pdf rapport - MJPO
pdf rapport - MJPO
pdf rapport - MJPO
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Onderzoek flora en fauna<br />
Landschapspark Susteren<br />
Monitoring faunapassages en inventarisatie ecologische zones bij de N297<br />
G.J. Brandjes<br />
F. van Vliet<br />
G. Hoefsloot
Onderzoek flora en fauna Landschapspark Susteren<br />
Monitoring faunapassages en inventarisatie ecologische zones bij de N297<br />
G.J. Brandjes<br />
F. van Vliet<br />
G. Hoefsloot<br />
opdrachtgever: Provincie Limburg<br />
8 januari 2007<br />
<strong>rapport</strong> nr. 06-271
2<br />
Status uitgave: eind<strong>rapport</strong><br />
Rapport nr.: 06-271<br />
Datum uitgave: 8 januari 2007<br />
Titel: Onderzoek flora en fauna Landschapspark Susteren<br />
Subtitel: Monitoring faunapassages en inventarisatie ecologische zones bij de N297<br />
Samenstellers: drs. G.J. Brandjes<br />
drs. F. van Vliet<br />
drs. G. Hoefsloot<br />
Aantal pagina’s inclusief bijlagen: 72<br />
Project nr.: 05-490<br />
Projectleider: drs. G.J. Brandjes<br />
Naam en adres opdrachtgever: Provincie Limburg<br />
Postbus 5700, 6202 MA Maastricht<br />
Referentie opdrachtgever: Brief met kenmerk 2005/53512 dd 15 november 2005<br />
Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv<br />
drs. A.J.M. Meijer<br />
Paraaf:<br />
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van<br />
de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart<br />
Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.<br />
© Bureau Waardenburg bv / Provincie Limburg<br />
Dit <strong>rapport</strong> is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit <strong>rapport</strong> mag<br />
worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook,<br />
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv,<br />
noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.<br />
Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd<br />
overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
Voorwoord<br />
Provincie Limburg wil antwoord op de vraag hoe de zes locaties met faunapassages en<br />
vier ecologisch ingerichte zones (eind 2005 opgeleverd) rond de N297n (verwachte<br />
oplevering in 2007) functioneren, zowel per locatie als in het kader van de ecologische<br />
verbinding tussen het Limbrichterbos en het IJzerenbos.<br />
Provincie Limburg heeft Bureau Waardenburg opdracht gegeven om de monitoring van<br />
deze faunapassages en een inventarisatie van de ecologische zones in 2006 uit te<br />
voeren. Het voorliggende <strong>rapport</strong> bevat de resultaten van dit onderzoek.<br />
Aan de totstandkoming van dit <strong>rapport</strong> werkten mee:<br />
G.J. Brandjes projectleiding, veldwerk en <strong>rapport</strong>age<br />
F. van Vliet veldwerk en <strong>rapport</strong>age<br />
G. Hoefsloot veldwerk en <strong>rapport</strong>age<br />
Vanuit de Provincie Limburg is het project begeleid door de heer R. Tilmans.<br />
3
Inhoud<br />
Voorwoord.........................................................................................................................................3<br />
1 Inleiding.......................................................................................................................................7<br />
1.1 Aanleiding.......................................................................................................................7<br />
1.2 Doelstelling......................................................................................................................7<br />
1.3 Ligging studiegebied ......................................................................................................8<br />
1.4 Leeswijzer........................................................................................................................8<br />
2 Opzet van het onderzoek ..........................................................................................................9<br />
2.1 Onderzoekslocaties ........................................................................................................9<br />
2.2 Methodiek.....................................................................................................................10<br />
2.3 Eerder onderzoek..........................................................................................................13<br />
3 Resultaten .................................................................................................................................15<br />
3.1 Monitoring faunapassages...........................................................................................15<br />
3.2 Inventarisatie ecologische zones..................................................................................23<br />
4 Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................45<br />
4.1 Conclusies .....................................................................................................................45<br />
4.2 Aanbevelingen..............................................................................................................49<br />
5 Literatuur...................................................................................................................................51<br />
Bijlage 1 t/m 4..................................................................................................................v.a. 55<br />
5
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
In 2004 is men begonnen met de aanleg van de N297n. Naar verwachting wordt de weg<br />
in 2007 opgeleverd. Bij de aanleg van de N297n zijn op zes locaties faunavoorzieningen<br />
aangebracht. De Provincie Limburg is met name geïnteresseerd in het functioneren van<br />
deze voorzieningen, waaronder het ecombiduct over de N297n, dat eerder in<br />
samenwerking met Bureau Waardenburg is ontworpen. Daarnaast wil de Provincie<br />
Limburg inzicht krijgen in de ecologische ontwikkeling van vier eind 2005 ingerichte<br />
ecologische zones (deze vier ecologische zones staan door middel van drie van de<br />
faunapassages met elkaar in verbinding).<br />
De ecologische zones en voorzieningen maken deel uit van de ecologische verbinding<br />
tussen het Limbrichterbos en het IJzerenbos. De Provincie Limburg wil tevens weten hoe<br />
deze gehele verbinding functioneert, in het licht van het functioneren van de<br />
verschillende onderdelen. Bureau Waardenburg heeft de monitoring van de<br />
faunapassages en een inventarisatie van de ecologische zones in 2006 uitgevoerd. Dit<br />
onderzoek is gericht geweest op de volgende soortengroepen: flora, zoogdieren<br />
(exclusief vleermuizen), vogels, herpetofauna, vissen, dagvlinders, libellen en<br />
sprinkhanen voor wat betreft de vier ecologische zones en zoogdieren (exclusief<br />
vleermuizen) en herpetofauna wat betreft de monitoring van de zes locaties met<br />
faunapassages. Vleermuizen zijn door een ander onderzoeksbureau onderzocht en vallen<br />
buiten het kader van deze studie. Alle soorten uit de genoemde soortengroepen zijn<br />
onderzocht, dus niet uitsluitend beschermde soorten (in het kader van de Flora- en<br />
faunawet), soorten van de nationale Rode Lijsten en flora en fauna op de Limburgse lijst<br />
van bedreigde soorten. Het voorliggende <strong>rapport</strong> bevat de resultaten van het onderzoek.<br />
Ook ‘kruipende insecten’ (bijvoorbeeld loopkevers) gebruiken regelmatig faunapassages.<br />
Deze soorten zijn echter niet onderzocht. De reden hiervoor is dat sporen van insecten<br />
niet op soort te determineren zijn. Bovendien zijn in het onderzoeksgebied geen<br />
beschermde en/of bedreigde soorten ‘kruipende insecten’ te verwachten. Om toch<br />
inzicht te krijgen in het gebruik van de faunapassages door algemene kruipende insecten<br />
zou apart onderzoek – gericht op het vangen van levende exemplaren – uitgevoerd<br />
kunnen worden. Dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld met behulp van ‘pitfalls’, is echter<br />
niet mogelijk zonder dat dit een beperkend effect heeft op het gebruik door zoogdieren<br />
en herpetofauna en is daarom achterwege gebleven.<br />
1.2 Doelstelling<br />
Het onderzoek dient antwoord te geven op de vraag hoe de zes genoemde<br />
faunapassages en de vier genoemde ecologische zones rond de N297n tot nu toe<br />
functioneren, zowel per locatie als in het kader van de ecologische verbinding tussen het<br />
Limbrichterbos en het IJzerenbos.<br />
7
8<br />
Wat betreft het onderzoek naar de functionaliteit van de faunapassages is de concrete<br />
vraagstelling: welke soorten en aantallen dieren maken van de voorzieningen gebruik en<br />
welke soorten niet (die naar verwachting wel in de omgeving van de passages<br />
voorkomen)?<br />
Wat betreft de functionaliteit van de ecologische zones is de concrete vraagstelling: hoe<br />
ontwikkelt het ecologisch ingerichte gebied zich het eerste seizoen na aanleg, afgemeten<br />
aan de vestiging en het voorkomen van (bijzondere) planten- en diersoorten?<br />
1.3 Ligging studiegebied<br />
Het onderzoeksgebied ligt ten zuiden van Nieuwstadt in Midden-Limburg. De reeds<br />
aangelegde, maar nog niet in gebruik zijnde N297n loopt van de bestaande N295 tot<br />
aan de Duitse grens (Roode Beek) over een traject van circa twee kilometer. Voor de<br />
exacte ligging van de zes locaties met faunapassages en de begrenzing van de vier<br />
ecologische zones wordt verwezen naar Hoofdstuk 2: Opzet van het onderzoek. Een<br />
zevende faunapassage onder de N297n is beoogd langs de Roode Beek. Het viaduct<br />
over de N297n cq. de faunavoorziening op deze locatie is echter nog niet aangelegd.<br />
1.4 Leeswijzer<br />
In hoofdstuk 1 worden de aanleiding, de doelstelling en de globale ligging van het<br />
onderzoeksgebied behandeld. In hoofdstuk 2 komt de opzet van het onderzoek aan de<br />
orde. Onderdeel hiervan zijn een korte beschrijving van de onderzoekslocaties en de<br />
toegepaste methodiek. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de resultaten in de vorm<br />
van tabellen plus een uitgebreide toelichting. De basisgegevens van het onderzoek zijn<br />
opgenomen in de bijlagen en op CD-ROM aan het <strong>rapport</strong> toegevoegd. Hoofdstuk 4<br />
bevat de conclusies en aanbevelingen. In hoofdstuk 5 tenslotte wordt een overzicht van<br />
de geraadpleegde literatuur gegeven.
2 Opzet van het onderzoek<br />
2.1 Onderzoekslocaties<br />
De ligging van de vier ecologische zones en de zes nieuw gegraven wateren is<br />
weergegeven op kaart 1. De nummering van de ecologische zones (I t/m IV) en wateren<br />
(P1 t/m 6) correspondeert met de resultaten van de inventarisatie (paragraaf 3.2). Ook<br />
de ligging van de faunapassages is weergegeven op kaart 1. In totaal zijn zes locaties<br />
onderzocht. Locatie 7 (onderdoorgang Roode Beek) is niet onderzocht. Het viaduct over<br />
de Roode Beek (grens Duitsland) was ten tijde van het onderzoek namelijk nog niet<br />
gerealiseerd. Tabel 1 bevat informatie over de zes onderzochte locaties. Locaties 2, 5 en<br />
6 bestaan uit verschillende voorzieningen, die afzonderlijk onderzocht zijn. Foto’s van de<br />
ecologische zones en de faunapassages zijn opgenomen in Bijlage 1.<br />
Kaart 1. Ligging van het onderzoeksgebied met de vier ecologische zones (deelgebieden I t/m<br />
IV), de zes aangelegde wateren (P1 t/m P6) en de zes onderzochte locaties met<br />
faunapassages (1 t/m 6). Locatie 7 in nog niet gereed en ook niet onderzocht (zie<br />
tekst).<br />
9
10<br />
Tabel 1. Specificaties van de onderzochte faunapassages (Viaduct Roode Beek is in 2006 niet<br />
onderzocht).<br />
Locatie Type passage Substraat Methode<br />
1. Duiker Op de Vos loopplank in duiker hout inkt (plaat)<br />
2a. Ecombiduct bovendek klein ecoduct (ingeplant) aarde zandbed<br />
2b. Ecombiduct buis buis in klein ecoduct beton inkt (plaat)<br />
3. Spoorwegonderdoorgang breed wegbermtalud N297n aarde zandbed<br />
4. Kleinwildtunnel Sittarderweg betonnen, vierkante tunnel aarde zandbed<br />
5a. Viaduct Geleenbeek west oever met stobbenwal aarde/keien zandbed<br />
5b. Viaduct Geleenbeek oost oever met stobbenwal aarde/keien zandbed<br />
5c. Viaduct Geleenbeek brug loopplank aan brug hout inkt (plaat)<br />
6a. Viaduct Vloedgraaf west oever met stobbenwal aarde/keien zandbed<br />
6b. Viaduct Vloedgraaf oost oever met stobbenwal aarde/keien zandbed<br />
6c. Viaduct Vloedgraaf brug loopplank aan brug hout inkt (plaat)<br />
(7. Viaduct Roode Beek - - -)<br />
2.2 Methodiek<br />
2.2.1 Monitoring faunapassages<br />
Stobbenwallen op oevers, kleinwildtunnel, ecombiduct ‘bovendek’<br />
Materiaal: zilverzand (zie foto 1).<br />
Locatie sporenbed: midden onder of op het kunstwerk over de gehele relevante breedte<br />
van het ‘passeertraject’ en met een ‘lengte in de looprichting’ van ca. 1,5 meter.<br />
Bezoekfrequentie en -periode: controle eenmaal per week gedurende zeven weken in de<br />
periode april-juni 2006 en gedurende zeven weken in september-november 2006.<br />
Het betreft hier ‘overdekte’ situaties, met uitzondering van het ‘bovendek’ van het<br />
ecombiduct. Het onderzoek is uitgevoerd met zandbedden van zilverzand (zeer fijn van<br />
structuur en daardoor tevens geschikt voor het herkennen van sporen van amfibieën). Bij<br />
elke controle is het sporenbed uitgelezen (eventueel gefotografeerd) en opnieuw in<br />
conditie gebracht (= glad gerold met een kunststof buis). Door het zandbed ruim op of<br />
onder het kunstwerk aan te brengen (en niet aan de uiteinden), vallen de sporen van<br />
dieren die niet daadwerkelijk passeren, maar slechts aan de uiteinden rondscharrelen,<br />
zoveel mogelijk buiten de resultaten.<br />
Monitoring loopplanken en faunabuizen<br />
Materiaal: triplex sporenplaten met papier en inktstempel.<br />
Locatie: over de gehele breedte van de loopplank of buisbodem, aangebracht op enkele<br />
meters vanaf de aansluiting van de plank of enkele meters in de buis.<br />
Bezoekfrequentie en -periode: controle eenmaal per week gedurende zeven weken in de<br />
periode april-juni 2006 en gedurende zeven weken in september-november 2006.
kikker<br />
konijn<br />
Foto 1. Voorbeeld van belopen zilverzandbed met sporen van kat, konijn, kikker en muis.<br />
Voorbeelden inktprenten van egel (links) en steenmarter (niet op schaal).<br />
kat<br />
muis<br />
11
12<br />
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van de ‘inktmethode’. Bij elke controle zijn<br />
twee papieren vellen, die zijn bevestigd op een triplex plaat aan weerszijden van een<br />
door paraffine-olie en koolstof (mengsel) verzadigd inktstempel (absorptiedoek)<br />
vervangen en geïnterpreteerd. Zie illustratie voor enkele voorbeelden van inktprenten.<br />
De loopplank van Op de Vos (locatie 1) en de faunabuis van het ecomdiduct (locatie 2b)<br />
betreffen ‘overdekte’ situaties. De loopplanken bevestigd aan de kunstwerken<br />
(viaducten) Geleenbeek en Vloedgraaf zijn echter niet ‘overdekt’. Om de sporenplaten<br />
met papier en inkt op deze planken te beschermen tegen neerslag zijn deze voorzien van<br />
een dak van groen golfplaat.<br />
Rond de faunapassages is tevens gezocht naar sporen in de modder en langs slikranden<br />
etc. en naar uitwerpselen, haren, graafsporen etc.<br />
2.2.2 Inventarisatie ecologische zones<br />
De vier ecologische zones zijn in 2006 onderzocht op het voorkomen van flora,<br />
zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen en<br />
sprinkhanen. Tevens is op alle bezoekdata een lijst van niet-broedvogelsoorten<br />
bijgehouden, ten behoeve van de gebiedskarakteristiek.<br />
Flora<br />
De flora van Landschapspark Susteren is in twee onderzoeksronden geïnventariseerd: op<br />
7 juni en 27 september 2006. Het onderzoeksgebied is op basis van de ruimtelijke<br />
verdeling in vier ecologische zones onderzocht. Op iedere onderzoeksdatum zijn de vier<br />
deelgebieden vlakdekkend doorlopen en zijn alle voorkomende soorten genoteerd.<br />
Zoogdieren<br />
Vanwege de gelijkmatige verdeling van de faunavoorzieningen over het gehele<br />
onderzoeksgebied en de relatief grote ‘onderzoeksinspanning’ (de zandbedden en<br />
inktplaten hebben 12 weken lang ‘doorlopend’ sporen verzamelend), vormen de<br />
resultaten van de monitoring van de faunapassages een belangrijke basis van de totale<br />
inventarisatie van zoogdieren. Aanvullend zijn zoogdieren rond de faunapassages en in<br />
de ecologische zones geïnventariseerd aan de hand van zichtwaarnemingen en sporen in<br />
de vorm van pootafdrukken, prooiresten, uitwerpselen, haren, graafactiviteiten, holen,<br />
verkeersslachtoffers etc.<br />
Vogels<br />
De broedvogelinventarisatie is vanaf begin april tot in juni (zeven veldbezoeken)<br />
uitgevoerd op basis van de richtlijnen van Van Dijk (1996). Per veldbezoek zijn alle<br />
territorium- en nestindicerende waarnemingen op veldkaarten ingetekend. Na afloop van<br />
het veldwerk zijn per soort de waarnemingen uit de verschillende ronden volgens vaste<br />
criteria geïnterpreteerd (Van Dijk, 1996). De lijst van alle in Nederland voorkomende<br />
vogelsoorten is genomen als uitgangspunt voor de inventarisatie, dus niet uitsluitend<br />
‘bijzondere’ soorten. Het voordeel van het óók inventariseren van algemene soorten is<br />
dat de verbanden met de vegetatie-ontwikkeling eenvoudiger zijn te leggen, vanwege
de relatief grotere aantallen vogels die vastgesteld worden (Van der Winden & Reitsma,<br />
1996). Daarnaast zijn algemene soorten goed bekend bij een breed publiek hetgeen de<br />
maatschappelijke promotie van Landschapspark Susteren bevordert.<br />
Naast de broedvogelinventarisatie zijn tevens waarnemingen genoteerd van nietbroedvogels<br />
die de ecologische zones bijvoorbeeld gebruiken om voedsel te zoeken<br />
(vanuit de omliggende gebieden als broedvogel of tijdens de trekperiode). Dit vormt een<br />
aanvulling op de totale soortenrijkdom van het gebied en geeft een ruimer beeld van de<br />
betekenis van het gebied in ontwikkeling voor vogels.<br />
Herpetofauna en vissen<br />
Wat betreft reptielen komt in de omgeving van het onderzoeksgebied uitsluitend<br />
levendbarende hagedis voor (Geraeds, 2006; RAVON, 2005; Bergmans & Zuiderwijk,<br />
1986). Met name zonbeschenen, structuurrijke plekken en lijnvormige elementen in het<br />
onderzoeksgebied zijn onderzocht op aanwezigheid van deze soort. Daarnaast is tijdens<br />
de vlakdekkende inventarisatie van dagvlinders, libellen en sprinkhanen in de ecologische<br />
zones tevens gelet op aanwezigheid van hagedissen, met name zonnende en/of<br />
wegvluchtende exemplaren (‘ritsels’).<br />
Amfibieën zijn geïnventariseerd in de zes aangelegde waterpartijen binnen de vier<br />
ecologische zones aan de hand van zichtwaarnemingen (eieren, larven, juvenielen,<br />
adulten) en geluidswaarnemingen (april-oktober 2006). Tevens zijn de zes waterpartijen<br />
op 20 april en 24 juli 2006 met een schepnet bemonsterd.<br />
Vissen zijn tegelijkertijd met amfibieën bemonsterd in de zes aangelegde wateren door<br />
middel van een schepnet en op zicht met een verrekijker. Aanvullend zijn ook de<br />
Geleenbeek en de Vloedgraaf geïnventariseerd (als referentiekader voor het<br />
onderzoeksgebied). Ter plaatse zijn tevens enkele sportvissers geïnterviewd.<br />
Dagvlinders, libellen en sprinkhanen<br />
Dagvlinders, libellen en sprinkhanen zijn gedurende het gehele veldseizoen op geschikte<br />
onderzoeksdagen (onbewolkt, windstil en warm weer) vlakdekkend geïnventariseerd in<br />
de ecologische zones. In het voorjaar vond dit integraal aan de inventarisatie van flora,<br />
broedvogels en herpetofauna en de moniotoring van faunapassages plaats. In de zomer<br />
zijn veldbezoeken specifiek gericht op insecten verricht op 24 juli, 1 augustus en 15<br />
september 2006. De inventarisatie is uitgevoerd met een verrekijker en – indien nodig<br />
ten behoeve van determinatie – met een vlindernet. Sprinkhanen zijn tevens op geluid<br />
geïnventariseerd. Tijdens ieder veldbezoek zijn alle soorten en aantallen geregistreerd.<br />
2.3 Eerder onderzoek<br />
In het kader van de inpassing van de N297n (‘operatie Bottleneck’) hebben reeds enkele<br />
eerdere onderzoeken plaatsgevonden. Het betreft veldonderzoek naar flora en fauna in<br />
het plangebied (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters, 2000) en onderzoek naar het<br />
meest geschikte type van en de meest optimale locatie voor een tweede orde ecopassage<br />
13
14<br />
(Brandjes & Smit, 2002). Laatstgenoemde onderzoek heeft geleid tot de aanleg van het<br />
ecombiduct (locatie 2 van het huidige onderzoek).<br />
Indien relevant worden de gegevens van deze eerdere onderzoeken bij de huidige<br />
<strong>rapport</strong>age betrokken. Voor wat betreft het ecombiduct betreft dit met name een<br />
vergelijking tussen de toenmalige verwachtingen en het huidige geconstateerde gebruik<br />
door dieren (zie verder paragraaf 3.1 ‘Monitoring faunapassages’).
3 Resultaten<br />
3.1 Monitoring faunapassages<br />
Omstandigheden tijdens het veldwerk<br />
In perioden van stabiel weer is een controlefrequentie van eens per week voldoende om<br />
alle sporen van de gepasseerde dieren in een ‘open lucht’-situatie nog te herkennen. De<br />
enige ‘open lucht’-situatie in het huidige onderzoek is het bovendek van het ecombiduct,<br />
de overige situaties zijn ‘overdekt’, dan wel afgeschermd door een golfplaatconstructie.<br />
Aanhoudende regen en wind leiden in een ‘open lucht’-situatie tot verlies van gegevens.<br />
Het aantal ‘zuivere’ onderzoeksdagen op het bovendek van het ecombiduct is hierdoor<br />
lager uitgevallen dan dat van de overige faunavoorzieningen (zie tweede rij in Tabel 2<br />
‘Opnamedagen’).<br />
Resultaten sporenonderzoek per faunapassage<br />
Bijlage 2 bevat een overzicht van alle sporen (per looprichting) van alle vastgestelde<br />
soorten per faunapassage per bezoekdatum. In Tabel 2 zijn deze gegevens samengevat.<br />
Tabel 2. Samenvatting van de resultaten van de twee onderzoeksperioden in 2006: aantal<br />
geregistreerde sporen (soort en aantal) op de zes locaties (elf ‘sublocaties’). Zie Tabel 1<br />
voor de namen van de betreffende faunapassages.<br />
Soort 1. 2a. 2b. 3. 4. 5a. 5b. 5c. 6a. 6b. 6c. Totaal<br />
Opnamedagen 97 42 97 97 97 97 97 91 92 97 53<br />
Egel 1 11 6 3 3 5<br />
Mol 1 1<br />
Hermelijn 1 1 4 +* 4<br />
Bunzing 4 1 1 2 2 3 6<br />
Steenmarter 1 1 3 1 1 7 6<br />
Vos 9 1<br />
Ree 1 8 2<br />
Woelrat 2 1 2 3<br />
Muskusrat 2 1<br />
Bruine rat 306 2 22 12 +* 5<br />
Bosmuis 6 5 205 13 1 1 5 42 8<br />
Haas 4 1<br />
Konijn 4 29 55 7 4 2 28 7<br />
Kat 2 6 47 42 41 11 8 34 4 9<br />
hagedis 1 1<br />
salamander 1 2 5 3<br />
pad 1 3 1 1 3 10 6<br />
kikker 1 1 1 9 4<br />
Totaal 3 6 5 8 8 10 12 1 6 13 1<br />
* = uitsluitend enkele sporen gevonden buiten de beide onderzoeksperioden.<br />
15
16<br />
In totaal zijn in 2006 sporen van 18 soorten zoogdieren (exclusief mens en hond),<br />
reptielen en amfibieën op de zandbedden en sporenplaten vastgesteld. Alle<br />
faunavoorzieningen zijn gebruikt, de loopplanken aan de viaducten Geleenbeek en<br />
Vloedgraaf echter uitsluitend door katten. Ook de derde loopplank van het onderzoek<br />
(in duiker Op de Vos) is door aanzienlijk minder soorten (3) gebruikt dan de overige<br />
voorzieningen (5 tot 13). Op doorlopende oevers met stobbenwallen zijn de meeste<br />
soorten geregistreerd: 12 en 13 soorten op de oostoevers van de Geleenbeek<br />
respectievelijk Vloedgraaf. Deze twee oevers met stobbenwallen zijn tevens de enige<br />
twee ‘sublocaties’ waar zowel ‘salamander’ als ‘pad’ als ‘kikker’ zijn vastgesteld<br />
(determinatie van amfibieënsporen op soort is niet mogelijk).<br />
Op basis van verspreiding en terreinkenmerken hebben de sporen van ‘hagedis’,<br />
‘salamander’, ‘pad’ en ‘kikker’ zeer waarschijnlijk betrekking op levendbarende hagedis,<br />
gewone pad, bruine kikker respectievelijk kleine watersalamander (zie verder onder<br />
Bespreking per soort).<br />
In de duiker Op de Vos (locatie 1) zijn drie soorten vastgesteld. In het voorjaar was de<br />
loopplank hier nog niet gerealiseerd, maar zijn op de zandbedden op de doorlopende<br />
oevers zeer veel sporen van bruine rat vastgesteld. Deze soort ‘bewoont’ de locatie<br />
klaarblijkelijk permanent en gebruikt de duiker niet zozeer (uitsluitend) als<br />
‘passeermogelijkheid’. Daarnaast is in het voorjaar eenmaal een spoor van een egel<br />
aangetroffen (tevens waren uitwerpselen van egel aanwezig). In het najaar is op de<br />
tussentijds aangebrachte loopplank (naast opnieuw vele tientallen rattensporen) tevens<br />
viermaal een bunzing vastgesteld.<br />
Bij het ecombiduct (locatie 2) zijn negen soorten vastgesteld, zes op het bovendek<br />
(locatie 2a) en vijf (deels dezelfde soorten als op het bovendek) in de faunabuis (locatie<br />
2b). De enige soort die frequent is vastgesteld, is konijn (29 keer in de buis en vier keer<br />
op het bovendek), de overige soorten gebruikten het bovendek en/of de faunabuis<br />
incidenteel. Drie marterachtigen gebruikten het ecombiduct (hermelijn, bunzing en<br />
steenmarter) waarvan uitsluitend bunzing zowel op het bovendek als in de buis is<br />
vastgesteld. Het enige spoor van een amfibie (pad) op de locatie ‘ecombiduct’ is<br />
vastgesteld op het bovendek. Op dit bovendek is ook het enige spoor van een reptiel<br />
van het gehele onderzoek vastgesteld. Vrijwel zeker was dit spoor afkomstig van een<br />
levendbarende hagedis (aangezien zandhagedis in de omgeving niet voorkomt). Deze<br />
soort is ook waargenomen rond het ecombiduct (zie paragraaf 3.2). Het hagedissenspoor<br />
liep dwars over het zandbed en het spoor vervaagde langs de rand van het<br />
ecombiduct, zodat niet duidelijk is welke richting het dier uitging (zie Bijlage 2). Buiten<br />
de onderzoeksperiode om zijn door derden tevens vos en ree op het ecombiduct<br />
waargenomen (mond. med. dhr. Beusmans resp. dhr. Kerkvliet). Het totaal aantal<br />
vastgestelde soorten op het ecombiduct in 2006 komt daarmee op 11.<br />
Nog vóór de aanleg van het ecombiduct is ingeschat welke diersoorten van de<br />
faunapassage gebruik zouden kunnen maken op basis van de dimensies en inrichting van
de faunapassage en op basis van de verspreiding van soorten en terreinkenmerken in de<br />
omgeving (Brandjes & Smit, 2002). Uit een vergelijking tussen deze verwachte soorten<br />
en de in het huidige onderzoek geconstateerde soorten (inclusief vos en ree) blijkt dat<br />
alle vastgestelde soorten ook daadwerkelijk op het ecombiduct verwacht werden. De in<br />
2006 niet op het vastgestelde soorten die op grond van Brandjes & Smit (2002) wel<br />
verwacht werden, betreffen egel, mol, wezel, bruine rat, haas, ‘spitsmuizen’,<br />
‘woelmuizen’, ‘salamanders’ en ‘kikkers’ (deze laatste vier soortengroepen zijn aan de<br />
sporen te herkennen op soortniveau). Deze soorten worden in de toekomst wellicht nog<br />
vastgesteld, evenals das en hazelworm, die momenteel nog niet in het onderzoeksgebied<br />
voorkomen, maar hier wel verwacht worden bij het welslagen van de ‘robuuste<br />
verbinding Limbrichterbos – IJzerenbos’ (Taken Landschapsplanning bv, 1998).<br />
Op het zandbed van de onderdoorgang van de spoorbrug (locatie 3) zijn acht soorten<br />
vastgesteld. Twee soorten zijn op deze locatie frequent vastgesteld: bosmuis (205 keer)<br />
en konijn (55 keer), de overige soorten gebruikten de onderdoorgang incidenteel.<br />
Dezelfde drie marterachtigen die op/in het aangrenzende ecombiduct zijn geregistreerd,<br />
zijn ook op deze locatie vastgesteld: hermelijn, bunzing en steenmarter. Zowel kikker als<br />
pad zijn de spoorwegonderdoorgang gedurende het onderzoek incidenteel gepasseerd.<br />
De kleinwildtunnel onder de Sittarderweg (locatie 4) is eveneens door acht soorten<br />
gebruikt. Het gebruik wordt gedomineerd door katten (47 registraties), terwijl ook<br />
bosmuis en egel regelmatig zijn vastgesteld: 13 respectievelijk 11 keer. Opmerkelijk is de<br />
waarneming van een mollenrit door deze tunnel. De kleinwildtunnel onder de<br />
Sittarderweg is de enige locatie waar mol als passant is vastgesteld. De overige<br />
doelsoorten van faunapasages die in deze tunnel zijn vastgesteld, betreffen bunzing,<br />
konijn en pad.<br />
De oevers met stobbenwallen langs de Geleenbeek (locatie 5) zijn gebruikt door 13<br />
soorten: 10 op de westoever (locatie 5a), 12 op de oostoever (locatie 5b). De enige soort<br />
die uitsluitend op de westoever is vastgesteld, is muskusrat (twee keer, enige plek van<br />
het onderzoek). Hermelijn, bunzing en pad gebruikten uitsluitend de oostoever<br />
(incidenteel). Beide oevers worden het meest bezocht door katten (42 en 41 keer),<br />
gevolgd door bruine rat (22 en 12 keer). Doelsoorten van faunapasages gebruikten de<br />
oevers minder frequent en bestonden naast de genoemde soorten uit egel, steenmarter,<br />
woelrat, bosmuis (opvallend schaars: twee registraties) konijn en amfibieën (salamander,<br />
pad en kikker). De loopplank die bevestigd is aan de zuidzijde van het viaduct (locatie<br />
5c) is uitsluitend gebruikt door katten. Overigens is deze loopplank per abuis aan de<br />
zuidzijde van het viaduct bevestigd. De loopplank zal daarom nog aan de noordkant<br />
(waar de ecologische zone gelegen is) bevestigd worden.<br />
De oevers met stobbenwallen langs de Vloedgraaf (locatie 6) zijn gebruikt door 14<br />
soorten: 6 op de westoever (locatie 6a), 13 op de oostoever (locatie 6b). De enige soort<br />
die uitsluitend op de westoever is vastgesteld, is woelrat (2 keer). Doelsoorten egel,<br />
bosmuis, konijn, salamander, pad, vos en haas (voor beide laatste soorten de enige plek<br />
van het onderzoek) gebruikten uitsluitend de oostoever. Het gebruik door deze soorten<br />
17
18<br />
varieerde van incidenteel (egel, haas en salamander: 3, 4 respectievelijk 5 keer) tot<br />
regelmatig (vos en pad: 9 respectievelijk 10 keer) tot frequent (konijn: 28 keer). Buiten<br />
de twee reguliere onderzoeksperioden zijn op de oostoever tevens enkele sporen van<br />
hermelijn vastgesteld. Doelsoorten die beide oevers gebruikten, betreffen steenmarter,<br />
ree, bosmuis en kikker. Bosmuis deed dit op de oostoever frequent (42 keer) en<br />
vertoonde sterke binding met de stobbenwal, de overige drie soorten zijn regelmatig<br />
geregistreerd (7 tot 9 keer). Op de westoever was het gebruik door steenmarter, ree,<br />
bosmuis en kikker incidenteel (1, 1, 5 respectievelijk 1 keer). Het opvallend mindere<br />
gebruik van de westoever ten opzichte van de oostoever (zowel in aantal soorten als<br />
aantallen) is onder andere te verklaren doordat het achterland van de oostoever<br />
interessanter is voor doelsoorten (meer bosschages, tevens een poel) en mogelijk ook<br />
doordat de ‘loopstrook’ op de westoever vergezeld gaat van een voor fauna minder<br />
aantrekkelijke asfaltweg (waarop bovendien het zandbed niet functioneel was). De<br />
loopplank die bevestigd is aan de noordzijde van het viaduct (locatie 6c) is uitsluitend<br />
gebruikt door katten. Gedurende het voorjaar werd de sporenplaat hier overigens<br />
voortdurend gesloopt.<br />
Bespreking sporenonderzoek per soort<br />
Voor de bespreking per diersoort is het totaal aantal fysieke loopstroken gehanteerd (11)<br />
en niet het aantal locaties (6).<br />
De egel is op vijf loopstroken vastgesteld. In de kleinwildtunnel onder de Sittarderweg<br />
zijn de meeste egelsporen geregistreerd (11). Op de overige loopstroken varieerde het<br />
aantal sporen van 1 (duiker Op de Vos; niet op de plank, maar over de doorlopende<br />
oever) tot 6 (westoever Geleenbeek). Egels lijken selectief smalle loopplanken te mijden<br />
(Brandjes et al., 2001), dus op drie loopstroken worden (in de toekomst) geen<br />
passerende egels verwacht: loopplank Op de Vos en de loopplanken aan de viaducten<br />
over de Geleenbeek en Vloedgraaf. Op de overige vier loopstroken waar in 2006 géén<br />
egels zijn vastgesteld, te weten het bovendek en de faunabuis van het ecombiduct, de<br />
spoorwegonderdoorgang en de westoever van de Vloedgraaf, wordt deze soort in de<br />
toekomst nog wel verwacht.<br />
De mol gebruikt doorgaans geen kleinschalige faunapassages als loopplanken of<br />
faunabuizen. Op faunapassages met een vergraafbaar bodemsubstraat worden echter<br />
wel eens mollenritten aangetroffen. Zo ook tijdens het huidige onderzoek in de<br />
kleinwildtunnel onder de Sittarderweg. In de toekomst kan gebruik door mollen nog<br />
verwacht worden op het bovendek van het ecombiduct en op de oevers van de<br />
Geleenbeek en Vloedgraaf.<br />
De drie marterachtigen hermelijn, bunzing en steenmarter zijn vastgesteld op vier, zes<br />
respectievelijk zes loopstroken. Het maximum aantal sporen van deze soorten op één<br />
loopstrook is ten opzichte van andere soorten gering: 4 (oostoever Geleenbeek), 4<br />
(loopplank duiker Op de Vos) respectievelijk 7 (oostoever Vloedgraaf) voor hermelijn,<br />
bunzing en steenmarter. Gezien de relatief grote actieradius van deze roofdieren is het<br />
goed mogelijk dat de gevonden sporen op verschillende locaties betrekking hebben op
dezelfde individuen. Marterachtigen kunnen (in de toekomst) op iedere onderzochte<br />
loopstrook verwacht worden.<br />
De wezel is de enige soort die op grond van verspreiding en terreinkenmerken (reeds) op<br />
de faunapassages verwacht mocht worden (Broekhuizen et al., 1992), maar in 2006 niet<br />
is vastgesteld. Het is niet duidelijk waarom registraties van deze soort vooralsnog<br />
ontbreken. Wel is de wezel van de drie kleine marterachtigen standaard de minst<br />
vastgestelde soort bij grootschalig onderzoek naar het gebruik van faunapassages<br />
(Brandjes et al., 2001; Brandjes et al., 2002). Lokaal is mogelijk de dichtheid aan muizen<br />
(voedsel voor wezels) nog onvoldoende hoog (kort na inrichting van de ecologische<br />
zones). De verwachting is dat de kans op gebruik van de faunapassages door wezels in<br />
de toekomst zal toenemen bij verdere ontwikkeling van gevarieerde, structuurrijke<br />
ecologische zones met een gezonde muizenstand.<br />
De enige loopstrook waar regelmatig (9 keer) sporen van een vos zijn vastgesteld, is de<br />
oostoever van de Vloedgraaf. Vossensporen werden op meer locaties verwacht dan ze<br />
zijn aangetroffen. Uitsluitend van smalle loopplanken is gebruik door vossen niet bekend.<br />
Faunabuizen worden doorgaans wel door vossen geaccepteerd. Zowel op het bovendek<br />
als in de buis van het ecombiduct werd gebruik door vossen verwacht. Hoewel de vos<br />
hier in 42 respectievelijk 97 onderzoeksdagen niet is vastgesteld, is buiten de<br />
onderzoeksperiode om wel een vos op/rond het ecombiduct waargenomen (mond. med.<br />
dhr. Beusmans). Tevens zijn in deelgebied II en III sporen van vos waargenomen (zie<br />
paragraaf 3.2).<br />
Reeën gebruiken met verschillende regelmaat beide oevers van de Vloedgraaf om de<br />
N297n onderlangs te passeren. De Vloedgraaf is de enige locatie waar reeënsporen zijn<br />
aangetroffen. Het aantal gevonden sporen op de westoever is beduidend lager (1) dan<br />
dat op de oostoever (8 registraties). Het is evident dat de duiker Op de Vos, de<br />
faunabuis in het ecombiduct, kleinwildtunnel Sittarderweg en de beide loopplanken aan<br />
de viaducten Geleenbeek en Vloedgraaf niet door reeën gebruikt kunnen worden<br />
vanwege de beperkte dimensies van de voorzieningen. Het bovendek van het<br />
ecombiduct, de onderdoorgang onder het spoor en de beide oevers van de Geleenbeek<br />
zijn ruimer gedimensioneerd en kunnen in principe als faunapassage voor reeën<br />
fungeren. Dit is op het bovendek van het ecombiduct inmiddels aangetoond door een<br />
waarneming van dhr. L. Kerkvliet. Gebruik van het ecombiduct door reeën tijdens de<br />
onderzoeksperiode is echter niet vastgesteld. Het gebruik van het ecombiduct door reeën<br />
vindt daarom naar verwachting incidenteel plaats. De zeer ruim gedimensioneerde<br />
oevers van de Vloedgraaf zijn in 2006 wel regelmatig door reeën gebruikt.<br />
Na ingebruikname van de N297n kan het gebruik van de voorzieningen door reeën<br />
enigszins veranderen. Door de ontstane verstoring door het verkeer (visuele<br />
bewegingen, trillingen, verlichting en geluidshinder) kan het gebruik van de<br />
faunapassages enerzijds toenemen (doordat oversteken buiten de faunapassages minder<br />
aantrekkelijk wordt of zelfs onmogelijk door het aanbrengen van rasters), maar<br />
anderzijds ook negatief beïnvloed worden doordat reeën zich minder vaak direct langs<br />
19
20<br />
de N297n ophouden. Per saldo echter zullen naar verwachting de oevers van de<br />
Vloedgraaf regelmatig door reeën gepasseerd blijven worden en zal gebruik van de<br />
overige faunapassages in relatief mindere mate optreden.<br />
Woelrat en bruine rat zijn op drie respectievelijk vijf loopstroken vastgesteld. Muskusrat<br />
is op één loopstrook vastgesteld (westoever Geleenbeek). Met name het aantal sporen<br />
van bruine rat in duiker Op de Vos (306) is opmerkelijk (zie paragraaf 3.2). De westoever<br />
van de Geleenbeek is de enige loopstrook waar alledrie de rattensoorten zijn vastgesteld.<br />
Het gebruik door zowel woelrat als muskusrat is hier echter incidenteel. Ook op de twee<br />
overige loopstroken waar woelrat is vastgesteld, is het aantal registraties uiterst gering (1<br />
of 2). De uitheemse muskusrat en de onbeschermde bruine rat zijn doorgaans geen<br />
doelsoorten van faunapassages.<br />
‘Bosmuis’ is als enige muizensoort regelmatig op soortniveau gedetermineerd (foto 3),<br />
sporen van overige muizensoorten kunnen niet met zekerheid worden gedetermineerd.<br />
De meeste ongedetermineerde muizensporen hebben vermoedelijk echter eveneens<br />
betrekking op (niet ‘galopperende’) bosmuizen. Muizen zijn vastgesteld op acht van de<br />
elf loopstroken. Sporen ontbraken uitsluitend op de drie loopplanken. Loopplanken<br />
worden doorgaans wel gebruikt door muizen. In de toekomst kunnen bosmuizen naar<br />
verwachting dan ook op alle loopstroken verwacht worden.<br />
Op locatie Vloedgraaf vertoonden de bosmuizen een duidelijke binding met de<br />
stobbenwallen, die blijkbaar geschikt (deel)habitat voor deze soort vormen (42<br />
registraties). Niet te verklaren is daarom de grote schaarste aan bosmuizen in de<br />
stobbenwallen langs de Geleenbeek (twee registraties). Eveneens opmerkelijk in dit kader<br />
is de hoge score van bosmuizen onder de spoorbrug (205 registraties, veruit de hoogste<br />
score van het onderzoek), een locatie zonder stobbenwal. Het is een bekend fenomeen<br />
dat gebruik van faunapassages door muizen in het najaar aanzienlijk frequenter is dan in<br />
het voorjaar, dit in samenhang met de hogere muizendichtheid in het najaar (door jonge<br />
aanwas) en de verhoogde activiteit van muizen in deze periode. Ook in de huidige studie<br />
komt dit patroon naar voren (zie Bijlage 2).<br />
Haas is uitsluitend (viermaal) vastgesteld op de zeer ruim gedimensioneerde oostoever<br />
van de Vloedgraaf. De meeste overige faunapassages zijn voor deze soort te krap<br />
(loopplanken, faunabuizen) en/of bieden te weinig ‘openheid’. Een uitzondering vormt<br />
het bovendek van het ecombiduct waar weliswaar geen hazensporen zijn vastgesteld,<br />
maar wel een aantal keer een haas vlakbij de loopstrook is waargenomen. Deze<br />
waarnemingen vielen in een periode dat het zandbed op het bovendek steeds verwaaide<br />
(dus ook de eventuele sporen van de haas onherkenbaar werden). Naar verwachting zal<br />
de haas het bovendek van het ecombiduct (in de toekomst) kunnen gebruiken.<br />
In tegenstelling tot de haas bewoont het konijn holen en heeft daarom geen aversie<br />
tegen ‘krappe’ voorzieningen als buizen of kleinwildtunnels. Wel mijdt de soort<br />
loopplanken. Het konijn is op zeven loopstroken vastgesteld. Frequent gebruik is<br />
vastgesteld op drie locaties: de faunabuis in het ecombiduct (29 registraties), de
spoorwegonderdoorgang (55 registraties) en de oostoever van de Vloedgraaf (28<br />
registraties). Elders is het gebruik marginaler. De soort is niet vastgesteld op de<br />
westoever van de Vloedgraaf, maar wordt hier (in de toekomst) wel verwacht.<br />
Katten vormen in principe geen doelsoort voor een faunapassage, maar het is op een<br />
aantal loopstroken wel de meest frequent vastgestelde soort. In het huidige onderzoek<br />
gold dit voor de kleinwildtunnel Sittarderweg en voor de beide oevers van de<br />
Geleenbeek. Op de oostoever van de Vloedgraaf is uitsluitend bosmuis vaker<br />
vastgesteld. Elders was het gebruik door katten marginaler. De enige twee loopstroken<br />
waar geen kattensporen zijn gevonden, zijn duiker Op de Vos en het bovendek van het<br />
ecombiduct (in de faunabuis van het ecombiduct zijn wel tweemaal kattensporen<br />
gevonden). Van alle soorten is de kat op de meeste loopstroken vastgesteld (negen van<br />
de elf).<br />
Het bovendek van het ecombiduct is de enige voorziening waar het spoor van een<br />
levendbarende hagedis is vastgesteld (zie Resultaten sporenonderzoek per<br />
faunapassage). Deze soort komt voor langs de Vloedgraaf (Geraeds, 2006) en<br />
vermoedelijk ook in de naburige spoorwegbermen. Het bermtalud van de N297n biedt<br />
echter ook potentieel habitat voor deze soort (en is daar ook reeds waargenomen; zie<br />
paragraaf 3.2). In de toekomst zou deze soort daarom ook van enkele andere<br />
faunapassages kunnen profiteren. Vanwege de behoefte aan bezonning en warmte<br />
zullen dit met name ‘niet-overdekte’ situaties betreffen (naast het bovendek van het<br />
ecombiduct dus de loopplanken aan de viaducten Geleenbeek en Vloedgraaf) of<br />
voorzieningen met een relatief weinig van de omgeving afwijkend microklimaat. De<br />
ruime oostoever van de Vloedgraaf komt in dat kader eerder in aanmerking dan de<br />
minder ruime oevers van de Geleenbeek en de koele kleinwildtunnel Sittarderweg is nog<br />
minder geschikt. Naar verwachting zal de loopplank in duiker Op de Vos en de faunabuis<br />
in het ecombiduct in het geheel niet door hagedissen benut worden. Voor wat betreft<br />
het ecombiduct wordt dit gemis echter gecompenseerd door het reeds geaccepteerde<br />
bovendek.<br />
Amfibieën zijn op zeven van de elf ‘sublocaties’ (vijf van de zes locaties; uitsluitend in<br />
duiker Op de Vos niet) vastgesteld. Padden zijn op meer loopstroken geregistreerd (6)<br />
dan kikkers (4) en kikkers (foto 2) op meer loopstroken dan salamanders (3). Het gebruik<br />
door amfibieën is op alle loopstroken incidenteel, met uitzondering van de oostoever van<br />
de Vloedgraaf. Hier is in totaal 24 keer een amfibie gepasseerd (10 keer pad, 9 keer<br />
kikker, 5 keer salamander). In de aangrenzende bosschage is een amfibieënpoel gelegen,<br />
hetgeen het meer regelmatige gebruik door amfibieën op deze sublocatie verklaart. In<br />
deze poel is het voorkomen vastgesteld van kleine watersalamander, gewone pad,<br />
bruine kikker en poelkikker (Kurstjens et al., 2001), zodat de sporen van ‘salamander’,<br />
‘pad’ en ‘kikker’ zeer waarschijnlijk betrekking zullen op hebben op deze soorten.<br />
21
22<br />
Foto 2. Afdruk van een springende kikker in (droog) zilverzand.<br />
Bosmuis (tekening: Jeroen Brandjes) met rechts (foto 3) twee pootafdrukken van deze<br />
soort in een zandbed, de voorvoet met vier tenen (onder), de achtervoet met vijf tenen.
Bunzing, één van de 18 soorten zoogdieren en amfibieën die in 2006 reeds van de<br />
faunapassages gebruik hebben gemaakt (tekening: Jeroen Brandjes).<br />
3.2 Inventarisatie ecologische zones<br />
Groeiplaatsen en vindplaatsen van beschermde soorten (met uitzondering van<br />
zoogdieren en vogels die vrijwel allemaal beschermd zijn) en soorten van de (Provinciale)<br />
Rode Lijst zijn weergegeven op kaart 2. Coördinaten van alle waarnemingen van<br />
beschermde en/of bedreigde en/of zeldzame soorten (met een nauwkeurigheid van 10<br />
meter), alsmede details over het type waarneming (vaste rust- en verblijfplaats,<br />
zichtwaarneming, pootafdrukken, uitwerpselen etc.) zijn vastgelegd op een bij het<br />
<strong>rapport</strong> bijgeleverde CD-ROM.<br />
Flora<br />
De inventarisatie van planten is verdeeld in vier deelgebieden (zie kaart 1 voor de<br />
begrenzing van de deelgebieden). In totaal zijn 72 soorten vastgesteld. In Bijlage 3 zijn<br />
de vastgestelde plantensoorten per deelgebied weergegeven. Een groot deel van de flora<br />
heeft betrekking op algemene (pionier)soorten.<br />
De ingerichte ecologische zones lijken – voorzover dat nu reeds te bepalen is – goed tot<br />
ontwikkeling te komen met uitzondering van de ingeplante boompjes op het<br />
ecombiduct. Uiteindelijke beplanting van het ecombiduct met de beoogde doelsoort<br />
(meidoorn) dient echter nog plaats te vinden. Voor een goede beoordeling van de<br />
ontwikkeling van de vegetatie en het aanslaan van de beplanting elders in het gebied is<br />
het nog te vroeg (de inventarisatie vond reeds in het eerste seizoen na inrichting plaats).<br />
23
24<br />
Kaart 2. Groeiplaatsen en waarnemingen van beschermde en/of bedreigde planten- en<br />
diersoorten in de vier deelgebieden (met uitzondering van beschermde soorten<br />
zoogdieren en vogels) in 2006.<br />
Deelgebied I. Binnen dit gebied liggen enkele recent aangelegde poelen en is een<br />
watergang gegraven. De watergang stond op het moment van het eerste veldbezoek<br />
nagenoeg droog, in september stond in de watergang circa 15 tot 20 cm water. Enkele<br />
delen van het perceel zijn uitgerasterd en ingeplant met jonge bomen en struiken. Op de<br />
hoger gelegen percelen domineren ingezaaide soorten zoals Engels raaigras, herik en<br />
knopherik. Verder komen (pionier)soorten van ruderale stikstofrijke bodems voor zoals<br />
margriet, gekroesde melkdistel en varkensgras. Rondom de poelen en op het talud van<br />
de watergang groeien waterminnende soorten zoals blaartrekkende boterbloem en gele<br />
waterkers.<br />
Deelgebied II. Binnen dit deelgebied ligt een vrij grote waterplas en een kleine poel. Er<br />
staan enkele grote zomereiken in laanverband (van de voormalige Trichterweg). Verder<br />
zijn enkele grotere struiken en bomen aanwezig op de delen die niet opnieuw zijn<br />
ingericht. Ook binnen dit gebied domineren ingezaaide soorten zoals herik, knopherik en<br />
komen soorten van stikstofrijke, ruderale groeiplaatsen voor zoals klein hoefblad en<br />
vogelwikke. Meest opmerkelijk was de aanwezigheid van een tiental exemplaren van de<br />
brede wespenorchis (enige vastgestelde beschermde soort in het kader van de Flora- en<br />
faunawet; foto 4) in de schaduw van de zomereiken in het gedeelte dat vrijwel niet door<br />
de herinrichting beroerd is (centraal gedeelte deelgebied II). In de nattere delen waren<br />
ook hier waterminnende soorten als blaartrekkende boterbloem te vinden.
Foto 4. Brede wespenorchis, beschermd inzake de Flora- en faunawet in 2006 en<br />
waargenomen in deelgebied II van Landschapspark Susteren.<br />
Deelgebied III. Binnen dit deelgebied is een grote oppervlakte aan water aanwezig. Veel<br />
van de groeiplaatsen zijn nat en zandig van karakter. Rondom de plas is een duidelijke<br />
opbouw te zien van echt waterminnende soorten als gele waterkers en blaartrekkende<br />
boterbloem naar kruiden van drogere stikstofrijke groeiplaatsen zoals margriet, Canadese<br />
fijnstraal en speerdistel. Opvallend is het voorkomen van polei in deelgebied III (zie kaart<br />
2), een soort van de Nederlandse Rode Lijst van vaatplanten (tevens de enige<br />
vastgestelde soort op de Provinciale Lijst van bedreigde soorten in Limburg). Verder zijn<br />
uitsluitend nog algemene kruiden waargenomen, zoals ook aangetroffen in de andere<br />
deelgebieden.<br />
Deelgebied IV. Dit deelgebied bevindt zich aan de oostzijde van de spoorlijn. In dit<br />
gebied zijn enkele delen uitgerasterd waar bomen en struiken zijn ingeplant. Ook zijn er<br />
twee kleine poelen aangelegd. Verder zijn in dit deelgebied veel soorten bloemen<br />
ingezaaid. Wat betreft aantal soorten is dit deelgebied floristisch gezien rijker dan de<br />
andere deelgebieden (zie Bijlage 3). Soorten als cichorei, vlasbekje, klaproos, rood<br />
guichelheil en grote pimpernel stonden in september nog volop te bloeien. Verder zijn in<br />
juni langs het spoor wilde reseda en middelste teunisbloem aangetroffen.<br />
25
26<br />
Zoogdieren<br />
Waarnemingen van (sporen van) zoogdieren op andere locaties dan de faunapassages<br />
zijn weergegeven in Tabel 3.<br />
Tabel 3. Waarnemingen van (sporen van) zoogdieren in de vier ecologische zones (DG =<br />
deelgebied) in 2006. Getallen betreffen zichtwaarnemingen (het aantal waargenomen<br />
exemplaren), ‘g’ = graafsporen, ‘p’ = ‘prooiresten, ‘u’ = uitwerpselen, ‘s’ = loopsporen<br />
en ‘h’ = holletjes en ‘boulevards’.<br />
Soort DG I DG II DG III DG IV<br />
Egel 1 dood<br />
Mol g g g g<br />
Vos s p (patrijs) + u<br />
Ree u u<br />
Muskusrat s<br />
Veldmuis h h h h<br />
Haas 1 5 4 3<br />
Konijn s + u 1 + s + u s + u<br />
Een doodgereden egel lag op 1 augustus 2006 op de Langere Weg tussen het terrein<br />
van Nedcar en deelgebied I. Molshopen zijn overal in het gebied aangetroffen. In de<br />
uitgedroogde delen van de Limbrichterbeek zijn prenten gevonden van vos en<br />
muskusrat. Van een dode patrijs rond de spoorlijn waren de veren afgebeten (daarom<br />
een zoogdier en geen roofvogel) en ernaast lagen uitwerpselen van een vos.<br />
Aangenomen wordt dat een vos de predator van deze patrijs was. Reeënkeutels zijn<br />
gevonden in deelgebied I en IV. Haas en veldmuis zijn reeds talrijk in de ecologische<br />
zones, in alle deelgebieden zijn exemplaren gezien respectievelijk zijn holletjes en<br />
‘boulevards’ (platgetreden looppaadjes) gevonden. Sporen en keutels van konijnen zijn<br />
in de deelgebieden II, III en IV gevonden. Tevens is langs het spoor in deelgebied III een<br />
wegvluchtend konijn gezien.<br />
Tijdens eerder onderzoek zijn in de vier deelgebieden géén zoogdiersoorten vastgesteld,<br />
die niet óók tijdens de huidige studie zijn vastgesteld (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens &<br />
Peters, 2000). Wel zijn elders in het inpassingsgebied van de N297n – buiten de vier<br />
deelgebieden – beverrat en dwergspitsmuis vastgesteld (beide langs de Vloedgraaf),<br />
soorten die niet tijdens de huidige studie zijn vastgesteld, maar (op termijn) wel in de vier<br />
deelgebieden verwacht worden.<br />
Vogels<br />
In Tabel 4 zijn de vastgestelde (territoria van) broedvogels in de ecologische zones<br />
weergegeven. Het betreft vooral soorten van open, agrarisch gebied met opgaande<br />
perceelranden.
Tabel 4. Vastgestelde soorten en aantallen broedvogels in de vier ecologische zones in 2006.<br />
“Aantal” betreft aantal broedparen of territoria. “P3” = waternr. 3 in deelgebied III (DI<br />
= deelgebied I, DII = deelgebied II, etc.).<br />
Soort Aantal Bijzonderheden<br />
Bergeend 1? Hele seizoen paar aanwezig bij water P3 (DIII)<br />
Wilde eend 3 Tuin Op de Vos (DII), P3 (DIII) en sloot spoorlijn (DIII)<br />
Torenvalk 1 Broedgeval onder de zuidkant van de spoorwegbrug (DII)<br />
Kleine plevier 1-2 Twee paar rond P3 (DIII), broeden 2 e paar niet zeker<br />
Kievit 2 Territoria noordzijde P3 (DIII) en oostelijk deel DIV<br />
Scholekster 1 Territorium noordzijde P3 (DIII)<br />
Fazant 2 Centraal deel DI en westelijk deel DIV (nabij de spoorlijn)<br />
Patrijs 1 Wegberm N297n in DIV t.h.v. spoorlijn<br />
Meerkoet 1 Nest in oostelijk deel van P3 (DIII)<br />
Waterhoen 1 Territorium in de Limbrichterbeek (DII)<br />
Houtduif 2 Op de Vos en eikenlaan (voormalige Trichterweg) in DII<br />
Veldleeuwerik 1 Territorium oostelijk deel van DIV<br />
Witte kwikstaart 3 Op de Vos (DII), rond P3 (DIII) en oostelijk deel van DIV<br />
Gele kwikstaart 1? Centraal deel van DIV, broedgeval niet zeker<br />
Heggenmus 2 Op de Vos (DII) en oude sparrenbegroeiing van DII<br />
Winterkoning 1 Territorium tuin Op de Vos (DII)<br />
Merel 3 Tuin Op de Vos (DII) en oude begroeiing van DII en DIII<br />
Zanglijster 1 Territorium oude sparrenbegroeiing van DII<br />
Zwartkop 4 Tuin Op de Vos (DII) en oude begroeiing van DII en DIII<br />
Grasmus 2 Spoorwegberm en sparrenbegroeiing, beide DII<br />
Bosrietzanger 1 Ruige begroeiing spoorwegberm DIII<br />
Tjiftjaf 1 Territorium oude begroeiing DII<br />
Koolmees 1 Territorium Op de Vos (DII)<br />
Zwarte kraai 2 Nesten in eikenlaan t.N.v (DIII) en t.Z.v. N297n (DII)<br />
Kauw 1 In schoorsteen restaurant Op de Vos (DII)<br />
Ekster 1 Opgaande beplanting van de spoorwegberm in DIII<br />
Vink 2 Territoria Op de Vos (DII) en in de eikenlaan (DII)<br />
Kneu 1-2 Territoria in DI en DIV (broeden in DIV niet zeker)<br />
Groenling 1 Territorium Op de Vos (DII)<br />
Geelgors 1 Territorium rond de bestaande eiken en sparren van DII<br />
In totaal hebben 28 vogelsoorten in de ecologische zones inclusief de (bestaande)<br />
perceelsgrenzen gebroed of nestindicerend gedrag vertoond (meermalen zingend op<br />
dezelfde locatie, ouders met voer, ouders alarmerend, bewoonde nesten of uitgevlogen<br />
jongen waargenomen). Daarnaast kon het broeden van twee soorten in het geheel niet<br />
vastgesteld worden: bergeend (paar langdurig aanwezig rond P3, nooit jongen gezien)<br />
en gele kwikstaart (zich uitsluitend op 24 juli in deelgebied IV territoriaal gedragend).<br />
27
28<br />
Het aantal vastgestelde soorten broedvogels in de ingerichte ecologische zones is (nog)<br />
relatief gering vanwege de zeer recente aanleg van het gebied. De broedplaatsen van de<br />
meerderheid van de soorten in Tabel 4 betreffen reeds bestaande en gehandhaafde<br />
perceelranden en lijnvormige elementen, zoals de spoorbermbegroeiing en de eikenlaan<br />
(voormalige Trichterweg). Een klein deel van de soorten heeft in 2006 daadwerkelijk<br />
geprofiteerd van de pioniersituatie in de ecologische zones: kleine plevier, kievit,<br />
scholekster, meerkoet, fazant, patrijs, veldleeuwerik en kneu. De laatste drie soorten<br />
staan op de Rode Lijst (Van Beusekom et al., 2005). Naar verwachting zal het aantal<br />
soorten broedvogels bij verdere ontwikkeling van het gebied (sterk) toenemen.<br />
In Bijlage 4 zijn alle in 2006 waargenomen overige vogelsoorten (niet-broedvogels in de<br />
ecologische zones en broedvogels buiten de ecologische zones) weergegeven. Een aantal<br />
van deze soorten broedt weliswaar niet in de vier ecologische zones (en ontbreekt<br />
daarom in Tabel 4), maar wel rond de faunapassages Geleenbeek en Vloedgraaf<br />
(bijvoorbeeld tuinfluiter en sprinkhaanzanger) of zelfs in de stobbenwal (wilde eend op<br />
de oostoever van de Geleenbeek; dit nest is vroegtijdig uitgehaald door een vos of<br />
marterachtige). Zie verder Bijlage 4.<br />
Gedurende het veldseizoen is een aantal schaarse vogelsoorten in het gebied<br />
waargenomen, voornamelijk als (pleisterende) doortrekker, zoals smelleken, witgatje,<br />
paapje en tapuit (zie verder Bijlage 4).<br />
Herpetofauna en vissen<br />
Het aantal soorten reptielen, amfibieën en vissen in de ecologische zones is nog (zeer)<br />
gering vanwege de zeer recente aanleg van het gebied. Opvallend is echter wel dat op<br />
15 september 2006 reeds een adult vrouwtje levendbarende hagedis is waargenomen op<br />
het noordelijke bermtalud van de N297n ter hoogte van het ecombiduct (km-hok 187-<br />
337). Vermoedelijk bereikt deze soort het ingerichte gebied vanuit de aangrenzende<br />
spoorwegberm. Van deze locatie is de levendbarende hagedis echter nog niet bekend<br />
(Lenders, 1992; Zuiderwijk et al., 1992). Wel is een populatie aanwezig langs de<br />
Vloedgraaf (Geraeds, 2006), o.a. waar de beek de N297n en de spoorlijn Roermond-<br />
Sittard kruist, circa anderhalve kilometer ten oosten respectievelijk twee kilometer ten<br />
noorden van het ecombiduct. Loopsporen van een levendbarende hagedis zijn tevens<br />
vastgesteld op het bovendek van het ecombiduct (zie paragraaf 3.1). Geraeds stelt dat<br />
de N297n ter hoogte van de Vloedgraaf een barrière voor de levendbarende hagedis<br />
vormt (Geraeds, 2006). Het aangetroffen loopspoor van een hagedis op het bovendek<br />
van het ecombiduct toont aan dat deze barrièrewerking ter hoogte van de spoorlijn en<br />
deelgebieden II en III van de ecologische zone in ieder geval gemitigeerd wordt door de<br />
aanwezigheid van het ecombiduct.<br />
De spaarzame vangsten en waarnemingen van amfibieën en vissen in de zes wateren<br />
van de ecologische zones zijn weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5. Vastgestelde soorten en aantallen amfibieën en vissen in de zes wateren van de vier<br />
ecologische zones in 2006. “P1” = waternr. 1 etc. Zie kaart 1 voor de ligging van de<br />
wateren.<br />
Soort P1 P2 P3 P4 P5 P6<br />
Amfibieën<br />
Bastaardkikker 2 - 1 - - 1<br />
‘groene kikker’ 2 - 4 - - -<br />
Vissen<br />
Goudwinde - - - - - 2<br />
In het eerste seizoen na de inrichting van de ecologische zones is uitsluitend<br />
bastaardkikker als soort vastgesteld in deelgebied I (P1), III (P3) en IV (P6). Daarnaast<br />
zijn nog ongedetermineerde ‘groene kikkers’ gezien in P1 en P3 (vermoedelijk eveneens<br />
bastaardkikkers). Het onderzoek aan de faunapassages heeft aangetoond dat tevens<br />
‘pad’ (vrijwel zeker gewone pad) voorkomt in de deelgebieden II, III en IV. In de zes<br />
wateren zijn in 2006 nog geen vissen gevangen. Uitsluitend twee uitgezette exemplaren<br />
van de goudwinde (een uitheemse soort) waren op 24 juli 2006 aanwezig in P6.<br />
De poelen zullen de komende jaren naar verwachting door meer soorten amfibieën en<br />
vissen (bijvoorbeeld driedoornige stekelbaars) gekoloniseerd gaan worden. Behalve de<br />
reeds voorkomende gewone pad en bastaardkikker kunnen de wateren, wat amfibieën<br />
betreft, op basis van verspreiding en terreinkenmerken op korte termijn gekoloniseerd<br />
worden door kleine watersalamander, bruine kikker en poelkikker vanuit De Rollen en<br />
het stroomgebied van de Vloedgraaf (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters, 2000;<br />
Van der Coelen, 1992). Onder voorwaarden van bereikbaarheid door inrichting<br />
(doortrekken van de ecologische zone tot aan de Vloedgraaf en Roode Beek) en beheer<br />
kunnen op lange termijn zelfs kamsalamander en boomkikker zich vestigen vanuit de<br />
bekende populaties van De Doort bij Echt, bijvoorbeeld via Hommelheide en het<br />
IJzerenbos.<br />
In de Geleenbeek zijn de volgende vissoorten gezien en/of gevangen: riviergrondel (één<br />
adult exemplaar) en driedoornige stekelbaars (drie adulte mannetjes). In de Vloedgraaf<br />
zijn baars en riviergrondel massaal vastgesteld (honderden exemplaren) en blankvoorn<br />
en kopvoorn (Rode Lijst) in mindere mate (enkele respectievelijk circa 20 exemplaren).<br />
Een lokale sportvisser verklaarde regelmatig in de Vloedgraaf te vissen en dan vooral<br />
baars en kopvoorn te vangen. In 2001 zijn naast riviergrondel, blankvoorn en baars in de<br />
Vloedgraaf tevens paling (32 exemplaren), driedoornige stekelbaars (109), tiendoornige<br />
stekelbaars (4) en rietvoorn (één exemplaar) gevangen (Kurstjens et al., 2001). In 2001<br />
zijn echter géén kopvoorns gevangen.<br />
Dagvlinders, libellen en sprinkhanen<br />
In Tabellen 6 t/m 8 zijn de in 2006 waargenomen soorten dagvlinders, libellen en<br />
sprinkhanen in het onderzoeksgebied weergegeven. Van dagvlinders en sprinkhanen is<br />
29
30<br />
het totaal van de vier ecologische zones weergegeven; libellen zijn voornamelijk<br />
gebonden aan de wateren waargenomen en daarom per deelgebied afzonderlijk<br />
weergegeven. Indien voortplanting in de deelgebieden is vastgesteld of zeer<br />
waarschijnlijk wordt geacht (bijvoorbeeld door grote aantallen dagvlinders bij de<br />
gebruikelijke waardplanten, door paringswielen of eiafzet van libellen of door vele<br />
zingende sprinkhaanmannetjes), dan is dit in de tabellen weergegeven met een “(v)” (zie<br />
voor verdere details de bijgeleverde CD-ROM). Waarnemingen buiten de vier<br />
ecologische zones, maar wel verricht binnen het huidige onderzoek (bijvoorbeeld bij de<br />
faunapassages van de Geleenbeek en Vloedgraaf) zijn in de tabel apart weergegeven.<br />
Tevens is in de laatste kolom van de tabellen toegevoegd van welke soorten dagvlinders,<br />
libellen en sprinkhanen het voorkomen in de omgeving reeds bekend was op basis van<br />
bestaande bronnen (uurhok van 5 x 5 km; Bos et al., 2006; NVL, 2002; Akkermans et<br />
al., 2001; Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters, 2000; Kleukers et al., 1997). De<br />
waarnemingen van beschermde en/of bedreigde soorten of soorten voorkomend op de<br />
Provinciale Lijst van bedreigde soorten in Limburg zijn ingetekend op kaart 2.<br />
In totaal zijn in het onderzoeksgebied in 2006 17 soorten dagvlinders waargenomen,<br />
waaronder de landelijk schaarse tot zeldzame koninginnenpage (foto 5 en voorkaft),<br />
oranje luzernevlinder (foto 6), gele luzernevlinder (foto 7) en het bruin blauwtje (foto 8).<br />
De verspreidingskaarten van deze vier soorten in Limburg zijn weergegeven in Figuur 1.<br />
Koninginnenpage en bruin blauwtje staan op de nationale Rode Lijst en zijn in Limburg<br />
algemeen respectievelijk zeldzaam (Akkermans et al., 2001). Beide soorten zijn<br />
gedurende het onderzoek slechts éénmaal in de ecologische zones gezien (zie kaart 2).<br />
De koninginnenpage is een zeer mobiele soort en kan overal op geschikte terreinen<br />
opduiken. Het waargenomen bruin blauwtje is vermoedelijk afkomstig uit aangrenzend<br />
Duitsland, aangezien de dichtstbijzijnde (bekende) populaties in Limburg zich in Zuid-<br />
Limburg bevinden (zie Figuur 1). Het is echter ook mogelijk dat de vestiging vanuit het<br />
zuidwesten heeft plaatsgevonden, aangezien de soort de laatste jaren sterk is<br />
toegenomen in natuurontwikkelingsgebieden langs de Maas (niet op kaart), o.a. in de<br />
omgeving van Obbicht, Roosteren en Meers (interview dhr. B. Peters in het Limburgs<br />
Dagblad, 4 januari 2007). Van de beide luzernevlinders (niet beschermd, géén Rode<br />
Lijst-soorten, maar landelijk gezien wel schaars) zijn tijdens het onderzoek relatief veel<br />
individuen geteld (zie Tabel 6). In Limburg stammen de meeste waarnemingen van deze<br />
trekvlinders uit Zuid-Limburg en de Peelstreek (zie Figuur 1).<br />
De drie koolwitjes vormden verreweg de meest waargenomen soorten dagvlinders. Met<br />
name van het klein koolwitje zijn op enkele dagen meer dan 50 exemplaren<br />
waargenomen (exacte aantal niet bijgehouden). Eveneens relatief talrijk in de vier<br />
ecologische zones waren Icarusblauwtje, distelvlinder en dagpauwoog. De overige<br />
waargenomen soorten zijn landelijk gezien algemeen, maar (nog) slechts sporadisch in<br />
het onderzoeksgebied gezien: zwartsprietdikkopje (foto 9), kleine vuurvlinder,<br />
argusvlinder, atalanta, kleine vos en gehakkelde aurelia. Bont zandoogje is uitsluitend<br />
langs de Vloedgraaf gezien en niet in de ecologische zones.
Tabel 6. Soorten en aantallen dagvlinders in Landschapspark Susteren in 2006 in de vier<br />
ecologische zones (EZ; (v) = zich zeer waarschijnlijk voortplantend). ‘Buiten EZ’ =<br />
waargenomen buiten de ecologische zones, o.a. rond de Geleenbeek en Vloedgraaf.<br />
Tevens zijn reeds bekende soorten dagvlinders van het betreffende uurhok (5 x 5 km),<br />
waargenomen t/m 2003, weergegeven (+). Soorten die in 2006 niet door Bureau<br />
Waardenburg zijn waargenomen, zijn cursief gedrukt.<br />
Soort EZ Buiten EZ 5 x 5 km (literatuur)<br />
Zwartsprietdikkopje 1 +<br />
Groot dikkopje +<br />
Koninginnenpage 1 1 +<br />
Oranje luzernevlinder 9<br />
Gele luzernevlinder 10 2<br />
Citroenvlinder +<br />
Oranjetipje +<br />
Groot koolwitje >10 >10 +<br />
Klein geaderd witje >25 (v) >10 +<br />
Klein koolwitje >100 (v) >50 +<br />
Kleine vuurvlinder 2 +<br />
Icarusblauwtje 15 (v) +<br />
Bruin blauwtje 1<br />
Boomblauwtje +<br />
Bont zandoogje 1 +<br />
Argusvlinder 1 +<br />
Koevinkje +<br />
Atalanta 4 1 +<br />
Distelvlinder 29 +<br />
Dagpauwoog 16 (v) 5 +<br />
Kleine vos 1 +<br />
Gehakkelde aurelia 1 +<br />
Landkaartje +<br />
31
32<br />
•<br />
Figuur 1a. Verspreiding van de koninginnenpage (links) en het bruin blauwtje in Limburg in<br />
1990-1999. Rode punten betreffen km-hokken met waarnemingen; de soorten planten<br />
zich hier waarschijnlijk voort (bron: Akkermans et al., 2001). De zwarte punt indiceert<br />
de ligging van het onderzoeksgebied.<br />
•
• •<br />
Figuur 1b. Verspreiding van de oranje luzernevlinder (links) en gele luzernevlinder in Limburg in<br />
1990-1999. Gele vierkanten betreffen km-hokken met waarnemingen van zwervers; de<br />
soorten planten zich in Nederland niet voort (bron: Akkermans et al., 2001). De zwarte<br />
cirkel indiceert de ligging van het onderzoeksgebied.<br />
33
34<br />
Foto 5. Koninginnenpage, karakteristieke Limburgse dagvlindersoort, in 2006 waargenomen in<br />
deelgebied IV van Landschapspark Susteren.
Foto 6. Oranje luzernevlinder, zeldzame trekvlinder in Nederland, regelmatig waargenomen in<br />
Landschapspark Susteren in 2006.<br />
Foto 7. Gele luzernevlinder, zeldzame trekvlinder in Nederland, regelmatig waargenomen in<br />
Landschapspark Susteren in 2006.<br />
35
36<br />
Foto 8. Bruin blauwtje, Rode Lijst-soort, zeldzaam in Limburg, eenmaal waargenomen in<br />
Landschapspark Susteren in 2006.<br />
Foto 9. Zwartsprietdikkopje, een algemene, honkvaste soort en (daarom) in 2006 nog weinig<br />
waargenomen in Landschapspark Susteren.
Voorheen waren uit het uurhok (5 x 5 km) waartoe het onderzoeksgebied behoort 20<br />
soorten bekend (Bos et al., 2006; Akkermans et al., 2001; Kurstjens et al., 2001;<br />
Kurstjens & Peters, 2000). In 2006 zijn hier door Bureau Waardenburg drie soorten aan<br />
toegevoegd (oranje luzernevlinder, gele luzernevlinder en bruin blauwtje). Het totaal<br />
aantal soorten dat inmiddels (t/m 2006) in dit uurhok is vastgesteld, komt daarmee op<br />
23 (zie Tabel 6).<br />
Het aantal soorten dat wel uit het uurhok bekend was, maar niet in het huidige<br />
onderzoek is vastgesteld, is beperkt. Het betreft groot dikkopje, citroenvlinder,<br />
oranjetipje, boomblauwtje, koevinkje en landkaartje. Op de citroenvlinder na zijn deze<br />
soorten in 2001 en 2000 wel in het inpassingsgebied van de N297n buiten de vier<br />
deelgebieden waargenomen, maar niet in het gebied van de huidige ecologische zones<br />
(Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters, 2000). Uitzondering vormt het landkaartje<br />
waarvan één exemplaar langs de Limbrichterbeek is waargenomen. De overige vier<br />
soorten zijn uitsluitend langs de Roode Beek, de Vloedgraaf en in De Rollen<br />
waargenomen. Voor al deze soorten is (binnen enkele seizoenen) geschikt habitat in de<br />
ecologische zones aanwezig (of te verwachten). Met name citroenvlinder en<br />
boomblauwtje werden in 2006 reeds in het gebied verwacht. Vanwege de beperkte<br />
mobiliteit zal vestiging door groot dikkopje en koevinkje langer op zich laten wachten<br />
dan vestiging door de overige soorten. Hetzelfde geldt voor het hooibeestje, een<br />
landelijk algemene graslandsoort, die weliswaar niet bekend is uit de omgeving, maar op<br />
langere termijn wel degelijk in het gebied verwacht wordt.<br />
In totaal zijn in het onderzoeksgebied in 2006 20 soorten libellen waargenomen door<br />
Bureau Waardenburg en nog eens vijf andere soorten door de ter plaatse geïnterviewde<br />
faunadeskundige R. Geraeds (tengere pantserjuffer, kanaaljuffer, zuidelijke heidelibel,<br />
zwervende heidelibel en geelvlekheidelibel). Voorheen waren uit het uurhok waartoe het<br />
onderzoeksgebied behoort ‘slechts’ 18 soorten bekend (NVL, 2002; Kurstjens et al.,<br />
2001). In 2006 zijn hier door Bureau Waardenburg en dhr. R. Geraeds 13 soorten aan<br />
toegevoegd. Het totaal aantal soorten dat inmiddels (t/m 2006) in dit uurhok is<br />
vastgesteld, komt daarmee op 31 (zie Tabel 7). De waarde van de ecologische zones<br />
voor libellen is daarom uitzonderlijk hoog te noemen (in het eerste seizoen na aanleg).<br />
Tot de waargenomen soorten behoren zeven landelijk gezien (zeer) zeldzame soorten:<br />
zwervende pantserjuffer (foto 10), tengere grasjuffer, vuurlibel (foto 11), zwervende<br />
heidelibel, zuidelijke heidelibel, bandheidelibel (foto 12) en zuidelijke oeverlibel (foto 13).<br />
Deze laatste twee soorten staan tevens op de Rode Lijst (Wasscher et al., 1998).<br />
De drie talrijkste soorten libellen van het onderzoeksgebied zijn watersnuffel (273<br />
exemplaren geteld), lantaarntje (152) en gewone oeverlibel (70). Dit zijn ook landelijk<br />
gezien zeer algemene soorten die in staat zijn nieuwe gebieden snel te koloniseren. In<br />
deelgebied I (poel 1) zijn vier soorten vastgesteld: kleine roodoogjuffer, watersnuffel,<br />
lantaarntje en gewone oeverlibel. In deelgebied II (de Limbrichterbeek, poel 2 en poel 4<br />
die in de zomer is drooggevallen) zijn 13 soorten vastgesteld. Het mannetje tengere<br />
37
38<br />
grasjuffer en met name de vier mannetjes en één vrouwtje zuidelijke oeverlibel langs de<br />
Limbrichterbeek vormen hier de hoogtepunten.<br />
Tabel 7. Soorten en aantallen libellen in Landschapspark Susteren in 2006, zowel ‘totaal’ als<br />
voor de vier ecologische zones (DG = deelgebied; (v) = zich (zeer waarschijnlijk)<br />
voortplantend) afzonderlijk. Tevens zijn reeds bekende soorten libellen van het<br />
betreffende uurhok (5 x 5 km), waargenomen t/m 2001, weergegeven (+) alsmede een<br />
aantal soorten die (tevens) waargenomen zijn door dhr. R. Geraeds in 2006 (•).<br />
Soorten die in 2006 niet door Bureau Waardenburg zijn waargenomen, zijn cursief<br />
gedrukt.<br />
Soort DG I DG II DG III DG IV Totaal 5 x 5 km<br />
Weidebeekjuffer +<br />
Gewone pantserjuffer +<br />
Zwervende pantserjuffer 2 2 •<br />
Tengere pantserjuffer •<br />
Houtpantserjuffer 10 (v) 10 +<br />
Azuurwaterjuffer 5 (v) 15 (v) 20 +<br />
Grote roodoogjuffer +<br />
Kleine roodoogjuffer 1 10 (v) 35 (v) 46<br />
Vuurjuffer +<br />
Watersnuffel 2 20 (v) 250 (v) 1 273 +<br />
Lantaarntje 20 (v) 30 (v) 100 (v) 2 152 +<br />
Tengere grasjuffer 1 1 •<br />
Kanaaljuffer •<br />
Blauwe breedscheenjuffer +<br />
Grote keizerlibel 14 (v) 14 +<br />
Blauwe glazenmaker 1 1 +<br />
Paardenbijter 2 2 +<br />
Plasrombout +<br />
Viervlek 1 1<br />
Platbuik 1 1 2 +<br />
Gewone oeverlibel 10 (v) 5 50 (v) 5 (v) 70 +<br />
Zuidelijke oeverlibel 5 2 7<br />
Vuurlibel 12 (v) 12 •<br />
Bloedrode heidelibel 1 1 +<br />
Zwarte heidelibel 1 1 +<br />
Zwervende heidelibel •<br />
Zuidelijke heidelibel •<br />
Geelvlekheidelibel •<br />
Bandheidelibel 3 (v) 3 •<br />
Bruinrode heidelibel 5 (v) 10 (v) 15 +<br />
Steenrode heidelibel 10 (v) 30 (v) 40 •
Foto 10. Zwervende pantserjuffer, vrij zeldzame libellensoort in Nederland, waargenomen in<br />
deelgebied IV van Landschapspark Susteren in 2006.<br />
Foto 11. Mannetje vuurlibel, zeldzame libellensoort in Nederland, talrijk in deelgebied III van<br />
Landschapspark Susteren in 2006.<br />
39
40<br />
Foto 12. Mannetje bandheidelibel, zeldzame Rode Lijst-soort in Nederland, in 2006<br />
waargenomen in deelgebied III van Landschapspark Susteren.<br />
Foto 13. Mannetje zuidelijke oeverlibel, een zeer zeldzame Rode Lijst-soort in Nederland, in<br />
2006 waargenomen in deelgebied II en III van Landschapspark Susteren.
In deelgebied III (de grote nieuwe waterplas poel 3) zijn 15 soorten libellen<br />
waargenomen. Meest opmerkelijke soorten hier zijn vuurlibel en bandheidelibel.<br />
Daarnaast zijn door dhr. R. Geraeds, die dit water enkele malen in 2006 bezocht heeft,<br />
tevens o.a. de zeldzame zwervende heidelibel en kanaaljuffer en de uiterst zeldzame<br />
zuidelijke heidelibel waargenomen (interview ter plaatse). In deelgebied IV (poelen 5 en<br />
6) zijn vier soorten waargenomen: de zeldzame zwervende pantserjuffer, het zeer<br />
algemene lantaarntje en de eveneens zeer algemene watersnuffel en gewone oeverlibel.<br />
Deze laatste drie soorten zijn tevens de enige soorten die in alle vier de deelgebieden zijn<br />
vastgesteld.<br />
Tijdens eerder onderzoek zijn in de vier deelgebieden géén libellensoorten vastgesteld,<br />
die niet óók tijdens de huidige studie zijn vastgesteld (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens &<br />
Peters, 2000). Wel zijn elders in het inpassingsgebied van de N297n – buiten de vier<br />
deelgebieden – weidebeekjuffer, blauwe breedscheenjuffer en vuurjuffer vastgesteld<br />
(langs de Roode Beek, de Vloedgraaf en De Rollen), soorten die niet tijdens de huidige<br />
studie zijn vastgesteld, maar (op termijn) wel in de vier deelgebieden verwacht worden.<br />
Er zijn tijdens het onderzoek negen soorten sprinkhanen in het onderzoeksgebied<br />
waargenomen. Het betreft naast enkele (zeer) algemene soorten (Kleukers et al., 1997)<br />
als grote groene sabelsprinkhaan, bruine sprinkhaan en ratelaar tevens het landelijk (nog)<br />
schaarse zuidelijk spitskopje en de zeer zeldzame sikkelsprinkhaan (foto 14). Alle<br />
waargenomen soorten hebben de ecologische zones binnen één seizoen gekoloniseerd,<br />
met uitzondering van het gewoon doorntje dat uitsluitend langs de Geleenbeek is<br />
aangetroffen. Sikkelsprinkhaan en snortikker zijn zelfs uitsluitend in de ecologische zones<br />
gevonden. Van de sikkelsprinkhaan is het niet aannemelijk dat deze zich reeds in de<br />
ecologische zones heeft voortgeplant (niet zingend gehoord, slechts één individu<br />
gevonden in deelgebied IV, zie kaart 2).<br />
Van de tien soorten die reeds uit het uurhok (waartoe het onderzoeksgebied behoort)<br />
bekend waren (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters, 2000; Kleukers et al., 1997),<br />
zijn boomsprinkhaan, struiksprinkhaan, bramensprinkhaan, greppelsprinkhaan en<br />
gouden sprinkhaan in 2006 niet in de ecologische zones waargenomen (zie onder).<br />
Daarentegen zijn drie ‘nieuwe’ soorten aan het uurhok (5 x 5 km) toegevoegd:<br />
sikkelsprinkhaan, zuidelijk spitskopje en gewoon doorntje. Het totaal aantal soorten dat<br />
inmiddels (t/m 2006) in dit uurhok is vastgesteld, komt daarmee op 14 (zie Tabel 8).<br />
De boomsprinkhaan en struiksprinkhaan zijn overdag met het ‘blote oor’ zeer moeilijk te<br />
inventariseren en zijn mogelijk daardoor gemist. Deze soorten van opgaande begroeiing<br />
zullen echter (nog) niet algemeen in het recent aangelegde, nog open gebied kunnen<br />
voorkomen. Van de struiksprinkhaan is in 2001 een exemplaar waargenomen langs de<br />
Roode Beek (Kurstjens et al., 2001). Geschikt habitat voor de bramensprinkhaan en<br />
gouden sprinkhaan (vochtige bosranden en struwelen, rijk begroeide rivieroevers,<br />
vochtige ruigten en dergelijke) komt momenteel (nog) weinig voor in de vier<br />
deelgebieden. Laatstgenoemde soort is elders in het inpassingsgebied van de N297n<br />
weliswaar niet waargenomen, maar de bramensprinkhaan komt algemeen voor langs de<br />
41
42<br />
Roode Beek, de Vloedgraaf, en in De Rollen (Kurstjens et al., 2001; Kurstjens & Peters,<br />
2000). Voor de greppelsprinkhaan, waarvan een populatie aanwezig is langs de Bosgraaf<br />
ten westen van deelgebied I, is momenteel reeds geschikt habitat in de ecologische<br />
zones aanwezig (halfhoge, vrij vochtige tot vrij droge, voedselrijke vegetaties). Op korte<br />
termijn kan daarom kolonisatie van de ecologische zones door genoemde soorten<br />
verwacht worden, zowel vanuit het oosten (bramensprinkhaan) als vanuit het westen<br />
(bramensprinkhaan en greppelsprinkhaan). In een later stadium van ontwikkeling van<br />
het gebied (meer opgaande elementen) wordt tevens vestiging van boomsprinkhaan en<br />
struiksprinkhaan verwacht en wellicht ook van gouden sprinkhaan (die momenteel niet<br />
in de omgeving lijkt voor te komen en dus ‘van ver’ dient te komen).<br />
Tabel 8. Soorten sprinkhanen in Landschapspark Susteren in 2006 met een globale indicatie van<br />
voorkomen: zeldzaam = slechts één exemplaar of enkele exemplaren waargenomen;<br />
algemeen = een tiental exemplaren waargenomen; zeer algemeen = overal in de<br />
ecologische zones aanwezig, vele tientallen exemplaren waargenomen (en<br />
waarschijnlijk ‘vele honderden’ aanwezig); (v) = zich voortplantend. ‘Buiten EZ’ =<br />
waargenomen buiten de ecologische zones, maar wel rond de Geleenbeek en<br />
Vloedgraaf (studiegebied). Tevens zijn reeds bekende soorten sprinkhanen van het<br />
betreffende uurhok (5 x 5 km), waargenomen t/m 2001, weergegeven (+). Soorten die<br />
in 2006 niet door Bureau Waardenburg zijn waargenomen, zijn cursief gedrukt.<br />
Soort Indicatie ‘Buiten EZ’ 5 x 5 km (lit.)<br />
Sikkelsprinkhaan zeldzaam<br />
Gewoon spitskopje zeldzaam (v) algemeen +<br />
Zuidelijk spitskopje zeldzaam (v) algemeen<br />
Boomsprinkhaan +<br />
Struiksprinkhaan +<br />
Bramensprinkhaan +<br />
Grote groene sabelsprinkhaan algemeen (v) algemeen +<br />
Greppelsprinkhaan +<br />
Gewoon doorntje zeldzaam<br />
Gouden sprinkhaan +<br />
Bruine sprinkhaan algemeen (v) algemeen +<br />
Ratelaar zeer algemeen (v) algemeen +<br />
Snortikker zeldzaam (v)<br />
Krasser algemeen (v) algemeen +
Foto 14. Sikkelsprinkhaan, zeer zeldzame Rode Lijst-soort in Nederland, in 2006 waargenomen<br />
in deelgebied IV van Landschapspark Susteren.<br />
Onder alle in 2006 waargenomen insecten bevinden zich geen inzake de Flora- en<br />
faunawet beschermde soorten. Wel staat een drietal soorten van de vastgestelde soorten<br />
op Provinciale Lijst van bedreigde soorten in Limburg: bruin blauwtje, bandheidelibel en<br />
zuidelijke oeverlibel. Deze soorten staan tevens op de nationale Rode Lijsten (Ommering<br />
et al., 1994; Wasscher et al., 1998). Ook koninginnenpage en sikkelsprinkhaan staan op<br />
de Rode Lijst (Kleukers et al., 1997).<br />
43
4 Conclusies en aanbevelingen<br />
4.1 Conclusies<br />
Monitoring faunapassages<br />
• In totaal hebben in 2006 18 soorten zoogdieren, reptielen en amfibieën één of<br />
meer van de elf onderzochte faunapassages (zes locaties) gebruikt: egel, mol,<br />
hermelijn, bunzing, steenmarter, vos, ree, woelrat, muskusrat, bruine rat, bosmuis,<br />
haas, konijn, kat, (levendbarende) hagedis, salamander, pad en kikker.<br />
• De brede, doorlopende oevers met stobbenwallen (Geleenbeek en Vloedgraaf)<br />
zijn door meer soorten (6 tot 13) gebruikt dan de loopplanken in duiker Op de<br />
Vos (3) en de loopplanken aan de viaducten Geleenbeek en Vloedgraaf (één<br />
soort: kat). Het ecombiduct, de spoorwegonderdoorgang en de kleinwildtunnel<br />
onder de Sittarderweg worden door een ‘gemiddeld’ aantal soorten gebruikt (5<br />
tot 8).<br />
• Van het ecombiduct zijn het bovendek en de faunabuis deels door verschillende<br />
soorten en/of in verschillende frequentie gebruikt. Op het bovendek zijn<br />
steenmarter, (levendbarende) hagedis en pad vastgesteld (en vos en ree door<br />
derden), soorten die de buis niet hebben gebruikt. Hermelijn en kat zijn wel door<br />
de buis gegaan, maar niet over het bovendek gelopen. Bunzing, bosmuis en<br />
konijn zijn zowel op het bovendek als in de buis vastgesteld, bunzing en bosmuis<br />
in vergelijkbare mate, maar konijn in de buis beduidend méér (29x) dan op het<br />
bovendek (viermaal).<br />
• Soorten die op vier of meer van de elf loopstroken zijn vastgesteld, zijn kat (op 9<br />
loopstroken), bosmuis (8), konijn (7), bunzing (6), steenmarter (6), pad (6), egel<br />
(5), bruine rat (5), kikker (4) en hermelijn (4).<br />
• Soorten die op drie of minder van de elf loopstroken zijn vastgesteld, zijn woelrat<br />
(3), salamander (3), ree (2), mol (1), vos (1), muskusrat (1), haas (1) en<br />
levendbarende hagedis (1).<br />
• Het maximum aantal vastgestelde sporen van een soort op een loopstrook is 306<br />
voor bruine rat (duiker Op de Vos), 205 voor bosmuis (Spoorwegonderdoorgang),<br />
55 voor konijn (idem), 47 voor kat (kleinwildtunnel Sittarderweg), 11 voor egel<br />
(idem), 10 voor pad (Vloedgraaf oostoever), 9 voor kikker (idem) en vos (idem), 8<br />
voor ree (idem), 7 voor steenmarter (idem), 5 voor salamander (idem), 4 voor<br />
hermelijn (Geleenbeek oostoever) en bunzing (duiker Op de Vos), 2 voor woelrat<br />
(Geleenbeek westoever en Vloedgraaf westoever) en muskusrat (Geleenbeek<br />
westoever) en 1 voor mol (kleinwildtunnel Sittarderweg), haas (Vloedgraaf<br />
oostoever) en levendbarende hagedis (ecombiduct bovendek).<br />
45
46<br />
• Naar verwachting zal het gebruik van de faunapassages door zowel de<br />
vastgestelde soorten als door de (nog) niet vastgestelde wezel met het verder tot<br />
ontwikkeling komen van de ecologische zones toenemen.<br />
• Gebruik van het bovendek van het ecombiduct door fauna (waaronder insecten)<br />
zal met het meer begroeid raken van het ecoduct naar verwachting toenemen.<br />
Wél is een blijvende onbeschaduwde (weinig begroeide) strook een vereiste voor<br />
duurzaam gebruik door de levendbarende hagedis.<br />
• Naar verwachting zullen de loopplanken aan de viaducten Geleenbeek en<br />
Vloedgraaf in de toekomst door meer soorten dan uitsluitend kat gebruikt gaan<br />
worden, zodra de N297n in gebruik is genomen. In de huidige situatie kunnen<br />
veel dieren nog ongestoord het viaduct zelf oversteken.<br />
• Zo kort na de aanleg van de faunapassages is het aantal diersoorten dat gebruik<br />
maakt van de voorzieningen hoog. Hetzelfde geldt voor het aantal in de<br />
ecologische zones vastgestelde soorten planten, dagvlinders en libellen, zo kort na<br />
de inrichting van het gebied. Het aantal soorten broedvogels en amfibieën is<br />
vanwege de recente aanleg nog relatief gering, maar de kolonisatie is in volle<br />
gang en verloopt volgens verwachting. Vissen zijn in de nieuwe wateren nog niet<br />
gevangen en/of waargenomen (behoudens twee uitgezette exemplaren van de<br />
goudwinde, een uitheemse soort), hetgeen ook niet verwacht werd.<br />
Inventarisatie ecologische zones<br />
• In 2006 zijn in totaal 72 soorten planten vastgesteld. Een groot deel van de flora<br />
heeft betrekking op algemene (pionier)soorten. Er is echter ook één beschermde<br />
en één (Provinciale) Rode Lijst-soort vastgesteld: brede wespenorchis<br />
respectievelijk polei. Wat betreft aantal soorten is deelgebied IV floristisch gezien<br />
rijker dan de andere drie deelgebieden.<br />
• De ingerichte ecologische zones lijken goed tot ontwikkeling te komen, met<br />
uitzondering van de ingeplante boompjes op het ecombiduct. Voor de ecologische<br />
zones geldt dat het aantal soorten – vanwege de recente aanleg en inrichting van<br />
het gebied – nog aanzienlijk zal toenemen.<br />
• Buiten het vastgestelde voorkomen van zoogdieren dankzij de monitoring van<br />
faunapassages zijn ook (sporen van) vos, ree, muskusrat, veldmuis en haas in de<br />
ecologische zones vastgesteld.<br />
• In 2006 zijn in totaal 28 soorten broedvogels (exclusief de mogelijke broedvogels<br />
bergeend en gele kwikstaart) in de ecologische zones (plus perceelranden)<br />
vastgesteld, waaronder de schaarse kleine plevier (SOVON, 2002) en de Rode<br />
Lijst-soorten patrijs, veldleeuwerik en kneu. Naar verwachting zal het aantal
soorten broedvogels bij verdere ontwikkeling van het gebied nog (aanzienlijk)<br />
toenemen.<br />
• Buiten de broedvogels hebben de ecologische zones tevens een betekenis voor<br />
doortrekkers en wintergasten. Een aantal van de waargenomen soorten is landelijk<br />
gezien schaars, zoals smelleken, witgatje, paapje en tapuit.<br />
• Reptielen, amfibieën en vissen zijn in de ecologische zones nog weinig tot niet<br />
waargenomen vanwege de zeer recente aanleg van het gebied. Bijzonder is wel<br />
het reeds vastgestelde voorkomen van de levendbarende hagedis in deelgebied III.<br />
Tevens is op diverse locaties ‘pad’ en bastaardkikker vastgesteld. De wateren<br />
zullen de komende jaren naar verwachting door meer soorten amfibieën en vissen<br />
gekoloniseerd gaan worden.<br />
• Buiten de ecologische zones zijn in 2006 in de Geleenbeek en de Vloedgraaf<br />
riviergrondel, driedoornige stekelbaars, baars, blankvoorn en kopvoorn<br />
vastgesteld.<br />
• In totaal zijn in het onderzoeksgebied in 2006 17 soorten dagvlinders<br />
waargenomen, waaronder de Rode Lijst-soorten koninginnenpage en bruin<br />
blauwtje en de landelijk schaarse oranje luzernevlinder en gele luzernevlinder. De<br />
laatste drie soorten waren nog niet uit het betreffende uurhok bekend (totaal<br />
aantal vastgestelde soorten in het betreffende 5 x 5 km-hok nu 23).<br />
• In totaal zijn in 2006 in het onderzoeksgebied 25 soorten libellen waargenomen,<br />
waaronder zeven landelijk gezien (zeer) zeldzame soorten: zwervende<br />
pantserjuffer, tengere grasjuffer, vuurlibel, bandheidelibel, zuidelijke oeverlibel,<br />
zwervende heidelibel en zuidelijke heidelibel (laatste twee soorten uitsluitend<br />
waargenomen door dhr. R. Geraeds). Dertien soorten waren nog niet uit het<br />
betreffende uurhok bekend (totaal aantal vastgestelde soorten in het betreffende<br />
5 x 5 km-hok nu 31).<br />
• In totaal zijn in 2006 in het onderzoeksgebied 9 soorten sprinkhanen<br />
waargenomen, met name landelijk gezien algemene soorten, maar tevens het<br />
schaarse zuidelijk spitskopje en de zeer zeldzame sikkelsprinkhaan. De laatste twee<br />
soorten – alsmede het algemene gewoon doorntje – waren nog niet uit het<br />
betreffende uurhok bekend (totaal aantal vastgestelde soorten in het betreffende<br />
5 x 5 km-hok nu 14).<br />
• De in 2006 waargenomen insecten zijn geen van alle beschermd inzake de Flora-<br />
en faunawet. Wel staat een drietal soorten op Provinciale Lijst van bedreigde<br />
soorten in Limburg: bruin blauwtje, bandheidelibel en zuidelijke oeverlibel. Deze<br />
soorten staan tevens op de nationale Rode Lijsten, evenals koninginnenpage en<br />
sikkelsprinkhaan.<br />
47
48<br />
• De betekenis van de ecologische zone voor insecten is in 2006 reeds zeer groot<br />
gebleken (met name voor libellen) en zal in de toekomst naar verwachting alleen<br />
nog maar toenemen.<br />
Functioneren ecologische verbindingszone Limbrichterbos – IJzerenbos<br />
• Het Limbrichterbos grenst direct aan het zuidelijke deel van deelgebied I over een<br />
afstand van enkele honderden meters. Deelgebied I functioneert door deze<br />
inpassing als volwaardig onderdeel van ‘robuuste verbinding Limbrichterbos –<br />
IJzerenbos’. Reeën zijn reeds vastgesteld en ook andere ‘bodemgebonden’ soorten<br />
als bunzing en bastaardkikker hebben het deelgebied snel weten te bereiken.<br />
• Deelgebied I wordt via duiker Op de Vos verbonden met deelgebied II. De huidige<br />
smalle loopplank in deze duiker lijkt niet te functioneren voor soorten als egel, vos<br />
en haas. De effectiviteit van dit onderdeel van ‘robuuste verbinding<br />
Limbrichterbos – IJzerenbos’ is daardoor beperkt. Deze effectiviteit kan sterk<br />
vergroot worden door het droogleggen van de duiker (zie paragraaf 4.2<br />
‘Aanbevelingen’).<br />
• Deelgebied II wordt via het ecombiduct verbonden met deelgebied III. Het<br />
ecombiduct functioneerde in 2006 o.a. voor de meest kritische van alle verwachte<br />
doelsoorten – ree en levendbarende hagedis – en zal in de toekomst naar<br />
verwachting door alle doelsoorten gebruikt worden. Deelgebieden II en III zijn in<br />
2006 gekoloniseerd door schaarse broedvogelsoorten als kleine plevier en door<br />
een aanzienlijk aantal zeldzame dagvlinder- en libellensoorten. De effectiviteit van<br />
deze onderdelen van ‘robuuste verbinding Limbrichterbos – IJzerenbos’ is groot.<br />
• Deelgebied III wordt via de spoorwegonderdoorgang verbonden met deelgebied<br />
IV. De ruime onderdoorgang wordt reeds goed gebruikt en zal in de toekomst<br />
naar verwachting door alle doelsoorten gebruikt worden. Deelgebied IV is in 2006<br />
gekoloniseerd door soorten als patrijs, bastaardkikker en sikkelsprinkhaan. Tevens<br />
zijn enkele zeldzame dagvlinder- en libellensoorten vastgesteld. De effectiviteit<br />
van deze onderdelen van ‘robuuste verbinding Limbrichterbos – IJzerenbos’ is<br />
groot.<br />
• Deelgebied IV wordt via kleinwildtunnel Sittarderweg verbonden met het<br />
agrarisch gebied tussen de Sittarderweg en de Geleenbeek. De tunnel wordt reeds<br />
goed gebruikt en zal in de toekomst naar verwachting door alle doelsoorten<br />
gebruikt worden, met uitzondering van ree. Aangezien het gebied ten oosten van<br />
de tunnel nog niet ecologisch is ingericht, loopt de ‘robuuste verbinding<br />
Limbrichterbos – IJzerenbos’ hier feitelijk dood. Hoewel de effectiviteit van<br />
‘robuuste verbinding Limbrichterbos – IJzerenbos’ vanaf het Limbrichterbos tot<br />
aan de Sittarderweg groot is en voor grotere zoogdieren en reptielen nog duidelijk<br />
zal toenemen bij drooglegging van duiker Op de Vos (zie paragraaf 4.2
4.2 Aanbevelingen<br />
‘Aanbevelingen’), is de effectiviteit van ‘robuuste verbinding Limbrichterbos –<br />
IJzerenbos’ in de zone tussen de Sittarderweg en de Vloedgraaf nog zeer beperkt.<br />
Het betreft hier vrijwel uitsluitend de gerealiseerde faunapassages bij de<br />
Geleenbeek en de Vloedgraaf. De loopplanken (west-oost-richting) worden<br />
nauwelijks gebruikt, de oevers langs Geleenbeek en Vloedgraaf (noord-zuidrichting)<br />
worden zeer frequent gebruikt door vrijwel alle doelsoorten. In de<br />
toekomst zullen de loopplanken, in tegenstelling tot de genoemde beekoevers,<br />
niet door alle doelsoorten gebruikt worden. Soorten als egel, vos, ree en haas<br />
worden niet verwacht op de smalle loopplanken. Naar verwachting zullen met<br />
name marterachtigen, muizen en amfibieën van de planken gaan profiteren in de<br />
toekomst. De frequentie van gebruik door deze soorten zal naar verwachting<br />
bovendien toenemen indien het huidige agrarische gebied ten noorden van de<br />
N297n tussen de Geleenbeek en de Vloedgraaf ecologisch ingericht gaat worden<br />
(conform de doelstelling van de ‘robuuste verbinding Limbrichterbos-IJzerenbos’).<br />
Algemeen<br />
• Aanbevolen wordt om de faunapassages en de ecologische zones opnieuw te<br />
monitoren in 2008, 2010 en 2016 (twee jaar, vier jaar en tien jaar na de huidige<br />
nulstudie) om te toetsen of de faunapassages door alle doelsoorten in gebruik zijn<br />
(worden) genomen en of de ecologische zones zich op de gewenste manier<br />
ontwikkelen (hebben ontwikkeld). Met het oog op nog in te richten onderdelen<br />
van ‘robuuste verbinding Limbrichterbos – IJzerenbos’ dient in genoemde jaren<br />
tevens opnieuw beoordeeld te worden in hoeverre de verbinding dan inmiddels<br />
functioneert conform de doelstelling.<br />
Faunapassages<br />
• Aangezien de aftakking van de Limbrichterbeek onder duiker Op de Vos als<br />
afvoerende watergang is opgeheven, wordt aanbevolen om de duiker droog te<br />
leggen. Hierdoor zal de kans op het gebruik van de duiker door diersoorten die<br />
geen smalle loopplanken accepteren (egel, vos en haas) sterk toenemen.<br />
Hetzelfde geldt voor das en hazelworm die evenmin smalle loopplanken gebruiken<br />
en op termijn in het gebied verwacht worden bij het welslagen van ‘robuuste<br />
verbindingzone Limbrichterbos – IJzerenbos’.<br />
• Aanbevolen wordt om – naast het ontwikkelen van een meidoornhaag over de<br />
gehele oostrand van het ecombiduct – permanent een onbeschaduwde (weinig<br />
begroeide) strook te handhaven op het bovendek ten behoeve van gebruik door<br />
de levendbarende hagedis.<br />
• Aanbevolen wordt om de loopplanken aan de viaducten van de Geleenbeek en de<br />
Vloedgraaf beter te laten aansluiten op de taluds door het aanbrengen van extra<br />
49
50<br />
aarde. In de huidige situatie komen sommige uiteinden van de planken enigszins<br />
‘los’ van het talud door erosie.<br />
Ecologische zones<br />
• Aanbevolen wordt om poel 3 (deelgebied III) niet te verontdiepen. Het water is<br />
lokaal ondiep en in andere gedeelten relatief diep. Dit is gunstig voor de algehele<br />
dynamiek van de poel. De poel is momenteel zeer geschikt voor libellen en zal in<br />
de toekomst bij handhaving van de verschillen in diepte tevens geschikt blijven<br />
voor eventuele vestiging van kamsalamander en boomkikker. Deze soorten<br />
kunnen zich op termijn vestigen vanuit de bekende populaties van De Doort bij<br />
Echt, via Hommelheide en het IJzerenbos, indien de ecologische zone tot aan de<br />
Vloedgraaf en Roode Beek wordt doorgetrokken en ten faveure van deze soorten<br />
beheerd wordt. Ook een soort als das kan zich in de toekomst vestigen in de<br />
huidige ecologische zones als de verbindingen met bestaande populaties in het<br />
zuiden gerealiseerd worden (Van Moll, 2002).<br />
• Aangezien de goudwinde een exotische, uitheemse soort is, wordt aanbevolen om<br />
de twee exemplaren in poel 6 (deelgebied IV) elektrisch weg te vangen.<br />
Aanwezigheid van deze vissen conflicteert met succesvolle voortplanting van<br />
amfibieën.
5 Literatuur<br />
Akkermans, R.W., R.A.J. Pahlplatz & K. Veling, 2001. Dagvlinders in Limburg.<br />
Verspreiding en ecologie 1990-1999. Natuurhistorisch Genootschap in<br />
Limburg, Maastricht / De Vlinderstichting, Wageningen.<br />
Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen en<br />
hun bedreiging. Vijfde herpetogeografische verslag. KNNV Uitgeverij, Utrecht.<br />
Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff & De Vlinderstichting,<br />
2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming.<br />
Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionidea – Nederlandse fauna 7. Naturalis,<br />
KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.<br />
Brandjes, G.J., R. van Eekelen, K. Krijgsveld & G.F.J. Smit, 2002. Het gebruik van<br />
faunabuizen onder rijkswegen. Resultaten literatuur- en veldonderzoek. DWW<br />
Ontsnipperingsreeks deel 43. Rapport nr. DWW-2002-123. Bureau<br />
Waardenburg bv, Culemborg.<br />
Brandjes, G.J. & G.F.J. Smit, 2002. Tweede orde ecopassage N297n. Inrichtingsschets<br />
een toelichting in het kader van de geplande wegaanleg. Rapport nr. 02-077C.<br />
Bureau Waardenburg bv, Culemborg.<br />
Brandjes, G.J., G. Veenbaas, I. Tulp & M.J.M. Poot, 2001. Het gebruik van<br />
faunapassages langs watergangen onder rijkswegen. Resultaten van een<br />
experimenteel onderzoek. DWW Ontsnipperingsreeks deel 40. Rapport nr. W-<br />
DWW-2001-026. Bureau Waardenburg bv, Culemborg.<br />
Geraeds, R.P.G., 2006. De Levendbarende hagedis langs de Vloedgraaf. Overleven in<br />
voedselrijke en structuurarme vegetaties. Natuurhistorisch Maandblad 95 (7):<br />
166-172.<br />
Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden, 1997. De<br />
Sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1.<br />
Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-<br />
Nederland, Leiden.<br />
Kurstjens, G. & B. Peters, 2000. Ecologisch veldonderzoek in het kader van operatie<br />
Bottleneck. Deelgebied 1. N297n. Wissel, Ecologisch adviesbureau.<br />
Kurstjens, G., H. Limpens & B. Crombaghs, 2001. Ecologisch veldonderzoek insecten,<br />
vissen en vleermuizen in het kader van operatie Bottleneck. Deelgebied 1.<br />
N297. Kurstjens, Ecologisch adviesbureau.<br />
Lenders, H.J.R., 1992. Levendbarende hagedis. In: J.E.M. van der Coelen (red.).<br />
Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen in Limburg.<br />
Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Stichting RAVON, Maastricht,<br />
Nijmegen: 219-232.<br />
Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (NVL), 2002. De Nederlandse libellen<br />
(Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nederlands Natuurhistorisch Museum,<br />
KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden.<br />
Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Swaay & I. Wijnhof, 1995. Bedreigde en<br />
kwetsbare dagvlinders in Nederland. Toelichting op de Rode lijst, <strong>rapport</strong> IKC<br />
Natuurbeheer nr. 18, IKC Natuurbeheer, Wageningen.<br />
RAVON, 2005. Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004. Reptielen, amfibieën en vissen,<br />
nr. 20. Jaargang 7, nr. 2, pag. 46-64.<br />
SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. Nederlands Natuurhistorisch<br />
Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden.<br />
Taken Landschapsplanning bv, 1998. Verbindend Landschap. Een natuur- en<br />
landschapsvisie voor het gebied tussen Sittard en Maasbracht. Werknummer<br />
1487-A.<br />
51
52<br />
Van Beusekom, R., C. Borggreve & P. Eekhout, 2005. Vogelnieuws 16 (2).<br />
Themanummer Rode Lijst. Vogelbescherming Nederland.<br />
Van der Coelen, J.E.M. (red.), 1992. Verspreiding en ecologie van amfibieën en reptielen<br />
in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap in Limburg, Stichting RAVON,<br />
Maastricht, Nijmegen.<br />
Van der Winden, J. & J.M. Reitsma, 1996. Adviezen voor verbetering van het<br />
groenbeheer voor vogels in de wijk Hoograven, Utrecht. Rapport nr. 96.17,<br />
Bureau Waardenburg bv, Culemborg.<br />
Van Dijk, A.J., 1996. Broedvogels inventariseren in proefvakken. Handleiding Broedvogel<br />
Monitoring Project. SOVON/CBS.<br />
Van Moll, 2002. Verspreiding van de Das in Nederland 1995-2000. Expertisecentrum<br />
LNV, <strong>rapport</strong> nr. 2002/150, Ede-Wageningen.<br />
Wasscher, M., G.O. Keijl & G. van Ommering, 1998. Bedreigde en kwetsbare libellen in<br />
Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 30, IKC<br />
Natuurbeheer, Wageningen.<br />
Zuiderwijk, A., G. Smit & B. Kruyntjens, 1992. De Nederlandse hagedissen in de jaren<br />
tachtig. Analyse van waarnemingen en beschrijving van landelijke<br />
verspreidingspatronen. Reptielen Natuurbeleidsplan. Lacerta 51 (1).
Bijlagen<br />
53
Bijlage 1. Foto’s van het studiegebied (ecologische zones en faunapassages).<br />
Deelgebied I. Zicht op de uitgerasterde beplanting en restaurant Op de Vos.<br />
Deelgebied II. Zicht op een deel van de gehandhaafde eikenlaan (voormalige Trichterweg).<br />
55
56<br />
Deelgebied III. Zicht op de grote plas (P3).<br />
Deelgebied IV. Zicht op de spoorwegbrug.
Deelgebied IV. Zicht op de meest oostelijke poel (P6).<br />
Locatie 1. Loopplank in duiker Op de Vos.<br />
57
58<br />
Locatie 2. Ecombiduct, kijkend in zuidoostelijke richting.<br />
Locatie 2. Ecombiduct bovendek (2a) en faunabuis (2b), kijkend in zuidelijke richting.
Locatie 3. Spoorwegonderdoorgang.<br />
Locatie 4. Kleinwildtunnel Sittarderweg.<br />
59
60<br />
Locatie 5c. Loopplank aan het viaduct over de Geleenbeek (zuidzijde).<br />
Locatie 6. Doorlopende oevers (6a en 6b) van de Vloedgraaf.
Locatie 6. Loopplank (6c) aan het viaduct over de Vloedgraaf.<br />
61
Bijlage 2. Overzicht sporen en looprichting van zoogdieren en amfibieën per<br />
onderzoeksdatum per faunapassage.<br />
63
Bijlage 3. In 2006 vastgestelde plantensoorten per deelgebied.<br />
Soort Deelgebied I Deelgebied II Deelgebied III Deelgebied IV<br />
Akker-vergeet-mij-nietje 1 1 1 1<br />
Akkerdistel 1 1 1 1<br />
Akkerkers 1 1 1 1<br />
Bezemkruiskruid 1<br />
Bijvoet 1 1 1 1<br />
Blaartrekkende boterbloem 1 1 1 1<br />
Boerenwormkruid 1<br />
Brede wespenorchis (FFW) 1<br />
Cichorei 1<br />
Dagkoekoeksbloem 1<br />
Echte kamille 1 1 1 1<br />
Engels raaigras 1 1 1 1<br />
Framboos 1 1 1<br />
Gekroesde melkdistel 1 1 1 1<br />
Gele waterkers 1 1 1 1<br />
Gestreepte winde 1 1 1 1<br />
Gestreepte witbol 1 1 1 1<br />
Gewone bereklauw 1 1 1<br />
Gewone duivekervel 1 1 1 1<br />
Gewone hennepnetel 1 1 1 1<br />
Gewone raket 1 1 1 1<br />
Grasmuur 1 1 1 1<br />
Grote pimpernel 1<br />
Grote teunisbloem 1<br />
Grote vossestaart 1 1 1 1<br />
Grote waterweegbree 1<br />
Heermoes 1 1 1 1<br />
Herderstasje 1 1 1 1<br />
Herik 1 1 1 1<br />
Kantige basterdwederik 1 1 1 1<br />
Klaproos 1 1<br />
Kleefkruid 1 1 1 1<br />
Klein kruiskruid 1 1 1 1<br />
Klein kruiskruid 1 1 1<br />
Kleine brandnetel 1 1 1 1<br />
Knopherik 1 1 1 1<br />
Knopig helmkruid 1 1 1 1<br />
Korenbloem 1 1 1<br />
Kroontjeskruid 1 1 1 1<br />
Kropaar 1 1<br />
Kruipende boterbloem 1 1 1 1<br />
Luzerne 1 1 1 1<br />
Margriet 1 1 1 1<br />
Melganzevoet 1 1 1 1<br />
Middelste teunisbloem 1<br />
Moerasdroogbloem 1<br />
Paarse dovenetel 1 1 1 1<br />
Perzikkruid 1 1 1 1<br />
Polei (RL) 1<br />
Ridderzuring 1 1 1 1<br />
69
Soort Deelgebied I Deelgebied II Deelgebied III Deelgebied IV<br />
Riet 1<br />
Rode klaver 1 1 1 1<br />
Rood guichelheil 1 1<br />
Schijfkamille 1 1 1 1<br />
Sint Janskruid 1 1 1<br />
Smalle weegbree 1 1 1 1<br />
Stijf havikskruid 1 1<br />
Speerdistel 1 1<br />
Stijf havikskruid 1<br />
Tuinbingelkruid 1 1 1 1<br />
Varkensgras 1 1 1 1<br />
Vierzadige wikke 1 1 1<br />
Vlasbekje 1<br />
Vogelmuur 1 1 1 1<br />
Vogelwikke 1 1 1 1<br />
Wilde reseda 1<br />
Wilgeroosje 1 1 1 1<br />
Witte klaver 1 1 1 1<br />
Zilverschoon 1 1 1 1<br />
Zwarte nachtschade 1<br />
Zonnebloem 1 1 1 1<br />
Zwarte toorts 1<br />
Totaal aantal soorten 51 56 55 59<br />
70
Bijlage 4. Waargenomen vogelsoorten (niet-broedvogels en/of broedvogels<br />
buiten de ecologische zones) gedurende het veldseizoen 2006.<br />
Soort Aantal Opmerkingen<br />
Aalscholver 1 overvliegend exemplaar op 13 april 2006<br />
Blauwe Reiger + regelmatig zowel ter plaatse vissend als overvliegend<br />
Nijlgans + diverse malen overvliegend waargenomen, nooit meer dan 3 exemplaren<br />
Wilde Eend + broedend vr. in stobbenwal oostoever Geleenbeek (legsel v. 9 eieren nadien gepredeerd)<br />
Buizerd + regelmatig boven de deelgebied aanwezig; broedvogel Limbrichterbos<br />
Sperwer 3 in het gebied waargenomen op 13 april, 17 mei en 15 september 2006<br />
Smelleken 1 vr. vliegend in noordelijke richting over het gebied op 26 januari 2006<br />
Witgatje 1 foeragerend exemplaar langs de Geleenbeek op 13 april 2006 (doortrekker)<br />
Watersnip 1 pleisterende doortrekker, opgestoten langs P6 in deelgebied IV op 15 september<br />
Kokmeeuw + zowel ter plaatse bij P3 (maximaal 50) als regelmatig overvliegend<br />
Stormmeeuw + zowel ter plaatse bij P3 (maximaal 10) als regelmatig overvliegend<br />
Patrijs 4+ minimaal twee territoria buiten de ecologische zones langs de Geleenbeek en Vloedgraaf<br />
Holenduif + broedvogel in de omgeving, regelmatig ter plaatse (foeragerend) in het gebied<br />
Turkse Tortel + idem<br />
Ransuil - komt voor in omgeving (mondelinge mededeling derden)<br />
Steenuil - komt voor in omgeving (mondelinge mededeling derden)<br />
Koekoek 1 gehoord langs de Vloedgraaf op 17 mei 2006<br />
IJsvogel 1 exemplaar gehoord en gezien langs de Vloedgraaf op 22 september en 13 oktober 2006<br />
Grote Bonte Specht + broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos)<br />
Groene Specht 1+ broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos); gehoord op 20 april en 4 mei 2006<br />
Veldleeuwerik + minimaal vier territoria op de landbouwpercelen rond de Geleenbeek en Vloedgraaf<br />
Graspieper + talrijke doortrekker op 13 en 20 april 2006 en schaarse wintergast op 26 januari 2006<br />
Boompieper + schaarse doortrekker op 15 september 2006<br />
Grote Gele Kwikstaart 4 1 langs de Vloedgraaf op 15 en 22 september; 2 in deelgebied II en IV op 22 september<br />
Gele Kwikstaart 1+ territorium langs het landbouwperceel tussen de Geleenbeek en de Vloedgraaf<br />
Boerenzwaluw + talrijke doortrekker en broedvogel in de omgeving; foerageert regelmatig boven P3<br />
Huiszwaluw + broedvogel in de omgeving; foerageert soms boven P3<br />
Tapuit 3 doortrekker: 1 in deelgebied II en 2 in deelgebied IV op 15 september 2006<br />
Paapje 7 doortrekker: 6 in deelgebied IV (15 september) en 1 langs de Vloedgraaf (22 september)<br />
Zwarte Roodstaart 1 broedvogel in de omgeving, aanwezig bij viaduct Vloedgraaf op 14 april 2006<br />
Roodborst + broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos), soms in gebied belandend<br />
Kramsvogel + talrijke wintergast op 26 januari 2006<br />
Tuinfluiter 1 zangterritorium langs de Vloedgraaf op 4 mei 2006<br />
Sprinkhaanzanger 1 zangterritorium in de de oeverzone van de Vloedgraaf op 20 april 2006<br />
Goudhaantje 1 schaarse doortrekker langs de Vloedgraaf op 13 oktober 2006<br />
Pimpelmees 1 territorium net ten zuiden van het gebied langs de N295, soms in gebied belandend<br />
Staartmees + broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos), soms in gebied belandend<br />
Boomkruiper + broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos), soms in gebied belandend<br />
Roek + soms ter plaatse, maar voornamelijk overvliegend, broedvogel in de omgeving<br />
Vlaamse Gaai + soms overvliegend, broedvogel in de omgeving (o.a. Limbrichterbos)<br />
Spreeuw + broedvogel in de omgeving, regelmatig ter plaatse (foeragerend) in het gebied<br />
Huismus + broedvogel in de omgeving, regelmatig te horen rond de bebouwing in de omgeving<br />
Ringmus 50+ talrijke wintergast (omgeving Vloedgraaf) op 26 januari 2006<br />
Keep 150+ zeer talrijke wintergast op 26 januari 2006 en schaarse doortrekker op 13 oktober 2006<br />
Putter 1 schaarse doortrekker langs de Vloedgraaf op 15 september 2006<br />
Geelgors 100+ grote wintergroep langs de Vloedgraaf op 26 januari 2006 (tevens broedvogel)<br />
Rietgors 1 schaarse doortrekker in deelgebied III op 22 september 2006<br />
71