<br />
Natuurmonumenten recente inventarisatiegegevens bekend lijken te zijn, laat staan dat er<br />
beheeradviezen worden gegeven. Ook hier is nog verbetering mogelijk. Door een goede<br />
uitwisseling van informatie tussen beheerders en inventariseerders is de kans immers veel<br />
groter dat de waarde voor paddenstoelen behouden blijft of zelfs vergroot kan worden.<br />
Wat dat laatste betreft kunnen ook de meetnetten een belangrijke rol spelen. De<br />
monitoring vindt immers vooral plaats op plekken die van belang zijn voor paddenstoelen.<br />
Dan mag ook een goede overdracht van resultaten naar de beheerder verondersteld worden,<br />
incl. gerichte adviezen om deze waarde te behouden. Gelukkig bleken er in 9 van de 11<br />
ondervraagde beheereenheden inderdaad regelmatig contacten te zijn tussen de<br />
inventariseerders en medewerkers van het beheerteam.<br />
Mycologen lijken meer voor het behoud van paddenstoelen te kunnen doen dan zij<br />
misschien zelf denken!<br />
Literatuur<br />
Jalink, L. 1999. Op zoek naar de mycologische kroonjuwelen van Nederland. I. De 200 meest<br />
waardevolle kilometerhokken. Coolia 42 (3): 143-162 (update in 2002, niet gepubliceerd).<br />
Keizer, P.J. 2003. Paddestoelvriendelijk natuurbeheer. St. Uitgeverij KNNV.<br />
Kuyper, Th. (red.) 1994. Paddestoelen en natuurbeheer: wat kan de beheerder? Wetensch. Meded.<br />
KNNV 212.<br />
3
2004, EEN OPMERKELIJK JAAR VOOR WASPLATEN<br />
IN DRENTHE<br />
Eef Arnolds<br />
Holthe 21, 9411 TN Beilen<br />
Arnolds, E. 2006. 2004, A remarkable year for waxcaps in Drenthe. Coolia 49(1): 4–10.<br />
In 2004 16 species of Hygrocybe were observed in the province of Drenthe, the highest number<br />
ever. The total number of records in this year was even higher than the sum total in the entire period<br />
1990-2003 (table 1, fig. 1). About 75% of the localities in 2004 were previously unknown. The strong<br />
increase of waxcap records is mainly caused by the special attention that was paid to potential<br />
habitats of this group during regional mapping of fungi. In ad<strong>dit</strong>ion, favourable weather con<strong>dit</strong>ions<br />
contributed to this result. Decreasing deposition of acids and nitrogen may have led to the increase of<br />
some species, viz. Hygrocybe laeta, H. pratensis and H. ceracea. The large majority of localities with<br />
waxcaps in Drenthe is situated in roadside verges and other public areas (table 2), the reason why<br />
they are very vulnerable to changes in management.<br />
Drenthe staat niet bepaald bekend als een provincie met een overdadige wasplatenflora.<br />
Kaarten met de belangrijkste Hygrocybe-graslanden in ons land vertonen in Drenthe slechts<br />
een paar magere stipjes (Arnolds, 1980, 1988, 1994). Wie de Verspreidingsatlas<br />
(<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>, 2000) doorbladert, zal constateren dat alleen het<br />
Gewoon vuurzwammetje (Hygrocybe miniata), de Zwartwordende wasplaat (H. conica) en<br />
het Gewoon sneeuwzwammetje (H. virginea) er redelijk wijd verspreid voorkomen.<br />
Daarnaast worden enkele zeldzamere soorten relatief veel in Drenthe aangetroffen:<br />
Slijmwasplaat (H. laeta), Trechterwasplaat (H. cantharellus) en Veenmosvuurzwammetje<br />
(H. coccineocrenata). De drie laatste soorten en het Gewoon vuurzwammetje prefereren<br />
zure, voedselarme bodems en groeien vooral in heiden, venen en heischrale graslanden,<br />
habitats die kenmerkend zijn voor het Drentse landschap. De Zwartwordende wasplaat en<br />
het Gewoon sneeuwzwammetje komen op allerlei bodemtypen voor, van zure zandgrond tot<br />
basische klei (Arnolds, 1980). De meeste andere wasplaten hebben een voorkeur voor<br />
mineraalrijkere, zwak zure tot basische bodems en worden daarom vooral in de duinen en<br />
Zuid-Limburg gevonden (Arnolds, 1994).<br />
Oranje raadsel<br />
Het wasplatenseizoen begon spectaculair, toen Rob Chrispijn me in juni een tamelijk kleine<br />
en zeer breekbare, oranje wasplaat bezorgde, verzameld in vochtig grasland bij Diever.<br />
Beiden dachten we direct aan een eerdere soortgelijke vondst bij Doldersum in 1994. Deze<br />
collectie was destijds na diverse determinatiepogingen naamloos in het herbarium<br />
opgeborgen. Nu voerde de determinatietabel van Boertmann (1995) – die bij de eerste<br />
vondst nog niet voorhanden was – vrij eenvoudig naar Hygrocybe subpapillata. Deze soort<br />
is in 1979 door Kühner beschreven uit de Franse Jura (Kühner, 1979) en nog niet eerder uit<br />
Nederland gemeld. Mogelijk is hij wel eerder gevonden maar niet als zodanig herkend.<br />
Vandaar dat we hier wat uitvoeriger bij deze vondst stil staan. Hieronder volgt een beknopte<br />
beschrijving van het Drentse materiaal van deze soort. Op pag. 27 is een foto afgedrukt.<br />
4
Hygrocybe subpapillata Kühner (Plaat 1 op pag. 27)<br />
Hoed 20–42 mm, eerst gewelfd, dan uitgespreid tot vlak, meestal met ingedrukt centrum,<br />
hygrofaan, in vochtige toestand oranjerood tot oranjegeel, steeds met smalle oranjegele<br />
rand, kort of diep doorschijnend gestreept, glad tot licht kleverig. Lamellen (L = 24–36, l =<br />
1–7) breed aangehecht, vrij dik, vrij ver uiteen, licht oranje met bleekgele rand. Steel 30–53<br />
× 3–6 mm, cilindrisch of afgeplat, hol, oranjerood tot oranjegeel, glad en droog. Geur en<br />
smaak zeer zwak, onopvallend.<br />
Sporen 6,5–9,5 × 4–6,5 µm, zeer variabel, overwegend elliptisch of langwerpig,<br />
sommige breed elliptisch of boonvormig gekromd, zeer zelden zwak ingesnoerd. Basidiën<br />
33–47 × 7–9,5 µm, slank knotsvormig, 4-sporig. Lameltrama regelmatig, bestaande uit<br />
lange, cilindrische elementen met toegespitste uiteinden, 140–600 × 13–25 µm. Hoedhuid<br />
een dunne ixocutis met liggende tot opstijgende hyfen, 2,5–6 µm breed. Steelhuid een cutis<br />
van dunne hyfen, 1,5–3 µm breed, met enkele gelatineuze uiteinden.<br />
Standplaats: In tamelijk productieve, verschralende graslanden op vochtige, venige of<br />
zandige grond. Juni-sept.<br />
Collecties: Vledder, Veenhuizerlanden ten zuiden van Doldersum, sept. 1994, R.<br />
Chrispijn (L); Diever, Visvijver Kalterbroeken, 23 juni 2004, R. Chrispijn (L).<br />
Hygrocybe subpapillata valt in het veld op door het breekbare vlees. Onder de microscoop<br />
blijkt dat <strong>dit</strong> veroorzaakt wordt door de regelmatige structuur van het trama, dat opgebouwd<br />
is uit evenwijdig gerangschikte, zeer lange buisvormige elementen. Deze structuur is<br />
eigenlijk karakteristiek voor de soortengroep rond de Zwartwordende wasplaat (subgenus<br />
Hygrocybe), die verder gekenmerkt wordt door een kegelvormige hoed en (vrijwel) vrije<br />
lamellen (Arnolds, 1988). Onder de soorten met breed aangehechte lamellen (subgenus<br />
Pseudohygrocybe) bezitten enkele soorten echter eveneens zeer lange trama-elementen,<br />
namelijk het Broos vuurzwammetje (H. helobia) en de Hooilandwasplaat (H.<br />
aurantioviscida; in Boertmann (1995) als H. glutinipes). Deze soorten lijken onderling<br />
verder niet nauw verwant en ik vermoed dat <strong>dit</strong> kenmerk meermalen gedurende de evolutie<br />
van wasplaten is ontstaan.<br />
Hygrocybe subpapillata lijkt ook in de kleur en vorm van het vruchtlichaam sterk op de<br />
Hooilandwasplaat. Die soort verschilt echter duidelijk in de sterk slijmerige hoed en<br />
kleverige steel. Bovendien zijn de sporen gemiddeld smaller en meestal ten dele ingesnoerd.<br />
Bij de determinatie van de collecties werd ik aanvankelijk misleid door de beschrijving<br />
van de hoedvorm in de sleutel van Boertmann (1995: 26) als ‘halfbolvormig tot kegelvormig,<br />
vaak met papil’, alsmede door de wetenschappelijke naam die op de aanwezigheid<br />
van een (zwakke) papil op de hoed duidt. De foto’s van Boertmann (p. 147) laten evenwel<br />
vruchtlichamen zien met een vrijwel vlakke hoed en een ingedrukt centrum, overeenkomstig<br />
onze exemplaren. De foto in Candusso (1997: 479) vertoont ten dele wel<br />
vruchtlichamen met een umbo, maar betreft ongetwijfeld dezelfde soort. Blijkbaar is die<br />
papil een variabel kenmerk.<br />
De standplaats van H. subpapillata is voor een wasplaat vrij opmerkelijk. Op beide<br />
vindplaatsen gaat het om vrij ruige, sinds kort verschralende graslanden waarin geen andere<br />
wasplaten zijn aangetroffen. Boertmann (l.c.) noemt ‘schrale graslanden’ als milieu in<br />
Denemarken. Opvallend is ook het optreden in de zomer, lang voor de meeste andere<br />
wasplaten. Boertmann vermeldt als fructificatieperiode midden juli tot begin september. In<br />
verband hiermee heeft Rob Chrispijn elders al de <strong>Nederlandse</strong> naam ‘Vroege wasplaat’<br />
voorgesteld (Chrispijn, 2005), een suggestie die ik graag overneem.<br />
5
Tabel 1. Het aantal kilometerhokken waarin verschillende soorten wasplaten zijn aangetroffen<br />
in Drenthe in 2004, vergeleken met de voorafgaande periode. # = aantal; +90–03, =<br />
gemiddelde aantal km-hokken per jaar in de periode 1990–2003.<br />
<strong>Nederlandse</strong> naam<br />
(Wet. naam)<br />
Gewoon vuurzwammetje<br />
(H. miniata)<br />
Zwartwordende wasplaat<br />
(H. conica)<br />
Gewoon sneeuwzwammetje<br />
(H. virginea)<br />
Slijmwasplaat<br />
(H. laeta)<br />
Elfenwasplaat<br />
(H. ceracea)<br />
Weidewasplaat<br />
(H. pratensis)<br />
Papegaaizwammetje<br />
(H. psittacina)<br />
Kabouterwasplaat<br />
(H. insipida)<br />
Puntmutswasplaat<br />
(H. acutoconica)<br />
Trechterwasplaat<br />
(H. cantharellus)<br />
Veenmosvuurzwammetje<br />
(H. coccineocrenata)<br />
Broos vuurzwammetje<br />
(H. helobia)<br />
Violetgrijze wasplaat<br />
(H. lacmus)<br />
Apothekerswasplaat<br />
(H. nitrata)<br />
Bruingestreepte wasplaat<br />
(H. radiata)<br />
‘Vroege wasplaat’<br />
(H. subpapillata)<br />
Hooilandwasplaat<br />
(H. aurantioviscida)<br />
Karmozijnwasplaat<br />
(H. phaeococcinea)<br />
Geurende wasplaat<br />
(H. russocoriacea)<br />
Grauwe wasplaat<br />
(H. unguinosa)<br />
RL +90–03, Max. # km-hokken # km-hok % nieuw<br />
1990–2003 in 2004 in 2004<br />
? ? 64 ?<br />
3,6 9 (2001, 2002) 27 70<br />
KW 3,0 10 (2001) 26 69<br />
EB 1,0 4 (2001) 25 76<br />
KW 0,5 3 (2002) 12 67<br />
BE 0,6 2 (2001, 2002) 12 75<br />
BE 0,7 2 (1995, 2002) 5 80<br />
KW 0,1 1 (1995, 1999) 3 100<br />
BE 0,6 2 (1993, 2002) 1 100<br />
0,4 2 (1994, 2000) 1 100<br />
0,2 1 (1994, 1999) 1 0<br />
KW 0,3 2 (1993, 1999) 1 100<br />
EB 0 1 100<br />
EB 0,1 1 (1996, 2001) 1 100<br />
EB 0 1 100<br />
0,1 1 (1994) 1 100<br />
GE 0,1 1 (1994, 2001) 0<br />
BE 0,1 1 (2001) 0<br />
BE 0,2 1 (1994, 2000) 0<br />
KW 0,1 1 (2001) 0<br />
6
Wasplatenexplosie<br />
In Drenthe zijn volgens het bestand van de paddenstoelenkartering in totaal 23 soorten<br />
wasplaten aangetroffen, waarvan 21 sinds 1990 (tabel 1). In 2005 werden 16 soorten<br />
vastgesteld, aanmerkelijk meer dan in enig ander jaar. Tot nu toe was 2001 recordhouder<br />
met 11 soorten. Het aantal km-hok meldingen in Drenthe van alle wasplaten samen bedroeg<br />
in 2004 117, meer dan in de hele periode 1990–2003 (90). Hieruit blijkt al dat er in 2004<br />
iets bijzonders aan de hand was.<br />
Dat wordt ook duidelijk uit de resultaten van de afzonderlijke soorten. De gegevens over<br />
de enige algemene wasplaat in Drenthe, het Gewoon vuurzwammetje, zijn in <strong>dit</strong> kader niet<br />
geanalyseerd. De matig algemene Zwartwordende wasplaat en het Gewoon<br />
sneeuwzwammetje werden in 2004 in bijna tien keer zo veel km-hokken gemeld als<br />
gemiddeld per jaar in de periode 1990–2003 (tabel 1). De toename van de Slijmwasplaat, op<br />
de Rode lijst (Arnolds & van Ommering, 1996) als ernstig bedreigd, is nog veel<br />
spectaculairder. In de periode 1990–2003 werd de soort gemiddeld slechts één keer per jaar<br />
gemeld met een maximum van vier vindplaatsen in 2001. In acht jaren werd hij zelfs<br />
helemaal niet opgegeven. In 2004 waren er meldingen uit maar liefst 25 km-hokken,<br />
waardoor de Slijmwasplaat in Drenthe ineens vrijwel net zo algemeen is als de<br />
Zwartwordende wasplaat en het Sneeuwzwammetje! De vooruitgang van Weidewasplaat<br />
(Hygrocybe pratensis) en Elfenwasplaat (H. ceracea) is eveneens spectaculair te noemen<br />
(tabel 1).<br />
Het jaarlijkse aantal vindplaatsen sinds 1990 is voor deze soorten grafisch weergegeven<br />
in figuur 1. We zien dat zelfs de algemenere soorten tot en met 1998 weinig werden gemeld<br />
en in sommige jaren in het geheel niet. Sinds 1999 ligt het aantal waarnemingen structureel<br />
op een hoger niveau. Dit is te verklaren doordat in 1999 de systematische inventarisatie van<br />
Drenthe startte door de Paddenstoelen Werkgroep Drenthe. Voor alle soorten in de grafiek<br />
Figuur 1. Het jaarlijkse aantal km-hokken waarin een vijftal wasplaten in Drenthe gevonden<br />
is, over de periode 1990–2004.<br />
7
volgt een explosieve toename in 2004 na een dip in het extreem droge jaar 2003. De meeste<br />
vindplaatsen in 2004 waren voorheen nog niet bekend. Het percentage nieuwe km-hokken<br />
schommelt voor de vijf genoemde soorten tussen 67 en 75%.<br />
In 2004 werden ook enkele zeer zeldzame en ernstig bedreigde soorten in Drenthe<br />
(terug) gevonden. Naast de hierboven beschreven Hygrocybe subpapillata betreft het onder<br />
andere de Apothekerswasplaat (Hygrocybe nitrata) en de Violetgrijze wasplaat (H. lacmus)<br />
die samen groeiden in een schrale berm langs het Noord-Willemskanaal even ten noorden<br />
van Assen. Met een totaal van acht soorten is <strong>dit</strong> voorheen onbekende terrein nu in één klap<br />
het rijkste Hygrocybe-grasland van Drenthe. De Apothekerswasplaat is in Drenthe verder<br />
alleen bekend van de Zwartendijksterschans bij Een (1996, 2001) en de Violetgrijze<br />
wasplaat werd voor het laatst in 1976 gevonden in het Scharreveld bij Westerbork, een<br />
vindplaats die door plaggen zeker verdwenen is.<br />
De vondst van de Bruingestreepte wasplaat (Hygrocybe radiata) op een geplagd stukje<br />
grazige heide bij Taarlo betekent de tweede vondst in Nederland. Eerder was de soort alleen<br />
op de IJsseldijk bij Wilp gevonden in 1978. Deze groeiplaats is door intensief agrarisch<br />
gebruik eveneens verloren gegaan.<br />
Standplaatsen in Drenthe<br />
De populaties van wasplaten zijn in Drenthe in het algemeen klein van omvang en<br />
geconcentreerd op beperkte oppervlaktes. Een verdeling van de waarnemingen over<br />
verschillende habitats, voor zover te achterhalen, is weergegeven in tabel 2. Van alle<br />
soorten ligt het zwaartepunt van de vondsten in 2004 in wegbermen. In de meeste gevallen<br />
volgen ver daarna vindplaatsen in (heischrale) graslanden en heidevegetaties. Alleen de<br />
Slijmwasplaat is geregeld in heischrale graslandjes aan te treffen, vrijwel steeds samen met<br />
Gewoon vuurzwammetje. Voor sommige soorten zijn ook oude, regelmatig gemaaide<br />
gazons op begraafplaatsen van belang. In Drenthe hebben vooral de kerkhoven van<br />
Annerveensche Kanaal en Roden betekenis voor wasplaten en andere graslandpaddenstoelen.<br />
Tabel 2. Verdeling van waarnemingen van wasplaten in Drenthe in 2004 over verschillende<br />
habitats.<br />
Aantal<br />
heide,<br />
<strong>Nederlandse</strong> naam Wet. naam waarn. berm grasland kerkhof<br />
Gewoon sneeuwzwammetje H. virginea 23 91 4 4<br />
Zwartwordende wasplaat H. conica 22 77 14 9<br />
Slijmwasplaat H. laeta 21 57 38 5<br />
Elfenwasplaat H. ceracea 12 75 8 17<br />
Weidewasplaat H. pratensis 12 100 0 0<br />
Papegaaizwammetje H. psittacina 5 80 0 20<br />
Kabouterwasplaat H. insipida 3 33 33 33<br />
Alle 16 soorten 98 74 18 8<br />
8<br />
% gevonden in
Daarnaast zijn in 2001 diverse soorten wasplaten aangetroffen in een essenbos op<br />
vruchtbare potklei in De Kleibosch bij Foxwolde, waaronder de enige Drentse vondst van<br />
de Grauwe wasplaat (Hygrocybe unguinosa). Deze standplaats vertoont veel<br />
overeenkomsten met de vindplaatsen van wasplaten in Bekendelle bij Winterswijk<br />
(Veerkamp, 2005) en in het Coovels Bos bij Helmond, waarover onlangs in Coolia is<br />
bericht (Lammers et al., 2005). In 2004 is De Kleibosch niet in het geschikte seizoen<br />
bezocht, zodat deze gegevens niet in tabel 2 zijn opgenomen.<br />
De ecologische positie van wasplaten in Drenthe verschilt sterk van die in de duinen en<br />
Zuid-Limburg, waar de belangrijkste Hygrocybe-graslanden van ons land liggen (Arnolds,<br />
1988, 1994). In die streken liggen de meeste vindplaatsen in graslanden die deel uitmaken<br />
van natuurreservaten en vaak goed beheerd worden door middel van maaien of begrazen.<br />
Wegbermen zijn daar van geringe betekenis.<br />
De vele groeiplaatsen in bermen en andere publieke groenvoorzieningen maken<br />
wasplaten in Drenthe extra kwetsbaar omdat het behoud van natuurwaarden in deze<br />
terreinen op zijn best een nevendoel is van het beheer. Dit is bijvoorbeeld gebleken bij de<br />
teloorgang van een graslandje bij de Beilersluis, in de jaren zeventig het soortenrijkste<br />
wasplatengrasland in Drenthe (Arnolds, 1994). Alleen goede afspraken met lokale<br />
beheerders over aangepast bermbeheer kunnen dergelijke ongelukken voorkomen.<br />
Ik verwacht overigens wel dat het aantal vondsten van wasplaten in Drentse<br />
graslandreservaten in de nabije toekomst zal toenemen als gevolg van de verschraling van<br />
voormalige agrarische gronden.<br />
Bermhoppers<br />
Hoe is deze plotselinge explosie van wasplaten nu te verklaren? Vier factoren kunnen mijns<br />
inziens een rol spelen: weersomstandigheden, beheer van de groeiplaatsen, luchtverontreiniging<br />
en onderzoeksintensiteit.<br />
De weersomstandigheden waren in 2004 gunstig voor fructificatie van wasplaten. De<br />
meeste soorten verschijnen pas vanaf de tweede helft van oktober tot diep in november,<br />
soms zelfs december. In die periode was het vochtig genoeg, en nachtvorst van betekenis<br />
kwam niet voor. Deze omstandigheden hebben zich echter de laatste jaren vaker<br />
voorgedaan en vormen dus geen afdoende verklaring voor het grote aantal vondsten.<br />
Wasplaten groeien voornamelijk in kortgrazige, weinig productieve, mosrijke<br />
graslandvegetaties die niet recent door grondwerkzaamheden verstoord zijn (Arnolds, 1980;<br />
Boertmann, 1995). Het beheer van de groeiplaatsen is dus van groot belang voor hun<br />
voortbestaan (Keizer, 2003). De beheerspraktijk in wegbermen, de belangrijkste habitat van<br />
wasplaten in Drenthe, ontwikkelt zich echter ongunstig. Doordat in steeds minder bermen<br />
het maaisel wordt afgevoerd, worden schrale, mosrijke bermen in Drenthe steeds schaarser.<br />
Bovendien wordt op steeds meer plaatsen de toplaag in bermen periodiek verwijderd,<br />
hetgeen ongunstig is voor paddenstoelen die zich langzaam vestigen, zoals wasplaten<br />
(Keizer, 2003). Ook deze factor verklaart dus niet de toename van wasplaten.<br />
De recent afgenomen depositie van verzurende stoffen en stikstof is zeer waarschijnlijk<br />
de belangrijkste oorzaak van het gedeeltelijke herstel van een groot aantal<br />
mycorrizapaddenstoelen (Arnolds, 2001). Dit kan eveneens een rol spelen bij de regionale<br />
toename van wasplaten, gezien de voorkeur van die paddenstoelen voor zwak zure en<br />
stikstofarme bodems. Ik vermoed dat met name de spectaculaire toename van<br />
Slijmwasplaat, Weidewasplaat en Elfenwasplaat te maken heeft met een herstel van de<br />
buffercapaciteit in de bodem, maar <strong>dit</strong> valt moeilijk te bewijzen.<br />
9
De Drentse wasplatenexplosie is ongetwijfeld voor het grootste deel niet te verklaren<br />
door ecologische factoren maar toe te schrijven aan een menselijke factor: het gericht<br />
zoeken in potentieel geschikte biotopen. De wasplatenkoorts is min of meer bij toeval<br />
ontstaan doordat op twee avonden van de Paddenstoelen Werkgroep Drenthe een paar<br />
mooie wasplaatjes werden getoond. Dit werkte zo aanstekelijk dat enkele deelnemers er<br />
later speciaal op uit trokken om nieuwe vindplaatsen te ontdekken. Vooral Roeland Enzlin<br />
en ons nieuwe werkgroeplid Anneke Palthe hebben heel wat kilometers berm in Noord-<br />
Drenthe afgesjouwd, en met succes!<br />
Uit <strong>dit</strong> relaas blijkt dat een systematische aanpak van de paddenstoelenkartering in een<br />
regio, in <strong>dit</strong> geval Drenthe, het veldwerk enorm stimuleert, en bovendien dat gericht zoeken<br />
naar bijzondere paddenstoelen in geschikte habitats de moeite loont. Elders in ons land valt<br />
er ongetwijfeld ook nog genoeg te ontdekken!<br />
Met dank aan Ad van den Berg voor het beschikbaar maken van gegevens over Drentse<br />
wasplaten in het karteringsbestand en aan Rob Chrispijn, Cees Koelewijn, Anneke Palthe<br />
en Roeland Enzlin voor hun bijdragen aan <strong>dit</strong> artikel.<br />
Literatuur<br />
Arnolds, E. 1980. De oecologie en sociologie van wasplaten. Natura 77: 17–44.<br />
Arnolds, E. 1988. The Netherlands as an environment for agarics and boleti. In: Bas, C., Kuyper, Th.<br />
W., Noordeloos, M.E. & Vellinga, E.C., Flora agaricina neerlandica 1: 6–29. A.A. Balkema,<br />
Rotterdam, Brookfield.<br />
Arnolds, E. 1994. Paddestoelen en graslandbeheer. In: Kuyper, Th.W. (ed.), 1994. Paddestoelen en<br />
natuurbeheer: wat kan de beheerder? Wetensch. Meded. KNNV 212: 74–89. Utrecht.<br />
Arnolds, E. 2001. Hoop voor de Hanekam. Coolia 44: 48–56.<br />
Arnolds, E. & G. van Ommering. 1996. Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland.<br />
Toelichting op de Rode Lijst. IKC Natuurbeheer, Wageningen.<br />
Boertmann, D. 1995. The genus Hygrocybe. Fungi of Northern Europe 1. Svampetryk, Greve,<br />
Denmark.<br />
Candusso, M. 1997. Hygrophorus s.l. Fungi Europaei 6. Libreria Basso, Alassio.<br />
Chrispijn, R. 2005. Aantekeningen bij aflevering 2004. Nieuwsbrief Paddestoelenwerkgroep Drenthe<br />
6: 7–9.<br />
Keizer. P.J. 2003. Paddestoelvriendelijk natuurbeheer. KNNV Uitgeverij, Utrecht.<br />
Kühner, R. 1979. Contributions à la connaissance du genre Hygrocybe (Fries) Kummer. Quelques<br />
récoltes de la zone silvatique. Beih. Sydowia 8: 233–250.<br />
Lammers, H., Raaijmakers, L. & van Hooff, H. 2005. Beekdalmycoflora in het Coovels Bos. Coolia<br />
48: 191–196.<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>. 2000. Verspreidingsatlas. Kaartenbijlage Overzicht van de<br />
paddestoelen van Nederland, deel 1. <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>, Baarn.<br />
Veerkamp. M. 2005. De diversiteit van paddestoelen in het <strong>Nederlandse</strong> bos. Alterra-rapport 1157.<br />
Alterra, Wageningen.<br />
10
BEGIN EENS MET … VEZELKOPPEN (INOCYBE) – 2:<br />
VOORLOPIGE DETERMINATIESLEUTEL TOT DE<br />
KNOBBELSPORIGE VEZELKOPPEN<br />
Thomas W. Kuyper<br />
Wageningen Universiteit, sectie Bodemkwaliteit, Postbus 8005, 6700 EC Wageningen<br />
Kuyper, Th.W. 2006. Let’s start with … Inocybe: 2. A provisional identification key to the angularspored<br />
and nodulose-spored species. Coolia 49(1): 11–17.<br />
A key is given to the Dutch species of Inocybe, subgenus Inocybe with angular or nodulose<br />
spores. Species are briefly described, and information on ecology and frequency of occurrence is<br />
added. A few comments are also provided.<br />
In het vorige <strong>nummer</strong> van Coolia gaf ik een inleiding tot de studie van vezelkoppen<br />
(Kuyper, 2005). Ik beloofde daarin een voorlopige sleutel tot de <strong>Nederlandse</strong> knobbelsporige<br />
soorten in het volgende <strong>nummer</strong> te publiceren. Die belofte wordt met <strong>dit</strong> artikeltje<br />
ingelost.<br />
Voor de wijze waarop de sporenmaten bepaald zijn, en voor de andere kenmerken die<br />
bij de determinatie belangrijk zijn, verwijs ik naar het vorige <strong>nummer</strong>. Daarin is ook<br />
uitgelegd dat ‘gladsporige’ soorten als Inocybe vulpinella (Kleine duinvezelkop; verwant<br />
aan I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop)) en I. lacera (vooral var. helobia;<br />
Zandpadvezelkop, verwant aan I. curvipes (Zilversteelvezelkop)) eigenlijk tot de<br />
knobbelspoorders gerekend moeten worden. In deze sleutel wordt elke soort kort<br />
beschreven. Verwijzingen naar beschrijvingen en afbeeldingen in de literatuur zijn niet<br />
opgenomen; daarvoor verwijs ik naar het Overzicht (Arnolds et al., 1995). De gegevens<br />
over het voorkomen in Nederland zijn wel aangepast. Op deze plaats bedank ik Ad van den<br />
Berg voor het aanleveren van de betreffende gegevens. De nomenclatuur volgt zoveel<br />
mogelijk die van het Overzicht. Eventuele veranderingen worden in de noten die volgen op<br />
de sleutel expliciet aangegeven. In deze noten is ook taxonomisch commentaar toegevoegd.<br />
Uiteraard is onze kennis van deze groep nog niet compleet. Zo is de omgrenzing van<br />
sommige soorten nog niet volledig duidelijk. Ook zullen er collecties zijn die niet met deze<br />
sleutel op naam gebracht kunnen worden. Voor goed gedocumenteerd materiaal houd ik mij<br />
aanbevolen.<br />
Knobbelsporige Vezelkoppen in Nederland<br />
1.a Jonge exemplaren met gordijn; steel over vrijwel de gehele lengte vezelig, niet<br />
bepoederd; caulocystiden afwezig of alleen aanwezig aan de uiterste steeltop .......... 2<br />
1.b Jonge exemplaren zonder gordijn (maar soms wel met velumresten op de hoed); steel<br />
onder de loep voor het grootste deel bepoederd; caulocystiden over (vrijwel) de gehele<br />
lengte van de steel aanwezig ..................................................................................... 13<br />
11
2.a Pleurocystiden volledig afwezig; cheilocystiden dunwandig (zonder verdikte wand,<br />
zonder kristallen aan de top); lamelsnede grof wit-vlokkig; sporen 10–13 × 8–10,5 µm,<br />
met (14-)16-22(-24) knobbels. Op voedselarm zand onder loof- en naaldbomen, soms<br />
op sterk vermolmd hout. Zeldzaam en sterk achteruitgegaan<br />
................................................... I. leptophylla Atk. [Purperbruine wolvezelkop]<br />
2.b Pleurocystiden aanwezig, schaars tot talrijk; cheilocystiden dikwandig (met verdikte<br />
wand en kristaltop); lamelsnede wit-bewimperd; sporen met een kleiner aantal<br />
knobbels of zelfs meer hoekig ..................................................................................... 3<br />
3.a Hoed, vooral in jonge toestand, met opstaande schubjes, bij oudere exemplaren meer<br />
wollig-schubbig wordend; steel op de onderste helft wollig (I. lanuginosa s.l.) 1 ....... 4<br />
3.b Hoed glad tot (grof)vezelig, nooit schubbig; steel glad tot vezelig ............................. 5<br />
4.a Pleurocystiden 35–60 × 10–20 µm, knotsvormig. Onder loof- en naaldbomen op<br />
humusarm tot humusrijk zand, soms op vermolmd hout. Vrij zeldzaam<br />
........................................ I. ovatocystis Bours. & Kühn. [Gewone wolvezelkop]<br />
4.b Pleurocystiden 50–80 × 10–20 µm, spoelvormig tot flesvormig. Onder loof- en naaldbomen<br />
op humusarm tot humusrijk zand, soms op vermolmd hout. Matig algemeen<br />
............................................................... I. longicystis Atk. [Valse wolvezelkop]<br />
5.a Steel aan de basis met een gerande knol ..................................................................... 6<br />
5.b Steel aan de basis gelijkdik tot wat knolvormig verdikt ............................................. 7<br />
6.a Hoed glad, vettig aanvoelend, met opvallende umbo; sporen 9–10 × 7–8 µm, met<br />
8-11(-12) opvallende knobbels. Bij loof- en naaldbomen op matig droog tot vochtig,<br />
zuur zand of veen. Algemeen ..................... I. napipes J. Lange [Bruine knolvezelkop]<br />
6.b Hoed glad, niet of nauwelijks vettig aanvoelend, meestal met zwakke umbo; sporen<br />
7–8,5 × 5–6 µm, met 6-8(-10) tamelijk onopvallende knobbels. Bij loofbomen (in<br />
buitenland ook naaldbomen) op zuur zand of leem<br />
............................................... I. assimilata (Britz.) Sacc. [Kleine knolvezelkop]<br />
7.a Steel aan de basis knolvormig verdikt; hoed klein, zeer donker bruin tot zwart, met<br />
opvallende papil; sporen 8–10 × 6–7,5 µm, hoekig. Op vochtige tot natte zure bodem,<br />
soms tussen veenmos, bij wilg en els. Zeldzaam<br />
....................................................... I. acutella M. Bon [Spitse moerasvezelkop] 2<br />
7.b Steel aan de basis gelijkdik; hoed meestal groter en minder donker; meestal op minder<br />
vochtige plaatsen ......................................................................................................... 8<br />
8.a Sporen 8–10 × 6,5–8,5 µm, met 5-7 zeer opvallende knobbels, zoals bij I. asterospora<br />
of meer als Entoloma conferendum. Onder loofbomen op zand of leem. Zeer zeldzaam<br />
.................................................................. I. pseudoasterospora Kühn. & Bours.<br />
var. microsperma Kuyp. & Keizer [Valse sterspoorvezelkop]<br />
8.b Sporen met meer, en minder opvallende knobbels of hoekig ..................................... 9<br />
9.a Hoed strogeel, goudgeel of oranjegeel. Onder naaldbomen op voedsel- en humusarm<br />
zand. Zeer zeldzaam ..................................... I. aurea Huijsman [Goudgele vezelkop] 3<br />
9.b Hoed geelbruin, bruin tot donkerbruin ...................................................................... 10<br />
12
10.a Sporen klein, gemiddeld onder 9,0 µm lang, relatief bleek onder de microscoop, en<br />
gedeeltelijk vierkantig. Onder naaldbomen, bij uitzondering onder loofbomen, op<br />
zuur, humusarm zand. Vrij zeldzaam ......... I. soluta Velen. [Bleeksporige vezelkop] 4<br />
10.b Sporen groter, gemiddeld meer dan 9,0 µm lang, niet zo bleek onder de microscoop,<br />
en niet of zeer zelden vierkantig .............................................................................. 11<br />
11.a Sporen iets knobbelig, met vooral de knobbel aan de top sterk geprononceerd, in<br />
minderheid meer hoekig. Onder naaldbomen, soms onder loofbomen, op voedsel- en<br />
humusarm zand. Zeldzaam en vermoedelijk sterk achteruitgegaan<br />
........................................... I. subcarpta Kühn. & Bours. [Bruine zandvezelkop]<br />
11.b Sporen in meerderheid hoekig, in minderheid meer knobbelig ............................... 12<br />
12.a Sporen slank, Q groter dan 2,0; hoed opvallend vezelspletig (zoals I. rimosa). In<br />
Kruipwilgstruweel in zuur, vochtig grasland. Zeer zeldzaam<br />
.............................. I. undulatospora Kuyp. [Geelbruine knobbelspoorvezelkop]<br />
12.b Sporen minder slank, Q = 1,5–2,0; hoed niet opvallend vezelspletig; pleurocystiden<br />
vaak ballonvormig; steel in jonge toestand vaak zilverig wit, vanuit de basis bruin<br />
wordend, soms met violette tint aan de top. Bij loofbomen, bij uitzondering bij<br />
naaldbomen, op arme tot matig rijke zand-, leem- of kleibodem. Vrij algemeen<br />
.......................................................... I. curvipes P. Karst. [Zilversteelvezelkop] 5<br />
13.a Steel gelijkdik tot iets knolvormig ........................................................................... 14<br />
13.b Steel duidelijk knolvormig, knol bijna altijd gerand ................................................ 18<br />
14.a Sporen stekelig. Onder loofbomen op droge tot matig vochtige, zure tot neutrale,<br />
zand- of leembodem. Zeldzaam en achteruitgegaan<br />
............................................................ I. calospora Quél. [Stekelspoorvezelkop]<br />
14.b Sporen knobbelig tot hoekig .................................................................................... 15<br />
15.a Hoed wit tot bleekgeel, glad, vaak iets kleverig. Op vochtige plaatsen onder elzen en<br />
wilgen. Zeldzaam ..................................... I. paludinella Peck [Valse satijnvezelkop] 6<br />
15.b Hoed donkerder, maar vaak met een wittige velipellis overdekt en dan hoed meer<br />
vezelig-viltig ............................................................................................................ 16<br />
16.a Vruchtlichaam fors; hoed 25–40 mm doorsnee; sporen 10–12 × 6–8 µm. Zeer<br />
zeldzaam, eenmaal gemeld, maar materiaal nog niet gecontroleerd I. duriuscula Rea 7<br />
16.b Vruchtlichaam veel minder fors, meestal kleiner dan 20(–25) mm; sporen kleiner 17<br />
17.a Sporen 6,5–8,5 × 4,5–6 µm; hoekig tot onduidelijk knobbelig. Vooral bij oude<br />
loofbomen op wat leemhoudende grond. Matig algemeen<br />
..................................................... I. petiginosa (Fr. : Fr.) Gillet [Poedersteeltje] 8<br />
17.b Sporen 8–10 × 5–7,5 µm, onduidelijk tot duidelijk knobbelig. Vooral bij jonge loofen<br />
naaldbomen (ook bij éénjarige zaailingen!) op humusarm zand. Vrij zeldzaam<br />
.................................................................. I. jacobi Kühner [Vals poedersteeltje]<br />
13
18.a Vlees aan de lucht rood verkleurend; geur opvallend zoet, als bloemen van<br />
Reuzenbalsemien of I. bongardii. Onder loofbomen op kalkrijk zand en klei.<br />
Zeldzaam ...................................................... I. bresadolae Mass. [Rossige vezelkop] 9<br />
18.b Vlees aan de lucht niet rood verkleurend (maar steel vaak met roze of roodachtige tint<br />
onder de wittige berijping); geur anders .................................................................. 19<br />
19.a Steel met roze of roodachtige tinten onder de wittige berijping .............................. 20<br />
19.b Steel wit, wittig of gelig, bij opdrogen vanuit de basis soms bruin tot zwart wordend<br />
.......................................................................................................................... 25<br />
20.a Sporen hoekig, gemiddeld korter dan 9,5 µm. Geur opvallend zoetig-onaangenaam.<br />
Onder loofbomen op kalkrijke grond. Zeldzaam . I. grammata Quél. [Stinkvezelkop]<br />
20.b Sporen iets tot zeer duidelijk knobbelig, gemiddeld langer dan 9,5 µm .................. 21<br />
21.a Sporen zeer duidelijk knobbelig, min of meer stervormig ....................................... 22<br />
21.b Sporen knobbelig, maar knobbels niet zeer prominent ............................................ 24<br />
22.a Vruchtlichaam groot, 20–70 mm; hoed zeer opvallend vezelspletig. Onder loofbomen<br />
op kalkrijke bodem. Matig algemeen ......... I. asterospora Quél. [Sterspoorvezelkop]<br />
22.b Vruchtlichaam kleiner, 10–25 mm; hoed glad tot wat vezelspletig aan de rand ...... 23<br />
23.a Hoed roodbruin; pleurocystiden met duidelijk verdikte wand. Onder loofbomen op<br />
kalkrijke grond. Zeldzaam<br />
......................... I. brunneorufa Stangl & Veselsky [Kleine sterspoorvezelkop] 10<br />
23.b Hoed zeer donkerbruin tot zwartbruin; pleurocystiden met nauwelijks verdikte wand.<br />
Onder loofbomen. Zeer zeldzaam .. I. fuligineoatra Huijsman [Zwarte knolvezelkop]<br />
24.a Sporen 8–9,5 × 6–8 µm, met 8-10(-12) knobbels. Onder loofbomen op kalkrijke<br />
grond. Zeldzaam .......... I. glabrodisca P.D. Orton [Sombere knobbelspoorvezelkop]<br />
24.b Sporen 9–10 × 7–8 µm, met 12-18 knobbels. Onder loofbomen op kalkrijke klei of<br />
zand. Zeldzaam, achteruitgegaan ....... I. oblectabilis (Britz.) Sacc. [Forse vezelkop] 11<br />
25.a Sporen meer of minder duidelijk knobbelig ............................................................. 26<br />
25.b Sporen in meerderheid hoekig, in kleine minderheid iets knobbelig ....................... 31<br />
26.a Hoed klein, tot 20 mm; sporen met (14-)16-20 knobbels. Op vochtige plaatsen bij<br />
wilgen. Vrij zeldzaam .......................................... I. salicis Kühner [Wilgenvezelkop]<br />
26.b Hoed groter; sporen met 7-15 knobbels; meestal niet met wilgen op vochtige<br />
standplaatsen ............................................................................................................ 27<br />
27.a Hoed ivoorwit tot bleekgeel. Onder loofbomen. Zeer zeldzaam, achteruitgegaan<br />
............................................................... I. fibrosoides Kühner [Ivoorvezelkop] 12<br />
27.b Hoed geel tot geelbruin, niet opvallend bleek .......................................................... 28<br />
14
28.a Hoed in centrum schubbig, zoals I. squamata. Onder loofbomen op kalkhoudende<br />
bodem. Zeldzaam<br />
................ I. margaritispora (Berk.) Sacc. [Schubbige knobbelspoorvezelkop] 13<br />
28.b Hoed in centrum glad, naar de rand glad tot vezelspletig ........................................ 29<br />
29.a Sporen gemiddeld langer dan 10 µm; hoed opvallend vezelspletig, zoals I. rimosa.<br />
Onder loofbomen op kalkrijke grond. Matig algemeen<br />
..................................................... I. praetervisa Quél. [Gewone knolvezelkop] 14<br />
29.b Sporen gemiddeld korter dan 10 µm; hoed glad tot aan de rand iets vezelspletig ... 30<br />
30.a Hoed vettig tot iets kleverig, helder geel; lamellen in jonge toestand grijs met een<br />
violette zweem; sporen met (9-)10-15 knobbels. Onder naald- en loofbomen, meestal<br />
op kalkrijke standplaatsen. Vrij algemeen (mogelijk wat zeldzamer, verward met de<br />
volgende soort?) .................................... I. mixtilis (Britz.) Sacc. [Gele knolvezelkop]<br />
30.b Hoed droog, aan de rand iets vezelspletig; lamellen in jonge toestand bleekgeel,<br />
zonder lila zweem; sporen met 7-12(-14) knobbels. Onder loof- en naaldbomen,<br />
meestal op zure, humusarme, zandige standplaatsen. Matig algemeen<br />
........................................ I. xanthomelas Bours. & Kühn. [Vale knolvezelkop] 15<br />
31.a Sporen gemiddeld korter dan 10 µm. Onder loofbomen (eik, els) op droge tot<br />
vochtige, kalkrijke bodem. Zeer zeldzaam ............. I. alnea Stangl [Elzenvezelkop] 16<br />
31.b Sporen gemiddeld meer dan 10 µm lang ................................................................. 32<br />
32.a Sporen 9,5–11 × 6–6,5 µm. Onder naaldbomen op zure bodem. Zeer zeldzaam<br />
................................................................................................... I. pallida Velen.<br />
32.b Sporen gemiddeld 10–15 × 7–10 µm ....................................................................... 33<br />
33.a Hoed bedekt met kleverige velipellis. Onder eik op kalkrijk zand. Zeer zeldzaam,<br />
achteruitgaand ............................................ I. decipiens Bres. [Bedrieglijke vezelkop]<br />
33.b Hoed zonder velipellis, daardoor grof-vezelig tot iets viltig. Onder Kruipwilg en<br />
populier op meestal kalkrijk duinzand. Vrij zeldzaam<br />
.............................................. I. dunensis P.D. Orton [Geelbruine duinvezelkop]<br />
Aantekeningen<br />
1. De twee soorten van het I. lanuginosa-complex zijn met het blote oog niet te<br />
onderscheiden. Ze verschillen eigenlijk alleen in cystidenvorm en -maat. Het is nog<br />
niet duidelijk of beide taxa beter op soort- of op variëteitniveau kunnen worden<br />
gescheiden. De naam I. lanuginosa is in de literatuur zowel gebruikt voor het taxon met<br />
de korte knotsvormige als voor het taxon met de lange flesvormige cystiden. Om die<br />
reden wordt in het Overzicht de naam I. lanuginosa alleen in wijde zin gebruikt.<br />
2. I. striata Bres. (in de meeste werken I. acuta genoemd) is niet met zekerheid uit<br />
Nederland bekend. De soort wordt nog steeds opgegeven, maar alle door mij<br />
gecontroleerde collecties bleken tot andere soorten te behoren. De soort is vermoedelijk<br />
karakteristiek voor naaldbossen op kalk, en verschilt van I. acutella door groter<br />
formaat, minder donkere hoed, en sporen met duidelijkere knobbels. De naam I. acuta<br />
Boud. is (helaas) voor beide soorten gebruikt.<br />
15
3. Het is denkbaar dat de naam I. aurea voor verschillende knobbelsporige vezelkoppen<br />
met een gele hoed is gebruikt. Ik heb zelf de soort nooit gevonden en houd mij voor<br />
materiaal aanbevolen.<br />
4. De typische vorm met opvallend bleke, min-of-meer vierkante sporen van 6,5–8,5 ×<br />
5–6,5 µm is goed herkenbaar. In ons land worden ook vormen gevonden met iets<br />
grotere sporen waarvan slechts een klein deel vierkant is. Deze collecties zijn ook tot<br />
I. soluta gerekend, maar de afgrenzing ten opzichte van I. subcarpta, die op dezelfde<br />
standplaatsen gevonden wordt, is nog niet geheel helder. Vrijwel zeker behoren de<br />
<strong>Nederlandse</strong> vondsten van I. proximella ss. J. Favre eveneens tot I. soluta.<br />
5. De soort is vaak al goed in het veld herkenbaar door de zilvergrijze steel die bij<br />
beschadiging en ouder worden vanaf de basis donkerbruin verkleurt. Varianten met een<br />
violette steel worden tot var. ionipus (Boud.) Enderle & Stangl gerekend. Van deze<br />
zeer zeldzame variëteit is de status nog niet duidelijk en is meer materiaal noodzakelijk<br />
om vast te stellen of ze formele erkenning als een eigen variëteit verdient. De vorm van<br />
de cystiden (bij de typische exemplaren ballonvormig met een tepeltje bovenop) kan<br />
enigszins variëren, maar ik betwijfel of op grond van <strong>dit</strong> kenmerk andere taxa binnen<br />
<strong>dit</strong> complex onderscheiden kunnen worden. Varianten in Nederland met deels<br />
misvormde en daarom sterk verlengde sporen zijn I. rennyi (B. & Br.) Sacc. genoemd,<br />
maar vallen volgens mij nog binnen I. curvipes.<br />
6. I. commixta Bres. is tweemaal uit Nederland gemeld, maar het hier voorkomen van<br />
deze soort is onwaarschijnlijk. Ze lijkt macroscopisch op I. paludinella, maar verschilt<br />
door bredere sporen met meer uitgesproken knobbels. De soort is karakteristiek voor<br />
bergbossen met naaldbomen op kalk.<br />
7. Dit is vrijwel zeker de soort die ook bekend staat als I. fibrosa var. trivialis J. Lange.<br />
De soort is eenmaal voor Nederland gemeld. Ik heb het materiaal niet microscopisch<br />
bestudeerd.<br />
8. Nog niet uit Nederland bekend, maar daar mogelijk te verwachten is I. sapinea Velen.<br />
Deze soort verschilt van I. petiginosa door iets grotere sporen, en vooral door de veel<br />
grotere pleurocystiden met een vrijwel kleurloze wand. Uit Nederland éénmaal gemeld<br />
is I. ambigua Romagn., gekarakteriseerd door minimaal hoekige (en deels zelfs vrijwel<br />
gladde!) sporen. Deze collectie past echter niet in alle opzichten op deze soort, doordat<br />
de sporen overwegend glad zijn.<br />
9. Er lijkt een verband te zijn tussen de intensiteit van de geur en de mate van<br />
roodverkleuring. Bijna geurloze varianten vertonen ook slechts een zwakke<br />
roodverkleuring, en zulke collecties zijn lastig te determineren.<br />
10. De taxonomische problemen in <strong>dit</strong> complex zijn nog lang niet opgehelderd. Dit komt<br />
doordat er enerzijds kleine varianten van I. asterospora bestaan (maar met duidelijk<br />
vezelspletige hoed), maar anderzijds zijn er ook collecties bekend met de<br />
microscopische kenmerken van I. brunneorufa, maar met een vrijwel witte steel. Op<br />
zulke collecties zou de naam I. calida waarschijnlijk beter passen.<br />
11. I. pseudohiulca is verschillende malen uit Nederland gemeld. Ik heb nog geen<br />
herbariummateriaal daarvan gezien. Het is een soort uit het I. oblectabilis-complex,<br />
gekenmerkt door wat grotere sporen dan I. oblectabilis (9,5–12,5 × 6,5–9,5 µm) met<br />
10-14 knobbels, en een glanzende, (donker)bruine hoed met een opvallende witte<br />
velipellis. Volgens de literatuur betreft het een soort die met naaldbomen is<br />
geassocieerd.<br />
16
12. Van verschillende vezelkoppen komen albino’s voor, gekenmerkt door kleurloze<br />
sporen. Indien niet op <strong>dit</strong> kenmerk gelet wordt kunnen albino varianten (zoals bijv. van<br />
I. asterospora, die gedurende een aantal jaren in Huys ten Donck is gevonden) ten<br />
onrechte als I. fibrosoides worden opgegeven.<br />
13. Ook hier zijn nog lang niet alle taxonomische problemen opgelost. Net als bij<br />
I. squamata kan ook hier, afhankelijk van de weersomstandigheden, de hoed vrijwel<br />
glad blijven. Zulke collecties zijn vooralsnog niet te determineren. Collecties met een<br />
duidelijk schubbige hoed bleken tamelijk variabel in de mate van knobbelsporigheid en<br />
de grootte van de sporen. Dit zou er op kunnen wijzen dat er van verschillende soorten<br />
uit het I. praetervisa-complex varianten met een schubbige hoed voorkomen.<br />
14. Het door mij bestudeerde materiaal van I. praetervisa bleek nogal variabel in de grootte<br />
van de cystiden. Het is mogelijk dat een nadere onderverdeling bij deze soort gewenst<br />
is. Zie ook commentaar bij I. xanthomelas 15 .<br />
15. Het <strong>Nederlandse</strong> materiaal van deze soort behoort tot de kleinsporige variant, die ik de<br />
provisorische naam I. mixtiloides heb gegeven, maar waarvoor in de literatuur ook<br />
oudere namen beschikbaar lijken te zijn. Dit taxon is algemener dan I. mixtilis in<br />
engere zin. De grootsporige variant van I. xanthomelas lijkt sterk op I. praetervisa,<br />
maar heeft een minder vezelspletige hoed en een steel die bij drogen zwart wordt<br />
(alleen bruin bij I. praetervisa). Deze variant is zeer zeldzaam en meer materiaal is<br />
nodig om vast te stellen of ze werkelijk op soortniveau van I. praetervisa gescheiden<br />
moet worden.<br />
16. Op grond van het door mij bestudeerde materiaal concludeer ik dat I. alnea en<br />
I. ochracea Stangl (die van I. alnea zou verschillen door een niet-vezelspletige hoed<br />
met opvallend velum in het centrum) op soortniveau niet te scheiden zijn.<br />
Waarschijnlijk betreft het varianten van dezelfde soort die zich onder verschillende<br />
meteorologische con<strong>dit</strong>ies ontwikkeld hebben.<br />
Literatuur<br />
Arnolds, E., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland.<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>.<br />
Kuyper, Th.W. 2005. Begin eens met ….. vezelkoppen (Inocybe). Coolia 48: 201-208.<br />
INDEX VAN COOLIA<br />
De vorige index van Coolia over de periode 1993 t/m 2002 verscheen nog maar twee jaar<br />
geleden. Toch kun je van niemand verwachten dat je alle taxa en alle excursies onthoudt tot<br />
de volgende index verschijnt. Daarom kan nu de index over de jaren 2003 t/m 2005<br />
opgehaald worden op de NMV webstek, http://www.mlf.science.ru.nl/mlf/ !<br />
17<br />
Aad Termorshuizen, Doorwerth
MYCOLOGISCH AVONTUUR IN DE KAAISTOEP<br />
4. Verrassende vondsten in en om Pitruspollen.<br />
L. Rommelaars<br />
Beilerstroom 14, 5032 ER Tilburg; E-mail: l.rommelaars@home.nl<br />
Rommelaars, L. 2006. Mycological adventures in the Kaaistoep. 4. Surprising finds on and around<br />
clumps of Soft Rush (Juncus effusus). Coolia 49(1): 18–23.<br />
Calycina cruentata, Olla costata and Belonopsis iridis, all new for The Netherlands, are<br />
described. Descriptions are also given of Cistella hoehnelii, Mollisia caricina and Mycocalia<br />
denudata. Two internet sites with keys for the determination of Nidulariaceae (Bird’s-Nest fungi) are<br />
listed.<br />
Is het te droog, te koud, te winderig of te heet dan zoek je wat beschuttere plekjes op om<br />
paddenstoelen te vinden. Dit geldt voor alle jaargetijden, behalve als het langere tijd vriest.<br />
Pitruspollen vormen een beschut minibiotoopje dat verrassende soorten kan opleveren in<br />
een periode dat de meeste mycologen het veldwerk even voor gezien houden. Vorst, hitte en<br />
droogte dringen slechts langzaam door tot de kern van een flinke overjarige pitruspol. Daar<br />
staat tegenover dat wanneer een pril lentezonnetje voor de eerste voorjaarswarmte zorgt en<br />
het ijs doet smelten, de vorst in het centrum van de pitruspol nog lange tijd opgesloten lijkt.<br />
Door de isolerende werking van een dikke laag afgestorven, hol blad komt een heel<br />
legertje van meestal kleine ascomyceetjes op <strong>dit</strong> substraat voor als andere soorten het allang<br />
voor gezien houden. Ze worden meestal alleen zichtbaar als men de moeite neemt een<br />
kniebuiging te maken om de pol met de handen uit elkaar te duwen. Het meest algemeen is<br />
Lachnum apalum (Pitrusfranjekelkje), waarvan de kleine witte schijfjes door het vaak<br />
massale voorkomen met het blote oog al goed te zien zijn. Toch is voorzichtigheid geboden,<br />
omdat Lachnum diminutum (Russenfranjekelkje) in jonge toestand er ongeveer hetzelfde<br />
uitziet. De sporen van de eerstgenoemde soort zijn smal draadachtig; Lachnum diminutum<br />
heeft kortere, bredere spoelvormige sporen. Bij twijfel is <strong>dit</strong> verschil binnen een minuutje<br />
met de microscoop vast te stellen. Microscopie is trouwens altijd een vereiste als men 100%<br />
zekerheid wil hebben. Er zijn immers nog talloze andere witte ascootjes die Pitrus als<br />
substraat gebruiken. Zo heb ik in de Kaaistoep langs diverse poelen de volgende witte<br />
soorten op Pitrus gevonden: Lachnum apalum (Pitrusfranjekelkje), Lachnum diminutum<br />
(Russenfranjekelkje), Lachnum carneolus var. longisporum (Blozend franjekelkje),<br />
Lachnum tenuissimum (Teer franjekelkje), Cistella fugiens (Fragiel rijpkelkje), Cistella<br />
hoehnelii, Pezizella eburnea (Grasschoteltje), Hyaloscypha fuckelii var. fuckelii,<br />
Hyaloscypha paludosa en Calycina cruentata.<br />
Vruchtlichamen van deze soorten zijn meestal uitermate klein en komen lang niet zo<br />
massaal voor als Lachnum apalum. Een loep is dus een onmisbaar hulpmiddel om ze te<br />
vinden. In het veld valt er op grond van macroscopische kenmerken nauwelijks te<br />
determineren. Zo zijn haren zelfs met een loep soms onzichtbaar, omdat ze bijvoorbeeld<br />
verkleefd zijn met het excipulum en al zie je ze met de loep, dan blijken ze per soort onder<br />
de microscoop verrassend verschillend te kunnen zijn.<br />
Eén soort bleek nieuw voor Nederland te zijn: Calycina cruentata. Een andere soort is<br />
slechts van enkele vindplaatsen bekend: Cistella hoehnelii. Zie van beide soorten een<br />
beschrijving verderop in <strong>dit</strong> artikel.<br />
Behalve witte discomyceetjes komen er ook donkergekleurde schijfjes op pitrusbladen<br />
18
zichtbaar. De afmetingen bedragen 7,5–12 × 1–2 µm. De parafysen zijn onvertakt<br />
cilindrisch met in het onderste deel vaak een septum, in levende toestand vaak met een<br />
langgerekte lichtbrekende vacuole onder de top. De excipulumstructuur bestaat uit een<br />
textura prismatica met verspreid ook min of meer rondachtige cellen, 15–20 × 10–20 µm.<br />
De celwanden zijn iets gelatineus en lijken daardoor iets dikwandig. Naar de buitenzijde<br />
wordt de structuur steeds fijner, en gaat ten slotte over in lange cilindrische marginaalcellen<br />
(haren), met lichtbrekende vacuoles in de top. De top van deze cellen kan soms iets<br />
verbreed zijn, 20 × 2,5–3 µm.<br />
Opmerking: Op houtig substraat komt Calycina (Pezizella) discreta voor met eveneens licht<br />
allantoïde sporen.<br />
Zie ook Dennis (1956).<br />
Beschrijving Cistella hoehnelii Scheuer (= Cistella graminicola (Raitv.) Raitv.; =<br />
Clavidisculum granulosellum (Höhn.) Raitv.; = Psilachnum granulosellum Höhn.; niet<br />
Cistella granulosella (P.Karst.) Nannf.)<br />
Apotheciën in groepen bijeen, zittend, met licht<br />
komvormige tot vlakke schijfjes. Het<br />
Haren en sporen; maatstreep = 10 µm.<br />
hymenium is waterig wit tot crèmekleurig en<br />
ouder zelfs licht beigebruinig. De rand en<br />
buitenzijde blijven wit. De doorsnede bedraagt<br />
maximaal 1,2 mm.<br />
De asci zijn biseriaat en de ascustop<br />
reageert duidelijk blauw in Melzer’s reagens.<br />
Afmetingen van de asci bedragen 35–50 ×<br />
5–6,5 µm. De parafysen zijn deels cilindrisch<br />
en deels min of meer lancetvormig, met aan de<br />
basis één of twee septen en doorsnede tot 3 µm.<br />
De sporen hebben vaak een kenmerkend<br />
druppeltje aan de uiteinden. Ze zijn cilindrisch<br />
tot spoelvormig en meten 6,5–10 × 2–2,5 µm.<br />
Het meest opvallend zijn de clavate tot zelfs<br />
ballonvormige, gegranuleerde eindcellen of haren. Ook cilindrische eindcellen zijn<br />
aanwezig. De afmetingen van de clavate cellen gaat tot 25 × 12 µm.<br />
Opmerking: Ik heb Cistella hoehnelii in 2003 en 2004 vier keer gevonden in de Kaaistoep<br />
op zowel Typha als Juncus, langs verschillende oevers verspreid over twee kilometerhokken.<br />
Zie ook Ellis & Ellis (1997).<br />
Beschrijving Belonopsis iridis (Crouan & H.Crouan) Graddon (= Mollisia iridis (Crouan &<br />
H.Crouan) Le Gal)<br />
Apotheciën groeien dicht opeen, al dan niet op een subiculum van dikwandige, bruin<br />
gepigmenteerde hyfen, op zeer vochtige plaatsen zelfs soms gedeeltelijk en/of tijdelijk<br />
onder water. De apotheciën zijn relatief vlezig. Jong vaak met een iets opstaand randje,<br />
20
waarneming uit 1987 (Arnolds et al., 1995); de Verspreidingsatlas meldt M. caricina uit 3<br />
atlasblokken (NMV, 2000). Door de kleine ± allantoïde sporen is een collectie betrekkelijk<br />
eenvoudig te determineren. Zie ook Ellis & Ellis (1997).<br />
Beschrijving Olla costata (Boud.) Svr…ek (= Unguicularia costata (Boud.) Dennis)<br />
Apotheciën specifiek voorkomend op Juncus. De apotheciën groeien dicht opeen, zijn urntot<br />
komvormig en zijn grijs tot wit-grijs gekleurd. De doorsnede bedraagt 0,2–0,5 mm.<br />
De asci zijn biseriaat en de ascustop kleurt blauw in Melzer’s reagens. De afmetingen<br />
van de asci bedragen 30–33 × 8,5–10 µm en zijn typisch aan de basis breder (enigszins<br />
zakvormig). De parafysen zijn cilindrisch met verspreid kleine druppeltjes. De sporen zijn<br />
breed ovaal tot ovaal spoelvormig met<br />
aan elke zijde een grote en diverse<br />
kleine oliedruppels. De sporenmaten<br />
zijn: 7–12 × 2–3 µm. De haren<br />
reageren sterk dextrinoïd (roodbruine<br />
verkleuring) in Melzer’s reagens en<br />
zijn voor het overgrote bovenste deel<br />
Haren en sporen; maatstreep = 10 µm.<br />
22<br />
glasachtig massief. De haren zijn<br />
cilindrisch tot enigszins versmallend<br />
naar de top, en kunnen tot 2 septen<br />
hebben. De afmetingen zijn tot 35 µm lang met een doorsnede van ± 4–5 µm. De soort<br />
heeft inmiddels een code<strong>nummer</strong> voor de kartering.<br />
Zie ook Raschle (1977) en Svr…ek (1986).<br />
Beschrijving Mycocalia denudata (Fr.) J.T.Palmer (Plaat 5)<br />
Sporen en peridiolenstructuur;<br />
maatstreep = 10 µm.<br />
In jonge toestand zichtbaar als kussenvormige tot<br />
bolvormige vruchtlichamen met een bobbelig<br />
oppervlak, veroorzaakt door de eitjes binnenin. Jong<br />
wordt het vruchtlichaam nog omsloten door een zeer<br />
dun, wit, donzig peridium. Soms is <strong>dit</strong> peridium iets<br />
transparant. De vruchtlichamen kunnen dicht tegen<br />
elkaar groeien en kunnen dan een gezamenlijke<br />
doorsnede tot 4 mm bereiken. Afzonderlijk zijn ze<br />
veel kleiner. De peridiolen (eitjes) zitten in een<br />
transparante, gelatineuze massa, die zichtbaar wordt<br />
als het dunne peridium scheurt. De peridiolen zijn<br />
met grote aantallen aanwezig. Ze zijn okerbruin, olijfbruin tot roodbruin en hebben een<br />
doorsnede van 0,2–0,4 mm.<br />
Het peridium bestaat uit geïncrusteerde, hyaline hyfen met gespen. De doorsnede van<br />
deze hyfen bedraagt ± 3,5 µm. Tussen deze hyfen bevinden zich grote kristallen. De huid<br />
van de peridiolen is oranjebruin gepigmenteerd met een dikwandige ‘puzzelstukjes’structuur.<br />
Binnenin zit een hyaliene laag met dezelfde structuur. De sporen zijn hyalien en<br />
ovaal en meten 6–8,5 × 3,5–5 µm. Basidiën heb ik niet waargenomen.<br />
De Verspreidingsatlas meldt M. caricina uit 8 atlasblokken (NMV, 2000).
Twee internetsites:<br />
Kuo, M. 2003. The Nidulariaceae (bird’s nest fungi).<br />
http://www. mushroomexpert.com/nidulariaceae.html<br />
Fay, M., Scates, K. & Ramsey, R. 2003. Trial field key to the species of Nidulariaceae in<br />
the Pacific Northwest, Pacific Northwest Key Council.<br />
http://www.svims.ca/council/nidula.htm<br />
Dank aan Stip Helleman voor het op naam brengen van Calycina cruentata, de controle van<br />
Olla costata, het kritisch doorlezen van <strong>dit</strong> artikel en het geven van waardevolle<br />
aanvullingen.<br />
Literatuur<br />
Arnolds, E.J.M., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. (red.) 1995. Overzicht van de Paddestoelen in<br />
Nederland. <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong><br />
Baral, H.O., Baral, O. & Marson, G. 2003. In Vivo Veritas (2 CD-roms met beschrijvingen,<br />
tekeningen en foto’s van o.a. ascomyceten).<br />
Dennis, R.W.G. 1956. A revision of the British Helotiaceae in the herbarium of the Royal Botanic<br />
Gardens, Kew, with notes on related European species. Mycological papers 62: 1–216.<br />
Dennis, R.W.G. 1981. British Ascomycetes. Gantner Verlag K.G., Vaduz.<br />
Ellis, M.B. & Ellis, J.B. 1997. Microfungi on land plants. The Richmond Publishing Co. Ltd. Slough.<br />
Graddon, W.D. 1961. Transactions British Mycological Society 44(4): 611–612.<br />
NMV, 2000. Verspreidingsatlas – Kaartenbijlage Overzicht van de Paddestoelen in Nederland. II.<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>.<br />
Raschle, P. 1977. Taxonomische Untersuchungen an Ascomyceten aus der Familien der<br />
Hyaloscyphaceae Nannfeldt. Sydowia 29: 170–235.<br />
Rommelaars, L. 1996 t/m 2004. Onderzoek van de Paddestoelenflora in de Kaaistoep..<br />
Svr…ek, M. 1986. New or less known discomycetes XIV. „eská Mycologie 40(4): 203–217.<br />
23
Column<br />
CADEAU<br />
Tijdens de werkweek 2005 in Beekbergen werd een bezoek gebracht aan de Leemputten bij<br />
Staverden (Gld), befaamd om zijn bijzondere flora. Zoals de naam aangeeft, is er ooit leem<br />
gewonnen – met als resultaat een gevariëerd gebied: heide, vennen, heischraal grasland,<br />
wilgenstruweel, ijl dennenbos; een ratjetoe van biotopen dat hier nogal wat mycologische<br />
verrassingen oplevert. Deze keer bestond de oogst onder meer uit de Ridderwasplaat, de<br />
Koperrode spijkerzwam en een aantal zeldzame satijnzwammen.<br />
In de auto terug naar huis bedacht ik hoeveel bijzondere terreinen het resultaat zijn van<br />
specifiek menselijk ingrijpen. In Drenthe geldt <strong>dit</strong> voor de Grote- en Kleine startbaan bij<br />
Havelte die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn aangelegd door op voedselarm zand een<br />
dikke laag leem aan te brengen. Het Boekweitenveentje bij Gieten is een ander voorbeeld<br />
van menselijke activiteit die – onbedoeld – jaren later voor spectaculaire resultaten heeft<br />
gezorgd wat paddenstoelen betreft. Waarschijnlijk zijn in alle provincies soortgelijke<br />
voorbeelden te vinden.<br />
Natuurlijk past <strong>dit</strong> niet helemaal in het beeld dat we misschien van de natuur koesteren:<br />
ongerept, spontaan en vooral ongepland. Als je echter aan een dergelijk ideaalbeeld wilt<br />
vasthouden, word je als natuurliefhebber erg ongelukkig in een land waar elke vierkante<br />
meter door mensenhanden overhoop is gehaald. Alles woelt hier om verandering, van grote<br />
projectontwikkelaars tot aan natuurverenigingen toe. Want zelfs het instellen van een<br />
Nationaal Park vormt vaak het startsein om met behulp van bulldozers en draglines het<br />
betreffende natuurgebied een grondige facelift te geven.<br />
De NMV heeft zich hier als kleine vereniging altijd verre van gehouden, maar één keer<br />
in de honderd jaar mag er met deze tra<strong>dit</strong>ie wel eens gebroken worden. In 2008 bestaat de<br />
NMV honderd jaar! Zou het geen aardig idee zijn om de jubilaris een cadeau aan te bieden<br />
waar een komende generatie NMV-ers mogelijk nog veel plezier aan kan beleven? Onze<br />
vereniging beschikt niet over grote financiële middelen. Maar via één of andere instantie is<br />
vast wel een paar hectare los te peuteren. Meer is ook niet nodig, gelet op de omvang van<br />
de Kleine startbaan of het fraaie terrein dat Eef Arnolds rond zijn huis heeft laten ontstaan.<br />
De volgende stap is dan een aannemer te vinden om zo’n stuk te ontgronden tot de<br />
leemlaag, kalkrijk materiaal op te brengen of op een andere manier een ecologisch<br />
interessant uitgangspunt te creëren. En dan maar wachten, en de tijd het werk laten doen.<br />
Zo’n project zou voor scholen een mooi excursiedoel zijn, waar leerlingen in de praktijk<br />
kunnen zien dat ‘alles altijd overal is, maar dat het biotoop selecteert’. En dat, net als bij<br />
beleggen, resultaten in het verleden geen garantie bieden voor de toekomst. Want het blijft<br />
een gok, maar wel een mooie.<br />
24<br />
door Rob Chrispijn
GEMAKKELIJK HERKENBARE PLANTENPARASIETEN<br />
IX – PUCCINIA ALLII<br />
Puccinia allii. Uredosporen.<br />
Maatstreepje: 25 µm.<br />
Aad Termorshuizen<br />
Biologische bedrijfssystemen, Wageningen Universiteit<br />
Marijkeweg 22, 6709 PG Wageningen<br />
Termorshuizen, A.J. 2006. Easily recognizable plant parasites IX – Puccinia allii. Coolia 49(1):<br />
25–26.<br />
A short account of Puccinia allii is given. This autoecious rust forms uredosori and teleutosori on<br />
a number of Allium species. In the Netherlands it is fairly common on leeks. This is the only Allium<br />
species on which P. allii fails to form teleutosori.<br />
Puccinia allii Rudolphi is de veroorzaker van roest bij Allium-soorten en komt algemeen<br />
voor in Nederland, vooral op prei (A. porrum). Andere waardplanten zijn kraailook (A.<br />
vineale), ui (A. cepa) en bieslook (A. schoenoprasum). In Californië is P. allii op <strong>dit</strong><br />
moment een groot probleem in de teelt van knoflook (A. sativum). Gäumann (1959) noemt<br />
nog veel meer Allium-soorten als waardplant, maar de door hem vastgestelde<br />
waardplantstatus is veelal onderzocht onder experimentele omstandigheden, dus bij een<br />
hoge infectiedruk. Het ecologische belang van zulke ‘experimentele’ waardplanten in de<br />
natuur staat hiermee niet vast. Algemeen worden nu alle Europese Puccinia-taxa met een<br />
uredosorusstadium op Allium-soorten tot dezelfde soort gerekend (zie Boerema et al.,<br />
1993). P. mixta Fuck. en P. porri (Sow.) Wint. zijn dus synoniem met P. allii.<br />
Puccinia allii vormt uredosoren (stadium II; zie Termorshuizen, 2004) en teleutosoren<br />
(stadium III). Experimenteel zijn ook aeciën (stadium I) vastgesteld op dezelfde waardplant<br />
(zie bijv. Wilson & Henderson, 1966); P. allii kent dus geen waardplantwisseling, maar in<br />
het veld zijn aeciën waarschijnlijk nog nooit waargenomen. Bijzonder is dat op prei<br />
uitsluitend uredosori en dus geen teleutosori worden aangetroffen.<br />
De uredosori komen aan beide zijden van het blad voor.<br />
Ze vormen oranje, soms geelachtig tot roodachtig oranje<br />
gekleurde vlekken. Aanvankelijk zitten de uredosori onder de<br />
epidermis van de waardplant. Terwijl de sporen gevormd<br />
worden barst de epidermis open. De uredosporen hebben net<br />
als bij veel roestsoorten een weinig specifiek uiterlijk,<br />
00<br />
00<br />
hoewel die van P. allii enigszins opvallen door hun zeer fijne<br />
wratjes (pas goed te zijn bij 1000× vergroting; veel<br />
roestschimmels hebben grovere wratjes). Verder zijn ze rond<br />
tot bijna rond, zelden ovaal, iets hoekig, 23–29 × 20–24 µm<br />
met 1–2 µm dikke wand (Wilson & Henderson, 1966). De<br />
collectie uit mijn tuin op prei stemt hiermee redelijk goed<br />
overeen: 25,0–30,5(–34,4) × (19,8–)22,3–27,0 µm (zie de<br />
figuur). De teleutosporen variëren in omvang en formaat.<br />
Gäumann (1959) meldt dat grootte en vorm, alsmede het<br />
percentage ééncellige teleutosporen bepaald worden door de<br />
temperatuur en de waardplant. Er worden echter in elke<br />
25
collectie altijd tweecellige teleutosporen gevonden (waarmee deze soort zich onderscheidt<br />
van Uromyces ambiguus; zie onder).<br />
Puccinia allii komt wereldwijd voor en is waarschijnlijk verspreid met de teelt van<br />
Allium-soorten. Uit de literatuur blijkt dat de roest desastreuze schade kan aanrichten.<br />
Aangezien P. allii niet onder de uien in de Gewasbeschermingsgids (1999) genoemd wordt,<br />
kan opgemaakt worden dat de huidige in Nederland geteelde uienrassen grotendeels of<br />
helemaal resistent zijn tegen deze roest.<br />
De enige andere Europese roestsoort die uredosori vormt op Allium-soorten is Uromyces<br />
ambiguus (DC) Lév., die op bieslook (A. schoenoprasum) en slangenlook (A.<br />
scorodoprasum) aangetroffen kan worden. Gäumann (1959) noemt meer waardplanten,<br />
maar niet ui of prei. Morfologisch is het onderscheid tussen U. ambiguus en P. allii beperkt:<br />
de teleutosporen van U. ambiguus zijn altijd ééncellig, terwijl een deel van de teleutosporen<br />
(maximaal 10–50(–83)% volgens Gäumann, 1959) van P. allii altijd tweecellig is.<br />
Naast de genoemde soorten zijn er nog enkele roesten die hun aeciënstadium vormen op<br />
Allium-soorten, maar het uredo- en teleutosorenstadium op andere waardplanten. Dit betreft<br />
Melampsora allii-populina Kleb., M. allii-fragilis Kleb. en M. salicis-albae Kleb., die alle<br />
op daslook (A. ursinum) aeciën vormen en als alternatieve waardplant respectievelijk<br />
populieren-, wilgen- en wilgensoorten hebben. Tot slot vormt Puccinia sessilis Schneid. ex<br />
Schroet. spermogoniën en aeciën op daslook (en andere voorjaarsplanten, zoals lelietje-derdalen<br />
(Convallaria majalis), aronskelk (Arum maculatum) en eenbes (Paris quadrofolia)),<br />
terwijl het uredo- en teleutosori vormt op rietgras (Phalaris arundinacea).<br />
Literatuur<br />
Boerema, G.H. et al. 1993. Check-lists for scientific names of common parasitic fungi. Libri Botanici<br />
vol. 10. IHW-Verlag, Eching, Germany.<br />
Ellis, M.B., Ellis, J.P. 1985. Microfungi on land plants. Croom Helm.<br />
Gäumann, E. 1959. Die Rostpilze Mitteleuropas mit besonderer Berücksichtigung der Schweiz.<br />
Beiträge zur Kryptogamenflora der Schweiz, Bd XII. Büchler & Co., Bern.<br />
Gewasbeschermingsgids. 1999. Plantenziektenkundige Dienst, Wageningen.<br />
Termorshuizen, A.J. 2004. Gemakkelijk herkenbare plantenparasieten. III. Gymnosporangium<br />
fuscum. Coolia 47(2): 93–98.<br />
Wilson, M., Henderson, D.M. 1966. British rust fungi. Cambridge University Press.<br />
RECTIFICATIES<br />
De fotograaf van Plaat 8 (Claviceps purpurea) in Coolia 48(4): 200 is Peter-Jan Keizer.<br />
In Coolia 48(4) werd een foto van Stictis arundinacea geplaatst (Plaat 7). Op de inzetfoto<br />
rechtsboven werd ter vergelijking S. stellata afgebeeld.<br />
26<br />
De redactie
Plaat 1. Hygrocybe subpapillata. Foto R. Chrispijn.<br />
Plaat 2. Paarssteelknolvezelkop (Inocybe reisneri). Foto B. Tolsma.<br />
27
Plaat 3. Links Olijfkleurige gordijnzwam (Cortinarius infractus), rechts de Bruine<br />
kleibosgordijnzwam (Cortinarius nemorensis). Foto B. Tolsma.<br />
Plaat 4. Olijfkleurige gordijnzwam (Cortinarius infractus). Foto B. Tolsma.<br />
28
Plaat 5. Linksboven Russeknolkelkje (Myriosclerotinia curreyana); rechtsboven Zeggemycena<br />
(Mycena saccharifera); linksonder Calycina cruentata; rechtsonder Bleke dwergnestzwam<br />
(Mycocalia denudata). Foto's L. Rommelaars.<br />
29
Plaat 6. Citroengele satijnzwam (Entoloma pleopodium). Foto J. Kap.<br />
Plaat 7. Kleinsporige gordijnzwam (Cortinarius pearsonii) links oud, rechts jong. Foto F.<br />
v.d. Bergh.<br />
30
LANDGOED NEERIJNEN, EEN DROOM VAN EEN<br />
KROONJUWEEL 1<br />
Bert Tolsma<br />
Couwenhoven 43-16, 3703 EH Zeist<br />
Tolsma, L.P. 2006. Estate ‘Neerijnen’, a dream of a crown jewel. Coolia 49(1): 31–36.<br />
The mycoflora of the estate Neerijnen, situated along the river Waal, is well-known through the<br />
visits of Reijnders and Tjallingii. The estate is second on the list of sites with the highest number of<br />
Red list species. The mycoflora of the part at the land side of the dyke is summarized; it shows many<br />
rare species of the genera Inocybe, Amanita, Russula and boletes. In recent years the estate is visited<br />
weekly by Joke Bosch and a local IVN-group. A visit to the estate on 4 October 2004 is described.<br />
Situatieschets<br />
Het landgoed Neerijnen (bij Waardenburg) aan de Waal bestaat uit een binnendijks en een<br />
buitendijks deel. Het binnendijkse deel is ontstaan rondom twee kastelen, kasteel Waardenburg<br />
en kasteel Neerijnen. Beide kastelen zijn omstreeks de 14 e eeuw ontstaan en waren<br />
aanvankelijk eigendom van het geslacht De Cock. Dat geslacht sterft in 1594 uit, waarna de<br />
landgoederen via het geslacht Van Gendt tot 1974 in één hand blijven. Inmiddels is dan via<br />
belening de familie Van Pallandt eigenaar geworden. De landgoederen zijn nu eigendom<br />
van het Geldersch Landschap; het kasteel Waardenburg bevindt zich in langdurige erfpacht<br />
in handen van de ‘Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen’ en het huis Neerijnen is<br />
ingericht als gemeentehuis. We concentreren ons in <strong>dit</strong> artikel vooral op laatstgenoemd<br />
landgoed. Het parkbos met hoogstamboomgaarden en cultuurgronden, vaak gedeeltelijk<br />
omgeven door houtwallen met<br />
prachtige doorkijkjes, is aangelegd<br />
in de Engelse landschapsstijl<br />
en is één van de weinige<br />
parkbossen in Nederland op<br />
kalkrijke riviergrond. In het<br />
gebied zijn drie wandelroutes<br />
uitgezet. De rode route voert over<br />
de Waalbandijk, vanwaar we een<br />
prachtig uitzicht hebben over de<br />
Waal en het vogelrijke gebied<br />
aan de overkant, de Rijswaard.<br />
Met in de verte de toren van<br />
Zaltbommel is het Hollandse<br />
plaatje compleet. Voor een<br />
paddenstoelenwandeling rondom<br />
kasteel Neerijnen is de gele route<br />
voldoende.<br />
1 Aflevering 10 van de rubriek KROONJUWELEN EN ANDERE MYCOLOGISCHE<br />
SNUISTERIJEN.<br />
Auteurs die een bijdrage willen leveren aan deze rubriek worden van harte uitgenodigd contact<br />
op te nemen met de redactie van Coolia.<br />
31
<strong>Mycologische</strong> geschiedenis<br />
Neerijnen dankt zijn bekendheid als mycologisch kroonjuweel vooral aan de bezoeken die<br />
A.F.M. Reijnders er gedurende tientallen jaren, vaak met Jaap Wisman, bracht. Tot op hoge<br />
leeftijd had <strong>dit</strong> landgoed zijn belangstelling. Uit informatie blijkt dat vooral in de jaren 1966<br />
t/m 1972 het gebied door de heren Reijnders en Tjallingii meerdere keren is bezocht, om<br />
zodoende bij de overdracht aan het Geldersch Landschap een zo volledig mogelijk beeld te<br />
krijgen van de mycologische rijkdom van het gebied. Er werd vooral gelet op, zoals<br />
Reijnders ze aanduidde, ‘thermofiele’ soorten, groeiend op de kalkrijke klei, afkomstig van<br />
gebieden stroomopwaarts langs de Rijn, dat op diverse plekken langs de Benedenrijn bij<br />
overstromingen achtergelaten werd. De heren kwamen tot 239 soorten paddenstoelen<br />
(voornamelijk Agaricales) en de gegevens kwamen (ook) bij het Geldersch Landschap<br />
terecht.<br />
Op die lijst spreekt de heer Reijnders over 16 excursies in die periode op Neerijnen<br />
“gelegen op kalkrijke stroomruggrond (althans grotendeels), waarmee het een uitzonderlijk<br />
voorbeeld is van een aangeplant parkbos met beuken, eiken en grienden”. Een interessante<br />
soort, genoemd in de lijst, is Lactarius mairei Malençon met de aantekening: 2 e vindplaats<br />
in Nederland; Reijnders noemt het een melkzwam uit Marokko. De soort werd volgens het<br />
Overzicht (Arnolds et al., 1995) na 1985 niet meer gemeld.<br />
Verder snuffelend in het archief van Reijnders dat ik van Jaap Wisman kreeg blijkt dat<br />
het terrein niet alleen is geïnventariseerd op paddenstoelen maar ook bijvoorbeeld op het<br />
voorkomen van vogels. Bij de stukken vond ik een broedvogelinventarisatie in 1990 in<br />
opdracht van de Stichting Het Geldersch Landschap. Reijnders zinspeelt in één van zijn<br />
brieven aan het Geldersch Landschap op de mogelijkheid binnen afzienbare tijd tot een<br />
documentaire publicatie van alle biologische gegevens van <strong>dit</strong> gebied te komen; daar is het<br />
tot nu toe voorzover ik weet niet van gekomen.<br />
En natuurlijk moet ik hier als bron Jac Gelderblom noemen wiens naam ik in de<br />
correspondentie regelmatig tegenkom en die van verschillende vondsten exsiccaten in zijn<br />
herbarium heeft. Uit de gegevens waarover ik beschik blijkt dat hij vooral in het begin van<br />
de 90-er jaren daar actief is geweest. Zo vond ik een verslag van 1992 waarin hij samen met<br />
J. Leeuwenburgh de paddenstoelenflora van Neerijnen voor het derde achtereenvolgende<br />
jaar onderzocht. Geen rijk jaar, maar desondanks maakt hij melding van 115 soorten<br />
waarvan 15 (= 13%) nieuw voor <strong>dit</strong> gebied. Als bijzonderheid de 13 Inocybe-soorten die ik<br />
voor de liefhebber hier met alleen de wetenschappelijke (nieuwe) naam noem: Inocybe<br />
asterospora, bresadolae, rimosa, flocculosa, geophylla met twee variëteiten, maculata,<br />
paludinella, quietiodor, albomarginata, reisneri, muricellata en amethystina.<br />
Ten slotte wil ik nog vermelden de lijst met gegevens die Peter-Jan Keizer de heer<br />
Reijnders in 1997 (op 98-jarige leeftijd!) op diens verzoek uit de computerbestanden van<br />
1966 t/m 1986 toestuurde.<br />
Uit de excursieverslagen in Coolia blijkt dat de laatste bezoeken van de NMV dateren<br />
uit het jaar 1993. Op 5 september van dat jaar vond men op de zaterdagexcursie 227<br />
soorten, waaronder het Wortelende taaisteeltje (Mycenella lasiosperma), een nieuwe soort<br />
voor Nederland, terwijl het bezoek in de binnenlandse werkweek ruim een maand later<br />
slechts 65 soorten opleverde (Dam, 1995; Van den Dool, 1995)! Wel werd in het verslag<br />
over die werkweek melding gemaakt van een paar opvallende vondsten, n.l. de<br />
Zaagvlakinktzwam (Coprinus laanii), de Witstelige zadelkluifzwam (Helvella latispora) en<br />
het Klein oorzwammetje (Crepidotus epibryus).<br />
32
Kleibospaddenstoelen<br />
Vanaf jaargang 37 van Coolia verscheen een serie van drie artikelen over kleibospaddenstoelen<br />
met voor mij zeer nuttige informatie; in het eerste artikel staat een tabel met<br />
mycorrizapaddenstoelen in kleibossen (Veerkamp et al., 1994; Keizer et al., 1995, 1997).<br />
De lijst bevat 103 soorten en is in drie groepen verdeeld. De 39 paddenstoelen uit de eerste<br />
groep zijn het meest gebonden aan het fluviatiele milieu, de 40 soorten uit groep 2 hebben<br />
een ruimere verspreiding en de 24 soorten uit groep 3 hebben een duidelijke binding aan<br />
zowel het fluviatiele milieu als ook aan de (kalkrijke) duinen.<br />
Uiteraard is het interessant om een vergelijking te maken met het kleibos in Neerijnen.<br />
Uit de gegevens waarover ik beschik blijkt dat van de soorten uit de eerste groep er op<br />
Neerijnen 23 voorkomen; uit groep 2 zijn dat er 24 en de laatste groep is met 18 soorten<br />
vertegenwoordigd. Van het totaal aan 103 mycorrizapaddenstoelen in kleibossen is het<br />
percentage vondsten in Neerijnen dus 63! En dan is zeker de kans aanwezig om de<br />
Geelwrattige amaniet (Amanita franchetii), de Berijpte galgordijnzwam (Cortinarius<br />
causticus) en de Sombere fluweelboleet (Boletus porosporus) te vinden, om er van de 103<br />
maar een paar te noemen.<br />
In Coolia 42(3) heeft Leo Jalink een overzicht gegeven van de 200 meest waardevolle<br />
kilometerhokken, en Neerijnen staat daarin na Nijenrode met tot 1996 een mycologische<br />
waarde van 516 op de tweede plaats (Jalink, 1999). In die mycologische waarde is de mate<br />
van zeldzaamheid medebepalend voor het getal 516 dat ontstaat; het geeft dus niet het<br />
aantal soorten aan. Hij constateert sinds 1986 een duidelijke achteruitgang in kwaliteit,<br />
zoals een afname van Rode lijstsoorten, maar anderzijds is een stijging met zo’n 70 soorten<br />
naar 559 sinds dat jaar toch ook opvallend en verheugend. En… de toekomst ziet er<br />
veelbelovend uit!<br />
Mycologisch heden<br />
In 1998 reageert Joop Kortselius op een verzoek van Leo Jalink op een NMV-lezingendag<br />
om mogelijke oorzaken van achteruitgang van de mycoflora aan te geven. Kortselius heeft<br />
m.b.t. Neerijnen wel enig idee: de grasbermen waren destijds veel schraler dan nu. Hierdoor<br />
is bijvoorbeeld de groeiplaats van de Grijze knotszwam (Clavaria daulnoyae) aan de Van<br />
Pallandtweg verdwenen. Verder is een beroemd pad met bijzondere soorten veranderd in<br />
ondoordringbaar bos; anderzijds wijst hij wel op mooie, nieuwe paden die echter buiten het<br />
oudste deel van het landgoed zijn aangelegd. Kortselius wijst op een verminderde<br />
belangstelling voor <strong>dit</strong> gebied na de zoektochten in de jaren ’60 en begin ’70 door de heren<br />
Reijnders en Tjallingii. Wel zijn met name de heren Reijnders en Wisman regelmatige<br />
bezoekers van het landgoed gebleven; in ieder geval één maal per jaar wilden we er op<br />
bezoek gaan, aldus Jaap.<br />
De belangstelling voor Neerijnen is echter vooral weer gegroeid nadat ons NMV-lid<br />
Joke Bosch-van der Mast in Varik is gaan wonen. We zagen haar vanuit het IVN in Zeist<br />
met lede ogen vertrekken, maar gelukkig is zij via het IVN Tiel zeer betrokken geraakt bij<br />
het wel en wee op Neerijnen. Van haar kreeg ik een lijst over 2004 met 303 soorten. Die<br />
lijst zou aanzienlijk langer geweest zijn, schreef ze mij, als de groep, die in de herfst<br />
wekelijks en de rest van het jaar maandelijks daar gaat kijken, meer kennis zou hebben van<br />
Gordijnzwammen, Vezelkoppen, Franjehoeden, Russula’s enz. Joke c.s. heeft intussen<br />
goede contacten opgebouwd met de mensen van het Geldersch Landschap die het park<br />
33
eheren. De houtsnippers worden niet meer op hopen in de bermen gegooid, het blad wordt<br />
weggeblazen en er rijden geen zware trekkers meer door de bermen. De groep stuurt lijsten<br />
op en biedt het Geldersch Landschap lezingen aan over het parkbos. Al met al een gunstige<br />
ontwikkeling.<br />
De lanen<br />
Hoewel het hele park interessant is om te inventariseren springt een aantal lanen er<br />
mycologisch wel bijzonder uit. Vooral de eikenlaan achter het kasteel en ook achterin waar<br />
deze naar de Van Pallandtweg gaat is een vindplaats van opvallende soorten. Over het pad<br />
langs de weg loop je dan weer terug naar het kasteel. Aan <strong>dit</strong> pad stonden populieren, maar<br />
die zijn onlangs gerooid en het is de bedoeling ook daarvan een eiken- of beukenlaan te<br />
maken. Tegenover de ingang naar het kasteel (over de Van Pallandtweg) bevindt zich een<br />
beukenlaan die mycologisch ook bijzonder is, maar in 2003 gedurende een week veel te<br />
lijden heeft gehad van een kerstmarkt met veel kramen en zo’n 20.000 bezoekers! Joke c.s.<br />
heeft hier fel tegen geprotesteerd (er werd met zwaar materieel gewerkt en de oude<br />
beukenbomen hebben daar echt onder geleden!), en in ieder geval is de kerstmarkt in 2004<br />
niet hier maar in Waardenburg gehouden. In de krant las ik, schrijft Joke, dat de verhuizing<br />
deels te maken had met de protesten.<br />
Ten slotte loopt er nog een interessante eikenlaan buitenom langs de Kaalakkerstraat en<br />
de Steenweg; we naderen dan Waardenburg.<br />
De eikenlaan achter het kasteel<br />
Op 4 oktober 2004 zijn Jaap Wisman, Koos van Vliet en ik een dag naar Neerijnen geweest.<br />
We proberen het park elke herfst – evenals Reijnders vroeger – minimaal één keer te<br />
bezoeken en elke keer is dat bezoek een bijzondere ervaring. Als je dan vanaf de<br />
parkeerplaats over de brug linksaf langs de schuur, gevlochten van wilgentenen uit de<br />
Rijswaard loopt, ontstaat zo’n merkwaardig gevoel van spanning en verwachting en meestal<br />
word je niet beschaamd. Alleen al deze laan kost vaak minstens twee uur lopen, kijken en<br />
fotograferen. Wat zorgen baart is de aanwezigheid van een composteringsbedrijf naast de<br />
laan dat – het zal u niet verbazen – wil uitbreiden. Maar… vandaag is het genieten.<br />
Uit het overzicht van waarnemingen van Joke Bosch over 2004 blijkt dat van het<br />
geslacht Amanita de Saffraanamaniet (Amanita crocea), de Bleke amaniet (Amanita<br />
lividopallescens) en de Stekelkopamaniet (Amanita solitaria) daar voorkomen. Ook wij<br />
zagen op 4 oktober de laatste soort met een paar bijzonder fotogenieke exemplaren in de<br />
laan staan. Zeker zeldzaam, maar in het Utrechtse rivierengebied toch op een paar plaatsen<br />
te vinden.<br />
En dan de vele soorten Russula’s die hier voorkomen: de Roze geelplaatrussula<br />
(Russula decipiens) met de zeer donkere sporee, de Stinkende russula (Russula foetens), de<br />
Amandelrussula (Russula laurocerasi) en de Geelvlekkende russula (Russula luteotacta)<br />
zijn stuk voor stuk bijzondere paddenstoelen met – let op de naam – in ieder geval één<br />
opvallend kenmerk.<br />
Interessant waren twee collecties Vezelkoppen die wij daar vonden, vooral omdat bij<br />
beide de steel een violette kleur vertoonde. Beide collecties werden gefotografeerd maar op<br />
de dia is de kleur helaas verdwenen. De ene collectie rook melig, de andere naar wantsen:<br />
dus dachten we de Wantsenvezelkop (Inocybe quietiodor s.s.) gevonden te hebben. Nu is<br />
Inocybe quietiodor ook een sensu lato-soort en daar hoort dan I. reisneri (Paarssteelknolvezelkop)<br />
bij. Bij thuiskomst onder het microscoop werden geen pleurocystiden<br />
34
ontdekt en dat scheelt aanzienlijk bij de determinatie; de sectie Rimosae duikt op. Dan<br />
wordt het toch nog lastig, omdat Kuyper (1986) en Stangl (1989) de kleur violet uitsleutelen<br />
naar I. quietiodor toe. Beide collecties hebben we naar Thom Kuyper gestuurd die besloot<br />
dat hier sprake is van één soort, en wel Inocybe reisneri (Plaat 2). Hij is huiverig soorten uit<br />
te splitsen op één verschilkenmerk (in <strong>dit</strong> geval op geur). Daarom bleek een andere soort<br />
van Neerijnen die ik hem toestuurde en duidelijk naar jodoform rook toch Inocybe rimosa te<br />
zijn, al kan men hier spreken van een soortencomplex. Moleculaire methoden kunnen ons in<br />
de toekomst wellicht helpen duidelijkheid te krijgen, schrijft Thom.<br />
Bladblazer op de eikenlaan<br />
Ondertussen is Ruben van het Geldersch Landschap met de bladblazer ons bijna genaderd<br />
en wij verzoeken hem niet verder te gaan, want ondanks het goede werk dat hij doet kunnen<br />
we het fotograferen daarna wel laten. Het is een geschikte knaap, dus hij stopt op <strong>dit</strong><br />
gedeelte en vooral Jaap heeft daarna een uitvoerig gesprek met hem over de aanplant van<br />
nieuwe bomen aan de overzijde aan het pad langs de Van Pallandtweg. Jaap pleit voor<br />
variatie in de beplanting, Ruben verdedigt één boomsoort, bij voorkeur de eik.<br />
Ik heb intussen de Stekelkopamanieten gefotografeerd en zie iets verderop een prachtige<br />
verzameling Olijfkleurige gordijnzwammen (Cortinarius infractus; Plaat 4). Dit wordt geen<br />
soortenlijst, dus we wandelen verder en zoeken op de achterste laan naar Lactarius mairei<br />
die hier voorkwam, maar de laatste jaren niet meer is gevonden; ook vandaag staat hij er<br />
niet.<br />
Uit de lijst van Joke noem ik nog de volgende vondsten in deze laan: de Gewone<br />
heksenboleet (Boletus erythropus) en de Netstelige heksenboleet (Boletus luridus), de<br />
Satansboleet (Boletus satanas), de Gegordelde gordijnzwam (Cortinarius trivialis), het<br />
Bosstaalsteeltje (Entoloma incarnatofuscescens), de Gekroesde melkzwam (Lactarius<br />
acerrimus) en de Bleke fluweelmelkzwam (Lactarius azonites).<br />
Aan het pad langs de Van Pallandtweg waar de populieren onlangs zijn gekapt beperkt<br />
het aantal soorten zich voornamelijk tot vondsten op stronken en houtsnippers; massaal<br />
groeien daar o.a. Franjehoeden (Psathyrella), Breeksteeltjes (Conocybe) en Donsvoetjes<br />
(Tubaria). Deze keer maar niet verzamelen, want we hebben al zoveel. Andere keren<br />
vonden we hier ook veel exemplaren van de Geraniumrussula (Russula pelargonia), maar<br />
die zijn al weg of zullen na de kap wel spoedig geheel verdwenen zijn. We lopen achter het<br />
huis langs en daarna vanaf de parkeerplaats naar de Van Pallandtweg, die we oversteken.<br />
Beukenlaan van Van Pallandtweg naar de dijk en daar naar rechts<br />
Hier vond indertijd de markt plaats die zoveel bezoekers trok, maar ook veel schade<br />
veroorzaakte. De laan is breed en duidelijk veel betreden; ook een hondenuitlaatplaats en<br />
dat tempert de pret. Eigenlijk niet zo interessant deze laan, behalve dan als een rijke<br />
vindplaats van de Bleke melkzwam (Lactarius pallidus). Buig je achterin af naar rechts dan<br />
kom je in een lanenstelsel door een parkgedeelte dat er aantrekkelijker uitziet. Hier maakte<br />
ik een aantal jaren geleden voor het eerst kennis met de Parasietbeurszwam (Volvariella<br />
surrecta) op Nevelzwammen (Clitocybe nebularis), zeer fotogeniek. Je kunt verderop<br />
kiezen tussen rechtsaf en terug naar de ingang of links aanhouden en dan het pad langs de<br />
Kaalakkerstraat kiezen. Dat laatste is erg aanlokkelijk, maar zoals eerder gezegd is het<br />
onmogelijk alle boeiende plaatsen in een dag af te zoeken. Rechtsaf dus maar en dan hopen<br />
eindelijk de Blozende ridderzwam (Tricholoma orirubens) eens te vinden die alleen hier<br />
schijnt voor te komen. In de Verspreidingsatlas (NMV, 2000) zag ik hem niet staan. Helaas<br />
35
is hij ook deze keer niet (meer) aanwezig, maar door de groep van Joke in 2004 wel<br />
waargenomen; de angst dat hij na de markt verdwenen zou zijn is dus gelukkig niet terecht.<br />
Wel vinden we nog de Spoelvoetchampignon (Agaricus bohusii), de Spitsschubbige<br />
parasolzwam (Lepiota aspera) en de Verkleurende kamrussula (Russula insignis). De<br />
laatste, een kamrussula dus, vertoont duidelijk de geelachtige resten van het velum aan de<br />
rand, en boven ammonia verkleurt het onderste deel van de steel goudgeel.<br />
Terug naar de parkeerplaats achter het mooie witte kerkje, en daar besloten we langs de<br />
Kaalakkerstraat nog even te stoppen om te kijken of de Bittere boleet (Tylopilus felleus) er<br />
staat. Dus niet, maar wel kans gezien hier de Olijfkleurige gordijnzwam (Cortinarius<br />
infractus) en de Bruine kleibosgordijnzwam (Cortinarius nemorensis) samen op een foto te<br />
zetten (Plaat 3), zodat de verschillen duidelijk zijn, en dat zijn ze!<br />
Volgend jaar moeten we op <strong>dit</strong> pad letten op een roze amaniet zonder ring, gevonden<br />
door de dinsdaggroep, maar door hen niet op naam gebracht. Misschien is het de Roze<br />
amaniet (Amanita eliae) waarvan in de literatuur gesproken wordt over een variëteit zonder<br />
ring (‘forme exannulée’).<br />
Met dank aan de personen in deze tekst genoemd, maar vooral aan Joke Bosch die mij<br />
interessante folders over het gebied en de complete lijst met vondsten over 2004 toestuurde<br />
en aan Jaap Wisman die op verschillende momenten en manieren hielp deze tekst samen te<br />
stellen.<br />
Literatuur<br />
Arnolds, E., Kuyper, Th.W., Noordeloos, M.E. (red.) 1995. Overzicht van de paddestoelen in<br />
Nederland. Uitgave <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>.<br />
Dam, N.J. 1995. Het jaar van de grote getallen. De excursies van 1993. Coolia 38: 1–12.<br />
Dool, E. van den. 1995. Het rivierengebied in de herfst van 1993. Coolia 38: 81–85.<br />
Jalink, L.M. 1999. Op zoek naar de mycologische kroonjuwelen van Nederland. 1. De 200 meest<br />
waardevolle kilometerhokken. Coolia 42: 143–162.<br />
Keizer, P.J., Dool, E. van den, Veerkamp, M.T. 1995. Kleibospaddestoelen II. Utrechtse<br />
kleiboslanen-verspreiding, oecologie en waardering. Coolia 38: 54–68.<br />
Keizer, P.J., Dool, E. van den, Veerkamp, M.T. 1997. Kleibospaddestoelen III. Utrechtse<br />
kleiboslanen – Bijzondere soorten, vroeger en nu. Coolia 40: 73–133.<br />
Kuyper, Th.W. 1986. A revision of the genus Inocybe in Europe. Subgenus Inosperma and the<br />
smooth-spored species of subgenus Inocybe. Persoonia Supplement Volume 3.<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>. 2000. Kaartenbijlage bij het Overzicht van de Paddestoelen<br />
in Nederland.<br />
Stangl, J. 1989. Die Gattung Inocybe in Bayern. Hoppea, Denkschriften der Regensburgischen<br />
Botanischen Gesellschaft, Bd. 46.<br />
Veerkamp, M.T., Keizer, P.J., Dool, E. van den. 1994. Kleibospaddestoelen I. Geografische<br />
verspreiding. Coolia 37: 136–145.<br />
36
HOOPVOLLE GELUIDEN UIT EUROPOORT<br />
Verslag van het Cristella-weekend van 22 tot 24 april 2005<br />
Bernhard de Vries 1 , Nico Dam 2 en Hermien Wassink 3<br />
1 Roerdomplaan 222, 7905 EL Hoogeveen<br />
2 Hooischelf 13, 6581 SL Malden<br />
3 Wiersseweg 22, 7261 AB Ruurlo<br />
de Vries, B., Dam, N. & Wassink, H. 2006. Report of the Aphyllophorales weekend 2005. Coolia<br />
49(1): 37–40.<br />
The Aphyllophorales working group “Cristella” met over the weekend of 22–24 April 2005 in<br />
Vlaardingen, near Rotterdam. We report on some of the interesting species found there, and on our<br />
experiences in this part of the Netherlands. One species (Dacrymyces chrysospermus) is recorded for<br />
the Netherlands for the first time, and we report a second find of the rare Sistotrema hirschii.<br />
We zijn, voor ons Cristella-weekend, al enkele jaren geabonneerd op fraai voorjaarsweer.<br />
Een fris windje en stralende zon waren ons deel, in de landelijke restanten van de<br />
Europoort; zelfs toen voor de laatste dag regen werd voorspeld.<br />
De organisatie liep ook prima. Dankzij Grieta Fransen kwamen we telkens terecht in<br />
groene oases in <strong>dit</strong> dichtbevolkte deel van ons land. Vlaardingen heeft ook wel wat anders<br />
dan woonwijken, verdacht kraanwater, olierampen, alarmfases en wegen voor racemonsters.<br />
Ons thuis was een NIVON-huis; een oude boerderij met een natuurcamping, op<br />
loopafstand van een druk winkelcentrum. Aan de buitenkant van het hek ben je beducht<br />
voor zakkenrollers, en weinig meters daarvandaan laat je met een gerust hart je auto, met<br />
alles er in, even open staan.<br />
De terreinen die we bezochten waren echte volksbossen. Het begon met de<br />
“Lickebaert”; een bos door de bevolking geplant als protest tegen het terreingebruik als<br />
vuilstort. Je vindt er allerlei ‘groensouveniertjes’, zoals afgedankte Levensbomen, geredde<br />
kerstbomen en opgeschoten rozen-onderstammen. Gelukkig weet de natuur beter en<br />
domineren de wilgen. De volgende dag was een eendenkooi ons doel. Het bleek een fraai<br />
gerestaureerd exemplaar waar schoolklassen kennis maken met het oude beroep van<br />
eendenvanger, en waar een stedeling even uit de betonnen wereld is. Het Kralingse bos bij<br />
Rotterdam werd ’s middags bezocht door een deel van de deelnemers. Op zondag volgde<br />
het Staelduinse bos, waar het parkeerterrein om tien uur al bijna vol stond met auto’s van<br />
wandelaars. Verschillende keren werd hen uitgelegd wat die vreemde bos-scharrelaars aan<br />
het doen waren. Bij een bosvijver hebben we genoten van de zon, kijkend naar de kinderen<br />
die speelden met het water.<br />
Alles bij elkaar was het een bijzondere ervaring om korte tijd een groene randstedeling<br />
te zijn. Ons groen zijn betekende naast onervarenheid in het verkeer ook dat we griezelige<br />
groeisels op rottend hout zochten. Daarbij werden onze verwachtingen zoals gewoonlijk<br />
overtroffen en we willen u daar graag deelgenoot van maken.<br />
In totaal werden <strong>dit</strong> weekend 147 soorten gevonden: 16 Agaricales, 73 Aphyllophorales,<br />
16 Phragmobasidiomyceten, 34 Ascomyceten en 8 Myxomyceten.<br />
Natte voeten<br />
Op de eerste dag in en bij de Lickebaertpolder noteerden we twee lijstjes van respectievelijk<br />
36 en 18 soorten. Voor de bewoners van de oostelijke zandgronden was dat wel even<br />
37
wennen. Hier vonden we, en ook op veel andere plekken<br />
<strong>dit</strong> weekend, Priemharige korstjes (Subulicystidium<br />
longisporum). In het veld kun je al vermoeden dat je het<br />
dingetje gevonden hebt; het is meestal een wit, ijl weefsel<br />
van ragfijne pallisaden dat de kleur van het hout<br />
nauwelijks kan bedekken. Van opzij gezien is het<br />
overtrekje uiterst fijn behaard. De haartjes staan alle zeer<br />
strak in het gelid: een micro-spijkerbedje dus.<br />
Microscopisch herken je het ding in een oogwenk. De<br />
cystiden zijn uniek (figuur 1).<br />
Klaas van der Veen, die gewend is aan natte voeten,<br />
dook na verloop van tijd in een veld met Lisdodden waar<br />
hij alleen bleef opereren want niemand verwachtte daar<br />
iets goeds van. Toch haalde hij er iets ‘boven water’, een<br />
dun witachtig overtrekje dat ’s avonds een spectaculaire<br />
viersporige Sistotrema bleek te zijn: Sistotrema hirschii<br />
(Lila urnkorstzwam) groeide hier op dode bladscheden<br />
van Lisdodde. Toch een bijzonder moment dus; in de<br />
hele wereld niet gevonden en nu voor de tweede maal na<br />
75 jaar in onze lage landen (zie figuur 2, en Donk 1931).<br />
Het lijkt vreemd: eerste vondst op loofhout en nu op<br />
Lisdodde. Het komt wel vaker voor dat een korstje z’n<br />
cellulose haalt uit oude kruidenstengels. In Sistotrema,<br />
waarin veel soorten 6- tot 8-sporig zijn, is viersporigheid<br />
geen uitzondering. Een soort die veel op S. hirschii lijkt<br />
is S. hispanicum (=<br />
S. quadrisporum;<br />
Lammers, 1993); die<br />
verschilt door kortere sporen.<br />
Figuur 2: Sistotrema hirschii.<br />
Sporen, basidia in verschillende<br />
stadia, en hyfen. Maatstreepje =<br />
10µm.<br />
38<br />
Figuur 1:<br />
Subulicystidium longisporum.<br />
Sporen, cystiden en hyfen.<br />
Maatstreepje = 10µm.<br />
Onopvallend dook later ook nog een melding op<br />
van Dacrymyces chrysospermus Berk. ex Curt. (= D.<br />
palmatus). Deze onderscheidt zich van de algemene D.<br />
stillatus (Oranje druppelzwam) door langere sporen en<br />
meer septen per spore. Vooralsnog lijkt <strong>dit</strong> een nieuwe<br />
soort voor Nederland te zijn.<br />
Eendenkooi<br />
Op de zaterdag gingen we naar de Aalkeetbuitenpolder,<br />
een eendenkooi. Het bossige doolhof bleek nat genoeg<br />
om ons werk te verschaffen tot ver na <strong>dit</strong> weekend. De<br />
totaalscore kwam hier op 62 soorten, met verschillende<br />
bijzondere vondsten zoals Grijs waskorstje (Exidiopsis<br />
grisea) en Wimpergeleitandzwam (Protodontia<br />
subgelatinosa). Hoe een doorsnee korstjeszoeker <strong>dit</strong><br />
alles ondergaat moge blijken uit het tekstkader op de<br />
volgende pagina.
geïncrusteerd met kristallen over een lengte van 10–20<br />
µm. Totale lengte 75–100 × 8–11 µm. Sporen iets<br />
allantoïd: 6–8 × 1,5–1,8(2) µm. Hoewel <strong>dit</strong> korstje<br />
regelmatig opduikt in zowel natte als droge gebieden is<br />
het altijd weer een verrassing de prachtige cystiden te<br />
zien. In KOH lossen ze op als sneeuw voor de zon!<br />
Mycoforie<br />
Het bezoek op zondag aan het Staelduinse bos was in<br />
meerdere opzichten een bekroning van ons weekend.<br />
Niet alleen voelden we ons recreant, maar we vonden<br />
hier ook een groot aantal soorten: 81. Tijdens het<br />
takkenrapen hoor je zelden een enthousiaste schreeuw,<br />
want het meeste blijkt pas thuis bijzonder te zijn: de<br />
‘Aha Erlebnis’ komt meest pas achter de microscoop.<br />
Toch hadden we in <strong>dit</strong> bos al wel zo veel gezien dat<br />
een geleidelijk aanzwellend euforisch gevoel<br />
herkenningsvonkjes deed overspringen. Deze<br />
40<br />
Figuur 4: Tubulicrinis subulatus.<br />
Cystiden, sporen, basidiën en een<br />
hyfe. Maatstreepje = 10 µm.<br />
‘mycoforie’ overkomt je als je de ingewanden van een bos kunt bewonderen en herkent.<br />
Zo is de Papilkorstzwam (Dacryobolus karstenii) in het veld herkenbaar aan de dikte, de<br />
crème tot okerachtige kleur, de stompe wratten en de lekker anijsachtige geur. Het Wit<br />
gaffelhaarbuisje (Henningsomyces candidus) is in het veld te onderscheiden doordat hij vrij<br />
stevig is (voor zo’n teer uitziend ding), en met een goede loep zie je de openingen van de<br />
kleine buisjes als miniem kleine grijze vlekjes (zie beschrijving in de Vries (2004)). Ook de<br />
Witte dwergpegelzwam (Mucronella calva) is met zijn hangende crème pegeltjes zonder<br />
subiculum in het veld geen probleem, en de Geveerde raspzwam (Steccherinum<br />
fimbriatum), met zijn grijsviolet gekleurde getande oppervlak en fraai uitstralende geveerde<br />
rand, laat geen twijfel over zijn identiteit bestaan. Van laatstgenoemde soort staat een goede<br />
afbeelding op pag. 329 van Krieglsteiner (2000).<br />
Natuurlijk raken je doosjes toch wel vol; tussen en op het rotte hout ligt daarin dan menig<br />
Wasbekertje en Franjekelkje verstopt. Dat is de reden dat af en toe stemmen op gaan om<br />
ook Ascomyceten-liefhebbers uit te nodigen voor het Cristellaweekend. Tenslotte is<br />
gedeelde vreugd dubbele vreugd.<br />
Literatuur<br />
Arnolds, E., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland.<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong>.<br />
Donk, M.A. 1931. Mededelingen van de Nederlandsche <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong> 18–20: 139.<br />
Hansen, L. & Knudsen, H. (eds.) 1997. Nordic Macromycetes, Vol. 3. Nordsvamp, Kopenhagen.<br />
Jülich, W. 1984. Die Nichtblätterpilze, Gallertpilze und Bauchpilze. Kleine Kryptogamenflora, Band<br />
IIb/1. G. Fischer Verlag, Stuttgart.<br />
Lammers, H. 1993. <strong>Nederlandse</strong> mycoflora opnieuw verrijkt met een soort uit de Stiphoutse bossen.<br />
Coolia 36: 21–22.<br />
Krieglsteiner, G.J. 2000. Die Grosspilze Baden-Württembergs, Band 1. Ulmer Verlag, Stuttgart.<br />
de Vries, B. 2004. Paddestoelen in Oost-Canada: een kijkje op een Nederlands verleden? Coolia 47:<br />
184–189.
BIJZONDERE WAARNEMINGEN EN VONDSTEN<br />
Een waasje in de winter<br />
Dam, N. 2006. Tulasnella calospora – a shimmer in the winter. Coolia 49(1): 41–42.<br />
De winter is een fantastische tijd om paddenstoelen te zoeken. Je wordt dan niet zo<br />
afgeleid door boleten en gordijnzwammen en zo, waardoor er tijd en aandacht overblijft<br />
voor subtielere schoonheid. Als het niet serieus vriest blijkt zo ongeveer ieder stuk hout dat<br />
je omdraait wel een fraai korstje te huisvesten. De spannendste, vind ik, zijn die vrijwel<br />
onzichtbare glazig-gelatineuze waasjes, die je het beste ziet bij strijklicht. In het veld heb<br />
je dan nauwelijks in de gaten wat je verzamelt, en de verrassingen komen thuis, achter de<br />
microscoop.<br />
Op 26 maart 2005 waren we weer eens in het Nijmeegse stadspark Staddijk. Onderop<br />
een vochtig stuk rot loofhout zat, volgens mijn notities, “een vrijwel onzichtbaar, bleek<br />
grijs waasje, met op één-of-andere manier een trilzwam-achtig uiterlijk”. Het bleek de<br />
Langsporige waaszwam (Tulasnella calospora) te zijn, een Waaszwam met haast<br />
potsierlijk lange, croissant-achtige sporen (zie figuur). Die soort staat als “zeer zeldzaam”<br />
in het Overzicht, maar met de kwalificatie dat hij waarschijnlijk wel vaak over het hoofd<br />
gezien zal worden. Daar kan ik me wel wat bij voorstellen; deze collectie zat op het randje<br />
van zichtbaarheid.<br />
Tulasnella’s worden tot de trilzwammen gerekend, voornamelijk op grond van<br />
submicroscopische kenmerken die met de structuur van de septen te maken hebben (Wells,<br />
1994). Onder de microscoop kun je ze als trilzwam herkennen aan de ‘repeterende’<br />
sporen, d.w.z. sporen die zelf weer een nieuwe spore op een enkel sterigme vormen (zie de<br />
middelste spore in de figuur). De eerste generatie sporen wordt natuurlijk op een basidium<br />
gevormd, maar bij Tulasnella zijn die basidiën niet door dwarswandjes in compartimenten<br />
verdeeld, zoals dat bij ‘typische’ trilzwammen (Judasoor (Hirneola auricula-judae) en<br />
Gele trilzwam (Tremella mesenterica), bijvoorbeeld) wel het geval is. Bij Tulasnella’s zou<br />
je eerder kunnen stellen dat die trilzwam-achtige compartimenten buitenop het basidium<br />
gevormd worden, op de plek waar je bij een fatsoenlijk basidium de sterigmen vindt.<br />
Drie stadia van het proces van sporenvorming op de basidiën van T. calospora zijn<br />
geschetst in de figuur. Het begint met de vorming van kleine knobbeltjes, ongeveer<br />
bovenop het basidium (linker figuur), net jonge sterigmen. De hele inhoud van het<br />
basidium vloeit vervolgens in die knobbeltjes, die daardoor sterk opzwellen en uiteindelijk<br />
door een dwarswandje van het dan lege basidium worden afgesloten (middelste figuur).<br />
Deze opgezwollen knobbels worden vaak epibasidiën genoemd. Ze kiemen vrij snel na hun<br />
vorming met een sterigme, waarop dan een spore gevormd wordt die als hij rijp is actief<br />
wordt afgeschoten. (Zie Clemençon (2004) voor een uitgebreidere beschrijving, en voor de<br />
cytologische aspecten.) Dit unieke proces van sporenvorming is in de praktijk het beste<br />
kenmerk om een soort uit het geslacht Tulasnella te herkennen. Overigens is Tulasnella<br />
een geslacht met behoorlijk veel soorten, in Europa ruim 30; Peter Roberts (1994) heeft er<br />
onlangs een goed werkbare sleutel voor gepubliceerd.<br />
41
Literatuur<br />
Clemençon, H. 2004. Cytology and plectology of the Hymenomycetes. Bibl. Mycologica, vol. 199.<br />
J. Cramer, Berlin. p. 149.<br />
Roberts, P. 1994. Globose and ellipsoid-spored Tulasnella species from Devon and Surrey, with a<br />
key to the genus in Europe. Mycol. Res. 98: 1431–1452.<br />
Wells, K. 1994. Jelly fungi, then and now! Mycologia 86: 18–48.<br />
42<br />
Nico Dam, Malden<br />
Aphyllophorales werkgroep “Cristella”<br />
Figuur 1: Tulasnella calospora. Drie stadia van basidiën (bovenste rij),<br />
en zes sporen (onderste rij); één spore kiemt door vorming van een<br />
sterigme, met daarop een secundaire (nog jonge) spore.<br />
Het maatbalkje correspondeert met 10µm.
Entoloma pleopodium – Citroengele satijnzwam<br />
Kap, J. 2006. Entoloma pleopodium. Coolia 49(1): 43.<br />
Zondagochtend, 31 oktober 2004, had ik voor de paddenstoelenwerkgroep van de KNNV<br />
afdeling ’s-Hertogenbosch een excursie gepland voor landgoed/park de Wamberg, gelegen<br />
tussen ’s-Hertogenbosch, Rosmalen en Berlicum. Dit is een klein, maar interessant<br />
landgoed van 155 ha groot. De begroeiing van het gebied omvat veel oude eiken- en<br />
beukenlaantjes. Met de 11 personen die op deze excursie afgekomen waren gingen we vol<br />
goede moed op pad. Het begon al goed door tientallen exemplaren van Mutinus caninus<br />
(Kleine stinkzwam) tegen te komen. Dat was een prachtgezicht. Gewoon, aan de zijkant<br />
van een oud eikenlaantje, temidden van een stuk grasland, dat net gemaaid was en waar de<br />
korte brandnetelstompjes nog steeds, voelbaar, aanwezig waren. Vlak na het vinden van de<br />
stinkzwammetjes, valt mijn oog op een drietal groepjes paddenstoelen met een geelolijfachtige<br />
kleur. Hup, vuilniszak op de grond, op de knieën en het spul bestuderen en<br />
fotograferen. Voorzichtig heb ik één exemplaar van één van de groepjes weggenomen en<br />
het eerste wat ik altijd doe is ruiken. Ook deze keer en wat ik toen rook, bracht een<br />
mengelmoes van fruit, snoep en jeugdherinneringen boven. Wat rook deze paddenstoel<br />
lekker. Heerlijk zoet, een beetje naar citroen, dan weer naar Oranjebloesem, zoals bij<br />
Hebeloma sacchariolens (Oranjebloesemzwam), maar vooral naar die fruitige, kleine<br />
snoepjes die ik vroeger als klein kind kreeg van mijn moeder of oma. In het veld werd<br />
deze paddenstoel al snel op naam gebracht als zijnde Entoloma pleopodium ofwel de<br />
Citroengele satijnzwam. Wat vond ik dat een leuke vondst. Die had ik nog nooit gezien, zo<br />
lekker ruikend en zo mooi van kleur. Dat is pas echt genieten (zie Plaat 6 op pag. 30).<br />
Microscopisch is deze paddenstoel ook vrij makkelijk te determineren, omdat cystiden<br />
ontbreken. De paddenstoel is matig algemeen in Nederland, is saprotroof, en groeit in<br />
humus van vochtige bossen op voedselrijke grond, maar ook in parken en tuinen, en dan<br />
meestal onder brandnetels. Wees gewaarschuwd bij het fotograferen of verzamelen van<br />
deze soort. Het landgoed/park de Wamberg staat altijd garant voor leuke vondsten. Het<br />
totaal van deze dag kwam overigens op 73 soorten.<br />
Tegelijkertijd wil ik een oproep plaatsen om mensen die meer vindplaatsen van Entoloma<br />
pleopodium kennen in Noord-Brabant te vragen deze plaatsen aan mij door te geven. U<br />
kunt de vindplaatsen mailen naar: info@webfungi.nl, of opsturen naar ondergetekende.<br />
Literatuur voor het determineren van Entoloma pleopodium:<br />
E. Gerhardt: De grote paddestoelengids voor onderweg;<br />
M.E. Noordeloos et al.: Flora Agaricina Neerlandica, deel 1;<br />
J. Breitenbach, F. Kränzlin: Pilze der Schweiz, Band 4;<br />
M.E. Noordeloos, in Coolia 45(2) (2002), pag. 67-93.<br />
43<br />
John Kap, Vlijmen (info@webfungi.nl)<br />
http://www.webfungi.nl
Een nieuwe vondst van de Kleinsporige gordijnzwam<br />
vd Berg, F.A. & Dam, N. 2006. A new site of Cortinarius pearsonii P.D. Orton. Coolia 49(1): 44.<br />
Twee jaar geleden, in Coolia 47(3), verscheen in de serie “Het geslacht Cortinarius in<br />
Nederland” een aflevering waarin de slanksporige Telamonia’s werden besproken. Over<br />
de Klein-sporige gordijnzwam (Cortinarius pearsonii) werd geschreven dat hij mogelijk<br />
op nog maar één lokatie, de Leusderheide, regelmatig zou fructificeren. Dit toch wel wat<br />
sombere beeld lijkt wat te pessimistisch te zijn. C. pearsonii was al bekend van de<br />
Schoorlse duinen, en is daar vorig jaar door één van ons (FvdB) weer terug gevonden. Als<br />
dat geen regelmatige fructificatie is! De paddenstoelen groeiden in de humus onder<br />
(vooral) Berken langs een informatiepad bij bezoekerscentrum “Het Zandspoor” van<br />
Staatsbosbeheer. Vanaf augustus tot half november 2004 werden er enkele tientallen<br />
exemplaren van gevonden, in gezelschap van onder andere de Lila gordijnzwam<br />
(Cortinarius albo-violaceus), Verblekende russula (Russula exalbicans), Donzige<br />
melkzwam (Lactarius pubescens) en soms vele tientallen Vliegenzwammen (Amanita<br />
muscaria), de laatste soms met geel velum. Een mini-eldorado!<br />
Foto’s van de recente vondst staan op pag. 30 (Plaat 7). Zoals u ziet zijn het behoorlijk<br />
forse paddenstoelen, die je, áls ze er staan, niet zomaar over het hoofd ziet.<br />
44<br />
Friedjof van den Bergh, Alkmaar<br />
Nico Dam, Malden<br />
P.s.: In de herfst van 2005 is C. pearsonii door Yolande Bosman gevonden op Zuiderheide,<br />
bij Hilversum. (ND)<br />
RODE KELKZWAMMENEXCURSIE 2006<br />
De Werkgroep Mycologisch Onderzoek IJsselmeerpolders organiseert op zaterdag 4<br />
februari voor de vijfde keer een Rode-kelkzwammenexcursie, <strong>dit</strong>maal naar het<br />
Voorsterbos (Krulhaarkelkzwam (Sarcoscypha austriaca) en Rode kelkzwam (S.<br />
coccinea)) en naar het voor rode kelkzwammen nog onbekende Waterloopbos. Ook nu dus<br />
weer een winterexcursie naar nog weinig bekende gebieden van Flevoland, waar tevens<br />
naar andere soorten wordt gezocht. Beide bossen vormen één complex dat op keileem is<br />
aangelegd, en zijn het oudste bos van Flevoland. Het Waterloopbos is pas halverwege 2005<br />
voor het publiek opengesteld en heeft op de NMV-excursie van 22 oktober 2005 bijna 200<br />
soorten opgeleverd, waaronder 13 Cortinarius-soorten, met onder andere Cortinarius<br />
bolaris (Roodschubbige gordijnzwam; nieuw voor Flevoland).<br />
Lunchpauze met koffie bij Natuurmonumenten, Infocentrum Waterloopbos, Deltaweg,<br />
Kraggenburg; hiervandaan vertrekt de excursie ook. In verband met de<br />
weersomstandigheden is <strong>dit</strong> een OPBELEXCURSIE: bel vooraf met Gerrit van Duuren,<br />
0321-318894. Verzamelen: Parkeerterrein Waterloopbos, Deltaweg, Kraggenburg (info en<br />
kaart beschikbaar op de Nieuwsjaarsbijeenkomst). Eventueel ophalen van openbaar<br />
vervoer in overleg met Gerrit van Duuren.
NIEUWJAARSBIJEENKOMST<br />
zaterdag 14 januari 2006<br />
De Nieuwjaarsbijeenkomst zal weer plaatsvinden in het WICC (Wageningen International<br />
Congress Centre), Lawickse Allee 11 te Wageningen (tel. 0317-490133).<br />
Het WICC is met het openbaar vervoer te bereiken vanaf NS-station Ede-Wageningen met<br />
bus 83 of 84, en vanaf NS-station Arnhem met bus 50, 80 of 81. Uitstappen bij het<br />
busstation in Wageningen; het WICC ligt op vijf minuten lopen vanaf het busstation, iets<br />
westwaards. Voor diegenen die per auto komen: het WICC ligt in het centrum van<br />
Wageningen, aan de ventweg van de doorgaande weg van Arnhem naar Rhenen; er is ruim<br />
parkeergelegenheid.<br />
Vanaf ongeveer 10.00 uur is er in de kantine van het WICC koffie te verkrijgen. Het is<br />
niet toegestaan om in de kantine uw zelf meegebrachte lunch te nuttigen, wel kunt u er<br />
allerlei lunchgerechten kopen.<br />
Leden die mycologische zaken willen tentoonstellen, verkopen, ruilen of weggeven<br />
dienen <strong>dit</strong> vóór woensdag 11 januari te melden bij het secretariaat. Er kan dan voor een<br />
geschikte plaats worden gezorgd. In de lunchpauze zal de boekhandel Architectura &<br />
Natura aanwezig zijn. Er zijn enkele nieuw mycologische publikaties.<br />
Chemicaliënverkoop: De volgende vloeistoffen kunnen worden gekocht: Ammonia 5%,<br />
KOH 5% en KOH 10%, Melzer’s reagens en Katoenblauw in melkzuur, congorood en<br />
immersieolie. Prijzen enkele euro’s per flesje.<br />
Bestellingen voor de chemicaliën moeten uiterlijk 7 januari 2006 bij Chiel Noordeloos<br />
worden gedaan. Email: noordeloos@nhn.leidenuniv.nl of m.noordeloos@hccnet.nl , tel.<br />
0128-538684.<br />
NMV artikelen: Er is een standje met t-shirts, tasjes, enz. van de NMV.<br />
Boekverkoop: Tijdens de lunchpauze zullen de meeste NMV-publicaties en de Flora<br />
Agaricina Neerlandica verkrijgbaar zijn (voor prijzen zie elders in deze Coolia).<br />
Programma<br />
10.30 – 10.40 Welkomstwoord.<br />
10.40 – 11.20 Eef Arnolds: 15 jaar natuurontwikkeling in Schepping: de ontwikkeling<br />
van landschap, vegetatie en de mycoflora.<br />
11.20 – 11.50 Aldert Gutter: 25 jaar paddenstoelen karteren en nog steeds zijn wij niet<br />
klaar.<br />
11.50 – 12.20 Mirjam Veerkamp: Paddenstoelenmeetnet.<br />
12.20 – 14.15 Lunchpauze.<br />
14.15 – 14.55 Eef Arnolds: 15 jaar natuurontwikkeling in Schepping: vestiging en<br />
uitbreiding van paddenstoelsoorten.<br />
14.55 – 15.25 Ad van den Berg: Van Spot tot Ecogrid: nieuwe ontwikkelingen in de<br />
verwerking van paddenstoelengegevens.<br />
15.25 – 15.40 Melchior van Tweel: <strong>Mycologische</strong> avonturen van een jonge vader.<br />
15.40 – 16.00 De werkweken van 2006.<br />
16.00 Sluiting.<br />
45
ALGEMENE VERGADERING en OPEN DAG VAN DE BIBLIOTHEEK<br />
Het bestuur nodigt alle leden uit de Algemene Vergadering en de Open Dag van de<br />
Bibliotheek bij te wonen op zaterdag 11 februari 2006 in het gebouwencomplex van het<br />
Centraalbureau voor Schimmelcultures/NIOB, Uppsalalaan 8, op de Uithof bij Utrecht<br />
(telefoon 030-2122600).<br />
Openbaar vervoer<br />
Vanaf Utrecht C.S. kunt u, als u niet kiest voor een (trein)taxi, gebruik maken van bus 12 of<br />
12S. U stapt uit bij de halte ‘Bestuursgebouw’. Daar steekt u de Heidelberglaan over, en<br />
komt op de Universiteitsweg. Als deze weg een bocht maakt, loopt u rechtdoor. Dit is de<br />
Uppsalalaan. U vindt het gebouw aan uw rechterhand. De hoofdingang ligt naast de<br />
sportvelden.<br />
Auto<br />
1. Vanuit richting Breda/Den Bosch (A27) na knooppunt Lunetten (kruising met de A12) de<br />
borden aanhouden: Uithof/UMC. Nadat u de snelweg heeft verlaten gaat u bij het<br />
verkeerslicht linksaf. Bij het volgende verkeerslicht naar rechts en daarna weer de eerste<br />
weg rechts. Dit is de Uppsalalaan. U vindt het gebouw aan uw rechterhand. De hoofdingang<br />
ligt naast de sportvelden.<br />
2. Vanuit richting Arnhem of Den Haag/Rotterdam (A12) bij Utrecht richting Hilversum<br />
(A27) aanhouden. Verder als onder 1.<br />
3. Vanuit richting Amersfoort (A28): Richting Utrecht aanhouden en de afslag De Uithof<br />
nemen. Verder als onder 1.<br />
4. Vanuit richting Hilversum (A27): Bij knooppunt Rijnsweerd de afslag De Uithof nemen.<br />
Verder als onder 1.<br />
5. Vanuit richting Amsterdam via de A2 zijn er twee mogelijkheden. Of u rijdt door tot<br />
knooppunt Ouderijn en gaat via de A12 (richting Arnhem) naar de A27 (richting Hilversum.<br />
En verder volgens 1. Of u neemt vanaf de A2 voor Utrecht reeds de afslag Maarssen,<br />
Ringweg-Noord; richting Ringweg Utrecht blijven volgen (A27, A28) tot richting De<br />
Uithof wordt aangegeven. Afslag De Uithof nemen. Verder als onder 1.<br />
Aanvang: 10.30 uur. Vanaf 10.00 uur is er koffie. In de middagpauze is er geen lunch<br />
verkrijgbaar, maar wel diverse dranken, o.a. koffie en thee. U dient dus zelf uw lunch mee<br />
te nemen.<br />
AGENDA ALGEMENE VERGADERING<br />
Opening<br />
1. Ingekomen stukken en mededelingen<br />
2. Notulen van de algemene ledenvergadering van 19 februari 2005. Deze notulen zijn<br />
gepubliceerd in deze Coolia, 49(1).<br />
3. Jaarverslag van het bestuur; inclusief de diverse commissies (zie toelichting)<br />
4. Financieel verslag van de penningmeester<br />
5. Verslag van de kascommissie met aansluitend benoeming nieuw lid in deze commissie<br />
6. Begroting 2006<br />
7. Aftreedschema (zie toelichting)<br />
8. Bestuurswisseling<br />
Arjan Stroo treedt reglementair af en is herkiesbaar. Het bestuur stelt voor hem te<br />
46
enoemen in zijn huidige functie.<br />
Leo Jalink treedt conform het aftreedschema vervroegd af en is herkiesbaar. Het<br />
bestuur stelt voor hem te benoemen in zijn huidige functie.<br />
Correctie herbenoeming penningmeester. Het bestuur heeft verzuimd om de door<br />
haar voorgestane herbenoeming van Wim van der Sluis als penningmeester in de<br />
ledenvergadering van 2005 aan u voor te leggen. Wim is herkiesbaar en het bestuur stelt<br />
voor hem met terugwerkende kracht vanaf 2005 te benoemen voor een periode van drie<br />
jaar (tot 2008).<br />
Arthur Oosterbaan treedt tussentijds af. Het bestuur stelt voor om in zijn plaats Stip<br />
Helleman als werkweekcoördinator te benoemen voor de resterende periode tot 2008.<br />
Het bestuur stelt voor om Menno Boomsluiter te benoemen als coördinator publiciteit<br />
voor de resterende periode tot 2007.<br />
9. Jaarverslag van de Wetenschappelijke Commissie<br />
10. Samenstelling van de Wetenschappelijke Commissie<br />
Joost Stalpers en Ruben Walleyn treden reglementair af en zijn herkiesbaar. De<br />
Wetenschappelijke Commissie stelt voor hen beiden te benoemen voor een tweede periode.<br />
Bernhard de Vries treedt af en is reglementair niet herkiesbaar. De Wetenschappelijke<br />
Commissie stelt voor Ad van den Berg te benoemen.<br />
11. Jaarverslag van de Commissie Paddenstoelen en Natuurbehoud<br />
12. Samenwerking met VOFF en de Universiteit van Amsterdam inzake het gebruik en het<br />
beheer van het karteringsbestand (Ecogrid)<br />
13. Aanpassing reglement Cool en Van der Lek prijs<br />
14. Bespreking excursieprogramma 2006 en de werkweken 2006 en 2007<br />
15. Rondvraag<br />
16. Sluiting<br />
Toelichting punten algemene vergadering:<br />
Ad 4. In de nieuwe statuten is vastgelegd dat commissies worden benoemd door het bestuur<br />
en ook verantwoording afleggen aan het bestuur. De verslagen van de commissies worden<br />
daarom geïntegreerd in het jaarverslag van het bestuur. Een uitzondering hierop vormen de<br />
Commissie Paddenstoelen en Natuurbehoud en de Wetenschappelijke Commissie. De leden<br />
van deze commissies worden benoemd door de algemene ledenvergadering en deze<br />
commissies leggen ook verantwoording af aan de algemene vergadering.<br />
Ad 8. In de nieuwe statuten is opgenomen dat het bestuur een aftreedschema opstelt. Het<br />
bestuur voldoet bij deze aan die verplichting, en stelt het volgende aftreedschema voor:<br />
• 2006 voorzitter en excursiecoördinator;<br />
• 2007 secretaris, publiciteitscoördinator en vertegenwoordiger van de Wetenschappelijke<br />
commissie;<br />
• 2008 penningmeester en werkweekcoördinator.<br />
Vanaf 2009 herhaalt deze cyclus zich. Bij het opstellen van het aftreedschema heeft het<br />
bestuur als uitgangspunt genomen dat het niet wenselijk is dat de voorzitter,<br />
penningmeester en secretaris gelijktijdig wisselen. Tevens lijkt het ons onpraktisch om in<br />
het jubileumjaar de voorzitter, de secretaris of de publiciteitscoördinator te wisselen. Bij<br />
tussentijdse vacatures wordt het nieuwe bestuurslid benoemd voor de resterende periode,<br />
waarna ze uiteraard herkiesbaar zijn. Het bestuur stelt voor het aftreedschema ook van<br />
toepassing te verklaren op de huidige bestuursleden. Deze treden daartoe zonodig vervroegd<br />
af, maar zijn dan wel herkiesbaar mits de totale bestuursperiode de 9 jaar niet overschrijdt.<br />
47
OPEN DAG BIBLIOTHEEK<br />
Ook <strong>dit</strong> jaar wordt de open dag van de bibliotheek weer gecombineerd met de Algemene<br />
Vergadering, dus op 11 februari 2006.<br />
Boekenverkoop en loting. Deze dag kunt u gebruiken om uw boeken over paddenstoelen<br />
en gerelateerde onderwerpen door te verkopen aan leden van de NMV. Als u boeken te<br />
verkopen heeft, dan kunt u telefonisch contact opnemen met de bibliothecaris Gerard<br />
Verkley, liefst voor 1 februari. Hij kan u dan de gang van zaken nader uitleggen en indien<br />
nodig adviseren over prijzen en dergelijke.<br />
Inschrijving op te verkopen boeken en tijdschriften kan al vanaf 10 uur, en na afloop<br />
van de vergadering tijdens de lunchpauze, waarna de verloting zal plaatsvinden (ongeveer<br />
14.00 uur). De boeken dienen na de loting contant te worden afgerekend bij de kassa.<br />
U kunt ook weer nieuwe publicaties van het CBS kopen. Op alle, ook de meest recente<br />
CBS-publicaties, geldt deze dag een korting van 20%.<br />
Verder kunt u nog grabbelen naar oude Coolia’s. Er zijn namelijk nog oude Coolia’s te<br />
verkrijgen. Het is laatste keer dat de overtollige Coolia’s voor niets de deur uit gaan. De<br />
overige Coolia’s kunnen voor zover de voorraad strekt besteld worden. Bestellingen kunnen<br />
worden doorgegeven aan het secretariaat tot een week van te voren.<br />
ZUID-HOLLANDSE ZWAMDAG 2006<br />
De Zuid-Hollandse Zwamdag wordt <strong>dit</strong> jaar gehouden op zaterdag 18 februari. Plaats van<br />
samenkomst is, zoals gebruikelijk, Natuurcentrum “De Boshoek”, Bospad 3 (achter het<br />
Bachplein) in Schiedam. Per openbaar vervoer is <strong>dit</strong> te bereiken met de trein naar<br />
Schiedam-Nieuwland, en vervolgens tramlijn 1 richting Woudhoek. Uitstappen bij de halte<br />
Bachplein. Vanaf deze halte een klein stukje teruglopen. Wie met de auto komt moet op de<br />
A20 (Gouda – Hoek van Holland) afrit 10 nemen naar Schiedam-Noord. Onderaan de<br />
afslag linksaf, <strong>dit</strong> is de Churchilllaan. Deze laan volgen tot het derde verkeerslicht. Er staat<br />
op een gegeven moment rechts een aanduiding voor het komende kruispunt. Op een blauw<br />
bord staan vier pijlen, één voor rechtsaf, één voor rechtdoor en twee voor linksaf. Hier de<br />
baan voor rechtdoor kiezen. (In feite moet je enigszins schuin oversteken.) Na een bocht om<br />
het gebouw “De Blauwe Brug” heen de bordjes naar “De Boshoek” volgen. Aan het eind<br />
van de flat die je passeert de auto parkeren en te voet verder, de trambaan oversteken.<br />
Degenen die uit de richting Hoek van Holland komen of door de Beneluxtunnel moeten ook<br />
afrit 10 nemen en linksaf onderaan de afslag, maar daarna bij het eerste verkeerslicht<br />
linksaf. Dit is dan weer de Churchilllaan. Zie verder hierboven (één verkeerslicht extra).<br />
De vertegenwoordigers van de werkgroepen vertellen over het wel en wee van het<br />
afgelopen jaar. Ook zijn er vast wel een paar mensen die hun persoonlijke ervaringen met<br />
ons willen delen. Graag tijdig aan mij doorgeven! Dus minstens een week van tevoren.<br />
Vanaf 10.00 uur is er koffie en thee. De lunchpauze is om ongeveer 12.30 uur (zelf<br />
brood meebrengen). Om ongeveer half vier zijn we meestal wel uitgezwamd. Het is een<br />
goede gelegenheid om nieuwe contacten te leggen of oude te hernieuwen. Ik hoop weer<br />
veel Zuid-Hollanders en andere belangstellenden te ontmoeten en gezellig bij te praten!<br />
48<br />
Grieta Fransen
Notulen van de algemene ledenvergadering van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong> op 19 februari 2005 te Utrecht<br />
1. Opening.<br />
De voorzitter opent om 10.40 uur de vergadering. Na een welkom memoreert hij aan de<br />
diverse krantenverslagen in de afgelopen tijd m.b.t. het verenigingsleven (minder leden,<br />
vergrijzing, internet, minder actieve leden). Vooral het laatste punt komt ook bij de NMV<br />
voor. Hij bedankt alle mensen die zich actief inzetten voor de vereniging. Bij het vaststellen<br />
van de agenda komen na punt 9 enkele extra punten aan de orde:<br />
a) Kan de vereniging meer betekenen voor beginnende mycologen?<br />
b) Kan de vereniging meer aan PR doen?<br />
Het verzoek om Coolia aantrekkelijker te maken komt aan de orde bij de bespreking van het<br />
jaarverslag van Coolia. Er worden geen andere punten ingebracht.<br />
2. Ingekomen stukken en mededelingen.<br />
Er zijn geen ingekomen stukken.<br />
Bericht van verhindering van Kees Bas, Marjo Dam, Roeland Enzlin, Thom Kuyper, Chiel<br />
Noordeloos, Arthur Oosterbaan, Joost Stalpers, Arjan Stroo.<br />
Na enkele praktische mededelingen wordt een halve minuut stilte gehouden voor de in 2004<br />
overleden leden.<br />
De voorraad oude Coolia’s wordt over een jaar geruimd; vanmiddag zijn ze nog gratis mee<br />
te nemen. We zoeken opslagruimte voor de voorraad publicaties (boeken). De vergadering<br />
wordt gevraagd wie ruimte heeft, en die tegen een redelijke vergoeding ter beschikking wil<br />
stellen aan de NMV. Andere oplossingen zijn ook welkom.<br />
3. Notulen van de algemene ledenvergadering van 24 april 2004.<br />
Deze notulen zijn gepubliceerd in Coolia 48(1). Ze worden ongewijzigd goedgekeurd.<br />
4. Jaarverslagen.<br />
A. Secretaris.<br />
Naar aanleiding van het verslag wordt gevraagd of het ledenaantal daalt. Het<br />
ledenaantal blijkt licht te stijgen. Het verslag wordt goedgekeurd.<br />
B. Penningmeester.<br />
Bij balans 31 dec 2004 wordt bij ‘kapitaal’ ‘per 01-01-2003’ veranderd in ‘per<br />
01-01-2004’en ‘per 01-01-2004’ wordt veranderd in ‘per 01-01-2005’.<br />
Er wordt gevraagd naar de oplage van Coolia. Dit zijn 750 exemplaren.<br />
Gegevenslevering aan derden wordt verklaard. Waaruit bestaat die levering, wanneer<br />
gaat het geld dat deze gegevensleveringen opbrengt naar de vereniging, en wanneer<br />
naar mensen van de vereniging die aan projecten werken? Dit is afhankelijk van de<br />
grootte van het project en de hoeveelheid werk die er aan verbonden is. De<br />
Werkgroep Paddenstoelenkartering wil graag een overzicht van de gegevensaanvragen.<br />
De Wetenschappelijke Commissie heeft deze gegevens, en zal ze<br />
voortaan ook aan de Paddenstoelenkartering ter beschikking stellen.<br />
Door de grote reserve kan men de contributie laag houden.<br />
In overleg met de bibliothecaris wordt geld dat bestemd is voor de bibliotheek<br />
voorlopig vastgezet op een algemene rekening.<br />
De vergadering gaat akkoord met de cijfers.<br />
49
C. De kascommissie heeft de boeken gecontroleerd en goedgekeurd. Ze stelt voor de<br />
penningmeester te dechargeren. De vergadering keurt <strong>dit</strong> goed. De kascommissie<br />
geeft het dringende advies een andere oplossing voor het verzendhuis te zoeken.<br />
Joost Stalpers treedt reglementair af. Er wordt een nieuw lid van de kascommissie<br />
gezocht. Maurice van der Molen stelt zich beschikbaar.<br />
5. Begroting 2005.<br />
Eef Arnolds stelt voor de contributie te verhogen, zodat o.a. Coolia volledig door de<br />
contributie wordt gedekt en eventueel kan worden verfraaid. Melchior van Tweel meent dat<br />
je dat niet aan deze mensen moet vragen, maar van te voren moet aankondigen. Nico Dam<br />
vindt dat we best iets kunnen interen op het kapitaal. We zullen contributieverhoging in de<br />
volgende jaarvergadering meenemen. De begroting wordt met algemene goedkeuring vastgesteld.<br />
6. Jaarverslagen.<br />
A. Redactie Coolia. Naar aanleiding van <strong>dit</strong> verslag komen er uit de zaal verschillende<br />
vragen, voorstellen en suggesties. Is het noodzakelijk dat Coolia altijd deze omvang<br />
heeft? Het blijkt dat er geen portefeuille met artikelen is. De opmaak geeft<br />
problemen. Is het mogelijk om tot full-colour over te gaan? Hoe is het met de<br />
kwaliteit van de foto’s? Moeten foto’s gerelateerd zijn aan het artikel? Henk Huijser<br />
stelt zich beschikbaar om foto’s en dia’s in te scannen die bij de artikelen geleverd<br />
worden. Eef Arnolds stelt dat Coolia ook een visitekaartje van de vereniging is. Je<br />
kunt ook mooie foto’s met weinig tekst gebruiken, bv. ‘Foto van het Kwartaal’.<br />
Melchior van Tweel geeft als voorbeeld het blad van RAVON dat een aantrekkelijke<br />
lay-out heeft.<br />
Coolia is vrije tijdswerk en men heeft niet de pretentie om er een glossy tijdschrift<br />
van te maken. Wel wil de Coolia redactie graag een investering van 3000 euro doen<br />
om de opmaak van het blad te verbeteren. Maurice van der Molen biedt aan hierbij<br />
te helpen; aangezien hij grafisch vormgever is en de apparatuur beschikbaar heeft,<br />
zou een dergelijk investering overbodig kunnen zijn. Verder zal Chiel Noordeloos<br />
bij een andere drukker gaan informeren en een vergelijkend onderzoek doen naar<br />
kwaliteit t.o.v. prijs. Er zal gekeken worden naar papiersoort en fotoafdrukken. Ook<br />
stelt men in de vergadering nogmaals dat als het moet de contributie verhoogd zou<br />
kunnen worden om Coolia aantrekkelijker te maken. Wel moet duidelijk blijven dat<br />
Coolia een blad is van de leden voor de leden. Nico Dam geeft aan dat bij een<br />
enquête in 2001 bleek dat de meeste mensen tevreden waren met Coolia.<br />
Het jaarverslag wordt goedgekeurd.<br />
B. Bibliothecaris. Dit verslag wordt goedgekeurd. Tevens wordt hier het financieel<br />
overzicht van de bibliotheek toegelicht. Ook hier gaat men mee akkoord.<br />
C. Wetenschappelijke Commissie. Dit verslag wordt eveneens goedgekeurd. Chiel<br />
Noordeloos moet reglementair aftreden en men stelt voor Thom Kuyper in zijn<br />
plaats te benoemen. Dit voorstel wordt aangenomen.<br />
D. Werkgroep paddenstoelenkartering. Het verslag wordt goedgekeurd. Aldert Gutter<br />
zegt tevens toe op de nieuwjaarsbijeenkomst van 2006 uitgebreider informatie te<br />
geven.<br />
E. Commissie Paddenstoelen en Natuurbehoud. Het verslag wordt goedgekeurd.<br />
50
7. Statutenwijziging.<br />
A. Voorstel tot vaststelling van de nieuwe Statuten<br />
De voorzitter vraagt Joost Kazus achter de tafel plaats te nemen. Vervolgens licht hij<br />
toe hoe één en ander tot stand is gekomen. Een commissie bestaande uit Leo Jalink,<br />
Joost Kazus en Joost Stalpers heeft de ontwerpstatuten gemaakt, deze zijn door de<br />
Wetenschappelijke Commissie beoordeeld en vervolgens door het bestuur met enige<br />
wijzigingen als concept voor de algemene vergadering vastgesteld.<br />
Er zijn vragen en op- en aanmerkingen binnengekomen van de Commissie<br />
Paddenstoelen en Natuurbehoud, Eef Arnolds en Nico Dam. Deze zullen bij de<br />
betreffende artikelen meegenomen worden.<br />
Het voorstel om de Wetenschappelijke Commissie en de Commissie Paddenstoelen<br />
en Natuurbehoud als commissie een aparte status te geven, vindt het bestuur terecht.<br />
Een nieuwe concept-tekst van artikel 11 is reeds voorbereid en verspreid.<br />
Naar aanleiding van een vraag van Jaap Wisman wordt opgemerkt dat natuurbehoud<br />
expliciet in artikel 2, onder c. genoemd wordt, maar dat een commissie niet namens<br />
het bestuur kan schrijven en/of procedures voeren, tenzij het bestuur deze taak in<br />
bepaalde gevallen delegeert.<br />
Vervolgens worden de Statuten per artikel behandeld en vastgesteld. Daarbij is in<br />
achtgenomen dat ingevolge artikel 9 van de huidige Statuten voor het wijzigen<br />
daarvan een meerderheid van ten minste tweederde van het aantal uitgebrachte<br />
geldige stemmen is vereist.<br />
Artikel 1: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 2: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 3: akkoord en vastgesteld.<br />
De Commissie Paddenstoelen en Natuurbehoud stelde voor om extra op te<br />
nemen: het voeren van gerechtelijke procedures om grote mycologische belangen<br />
te beschermen, voor zover <strong>dit</strong> door de vereniging wenselijk wordt geacht. Het<br />
bestuur heeft zich hierover gebogen en was unaniem van mening <strong>dit</strong> niet te<br />
moeten doen. De voorgestelde tekst van artikel 3, onder l. (alle overige wettelijke<br />
middelen) geeft voldoende waarborg om eventueel een procedure vanwege<br />
mycologische belangen aan te gaan.<br />
De vergadering besloot hierover tot een stemming waarbij met 39 stemmen vóór,<br />
5 stemmen tegen en 13 onthoudingen het voorstel van de Commissie<br />
Paddenstoelen en Natuurbehoud werd verworpen.<br />
Artikel 4: akkoord en vastgesteld.<br />
Door het, later ter vergadering, schrappen van het voorgestelde artikel 1 van het<br />
Huishoudelijk reglement, wordt in <strong>dit</strong> artikel tevens opgenomen dat het<br />
huisgenootlid de helft van de vastgestelde contributie betaalt en dat het erelid van<br />
de vereniging is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van contributie.<br />
Bij <strong>dit</strong> artikel is enige verklaring gegeven over de verschillende soorten van<br />
leden. Ook is het verschil tussen opzegging door het bestuur en ontzetting door<br />
het bestuur duidelijk gemaakt: bij opzegging door het bestuur kan er sprake zijn<br />
van een bepaalde, tijdelijke sanctie, bij ontzetting door het bestuur is er sprake<br />
van een blijvende sanctie.<br />
51
Artikel 5: akkoord en vastgesteld.<br />
<strong>Vereniging</strong>en kunnen zich op Coolia abonneren. Een sponsor geeft een eenmalig<br />
bedrag en is dus geen donateur.<br />
Artikel 6: akkoord en vastgesteld.<br />
Er worden weinig eisen gesteld aan het oprichten van werkgroepen maar een<br />
werkgroep moet wel in de lijn van de vereniging liggen.<br />
Artikel 7: akkoord en vastgesteld.<br />
Een geschorst lid heeft geen stemrecht. De Bibliotheek valt rechtstreeks onder<br />
het bestuur.<br />
Artikel 8: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 9: akkoord en vastgesteld, met de aanvulling in lid 8 dat de ontheffing van<br />
een bestuurslid op dezelfde wijze kan gebeuren als bij het wijzigen van de<br />
statuten en de ontbinding van de vereniging: indien op de (eerste) vergadering<br />
niet genoeg leden aanwezig zijn, kan in de daaropvolgende vergadering ongeacht<br />
het aantal aanwezige leden met drievierde gedeelte van het aantal uitgebrachte<br />
stemmen tot ontheffing worden besloten.<br />
Artikel 10: akkoord en vastgesteld, met de aanvulling in lid 6 van ‘van de<br />
vergadering’ (na ‘voorzitter’) en het vervallen in lid 6 van ‘aanwezige’ (voor<br />
‘leden’).<br />
Artikel 11: akkoord en vastgesteld conform de nieuwe concept-tekst die ter<br />
vergadering is verspreid, en met wijziging in lid 1 van ‘onderdeel’ in ‘oordeel’.<br />
Artikel 12: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 13: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 14: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 15: akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 16: akkoord en vastgesteld.<br />
Daarna gaat de vergadering akkoord met de gehele tekst van de nieuwe Statuten, één<br />
en ander met de aanvullingen en wijzigingen als hierboven artikelsgewijs is<br />
aangegeven, en worden de gewijzigde Statuten conform vastgesteld.<br />
B. Verzoek aan de vergadering om de voorzitter en secretaris aan te wijzen als bevoegd<br />
om het besluit tot wijziging van de nieuwe Statuten ten uitvoer te leggen en alles<br />
meer te doen wat terzake nuttig of nodig is<br />
Uit de gegeven toelichting bij <strong>dit</strong> agendapunt blijkt dat het hierbij gaat om het<br />
verlenen van toestemming voor het aanbrengen van minimale wijzigingen in de<br />
vastgestelde Statuten indien en voor zover <strong>dit</strong> door de notaris wordt verlangd.<br />
De vergadering verleent de gemandateerde aanwijzing.<br />
C. Voorstel tot vaststelling van het nieuwe Huishoudelijk reglement<br />
Artikel 1: komt te vervallen omdat de bepalingen grotendeels reeds in de Statuten<br />
zijn opgenomen (de afwijkende bepalingen met betrekking tot de contributie voor<br />
het huisgenootlid en het erelid zijn inmiddels opgenomen in artikel 4 van de<br />
Statuten). Door het vervallen van <strong>dit</strong> artikel worden de overige artikelen<br />
ver<strong>nummer</strong>d, als hieronder aangegeven.<br />
52
Artikel 2 (wordt: artikel 1): akkoord en vastgesteld, met de wijziging in lid 9 van<br />
‘oprichters’ in ‘werkgroep’.<br />
Artikel 3 (wordt: artikel 2): akkoord en vastgesteld.<br />
Het voorstel om ook een gekwalificeerd lid namens de Commissie Paddenstoelen<br />
en Natuurbehoud in het bestuur op te nemen, wordt door de vergadering<br />
afgewezen.<br />
Artikel 4 (wordt: artikel 3): akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 5 (wordt: artikel 4): akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 6 (wordt: artikel 5): akkoord en vastgesteld.<br />
Artikel 7 (wordt: artikel 6): akkoord en vastgesteld.<br />
Daarna gaat de vergadering akkoord met de gehele tekst van het nieuwe<br />
Huishoudelijk reglement, één en ander met de aanvullingen en wijzigingen als<br />
hierboven artikelsgewijs is aangegeven, en wordt het gewijzigde Huishoudelijk<br />
reglement conform vastgesteld.<br />
De voorzitter bedankt Joost Kazus voor al zijn werk en geeft hem als blijk van<br />
waardering een kleine attentie. Gezien het uitlopen van de vergadering wordt de<br />
vergadering geschorst voor een lunchpauze en besluit men om 14.15 uur de<br />
vergadering voort te zetten. Na de pauze is nog even teruggekomen op de inhoud<br />
van artikel 4 van de Statuten vanwege het vervallen van de concept-tekst van<br />
artikel 1 van het Huishoudelijk reglement. De door de vergadering aangenomen<br />
voorstellen daarover zijn hierboven reeds aangegeven.<br />
8. Bestuurswisseling.<br />
Chiel Noordeloos treedt af als vertegenwoordiger van de wetenschappelijke commissie.<br />
De wetenschappelijke commissie stelt voor Joost Stalpers in zijn plaats te benoemen. De<br />
vergadering gaat akkoord.<br />
9. Bespreking excursieprogramma 2005 en de werkweken 2005 en 2006.<br />
Aangezien de beide bestuursleden die deze taken hebben afwezig zijn doet de voorzitter<br />
hierover mededelingen.<br />
De werkweken van 2005 zijn gepland in Beekbergen en Hilpoltstein (D).<br />
Die van 2006 zijn gepland voor de westelijke Achterhoek en Zuid-België.<br />
10. N.a.v. een ingekomen brief zal men moeten gaan nadenken over het aantrekkelijker<br />
maken van de vereniging voor nieuwe leden. Praktische zaken zouden kunnen zijn: een<br />
lijst van boeken voor beginners; een nuttige adressenlijst (waar koopt men<br />
microscopen, waar kan men microscooponderhoud laten doen, enz.); aanschaf door de<br />
vereniging van een objectmicrometer; speciale dagen en excursies voor nieuwe en<br />
beginnende leden; laagdrempelige artikelen in Coolia. Men stelt voor adressen en<br />
dergelijke door te sturen naar het secretariaat, waar een lijst van het geheel gemaakt zal<br />
worden. Verder geeft men als wens te kennen meer naar buiten te willen treden en een<br />
publieksprijs in te willen stellen voor beheerders die het naar ons idee erg goed doen.<br />
11. Rondvraag. Geen vragen.<br />
12. De voorzitter sluit de vergadering.<br />
53
MYCOLOGISCHE BOEKWINKEL<br />
Alle hieronder vermelde werken kunnen schriftelijk of per e-mail worden besteld bij het<br />
secretariaat van de NMV: Centraalbureau voor Schimmelcultures, t.a.v. secretaris NMV,<br />
Postbus 85167, 3508 AD, Utrecht; e-mail: nmv@cbs.knaw.nl .<br />
Een rekening met acceptgiro wordt met de boeken meegestuurd. Afhankelijk van het<br />
gewicht zal per bestelling € 5,50 of € 7,25 verzend- en administratiekosten in rekening<br />
worden gebracht. Door meerdere boeken tegelijk te bestellen kunt u dus een aanzienlijk<br />
bedrag besparen.<br />
Daarnaast gelden nog steeds de volgende COMBINATIEKORTINGEN (voor leden en nietleden,<br />
alleen bij bestelling over de post en zolang de voorraad strekt):<br />
Bij bestelling van: Twee delen van de Atlas: € 5,00 korting<br />
Overzicht + twee delen Atlas: € 10,00 korting<br />
OVERZICHT VAN DE<br />
PADDESTOELEN IN NEDERLAND<br />
E. Arnolds. Th. W Kuyper. M.E. Noordeloos (red,)<br />
Publicaties van de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong> <strong>Vereniging</strong><br />
OVERZICHT VAN DE PADDESTOELEN IN NEDERLAND.<br />
Arnolds, Kuyper & Noordeloos (red.), herdruk 1999: € 32,50<br />
(niet-leden € 42,00; zie de hierboven vermelde combinatiekorting).<br />
Dit boek is ook zonder porto- en administratiekosten te<br />
verkrijgen: na telefonische afspraak en tegen contante betaling<br />
bij Dora Stalpers op het CBS, Uppsalalaan 8 te Utrecht (Uithof)<br />
(secretariaat NMV, tel. 030-2122633) of bij Marijke Nauta op<br />
het Nationaal Herbarium, Einsteinweg 2 te Leiden (071-<br />
5273500).<br />
Supplement 1. Index, 1996: € 6,75 (niet leden € 9,00).<br />
Supplement 2. Namenlijst, Rode Lijst, 1996 (herdruk): € 7,50<br />
(niet-leden € 9,75).<br />
VERSPREIDINGSATLAS (KAARTENBIJLAGE BIJ HET OVERZICHT VAN DE<br />
PADDESTOELEN IN NEDERLAND). NMV, 2000<br />
(zie de hierboven vermelde combinatiekorting).<br />
Deel 1 (Agaricales): € 14,75.<br />
Deel 2 (Aphyllophorales, Phragmobasidiomycetidae, Gasteromycetes, Ascomycotina en<br />
Myxomycotina): € 14,75.<br />
Deze boeken zijn niet verkrijgbaar in de boekhandel. Ze zijn ook zonder portokosten te<br />
verkrijgen: na telefonische afspraak en tegen contante betaling bij Dora Stalpers op het<br />
CBS, Uppsalalaan 8 te Utrecht (Uithof) (secretariaat NMV, tel. 030-2122633) of bij<br />
Marijke Nauta op het Nationaal Herbarium, Einsteinweg 2 te Leiden (071-5273500).<br />
GIDS VOOR DE PADDESTOELEN IN HET MEETNET<br />
Arnolds & Veerkamp, 1999: € 11,35. Dit boekje is voor deelnemers aan het monitoringproject<br />
gratis. Het is niet verkrijgbaar in de boekhandel.<br />
PADDESTOELEN (brochure), 3 e druk, 1994. € 1,00.<br />
54
COOLIA<br />
Losse afleveringen van recente jaargangen (vanaf 1991; Coolia 34 tot en met 48) kunnen<br />
nog worden besteld bij het secretariaat. Hieronder vermelde prijzen zijn per aflevering en<br />
exclusief verzendkosten. Oudere jaargangen kunnen voortaan alleen nog op aanvraag en op<br />
de Open Dag van de bibliotheek worden verkregen (indien nog beschikbaar).<br />
Coolia prijs voor leden prijs voor niet-leden<br />
Losse afl.: 34 t/m 42 € 2,50 € 4,00<br />
vanaf 43 € 4,50 € 6,75<br />
Suppl. Coolia 38 (Aardsterren) € 5,50 € 6,75<br />
Suppl. Coolia 46 (Stekelzwammen) € 8,00 € 10,00<br />
Verkrijgbaar bij het Expertisecentrum LNV<br />
BEDREIGDE EN KWETSBARE PADDESTOELEN IN NEDERLAND. Toelichting op de<br />
Rode Lijst, Arnolds & Van Ommering, 1996. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 24. € 8,00<br />
(incl. portokosten). Dit boek is te bestellen bij het Expertisecentrum LNV, Postbus 482,<br />
6710 BL Ede (e-mail: balie@minlnv.nl ; tel. 0318-822500).<br />
<strong>Mycologische</strong> publicaties verkrijgbaar bij de KNNV uitgeverij<br />
Paddestoelen en Natuurbeheer. Th. W. Kuyper (red.) € 8,95 (NMV- en KNNV leden; nietleden<br />
€ 11,25). Mededeling 212.<br />
De winst- en verliesrekening van de <strong>Nederlandse</strong> natuur. <strong>Vereniging</strong> Onderzoek Flora en<br />
Fauna. Jaarboek 1997. € 14,95 (NMV- en KNNV-leden; niet-leden € 19,95).<br />
Paddestoelen in Flevoland. van Zanen, Bremer & van der Aa (red.), 2000. € 12,45 (NMVen<br />
KNNV-leden; niet-leden € 14,95).<br />
Paddestoelen in beeld. F. Bos, 2000. € 3,75 (NMV- en KNNV-leden; niet-leden € 4,75).<br />
Paddestoelvriendelijk Natuurbeheer P.J. Keizer € 17,95 (NMV- en KNNV-leden; niet-leden<br />
€ 19,95).<br />
Bestelwijze publicaties KNNV: stort het juiste bedrag vermeerderd met € 5,50 verzend- en<br />
administratiekosten op giro<strong>nummer</strong> 13208 van de KNNV-uitgeverij te Utrecht onder<br />
vermelding van code en titel(s) die u wenst te bestellen. Bij bestelling van ‘Paddestoelen in<br />
beeld’ zijn de verzendkosten € 2,25 (vanaf vier exemplaren echter weer € 5,50).<br />
Flora Agaricina Neerlandica<br />
Het zesde deel van de Flora is in mei 2005 uitgekomen. Het bevat bewerkingen van de<br />
Inktzwammen (Coprinus) door Kees Uljé, Conocybe, Pholiotina en Bolbitius van de hand<br />
van Eef Arnolds, en Agrocybe door Marijke Nauta.<br />
Door omstandigheden was <strong>dit</strong> deel tot nu toe slecht verkrijgbaar. Op de nieuwjaarsdag zal<br />
het te koop worden aangeboden voor de prijs van rond de 50 euro. Er is <strong>dit</strong>maal alleen een<br />
versie in harde kaft, een paperback wordt met ingang van deel 6 niet meer gemaakt.<br />
Eerdere delen van de Flora zijn nog maar in kleine aantallen beschikbaar, sommige delen<br />
zijn vrijwel uitverkocht. Van deel 1-4 is alleen de gebonden uitgave nog te krijgen, van deel<br />
5 zijn zowel de paperback als de gebonden uitgave nog leverbaar. Voor informatie over de<br />
prijs en bestellingen kunt u zich wenden tot Chiel Noordeloos (e-mail:<br />
noordeloos@nhn.leidenuniv.nl).<br />
55
FLORADAG 2006<br />
De Floradag zal <strong>dit</strong> jaar gehouden worden op zaterdag 8 april in Utrecht (De Uithof,<br />
Wentgebouw). Het thema van de Floradag is “De mycologische betekenis van <strong>Nederlandse</strong><br />
naaldbossen”. Voordrachten zullen worden gehouden door P. Hommel (Typologie en<br />
ecologie van <strong>Nederlandse</strong> naaldbossen), Th.W. Kuyper (De betekenis van naaldbossen voor<br />
de mycoflora), E. Arnolds (Sparrenbossen zijn meer dan luciferplantages), A. Dahlberg (De<br />
mycologische betekenis van naaldbossen in hun natuurlijke areaal) en anderen. Aan het<br />
eind van het programma is een forumdiscussie gepland, waaraan naast de sprekers ook<br />
medewerkers van natuurbeheerorganisaties (Staatsbosbeheer) zullen deelnemen.<br />
Bij het ter perse gaan van deze Coolia waren nog niet alle sprekers bekend. Het<br />
volledige programma zal in het lente<strong>nummer</strong> van Coolia worden opgenomen, en zal ook op<br />
de website van de NMV worden gezet.<br />
VAN DE REDACTIE<br />
Een nieuw jaar, een nieuwe voorplaat. We hebben op onze oproep voor foto’s voor een<br />
nieuwe voorplaat ruim een dozijn reacties ontvangen, en daar zijn we erg blij mee.<br />
Uiteindelijk kan er maar één foto geplaatst worden, en dat is Otidea onotica van Carel<br />
Breukink geworden. Alle inzenders willen we hierbij hartelijk bedanken; eind van <strong>dit</strong> jaar<br />
zullen we een nieuwe oproep plaatsen.<br />
Er is meer nieuws. We hebben besloten ons te conformeren aan de spelling van het<br />
meest recente Groene boekje. Dat betekent onder andere dat we paddenstoel zullen<br />
schrijven in plaats van paddestoel. Meer willen we daar niet over zeggen.<br />
Het afgelopen jaar heeft een grote verscheidenheid aan kopij gekend, van veel<br />
verschillende auteurs. Al deze schrijvers, tekenaars en fotografen willen we hierbij,<br />
ongetwijfeld namens al onze lezers, hartelijk danken. We hopen dat u en anderen ook <strong>dit</strong><br />
jaar weer een bijdrage zullen leveren. Coolia is uiteindelijk voor en door ons allemaal.<br />
De e-mail adressen van de redactie staan hiernaast, binnenkant achterkaft.<br />
MYCOLOGISCHE AGENDA<br />
14 januari 2006 Nieuwjaarsbijeenkomst Wageningen (WICC)<br />
11 februari 2006 Algemene Ledenvergadering<br />
Bibliotheekdag<br />
56<br />
Utrecht (Uithof, CBS)<br />
8 april 2006 Floradag Utrecht (Uithof, Wentgebouw)<br />
21 mei 2006 Beginnerscursus zie volgende Coolia
BESTUUR VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING<br />
L.M. Jalink, voorzitter, Jan Vermeerlaan 33, 2343 CT Oegstgeest, tel. 071-5156768.<br />
Mw. T.M.A. Stalpers-den Brinker, secretaris, Torenlaan 43, 3742 CR Baarn, tel. 035-5417475.<br />
Secretariaatsadres: Centraalbureau voor Schimmelcultures, postbus 85167, 3508 AD Utrecht,<br />
tel. (receptie): 030-2122600, e-mail: nmv@cbs.knaw.nl .<br />
Dr. W.G. van der Sluis, penningmeester, Beatrixstraat 28, 4101 HK Culemborg, tel. 0345-513348,<br />
giro<strong>nummer</strong> 90902, e-mail: w.g.vandersluis@pharm.uu.nl .<br />
A. Stroo, commissaris excursies, Haarlemmerstraat 73H, 2312 DL Leiden, tel. 071-5135472, e-mail:<br />
stroo@nhn.leidenuniv.nl .<br />
S.B.R. Helleman, commissaris publiciteit, Sweelinck 78, 5831 KT Boxmeer, tel. 0485-577213.<br />
Drs. A. Oosterbaan, werkweekcoördinator, Warmoesstraat 40, 1791 CS Den Burg.<br />
Dr. J.A. Stalpers, vertegenwoordiger Wetenschappelijke Commissie, Torenlaan 43, 3742 CR Baarn,<br />
tel. 035-5417475.<br />
LEDENADMINISTRATIE<br />
Mw. M.J. Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421, e-mail: nmvleden@science.ru.nl .<br />
REDACTIE COOLIA<br />
Adres: redactie Coolia, t.a.v. M.M. Nauta, NHN, Postbus 9514, 2300 RA Leiden,<br />
e-mail: redactiecoolia@hotmail.com , of cooliaredactie@yahoo.com .<br />
Eindredactie<br />
N.J. Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421, e-mail: nicod@science.ru.nl .<br />
Mw. Y. Dijkman, G. van Dinterstraat 13, 5246 EJ Rosmalen, e-mail: yvonnedi@hetnet.nl .<br />
Mw. M.M. Nauta, Jan Vermeerlaan 33, 2343 CT Oegstgeest, tel. 071-5156768,<br />
e-mail: nauta@nhn.leidenuniv.nl .<br />
Buitenredactie<br />
R. Chrispijn, Jodenweg 1, 8385 GP Vledderveen, tel. 0521-381934.<br />
M.M. Groenendaal, de Ruyterstraat 91, 1792 AM Oudeschild, tel. 0222-322321.<br />
M.J.H. Kortselius, Morsebellaan 88, 2343 BN Oegstgeest, tel. 071-5172966.<br />
S. Lomas, Akkerhoornbloem 7, 2317 KP Leiden, tel. 071-5211972.<br />
M.E. Noordeloos, Solingenstraat 12, 2804 XT Gouda, tel. 0182-538684.<br />
OPROEP AAN AUTEURS<br />
Kopij is van harte welkom, en dient te worden gezonden naar het redactie-adres. Wilt u de redactie<br />
van Coolia wat werk uit handen nemen, neem dan vooraf contact op met de redactie over uw plannen.<br />
De redactie behoudt zich het recht voor teksten aan te passen of in te korten.<br />
Als de kopij digitaal wordt aangeleverd, dan het liefst met zo weinig mogelijk opmaak. Tabellen<br />
dienen aangeleverd te worden door de kolommen te scheiden met behulp van één ‘tab’ en niet met<br />
spaties. Indien u uw bijdrage per e-mail wilt verzenden: graag de bestandsnaam van uw bijdrage<br />
beginnen met ‘Coolia-...’. Tekeningen, grafieken en zwart-wit platen ontvangen wij het liefst als<br />
origineel. Indien u ze toch zelf wilt scannen: tekeningen op 1200 dpi, zwart-wit platen op 300 dpi op<br />
origineel formaat van Coolia. Liefst niet per e-mail maar op flop of CD-Rom.<br />
COPYRIGHT<br />
Het copyright voor tekst en illustraties van de artikelen berust bij de <strong>Nederlandse</strong> <strong>Mycologische</strong><br />
<strong>Vereniging</strong>. Auteurs behouden te allen tijde het recht om onderdelen van de tekst en de illustraties<br />
voor andere doeleinden te gebruiken. Voor overname van hele artikelen is toestemming van de<br />
redactie vereist.
COOLIA 49(1)<br />
CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING<br />
Paddenstoelen en het beheer van natuurgebieden, door B. van Tooren,<br />
N. van der Ploeg en P. Dirks ............................................................................ 1<br />
2004, een opmerkelijk jaar voor wasplaten in Drenthe, door E. Arnolds .............. 4<br />
Begin eens met … Vezelkoppen – 2: Voorlopige determinatiesleutel tot de<br />
knobbelsporige Vezelkoppen, door Th.W. Kuyper ......................................... 11<br />
Mycologisch avontuur in de Kaaistoep – 4: Verrassende vondsten in en om<br />
pitruspollen, door L. Rommelaars .................................................................. 18<br />
Column, door R. Chrispijn ................................................................................... 24<br />
Gemakkelijk herkenbare plantenparasieten – IX: Puccinia allii,<br />
door A. Termorshuizen ..................................................................................... 25<br />
Landgoed Neerijnen, een droom van een kroonjuweel, door B. Tolsma ............ 31<br />
Hoopvolle geluiden uit Europoort, door B. de Vries, N. Dam en H. Wassink ...... 37<br />
Bijzondere waarnemingen en vondsten<br />
< Een waasje in de winter, door N. Dam ........................................................... 41<br />
< Entoloma pleopodium – Citroengele satijnzwam, door J. Kap ....................... 43<br />
< Een nieuwe vondst van de Kleinsporige gordijnzwam, door<br />
F. van den Bergh en N. Dam ......................................................................... 44<br />
Aankondiging Rode kelkzwamexcursie 2006 ...................................................... 44<br />
Bestuurs- en overige mededelingen<br />
< Nieuwjaarsbijeenkomst .................................................................................. 45<br />
< Algemene Vergadering & Open Dag van de Bibliotheek ............................... 46<br />
< Aankondiging Zuid-Hollandse Zwamdag ....................................................... 48<br />
< Notulen van de algemene ledenvergadering van 19 februari 2005 ............... 49<br />
< <strong>Mycologische</strong> boekwinkel ............................................................................... 54<br />
< Aankondiging Floradag .................................................................................. 56<br />
< Van de redactie .............................................................................................. 56<br />
< <strong>Mycologische</strong> agenda 2006 ........................................................................... 56<br />
Bijlage: Nieuwe statuten en huishoudelijk reglement<br />
w i n t e r n u m m e r