JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
129<br />
veelheid dat een wagen het nauwelijks in zeven keer zou kunnen vervoeren!’<br />
(2139) Toen de koning dit hoorde, gaf hij Reynaert heftig antwoord: ‘Reynaert,<br />
hoe kwam u aan die schat?’ Reynaert antwoordde: ‘Ik zeg het u. Wilt u weten wat<br />
ik weet, dan zal het om niets ter wereld verborgen blijven. Koning, die schat was<br />
gestolen. Maar was hij niet gestolen, dan zou de moord op u zelf ermee gepleegd<br />
zijn, op mijn erewoord, die al uw vrienden zou verdrieten.’<br />
(2151) De koningin raakte van streek en sprak: ‘O wee, beste Reynaert! O wee,<br />
Reynaert, o wee, o wee! O wee, Reynaert, wat zegt u? Ik bezweer u dat u ons nu<br />
zegt, Reynaert, bij niets minder dan de reis die uw ziel zal ondernemen, dat u ons<br />
nu publiekelijk de hele waarheid zegt, en vertelt of u weet van enige moordaanslag<br />
of een moordplan dat gericht is tegen mijn heer. Laat dat hier openlijk horen.’<br />
(2164) Nu hoort hoe Reynaert de koning en koningin zal misleiden en hij op vernuftige<br />
wijze ’s konings vriendschap en gunst zal verwerven en hoe hij, buiten hun<br />
schuld, Bruun en Ysingrijn beiden in grote moeilijkheden bracht en in vete en ongenade<br />
met de koning zal brengen. De heren die nu zo trots waren, omdat zij dachten<br />
Reynaert bier tot zijn schande te hebben gebrouwen, zo geloof ik oprecht, zal<br />
hij op zijn beurt honingdrank bereiden, die ze zullen drinken tot hun schande.<br />
(2179) Met een bedroefd voorkomen sprak Reynaert: ‘Edele koningin, al had u mij<br />
niet aangespoord, ik ben iemand die verwacht te sterven. Ik wil mijn ziel er niet mee<br />
belasten. En was het zo dat ik het deed, dan zou ik erdoor in de hel belanden, waar<br />
kwelling en pijniging heersen! Indien de edelmoedige koning het stil wilde laten worden,<br />
dan zou ik met zijn toestemming vertellen hoe zijn onderdanen hem afschuwelijk<br />
verraden hebben met een moordcomplot. Nochtans zijn de ergste samenzweerders<br />
sommigen van mijn dierbaarste familieleden, die ik zeker niet zou<br />
beschuldigen als ik de hel niet vreesde, waarin – naar men zegt – zij lijden die hier<br />
sterven en van een moordcomplot op de hoogte zijn zonder dat te openbaren.’<br />
(2199) De koning raakte bedrukt en sprak: ‘Reynaert, zeg je me de waarheid?’<br />
– ‘De waarheid?’ sprak Reynaert, ‘vraagt u me dat? Weet u dan niet hoe ik ervoor<br />
sta? Bedenk wel, edele koning: al ben ik een ongelukkig schepsel, hoe zou ik zo’n<br />
schanddaad* kunnen verdragen? Denkt u dat ik een leugen zou willen meenemen<br />
op mijn lange reis*? Waarlijk, absoluut niet!’ sprak Reynaert.<br />
(2<strong>20</strong>9) Op advies van de koningin, die zeer bevreesd was dat de koning iets zou<br />
overkomen, beval de koning luid dat niemand het moest wagen om ook maar één<br />
woordje te spreken voordat Reynaert alles gezegd had wat hij wilde. Toen waren ze<br />
allen doodstil. De koning beval Reynaert om te spreken. Reynaert zat vol gemene<br />
streken. Hij dacht dat zijn geluk groot was. Hij sprak: ‘Nu zwijgt allen, omdat de<br />
koning het wil. Ik zal de verraders uit het hoofd publiekelijk beschrijven, zodat ik niemand<br />
ontzie die ik moet beschuldigen. Wie de schande aangaat, moge zich ervoor<br />
schamen!’<br />
(2227) Nu hoort allemaal hoe Reynaert zijn bloedeigen vader van verraad zal<br />
beschuldigen en een van zijn dierbaarste verwanten – dat was Grimbeert de das,<br />
die zeer op Reynaert gesteld was. Dat deed Reynaert omdat hij wilde dat men des<br />
te meer geloof zou hechten aan zijn beweringen over zijn vijanden, wanneer hij hen<br />
van verraad zou beschuldigen. Nu hoort hoe hij hiermee begon.<br />
(2239) Reynaert sprak: ‘Eens op een keer had mijn heer en vader de schat van<br />
koning Ermelinc gevonden op een verborgen plaats. Toen mijn vader de schat had<br />
gevonden, werd hij in korte tijd zo vermetel en zo trots dat hij alle dieren minachtte<br />
die eerder zijn gelijken waren. Hij liet Tybeert de kater naar de Ardennen reizen, die<br />
woeste streek, waar hij Bruun de beer trof. Hij* wenste Bruun de zegen van de<br />
Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07