JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
179<br />
ner lijkt’, weet Lucas (p. 144). Het valt eveneens te begrijpen dat alleen iemand als<br />
Bart hem de nodige informatie verschaft over zijn onderaardse ‘queeste’. Bart is<br />
iemand die, in tegenstelling tot Reynaert, ‘rein van hart’ mag genoemd worden: ‘De<br />
jongen had meer gezien, wist dingen die op een foto zichtbaar zouden zijn, kon aanvullen<br />
met ondergrondse kennis’ (p. 246). Alleen hij die niet participeert aan een corrupte,<br />
verdorven wereld is het gegeven de zuiverheid van de graal op het spoor te<br />
komen. In het laatste hoofdstuk wordt daarbij gesuggereerd dat de zwijgzame,<br />
onmededeelzame Bart wellicht de enige ware Ronde-Tafelridder, namelijk Parsifal,<br />
zou kunnen zijn: ‘Bart was misschien de enige die de graal – of een half omhulsel<br />
ervan – gezien had. Was Bart een nieuwe Parsifal?’ (p. 308). Het betreft overigens<br />
het enige ridderpersonage waaraan Lucas, die zich als knaap met Lancelot identificeerde,<br />
vroeger een hekel had (p. 137), omdat het hem aan zijn biologische<br />
afkomst herinnerde, waarmee hij zich uiteindelijk heeft verzoend.<br />
Bart moet zijn laatste ondergrondse verblijf met de dood bekopen. Zijn dood vormt<br />
in alle opzichten het sluitstuk van een ware ‘hellevaart’, die Lucas tot inzicht brengt.<br />
De herhaalde verwijzingen naar de ‘hel’ of de ‘Hades’ (zie p. 188, p. 224) suggereren<br />
op zijn minst dat in deze roman een dualistisch, ja zelfs platonisch wereldbeeld<br />
wordt geïmpliceerd. Het is intussen duidelijk dat de betere, ideële wereld zich<br />
onzichtbaar onder de oppervlakte of ergens in de wolken bevindt en niet toegankelijk<br />
is voor wie niet over de juiste (ridderlijke) instelling beschikt. Om de ware wereld,<br />
de ware ‘mundus inversus’, te betreden moet men een ‘trap van steen en wolken’<br />
afdalen of een ‘Gradus caeli’ bestijgen (zie p. 115-116). Voor Lucas is de zoektocht<br />
in alle opzichten een louteringstocht die hem dichter brengt bij zijn moeder, zijn verleden,<br />
zijn oorsprong én tegelijk doet begrijpen dat de graal tot een ongrijpbare,<br />
inwendige orde behoort. Zijn dromerige gedachten over de seksueel onmachtige,<br />
mythische Visserkoning spreken in dat verband boekdelen. Hij ziet Rosseel als ‘een<br />
zeldzame gelover in een wereld van ongeloof en onttovering’, als ‘een arme koning<br />
over een verschrompeld niets’ (p. 227). In deze roman wordt hoe dan ook een ongewone<br />
invulling van het begrip ‘graal’ aangereikt.<br />
Betekent een en ander dat de roman zich gaandeweg verwijdert van de klassieke<br />
graalvoorstelling? Daar mag iedere lezer zijn eigen antwoord op verzinnen, maar<br />
het lijdt geen twijfel dat Kisling en Verhuyck erin geslaagd zijn een historisch beladen<br />
term nieuw leven in te blazen. Wellicht zou het te ver leiden deze roman<br />
magisch-realistisch te noemen, al heeft hij er bepaalde trekjes mee gemeen. De<br />
verwijzing naar het verschijnsel van de ‘synchroniciteit’ (p. 11), het aan Jung ontleende<br />
collectief onderbewuste (p. 61), de droom als spiegel van een ideële werkelijkheid,<br />
de bij Johan Daisne geleende ‘trap van steen en wolken’ (p. 111) bijvoorbeeld.<br />
Bovendien laat het ‘graalmotief’ toe deze roman te voegen aan een lange<br />
reeks kunstwerken die in het spoor van de middeleeuwse ridderverhalen zijn<br />
geschreven/gemaakt. Zo herinnert dit ‘leugenverhaal’ niet alleen aan Dan Browns<br />
cultroman The Da Vinci Code (<strong>20</strong>03; verfilming in <strong>20</strong>06), maar ook aan diverse<br />
graalfilms, aan het Harelbeekse graalverhaal in het eerste deel van Hugo Claus’<br />
Het verdriet van België (1983) én aan het intussen vergeten werk van Hubert<br />
Lampo (19<strong>20</strong>-<strong>20</strong>06). Zowel in De heks en de archeoloog (1967), Wijlen Sarah<br />
Silbermann (1980) als in talrijke essays 15 heeft hij de magische aanzuigkracht van<br />
de graal ten volle geëxploiteerd. Ook de ronduit hoofse roman The End of the Affair<br />
(1951) van Graham Greene valt te lezen als een graalroman en voert zelfs een heel<br />
jonge speurder op die Lancelot heet, van wie gezegd wordt dat ‘he found the Holy<br />
Grail’ (Vintage-editie, <strong>20</strong>04, p. 61). Het feit dat Kisling en Verhuyck de graal op een<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07