21.09.2013 Views

EKS 110 - Jungheinrich

EKS 110 - Jungheinrich

EKS 110 - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

51141995<br />

03.09<br />

03.09 -<br />

Gebruiksaanwijzing H


03.09 NL<br />

Voorwoord<br />

Aanwijzingen voor de handleiding<br />

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze<br />

ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke<br />

vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand<br />

genummerd.<br />

In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel<br />

beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden<br />

op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.<br />

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het<br />

feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en<br />

techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking<br />

tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.<br />

Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen<br />

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:<br />

GEVAAR!<br />

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt<br />

genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt<br />

genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.<br />

VOORZICHTIG!<br />

Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan<br />

licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.<br />

AANWIJZING<br />

Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen,<br />

kan materiële schade het gevolg zijn.<br />

Z Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.<br />

t Duidt op de standaarduitvoering<br />

o Duidt op de optionele uitvoering<br />

1


2<br />

Auteursrecht<br />

Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Aktiengesellschaft<br />

Am Stadtrand 35<br />

22047 Hamburg - Deutschland<br />

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0<br />

www.jungheinrich.com<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Inhoudsopgave<br />

A Reglementair gebruik .............................................................. 7<br />

B Beschrijving van het voertuig .................................................. 9<br />

1 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 9<br />

2 Definitie van de rijrichting ........................................................................ 9<br />

3 Beschrijving van modules en functies ..................................................... 10<br />

3.1 Overzicht modules................................................................................... 10<br />

3.2 Beschrijving van de modules................................................................... 11<br />

4 Technische gegevens.............................................................................. 12<br />

4.1 Vermogensgegevens............................................................................... 12<br />

4.2 Gewichten................................................................................................ 13<br />

4.3 Banden .................................................................................................... 13<br />

4.4 Afmetingen .............................................................................................. 14<br />

4.5 EN-normen .............................................................................................. 16<br />

4.6 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 16<br />

5 Markering en typeplaatjes ....................................................................... 17<br />

5.1 Typeplaatje, intern transportmiddel ......................................................... 18<br />

5.2 Lastdiagram intern transportmiddel (draagvermogen) ............................ 18<br />

C Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................ 19<br />

1 Laden met een kraan............................................................................... 19<br />

2 Borging tijdens transport.......................................................................... 20<br />

3 Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. 21<br />

4 Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen ......... 22<br />

D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ........................... 23<br />

1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 23<br />

2 Batterijtypen............................................................................................. 25<br />

3 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 25<br />

4 Batterij laden............................................................................................ 26<br />

5 De batterij uit- en inbouwen..................................................................... 27<br />

6 Chauffeursdisplay.................................................................................... 29<br />

6.1 Ontlaadindicator ...................................................................................... 29<br />

6.2 Batterijverbruik-bewaker.......................................................................... 29<br />

3


4<br />

E Bediening ................................................................................ 31<br />

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 31<br />

2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 33<br />

2.1 Bedieningsstand chauffeursplatform in aandrijfrichting ........................... 33<br />

2.2 Tweede bedienstand (o) in lastrichting.................................................... 35<br />

2.3 Bedieningselementen extra hef ............................................................... 37<br />

2.4 Meeloper <strong>EKS</strong> <strong>110</strong> met sideshift ............................................................. 38<br />

2.5 Dodemansknop en veiligheidsbomen...................................................... 39<br />

3 Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. 40<br />

3.1 Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling..... 40<br />

3.2 Intern transportmiddel inschakelen.......................................................... 40<br />

3.3 Afzonderlijke montage van het bedieningspaneel van de tweede bedienstand........................................................................................................<br />

41<br />

4 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 42<br />

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 42<br />

4.2 NOODSTOP, rijden, sturen, remmen ...................................................... 44<br />

4.3 Rijden bij knopmodus Meelopende persoon (o) ...................................... 47<br />

4.4 Chauffeursplatform heffen en dalen ........................................................ 48<br />

4.5 Heffen en dalen extra hef ........................................................................ 50<br />

4.6 Heffen en dalen in de knopmodus Meelopende persoon ........................ 52<br />

4.7 Chauffeursplatform met hefuitschakeling heffen en dalen (o) ................. 55<br />

4.8 Lasten opnemen en wegzetten ............................................................... 56<br />

4.9 Vorktanden instellen (o)........................................................................... 57<br />

4.10 Begaanbaar lastgedeelte met dichte pallet (o) ........................................ 58<br />

4.11 Intern transportmiddel veilig plaatsen...................................................... 59<br />

4.12 Rijden in smalle gangen .......................................................................... 60<br />

4.13 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o) en gangherkenning (o).. 62<br />

5 Dalen in noodgevallen ............................................................................. 65<br />

6 Indicatie-elementen ................................................................................. 66<br />

6.1 Chauffeursdisplay.................................................................................... 66<br />

7 Bedienpaneel (CANCODE) (o)................................................................ 68<br />

7.1 Codeslot .................................................................................................. 68<br />

7.2 Parameter................................................................................................ 69<br />

7.3 Parameterinstellingen.............................................................................. 69<br />

8 Parameters intern transportmiddel veranderen ....................................... 73<br />

9 Storingshulp............................................................................................. 74<br />

F Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 77<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. 77<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... 78<br />

3 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 85<br />

4 Onderhoudscontrolelijst........................................................................... 86<br />

5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... 88<br />

5.1 Smeerschema ......................................................................................... 88<br />

5.2 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... 89<br />

5.3 Gebruiksmiddelen.................................................................................... 90<br />

6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... 91<br />

6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.<br />

..................................................................................... 91<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6.2 Wielmoeren vastdraaien.......................................................................... 92<br />

6.3 In- en uitbouw van de mastbeveiliging .................................................... 93<br />

6.4 Montage en demontage van de frontkap................................................. 94<br />

6.5 Elektrische installatie ............................................................................... 95<br />

6.6 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 96<br />

6.7 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden..............................................................................................<br />

97<br />

7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 98<br />

7.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 99<br />

7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging.................................... 100<br />

7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 101<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 101<br />

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 102<br />

5


6<br />

03.09 NL


0506.NL<br />

Z<br />

Bijlage<br />

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij<br />

Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk <strong>Jungheinrich</strong><br />

toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen<br />

van deze fabrikant nageleefd worden.<br />

1


2<br />

0605.NL


03.09 NL<br />

A Reglementair gebruik<br />

WAARSCHUWING!<br />

De leveromvang van dit apparaat omvat de “richtlijn voor correct gebruik van interne<br />

transportmiddelen” (VDMA). De richtlijn is onderdeel van de handleiding en moet onvoorwaardelijk<br />

worden opgevolgd. Landelijke voorschriften zijn zonder beperking van<br />

toepassing.<br />

Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat is bedoeld voor het<br />

heffen en transporteren van lasten.<br />

U moet hem gebruiken, bedienen en onderhouden volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing.<br />

Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk<br />

letsel en tot schade aan het intern transportmiddel of voorwerpen van<br />

waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen<br />

lasten. Het typeschildje of het lastdiagram dat aangebracht is op het voertuig,<br />

is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel niet<br />

in vuurgevaarlijke omgevingen en niet in corrosie veroorzakende of zeer stoffige omgevingen<br />

gebruiken. Bovendien mag het interne transportmiddel niet in de buurt van<br />

onbeveiligde onderdelen van elektrische installaties worden gebruikt.<br />

Verplichtingen van de exploitant<br />

Exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon<br />

die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt<br />

gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon<br />

die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en<br />

gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen.<br />

De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend reglementair<br />

wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van<br />

de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften,<br />

overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen<br />

bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers<br />

deze handleiding hebben gelezen en begrepen.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt<br />

ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object<br />

verrichten, zonder toestemming van de producent.<br />

Aanbouwen van toebehoren<br />

De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel<br />

worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend<br />

toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u<br />

toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben.<br />

De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.<br />

7


8<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving van de toepassing<br />

De <strong>EKS</strong> <strong>110</strong> is een verticale orderpicker met een elektrische aandrijving. Hij is bestemd<br />

voor het transporteren en orderpicken van goederen op een effen vloer, volgens<br />

DIN 15185.<br />

U kunt pallets met open bodemsteun of dwarslatten, evenals rolwagens opnemen.<br />

Het voertuig is niet geschikt om pallets in stellingsystemen te plaatsen.De chauffeurscabine<br />

wordt met het lastopnamemiddel geheven, zodat de betreffende vakhoogten<br />

kortbij zijn en u goed zicht op deze vakken hebt.<br />

De stellinginstallaties moeten zijn ingedeeld voor de <strong>EKS</strong> <strong>110</strong>. U moet de veiligheidsafstanden<br />

die de producent eist en voorschrijft (b.v. EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist naleven.<br />

Tussen stelling en intern transportmiddel moet een veiligheidsafstand van ten minste<br />

– 100 mm bij railgeleide interne transportmiddelen en<br />

– 125 mm bij inductief geleide interne transportmiddelen worden aangehouden.<br />

De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in<br />

de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het<br />

voertuigframe zijn vastgeschroefd, geleiden het voertuig tussen de geleiderails.<br />

Het voertuig wordt standaard uitgerust met enkelvoudige hefmast (E-hefmast) of dubbele<br />

hefmast (ZZ-hefmast) (hefhoogtes (zie "Technische gegevens" op pagina 12)).<br />

U kunt een extra hef als optie bestellen; hiermee kunt u de last nog eens 800 mm heffen.<br />

2 Definitie van de rijrichting<br />

De volgende definities zijn getroffen voor het weergeven van rijrichtingen:<br />

aandrijfrichting<br />

links<br />

rechts<br />

lastrichting<br />

9


3 Beschrijving van modules en functies<br />

3.1 Overzicht modules<br />

10<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

Pos. Omschrijving<br />

1 t Chauffeursdak<br />

2 o Dubbele hefmast<br />

3 t Rijregelaar<br />

4 t Veiligheidsboom (vanaf 1200 mm)<br />

5 t Enkelvoudige hefmast<br />

6 t Lastvork<br />

7 t Staplatform<br />

8 t Afdekking elektrische installatie<br />

9 o Geleiderollen<br />

10 t Frontkap<br />

11 t Aandrijfwiel<br />

12 t Batterijkap<br />

13 t Chauffeursdisplay<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

9<br />

2<br />

1<br />

3<br />

4<br />

8<br />

5<br />

7<br />

6<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

3.2 Beschrijving van de modules<br />

Veiligheidsvoorzieningen<br />

Het interne transportmiddel beschikt over een gesloten voertuigcontour. Het aandrijfwiel<br />

is beschermd door een stabiele botsbescherming. Het chauffeursplatform is geveerd.<br />

Het dak beschermt de chauffeur tegen eventueel vallende delen. De<br />

veiligheidsbomen aan beide zijden van het chauffeursplatform onderbreken, bij een<br />

hefhoogte van meer dan 1200 mm, alle rij- en hefbewegingen. In de modus „Railgeleiding<br />

met gangherkenning“ (o) in smalle gangen, moet u voor het rijden en heffen<br />

bovendien de knop „Tweehandenbediening“ (o) bedienen. De tweehandenbediening<br />

verhindert het dat u tijdens het rijden respectievelijk heffen in de stelling grijpt.<br />

NOODSTOP: Bij bediening zet de NOODSTOP alle elektrische functies buiten bedrijf.<br />

Voertuigsamenstelling<br />

Het voertuig is een driewielig voertuig met gestuurd aandrijfwiel binnen de gesloten<br />

voertuigcontour. De gemakkelijk te openen frontkap, draaibare batterijkap en gemakkelijk<br />

af te nemen afdekking van de elektrische installatie, zorgen voor een goede toegang<br />

tot alle onderdelen.<br />

Remmen<br />

U remt door de rijrichting om te schakelen met behulp van de rijregelaar (tegenstroomrem)<br />

of door de rijregelaar (uitrolrem) los te laten. Bij het uitschakelen van de elektrische<br />

installatie werkt de veerbekrachtigde rem als parkeerrem.<br />

Besturing<br />

Het stuurbereik bedraagt 90° naar beide zijden. Het stuurwiel werkt elektrisch op de<br />

stuuroverbrenging-motor. De kopoverbrenging brengt de stuurbeweging over op het<br />

aandrijfwiel. In de modus „Railgeleiding met gangherkenning“ (o) blijft de stuurinrichting<br />

automatisch in de rechtuit-stand.<br />

Hydraulische installatie<br />

Door inschakeling van de functie Heffen, start de pompeenheid en wordt er hydraulische<br />

olie vanuit de olietank aan de hefcilinder geleverd. Een hydraulisch buffer en een<br />

debietventiel maken een gedempt heffen en dalen mogelijk.<br />

Hefinrichting<br />

Het interne transportmiddel beschikt over een enkelvoudige hefmast in gelaste uitvoering.<br />

De lastslede met chauffeursplatform en lastvork loopt op rollagers, teneinde<br />

een gering wrijvingsverlies en laag stroomverbruik te realiseren. Het heffen vindt<br />

plaats door de hydraulische cilinders uit te schuiven. In de extra-hefmodus (o) wordt<br />

de lastvork via een centraal geplaatste hefcilinder geheven door een omkeerketting.<br />

Het voertuig kan zijn voorzien van een dubbele hefmast.<br />

Bedien- en indicatie-instrumenten<br />

Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de<br />

chauffeursplaats. Een rijregelaar regelt de snelheid. U kunt de functies heffen, dalen<br />

en claxon gemakkelijk via knoppen bedienen. Bij uitvoering met extra hef (o) „Z“ is<br />

de extra-hefbediening Heffen / dalen logisch extra aan de lastzijde (bij de extra hef)<br />

aangebracht. Het chauffeursvenster toont de batterijlading, de werkuren, en de service-<br />

en diagnosegegevens. Een wielstand-indicatie informeert over de werkelijke<br />

stuurhoek van het aandrijfwiel.<br />

11


4 Technische gegevens<br />

Z Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen<br />

voorbehouden.<br />

Z Alle gegevens gelden, voorzover niet anders aangegeven, voor de varianten L en Z.<br />

4.1 Vermogensgegevens<br />

12<br />

Omschrijving<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(100 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(160 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(190 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(280 ZZ)<br />

Q Nominale hefcapaciteit 1000 1000 kg<br />

Rijsnelheid met / zonder<br />

nominale last<br />

9,8/10,1 9,0/9,0 9,0/9,0 km/h<br />

Hefsnelheid met / zonder<br />

nominale last, Z<br />

0,16/0,20 0,13/0,17 0,13/0,18 m/s<br />

Hefsnelheid met / zonder<br />

nominale last, L<br />

0,16/0,20 0,13/0,17 0,14/0,19 m/s<br />

Daalsnelheid met / zonder<br />

nominale last, Z<br />

0,21/0,19 0,25/0,18 m/s<br />

Daalsnelheid met / zonder<br />

nominale last, L<br />

0,21/0,19 0,24/0,17 m/s<br />

Stijgcapaciteit met / zonder<br />

nominale last<br />

5/10 5/10 %<br />

Rijmotor, vermogen S2 60<br />

min<br />

2,8 2,8 kW<br />

Hefmotor, vermogen S3 15<br />

%<br />

3 3 kW<br />

Hefmotor, vermogen S3 5 % 2,2 2,2 kW<br />

L<br />

N<br />

9<br />

0<br />

3<br />

.0


03.09 NL<br />

4.2 Gewichten<br />

4.3 Banden<br />

Omschrijving<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(100 E)<br />

Eigengewicht incl. batterij L/Z 1756/<br />

1859<br />

Aslast met last vóór/achter<br />

(met batterij) Z<br />

Aslast zonder last vóór/achter<br />

(met batterij) Z<br />

Aslast met last vóór/achter<br />

(met batterij) L<br />

Aslast zonder last vóór/achter<br />

(met batterij) L<br />

481/<br />

2377<br />

1083/<br />

775<br />

476/<br />

2280<br />

1078/<br />

678<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(160 E)<br />

1934/<br />

2036<br />

461/<br />

2575<br />

<strong>110</strong>5/<br />

931<br />

456/<br />

2478<br />

<strong>110</strong>0/<br />

834<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(190 E)<br />

1970/<br />

2072<br />

461/<br />

2611<br />

1113/<br />

959<br />

456/<br />

2514<br />

<strong>110</strong>8/<br />

862<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(280 ZZ)<br />

2270/<br />

2390<br />

755/<br />

2635<br />

1330/<br />

1060<br />

765/<br />

2505<br />

1305/<br />

965<br />

Omschrijving Waarde<br />

Banden Vulkollan<br />

d1 Bandenmaat vóór 230x80 mm<br />

d2 Bandenmaat achter 150x30 mm<br />

kg<br />

kg<br />

kg<br />

kg<br />

kg<br />

13


4.4 Afmetingen<br />

h4<br />

14<br />

h1<br />

990<br />

217 y<br />

b1<br />

a/2<br />

Wa Wa<br />

l2<br />

Omschrijving<br />

l1<br />

Ast<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(100 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

160 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(190 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(280 ZZ)<br />

c Lastzwaartepunt-afstand 600 600 mm<br />

h7<br />

C<br />

s<br />

e<br />

l<br />

Q<br />

a/2<br />

b5<br />

h9<br />

h13 h3<br />

b11<br />

h12<br />

h6<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

x Lastafstand 178 185 mm<br />

y Wielstand 1300 1385 mm<br />

h1 Hoogte hefmast ingeschoven 16601 2260 2560 2251 mm<br />

h3 Hef 1000 1600 1900 2800 mm<br />

h4 Hoogte hefmast uitgeschoven<br />

(h1 +h3) 2660 1 3830 4130 5034 mm<br />

h6 Hoogte chauffeursdak 2230 2230 mm<br />

h7 Zit-/stahoogte 200 200 mm<br />

h9 Extra hef Z 800 800 mm<br />

h12 Stahoogte geheven (h3 +h7) 1200 1800 2100 3000 mm<br />

h13 Hoogte gedaald 80 80 mm<br />

Ast<br />

Omschrijving<br />

Werkgangbreedte bij pallets2<br />

800 x 1200 in lengterichting<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(100 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

160 E)<br />

3153 3245 mm<br />

Ast<br />

Werkgangbreedte bij pallets<br />

2 1000 x 1200 in dwarsrichting<br />

3040 3131 mm<br />

b1 /<br />

b2 Totaalbreedte 810 900 mm<br />

b4 Breedte tussen wielarmen/<br />

laadoppervlakken<br />

430 520 mm<br />

b5 Buitenafstand vork 540 540 mm<br />

b11 Spoorbreedte, achter 630 720 mm<br />

I1 Totale lengte L/Z 2895 2985 mm<br />

I2 Lengte inclusief vorkachterkant<br />

L/Z<br />

1695 1785 mm<br />

I3 Platformlengte L/Z 775/710 775/710 mm<br />

I Vorktandlengte 800 mm<br />

Wa Draaicirkel 1518 1603 mm<br />

s /e<br />

/ l<br />

Vorkmaten L 60 / 160 / 1200<br />

s /e<br />

/ l<br />

Vorkmaten Z 65 / 160 / 1200<br />

m1 Vrijheid van vloer met last<br />

onder hefframe<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(190 E)<br />

<strong>EKS</strong> <strong>110</strong><br />

(280 ZZ)<br />

60 / 160 /<br />

1200<br />

65 / 160 /<br />

1200<br />

1 bij uitvoering met dak (o) +570 mm<br />

2 voor draaien vóór de bezette palletplaats volgens VDI 2198 (diagonaalmethode)<br />

mm<br />

mm<br />

35 35 mm<br />

a Veiligheidsafstand 200 200 mm<br />

Vorkdrager ISO 2328,<br />

klasse/type A, B<br />

FEM 2A (optioneel)<br />

15


4.5 EN-normen<br />

16<br />

Gemiddeld geluidsdrukniveau<br />

– <strong>EKS</strong> <strong>110</strong>: 61 dB(A)<br />

conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.<br />

Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en<br />

omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau<br />

wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.<br />

Trilling<br />

– <strong>EKS</strong> <strong>110</strong>: 0,81 m/s²<br />

conform EN 13059<br />

Z De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de<br />

normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak.<br />

Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels.<br />

Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)<br />

De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische<br />

stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische<br />

elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.<br />

Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen<br />

met schriftelijke toestemming van de producent.<br />

4.6 Beschrijving van de toepassing<br />

Omgevingstemperatuur<br />

– bij bedrijf 5°C bis 40°C<br />

Z Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid<br />

is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

5 Markering en typeplaatjes<br />

Waarschuwings- en attentieplaatjes zoals lastdiagrammen, bevestigingspunten en<br />

typeplaatjes moeten altijd leesbaar zijn, vervang ze eventueel.<br />

2000<br />

12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1<br />

14<br />

17<br />

16<br />

15<br />

24<br />

Pos. Omschrijving<br />

14 Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“<br />

15 Typeplaatje intern transportmiddel<br />

16 Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte<br />

17 Goedkeuringsplaatje (o)<br />

18 Waarschuwingsplaatje „Amputatie-/knelgevaar“<br />

19 Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“<br />

20 Waarschuwingsplaatje „Attentie knopbedrijf”<br />

21 Verbodsplaatje „Verboden een tweede persoon te laten meerijden“<br />

22 Waarschuwingsplaatje ”Attentie elektronica en lage spanning”<br />

23 Bevestigingspunt voor laden met een kraan<br />

24 Aanslagpunt voor dommekracht<br />

18<br />

22<br />

19<br />

20<br />

14<br />

23 24 23<br />

21<br />

17


5.1 Typeplaatje, intern transportmiddel<br />

18<br />

25<br />

26<br />

27<br />

28<br />

29<br />

Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving<br />

25 Type 31 Producent<br />

26 Serienummer 32 Batterijgewicht min/max in kg<br />

27 Nominale hefcapaciteit in kg 33 Aandrijfvermogen in kW<br />

28 Batterijspanning in V 34 Lastzwaartepunt-afstand in mm<br />

29 Leeg gewicht zonder batterij in kg 35 Bouwjaar<br />

30 Logo van de producent 36 Optie<br />

Z Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen<br />

het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het<br />

typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.<br />

5.2 Lastdiagram intern transportmiddel (draagvermogen)<br />

Het hefcapaciteit-plaatje (16) geeft de hefcapaciteit Q kg van de heftruck bij verticaal<br />

staand hefframe aan. In tabelvorm wordt weergegeven, hoe groot de maximale hefcapaciteit<br />

is bij een bepaalde lastzwaartepunt-afstand D (in mm) en de gewenste hefhoogte<br />

H (in mm).<br />

Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit<br />

Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 1000 mm<br />

bedraagt de maximale hefcapaciteit Q kg 1000 kg.<br />

30<br />

31<br />

32<br />

33<br />

34<br />

35<br />

36<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

C Transport en eerste inbedrijfstelling<br />

1 Laden met een kraan<br />

Intern transportmiddel met kraan verladen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door ondeskundig laden met kraan<br />

Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van hefmiddelen,<br />

kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar beneden vallen.<br />

Stoot niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast en laat geen ongecontroleerde<br />

bewegingen ontstaan. Indien noodzakelijk, intern transportmiddel en hefmast<br />

met behulp van geleidingstouwen vasthouden.<br />

Alleen personen die getraind zijn in het werken met aanslagmiddelen en hefwerktuigen<br />

mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen.<br />

Draag bij het laden met kraan veiligheidshandschoenen.<br />

Niet onder zwevende lasten gaan staan.<br />

Niet in het gevarengebied komen, cq. niet in het gevaren gebied blijven staan.<br />

Gebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie typeplaatje<br />

voor gewicht van het interne transportmiddel)<br />

Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten en<br />

borg ze tegen slippen.<br />

Gebruik de aanslagmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingsrichting.<br />

Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact<br />

komen met aangebouwde delen.<br />

Voorwaarden<br />

– Lastmiddel neergelaten<br />

– Contactslot in de stand UIT<br />

– Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is op<br />

de O-knop gedrukt<br />

– NOODSTOP in UIT-stand<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en mate<br />

riaal<br />

– Hefwerktuig<br />

– Kraanhulpmiddelen<br />

Werkwijze<br />

• Plaats het voertuig veilig, (zie "Intern<br />

transportmiddel veilig plaatsen" op<br />

pagina 59).<br />

• Bevestig de kraanhulpmiddelen aan de<br />

bevestigingspunten (1) en (2).<br />

Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen.<br />

2<br />

1<br />

19


2 Borging tijdens transport<br />

20<br />

Intern transportmiddel voor transport borgen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport<br />

Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het<br />

transport kan tot ernstige ongevallen leiden.<br />

Het laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de<br />

aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering<br />

en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.<br />

Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel<br />

vakkundig vastsjorren.<br />

De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben.<br />

Beveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen.<br />

Gebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale stevigheid.<br />

Voorwaarden<br />

– Lastopnamemiddel neergelaten<br />

– Contactslot in de stand UIT<br />

– Sleutel eruit getrokken, bij codeslot is op de O-knop gedrukt<br />

– NOODSTOP ingedrukt<br />

– Batterijstekker losgemaakt<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Spangordels/vastsjorgordels<br />

Werkwijze<br />

• Plaat het voertuig veilig op de vrachtwagen<br />

of trailer.<br />

• Bevestig minstens vier spangordels (4,<br />

5), telkens twee links en twee rechts, aan<br />

de hefmast.<br />

Het interne transportmiddel kan nu worden<br />

getransporteerd.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

3 Eerste inbedrijfstelling<br />

Eerste inbedrijfstelling voorbereiden<br />

Werkwijze<br />

• Controleer de uitrusting op volledigheid.<br />

• Monteer eventueel de batterij, (zie "De batterij uit- en inbouwen" op pagina 27)<br />

Z Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt<br />

de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse<br />

aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.<br />

• Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26)<br />

Nu kunt u het voertuig in bedrijf nemen. (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen"<br />

op pagina 40).<br />

21


4 Het interne transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen<br />

22<br />

Rem loszetten<br />

VOORZICHTIG!<br />

Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel<br />

Zet de rem niet los op hellingen.<br />

Onlucht de rem weer op de plaats van bestemming.<br />

Parkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem.<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Twee M5x42 inbusbouten<br />

– Inbussleutel<br />

Werkwijze<br />

• Zet de hoofdschakelaar in stand „UIT“.<br />

• Zet het contactslot in de stand "Uit" en<br />

trek de sleutel eruit.<br />

• Beveilig het voertuig tegen wegrollen.<br />

• Open frontkap (6) en leg hem neer, (zie<br />

"Montage en demontage van de frontkap"<br />

op pagina 94).<br />

• Schroef twee M5x42 inbusbouten (7) er<br />

tot de aanslag in en trek de ankerplaat<br />

omhoog.<br />

De rem is losgezet, het voertuig kan worden<br />

verplaatst.<br />

Rem ontluchten<br />

Werkwijze<br />

• Schroef de twee M5x42 inbusbouten (7) er weer uit.<br />

• Monteer de frontkap (6) opnieuw en sluit hem.<br />

De remstoestand is weer gerealiseerd.<br />

7<br />

6<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen<br />

Onderhoudspersoneel<br />

Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en<br />

vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de<br />

voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.<br />

Brandpreventiemaatregelen<br />

Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open<br />

vuur worden gebruikt. In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden<br />

opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen<br />

of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Zet<br />

brandblusmiddelen gereed.<br />

Onderhoud van de batterij<br />

Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen<br />

moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.<br />

VOORZICHTIG!<br />

Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd.<br />

Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.<br />

De batterij afvoeren<br />

De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming<br />

en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef<br />

beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.<br />

23


24<br />

Algemene opmerkingen over het werken met batterijen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen<br />

De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact<br />

met batterijzuur.<br />

Voer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af.<br />

Bij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en<br />

oogbescherming worden gedragen.<br />

Laat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, batterijzuren<br />

met ruim schoon water uitspoelen.<br />

Waarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct<br />

een arts.<br />

Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water.<br />

Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.<br />

Neem de wettelijke voorschriften in acht.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen<br />

Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit<br />

en hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de batterijuitrusting<br />

is alleen toegestaan met toestemming van de fabrikant, aangezien door de<br />

inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Let er bij het vervangen<br />

/ inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van het interne<br />

transportmiddel is geplaatst.<br />

Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel<br />

veilig ((zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen" op pagina 59)).<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

2 Batterijtypen<br />

Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald<br />

batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit,<br />

welke combinatie als standaard is voorzien:<br />

Batterijtype Capaciteit Gewicht<br />

24 Volt batterij (onderhoudsvrij) 4 EPzV 480 Ah 480 kg<br />

24 V - batterij 4 EPzS 560 Ah<br />

24 V - batterij 4 EPzS 620 Ah<br />

24 V - batterij (minder onderhoud) 4 EPzW 560 Ah<br />

U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met niet-geesoleerde<br />

polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.<br />

Z Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid<br />

van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen<br />

met toestemming van de fabrikant.<br />

3 Batterij vrijmaken<br />

Voorwaarden<br />

– Lastmiddel neergelaten<br />

– Contactslot in de stand UIT<br />

– Sleutel eruit getrokken, bij codeslot<br />

is op de O-knop gedrukt<br />

– NOODSTOP in UIT-stand<br />

Werkwijze<br />

• Pak de batterijkap (1) aan beide<br />

grepen (2) en draai hem tot aan de<br />

aanslag naar boven.<br />

Z De batterijkap wordt in zijn positie<br />

gehouden door zijn eigen gewicht.<br />

• Breng de afdekkingen en aansluitingen<br />

vóór de ingebruikname van het interne transportmiddel weer in de normale<br />

bedrijfsgerede toestand.<br />

• Sluit de batterijkap uitsluitend aan de grepen (2).<br />

1<br />

2<br />

25


4 Batterij laden<br />

26<br />

Batterij laden<br />

WAARSCHUWING!<br />

Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden<br />

Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De<br />

gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet<br />

worden ontstoken.<br />

Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de<br />

batterijstekker mag alleen plaatsvinden bij uitgeschakeld laadstation en intern<br />

transportmiddel.<br />

Het laadapparaat moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van<br />

de batterij.<br />

Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare beschadigingen.<br />

Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte waarin het interne transportmiddel<br />

wordt opgeladen.<br />

De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten<br />

tijdens het laden vrij liggen, om voldoende ventilatie te garanderen.<br />

Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen<br />

open vuur worden gebruikt.<br />

In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden opgeladen, mogen<br />

zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende<br />

bedrijfsmiddelen bevinden.<br />

Zet brandblusmiddelen gereed.<br />

Plaats geen metalen objecten op de batterij.<br />

Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation<br />

na.<br />

Voorwaarden<br />

– Batterij vrij gemaakt.<br />

– Laadapparaat uitgeschakeld.<br />

Werkwijze<br />

• Trek de batterijstekker (3) eruit.<br />

• Neem eventueel aanwezige isoleermatten<br />

van de batterij.<br />

• Verbind de laadkabel (4) van het batterijlaadstation<br />

met de batterijstekker (3).<br />

• Schakel het laadapparaat in. Laad de<br />

batterij op volgens de voorschriften van<br />

de producenten van de batterij en het<br />

laadstation.<br />

Batterij wordt geladen.<br />

3<br />

4<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

5 De batterij uit- en inbouwen<br />

Batterij uitbouwen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij<br />

Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij<br />

letsel ontstaan.<br />

Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in<br />

dit hoofdstuk in acht.<br />

Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen.<br />

Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren.<br />

Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit<br />

glijdt.<br />

Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen.<br />

Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij<br />

(batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.).<br />

Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel<br />

is geplaatst.<br />

Voorwaarden<br />

– Intern transportmiddel is uitgeschakeld.<br />

– Batterij vrij gemaakt, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 25).<br />

– Batterijstekker losgemaakt.<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Kraan cq. heftruck<br />

– Kraanhulpmiddelen<br />

– Batterijwisselstation (o)<br />

Werkwijze<br />

• Zet de klemhendel (6) van de batterijvergrendeling<br />

180° naar links.<br />

• Trek de batterijvergrendeling er naar boven<br />

toe uit.<br />

• Uitbouw met batterijwisselstation (o)<br />

• Trek de batterij zijwaarts uit het interne<br />

transportmiddel.<br />

Leef de gebruiksaanwijzing van het<br />

batterijwisselstation na.<br />

• Uitbouw met kraan cq. heftruck<br />

• Haak de kraanhulpmiddelen aan de<br />

aanslagogen (5) van de batterij.<br />

De ontspannen kraanhulpmiddelen<br />

mogen niet op de batterijcellen vallen.<br />

• Til de batterij langzaam en voorzichting<br />

uit het interne transportmiddel.<br />

De batterij is uitgebouwd.<br />

5<br />

3<br />

6<br />

27


28<br />

Batterij inbouwen<br />

Voorwaarden<br />

– Voertuig is uitgeschakeld.<br />

– Batterijvergrendeling is verwijderd.<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Kraan cq. heftruck<br />

– Kraanhulpmiddelen<br />

– Batterijwisselstation (o)<br />

Werkwijze<br />

• Inbouw met kraan cq. heftruck<br />

• Haak de kraanhulpmiddelen aan de aanslagogen (5) van de batterij.<br />

De ontspannen kraanhulpmiddelen mogen niet op de batterijcellen vallen.<br />

• Laat de batterij langzaam en voorzichting in het interne transportmiddel zakken.<br />

• Inbouw met batterijwisselstation<br />

• Plaats het batterijwisselstation met batterij vóór de batterijruimte.<br />

• Schuif de batterij tot aan de aanslag in de batterijruimte.<br />

• Breng de batterijvergrendeling aan.<br />

• Zet de klemhendel (6) van de batterijvergrendeling 180° naar rechts.<br />

• Sluit de batterijstekker(3) aan op het interne transportmiddel.<br />

• Controleer alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade.<br />

• Sluit de batterijkap.<br />

Als de batterij is ingebracht is het interne transportmiddel weer bedrijfsgereed.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6 Chauffeursdisplay<br />

6.1 Ontlaadindicator<br />

De laadtoestand van de batterij wordt middels het batterijsymbool (7) in het chauffeursdisplay<br />

van het interne transportmiddel weergegeven. Als een batterij tot de toelaatbare<br />

ontlaadtoestand is ontladen, wordt het batterijsymbool (7) als leeg<br />

weergegeven.<br />

Z De batterijverbruik-indicator (8) wordt in de fabriek ingesteld op standaard batterijen.<br />

6.2 Batterijverbruik-bewaker<br />

7 8<br />

Wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld.<br />

De betreffende indicatie verschijnt op het display (9). De heffunctie wordt<br />

pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.<br />

9<br />

29


30<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het<br />

interne transportmiddel<br />

Rijbevoegdheid<br />

Uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken.<br />

Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel,<br />

moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben<br />

gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon<br />

nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel.<br />

Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder<br />

De chauffeur moet onderricht hebben genoten in zijn rechten en plichten en in de bediening<br />

van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van<br />

deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne<br />

transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen<br />

dragen.<br />

Verbod op gebruik door onbevoegden<br />

De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel.<br />

U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het<br />

te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.<br />

Beschadigingen en gebreken<br />

Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat<br />

moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige<br />

interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of<br />

defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de<br />

voorschriften.<br />

Reparaties<br />

De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen<br />

aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen<br />

of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of<br />

geblokkeerd.<br />

Gevarenzone<br />

De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen<br />

van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld<br />

vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook de zone waar<br />

vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.<br />

Z U moet onbevoegden uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet u<br />

tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe<br />

de gevarenzone niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot<br />

stilstand brengen.<br />

31


32<br />

Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten<br />

Leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen<br />

beslist na.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen<br />

2.1 Bedieningsstand chauffeursplatform in aandrijfrichting<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14<br />

15<br />

16<br />

17<br />

1 2 3 4 5 6 7 8 9<br />

18<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

1 Contactstrip t Opname van DIN A4-formaten<br />

2 Knop dalen t Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen.<br />

3 Knop heffen t Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen.<br />

4 Knop heffen extra hef o Heft de vork.<br />

o 2. Bedienstand<br />

5 Knop dalen extra hef o Laat de vork dalen.<br />

o 2. Bedienstand<br />

6 Toets waarschuwings- t Activeert het waarschuwingssignaal.<br />

signaal<br />

o 2. Bedienstand<br />

19<br />

10<br />

33


34<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

7 Knop dalen meeloop- o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het<br />

modus<br />

chauffeursplatform met lastvork dalen.<br />

8 Knop heffen meeloop- o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het<br />

modus<br />

chauffeursplatform met lastvork heffen.<br />

9 Knopmodus lopende o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

man aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

10 Knopmodus lopende o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

man vorkrichting<br />

wordt bij het meelopen in de vorkrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

11 Chauffeursdisplay t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters;<br />

selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties,<br />

aanwijzingen bij verkeerde<br />

bediening en service-indicaties.<br />

12 NOODSTOP t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische<br />

functies schakelen uit en het interne<br />

transportmiddel wordt automatisch geremd.<br />

13 Rijregelaar t Regelt rijrichting en snelheid.<br />

o 2e bedienstand<br />

14 Stuurwiel t Stuurt het interne transportmiddel.<br />

15 Knop<br />

o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden<br />

Tweehandenbediening vrij (in de modus railgeleiding met gangherkenning).<br />

16 Controlelampje o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging:<br />

Geeft gereduceerde rijsnelheid aan<br />

17 Reset-knop o Optionele uitvoering gangeindebeveiliging:<br />

Vrijgave van de normale rijsnelheid.<br />

18 Contactslot met sleutel t Schakelt de regelspanning in en uit. Door de<br />

sleutel uit het contactslot te trekken, beveiligt u<br />

het interne transportmiddel tegen inschakelen<br />

door onbevoegden.<br />

Bedieningspaneel o Codeslot, komt in de plaats van het contactslot.<br />

(CANCODE)<br />

Schakelt de regelstroom in en uit. Vrijgave van<br />

de functies van het interne transportmiddel.<br />

Wijzigen van de toegangscodes.<br />

ISM- toegangsmodule o Vervangt het contactslot. Controle van de kaart<br />

(of de transponder). Vrijgave van de functies<br />

van het interne transportmiddel. Tijdoverschrijdingsbewaking<br />

Registratie van de gebruikers<br />

van het interne transportmiddel (toepassingen)<br />

en op de kaart opslaan. Opnemen bedrijfsgegevens.<br />

19 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: De<br />

stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische<br />

functies schakelen uit en het interne<br />

transportmiddel wordt automatisch geremd.<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

2.2 Tweede bedienstand (o) in lastrichting<br />

20 21 22 13<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

2 Knop dalen t Laat het chauffeursplatform met lastvork dalen.<br />

3 Knop heffen t Laat het chauffeursplatform met lastvork heffen.<br />

4 Knop heffen extra hef o Heft de vork.<br />

5 Knop dalen extra hef o Laat de vork dalen.<br />

6 Toets waarschuwingssignaal<br />

t Activeert het waarschuwingssignaal.<br />

9 Knopmodus lopende<br />

man aandrijfrichting<br />

10 Knopmodus lopende<br />

man vorkrichting<br />

6 3 2 4 5<br />

o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

wordt bij het meelopen in de vorkrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

13 Rijregelaar t Regelt rijrichting en snelheid.<br />

9<br />

10<br />

19<br />

23<br />

24<br />

35


36<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

14 Stuurwiel t Stuurt het interne transportmiddel.<br />

19 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: De<br />

stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische<br />

functies schakelen uit en het interne<br />

transportmiddel wordt automatisch geremd.<br />

20 Stuurwiel (tweede<br />

bedienstand)<br />

o Stuurt het interne transportmiddel.<br />

21 Knop tweehandenbediening<br />

(tweede bedienstand)<br />

22 2. NOODSTOP tweede<br />

bedienstand<br />

o Geeft bij bediening de functies heffen en rijden<br />

vrij (in de modus railgeleiding met gangherken-<br />

ning).<br />

o De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische<br />

functies schakelen uit en het interne<br />

transportmiddel wordt automatisch geremd.<br />

23 Knop heffen extra hef o Optionele uitvoering meeloopmodus: Heft de<br />

vork.<br />

24 Knop dalen extra hef o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat de<br />

vork dalen.<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

2.3 Bedieningselementen extra hef<br />

25<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

4 Knop heffen extra hef o Heft de vork.<br />

o 2. Bedienstand<br />

5 Knop dalen extra hef o Laat de vork dalen.<br />

o 2. Bedienstand<br />

25 Knop tweehandenbediening<br />

FEM-vork heffen/dalen<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

4<br />

5<br />

o De vork heffen / dalen (extra hef). Gebruik<br />

deze in combinatie met de knoppen 4 en 5.<br />

37


2.4 Meeloper <strong>EKS</strong> <strong>110</strong> met sideshift<br />

38<br />

9<br />

10<br />

19<br />

8<br />

7<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

7 Knop dalen meeloop- o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het<br />

modus<br />

chauffeursplatform met lastvork dalen.<br />

8 Knop heffen meeloop- o Optionele uitvoering meeloopmodus: Laat het<br />

modus<br />

chauffeursplatform met lastvork heffen.<br />

9 Knopmodus lopende o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

man aandrijfrichting wordt bij het meelopen in de aandrijfrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

10 Knopmodus lopende o Optionele uitvoering meeloopmodus, het rijden<br />

man vorkrichting<br />

wordt bij het meelopen in de vorkrichting<br />

gestart (langzaam rijden).<br />

19 NOODSTOP o Optionele uitvoering meeloopmodus: De<br />

stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische<br />

functies schakelen uit en het interne<br />

transportmiddel wordt automatisch geremd.<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

2.5 Dodemansknop en veiligheidsbomen<br />

26<br />

27<br />

Pos. Bedien- en indicatieelementen<br />

Functie<br />

26 Veiligheidsboom o Open: functie heffen en rijden vanaf hefhoogte<br />

1200 mm geblokkeerd.<br />

Gesloten: functie heffen en rijden vrijgegeven.<br />

27 Dodemansknop t Vrijgegeven: rijden geblokkeerd, of intern<br />

transportmiddel remt af.<br />

Bediend: rijden vrijgegeven.<br />

28 Dodemansknop tweede o Vrijgegeven: rijden geblokkeerd, of intern<br />

bedienstand<br />

transportmiddel remt af.<br />

Bediend: rijden vrijgegeven, omschakeling van<br />

de bedienfuncties op de 2e bedienstand.<br />

t Standaarduitvoering<br />

o Opties<br />

28<br />

39


3 Intern transportmiddel in gebruik nemen<br />

3.1 Visuele controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling<br />

40<br />

Uitvoering van een visuele controle vóór de dagelijkse inbedrijfstelling<br />

WAARSCHUWING!<br />

Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat<br />

(bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden.<br />

Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne<br />

transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld,<br />

mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

Werkwijze<br />

• Controleer het hele interne transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare schaden<br />

en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen.<br />

• Controleer de batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige<br />

bevestiging.<br />

• Controleer of de batterijstekker stevig is aangesloten.<br />

• Controleer of de batterijvergrendelingen aanwezig zijn en functioneren.<br />

• Controleer batterijkap en zijbekleding, indien aanwezig, op stevige bevestigingen.<br />

• Controleer het dak op beschadigingen.<br />

• Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft (zoals scheuren,<br />

verbogen of sterk afgesleten lastvorken).<br />

• Controleer aandrijfwiel en lastwielen op beschadiging.<br />

• Controleer bij railgeleiding de geleiderollen op rondheid en beschadigingen (o).<br />

• Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd.<br />

• Controleer of de afleider tegen statische lading beschikbaar is.<br />

• Controleer de hefframespandraden op beschadigingen.<br />

3.2 Intern transportmiddel inschakelen<br />

Intern transportmiddel inschakelen<br />

Werkwijze<br />

• Ga op het staplatform staan.<br />

Z Bij het opstappen op het interne transportmiddel niet de rijregelaar of de knop Meeloper<br />

bedienen.<br />

• Draai de NOODSTOP (12, 19, 22) los.<br />

• Schakel het interne transportmiddel als volgt in<br />

• Steek de sleutel in het contactslot (18) en schakel het interne transportmiddel in.<br />

• Voer de code in het codeslot (o) in.<br />

• Houd de kaart of transponder voor de ISM-toegangsmodule en druk afhankelijk<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

van de instelling op de groene knop op de ISM-toegangsmodule (o).<br />

• Controleer de knop voor het waarschuwingssignaal (6) op werking.<br />

• Controleer dodemansknop (27, 28) en rijregelaar (13) op werking.<br />

Het interne transportmiddel is nu bedrijfsgereed. De stuurinrichting staat op de rechtuit-stand.<br />

3.3 Afzonderlijke montage van het bedieningspaneel van de tweede bedienstand<br />

Het linker en rechter bedienpaneel van de tweede bedienstand (O) kunnen ieder in<br />

twee verschillende hoogten „A“ en „B“ worden gemonteerd.<br />

Bedieningspaneel van de tweede bedienstand monteren<br />

AANWIJZING<br />

Materiële schade door ondeskundige montage van het bedieningspaneel.<br />

Let er bij het eruit trekken van het bedieningspaneel op, dat er geen leidingen en<br />

stekkerverbindingen worden geplet of losgetrokken.<br />

Beveilig het bedieningspaneel tegen naar beneden vallen.<br />

Let er bij het plaatsen van het bedieningspaneel op, dat er geen leidingen en stekkerverbindingen<br />

worden geplet of losgetrokken.<br />

Werkwijze<br />

• Draai aan ieder bedieningspaneel vier bevestigingsschroeven (29) los, beveilig<br />

daarbij het bedieningspaneel tegen naar beneden vallen.<br />

• Trek het bedieningspaneel er ca. 60 mm uit in aandrijfrichting.<br />

• Plaats het bedieningspaneel weer in de gewenste hoogte „A“ of „B“.<br />

• Bevestig het bedieningspaneel weer met de vier bevestigingsschroeven (29).<br />

• Controleeer of de bevestigingsschroeven (29) stevig zitten.<br />

• Controleer of de bedieningselementen van het bedieningspaneel probleemloos<br />

werken.<br />

Bedieningspaneel is gemonteerd.<br />

A<br />

B<br />

29<br />

41


4 Werken met het interne transportmiddel<br />

4.1 Veiligheidsregels voor het rijden<br />

42<br />

Rijpaden en werkzones<br />

Rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden<br />

mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde<br />

locaties neerzetten.<br />

Gedrag bij het rijden<br />

U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam<br />

rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen<br />

/ klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige<br />

remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden,<br />

en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht<br />

stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of<br />

onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik<br />

te leunen of te grijpen.<br />

Zichtverhoudingen bij het rijden<br />

U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat<br />

u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in<br />

rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer<br />

dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel<br />

uit lopen.<br />

Rijden over hellingen<br />

U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld,<br />

schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties.<br />

Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne<br />

transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne<br />

transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage<br />

snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.<br />

In liften en op laadbruggen rijden<br />

U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief<br />

geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om<br />

te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Rijd het<br />

interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die<br />

contact met de schachtwanden uitsluit.<br />

Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel<br />

veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel.<br />

Conditie van de te transporteren last<br />

De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend<br />

veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat<br />

delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen<br />

nemen.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Beveiligingen tegen vallen<br />

De chauffeur mag de chauffeurscabine in geheven toestand niet verlaten: het is niet<br />

toegestaan over te stappen naar gebouwde constructies of naar andere interne transportmiddelen,<br />

of de veiligheidsinrichtingen zoals leuningen en veiligheidsbomen. Bij<br />

in lengterichting weggezette Europallets kunt u pakstukken vanaf het bedieningsplatform<br />

misschien niet bereiken zonder hulpmiddelen. De exploitant moet het bedieningspersoneel<br />

geschikte hulpmiddelen ter beschikking stellen, teneinde de<br />

pakstukken zonder gevaar te kunnen verzamelen.<br />

U mag uitsluitend over laadhulpmiddelen lopen met de betreffende veiligheidsinrichtingen<br />

zoals dichte pallets en beveiligingen tegen het kantelen van pallets.<br />

43


4.2 NOODSTOP, rijden, sturen, remmen<br />

4.2.1 NOODSTOP<br />

NOODSTOP bedienen<br />

44<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de NOODSTOP (19, 12, 22).<br />

Z Gebruik de NOODSTOP (19, 12, 22) niet als bedrijfsrem. Voorwerpen mogen de<br />

werking van de NOODSTOP (19, 12, 22) niet beïnvloeden.<br />

Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch<br />

afgeremd tot aan stilstand.<br />

4.2.2 Dodemansknop<br />

26<br />

27<br />

De functies heffen (hoofdhef) en extra hef (o) kunnen zonder bediening van de dodemansknop<br />

(27, 28) worden bediend.<br />

Als de dodemansknop (27, 28) tijdens het rijden wordt losgelaten, wordt het interne<br />

transportmiddel met maximale generatorische afremming tot stilstand gebracht.<br />

Bij interne transportmiddelen met tweede bedienstand (o) werken de<br />

dodemansknoppen (27, 28) als vergrendeling. Alleen de bedieningselementen aan<br />

de zijde waar de dodemansknop (27, 28) als eerste is bediend werken.<br />

28<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.2.3 Rijden<br />

11<br />

13<br />

14<br />

Voorwaarden<br />

– Intern transportmiddel in gebruik genomen.<br />

– Vanaf een hefhoogte van 1200 mm moeten voor de functies rijden en heffen<br />

(hoofdhef) de veiligheidsbomen (26) worden gesloten.<br />

– Kappen zijn gesloten en correct vergrendeld.<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de dodemansknop (27, 28).<br />

• Druk de rijregelaar (13) in de gewenste rijrichting Houd de rijrichting van de aandrijfwielen<br />

in de gaten op het chauffeursdisplay (11).<br />

Z Rijd buiten de stellinggangen uitsluitend met gedaalde last.<br />

Z De bereikbare rijsnelheden zijn afhankelijk van de platform- en extra-hefhoogte (o)<br />

Interne transportmiddel rijdt in de gewenste richting.<br />

Intern transportmiddel met lastvork (versie L)<br />

– maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm<br />

45


46<br />

– vanaf platformhoogte 1200 mm<br />

bij stuurhoek < ± 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h (langzaam rijden)<br />

bij stuurhoek > ± 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)<br />

Intern transportmiddel met extra hef (versie Z)<br />

bij extra hef < 100 mm<br />

– maximale snelheid tot platformhoogte 1200 mm<br />

vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/<br />

h (langzaam rijden)<br />

vanaf platformhoogte 1200 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/<br />

h (langzaam rijden)<br />

bij extra hef > 100 mm<br />

– maximale snelheid tot platformhoogte 520 mm<br />

vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek < +/- 10 graden: rijsnelheid tot 4 km/h<br />

(langzaam rijden)<br />

vanaf platformhoogte 520 mm bij stuurhoek > +/- 10 graden: rijsnelheid tot 2,5 km/<br />

h (langzaam rijden)<br />

vanaf platformhoogte 2000 mm: rijsnelheid tot 2,5 km/h (langzaam rijden)<br />

4.2.4 Sturen<br />

Draai het stuurwiel (14, 20) naar links of rechts en rijd in de gewenste richting.<br />

4.2.5 Remmen<br />

Intern transportmiddel met de bedrijfsrem remmen<br />

Werkwijze<br />

• Schakel de rijregelaar (13) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting om.<br />

Z De remwerking is afhankelijk van de stand van de rijregelaar.<br />

U kunt het interne transportmiddel door tegenstroom afremmen tot hij in de andere<br />

richting begin te rijden.<br />

Intern transportmiddel remmen met de generatorische rem<br />

Werkwijze<br />

• Laat de rijregelaar (13) tijdens het rijden los. De rijregelaar gaat naar de nulstand.<br />

Het interne transportmiddel remt met de uitrolrem.<br />

Z De servicedienst van de producent kan de mate van afremmen instellen.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.3 Rijden bij knopmodus Meelopende persoon (o)<br />

9<br />

10<br />

19<br />

8<br />

7<br />

VOORZICHTIG!<br />

Beknellingsgevaar door intern transportmiddel<br />

Stuurinrichting in de rechtuit-stand.<br />

Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de knop ”Meelopende persoon aandrijfrichting” (9). Voertuig rijdt in aandrijfrichting<br />

met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden).<br />

• Bedien de knop ”Meelopende persoon vorkrichting” (10). Intern transportmiddel<br />

rijdt in lastrichting met vast ingestelde snelheid van ca. 2,5 km/h (langzaam rijden).<br />

Z Wanneer de bediener zich bij de meelopende-persoonmodus verwijdert van de<br />

heftruck, moet hij het interne transportmiddel beschermen tegen abusievelijk bedienen.<br />

• Druk op de NOODSTOP (19).<br />

47


4.4 Chauffeursplatform heffen en dalen<br />

48<br />

26<br />

27<br />

Chauffeursplatform omhoog brengen<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Heffen (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

Z Bij interne transportmiddelen met de optie "Knopmodus meelopende persoon" (o)<br />

in versie L, moet bij het heffen tot de maximale hefhoogte bovendien naast de knop<br />

Heffen (3) de dodemansknop (27, 28) worden bediend.<br />

28<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

15<br />

Chauffeursplatform neerlaten<br />

2 3<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Dalen (2) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

Z Bij voertuigen met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A is de functie Dalen<br />

(2) van het chauffeursplatform alleen mogelijk met gelijktijdige bediening van de<br />

knop Dalen en de knop Tweehandenbediening (15).<br />

Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop<br />

Dalen (2) ingedrukt worden gehouden, vervolgens wordt er op de knop (15) Tweehandenbediening<br />

gedrukt. Telkens als de knop Dalen (2) wordt losgelaten, moet<br />

ook de knop Tweehandenbediening (15) worden losgelaten.<br />

49


4.5 Heffen en dalen extra hef<br />

50<br />

De extra hef maakt een heffen van de vork mogelijk zonder dat het chauffeursplatform<br />

wordt geheven.<br />

15<br />

21<br />

Extra hef heffen<br />

4 5 7 8<br />

4 5<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Heffen extra hef (4) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Extra hef dalen<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Dalen extra hef (5) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

Z Bij interne transportmiddeln met extra hefmast en gesmede vorken FEM 2A zijn de<br />

functies heffen en dalen van de extra hef alleen mogelijk bij gelijktijdige bediening<br />

van de knop Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) en de knop Tweehandenbediening<br />

(15, 21).<br />

Hierbij moet ook op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst moet de knop<br />

Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) ingedrukt worden gehouden, vervolgens<br />

wordt er op de knop Tweehandenbediening (15, 21) gedrukt. Telkens nadat de<br />

knop Heffen extra hef (4) cq. Dalen extra hef (5) wordt losgelaten, moet ook de<br />

knop Tweehandenbediening (15, 21) worden losgelaten.<br />

51


4.6 Heffen en dalen in de knopmodus Meelopende persoon<br />

52<br />

In de knopmodus "Meelopende persoon" zijn de functies heffen en dalen van beide<br />

zijden van het interne transportmiddel als optie mogelijk.<br />

Bij interne transportmiddelen met lastvork (versie L) wordt bij het heffen en dalen in<br />

de knopmodus "Meelopende persoon" het totale chauffeursplatform met de vork omhoog<br />

gebracht cq. omlaag gebracht.<br />

Bij interne transportmiddelen met extra-hefmast (versie Z) wordt bij het heffen en dalen<br />

in de knopmodus "Meelopende persoon" de lastvork van de extra-hefmast omhoog<br />

gebracht cq. omlaag gebracht.<br />

4.6.1 Chauffeursplatform heffen en dalen (versie L)<br />

Heffen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Beknellingsgevaar door intern transportmiddel<br />

Stuurinrichting in de rechtuit-stand.<br />

Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Heffen (8) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

Z Om redenen van veiligheid is de hefhoogte van de lastvork hierbij beperkt tot<br />

625 mm.<br />

Dalen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine<br />

bevinden<br />

Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.<br />

Er mogen geen personen worden opgetild.<br />

Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel.<br />

De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last<br />

bevinden.<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de knop Dalen (7). Het chauffeursplatform met lastvork wordt neergelaten.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.6.2 Lastvork heffen en dalen (versie Z)<br />

Heffen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Beknellingsgevaar door intern transportmiddel<br />

Stuurinrichting in de rechtuit-stand.<br />

Bediener moet zich tijdens het meelopen naast het interne transportmiddel bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen tussen het interne transportmiddel en obstakels bevinden.<br />

Er mogen zich geen personen op het chauffeursplatform bevinden.<br />

23<br />

24<br />

53


54<br />

Werkwijze<br />

• Druk op de knop Heffen (23) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.<br />

Dalen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Personen mogen zich niet onder cq. op de geheven last en chauffeurscabine<br />

bevinden<br />

Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.<br />

Er mogen geen personen worden opgetild.<br />

Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel.<br />

De bediener moet zich buiten de contour van het interne transportmiddel en de last<br />

bevinden.<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de knop Dalen (24). De vork wordt neergelaten.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.7 Chauffeursplatform met hefuitschakeling heffen en dalen (o)<br />

15<br />

Bij interne transportmiddelen die met de optie hefuitschakeling (o) zijn uitgerust, heft<br />

het chauffeursplatform tot een gedefinieerde uitschakelhoogte, die lager is dan de<br />

maximale hefhoogte.<br />

Heffen<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de knop Heffen (3), totdat de gedefinieerde uitschakelhoogte is bereikt.<br />

• Ga, om boven de gedefinieerde uitschakelhoogte te heffen, als volgt te werk:<br />

• Houd de knop Heffen (3) ingedrukt.<br />

• Bedien vervolgens de knop Tweehandenbediening (15).<br />

Dalen<br />

2 3<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de knop Dalen (2). Het chauffeursplatform wordt neergelaten.<br />

Z Het chauffeursplatform stopt bij het dalen niet bij de gedefinieerde uitschakelhoogte.<br />

55


4.8 Lasten opnemen en wegzetten<br />

Z U mag lange lasten niet overdwars opnemen.<br />

Z U mag niet over de last lopen (behalve bij de optie dichte pallets (o))<br />

56<br />

Lasten opnemen<br />

Voorwaarden<br />

– Last correct op pallet geplaatst.<br />

– De vorktand-afstand is gecontroleerd voor de pallets, en eventueel ingesteld.<br />

– Het gewicht van de last stemt overeen met het hefvermogen van het interne transportmiddel.<br />

– Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.<br />

Werkwijze<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam naar de pallet.<br />

• Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de pallet ligt.<br />

Z De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken.<br />

Lasten transporteren<br />

Voorwaarden<br />

– Perfecte toestand van de vloer.<br />

Werkwijze<br />

• Accelereer het interne transportmiddel gevoelig.<br />

• Rijd het interne transportmiddel met gelijkmatige snelheid.<br />

• Transporteer de last buiten de stellinggang zo laag mogelijk over de vloer. Zorg ervoor<br />

dat de vloer niet wordt geraakt.<br />

Lasten neerzetten<br />

Voorwaarden<br />

– Magazijnlocatie is geschikt voor het opslaan van de last.<br />

Werkwijze<br />

• Rijd het interne transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie.<br />

• Laat het lastopnamemiddel zo ver zakken, tot de vorktanden vrij zijn van de last.<br />

Z Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het laadhulpmiddel niet<br />

te beschadigen.<br />

• Rijd de vorktanden voorzichtig uit de pallet.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.9 Vorktanden instellen (o)<br />

Bij interne transportmiddelen die met de optie „Vorkdrager met verstelbare en afneembare<br />

vorktanden“ zijn uitgerust, moet de afstand van de vorktanden vóór het opnemen<br />

van lasten worden gecontroleerd en event. worden ingesteld.<br />

De vorktanden instellen<br />

Werkwijze<br />

• Zwenk de vergrendelhendel (30) naar boven.<br />

• Schuif de vorktanden (31) op de vorkdrager<br />

(32) in de juiste stand.<br />

Z De vorktanden (31) moeten zo ver mogelijk uit<br />

elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager<br />

worden geplaatst, teneinde de last veilig<br />

op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden<br />

tussen de vorktanden (31) liggen.<br />

• Draai de vergrendelhendel (30) naar onderen<br />

en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen<br />

in een gleuf springt.<br />

De vorktanden zijn ingesteld.<br />

30<br />

31<br />

32<br />

57


4.10 Begaanbaar lastgedeelte met dichte pallet (o)<br />

58<br />

Pallet opnemen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op vallen bij begaanbare pallets<br />

Betreed alleen pallets als er een palletomheining (o) aanwezig is.<br />

Vanaf hefhoogte > 1200 mm moeten de veiligheidsbomen gesloten zijn, om de<br />

functies rijden, heffen en dalen (hoofdhef) vrij te geven.<br />

Wegwerppallets niet gebruiken als begaanbaar oppervlak.<br />

Perfecte toestand van de vloer.<br />

Gebruik alleen pallets met afmetingen waar de palletomheining voor voorzien is.<br />

Werkwijze<br />

• Laat de chauffeursplatform (hoofdhef) volledig neer.<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam naar de pallet .<br />

33<br />

34<br />

• Zijraster van palletomheining op het midden van de pallet uitrichten.<br />

• Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de pallet ligt.<br />

Z De pallet moet achter de glijbeveiliging (37) volledig op de vorktanden liggen, aan<br />

de vorkrug moet de pallet zich onder de kantelbeveiliging (34) bevinden.<br />

• Om pallets met hoger uitstekende lading te heffen,<br />

• Hendel van de vergrendelbout (35) een halve slag naar boven draaien, tot hij<br />

vergrendelt.<br />

• Leuningbeugel (36) naar boven trekken.<br />

• Hendel van de vergrendelbout (35) weer naar beneden draaien.<br />

• Verschuif leuningbeugel (36), tot de arreteerpennen van de vergrendelbouten<br />

vergrendelen.<br />

• Breng de leuningbeugel na het opnemen van de pallet weer in de diepste stand,<br />

35<br />

36<br />

37<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

door<br />

• Hendel van de vergrendelbout (35) een halve slag naar boven draaien, tot hij<br />

vergrendelt.<br />

• Leuningbeugel (36) naar beneden drukken.<br />

• Hendel van de vergrendelbout (35) weer naar beneden draaien.<br />

• Verschuif leuningbeugel (36), tot de arreteerpennen van de vergrendelbouten<br />

vergrendelen.<br />

Pallet is opgenomen.<br />

4.11 Intern transportmiddel veilig plaatsen<br />

Intern transportmiddel veilig plaatsen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel<br />

Plaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond.<br />

Laat de lastvork altijd volledig neer.<br />

Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde<br />

vorktanden.<br />

Werkwijze<br />

• Laat het lastopnamemiddel zakken.<br />

• Schakel het contactslot (18) uit en trek de sleutel eruit.<br />

• Druk bij het codeslot op de o-knop.<br />

• Druk op de NOODSTOP (12).<br />

12<br />

18<br />

59


4.12 Rijden in smalle gangen<br />

4.12.1 Veiligheidsaanwijzingen voor het rijden in smalle gangen<br />

60<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door onbevoegd berijden cq. betreden van de smalle<br />

gangen door andere voertuigen cq. personen.<br />

Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen<br />

(verkeerswegen van voertuigen in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden <<br />

500 mm).<br />

Controleer dagelijks de aanwezige veiligheidsinrichtingen aan de interne transportmiddelen<br />

of de stellinginstallatie, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen.<br />

Aanwezige veiligheidsinrichtingen aan het interne transportmiddelen of de stellinginstallaties<br />

mogen niet onwerkzaam worden gemaakt, niet oneigenlijk worden gebruikt,<br />

en niet worden versteld of worden verwijderd.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken aan de veiligheidsinrichtingen direct bij uw<br />

leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

Defecte stellinginstallaties markeren en blokkeren voor inrijden.<br />

Stellinginstallaties mogen pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect<br />

is gevonden en verholpen.<br />

Neem de aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht.<br />

U mag uitsluitend in smalle gangen rijden met interne transportmiddelen die daarvoor<br />

zijn voorzien.<br />

Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de chauffeur controleren of zich personen<br />

of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Rijd uitsluitend vrije smalle<br />

gangen in. Wanneer zich personen in de smalle gang bevinden, moet de bedrijvigheid<br />

onmiddellijk worden gestaakt.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

4.12.2 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o)<br />

Met interne transportmiddelen met railgeleiding in<br />

smalle gangen rijden<br />

Werkwijze<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam vóór de<br />

stellinggang, tot hij in lijn ligt met de stellinggang.<br />

• Neem de aanduidingen in acht die op de rijweg zijn<br />

aangebracht (bijvoorbeeld gang-middellijn).<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam vooruit en<br />

let erop, dat de geleiderollen (39) van het interne<br />

transportmiddel in de zijrails (38) van de stellinggang<br />

lopen.<br />

38<br />

39<br />

61


4.13 Interne transportmiddelen met railgeleiding (o) en gangherkenning<br />

(o)<br />

62<br />

Aanwijzingen voor railgeleid bedrijf<br />

Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie "Gangherkenning via<br />

lichtknop", is een maximale rijsnelheid ook ook bij een hefhoogte van het staplatform<br />

van 1200 mm - cq. 520 mm bij interne transportmiddelen met extra hef mogelijk.<br />

In de railgeleidingsmodus met gangherkenning, moet u voor het rijden en heffen bovendien<br />

de knop Tweehandenbediening (15) bedienen.<br />

In de railgeleidingsmodus met gangherkenning is de stuurinrichting zonder functie,<br />

het aandrijfwiel wordt automatisch in de rechtuit stand gezet.<br />

Rijden in smalle gangen<br />

40<br />

38<br />

39<br />

Werkwijze<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam vóór de stellinggang, tot hij in lijn ligt met<br />

de stellinggang.<br />

• Rijd het interne transportmiddel langzaam in de stellinggang en let erop, dat de geleiderollen<br />

(39) van het interne transportmiddel in de zijrails (38) van de stellinggang<br />

lopen.<br />

Zodra de eerste lichtknop (40) in rijrichting door de zijrails (38) wordt geactiveerd<br />

(intern transportmiddel met de eerste geleidingsrollenpaar tussen de zijrails), wordt<br />

de rijsnelheid automatisch gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), sturen is op<br />

dat moment nog mogelijk.<br />

Wanneer ook de tweede lichtknop (40) van de zijrails (38) wordt geactiveerd, wordt<br />

het interne transportmiddel vervolgens automatisch tot stilstand afgeremd en gaat<br />

de stuurinrichting automatisch in de rechtuit stand.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

15<br />

• Nadat het transportmiddel tot stilstand is gekomen, moet voor verder gebruik van<br />

de functies rijden evenals heffen/dalen bovendien de knop Tweehandenbediening<br />

(15) worden bediend. De besturing is vanaf dat moment zonder functie, het aandrijfwiel<br />

wordt automatisch in de rechtuit stand vastgezet.<br />

Z Bij het heffen en dalen moet op de volgorde van de bediening worden gelet: eerst<br />

moet de knop Heffen (3) cq. Dalen (2) ingedrukt worden gehouden, vervolgens<br />

wordt er op de knop Tweehandenbediening (15) gedrukt. Telkens als de knop Heffen<br />

(3) cq. Dalen (2) wordt losgelaten, moet ook de knop Tweehandenbediening<br />

(15) worden losgelaten.<br />

Uit smalle gangen rijden<br />

Zodra de eerste lichtknop in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven (intern<br />

transportmiddel met de eerste geleidingsrollenpaar buiten de zijrails), wordt de rijsnelheid<br />

automatisch gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden), en kunnen de<br />

functies rijden en heffen/dalen weer zonder extra bediening van de knop Tweehandenbedrijf<br />

(15) worden uitgevoerd.<br />

Z Wanneer de eerste lichtknop in rijrichting door de zijrails weer wordt vrijgegeven,<br />

wordt de automatische vastzetting van het aandrijfwiel in de rechtuit stand weer opgeheven.<br />

De chauffeur moet het interne transportmiddel vanaf dat moment weer<br />

met het stuurwiel besturen.<br />

Wanneer ook de tweede lichtknop door de zijrails wordt vrijgegeven, wordt de reductie<br />

van de rijsnelheid weer opgeheven.<br />

Rijd buiten de smalle gangen uitsluitend met gedaalde last!<br />

3<br />

2<br />

63


4.13.1 Interne transportmiddelen met gangeinde-beveiliging (o)<br />

64<br />

17<br />

16<br />

Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging,<br />

wordt bij het rijden over in de vloer verzonken permanentmagneten (over het algemeen<br />

aan het einde van smalle gangen of in een zijgang) automatisch de rijsnelheid<br />

gereduceerd tot 2,5 km/h (langzaam rijden) en licht het controlelampje (16) van de<br />

gangeindebeveiliging op.<br />

Z De reductie van de rijsnelheid wordt telkens geactiveerd wanneer het interne transportmiddel<br />

over vloermagneten rijdt, ongeacht de rijrichting en de volgorde van het<br />

erover rijden.<br />

Om vervolgens weer met de normale snelheid verder te kunnen rijden, moet er op de<br />

reset-knop (17) worden gedrukt. Het controlelampje (16) gaat weer uit.<br />

Z Bij interne transportmiddelen die zijn uitgerust met de optie Gangeindebeveiliging,<br />

wordt deze bij het inschakelen van het interne transportmiddel automatisch geactiveerd<br />

(controlelampje (16) licht op). Om na het inschakelen met normale snelheid<br />

te kunnen rijden, moet er daarom op de reset-knop (17) worden gedrukt (controlelampje<br />

(16) gaat uit).<br />

Z De gangeinde-beveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener.<br />

Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid<br />

voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel<br />

beginnen van het remmen. Als alternatief kan via de functie Gangeindebeveiliging<br />

in plaats van een snelheidsreductie tot 2,5 km/h ook een reductie van de rijsnelheid<br />

tot stilstand worden geactiveerd. De servicedienst van de fabrikant kan het functiekenmerk<br />

overeenkomstig veranderen.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

5 Dalen in noodgevallen<br />

Hefmast in geval van nood neerlaten<br />

VOORZICHTIG!<br />

Letselgevaar door hefmast<br />

Verwijder onbevoegde personen uit de gevarenzone tijdens het neerlaten bij noodgevallen.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is verholpen.<br />

Voorwaarden<br />

– Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Stift, gereedschap met doorsnede 3 mm<br />

Werkwijze<br />

• De frontkap eraf nemen.<br />

• Ventiel voor dalen in noodgevallen (41) met een geschikt object (stift, gereedschap<br />

etc.: doorsende 3 mm) gedoseerd indrukken en ingedrukt houden.<br />

Ventiel voor dalen in noodgevallen ZZ-mast<br />

Ventiel voor dalen in noodgevallen E-mast<br />

Hefmast wordt neergelaten.<br />

41<br />

65


6 Indicatie-elementen<br />

6.1 Chauffeursdisplay<br />

66<br />

Het chauffeursdisplay vormt het gebruikerspaneel van het interne transportmiddel.<br />

Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.Door<br />

bediening van de vier knoppen met korte uitslag (59, 58 , 57, 56) bedient u<br />

het bestuurdersvenster en daarmee het interne transportmiddel. De LED’s van de<br />

vier verlichte vlakken (42, 43,53, 54) kunnen drie toestanden weergeven: aan of knipperend<br />

of uit.Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek,<br />

de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde parameters van het<br />

interne transportmiddel.<br />

De tijd instellen<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de Shift-knop (58) 8 seconden lang, tot het menu Tijd instellen wordt weergegeven.<br />

• Stel de uren in met behulp van de knoppen Up (56) en Down (50).<br />

• Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop (58).<br />

• Stel de minuten in met behulp van de knoppen Up (56) en Down (50).<br />

• Bedien de Shift-knop (58) of de profielknop (59), teneinde terug te keren naar de<br />

normale modus.<br />

Tijd ingesteld.<br />

53<br />

54<br />

42 43 44 45 46 47 48 49<br />

56 57<br />

58<br />

59<br />

50<br />

51<br />

52<br />

55<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Pos. Omschrijving<br />

54 Te hoge temperatuur (rood symbool)<br />

53 Dodemansknop niet bediend (geel symbool)<br />

42 Langzaam rijden (groen symbool)<br />

43 Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen<br />

(symbool knippert)<br />

44 Stuurhoek in 30°-stappen als pijl<br />

45 Rijrichtingindicatie<br />

46 zonder functie<br />

47 Tijd in indeling uren:minuten<br />

48 Ontlaadtoestand van de batterij<br />

49 Ontlaadindicatie<br />

50 De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1<br />

- 5)<br />

51 zonder functie<br />

52 Profielnummer (rijprofiel 1,2, of 3)<br />

55 Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en<br />

infomeldingen<br />

59 Profielknop voor het selecteren van de rijmodi<br />

58 Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus)<br />

57 zonder functie<br />

56 Langzaam rijden<br />

Indicatie Actie Beschrijving<br />

LED 48 knippert Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld.<br />

LED 53 aan Dodemansknop niet bediend<br />

INFO 09 LED42 Langzaam rijden ingeschakeld, respectievelijk<br />

ingesteld door vergrendeling<br />

INFO 10 LED 54 aan Te hoge temperatuur rijmotor.<br />

67


7 Bedienpaneel (CANCODE) (o)<br />

68<br />

Beschrijving bedienpaneel CANCODE<br />

Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfer-toetsen, een<br />

SET-toets en een o-toets.<br />

De O-toets toont de volgende bedrijfstoestanden via een<br />

rood/groene-LED.<br />

– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel).<br />

– Instellen en wijzigen van parameters.<br />

7.1 Codeslot<br />

Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel bedrijfsgereed. U kunt aan<br />

ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele<br />

code toekennen.Bij levering is de bedienercode CANCODE (o) (fabrieksinstelling<br />

2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.Verander bij de eerste inbedrijfstelling<br />

de master- en bedienercode!<br />

Inbedrijfstelling<br />

Na het inschakelen van de hoofdschakelaar brandt de LED (65) rood. Na invoer van<br />

de juiste bediencode brandt de LED (65) groen. Bij een verkeerde code knippert de<br />

LED (65) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.De Set-knop<br />

(64) heeft geen functie in de bedienmodus.<br />

Uitschakelen<br />

64<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

Het interne transportmiddel wordt door bediening van de O-knop (63) uitgeschakeld.De<br />

uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.<br />

Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie "Parameterinstellingen"<br />

op pagina 69).<br />

Set<br />

60 61 62<br />

1 2 3<br />

4 5 6<br />

7 8 9<br />

Set<br />

0<br />

65<br />

0<br />

63<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

7.2 Parameter<br />

In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren met behulp van het bedienpaneel.<br />

Parametergroepen<br />

Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep<br />

volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van<br />

00 tot 99.<br />

Nr. Parametergroepen<br />

0XX Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische<br />

uitschakeling, et cetera)<br />

7.3 Parameterinstellingen<br />

U moet de mastercode invoeren wanneer u de instellingen van het interne transportmiddel<br />

wilt veranderen.<br />

Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling<br />

veranderen!<br />

Instellingen intern transportmiddelen wijzigen<br />

Werkwijze<br />

• Bedien de O-knop (63).<br />

• Voer de mastercode in.<br />

• Invoer van het driecijferig parameternummer.<br />

• Bevestig de invoer met de SET-knop (64).<br />

• Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in.<br />

Z Bij een verkeerde invoer knippert de LED (65) van de O-knop (63) rood.<br />

• Voer het paremeternummer opnieuw in.<br />

• Voer de instelwaarde opnieuw in of wijzig hem.<br />

• Bevestig de invoer met de SET-knop (64).<br />

• Herhaal dit proces voor volgende parameters.<br />

• Druk vervolgens op de O-knop (63).<br />

De instellingen zijn opgeslagen.<br />

69


70<br />

Parameterlijst<br />

Nr. Functie Bereik instelwaarde<br />

000 Mastercode wijzigen<br />

De lengte (4- tot 6-cijferig)<br />

van de mastercode<br />

bepaalt ook de<br />

lengte (4- tot 6-cijferig)<br />

van de bedienercode.<br />

Zolang de<br />

bedienercodes zijn<br />

geprogrammeerd, kunt<br />

u slechts een nieuwe<br />

code van gelijke lengte<br />

invoeren. Wanneer u<br />

de codelengte wilt veranderen,<br />

moet u eerst<br />

alle bedienercodes<br />

wissen.<br />

001 Bedienercode toevoegen<br />

(maximaal 600)<br />

0000 - 9999 of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 -<br />

999999<br />

0000 - 9999 of<br />

00000 - 99999<br />

of<br />

000000 -<br />

999999<br />

LED 60-62 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

Opmerkingen<br />

m.b.t. werkvolgorde<br />

7295 – (LED 60 knippert)<br />

invoer<br />

van de actuele<br />

code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 61 knippert)<br />

Invoer nieuwe<br />

code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 62 knippert)herhalen<br />

nieuwe<br />

code<br />

bevestigen<br />

(Set)<br />

2580 – (LED 61 knippert)<br />

Invoer<br />

van een code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 62 knippert)herhalen<br />

invoer<br />

code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Nr. Functie Bereik instelwaarde<br />

002 0000 -<br />

9999of00000 -<br />

99999of00000<br />

0 - 999999<br />

003 0000 -<br />

9999of00000 -<br />

99999of00000<br />

0 - 999999<br />

004 Het codegeheugen<br />

wissen (wist alle<br />

gebruikercodes).<br />

010 Automatische tijduitschakeling<br />

LED 60-62 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.<br />

Standaard<br />

instelwaarde<br />

Opmerkingen<br />

m.b.t. werkvolgorde<br />

– (LED 60 knippert)<br />

Invoer actuele<br />

code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 61 knippert)<br />

Invoer nieuwe<br />

code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 62 knippert)<br />

Herhalen<br />

invoer code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

– (LED 61 knippert)<br />

Invoer<br />

van een<br />

nieuwe code<br />

– bevestigen<br />

(Set)<br />

– (LED 62 knippert)<br />

Herhalen<br />

invoer code<br />

– bevestigen<br />

(Set 64)<br />

3265 – 3265 = wissen<br />

– andere invoer<br />

= niet wissen<br />

00-31 00 – 00 = geen uitschakeling<br />

– 01 - 30 = uitschakeltijd<br />

in<br />

minuten<br />

– 31 = uitschakeling<br />

na 10<br />

seconden<br />

71


72<br />

Storingsmeldingen van het bedieningspaneel<br />

De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED<br />

(65):<br />

– Nieuwe mastercode is reeds bedienercode.<br />

– Nieuwe bedienercode is reeds mastercode.<br />

– Er is geen bedienercode om te veranderen.<br />

– De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds<br />

aanwezig is.<br />

– Er is geen bedienercode om te wissen.<br />

– Codegeheugen is vol.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

8 Parameters intern transportmiddel veranderen<br />

Z Door de parameter van het interne transportmiddel te veranderen, wordt het rijgedrag<br />

van het interne transportmiddel veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling!<br />

Parameters mogen alleen worden veranderd indien het interne transportmiddel stilstaat<br />

en geen hefbewegingen uitvoert.<br />

Met behulp van het chauffeursdisplay kunt u ook enkele parameters van het interne<br />

transportmiddel (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting en<br />

snelheid in vorkrichting) en daarmee het gedrag van het interne transportmiddel veranderen.<br />

Interne transportmiddelen met chauffeursdisplay en sleutelschakelaar<br />

Gebruik bij interne transportmiddelen met sleutelschakelaar de grijze servicesleutel,<br />

om in de rijparameters te komen.<br />

Intern transportmiddel met chauffeursdisplay en CANCODE (o)<br />

Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode<br />

gevraagd. Op de fabrik is bij interne transportmiddelen met CANCODE (o) PIN<br />

2580 ingesteld.Voer de toegewezen PIN in om het interne transportmiddel in te schakelen.<br />

Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERME-<br />

NU de pincode niet meer gevraagd.De parameterinstellingen worden opgeslagen<br />

onder de pincode Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen<br />

(verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen<br />

wilt selecteren, moet u het interne transportmiddel af- en weer aanmelden<br />

of in- en weer uitschakelen. Volgende pincode invoeren.Uitsluitend de bevoegde<br />

service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!<br />

73


9 Storingshulp<br />

74<br />

Met behulp van dit hoofdstuk kan de gebruiker eenvoudige storingen of de gevolgen<br />

van een verkeerde bediening zelf lokaliseren en verhelpen. Bij het lokaliseren van de<br />

storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.<br />

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen<br />

Intern transportmiddel rijdt<br />

niet<br />

De last kan niet worden<br />

geheven<br />

– Batterijstekker niet ingestoken.<br />

– Hoofdschakelaar<br />

(NOODSTOP) ingedrukt.<br />

– Contactsleutel in de<br />

stand O.<br />

– Batterijlading te gering.<br />

– Veiligheidsboom niet<br />

gesloten.<br />

– Tweehandenbediening<br />

niet bediend (o).<br />

– Dodemansknop niet<br />

bediend.<br />

– Zekering is defect.<br />

– Intern transportmiddel<br />

niet bedrijfsklaar.<br />

– Oliepeil van de hydrauliek<br />

te laag.<br />

– Veiligheidsboom niet<br />

gesloten.<br />

– Tweehandenbediening<br />

niet bediend (o).<br />

– Batterijverbruik-bewaker<br />

is uitgeschakeld.<br />

– Zekering is defect.<br />

– Te hoge last.<br />

– Controleer de batterijstekker,<br />

steek hem eventueel<br />

in.<br />

– Ontgrendel de hoofdschakelaar.<br />

– Plaats de contactsleutel<br />

in de stand I.<br />

– Controleer de batterijlading,<br />

laad de batterij<br />

eventueel op.<br />

– Sluit de veiligheidsbomen<br />

aan beide zijden<br />

van het chauffeursplatform.<br />

– Bedien knop Tweehandenbediening<br />

(o).<br />

– Bedien de dodemansknop.<br />

– Controleer de zekeringen<br />

1F en F1.<br />

– Alle onder de storing<br />

Intern transportmiddel<br />

rijdt niet genoemde<br />

maatregelen uitvoeren.<br />

– Controleer oliepeil<br />

hydraulische inrichting.<br />

– Sluit de veiligheidsbomen<br />

aan beide zijden<br />

van het chauffeursplatform.<br />

– Bedien knop Tweehandenbediening<br />

(o).<br />

– Laad de batterij.<br />

– Controleer zekeringen<br />

2F1 en 2F2 (o).<br />

– Let op maximale draagcapaciteit,<br />

zie typeplaatje.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Z Neem, wanneer u de storing na het uitvoeren van de maatregelen niet kunt verhelpen,<br />

contact op met de servicedienst van de producent. De storingen kunnen namelijk<br />

uitsluitend nog worden verholpen met behulp van bijzonder geschoold en<br />

gekwalificeerd servicepersoneel.<br />

75


76<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

F Onderhoud van het interne transportmiddel<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming<br />

Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld,<br />

volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.<br />

Z Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen)<br />

is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in<br />

geen geval.<br />

Z Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend<br />

onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf<br />

te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren<br />

volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u<br />

ter beschikking voor het verversen van de olie.<br />

Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden<br />

beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“.<br />

77


2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud<br />

78<br />

Personeel voor het onderhoud<br />

Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor<br />

deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom<br />

adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling<br />

van de producent.<br />

Heffen en opbokken<br />

WAARSCHUWING!<br />

Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel<br />

Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend<br />

aan de daarvoor bestemde plaatsen.<br />

U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine<br />

uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de<br />

borgbouten.<br />

Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken:<br />

Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen<br />

ongewenste bewegingen.<br />

Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken<br />

uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,<br />

houten klossen) te gebruiken.<br />

Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend<br />

aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Markering en typeplaatjes" op<br />

pagina 17).<br />

Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen<br />

(wiggen, houten klossen) te gebruiken.<br />

Reinigingswerkzaamheden<br />

VOORZICHTIG!<br />

Brandgevaar<br />

U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.<br />

Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de<br />

batterij (batterijstekker eruit trekken).<br />

Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen<br />

treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te<br />

sluiten.<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie<br />

Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden<br />

tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie<br />

met water is verboden.<br />

Reinig de elektrische installatie niet met water.<br />

Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met wa-<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

terafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne<br />

transportmiddel<br />

Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger,<br />

moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken,<br />

omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.<br />

Z Voer na reiniging de werkzaamheden uit die worden beschreven in paragraaf „Intern<br />

transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden“<br />

((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na<br />

onderhoudswerkzaamheden" op pagina 97)).<br />

79


80<br />

Werkzaamheden aan de elektrische installatie<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen<br />

Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren<br />

aan de elektrische installatie.<br />

Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die<br />

nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.<br />

Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker<br />

eruit trekken).<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door elektrische stroom<br />

Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.<br />

Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:<br />

Intern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen"<br />

op pagina 59)).<br />

Druk op de NOODSTOP-schakelaar.<br />

Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).<br />

Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht<br />

aan elektrische onderdelen.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu<br />

Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende<br />

milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze<br />

taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.<br />

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.<br />

Laswerkzaamheden<br />

Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat<br />

u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.<br />

Instelwaarden<br />

Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische<br />

onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.<br />

81


82<br />

Wielen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties<br />

van de producent<br />

De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne<br />

transportmiddel.<br />

Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder<br />

en wordt de remweg langer.<br />

Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel<br />

niet scheef gaat staan.<br />

Vervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.<br />

Z Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen<br />

van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht worden<br />

genomen.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Hydraulische slangleidingen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door gekloofde hydraulische slangleidingen<br />

Na een gebruiksduur van zes jaar, moeten de slangleidingen worden vervangen. De<br />

producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.<br />

Neem de veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen<br />

Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

Gemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd.<br />

Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende<br />

voorschriften op.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen<br />

Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes cq. haarfijne scheuren<br />

in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.<br />

Raadpleeg in geval van letsel direct een arts.<br />

Raak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

Gemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd.<br />

Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende<br />

voorschriften op.<br />

83


84<br />

Hefketting<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen<br />

Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging<br />

laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed<br />

gesmeerd zijn.<br />

Reinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of dieselbrandstof.<br />

Reinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers.<br />

Droog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met kettingspray.<br />

Smeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand.<br />

Smeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen.<br />

Z De hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven<br />

in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere<br />

belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray<br />

volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende<br />

smering.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

3 Onderhoud en inspectie<br />

Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden<br />

voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig<br />

onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien<br />

een gevaar voor personen en bedrijf.<br />

WAARSCHUWING!<br />

De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke<br />

invloed op de slijtage van de serviceonderdelen.<br />

We adviseren u dat de <strong>Jungheinrich</strong> klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse<br />

verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door<br />

slijtage te vermijden.<br />

De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en<br />

normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen<br />

of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig<br />

verkorten.<br />

De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet<br />

verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen<br />

zijn gedefinieerd:<br />

W = Om de 50 bedrijfsuren, echter minstens een keer per week<br />

A = Om de 500 werkuren<br />

B = Om de 1000 werkuren, echter minstens een maal per jaar<br />

C = Om de 2000 werkuren, echter minstens een maal per jaar<br />

Z De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten.<br />

85


4 Onderhoudscontrolelijst<br />

Onderhoudsintervallen<br />

Standaard = t<br />

Koelhuis = k<br />

W A B C<br />

Remmen<br />

1.1 Controleer de luchtspleet van de magneetrem t<br />

Elektrische installatie<br />

2.1<br />

Controleer instrumenten, indicaties en bedieningsschakelaars op<br />

werking.<br />

t<br />

2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen k t<br />

2.3 Controleer de waarde van de zekeringen. t<br />

2.4<br />

Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer<br />

de kabels op beschadiging.<br />

t<br />

2.5 Controleer de werking van de microschakelaar-instellingen t<br />

2.6 Controleer contactgevers en relais t<br />

2.7 Veiligheidsschakeling t<br />

2.8 Kabel- en motorbevestiging controleren t<br />

2.9 Koolborstel op slijtage controleren, eventueel vervangen k t<br />

Energietoevoer<br />

3.1 Visuele controle batterij k t<br />

3.2<br />

Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed vast zitten,<br />

smeer eventueel polen<br />

k t<br />

3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning. k t<br />

Rijden<br />

4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages. t<br />

4.2<br />

Overbrengingsolie vervangen, wanneer de levensduur is overschreden<br />

(10000 h)<br />

4.3 Controleer rollagers en bevestiging railgeleiderollen t<br />

4.4<br />

Controleer de wielen (lastwielen / aandrijfwielen) op slijtage en<br />

beschadigingen<br />

k t<br />

4.5 Controleer de wiellagers en de wielbevestiging t<br />

Frame en opbouw<br />

5.1<br />

Controleer of het chauffeursplatform goed functioneert en of het<br />

geen schade heeft<br />

t<br />

5.2 Controleer frame- en schroefverbindingen op beschadiging t<br />

5.3 Controleer markeringsplaten t<br />

Hydraulische bewegingen<br />

6.1 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. t<br />

6.2 Controleer werking, slijtage en instelling van de hefinrichting. t<br />

6.3 Controleer de werking van de hydraulische installatie. k t<br />

6.4 Controleer hydr. extra aggregaat (niet bij <strong>EKS</strong> <strong>110</strong> LG). t<br />

6.5<br />

Controleer slang- en buisleidingen en aansluitingen op stevige<br />

bevestiging, dichtheid en beschadiging.<br />

k t<br />

86<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

Onderhoudsintervallen<br />

Standaard = t<br />

W A B C<br />

Koelhuis = k<br />

Remmen<br />

6.6<br />

Controleer cilinder en zuigerstang op beschadiging, dichtheid en<br />

bevestiging.<br />

k t<br />

6.7 Controleer oliepeil hydraulische inrichting. k t<br />

6.8<br />

Ververs hydraulische olie. (Wordt eventueel door een speciale<br />

milieuservicevoertuig uitgevoerd)<br />

k t<br />

6.9 Vervang filter hydraulische olie. k t<br />

Overeengekomen diensten<br />

7.1 Smeer voertuig volgens smeerschema. k t<br />

7.2 Proefrit met nominale last uitvoeren. t<br />

7.3 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t<br />

Stuurinrichting<br />

8.1<br />

Controleer de werking van de elektrische besturing en zijn componenten<br />

t<br />

8.2<br />

Controleer stuurlager, stuurspeling en stuurvertanding en/of stuurketting.<br />

Stuurvertanding en/of stuurketting invetten.<br />

t<br />

87


5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan<br />

5.1 Smeerschema<br />

88<br />

k A+C<br />

2)<br />

A<br />

3)<br />

B 1,05 l<br />

a<br />

g Glijvlakken k Gebruik in koelhuizen<br />

s Smeernippels b Vulpijp transmissieolie<br />

g E Fk<br />

Vulpijp hydraulische olie a Aftapbout transmissieolie<br />

1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1<br />

2 Volume (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 90).<br />

3 Hoeveelheid overbrengingolie is een richtwaarde. Recht tandwiel moet ca. 2 mm in<br />

A<br />

G<br />

A+C<br />

k<br />

2 l<br />

1)<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

de olie duiken.<br />

5.2 Veilig werken met bedrijfsmiddelen<br />

WAARSCHUWING!<br />

Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar<br />

Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.<br />

Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur.<br />

Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften.<br />

Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten.<br />

Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend<br />

afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven<br />

in deze handleiding.<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen<br />

Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt<br />

in combinatie met water versterkt.<br />

Mors niet met vloeistof.<br />

Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel.<br />

Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften<br />

op.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.<br />

Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering<br />

volgens voorschriften<br />

Mors niet met olie.<br />

Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden<br />

verwijderd.<br />

Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften<br />

op.<br />

Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht.<br />

Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt.<br />

Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt.<br />

Rook niet als u met olie werkt.<br />

Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een<br />

arts raadplegen.<br />

Na inademen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren.<br />

Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.<br />

Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen<br />

en direct een arts raadplegen.<br />

Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.<br />

89


90<br />

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen<br />

VOORZICHTIG!<br />

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu<br />

Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende<br />

milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze<br />

taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.<br />

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.<br />

5.3 Gebruiksmiddelen<br />

Code Bestelnr. Inhoud Omschrijving Gebruik<br />

1 29 200 670 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />

2 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan Gear<br />

HSY 75W-90<br />

Overbrenging<br />

3 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Hydraulische installatie,<br />

overbrenging<br />

4 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 Smeerdienst<br />

5 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 Smeerdienst<br />

6 29 201 280 0,4 l Kettingspray Kettingen<br />

Vet-richtwaarden<br />

Code Verzeeptype Druppelpunt<br />

°C<br />

Volume hydraulische olie<br />

Walkpenetratie<br />

bij<br />

25 °C<br />

NLG1-klasse Bedrijfstemperatuur<br />

°C<br />

E Lithium 185 265 - 295 2 -35/+120<br />

F -- -- 310 - 340 1 -52/+100<br />

Hefhoogte in mm Volume in liter<br />

1000 3,0<br />

1600 5,0<br />

1900 5,0<br />

2800 12,0<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden<br />

6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.<br />

Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service-<br />

en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden:<br />

Werkwijze<br />

• Plaats het interne transportmiddel op een vlakke ondergrond.<br />

• Hoofhef en extra hef volledig neerlaten.<br />

• Intern transportmiddel veilig plaatsen, (zie "Intern transportmiddel veilig plaatsen"<br />

op pagina 59).<br />

• Schakel intern transportmiddel als volgt uit:<br />

• Draai de sleutel in het contactslot tot aan de aanslag naar links en trek de sleutel<br />

eruit.<br />

• Druk op de rode knop van de ISM-toegangsmodule (o).<br />

• Druk op de NOODSTOP-schakelaar.<br />

• Trek de batterijstekker los en beveilig het interne transportmiddel op deze manier<br />

tegen abusievelijk in gebruik nemen.<br />

• Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig<br />

borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen bij werkzaamheden onder lastopnamemiddel, chauffeurscabine<br />

en intern transportmiddel<br />

Bij werkzaamheden onder geheven lastopnamemiddel, chauffeurscabine of intern<br />

transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden<br />

van het interne transportmiddel is uitgesloten.<br />

Bij het omhoog brengen van het interne transportmiddel moeten de in hoofdstuk C<br />

„Transport en eerste inbedrijfstelling“ genoemde aanwijzingen worden opgevolgd.<br />

Borg het interne transportmiddel tegen ongewenst wegrollen (b.v. door wiggen),<br />

wanneer u aan de parkeerrem werkt.<br />

91


6.2 Wielmoeren vastdraaien<br />

92<br />

Draai de wielmoeren aan het aandrijfwiel vast volgens de in de controlelijst aangegeven<br />

onderhoudsintervallen.<br />

Wielmoeren vastdraaien<br />

Voorwaarden<br />

– Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid<br />

het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden."<br />

op pagina 91)).<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Steeksleutel<br />

Werkwijze<br />

1<br />

4<br />

3<br />

2<br />

5<br />

3 1<br />

• Zet het aandrijfwiel (3) dwars op de lengterichting van het interne transportmiddel.<br />

• Draai alle wielmoeren (1) vast met behulp van de steeksleutel door het gat (2) in de<br />

buffer. Daarvoor wielmoeren in aangegeven volgorde<br />

• eerst met 10 Nm aandraaien<br />

• vervolgens met 150 Nm aandraaien.<br />

• Haal de steeksleutel uit het gat (2).<br />

De wielmoeren zijn aangedraaid.<br />

2<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6.3 In- en uitbouw van de mastbeveiliging<br />

Voor de beveiliging van de mast zijn in het interne transportmiddel vier cq. bij eenvoudige<br />

hefmast 2 borgblokken ondergebracht.<br />

4<br />

5<br />

Mastbeveiliging inbouwen<br />

Voorwaarden<br />

– Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid<br />

het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden."<br />

op pagina 91)).<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Inbussleutel grootte 10<br />

Werkwijze<br />

• Open de frontkap.<br />

• Draai de bouten (4) van de borgblokken (5) eruit.<br />

• Hef de mast tot de schroefdraad voor de borgblokken vrij ligt.<br />

• Schroef de borgblokken (5) aan de mast.<br />

• Daal de mast tot de borgblokken op de masttraverses liggen.<br />

Mastbeveiliging is ingebouwd.<br />

Mastbeveiliging uitbouwen<br />

Voorwaarden<br />

– Bereid het interne transportmiddel voor op onderhoudwerkzaamheden ((zie "Bereid<br />

het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden."<br />

op pagina 91)).<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Inbussleutel grootte 10<br />

Werkwijze<br />

• Hef de mast tot de borgblokken vrij liggen.<br />

• Schroef de borgblokken (6) van de mast af.<br />

5<br />

93


94<br />

• Laat de mast volledig dalen.<br />

• Schroef de borgblokken aan de daarvoor bedoelde plaats in de motorruimte vast.<br />

Z Draai de bouten zodanig met de hand vast dat ze niet los kunnen draaien door trillingen,<br />

die tijdens het werk altijd optreden.<br />

Mastbeveiliging is uitgebouwd.<br />

6.4 Montage en demontage van de frontkap<br />

Frontkap demonteren<br />

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal<br />

– Inbussleutel grootte 6<br />

Werkwijze<br />

• Draai de bouten (7) eruit.<br />

• Breng de frontkap (8) omhoog en haal hem eraf.<br />

• Leg frontkap (8) veilig neer.<br />

De frontkap is gedemonteerd.<br />

Frontkap monteren<br />

Werkwijze<br />

• Plaats de frontkap (8).<br />

• Draai de bouten (7) vast.<br />

De frontkap is gemonteerd.<br />

7<br />

8<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6.5 Elektrische installatie<br />

Elektrische installatie vrijmaken<br />

Werkwijze<br />

• Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op<br />

pagina 25).<br />

• Pak de afdekking (9) van de elektrische installatie<br />

aan de bovenkant vast en trek hem van<br />

het interne transportmiddel af, tot de bovenste<br />

twee klikverbindingen losklikken.<br />

• Trek de stekkerverbinding eraf van de massakabel<br />

(10) aan de afdekking<br />

• Trek de afdekking (9) aan de onderkant van<br />

het voertuig af, tot de onderste klikverbindingen<br />

losklikken.<br />

• Leg de afdekking op een veilige plaats.<br />

De elektrische installatie is vrijgemaakt en de rijstroomregeling<br />

en de voertuigzekeringen zijn<br />

goed toegankelijk ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden.<br />

Elektrische installatie sluiten<br />

Werkwijze<br />

• Afdekking in de onderste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt.<br />

• Verbind de stekkerverbinding van de massakabel (10) met de afdekking<br />

• Afdekking (9) in de bovenste klikverbinding drukken tot hij vastklinkt.<br />

• Sluit de batterijkap.<br />

Elektrische installatie is weer gesloten.<br />

9<br />

3<br />

1<br />

2<br />

10<br />

95


6.6 Controleer elektrische zekeringen<br />

96<br />

Controleer zekeringen en vervang ze eventueel<br />

Voorwaarden<br />

– Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve<br />

van de onderhoudwerkzaamheden.<br />

– Elektrische installatie vrijmaken<br />

Werkwijze<br />

• Controleer alle zekeringen op de juiste waarde<br />

en controleer de toestand.<br />

• Vervang beschadigde zekeringen volgens tabel.<br />

• Sluit de elektrische installatie af.<br />

Zekeringen zijn gecontroleerd.<br />

Pos. Omschrijving Beveiligd onderdeel Waarde<br />

11 3F6 Stuurmotor 30<br />

12 F4 Regelzekering hoofdveiligheid 10<br />

13 3F9 Regelzekering van stuurregeling 2<br />

14 F1 Algemene regelzekering 10<br />

15 5F2 DC/DC-omvormer (o) 10<br />

16 5F5 Verlichting / reserve 10<br />

17 6F1 Regelzekering ontlaadindicator 10<br />

18 4F1 Regelzekering claxon 3<br />

19 F1.1 Regelzekering rijden 300<br />

20 2F2 Pompmotor extra hef (o) 150<br />

21 2F1 Pompmotor 150<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14<br />

15<br />

16<br />

17<br />

18<br />

19<br />

20<br />

21<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

6.7 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden<br />

U mag het voertuig na reiniging en onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik<br />

nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht:<br />

Werkwijze<br />

• Reinig het interne transportmiddel grondig.<br />

• Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema"<br />

op pagina 88).<br />

• Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen.<br />

• Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26).<br />

• Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel.<br />

• Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel.<br />

Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door defecte remmen<br />

Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking<br />

van de remmen te controleren.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen"<br />

op pagina 40).<br />

Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten<br />

besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de<br />

bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.<br />

97


7 Het interne transportmiddel stilleggen<br />

98<br />

Z Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd (bijvoorbeeld<br />

uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en<br />

droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na stillegging uit, zoals<br />

hierna beschreven.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel<br />

Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend<br />

aan de daarvoor bestemde plaatsen.<br />

U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine<br />

uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de<br />

borgbouten.<br />

Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken:<br />

Bok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen<br />

ongewenste bewegingen.<br />

Gebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het opbokken<br />

uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,<br />

houten klossen) te gebruiken.<br />

Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend<br />

aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Markering en typeplaatjes" op<br />

pagina 17).<br />

Sluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen<br />

(wiggen, houten klossen) te gebruiken.<br />

Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen<br />

contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen<br />

en wiellagers niet worden beschadigd.<br />

Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande<br />

maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

7.1 Maatregelen vóór de stillegging<br />

Werkwijze<br />

• Reinig het interne transportmiddel grondig.<br />

• Controleer de werking en de rem.<br />

• Controleer het peil van de hydraulische olie en vul indien nodig hydraulische olie<br />

bij,<br />

(zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 90).<br />

• Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van<br />

een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm.<br />

• Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema"<br />

op pagina 88).<br />

• Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26).<br />

• Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.<br />

Z Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.<br />

• Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.<br />

99


7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging<br />

100<br />

Om de 2 maanden:<br />

Werkwijze<br />

• Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26).<br />

VOORZICHTIG!<br />

Gevaar op beschadiging van de batterij<br />

U moet de batterij regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput<br />

kan raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering maakt de batterij kapot.<br />

03.09 NL


03.09 NL<br />

7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging<br />

Werkwijze<br />

• Reinig het interne transportmiddel grondig.<br />

• Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema"<br />

op pagina 88).<br />

• Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen.<br />

• Laad de batterij, (zie "Batterij laden" op pagina 26).<br />

• Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel.<br />

• Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel.<br />

Z De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.<br />

WAARSCHUWING!<br />

Gevaar op ongevallen door defecte remmen<br />

Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de werking<br />

van de remmen te controleren.<br />

Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.<br />

Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.<br />

Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de<br />

storing is gevonden en verholpen.<br />

• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen"<br />

op pagina 40).<br />

Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten<br />

besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de<br />

bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.<br />

8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone<br />

gebeurtenissen<br />

Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. <strong>Jungheinrich</strong><br />

biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig<br />

opgeleide medewerkers.<br />

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na<br />

bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in<br />

acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit<br />

veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische<br />

omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring<br />

te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de<br />

beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de<br />

controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.<br />

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien<br />

van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel<br />

ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel<br />

ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten<br />

van de controle minstens twee volgende controles.<br />

101


102<br />

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.<br />

Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle<br />

voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand<br />

van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.<br />

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren<br />

Z Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig<br />

buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften<br />

van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de<br />

verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.<br />

03.09 NL


0506.NL<br />

Gebruiksaanwijzing<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Inhoudsopgave<br />

1 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6<br />

Typeplaatje <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij ............................................7<br />

Gebruiksaanwijzing<br />

water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III........................................................8-12<br />

2 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17<br />

Typeplaatje <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij ............................................17<br />

1


1 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

2<br />

met buisjesplaat EPzS en EPzB<br />

Nominale waarden<br />

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat<br />

2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen<br />

3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h<br />

4. Nominale elektrolyt dichtheid*<br />

Type EPzS: 1,29 kg/l<br />

Type EPzB: 1,29 kg/l<br />

Treinverlichting: zie type plaat<br />

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C<br />

6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“<br />

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.<br />

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen!<br />

•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!<br />

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende<br />

kleding!<br />

•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50<strong>110</strong>-1 in acht nehmen!<br />

•Roken verboden!<br />

•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen<br />

i.v.m. explosiegevaar!<br />

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een<br />

arts raadplegen.<br />

•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.<br />

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!<br />

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!<br />

•Batterij nooit omkiepen!<br />

•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting<br />

volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders<br />

of kabels veroorzaken.<br />

•Gevaarlijke elektrische spanning!<br />

•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom<br />

nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!<br />

0506.NL


0506.NL<br />

Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings<br />

onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt<br />

(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.<br />

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie<br />

bijgevoegde verklaring).<br />

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde<br />

batterij zie afzonderlijke voorschriften.<br />

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste<br />

verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.<br />

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij<br />

en de lader beschadigd worden.<br />

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:<br />

Staal<br />

M 10 23 ± 1 Nm<br />

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan<br />

bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.<br />

De batterij opladen volgens punt 2.2<br />

2. In gebruikname<br />

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN<br />

EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».<br />

2.1 Ontladen<br />

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.<br />

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze<br />

toestand gebeuren.<br />

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van<br />

meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).<br />

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde<br />

van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet<br />

ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.<br />

2.2 Laden<br />

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen<br />

worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom<br />

toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen<br />

aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen<br />

toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.<br />

3


4<br />

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden<br />

worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam<br />

deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel,<br />

of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.<br />

Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -<br />

aan -).<br />

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C<br />

is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen<br />

met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt<br />

dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.<br />

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen<br />

worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas<br />

of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen<br />

zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan<br />

door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden<br />

gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.<br />

2.3 Vereffeningslading<br />

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na<br />

onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale<br />

lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.<br />

et op de temperatuur!<br />

2.4 Temperatuur<br />

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.<br />

Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen<br />

reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze<br />

is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.<br />

2.5 Elektrolyt<br />

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur<br />

van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere<br />

temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur<br />

correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).<br />

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.<br />

0506.NL


0506.NL<br />

3. Onderhoud<br />

3.1 Dagelijks<br />

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden<br />

gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het<br />

elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.<br />

3.2 Wekelijks<br />

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek<br />

regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).<br />

3.3 Maandelijks<br />

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld).<br />

De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).<br />

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige<br />

metingen.<br />

3.4 Jaarlijks<br />

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3<br />

en DIN EN 60 254-1.<br />

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 ./ Volt<br />

nominale spanning.<br />

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 .<br />

4. Verzorging<br />

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof<br />

in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.<br />

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen<br />

worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en<br />

trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.<br />

5


6<br />

5. Buiten gebruik stellen<br />

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig<br />

volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet<br />

één van de volgende methoden worden gebruikt:<br />

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3<br />

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur<br />

van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode<br />

vermindert.<br />

6. Storingen<br />

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de<br />

servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren<br />

van een storing.<br />

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van<br />

fouten.<br />

Terug naar leverancier!<br />

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.<br />

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt<br />

als gevaarlijke stof!<br />

Technische wijzigingen voorbehouden.<br />

0506.NL


0506.NL<br />

7.Typeplaatje, <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Typ 1<br />

Baujahr<br />

Type<br />

2<br />

2/3 Year of manufacture<br />

6<br />

4<br />

10<br />

12<br />

7<br />

8<br />

9<br />

Serien-Nr. 3<br />

Serial-Nr.<br />

Nennspannung 5<br />

Nominal Voltage<br />

Zellenzahl 7<br />

Number of Cells<br />

Hersteller 9<br />

Manufacturer<br />

Lieferanten Nr. 4<br />

Supplier No.<br />

Kapazität 6<br />

Capacity<br />

Batteriegewicht min/max 8<br />

Battery mass min/max<br />

<strong>Jungheinrich</strong> AG, D-22047 Hamburg, Germany<br />

Pb Pb<br />

Pos. Betekenis Pos. Betekenis<br />

1 Logo 8 Recyclingsymbool<br />

2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding<br />

3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij<br />

4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij<br />

5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij<br />

6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht<br />

7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssymbolen<br />

5<br />

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.<br />

5<br />

11<br />

13<br />

1<br />

14<br />

7


8<br />

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor <strong>Jungheinrich</strong> tractiebatterijen met<br />

pantserplaatcellen EPzS en EPzB<br />

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing<br />

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)<br />

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)<br />

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm<br />

2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/<strong>110</strong> – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm<br />

– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm<br />

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm<br />

2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm<br />

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom<br />

EPzS . 2/120 – 10/600.<br />

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een<br />

cel luidt bijv. 2 EPzS 120.<br />

slag<br />

Aquamatic-vuldop met<br />

diagnoseopening<br />

lengte<br />

slag<br />

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen,<br />

bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij<br />

de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.<br />

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden<br />

van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie<br />

bijbehorend attest).<br />

lengte<br />

Aquamatic-vuldop BFS III<br />

met diagnoseopening<br />

0506.NL


0506.NL<br />

Schematische weergave<br />

Installatie voor water-bijvulsysteem<br />

1. Voorraadtank<br />

2. Niveauschakelaar<br />

3. Tappunt met kogelkraan<br />

4. Tappunt met magneetventiel<br />

5. Laadapparaat<br />

6. Snelkoppeling<br />

7. Sluitnippel<br />

8. Ionenwisselaarpatroon met<br />

geleidingsmeter en magneetventiel<br />

9. Leidingwateraansluiting<br />

10. Laadleiding<br />

1. Uitvoering<br />

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische<br />

instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij<br />

het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen<br />

beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening<br />

voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.<br />

Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem<br />

worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/<br />

BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.<br />

2. Toepassing<br />

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen<br />

van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op<br />

een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor<br />

de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.<br />

De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp.


10<br />

4. Vullen (handmatig/automatisch)<br />

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen<br />

van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het<br />

bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe<br />

voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.<br />

5. Aansluitdruk<br />

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding<br />

van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik<br />

van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar<br />

tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren<br />

van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.<br />

5.1 Valwater<br />

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank<br />

te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem<br />

plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.<br />

5.2 Drukwater<br />

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.<br />

BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.<br />

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)<br />

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de<br />

nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de<br />

batterij geen hoogteverschil bestaan.<br />

6. Vulduur<br />

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,<br />

van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd<br />

bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige<br />

vullen van de batterij te worden losgekoppeld.<br />

7. Waterkwaliteit<br />

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat<br />

m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank,<br />

buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die<br />

het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen<br />

beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding<br />

van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot<br />

300 µm in te bouwen.<br />

0506.NL


0506.NL<br />

8. Slangen op batterij aansluiten<br />

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige<br />

elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden<br />

uitgevoerd.<br />

9. Bedrijfstemperatuur<br />

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een<br />

overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen<br />

voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.<br />

55° C worden gebruikt.<br />

ATTENTIE:<br />

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in<br />

ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor<br />

bevriezing van het systeem).<br />

9.1 Diagnoseopening<br />

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,<br />

beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm<br />

Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.<br />

9.2 Vlotter<br />

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.<br />

9.3 Reiniging<br />

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd.<br />

Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking<br />

komen.<br />

10. Accessoires<br />

10.1 Stromingsindicator<br />

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een<br />

stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door<br />

het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje<br />

tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.<br />

50219542).<br />

10.2 Vuldoplichter<br />

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale<br />

gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen<br />

te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de<br />

grootste zorgvuldigheid te gebeuren.<br />

11


12<br />

10.2.1 Borgring-gereedschap<br />

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen<br />

op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer<br />

worden losgemaakt.<br />

10.3 Filterelement<br />

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen<br />

een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement<br />

heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.<br />

10.4 Snelkoppeling<br />

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een<br />

centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem<br />

van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een<br />

sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding<br />

dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)<br />

te worden gemonteerd.<br />

11. Functiegegevens<br />

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar<br />

BFS - systeem geen<br />

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van<br />

0,1 bar 350ml/min<br />

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige<br />

druk van 0,1 bar 2ml/min<br />

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C<br />

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem<br />

Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem<br />

0506.NL


0506.NL<br />

2 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterijen<br />

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS<br />

Nominale gegevens<br />

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje<br />

2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen<br />

3. Ontlaadstroom: C5/5h<br />

4. Nominale temperatuur: 30° C<br />

EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele<br />

gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen<br />

gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden<br />

voor gesloten batterijen<br />

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk<br />

het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen<br />

alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de<br />

bijtende elektrolyt.<br />

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen!<br />

• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!<br />

• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende<br />

kleding!<br />

• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50<strong>110</strong>-1 in acht nehmen!<br />

• Roken verboden!<br />

• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen<br />

i.v.m. explosiegevaar!<br />

• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een<br />

arts raadplegen.<br />

• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.<br />

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!<br />

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!<br />

• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van<br />

de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare<br />

elektrolyt.<br />

• Batterij nooit omkiepen!<br />

• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting<br />

volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders<br />

of kabels veroorzaken.<br />

• Gevaarlijke elektrische spanning!<br />

• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom<br />

nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!<br />

13


14<br />

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen<br />

en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op<br />

garantie.<br />

Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden<br />

van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie<br />

bijbehorend attest).<br />

1. Ingebruikneming<br />

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.<br />

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.<br />

De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.<br />

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:<br />

Staal<br />

M 10 23 ± 1 Nm<br />

2. Gebruik<br />

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen<br />

voor elektrovoertuigen».<br />

2.1 Ontladen<br />

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.<br />

Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije<br />

toestand gebeuren.<br />

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer<br />

dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.<br />

Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en<br />

zijn niet toegestaan.<br />

Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren<br />

van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters<br />

voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.<br />

Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen<br />

toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.<br />

2.2 Laden<br />

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN<br />

41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering<br />

te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen<br />

laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het<br />

batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen<br />

en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn<br />

gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.<br />

0506.NL


0506.NL<br />

Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.<br />

Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of<br />

verwijderd worden.<br />

De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde<br />

laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat<br />

worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10<br />

K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder<br />

35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat<br />

anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan<br />

40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling<br />

van het laadapparaat noodzakelijk.<br />

Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per<br />

K te worden toegepast.<br />

Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:<br />

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke,<br />

resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen<br />

op de batterij dienen te worden opgevolgd.<br />

2.3 Vereffeningslading<br />

Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het<br />

behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale<br />

lading te worden uitgevoerd.<br />

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor<br />

de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane<br />

laadapparaten te worden gebruikt.<br />

Op temperatuur letten!<br />

2.4 Temperatuur<br />

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere<br />

temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare<br />

capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.<br />

2.5 Elektrolyt<br />

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is<br />

niet meetbaar.<br />

3. Onderhoud<br />

Geen water bijvullen!<br />

3.1 Dagelijks<br />

Batterij na elke ontlading opladen.<br />

3.2 Wekelijks<br />

Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.<br />

15


16<br />

3.3 Driemaandelijks<br />

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te<br />

worden:<br />

• totale spanning<br />

• enkele spanning<br />

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen<br />

resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de<br />

reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.<br />

3.4 Jaarlijks<br />

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand<br />

van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden<br />

gecontroleerd.<br />

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1<br />

te worden uitgevoerd.<br />

De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3<br />

niet lager zijn dan 50 per volt nominale spanning.<br />

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 .<br />

4. Instandhouden<br />

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen<br />

conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de<br />

batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.<br />

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde<br />

plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te<br />

waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van<br />

cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.<br />

5. Opslag<br />

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen<br />

in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.<br />

Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen<br />

worden gekozen:<br />

1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten<br />

controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.<br />

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.<br />

Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.<br />

0506.NL


0506.NL<br />

6. Storingen<br />

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient<br />

onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens<br />

volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.<br />

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.<br />

Terug naar leverancier!<br />

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.<br />

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt<br />

als gevaarlijke stof!<br />

Technische wijzigingen voorbehouden.<br />

7.Typeplaatje, <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Typ 1<br />

Baujahr<br />

Type<br />

2<br />

2/3 Year of manufacture<br />

6<br />

4<br />

10<br />

12<br />

7<br />

8<br />

9<br />

Serien-Nr. 3<br />

Serial-Nr.<br />

Nennspannung 5<br />

Nominal Voltage<br />

Zellenzahl 7<br />

Number of Cells<br />

Hersteller 9<br />

Manufacturer<br />

Lieferanten Nr. 4<br />

Supplier No.<br />

Kapazität 6<br />

Capacity<br />

Batteriegewicht min/max 8<br />

Battery mass min/max<br />

<strong>Jungheinrich</strong> AG, D-22047 Hamburg, Germany<br />

Pb Pb<br />

Pos. Betekenis Pos. Betekenis<br />

1 Logo 8 Recyclingsymbool<br />

2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding<br />

3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij<br />

4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij<br />

5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij<br />

6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht<br />

7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssymbolen<br />

5<br />

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.<br />

5<br />

11<br />

13<br />

1<br />

14<br />

17


18<br />

0506.NL

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!