JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap JG 20 nr 2 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
21.09.2013 Views

120 niets anders in huis? Gaf u mij een vette muis, dan zou ik daarmee tevreden zijn.’ – ‘Een vette muis,’ sprak Reynaert, ‘beste Tybeert, wat zegt u? Hier in de buurt woont juist een pastoor. Een schuur staat tegen zijn huis aan, waarin vele vette muizen zijn. Ik geloof niet dat ze in een wagen zouden passen, zo vaak hoor ik de pastoor klagen dat ze hem verjagen uit het huis.’ – ‘Reynaert, zijn er van die vette muizen? God, was ik nu maar daar.’ – ‘Tybeert,’ zei hij, ‘meent u dat? Wilt u muizen?’ – ‘Of ik ze wil? Reynaert, zwijg daarover. Ik houd van muizen boven alles. Weet u niet dat muizen beter smaken dan welk wild dan ook? Als u mijn wens wilt vervullen, door mij naar de plaats te leiden waar ze zijn, zou u daarmee mijn vriendschap verwerven, al was u de moordenaar van mijn vader en van mijn hele geslacht.’ (1142) Reynaert sprak: ‘Neef, spot u?’ – ‘Nee, Reynaert, zo waarlijk helpe mij God.’ – ‘God is mijn getuige, Tybeert: wist ik dat zeker, dan zou u er nog vanavond verzadigd zijn.’ – ‘Verzadigd, Reynaert? Dat zou mooi zijn!’ – ‘Tybeert, dat zegt u voor de grap.’ – ‘Dat doe ik niet, Reynaert, bij mijn geloof. Had ik een muis en was ze vet, dan zou ik haar voor geen goudstuk afstaan.’ – ‘Tybeert, ga onmiddellijk met me mee. Ik leid u naar deze plaats, waar ik u ermee zal verzadigen voordat ik afscheid van u neem.’ – ‘Ja, Reynaert, met die verzekering ging ik met u helemaal naar Montpellier.’ – ‘Laten we dan gaan. Wij zijn hier reeds te lang,’ sprak Reynaert. (1159) Toen begonnen zij de tocht, Tybeert en zijn oom Reynaert, en liepen waarheen zij lopen wilden, zonder de teugel in te houden totdat ze de schuur van de pastoor bereikten, die met een lemen muur rondom was omsloten, waar Reynaert de vorige dag had ingebroken, toen de pastoor een haan verloor, die de vos van hem stal. Hierom was de pastoorszoon Martinet boos en kwaad; en hij had voor het gat een strik gezet om de vos te vangen. Zo graag wilde hij de haan wreken. (1175) Dit wist Reynaert, dat boosaardige dier, en hij sprak: ‘Neef Tybeert, kruip in dit gat hier. Wees niet traag of langzaam. Grijp flink om je heen. Hoor hoe de muizen piepen! Kom terug naar buiten als u verzadigd bent. Ik zal hier buiten voor dit gat op u blijven wachten. We moeten vanavond bij elkaar blijven. Morgen gaan we naar het hof. Tybeert, talm niet. Ga eten en laat ons terugkeren naar mijn gastvrije woning, zoals het hoort. Mijn vrouw zal ons goed ontvangen.’ – ‘Moet ik door dit gat naar binnen? Wat zegt u, Reynaert, is dat uw advies? Pastoors zijn listig; ik val hen niet graag lastig.’ – ‘Ach, Tybeert, waarom bent u laf? Vanwaar deze wankelmoedigheid?’ Tybeert schaamde zich en sprong daarheen waar hij in grote ellende terechtkwam, want voordat hij het wist, zat een strik zeer vast om zijn hals. Zo bedroog Reynaert zijn gast. Toen Tybeert de strik voelde, werd hij angstig en sprong vooruit. De strik trok dicht! (1204) Tybeert moest toen gillen en verraadde zichzelf in nood. Hij gilde zo hard met meelijwekkend misbaar dat Reynaert het hoorde, buiten op de straat, waar hij alleen stond. En hij riep: ‘Zijn de muizen naar uw zin, Tybeert, en vet? Wist Martinet nu maar dat u aan tafel zat en dit wildbraad at – hoe u het wegkrijgt, begrijp ik niet – dan zou hij u er een saus bij leveren. Zo’n welgemanierde knaap is Martinet! Tybeert, u zingt steeds beter. Is dat gebruikelijk aan het hof van de koning? Had het de almachtige God maar behaagd, Tybeert, dat die misdadiger Ysengrijn bij u was, net zo vol vreugde als u!’ Zo heeft Reynaert veel plezier om Tybeerts ongeluk. En Tybeert stond zo luid te gillen dat Martinet wakker werd. Martinet riep: ‘Ha, ha, Goddank! Op het juiste moment was mijn strik gezet: ik heb er de kippendief mee gevangen, zo vermoed ik. Erop af nu, laten we hem de haan betaald zetten!’ (1233) Meteen was hij bij het vuur en ontstak snel een bosje stro, en wekte moeder, vader en alle kinderen en riep: ‘Erop af nu, hij is gevangen!’ Toen kon men allen Tiecelijn, 20, 2007

121 die in het huis waren dadelijk in beweging zien komen. De pastoor zelf wilde niet achterblijven, kwam moedernaakt uit zijn bed. Martinet was bij Tybeert gekomen en riep: ‘Hij is hier!’ De pastoor sprong naar het vuur en greep het spinrokken van zijn vrouw. Vrouwe Julocke nam een offerkaars en ontstak die snel. De pastoor liep op Tybeert af en begon hem met het spinrokken te slaan. (1250) Toen moest Tybeert daar veel slagen incasseren, kort op elkaar. De pastoor stond, zoals iedereen kon zien, geheel naakt en sloeg aan één stuk door op Tybeert in, die voor hem lag. Niemand hield er zich in. Martinet pakte een steen en wierp Tybeert een oog uit. De pastoor stond geheel naakt en haalde uit voor een harde klap. Toen Tybeert zag dat hij zeker sterven zou, schraapte hij zijn moed bij elkaar, hetgeen voor de pastoor schandelijk afliep. Met klauwen en tanden tegelijk verwondde hij hem, zoals duidelijk was, en sprong de pastoor tussen zijn benen, in de beurs zonder naad, waarmee men de klok luidt. Het ding viel neer op de vloer. De vrouw was bedroefd en zwoer bij de ziel van haar vader, dat ze al het offergeld van een jaar ervoor over zou hebben als de pastoor dit verdriet en deze schande niet overkomen was. Zij sprak: ‘In naam van de lelijke duivel moet deze strik gezet zijn! Zie, beste neef Martinet, dit behoorde tot het gereedschap van uw vader. Zie hier mijn schade en schande van nu af aan. Ook al zou hij genezen van de verwonding, hij heeft geen zin meer in het liefdesspel.’ (1284) Op dat moment stond Reynaert nog voor het gat. Toen hij deze woorden hoorde, bescheurde hij zich van het lachen en zijn gat kraakte. Toen sprak hij spottend: ‘Zwijg, Julocke, lieve vrouwe, en stop met dit rouwbeklag en laat uw verdriet achterwege! Wat geeft het dat uw heer een van zijn klepels verloren heeft? Des te minder hoeft hij zich in te spannen! Doe er het zwijgen toe. Als de pastoor geneest, is het geen schande dat hij luidt met één klok!’ Zo troostte Reynaert vrouwe Julocke, die zeer jammerde. De pastoor kon niet langer blijven staan; hij viel flauw. Toen tilde ze hem met grote krachtsinspanning op en droeg hem direct naar bed. (1304) Ondertussen keerde Reynaert alleen terug naar zijn woning en liet Tybeert in grote vrees en doodsangst achter. Al waren Tybeerts zorgen groot, toen hij zag dat allen zich bekommerden om de pastoor, die daar gewond lag, spande hij zich zozeer in dat hij met zijn tanden het koord in tweeën beet. Toen aarzelde hij geen moment en sprong weer het gat uit en volgde de rechte weg, die naar het hof van de koning voerde. Eer hij daar arriveerde was het dag en kwam de zon op. (1320) Zielig en zwak rende Tybeert het hof binnen, die bij de pastoor had gekregen waarover hij lang kon klagen. Toen de koning bespeurde dat hij een oog had verloren, kon men de koning de misdadiger Reynaert vreselijk horen bedreigen. De koning liet toen geen tijd verloren gaan bij het in vergadering bijeenroepen van zijn baronnen en vroeg hoe hij tegen Reynaerts wandaad het beste zou kunnen optreden. Toen werd daar menig voorstel gedaan hoe men Reynaert, die deze wandaad beging, tot de orde zou roepen. (1335) Toen sprak Grimbeert de das, die de zoon van Reynaerts broer was: ‘Heren, u heeft van alles geadviseerd. Al zou mijn oom dubbel zo slecht zijn, wil men het vrije recht handhaven, dan moet men hem tot drie keer toe dagvaarden, zoals men een vrij man behandelt. En als hij dan niet komt, is hij schuldig aan alles waarvan hij voor de koning door deze heren is beschuldigd.’ – ‘Wie zou volgens u, Grimbeert, hem moeten dagvaarden?,’ sprak de koning. ‘Wie van de aanwezigen wil zijn oog of wang op het spel zetten voor een kwaadaardig schepsel? Ik denk dat hier niemand zo dwaas is.’ Grimbeert sprak: ‘Moge God mij bijstaan! Zie mij hier, ik ben zo dapper dat ik wel deze boodschap durf te doen, als u het gebiedt.’ Tiecelijn, 20, 2007

121<br />

die in het huis waren dadelijk in beweging zien komen. De pastoor zelf wilde niet<br />

achterblijven, kwam moedernaakt uit zijn bed. Martinet was bij Tybeert gekomen en<br />

riep: ‘Hij is hier!’ De pastoor sprong naar het vuur en greep het spi<strong>nr</strong>okken van zijn<br />

vrouw. Vrouwe Julocke nam een offerkaars en ontstak die snel. De pastoor liep op<br />

Tybeert af en begon hem met het spi<strong>nr</strong>okken te slaan.<br />

(1250) Toen moest Tybeert daar veel slagen incasseren, kort op elkaar. De pastoor<br />

stond, zoals iedereen kon zien, geheel naakt en sloeg aan één stuk door op<br />

Tybeert in, die voor hem lag. Niemand hield er zich in. Martinet pakte een steen en<br />

wierp Tybeert een oog uit. De pastoor stond geheel naakt en haalde uit voor een<br />

harde klap. Toen Tybeert zag dat hij zeker sterven zou, schraapte hij zijn moed bij<br />

elkaar, hetgeen voor de pastoor schandelijk afliep. Met klauwen en tanden tegelijk<br />

verwondde hij hem, zoals duidelijk was, en sprong de pastoor tussen zijn benen, in<br />

de beurs zonder naad, waarmee men de klok luidt. Het ding viel neer op de vloer.<br />

De vrouw was bedroefd en zwoer bij de ziel van haar vader, dat ze al het offergeld<br />

van een jaar ervoor over zou hebben als de pastoor dit verdriet en deze schande<br />

niet overkomen was. Zij sprak: ‘In naam van de lelijke duivel moet deze strik gezet<br />

zijn! Zie, beste neef Martinet, dit behoorde tot het gereedschap van uw vader. Zie<br />

hier mijn schade en schande van nu af aan. Ook al zou hij genezen van de verwonding,<br />

hij heeft geen zin meer in het liefdesspel.’<br />

(1284) Op dat moment stond Reynaert nog voor het gat. Toen hij deze woorden<br />

hoorde, bescheurde hij zich van het lachen en zijn gat kraakte. Toen sprak hij spottend:<br />

‘Zwijg, Julocke, lieve vrouwe, en stop met dit rouwbeklag en laat uw verdriet<br />

achterwege! Wat geeft het dat uw heer een van zijn klepels verloren heeft? Des te<br />

minder hoeft hij zich in te spannen! Doe er het zwijgen toe. Als de pastoor geneest,<br />

is het geen schande dat hij luidt met één klok!’ Zo troostte Reynaert vrouwe Julocke,<br />

die zeer jammerde. De pastoor kon niet langer blijven staan; hij viel flauw. Toen tilde<br />

ze hem met grote krachtsinspanning op en droeg hem direct naar bed.<br />

(1304) Ondertussen keerde Reynaert alleen terug naar zijn woning en liet Tybeert<br />

in grote vrees en doodsangst achter. Al waren Tybeerts zorgen groot, toen hij zag<br />

dat allen zich bekommerden om de pastoor, die daar gewond lag, spande hij zich<br />

zozeer in dat hij met zijn tanden het koord in tweeën beet. Toen aarzelde hij geen<br />

moment en sprong weer het gat uit en volgde de rechte weg, die naar het hof van<br />

de koning voerde. Eer hij daar arriveerde was het dag en kwam de zon op.<br />

(13<strong>20</strong>) Zielig en zwak rende Tybeert het hof binnen, die bij de pastoor had gekregen<br />

waarover hij lang kon klagen. Toen de koning bespeurde dat hij een oog had<br />

verloren, kon men de koning de misdadiger Reynaert vreselijk horen bedreigen. De<br />

koning liet toen geen tijd verloren gaan bij het in vergadering bijee<strong>nr</strong>oepen van zijn<br />

baronnen en vroeg hoe hij tegen Reynaerts wandaad het beste zou kunnen optreden.<br />

Toen werd daar menig voorstel gedaan hoe men Reynaert, die deze wandaad<br />

beging, tot de orde zou roepen.<br />

(1335) Toen sprak Grimbeert de das, die de zoon van Reynaerts broer was:<br />

‘Heren, u heeft van alles geadviseerd. Al zou mijn oom dubbel zo slecht zijn, wil men<br />

het vrije recht handhaven, dan moet men hem tot drie keer toe dagvaarden, zoals<br />

men een vrij man behandelt. En als hij dan niet komt, is hij schuldig aan alles waarvan<br />

hij voor de koning door deze heren is beschuldigd.’ – ‘Wie zou volgens u,<br />

Grimbeert, hem moeten dagvaarden?,’ sprak de koning. ‘Wie van de aanwezigen<br />

wil zijn oog of wang op het spel zetten voor een kwaadaardig schepsel? Ik denk dat<br />

hier niemand zo dwaas is.’ Grimbeert sprak: ‘Moge God mij bijstaan! Zie mij hier, ik<br />

ben zo dapper dat ik wel deze boodschap durf te doen, als u het gebiedt.’<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!