JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
110<br />
heen durfde gaan. Wie zich schuldig weet, is bevreesd! Zo was het met Reynaert<br />
gesteld en hierom vermeed hij ’s konings hof, waar hij weinig geëerd werd. Toen het<br />
hele hof bijeengekomen was, was er buiten de das niemand of hij had reden om te<br />
klagen over Reynaert, de booswicht met de grijze baard.<br />
(61) Nu komt het tot een aanklacht. Ysingrijn en zijn verwanten gingen voor de<br />
koning staan. Ysingrijn begon direct en sprak: ‘Heer koning, ter wille van uw edelheid<br />
en van uw eer, en ter wille van recht en van genade, bekommer u om mijn leed,<br />
mij aangedaan door Reynaert, door wie ik vaak grote schande en schade heb verduurd.<br />
Trek het u bovenal aan dat hij mijn vrouw heeft verkracht* en mijn kinderen<br />
zozeer heeft mishandeld dat hij ze bepiste waar ze lagen, zodat twee van hen nooit<br />
zagen en stekeblind werden. Bovendien heeft hij me sindsdien smadelijk behandeld.<br />
Het was daarna zover gekomen dat er een gerechtsdag was vastgesteld<br />
waarop Reynaert zijn onschuldseed zou afleggen. Maar zodra de relikwieën<br />
gebracht waren, bedacht hij zich en ontvluchtte ons in zijn burcht. Heer, dit is welbekend<br />
bij de voornaamsten die hier naar het hof gekomen zijn. Reynaert, dat boosaardige<br />
dier, heeft mij zoveel kwaad berokkend, ik ben er vast van overtuigd: al was<br />
al het laken dat men nu te Gent vervaardigt perkament, ik zou eraan te kort komen<br />
om alles te kunnen beschrijven. Daarom zwijg ik er maar over. Maar de schande<br />
van mijn vrouw kan niet achterwege blijven, niet onverzwegen noch ongewroken.’<br />
(98) Toen Ysingrijn aldus gesproken had, stond een hondje op, Cortoys geheten,<br />
en klaagde voor de koning in het Frans hoe het eertijds zo arm was dat het niets<br />
meer had, in een winter toen het vroor, dan alleen een worst en dat Reynaert, de<br />
booswicht, hem deze worst had afgepakt.<br />
(107) Tybeert de kater werd boos. Aldus begon hij zijn rede en sprong midden in<br />
de kring en zei: ‘Heer koning, doordat u Reynaert vijandig gezind bent, is hier niemand,<br />
jong noch oud, of hij heeft een klacht bij u in te dienen. Waarover Cortoys nu<br />
klaagt, is lang geleden gebeurd. De worst was van mij, ook al klaag ik niet. Door<br />
mijn list* had ik die bemachtigd, toen ik ’s nachts op zoek naar buit een molen binnenging,<br />
waar ik de worst ontstal aan een slapende molenaar. Als Cortoys er al van<br />
profiteerde, dan kwam dat door niemand anders dan door mij. Het zou terecht zijn<br />
als Cortoys’ klacht onbehandeld bleef.’<br />
(126) Pancer de bever sprak: ‘Lijkt het u juist, Tybeert, dat men de klacht terzijde<br />
legt? Reynaert is een echte moordenaar en een bedrieger en een schurk. Hij is<br />
bovendien niemand zo goed gezind, zelfs niet mijn heer de koning, of hij zou willen<br />
dat deze leven en eer verloor als hij er een vet stuk van een hen door kon bemachtigen.<br />
Hoe beoordeelt u een hinderlaag? Pleegde hij gisteren overdag niet tegen<br />
Cuaert de haas, die hier staat, een van de grootste misdaden die ooit door enig dier<br />
begaan werden? Want terwijl ’s konings vrede en vrijgeleide van kracht zijn, beloofde<br />
hij hem het credo te leren en zou hij hem kapelaan maken*. Toen liet hij hem stevig<br />
zitten tussen zijn benen. Toen begonnen ze samen het lezen te oefenen en luid<br />
het credo te zingen. Toevallig gebeurde het me dat ik op dat moment die plaats passeerde.<br />
Toen hoorde ik hun beider gezang en ging er zo snel mogelijk heen. Toen<br />
vond ik daar meester Reynaert, die zijn eerdere onderricht had beëindigd en zijn<br />
oude praktijken beoefende. Hij had Cuaert bij de keel en zou hem onthoofd hebben,<br />
als ik hem op dat moment niet toevallig te hulp was gekomen. Zie hier nog de verse<br />
wonden als bewijs, heer koning, die Cuaert van hem ontvangen heeft. Laat u het<br />
ongewroken dat uw vrede op deze wijze verbroken is, zodat u niet straft volgens het<br />
vonnis van uw baronnen, dan zal men het later uw kinderen tot in lengte van jaren<br />
kwalijk nemen.’ – ‘Bij God, Pancer, u spreekt de waarheid,’ sprak Ysingrijn van waar<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07