21.09.2013 Views

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Reynaert als dichter van fictie<br />

147<br />

Bij globale lezing valt meteen op dat Van den vos Reynaerde ten opzichte van Le<br />

plaid een stuk langer is. Branche I is circa 16<strong>20</strong> verzen lang en Van den vos<br />

Reynaerde ruim het dubbele: 3469 verzen. Dit verschil is voor een groot deel toe te<br />

schrijven aan de invoeging van een voordracht van Reynaert. In branche I werpt<br />

Renart zich na de ter dood veroordeling voor de voeten van de koning en smeekt<br />

om genade. Tussen de uitspraak en het krijgen van gratie zitten zo’n 70 verzen. De<br />

auteur van Van den vos Reynaerde lijkt niet tevreden te zijn met deze afwikkeling<br />

en heeft honderden verzen toegevoegd, waarin Reynaert op eigen kracht zijn vrijheid<br />

verwerft. Tussen de veroordeling en het krijgen van gratie zitten in Van den vos<br />

Reynaerde ongeveer 900 verzen.<br />

Reynaert krijgt de koning zover dat hij hem gratie verleent door het vertellen van<br />

een verhaal over een complot tegen de koning, dat Reynaert voorkomen zou hebben<br />

door de schat waarmee de samenzwering gefinancierd werd te stelen.<br />

Langzamerhand wordt duidelijk dat Reynaert in deze voordracht de rol van verteller<br />

en dichter op zich neemt. Niet alleen maakt hij gebruik van typische voordrachtstechnieken,<br />

Reynaert vertoont ook opvallende gelijkenissen met de dichter<br />

uit de proloog.<br />

Reynaert verschijnt na drie keer gedaagd te zijn eindelijk aan het hof van koning<br />

Nobel, waar hij na een proces wordt veroordeeld tot de strop. Maar Reynaert is niet<br />

onvoorbereid:<br />

Nu willic prouven dat ic mach<br />

Te hove bringhen een baraet<br />

Dat ic voer de dagheraet<br />

In groter zorghen vant te nacht. (<strong>20</strong>42-<strong>20</strong>45)<br />

In de proloog deelt Willem mee dat hij vele nachten wakker heeft gelegen bij het<br />

schrijven van de Madocke. Op gelijke wijze heeft ook Reynaert ’s nachts zijn tekst<br />

bedacht. Hij is dus niet alleen een voordrager van een verzonnen verhaal, hij heeft<br />

het zelf gedicht.<br />

Terwijl Bruun, Isegrim en Tibeert bezig zijn met het gereedmaken van de galg,<br />

krijgt Reynaert toestemming een biecht uit te spreken. Reynaert gedraagt zich vervolgens<br />

als een jongleur, een voordrager van een verhaal, en past zijn houding hierop<br />

aan:<br />

Reynaert stont als een drouve man<br />

Ende sach al omme harenthare.<br />

Daer so sprac hi al openbare: (<strong>20</strong>62-<strong>20</strong>64)<br />

De houding van Reynaert bij deze zogenaamde biecht is een pose. Ze is heel<br />

anders dan zijn zelfverzekerde houding bij zijn aankomst aan het hof alsof hij ‘sconinx<br />

sone’ (1766) was, en nadat hij ter dood veroordeeld is en hij Bruun en Isegrim<br />

aanspoort de galg voor hem gereed te maken.<br />

Met luide stem begint Reynaert zijn verhaal met een religieuze topos: ‘Helpe,’ seit<br />

hi, ‘Dominus!’ (<strong>20</strong>65), een roep om bijstand van God. De auteur gebruikt eveneens<br />

een religieuze topos in de proloog: ‘God moete ons ziere hulpen jonnen.’ (10). De<br />

vos vertelt vervolgens hoe hij op het slechte pad is geraakt. Hierbij heeft hij het over<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!