JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
146<br />
Nu wart Reynaert peelgrijn,<br />
Ende zijn oem Ysingrijn<br />
Ende Brune die ligghen ghebonden<br />
Ende ziec van zeeren wonden. (3012-3015)<br />
Dan concludeert hij het volgende:<br />
Mi dinct ende ic wane des,<br />
Dat niement so onspellic es<br />
Tusschen Pollanen ende Scouden,<br />
Die hem van lachene hadde onthouden<br />
Dor rauwe die hem mochte ghescien,<br />
Haddie hi Reynaerde doe ghesien. (3016-3021)<br />
Reynaert is verkleed als pelgrim en Bruun en Isegrim liggen mishandeld en vastgebonden<br />
op de grond. De verteller vindt de situatie hoogst vermakelijk en denkt<br />
dat iedereen die dit gezien had, zou moeten lachen. Een mooie karakteristiek van<br />
die lach geeft Van Daele: ‘Het is de meewarige, sarcastische lach van iemand die<br />
de hofgemeenschap, zoals die hier wordt getekend, grondig veracht. Willem deelt<br />
Reynaerts verachting.’ 10<br />
Een andere overeenkomst tussen Reynaert en de verteller is de dubbelzinnigheid<br />
van hun uitspraken, waardoor niet alleen de hofdieren, maar ook de luisteraars van<br />
het gedicht in verwarring gebracht worden. Zo is de verteller behoorlijk dubbelzinnig<br />
over de vos. Enerzijds heeft hij net als Reynaert plezier in de mishandeling van<br />
de dieren, anderzijds typeert hij Reynaert frequent negatief, zoals ‘Den fellen metten<br />
grijsen baerde.’ (60) of ‘die felle creatuere, / Die onghetrauwe Reynaert,’ (1700-<br />
1701). Deze dubbelzinnige typering heeft er mede toe geleid dat er vele discussies<br />
zijn gevoerd over de vraag of Reynaert als een positief of negatief personage<br />
gezien moet worden.<br />
Ook Reynaerts uitspraken zijn dubbelzinnig. Zo heeft Bruun bijvoorbeeld niet door<br />
dat Reynaert het eerst over ‘crancke have’ (563) heeft en vervolgens over ‘Goeder<br />
versscher honichraten’ (568). Ook Tibeert doorziet de tegenstrijdigheid niet dat<br />
Reynaert ’s nachts niet naar het hof durft te reizen, maar wel zonder problemen<br />
naar de woning van de pastoor gaat.<br />
In branche I, Le Plaid, zijn al deze parallellen tussen verteller en vos niet aanwezig.<br />
Het taalgebruik van beiden vertoont geen overeenkomsten. De Franse verteller<br />
heeft geen dubbelzinnige houding tegenover de vos en hij typeert Renart consequent<br />
negatief. De verteller in Van den vos Reynaerde is meer ambigu, zoals uit<br />
bovenstaande verzen (3016-3021) blijkt. Verder is in de Franse bron het leedvermaak<br />
minder aanwezig. De mishandelingen zijn korter beschreven en minder<br />
gewelddadig. Zo worden aan de mishandeling en bespotting van Bruun en Tibeert<br />
in Van den vos Reynaerde minstens twee keer zoveel verzen besteed dan aan die<br />
van de beer en kater in Le plaid, en is de Vlaamse biecht van Reynaert veel langer<br />
dan de Franse versie. Doordat een aantal misdaden van Reynaert veel uitvoeriger<br />
verteld wordt, is de biecht uitgebreid van zo’n 90 verzen in de Franse tekst naar<br />
ruim 250 in Van den vos Reynaerde.<br />
De vele raakpunten tussen Reynaert en de verteller in Van de vos Reynaerde<br />
laten zien dat er iets bijzonders aan de hand is met Reynaert. Dit wordt duidelijk bij<br />
zijn voordracht aan het hof, waar Reynaert zelf optreedt als verteller.<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07