JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Een moderne graalroman?<br />
178<br />
De hebzucht (zie bijvoorbeeld p. 45 en p. 117) is overigens één van de vele bruggen<br />
die de fictie met de historische realiteit verbindt. Vooral de overtuiging dat de<br />
door Rosseel met de graal verbonden schat in de Graauwse klei te vinden zou zijn,<br />
trekt allerlei beunhazen aan. Terwijl de ene de abdij der barnabieten wil ombouwen<br />
tot gezondheidscentrum/schoonheidsinstituut/beautyfarm, willen anderen Fiens<br />
hofstede opkopen om er een met allerlei faciliteiten aangevuld golfterrein of een<br />
Graallandkliniek neer te poten. Feit is dat alle commercieel ingestelde personages<br />
Rosseels artikel niet (goed) hebben gelezen. Op verschillende momenten in het<br />
verhaal wordt eraan herinnerd dat het hem om een niet-materiële, zelfs ‘epistemologische<br />
interpretatie’ van de graal te doen is (zie p. 47, p. 119, p. 128, p. 196). Zelf<br />
zegt Rosseel: ‘Mijn studie is epistemologisch van aard, wetenschapskritisch. Ik heb<br />
alleen maar willen aantonen dat er een coherent systeem van verbanden mogelijk<br />
is, dat daarom nog niet waar hoeft te zijn’ (p. 119). Op dezelfde bladzijde stelt hij het<br />
erg scherp: ‘De Reynaert en de graal doen er wat mij betreft eigenlijk niet toe. Mij<br />
gaat het om het verhaal. Mij gaat het om het damhert’. Met dat laatste verwijst hij<br />
naar een in de kloostertuin opgemerkt dier, waarover zich door zijn medebroeders<br />
ooit een zinloze discussie heeft ontsponnen.<br />
De vraag rijst natuurlijk waarom de graal dan toch door Rosseel zo breedvoerig<br />
ter sprake wordt gebracht. Op die vraag kan de lezer zijn eigen antwoord verzinnen,<br />
maar zeker is dat de graal allerminst als een tastbaar iets moet of hoeft te worden<br />
gedacht. Voor Lucas Mingus is de opdracht die hij aanvaardt in ieder geval een stevige<br />
aansporing om zichzelf te verkennen, en daarbij af te dalen in de kelders van<br />
zijn verleden. Wanneer Lucas die in kaart brengt, is hij niet alleen bezig met een<br />
gangenstelsel onder de hofstede van Fien, maar ook met de vele kamers die zich<br />
in zijn hoofd bevinden. De ondergrondse gewelven hebben in dit verhaal niet alleen<br />
een ruimtelijke functie, maar overduidelijk ook een metaforische betekenis (net als<br />
in The Cask of Amontillado of The Fall of the House of Usher van Edgar Allan Poe).<br />
Het kan geen toeval zijn dat Lucas zich gaandeweg de vraag stelt wie hij eigenlijk<br />
is. Uit het hoofdstuk ‘Wie ben ik?’ (dat herinnert aan het Delphische ‘Mens, ken<br />
jezelf’) blijkt dat hij als zoon van een moeder die zich in het Verdronken Land van<br />
Saeftinghe heeft verdronken, aan de nodige verwarring toe is. De terugkeer naar<br />
zijn geboortestreek is dus ook een moedige poging om zijn emotionele huishouding<br />
op orde te stellen. En daarin speelt de zelfdoding van zijn moeder een cruciale rol.<br />
‘En nu pas, nu pas kon hij huilen om haar dood. Om Fien, die ook jong weduwe was<br />
geworden, maar die kranig verder had geleefd, in tegenstelling tot haar zus. Precies<br />
dat verschil had extra zwaarte gegeven aan zijn overtuiging dat hij schuldig was aan<br />
het verloren leven van zijn moeder. Aan haar dood’ (p. 108).<br />
Het laat zich dan ook begrijpen dat hij in zijn dromen wel eens verdwaalt in ‘een<br />
labyrint op verschillende niveaus’ en dat hij bijvoorbeeld in een ‘waterdroom’ met<br />
zijn eigen kleinheid wordt geconfronteerd (p. 110-111). De ondergrondse gangen,<br />
de dromen, de verstoorde, mogelijk oedipale verhouding met zijn moeder laten toe<br />
de uiteindelijke verkenning onder zijn eigen domein te interpreteren als een dwaaltocht<br />
in Lucas’ onderbewuste. Hij daalt uiteindelijk af in de ruimte van een troeblerend<br />
verleden. Zijn zoektocht naar de graal is dan ook een zoektocht naar zijn eigen<br />
identiteit. In tegenstelling tot de zakenlui die ‘toevallig’ zijn pad kruisen, is zijn motivatie<br />
om de graal te vinden uitsluitend moreel van aard. ‘De graal is waar jij bent,<br />
de graal ligt in jouw hart, in jouw achtertuin, niet bij de buurman waar het gras groe-<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07