JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
130<br />
almachtige God en hij vroeg hem naar Vlaanderen te komen als Bruun koning wilde<br />
worden. Bruun was hierover verheugd: hij had het al lang gewild. Toen begaf hij zich<br />
naar Vlaanderen en kwam in Waes, in die lieflijke streek, waar hij mijn vader ontmoette.<br />
Mijn vader ontbood Grimbeert de wijze en Ysingrijn de grijze; Tybeert de<br />
kater was de vijfde; en zij kwamen bij een dorp dat Hijfte heette. Tussen Hijfte en<br />
Gent beraadslaagden zij in een donkere nacht. Daar kwamen zij samen door duivelse<br />
macht en zwoeren daar op het verlaten veld alle vijf ’s konings dood.<br />
(2270) Nu hoort allen iets ongehoords. Zij zwoeren alle vijf op Ysingrijns tonsuur<br />
dat zij Bruun op de troon te Aken zouden brengen en hem tot een machtig koning<br />
zouden maken. Het volgende spraken zij ook af: wilde iemand van ’s konings verwanten<br />
zich ertegen verzetten, dan zou mijn vader met zijn zilver, met zijn goud, diegenen<br />
zozeer tegenwerken dat zij erdoor onteerd zouden zijn. Ik zal u zeggen hoe<br />
ik dit weet.<br />
(2278) Op een morgen, heel vroeg, gebeurde het dat mijn neef de das door de<br />
wijn een beetje dronken was en hij bekende het in goed vertrouwen aan mijn echtgenote,<br />
vrouwe Hermeline, en vertelde het tot in de details terwijl ze liepen op het<br />
veld. Mijn echtgenote, die een bijzondere vrouw is, verzekerde Grimbeert dat het<br />
geheim zou blijven. Zodra ze het woud bereikte, waar ik was en waar ze mij trof,<br />
vertelde ze het mij direct. Maar zij deed het in het geheim. Ook vertelde ze het met<br />
zulke bewijzen dat ik dermate overtuigd was van de waarheid dat al mijn haren<br />
rechtop stonden van grote angst. Mijn hart werd waarlijk zo koud als ijs.<br />
(2298) Beseft het volgende terdege. De kikkers waren vroeger vrij maar toch<br />
beklaagden zij zich erover dat zij zonder overheersing waren. En zij kwamen samen<br />
en kwaakten luid tot God dat Hij hun door zijn gebod een koning zou geven, die over<br />
hen zou heersen. Dit smeekten oud en jong met groot gekwaak, met groot lawaai.<br />
God verhoorde de kikkers op een zeker moment en zond hun koning ooievaar, die<br />
hen doodbeet en verslond op alle plaatsen waar hij ze vond, zowel in het water als<br />
op het land, waar hij ze maar in zijn macht kreeg. Altijd toonde hij zich genadeloos<br />
jegens hen. Toen klaagden zij; het was te laat. Het was te laat, ik zeg u waarom: zij<br />
die eerder vrij waren, zullen onherroepelijk voor altijd aan hem onderworpen blijven<br />
en eeuwig in angst leven voor koning ooievaar.<br />
(2323) U heren, arm en rijk, ik was bang dat iets dergelijks u nu zou overkomen.<br />
Toen heb ik zorg gedragen voor ons allen. Aldus heb ik gezorgd voor ú; daarvoor<br />
beloont u mij nu slecht! Ik weet dat Bruun boosaardig en slecht is en vol gewelddadigheid.<br />
Ik dacht: wordt hij onze heer, dan vreesde ik echt dat wij allen verloren zouden<br />
zijn. Ik weet dat de koning edel is en zachtaardig en vriendelijk voor alle dieren<br />
en het leek mij in alle opzichten een slechte ruil, die ons eer noch voordeel zou kunnen<br />
brengen. Hierover dacht ik na en hiermee hield ik me bezig. Ik maakte me grote<br />
zorgen hoe zo’n vreselijke onderneming gedwarsboomd kon worden en mijn vaders<br />
boze plan verijdeld kon worden, die een lomperik, een vreetzak, koning en heer<br />
dacht te maken. Onophoudelijk bad ik tot God en smeekte dat hij mijn heer en<br />
koning zijn heerschappij zou laten behouden. Want ik realiseerde me terdege dat<br />
als mijn vader zijn schat behield, hij en zijn medestanders het plan vast ten uitvoer<br />
zouden brengen, zodat de koning zou worden verstoten.<br />
(2356) In diep en zwaar gepeins was ik vaak, hoe ik te weten kon komen waar de<br />
schat lag die mijn vader had gevonden. Ik hield mijn vader nauwgezet en ononderbroken<br />
in de gaten en lag op de loer in menig bos, in menige struik, zowel op het<br />
veld als in het woud. Waar ook mijn vader, die listige oude, naartoe trok en heenliep,<br />
was het droog of drassig, was het ’s nachts of overdag, ik lag altijd op de loer.<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07