21.09.2013 Views

JEAN-PAUL FRANSSENS DE WERELD WIL BEDROGEN WORDEN

JEAN-PAUL FRANSSENS DE WERELD WIL BEDROGEN WORDEN

JEAN-PAUL FRANSSENS DE WERELD WIL BEDROGEN WORDEN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>JEAN</strong>-<strong>PAUL</strong> <strong>FRANSSENS</strong><br />

<strong>DE</strong> <strong>WERELD</strong><br />

<strong>WIL</strong> <strong>BEDROGEN</strong> WOR<strong>DE</strong>N<br />

UITGEVERIJ <strong>DE</strong> ARBEI<strong>DE</strong>RSPERS<br />

AMSTERDAM . ANTWERPEN<br />

Copyright © 1999 Jean-Paul Franssens<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door<br />

middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder<br />

voorafgaande schriftelijke toestemming van BV Uitgeverij De Arbeiderspers,<br />

Herengracht 370-372, 1016 CH Amsterdam. No part of this book may be reproduced in<br />

any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written<br />

permission from BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 CH<br />

Amsterdam.<br />

ISBN 90 295 1617 8 / NUGI 321<br />

1


Und ist man tot, so muß man lang<br />

Im Grabe liegen; ich bin bang,<br />

Ja, ich bin bang, das Auferstehen<br />

Wird nicht so schnell vonstatten gehen.<br />

Heinrich Heine, `Lazarus'<br />

Mijn lijf<br />

Dood en stijf<br />

Dragen mijn dragers<br />

Met zorg en tederheid<br />

<strong>DE</strong> DRAGERS<br />

Als je aan het doodgaan bent, worden je voeten zwart. Dat heb ik zelf gezien bij mijn<br />

neef Gerard Thoolen, die aan aids is bezweken. Ik had al geruime tijd niets van hem<br />

gehoord, en toen was daar een zwakke, vreemde stem uit de verte door de<br />

ziekenhuistelefoon. Hij zei dat hij een sterretje in zijn hoofd had, precies zo eentje als<br />

bij mij ergens tussen mijn hersenkwabben verstopt zat toen ik een jongen was. Een<br />

tumor, of iets in die richting. Die hebben ze er bij mij met veel gehak en geboor uit<br />

kunnen zuigen. Middeleeuws, maar wel doeltreffend.<br />

Gerard belde me vaak op als hij depressief was. Of dronken. Of omdat hij mijn<br />

stem wilde horen. Hij hield van me. Als ik iemand aardig vind, kan ik hem uit de put<br />

halen.<br />

Het was voor het eerst na al die tijd dat hij weer vroeg of ik hem nog eens wilde<br />

vertellen hoe het nu eigenlijk zat met God. Dat kon ik zo mooi uitleggen. À la Spinoza,<br />

op zijn pantheïstisch. Maar hij vergat altijd hoe het helemaal echt en precies zat, en nu,<br />

midden in de nacht, terwijl hij zo alleen was en niemand echt van hem hield en hij<br />

eigenlijk het liefst dood was, had hij die uitleg dringend, ja zéér dringend nodig.<br />

Ik sliep nog half, maar beschreef slaapdronken mijn meest persoonlijke God<br />

voor mijn neef. Ik kan zoiets heel mooi uitleggen. Zoals die keer toen hij me diep<br />

ongelukkig opbelde uit Noorwegen, waar hij in een film moest spelen. Weer nacht. Er<br />

zat een sneeuwruis in de telefoonlijn.<br />

`Waar zit je, Gerard?'<br />

`O, ver weg, ver weg jongen. Maar vertel hoe het zit met God en of jij van je<br />

vader hebt gehouden zoals ik van mijn vader. God is toch ook een vader, of is dat<br />

verdomme weer niet waar? En jouw vader en mijn vader waren toch broers? Hun bloed<br />

stroomt door ons heen. Is dat waar, of is dat verdomme ook weer niet waar? Al zijn ze<br />

morsdood.'<br />

Ik roep dat het waar is. Ik kan hem amper verstaan. Ik zeg dat ik van hem hou,<br />

2


voor eeuwig en eeuwig, zoals het hoort.<br />

Dus hij hoeft niet in alle eenzaamheid in die bittere, barre vrieskoude van<br />

Noorwegen in de armen van de beestachtigste aller filmregisseurs te sterven?<br />

`Nee,' schreeuw ik, `dat hoef je niet, ik hou van je en je sterft niet, je hoeft maar<br />

een kik te geven en ik kom naar dat vervloekte Noorwegen en sla die kutregisseur dood.<br />

En God leeft en is niet kapot te krijgen.'<br />

Dat lucht op. Daar heeft zo'n man wat aan.<br />

Toen Gerard nog een hummeltje was, was ik een jaar of tien. Vader bracht ons naar Oss,<br />

mijn broertje en mij. Daar was Gerard geboren, in een groot, rooms gezin. Ik was bang<br />

voor die oom, ondanks het feit dat ik die nog nooit had gezien.<br />

Zondag naar de mis. Gerards vader had een keiharde stem. Die schetterde boven<br />

alles uit. Hij stond boven, achter ons, te zingen bij het orgel. Waarschijnlijk het Panis<br />

Angelicus of het Agnus Dei, maar daar had ik toen nog geen verstand van.<br />

Vader zat tussen ons in. Bernardje bij het gangpad. Tijdens het zingen begon<br />

vader te huilen. Heel gênant. Wij doken onder de bank. Zakdoek. Lange uithalen.<br />

Iedereen kijken.<br />

Door de telefoon uit Noorwegen roept Gerard of ik het Panis Angelicus wil<br />

zingen. De telefoon blijft maar ruisen. Zing verdomme, zing! Ik begin te zingen. Het is<br />

vreselijk koud in de keuken. Ik sta op blote voeten en moet nodig piesen. Gerard<br />

schreeuwt: `Ik hoor je godgloeiende niet. Wat ben jij voor een lul van een neef.'<br />

Ik duw als een meisje in de speeltuin mijn hand in mijn kruis. En Gerard die<br />

maar roept: `Harder, harder.' En ik maar zingen, harder en harder.<br />

Na zijn telefoontje uit het ziekenhuis ga ik de volgende dag dadelijk naar hem toe.<br />

Slotervaartziekenhuis, Amsterdam. Een dodenpakhuis. Ik neem een taxi, maar dat doe<br />

ik ook geen tweede keer. Vierenveertig gulden van het Zuiderkerkhof naar daar.<br />

Ik bezoek hem vanaf die dag toch gauw een keer of twee, drie per week. Gerard<br />

ziet er niet echt slecht uit. Zijn gezicht is veranderd. Een kleimasker, dat hier en daar is<br />

ingedeukt. Angst in zijn ogen. Hij spreekt moeilijk. Hij lacht op een ongecontroleerde<br />

manier. Spuug om zijn mond. Pas na een paar dagen hoor ik dat hij aids heeft. Dat hij<br />

het voor me verborgen heeft gehouden omdat hij zich voor me schaamt. De dikke<br />

worstvingers van hem, die nooit rustig in zijn schoot liggen. Hij gaat snel achteruit.<br />

Algauw kan hij amper nog praten.<br />

Er liggen op zijn afdeling meer aidspatiënten. Op een keer wil ik een zuster<br />

spreken, en in een zijkamertje staat een vrouw in een witte jas met de rug naar me toe.<br />

Als ik haar aanspreek, draait ze zich om; het is geen verpleegster maar een aidspatiënte.<br />

Ik kijk in het gezicht van de dood, om het maar eens zonder omwegen te zeggen. Wat<br />

een mooie vrouw.<br />

In de hal waar de liften op uitkomen, staan tussen de plastic sierpalmen<br />

zitplaatsen. Het is een soort ontvangsthal, waar wordt gerookt en waar zieken en<br />

bezoekers koffie drinken uit de automaat. Niet alleen de patiënten die daar in dusters en<br />

kamerjassen zitten, moeten hier zo gauw mogelijk dood, ook de bezoekers lijken<br />

aangespoord te worden zich zo spoedig mogelijk bij thuiskomst op te hangen. Als ik<br />

ooit door een uitzichtloze ziekte zal worden bezocht, spijker ik mijn ramen en deuren<br />

dicht, en blijf waar ik ben.<br />

In die hal zat ook vaak die dame in het wit te roken. Nooit zat er iemand bij haar.<br />

En maar roken. Dat machteloze nippen aan het plastic koffiebekertje. Waarom ben ik<br />

3


nooit eens bij haar gaan zitten? Misschien had dat mens het helemaal niet leuk<br />

gevonden. Waar bemoeide ik me mee. Haar grote blauwe ogen. Dat blonde haar. Was je<br />

maar heel lelijk geweest, dacht ik. Dan was er niemand met je naar bed gegaan.<br />

Allemaal onzin natuurlijk. Dezelfde paniek in haar ogen als Gerard.<br />

Er hing een prikbord in Gerards kamer, met ansichtkaarten. `Lieve oom Gerard,<br />

wat erg dat je aids hebt.'<br />

Het heeft niet zo lang geduurd. Een week of zes? Hij begon steeds vaker<br />

ongecoördineerd te schreeuwen. Om zijn kamer wat op te vrolijken, had ik er een<br />

schilderij opgehangen. Natuurlijk van mezelf, want ik wist dat Gerard van mijn<br />

schilderijen hield.<br />

Hij kon inmiddels niet meer lopen en zat in een rolstoel. Zo trof ik hem een keer<br />

aan, met zijn neus voor mijn vrolijke, levensblije schilderij. Ik pak zijn papperige, natte<br />

handen vast om hem te troosten omdat hij zo'n verdriet heeft om zijn verloren leven. Ik<br />

kus hem op zijn kale, kletsnat bezwete voorhoofd en loop snel naar de wastafel om mijn<br />

mond te spoelen, je weet het maar nooit met die aids.<br />

Hij komt zijn bed niet meer uit. Kan niet meer praten. Kan niet meer eten. Hij<br />

schreeuwt nu ook niet meer. Slaat geen denkbeeldige vijanden of duivels meer van zich<br />

af. Rolt niet langer met zijn ogen. Trapt niet meer onder het dek naar een niet aanwezige<br />

bijtende tekkel.<br />

Ik houd mijn bezoeken alleen nog uit met een fles pinot blanc. In een van mijn<br />

sentimentele rotbuien koop ik op de bloemenmarkt aan het Singel een veel te groot<br />

boeket bij dat knappe meisje aan het begin bij de Vijzelstraat. Gerard rochelt zoetjes<br />

voor zich uit, terwijl ik de bloemen in een vaas schik. Veel te veel voor één vaas. Ik ga<br />

gewoon naar dat blonde mens met die blauwe ogen die altijd alleen zit en geef haar de<br />

rest. Ik weet waar ze ligt, want ik zie haar daar wel eens in en uit lopen. Het bed is<br />

keurig opgemaakt maar leeg. Hier woont niemand meer. De zuster fluistert dat mijn<br />

magere juffrouw gisteren is overleden. Sta ik met mijn bloemen. Eigen schuld, dikke<br />

bult. Verderop ligt een jongen. `Mag ik u deze bloemen aanbieden?' Bloemen stinken,<br />

zegt hij.<br />

Op een avond heb ik twee flessen wijn bij Gerard leeggedronken. Niet alleen om<br />

mezelf moed in te drinken, maar ook uit de pure drankzucht waartoe dit voorportaal van<br />

de dood verleidt. Dat laatste is overdreven. In het schemerlicht met de twee brandende<br />

kaarsen op zijn nachtkastje en de vele duizenden lichtjes buiten, van de grote stad<br />

Amsterdam, is het er best behaaglijk. Om de vijf of tien minuten het geluid van een<br />

vliegmachine. Verlichte raampjes. Een zoet, goedmoedig gebrom van motoren. Gerard<br />

die met zijn lippen smakt. Ik maak ze nat met een watje aan een stokje. De avond<br />

daarvoor had ik hem een eetlepel wijn tussen zijn lippen naar binnen gegoten. Bijna was<br />

hij gestikt. Ik in paniek naar de zuster, een grote negerin zoals ze alleen uit Suriname<br />

komen en in wier armen ik, als het dan toch zou moeten, met plezier zou doodgaan.<br />

`U kunt beter zelf drinken,' zegt ze. `Meneer Thoolen heeft dat niet meer nodig.'<br />

Nu praat ik met hem. Ik geloof er heilig in dat hij me verstaat. Ik ben natuurlijk<br />

dronken. Maar er is niemand die me hier ziet. `Gerard,' zeg ik, om zeker te zijn dat ik<br />

hier niet maar een beetje voor gek tegen iemand zit te praten, `als je me verstaat, moet je<br />

met je ogen knipperen. Weet je nog, Geer, die keer in Franeker, toen je mijn expositie<br />

had geopend, en we de volgende ochtend met Carla in dat ijskoude wachthuisje van het<br />

spoor zaten? Toen ik die oude mevrouw zou helpen met haar vouwfiets vol<br />

boodschappentassen? Die draaideur? Dat het helemaal misging en dat dat vrouwtje<br />

absoluut niet geholpen wilde worden en van zich af begon te slaan. Dat al die<br />

4


oodschappen op de grond vielen en ik een heel pak yoghurt kapottrapte midden tussen<br />

de prei en de bekertjes slagroom? En dat je toen bijna gestikt bent van het lachen en al<br />

gierend en brullend de boel wilde opruimen en ook een stomp van die mevrouw kreeg?<br />

Dat we toen bijna de trein hebben gemist? Weet je dat nog Gerard, mijn lieverd?'<br />

Verrek, hij weet het nog. Hij weet het nog. Zie je wel dat het werkt? Hij knippert<br />

met zijn ogen. Niet één keer. Hij knippert en knippert en er komt een dikke, vette traan<br />

naar buiten, en nog een en nog een.<br />

Ik denk aan zijn verblijf in Noorwegen, mijn nachtelijke zingen door de telefoon.<br />

Wat zijn sommige dingen toch snel heel lang geleden. Ik begin te zingen in die<br />

ziekenkamer. Het Panis Angelicus. Op volle sterkte. En ja hoor, hij die zijn ogen al in<br />

geen dagen meer had opengekregen, kijkt mij aan. Nee, echt waar, vraag het maar na. Je<br />

had die ogen van mijn neef Gerard moeten zien. Daar sprak geen paniek of angst uit.<br />

Het was een puur godsgeschenk.<br />

De deur vliegt open. Mijn Surinaamse komt binnen. Beducht om een standje met<br />

mijn zatte kop, hou ik meteen mijn mond. Maar ze klapt uitbundig en houdt de deur<br />

open. Uit de gang met de geopende ziekenzaaldeuren van de andere aidspatiënten klinkt<br />

een stormachtig applaus. Ik ben naar de lift gehold. Naar beneden. Naar buiten. Naar de<br />

tram. En daar in lijn twee heb ik vies zitten janken.<br />

Twee dagen daarna werden zijn voeten zwart, en even later was hij dood.<br />

Ik werd opgebeld: of ik drager wilde worden. Een vriend vertelde me dat hij al eens<br />

eerder iemand naar zijn graf had gedragen. Dat was hem dik tegengevallen. Zo'n kist is<br />

zwaarder dan je denkt. Er zitten venijnige hoeken aan, die dwars door je schouder<br />

snijden. Maar goed. Ik doe toch mee.<br />

We zijn met zijn zessen. Vijf bevriende toneelspelers van Gerard, en ik. Dat<br />

werd me nog wat. Op de ochtend voor de uitvaart moesten we in het mortuarium aan het<br />

Vondelpark bij elkaar komen om het een en ander af te spreken. We hadden er mooi<br />

weer bij. Ik kon het eerst niet vinden en kwam bij een jeugdherberg uit. Knappe jonge<br />

jongens met rugzakken liepen er af en aan. Ik koos er maar meteen twee voor Gerard uit.<br />

Wat lengte betrof waren we een ongelijk stel dragers. Twee extra lange, en een<br />

klein iel mannetje dat elk ogenblik uit elkaar kon vallen. Weer een ander was wat aan de<br />

schichtige kant, niet bepaald fier en kloek om als lijkkistdrager mee voor de dag te<br />

komen. Een was er van mijn postuur, en bleek gelukkig niet zo klungelig en<br />

zenuwachtig.<br />

Toen we daar in de hal van het dodenpaviljoentje bij elkaar stonden, werden we<br />

meteen kwajongens. Ik ben aan de babbelzuchtige kant en dat niet alleen als ik<br />

zenuwachtig ben, maar hier viel dat niet op, want iedereen kwebbelde er lustig op los,<br />

als op een schoolreisje. Mannen zijn vaak onbeholpen wanneer ze hun gevoel en<br />

verdriet willen verbergen. Onhandig gaan ze ermee om. Daarom is een schreiende man<br />

aandoenlijker dan een huilende vrouw, die haar tranen graag als wapen gebruikt.<br />

Strindberg zegt niet voor niets dat een vrouw daarom zo graag huilt, omdat ze weet dat<br />

ze daardoor mooiere ogen krijgt. Onzin natuurlijk, maar vrouwen huilen sneller en<br />

worden dan serieus genomen door de man, terwijl hijzelf in dat geval door haar wordt<br />

uitgelachen. Als ik dronken ben word ik soms zo door verdriet overweldigd, dat ik op<br />

een snotterzuchtig wijf lijk.<br />

Er kwam een kraaitje van de begrafenisonderneming, dat vroeg of de heren er<br />

wat op tegen hadden even met de overledene te oefenen. Nou, oefenen, dat waren de<br />

acteurs wel gewend en een begrafenis, vooral als het een bekende filmpersoonlijkheid<br />

5


etreft, vertoont veel gelijkenis met een voorstelling. Kom op, giechel, giechel, aan de<br />

slag.<br />

In de rouwkamer lag Gerard in een open kist opgebaard. Hij zag er niet echt<br />

slecht uit. Wat had hij toch een lief gezicht. Veel tevredener dan ik hem ooit had gezien.<br />

Je zou er zo naast gaan liggen, als de kist wat ruimer was geweest. Ze hadden hem als<br />

leeftocht voor onderweg wat speeltjes meegegeven en die over zijn ingezakte buik<br />

gestrooid. Daar schoot hij straks onder de grond ook niet veel mee op.<br />

De lange heren achteraan. De twee kleinsten voor en ik samen met die rustiger<br />

evenknie in het midden. Het kraaitje telde een, twee, drie en hup! met Gerard de hoogte<br />

in. Ik voelde meteen de scherpe rand van de zware kist in mijn schouder snijden.<br />

Neerzetten en nog een keer. Gerards kale kop schudde geduldig en vol mededogen heen<br />

en weer. We kregen de slappe lach omdat we alle zes aan hetzelfde moesten denken, hoe<br />

Gerard had gelachen als hij daar nog helemaal echt en levend had gelegen. En ja hoor,<br />

toen begon er toch eentje te huilen en dat hebben we toen allemaal maar even gedaan,<br />

voor de opluchting. Of hij ons heeft bezig gezien? Eerlijk gezegd denk ik van niet. Je<br />

bent pantheïst of je bent het niet. Zo is dat.<br />

Kist dichtgeschroefd. Dat had die begrafeniskraai vaker gedaan. We droegen<br />

Gerard de lijkwagen in en namen plaats in de eerste, grote volgauto. Prachtige, witte<br />

wagen. Weer een trouwauto, zo een als die waarin ik na de begrafenis van Bert<br />

Schierbeek met Adri van der Heijden had gezeten. Ook hier waren de plastic fresia's niet<br />

weggehaald. We reden eerst stapvoets het Vondelpark voorbij met de zwarte meneer<br />

voorop, daarna stapte hij bij Gerard in de wagen; wat zo'n vogeltje een keer in zijn bek<br />

heeft laat hij niet gauw meer vallen. Bij ons barstten de verhalen over Gerard nu in alle<br />

hevigheid los.<br />

Wat hebben we in die comfortabele auto gelachen met elkaar. We hadden zo<br />

naar Oss kunnen rijden, dan waren we nog niet uitgepraat geweest. Bij de zebrapaden,<br />

waar keurig gestopt werd voor rood licht, hielden we ons netjes, want iedereen keek<br />

naar binnen, maar daarna was het weer keten. Op straat trok niemand zich iets van de<br />

kostbare dode aan die daar voorbijging. Ja, een heer in een chic, wit pak stond op de<br />

trottoirband in de Vijzelstraat voor het café waar ik met Gerard een keer zo dronken ben<br />

geworden. Hij nam zijn hoed af en sloeg een kruis.<br />

Gerard vertelde me eens dat zijn vader de arme buik van zijn moeder iedere keer<br />

maar weer opnieuw `met armpjes en beentjes volpropte tot ze helemaal op was, en toen<br />

kreeg ze mij als toegift'. Gerard was een ouderwetse, romantische toneelspeler. Toen hij<br />

bij een vast gezelschap werkte was hij het ongelukkigst. Hij was een uiterst<br />

getalenteerde eenling en kwam niet gauw iemand van zijn kaliber tegen. Zijn solooptredens<br />

en zijn filmrollen maakten hem beroemd. Zijn laatste rol, in de<br />

televisieafgang van hangbuikzwijntje Theo van Gogh, heeft hij, omdat hij toen al erg<br />

ziek was, met een laatste krachtsinspanning gespeeld. Daarom was het van Van Gogh<br />

ook zo'n vieze streek om in de week na zijn overlijden op zo'n proleterige manier over<br />

hem te praten in de krant. Daar krijg ik hem nog wel voor, wacht maar af. Zij die<br />

geloven haasten zich niet.<br />

Ik had van dat kleine stukje dragen van daarnet al last van mijn schouder. We reden naar<br />

de Duif, de roomse kerk tegenover het Amstelveld. Wat een drukte. Nu werd ik pas echt<br />

zenuwachtig. De kerk vol mensen. Ik was blij dat hij op de schragen stond en ik mocht<br />

zitten. Bloemen en kaarsen. Ik werd misselijk en was doodsbang dat ik zou flauwvallen.<br />

Waar was ik aan begonnen.<br />

6


Op naar Zorgvlied. Ik had van thuis een handdoek meegenomen om die voor alle<br />

zekerheid ter hoogte van mijn schouder onder mijn jas te stoppen, maar ik zag in de<br />

spiegel in de wc dat dat geen gezicht was met zo'n bobbel. Dan maar lijden voor je volle<br />

neef.<br />

Daar ging de stoet. Ik kreeg meteen al van mijn lange draagmaat achter me een<br />

fikse schop tegen mijn hielen. Ik raakte uit de pas. Wat een gewiebel. Geen gezicht. Ik<br />

zweette me suf. Tenslotte was ik de oudste en had ik de conditie van een man van ver<br />

boven de tachtig. Zijn we nog niet bij dat vervloekte rotgraf? Kunnen we niet wat<br />

sneller? Vogel Kraai met niets op zijn schouder geeft tergend langzaam het tempo aan.<br />

Nooit word ik meer drager. Henk Hofland vertrouwde me een keer toe dat hij me als een<br />

van zijn beste vrienden als drager had uitverkoren. Ik ben er in de loop der jaren achter<br />

gekomen dat hij dan waarschijnlijk een kist van minstens tien meter zal krijgen.<br />

Aan weerszijden van het graf liggen natte, gevaarlijk vooroverhellende planken.<br />

Ik glij bijna uit. Mijn hele motoriek is uit balans. Je zou toch in zo'n vers graf<br />

terechtkomen. Aan de kant en uit het zicht. Ik heb mijn best gedaan. Gerard zakt al en<br />

de eerste kluiten ploffen weldra zonder mededogen op zijn laatste, vers gelakte<br />

onderkomen. Als ik nu aan die laklucht denk, word ik wéér misselijk. Zo'n lucht kan<br />

onmogelijk gezond zijn.<br />

Dan zie ik eindelijk Carla die, omdat ze kippig is en nooit op tijd kan komen,<br />

achter een verkeerde stoet is aangelopen en een volslagen vreemde vrouw heeft<br />

begraven. Het was haar wel opgevallen dat ze zo weinig bekenden zag en dat er zo<br />

weinig mensen waren. Wegwezen en snel naar het café.<br />

7


<strong>DE</strong> SCHMIERE<br />

`O verleden, kom mij te hulp als ik eenzaam ben en de schaduwen van vroeger mis.' Dat<br />

is een tekst die ik leerde bij het Schmieretoneel waar ik als jeune premier meespeelde.<br />

De toneelgroep heette `Het reizende Theatergezelschap'. Het gezelschap van Van<br />

Pruffen. Wij noemden het de Schmiere omdat er zo onverbloemd en met overgave werd<br />

geschmierd. Op ons gezelschap had de ontwikkeling van het eigentijdse theater geen<br />

enkele vat gekregen. Gelukkig niet.<br />

Een deel van de groep bestond uit afgewezen of afgekeurde beroepsspelers uit de<br />

vorige eeuw. Daarbij een paar amateurs, die teksten moesten kunnen onthouden. Ze<br />

konden lopen, zitten en staan. Ze kwamen op tijd op en gingen op tijd weer af. Ze<br />

konden van harte lachen en huilen en prachtig sterven of doodvallen. Het was mijn<br />

gouden jongelingstijd. We traden op in de cafézalen in het noorden. In de gelagkamers<br />

hing de geur van gehaktballen op een petroleumstel.<br />

`Van Pruffen is de naam. Ik ben directeur van het reizende toneelgezelschap.<br />

Goede man, wij zijn op weg naar schouwburgzaal de Gouden Kroon. Daar staat onze<br />

bus, vriend, wat meen je, jawel, jawel, we zijn even de weg kwijt.' Hij hield zijn hoed in<br />

de hand en zette hem met een zwierig gebaar weer op. De schouwburgzaal was een<br />

toneelzaaltje voor bruiloften en partijen, met als het meezat een kleedkamer met een<br />

ruime kast waarin een emmer stond om in te piesen.<br />

Ik ben achttien jaar. Ik moet voorspelen. Dat gebeurt in aanwezigheid van het<br />

voltallige gezelschap. Zeven man, van wie er eentje ontbreekt, en dat ben ik want mijn<br />

voorganger is ertussenuit. We zijn verzameld in de bovenwoning van Van Pruffen. Ze<br />

hebben een doorloop. Die zitten daar heus niet voor mij. Ik krijg een schrift in mijn hand<br />

gedrukt en moet voorlezen wat niet onderstreept is. Het onderstreepte is mijn wacht, en<br />

als ik die hoor moet ik mijn tekst zeggen. Nooit aarzelen. Waar je gaat en staat, merk je<br />

gauw genoeg. Gaan en staan is er in deze benauwde kamer en suite met de andere<br />

spelers trouwens niet bij.<br />

`Het mag hier klein zijn, maar als je speelt moet je de ruimte naar je hand zetten<br />

en die naar de zaal uitvergroten,' zegt Van Pruffen. Hij heeft een glazen oog. Dat is even<br />

wennen. Later hoor ik dat hij een oog verloren heeft door een schminkfoutje. Er is iets<br />

gaan zweren en ontsteken, en een oogholte is groter dan je denkt. De bolle prothese is<br />

bedrieglijk echt. Het toeval wil dat bij Hélène, een oudere actrice, ook zo'n<br />

schminkfoutje is gemaakt. Van Pruffen links, Hélène rechts. `Zo vormen we toch nog<br />

een paar, helaas! God zij geloofd dat ik van dat être verlost ben. Hij heeft de bloem van<br />

mijn jeugd geknakt, leeggezogen en weggegooid. Die man kan met zijn valse oog nog<br />

eerlijk kijken.'<br />

Hélènes oog is dof. Van mindere kwaliteit. `Waar moest ik toen het gebeurde het<br />

geld vandaan halen? Die stinkerd lag met tien wijven tegelijk in bed. Ik weet dat het oog<br />

er nu dof uitziet. Het ligt aan het weer. 's Zomers straalt het. Ik heb foto's met mijn exman<br />

terwijl we aan het picknicken zijn op de Veluwe: strálend. Op het toneel? Je ziet<br />

geen verschil. Weet je, nee, wacht maar af, je zult het meemaken dat hij op de bühne<br />

alleen met zijn kunstoog kan janken. Nu? Zegt dat iets over de man in kwestie?'<br />

Maar dat weet ik allemaal nog niet als ik voor het eerst bezig ben in die<br />

bovenwoning.<br />

8


`De wereld wil bedrogen worden,' zegt Van Pruffen. `Daar pikken wij een<br />

graantje van mee. Loop heen en weer. Doe net alsof de anderen er niet zijn. Lees voor.<br />

Ja, ja, lees voor. Kijk omhoog, kijk omlaag. Zijwaarts. Achterwaarts. Schrik en verbaas<br />

je. Veinzen, en nog eens veinzen, daar is de toneelspeelkunst mee gebaat. De slechte<br />

acteur speelt degene die hij zelf is. De goeie die hij niet is, nooit wordt, en nimmer zal<br />

zijn. Dus draai om die knop in je kop en zeg mij na. ``Frank en vrij vroeg Frits aan Frans<br />

om vrijgeleide voor zijn vredige vrouw. VOOR ZIJN VREDIGE VROUW.'' Precies. ``Om vrijge-lei-de<br />

voor zijn vre-di-ge vrouw.'' Zeg me na en herhaal. Langzaam en snel. Terug en<br />

opnieuw. Op en neer. Ga zitten en liggen. Stoor je niet aan de clivia op de console. Ik<br />

heb al duizendmaal tegen een zekere dame in dit vertrek gezegd: ``Gooi die overbodige<br />

ballast de suite uit!'' '<br />

9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!