21.09.2013 Views

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

150<br />

Met de voordracht bereikt de vos zijn doel: de koning en koningin geloven hem. Ze<br />

hebben hun zinnen op de schat gezet en leiden Reynaert weg van de hofdieren om<br />

te achterhalen waar hij de schat verborgen heeft. Nadat de koning en zijn vrouw nog<br />

gediscussieerd hebben over de betrouwbaarheid van het verhaal van de vos,<br />

schenkt de koning Reynaert gratie op voorwaarde dat deze vertelt waar de schat<br />

verborgen is. Wanneer de overeenkomst is gesloten, beschrijft Reynaert de plek<br />

waar de schat zich bevindt. Die ligt begraven in het oosten van Vlaanderen, in het<br />

bos Hulsterloe:<br />

Mochti onthouden dit:<br />

Een borne, heet Kriekepit,<br />

Gaet zuutwest niet verre danen.<br />

Heere coninc, ghi ne dorst niet wanen<br />

Dat ic hu de waerheit yet messe.<br />

Dats een de meeste wildernesse<br />

Die men hevet in eenich rike. (2576-2583)<br />

De verdere beschrijving van Kriekeputte is echter niet natuurgetrouw, maar een literaire<br />

voorstelling. Reynaert beschrijft Kriekeputte als een locus terribilis, een literair<br />

topos. 16 De plek waar de schat verborgen ligt, stelt hij voor als een verwilderde en<br />

verlaten plaats waar bijna nooit iemand komt. De uitspraak van Reynaert ‘Heere<br />

coninc, ghi ne dorst niet wanen / Dat ic hu de waerheit yet messe’, die voorafgaat<br />

aan de beschrijving van Kriekeputte is dubbelzinnig. De plaats Kriekeputte bestaat<br />

wel echt – Cuwaert kent de plek en bevestigt dit voor de koning –, maar de invulling<br />

van de plek heeft Reynaert verzonnen. Dit is eveneens een aanwijzing voor de<br />

status van de schat: ook die is niet echt. De koning is niet in staat deze dubbelzinnigheid<br />

te doorzien.<br />

De koning gelooft Reynaert vanwege de bestaande plaatsen en personen in het<br />

verhaal. Bij fictie is de mogelijkheid voor het opnemen van elementen uit de werkelijkheid,<br />

die het verhaal een grotere waarschijnlijkheid geven, aanwezig. Voor de<br />

koning zijn deze namen juist bewijs dat het verhaal waar gebeurd is. Alleen met<br />

betrekking tot Kriekeputte vraagt Nobel zich af of deze plaats wel echt is. De koning<br />

denkt dat het een verzonnen naam, ‘een gheveinsde name’ (2635) is. Een soortgelijke<br />

terminologie is ook te vinden in de proloog van Sinte Franciscus leven van<br />

Jacob van Maerlant, een auteur die heel anders over fictie dacht dan Willem. In<br />

deze tekst laat Maerlant blijken dat hij het betreurt dat bijna niemand nog de ‘waerheit<br />

mint’. Een groot publiek is niet meer geïnteresseerd in verheven stof als heiligenlevens.<br />

De mensen willen alleen nog maar luisteren naar verhalen met helden<br />

die nooit hebben bestaan, waarnaar verwezen wordt met de ‘ghevensde namen’:<br />

Cume is hi van mi bekent,<br />

Die nu leest ende waerheit mint;<br />

Maer Tristram ende Lanceloot,<br />

Perchevael ende Galehoot,<br />

Ghevensde namen ende ongeboren,<br />

Hier of willen de lieden horen; 17<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!