DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD
DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD
DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Hoofdstuk 3<br />
<strong>DE</strong> <strong>MECHANISCHE</strong><br />
<strong>SLIPKOPPELING</strong><br />
3.1 <strong>DE</strong>FINITIE, EISEN EN SOORTEN<br />
Definitie<br />
In de voertuigtechniek wordt het begrip 'koppeling' in drie verschillende betekenissen<br />
gebruikt: als verbinding van leidingen (slangkoppeling, bij voorbeeld in een remsysteem),<br />
als scharnierende verbinding van stangen (aanhangwagenkogelkoppeling, fuseekogelkoppeling,<br />
stuurkogelkoppeling, ook het in deel 4 van de Steinbuch-serie<br />
behandelde 'silent-bloc') en als verbinding van assen.<br />
De laatste toepassing komt overeen met de definitie uit de werktuigbouwkunde (machinebouw),<br />
volgens welke een koppeling een aandrijvende as zodanig met een aangedreven<br />
as verbindt dat de aangedreven as voortdurend of slechts nu en dan met de<br />
aandrijvende as meedraait en het koppel van het aandrijvende deel wordt overgebracht<br />
op het aangedreven deel.<br />
De niet-schakelbare askoppeling I<br />
Askoppelingen kunnen in twee grote groepen worden onderverdeeld: de niet-schakelbare<br />
en de schakelbare askoppelingen (afb. 3.1).<br />
De niet-schakelbare askoppeling kan eveneens in twee hoofdgroepen worden verdeeld:<br />
de starre koppelingen dienen voor de ,Çiraaimomentoverbrenging tussen twee<br />
exact in elkaars verlengde liggende assen. Naar de wijze waarop bij dergelijke koppelingen<br />
het draai moment wordt overgebracht, maakt men hier een onderscheid tussen<br />
koppelingen, waarbij dit ten gevolge van de vorm van de verbinding plaatsvindt<br />
en koppelingen, waarbij de overbrenging geschiedt door middel van krachtuitoefening.<br />
In het Duits worden beide overbrengingswijzen respectievelijk 'Formschluss' en<br />
'Kraftschluss' genoemd. Eenflenskoppeling bij voorbeeld is een starre askoppeling,<br />
waarbij de koppeloverdracht plaatsvindt door de kiemkracht die door de bouten<br />
wordt opgebracht. Bij enkele starre koppelingen van het eerste type is een geringe<br />
axiale verschuiving tussen de assen mogelijk, zoals het geval is bij een in elkaar grijpend<br />
cilindrisch-tandwielpaar, dat volgens bovenstaande definitie striktgenomen ook<br />
tot de niet-schakelbare askoppelingen wordt gerekend. Andere voorbeelden van de<br />
niet-schakelbare starre askoppeling zijn: de boutkoppeling, de kettingkoppeling, de<br />
vaste spieverbinding , de klemrolkoppeling , de mofkoppeling , de schijfkoppeling en de<br />
stiftkoppeling .<br />
De tweede groep niet-schakelbare askoppelingen wordt gevormd door de variabele<br />
askoppelingen, in het Duits Ausgleichskupplung (compensatie koppeling) genoemd.<br />
Dergelijke koppelingen nemen axiale en radiale verschuivingen alsmede hoekver-<br />
155
•....<br />
VI<br />
'"<br />
star:<br />
bout koppeling<br />
fknskoppeling<br />
kettingkoppeling<br />
vaste spic\'crbinding<br />
klcmrolkoppding<br />
mofkoppcling<br />
schijfkoppeling<br />
stiftkoppeling<br />
elastische<br />
koppeling:<br />
rubhcrschi jfkoppc Jing<br />
wceisc lschijfkoppcli ng<br />
(llardy-sehijf)<br />
wrijvingskoppeling<br />
( mechanische<br />
koppeling)<br />
schakelbare<br />
koppding<br />
elektromagnetischemetaalpocucrkoppeling<br />
3.3.4<br />
\"rijloopkoppcling<br />
(band El)<br />
slromÎngskoppeling(Föttingcrkoppeling)<br />
(band El)
I \\'<br />
IlJ,V<br />
" '"1<br />
.~.<br />
viscokoppcling<br />
3.3.6<br />
radiale<br />
of segmentkoppeling<br />
(centrifugaalkoppeling)<br />
3.3.4<br />
•....<br />
VI<br />
-.J Afb. 3./. Systematische indeling van de koppeling (de nummers verwijzen naar de paragrafen in dit hoofdstuk)
plaatsingen van de assen op, die het gevolg zijn van montage-onnauwkeurigheden of<br />
van bewust ingebouwde bedrijfscondities. Binnen deze groep maakt men een onderscheid<br />
tussen rotatiestarre koppelingen (die geen hoekverdraaiing in een vlak, loodrecht<br />
op de ashartlijnen toelaten) en elastische askoppelingen. Het laatste type biedt<br />
bovendien het voordeel dat rotatietrillingen worden gedempt en de resonantiefrequentie<br />
van het assenstelsel wordt verlaagd.<br />
Tot de niet-schakelbare rotatÎestarre askoppelingen behoren enerzijds de schuifkoppelingen<br />
voor het opnemen van axiale verschuivingen, zoals bepaalde typen klauwkoppeling,<br />
de spieverbinding en de koppeling met meeneemstiften en anderzijds de<br />
scharnierende koppelingen voor het opnemen van hoekverplaatsingen, zoals de kruiskoppeling<br />
en de homokinetische koppeling. Een koppeling die slechts een zeer geringe<br />
hoekverplaatsing tussen de assen toelaat is de Oldham-koppeling, die in vroeger<br />
tijden wel in de aandrijving van de magneetontsteking werd gebruikt (zie Steinbuch<br />
deeI8). Bij de Ol dh am-koppeling zijn aan beide aseinden twee van groeven voorziene<br />
schijven bevestigd, waarbij de onderlinge verbinding tot stand komt door een tussenschijf<br />
met uitsteeksels, die in de groeven vallen.<br />
De rubberschijfkoppeling en de weefselschijfkoppeling (ook wel Hardy-schijf genoemd)<br />
behoren tot de groep van elastische koppelingen.<br />
De meeste van de tot nu toe genoemde askoppelingen komen in hoofdstuk 5 aan de<br />
orde. Ook combinaties van de genoemde<br />
"<br />
koppelingen<br />
.<br />
komen voor.<br />
r<br />
po. (>,. Î<br />
De klauwkoppeling /-1- 3..... .~ y, ~4' r<br />
Een tussenvorm tussen de niet-schakelbare askoppeling en de slip koppeling (zie verderop)<br />
is de klauwkoppeling. Beide behoren tot de tweede grote groep van askoppe-<br />
Iingen: de schakelbare askoppelingen.<br />
Qua principe is de overeenkomst tussen de klauw koppeling en de niet-schakelbare<br />
askoppeling groter dan tussen de klauwkoppeling en de slipkoppeling, omdat de verbinding<br />
bij de klauwkoppeling door 'Formschluss', door de vorm van de te koppelen<br />
delen, tot stand komt. Voor alle koppelingen met 'Formschluss' geldt, dat ze bij stilstaande<br />
as losgenomen kunnen worden, bij voorbeeld door een stel bouten los te<br />
draaien.<br />
Het bijzondere van de klauwkoppeling is echter, dat dit ontkoppelen zeer snel kan<br />
geschieden, namelijk door één der te koppelen delen zover terug te bewegen, dat de<br />
klauwen niet meer in elkaar vallen. Vandaar dat dit type ook bij draaiende assen kan<br />
worden gekoppeld, mits de beide assen exact dezelfde rotatiefrequentie hebben, mits<br />
de beide assen dus gesynchroniseerd zijn.<br />
De klauwkoppeling is in het verleden dan ook als eerste vorm van tandwielschakeling<br />
in de wisselbak toegepast (bij de zogenaamde schuifschakeltandwielen, zie hoofdstuk<br />
I en 4) en zij komt tegenwoordig nog voor in de synchroniseerinrichting van de wisselbak<br />
met handbediening, in de schakelinrichting van sommige typen differentieels (zie<br />
hoofdstuk 7) en in sommige typen vierwielaandrijfsystemen (zie band B).<br />
De vrijloopkoppeling<br />
Een ander bijzonder koppelingstype is de vrijloopkoppeling, ook wel kortweg vrijloop<br />
genoemd. Zij is wel schakelbaar, maar alleen doordat één van beide te koppelen<br />
delen een hogere rotatiefrequentie aanneemt dan het andere en dan alleen nog in één<br />
draairichting. In dat geval wordt geen koppel overgebracht. In de andere draairich-<br />
158
ting zet de koppeling zichzelf vast, zodat dit type ook wel als eenrichtingskoppeling<br />
wordt aangeduid.<br />
Men treft de vrijloopkoppelingen op allerlei plaatsen in de aandrijflijn aan, zoals bij<br />
sommige vloeistofkoppelomvormers, maar vooral in de automatische transmissie. In<br />
band B wordt dan ook nader op dit type ingegaan.<br />
7<br />
De slipkoppeling<br />
De slipkoppeling treft men in het voertuig tussen de motor en de aandrijflijn aan,<br />
maar zij kan ook op andere plaatsen in de mindrijflijn zijn opgenomen. Dit type wordt<br />
ook wel aangeduid met de t~m rotatiefrequentieomzettef (Drehzahlwandler), omdat<br />
deze slechts de rotatiefreque';itie-verandert bij gelijkblijvend draaimoment. Het kenmerk<br />
van de slipkoppeling is de mogelijkheid, de verbinding tussen aandrijvende en<br />
aangedreven as te verbreken (ontkoppelen) terwijl de koppeling in bedrijf is. Wordt<br />
de verbinding weer tot stand gebracht (koppelen), dan verandert de krachtoverbrenging<br />
van een toestand 'nul' (100 % slip) via een slipfase naar een toestand van maximale<br />
krachtoverbrenging.<br />
Meestal deelt men de slipkoppelingen in volgens de wijze waarop het koppel tijdens<br />
deze laatste toestand van maximale krachtoverbrenging wordt overgebracht. Dan<br />
onderscheidt men de metaalpoederkoppeling, de vloeistofkoppeling en de wrijvingsvlakkoppeling.<br />
Bij de metaalpoederkoppeling vindt de koppeloverdracht eveneens door middel van<br />
wrijving plaats, maar hier wordt deze wrijving opgewekt door tussen een schijf en een<br />
huis een hoeveelheid metaalpoeder meer of minder te laten verstarren. Dit gebeurt<br />
door het opwekken van een elektromagnetisch veld. In de toestand van maximale<br />
krachtoverbrenging is de verbinding tussen aandrijvend en aangedreven koppelingsdeel<br />
vast door he.t;.volledig 'verstarren' van het metaalpoeder.<br />
Bij de vloeis/ofkoppeling zijn er twee principieel verschillende mogelijkheden. In het<br />
geval van de viscokoppeling wordt van een speciale hoogvisceuze vloeistof gebruik<br />
gemaakt, waardoor dit koppelingstype gedeeltelijk of geheel (afhankelijk van het<br />
type, zie verderop) berust op het verschijnsel van de inwendige vloeistofwrijving. De<br />
/ stromingskoppeling daarentegen berust priml!ir op een hydrodynamisch verschijnsel:<br />
~. de energieoverbrenging vindt plaats door he(~to!~van een vloeistofstroom tegen het<br />
aangedreven koppelingsdeel. Bij de vloeistofkoppeling is er in de toestand van maximale<br />
krachtoverbrenging altijd nog sprake van enige slip.<br />
Vanwege haar bijzondere werking komt de hydrodynamische vloeistofkoppeling cIders<br />
aan de orde (zie band B), de overige slipkoppelingstypen worden in dit hoofdstuk<br />
behandeld, op de viscokoppeling na, die in hoofdstuk 7 aan de orde komt.<br />
De noodzaak van een slip koppeling<br />
Zoals in hoofdstuk 2 bleek, is de verbrandingsmotor slechts in staat een aandrijfkoppel<br />
te leveren als deze met een bepaalde rotatiefrequentie draait. De verbrandingsmotor<br />
kan dus niet uit zichzelf aanlopen, maar heeft een startmotor nodig voor<br />
het overbruggen van het gebied tussen stilstand en de minimale rotatiefrequentie, dat<br />
is de rotatiefrequentie waarbij hij nog juist uit eigen kracht kan blijven draaien.<br />
Weliswaar wordt door het inbouwen van een wisselbak bereikt, dat ook bij lage wielrotatiefrequenties<br />
door de motor een voldoende hoog koppel kan worden geleverd,<br />
maar het is met een wisselbak niet mogelijk, het 'gat' tussen wielrotatiefrequentie nul<br />
159
en de minimale motorrotatiefrequentie te overbruggen. Daarom moet er tussen motor<br />
en wielaandrijving een mechanisme worden ingebouwd, dat de niet-draaiende<br />
wielen geleidelijk met de draaiende motor verbindt. Dit mechanisme is de hoofdkoppeling.<br />
Is de auto eenmaal in beweging, dan wordt de koppeling bij wisselbakken die niet<br />
onder belasting schakelen (zie hoofdstuk 4) ook gebruikt om de tandkrachten in de<br />
wisselbak weg te nemen, zodat gemakkelijk geschakeld kan worden.<br />
Doel en eisen<br />
Het doel van de hoofdkoppeling is kortom het draaimoment van de motor over te<br />
brengen en ervoor te zorgen dat de verbinding tussen motor en aandrijflijn te allen<br />
tijde en onder alle omstandigheden verbroken of tot stand gebracht kan worden. Op<br />
grond van zijn functie maakt men dan ook een onderscheid<br />
ling en een schakelkoppeling.<br />
tussen een wegrijkoppe-<br />
Om aan dit doel te kunnen<br />
voldoen:<br />
beantwoorden, moet de koppeling aan de volgende eisen<br />
- De koppeling moet soepel en geleide/ijk aanlopen: zij moet het mogelijk maken dat<br />
met een auto zonder schokken of stoten vanuit stilstand kan worden weggereden.<br />
Dit stelt speciale eisen aan de constructie, zodat niet alle bovengenoemde koppelingstypen<br />
geschikt zijn voor dit doel. Een klauwkoppeling bij voorbeeld kent<br />
tijdens het aangrijpen geen slipfase en komt dus niet in aanmerking.<br />
- De koppeling moet torsietri//ingen dempen. Deze inmiddels zeer belangrijk geworden<br />
functie wordt in dit hoofdstuk slechts kort aangestipt (zie vooral 3.2.5 en 3.2.6).<br />
Omdat de in dit hoofdstuk behandelde oplossingen ter bestrijding van torsietrillingen<br />
en de daaruit voortvloeiende lawaaiproduktie slechts een onderdeel vormen<br />
van een totaalconcept van de gehele voertuigaandrijving, treft men een uitgebreide<br />
behandeling van dit probleem aan in deel 7 van de Steinbuch-serie.<br />
- De koppeling moet beveiliging bieden tegen overbelasting. Deze beveiliging wordt<br />
verkregen door het slippen van de koppeling. Overbelasting kan bij voorbeeld ontstaan<br />
door het plotseling blokkeren van de motor. Om beschadiging van de overige<br />
delen in de aandrijflijn te voorkomen, is het gewenst dat plotseling optredende,<br />
77 grote krachten enigszins worden onderdrukt. Bij maximale belasting mag de slip<br />
é\.. niet groter zijn dan 2 %. Om dat te bereiken, moet de koppeling met een vei/ig-<br />
j - heidsfactor werken: het koppel dat door de koppeling overgebracht kan worden,<br />
Z<br />
r - •<br />
r}<br />
1::<br />
f<br />
blijft dan namelijk slippen, de temperatuur loopt nog hoger op en het voeringmateriaal<br />
verbrandt. -<br />
f<br />
- Het massatraagheidsmoment van de koppeling mag niet te groot zijn. Bij een te<br />
groot massatraagheidsmoment van de koppelingsplaat (zie verderop) ontstaat het<br />
idee dat de koppeling niet goed vrijkomt doordat de ingaande as van de wisselbak te<br />
lang blijft doordraaien. Het inschakelen van de eerste of de achteruittrap gaat dan<br />
met gekraak gepaard. Bovendien veroorzaakt een groot massatraagheidsmoment<br />
een overmatige slijtage van de synchroniseerinrichting in de wisselbak (zie hoofdstuk<br />
4). r f<br />
~o~ .; J<br />
G-L 0<br />
(l L<br />
Soorten wrijvingskoppeling<br />
In de loop van de autohistorie is geprobeerd op verschillende manieren aan deze eisen<br />
te voldoen. Om enig zicht in de veelheid van oplossingen te verkrijgen, biedt afbeelding<br />
3.1 een mogelijke classificatie.<br />
Beperken we ons verder tot de veruit meest toegepaste wrijvingskoppeling, dan<br />
maakt men meestal een onderscheid in drie groepen, op grond van de richting, waarin<br />
de koppelingskracht wordt uitgeoefend.<br />
Men onderscheidt dan de axiale of plaatkoppeling, de radiale of segmentkoppeling,<br />
?ok wel centrifugaalkoppeling genoemd, en de conische koppeling.<br />
Het laatste type stamt uit het begin van de autotechniekhistorie en komt tegenwoordig<br />
alleen nog voor in de synchroniseerinrichting van de wissel bak met handbediening<br />
en in een enkele uitvoering van de 'overdrive'. De plaatkoppeling is heden ten dage,<br />
zeker bij wissel bakken met handbediening, nagenoeg universeel.<br />
In verreweg de meeste auto's is de hoofdkoppeling tegen het vliegwiel van de motor<br />
gemonteerd, maar bij sommige auto's met een transaxle (zie hoofdstuk 2) is zij samengebouwd<br />
met de wisselbak, de eindoverbrenging en het differentieel achterin de auto.<br />
Meestal is de koppeling ondergebracht in een koppelingshuis, dat tegenwoordig dikwijls<br />
geïntegreerd is in de behuizing van de wisselbak.<br />
De plaatkoppeling<br />
De enkelvoudige drogeplaatkoppeling (zie 3.2) is veruit de meest toegepaste. Tot na<br />
de Tweede Wereldoorlog kwam de versie met meervoudige schroefveren het meeste<br />
voor, en zij is tot op heden in bedrijfsauto's te vinden (zie Steinbuch deel 10). Voor<br />
personenauto's is dit type inmiddels geheel verdrongen door de diafragmakoppeling,<br />
waarbij de schroefveren zijn vervangen door een speciale, van radiale sleuven voorziene<br />
schotel- of membraan veer (het Engelse woord voor membraan luidt 'diaphragm').<br />
Ook voor bedrijfswagens zijn er ontwikkelingen aan de gang, om koppelingsconstructies<br />
met schotelveer te maken.<br />
Ook de enkelvoudige natteplaatkoppeling komt in de moderne autotechniek voor en<br />
wel in combinatie met een stromingskoppeling. Men treft de behandeling ervan in<br />
band Baan.<br />
De meervoudige drogeplaatkoppeling komt in de personenautotechniek slechts zeer<br />
sporadisch voor, alleen bij motoren met een zeer groot koppel (zie 3.3.2). Men moet<br />
(! dit type niet verwarren met de dubbel uitgevoerde enkelvoudige drogeplaatkoppe-<br />
\ ling, zoals die in de PDK-wisselbak van Porsche wordt toegepast en waarmee onder<br />
belasting geschakeld kan worden (zie hoofdstuk 4).<br />
De meeste drogeplaatkoppelingen zijn veerkoppelingen, maar in sommige gevallen<br />
161
wordt deze veerkracht ondersteund door de centrifugaalwerking van speciale vlieggewichten.<br />
Dergelijke centrifugaal bekrachtigde plaatkoppelingen behoren inmiddels<br />
tot het verleden.<br />
Nemen de centrifugaalgewichten de veerwerking geheel over, dan is sprake van een<br />
centrifugale plaatkoppeling; deze wordt overwegend gebruikt als wegrijkoppeling,<br />
maar in enkele gevallen heeft dit type de mogelijkheid tot ontkoppelen bij hoge rotatiefrequenties<br />
en is zij dus geschikt als schakelkoppeling (zie 3.3.3).<br />
De meervoudige natteplaatkoppeling wordt als hoofdkoppeling vooral in motorfietsen<br />
toegepast. Met dit koppelingstype kan bij een beperkte inbouwruimte toch een groot<br />
koppel worden overgebracht. Om de koppeling soepel te laten aangrijpen, kiest men<br />
wel het samendrukbare kurk als voeringmateriaal. Omdat kurk niet tegen droge wrijving<br />
bestand is, moet het gekoeld worden met olie. Daardoor wordt de wrijvingscoëfficiënt<br />
verlaagd, zodat meer wrijvingsvlakken, dus meer platen moeten worden ge-<br />
7 monteerd.<br />
~~ r.O. Een lamellen koppeling is een bijzondere, varia~van de meervoudige natte~toppeling,<br />
die tegenwoodig sporadisch als h"&bfdkoppeling voorkomt, zoals in de vorm<br />
van een wegrijkoppeling in combinatie met een continuvariabele transmissie bij Fiat<br />
en Ford (zie band B). Zeer veelvuldig is de lamellenkoppeling alsschakelkoppeling in<br />
de automatische wisselbak te vinden (zie band B), terwijl men dit type ook aantreft als<br />
wrijvingsopwekker in het differentieel met kunstmatig verhoogde inwendige wrijving<br />
(zie hoofdstuk 7).<br />
Een bijzonder type lamellenkoppeling is de viscokoppeling. De speciale siliconenvloeistof<br />
doet hier echter niet zozeer dienst als koelmiddel, maar is gekozen op grond<br />
van haar specifieke wrijvingseigenschappen, die een variabele koppeloverbrenging<br />
mogelijk maken. Zij komt niet als hoofdkoppeling voor, maar wordt toegepast in<br />
differentieels met kunstmatig verhoogde inwendige wrijving en in vierwielaandrijfsystemen<br />
(zie hoofdstuk 7).<br />
Behalve deze meervoudige, bestaat er ook een enkelvoudige viscokoppeling. Dit type<br />
treft men niet in de aandrijftijn aan, maar wordt bij voorbeeld toegepast in de aandrijving<br />
van een 'zelfdenkende' koelventilateur (zie Steinbuch deel 7). De meervoudige<br />
viscokoppeling wordt ook wel als overbruggingskoppeling in een koppelomvormer<br />
gebruikt (zie band B) .<br />
.-- De centrifugaalkoppeling<br />
De term 'centrifugaalkoppeling' is verw~d, omdat er ook plaatkoppelingen bestaan<br />
die geheel of gedeeltelijk op basis van centrifugaalwerking functioneren. In<br />
feite wordt deze term in de autotechniek dan ook dikwijls gebruikt als aanduiding van<br />
de centrifugale plaatkoppeling. Om dit type van de werkelijke centrifugaalkoppeling<br />
te onderscheiden wordt het ook wel een axiale of indirecte centrifugaalkoppeling genoemd.<br />
o Een werkelijke centrifugaalkoppeling is echter de radiale of directe centrifugaalkoppe-<br />
C ling, beter bekend als segmentkoppeling , waarbij de koppeling als een remtrommel is<br />
uitgevoerd en de cirkelsegmentvormige wrijvingsvlakken op speciale schoenen zijn<br />
gemonteerd, die bij toenemende rotatiefrequentie tegen de trommel gaan aanliggen<br />
(zie 3.3.4). Dit koppelingstype is uitsluitend als wegrijkoppeling te gebruiken, omdat<br />
ontkoppelen bij hoge rotatiefrequenties niet mogelijk is. In combinatie met een wisselbak<br />
met handbediening is dan ook steeds een extra schakelkoppeling noodzakelijk.<br />
162
De segmentkoppeling komt in moderne auto's niet meer als hoofdkoppeling, echter<br />
wel nog sporadisch als overbruggingskoppeling van een vloeistofkoppelomvormer<br />
voor (zie band B).<br />
De elektromagnetische koppeling<br />
Ook de term 'elektromagnetische koppeling' kan verwarring wekken, omdat men er<br />
twee principieel verschillende koppelingstypen mee kan aanduiden.<br />
Bij de elektromagnetische plaatkoppeling wordt het motorkoppel overgebracht door?<br />
wrijving, terwijl de bedieningskracht verkregen wordt door elektromagnetisme. Dit )<br />
type komt niet meer als hoofdkoppeling in de moderne personenauto voor. l<br />
Bij de elektromagnetische poederkoppeling zorgt het in een spleet tussen de te koppelen<br />
delen ondergebrachte metaalpoeder voor de koppeloverdracht, doordat het<br />
namelijk onder invloed van een magnetisch veld verhardt (zie 3.3.5). Een variant<br />
hierop, waarbij de koppelingskracht rechtstreeks door een elektromagnetisch veld<br />
wordt geleverd zonder tussenkomst van metaalpoeder , treft men aan in toepassingen<br />
waarbij het over te brengen koppel gering is zoals bij de aandrijving van de pomp van<br />
de airconditioning en de elektromagnetisch gekoppelde koelventilateur (zie deel 8<br />
van de Steinbuch-serie).<br />
De koppelingsbediening<br />
Zowel de elektromagnetische plaatkoppeling als de poederkoppeling komen of kwamen<br />
als automatische koppelingen voor, maar uit de aard van hun werking behoren<br />
ook de segmentkoppeling en de centrifugale plaatkoppeling tot deze groep, evenals<br />
de vloeistofkoppelingen.<br />
Is een koppeling niet automatisch, dan is zij steeds voorzien van voetbediening (alleen<br />
sommige invalideauto's hebben handbediening).<br />
De voetbediening kan mechanisch (via een stangenstelsel of een kabel, zie 3.4.2),<br />
pneumatisch (zie 3.3.3) of hydraulisch plaatsvinden, al dan niet met bekrachtiging (zie<br />
3.4.3).<br />
Ook is het tegenwoordig mogelijk, de bediening met behulp van een elektronisch<br />
regelsysteem te automatiseren (zie 3.4.4). Ook dan wordt wel van een 'automatische<br />
koppeling' gesproken, maar om dergelijke systemen te onderscheiden van de 'intrinsiek<br />
automatische' koppelingen (waarbij de variatie van de koppelingskracht, dus \<br />
de slipvariatie, niet door een ingreep van de bestuurder tot stand komt) is het beter<br />
van een 'geautomatiseerde koppeling' te spreken.<br />
De automatische koppeling komt voornamelijk in combinatie met een automatische<br />
of halfautomatische transmissie voor.<br />
Bij de automatische transmissie geschiedt niet alleen het koppelen tijdens het wegrijden,<br />
maar ook tijdens het schakelen geheel automatisch.<br />
Bij de halfautomatische transmissie kan automatisch vanuit stilstand worden opgetrokken.<br />
Tijdens het overschakelen van de ene naar de andere overbrengingstrap<br />
vindt het koppelen en ontkoppelen plaats nadat de bestuurder een handeling heeft<br />
verricht, zoals het bewegen van de bedieningshendel of het loslaten of intrappen van<br />
het gaspedaal.<br />
De 'halfautomaat', die in de jaren zestig in allerlei pneumatische en hydraulische<br />
varianten op de markt verscheen en inmiddels definitief van het toneel verdwenen<br />
163
leek, maakt een goede kans op een rentree vanwege de mogelijkheden die de moderne<br />
elektronica biedt om in te grijpen in de conventionele koppelingsbediening. Dergelijke<br />
systemen doen vooral in Europa opnieuw hun intrede, omdat de Europese automobilist<br />
wantrouwig staat tegen de volautomatische wisselbak, die een hoger brandstofverbruik<br />
veroorzaakt en de op ons continent zo geliefde 'schakelpook' overbodig<br />
maakt.<br />
De halfautomaat is de poging van de auto-industrie, de Westeuropese automobilist te<br />
laten wennen aan een automatisering van de aandrijflijn.<br />
Een geheel nieuwe ontwikkeling, veelbelovend in verband met de mogelijke combinatie<br />
met een elektronisch regelsysteem, is de zogenaamde elektrovisceuze koppeling,<br />
ook wel, in een letterlijke vertaling uit het Amerikaans, elektroreostatische koppeling<br />
genoemd. Dergelijke koppelingen bevatten een speciale siliconenvloeistof, die onder<br />
invloed van een elektrische stroom van viscositeit verandert, zodat ook geheel nieuwe<br />
toepassingen van schokdempers, motorophangingen en dergelijke mogelijk worden.<br />
Dergelijke oplossingen brengen het elektronisch koppelingsmanagement naderbij,<br />
dat in combinatie met een aandrijflijn- en een motormanagement-systeem de bestuur-<br />
), der van koppelings- en schakelt aken bevrijdt.<br />
I~ In een verder stadium van ontwikkeling bevindt zich de zogenaamde ~ertie!wppeling<br />
r rio ~ (Schwungnutzkupplung), toegepast in auto's met een hybridische aandrijving. Een<br />
Hb' hybridische aandrijving is een combinatie van een elektromotor met een ander type<br />
energiebron, meestal een verbrandingsmotor. Tussen de beide energiebronnen is een<br />
door twee conventionele koppelingen ingesloten rotatie massa aangebracht, die de<br />
verbrandingsmotor weer op toeren brengt nadat deze, bij voorbeeld in het stadsverkeer<br />
voor een verkeerslicht, tot stilstand is gebracht.<br />
/- ' r r /<br />
'Yr-PI..t II1LUI(t V!l'f' ,;- :.."n)1£-<br />
Toeleveranciers I<br />
Wrijvingskoppelingen worden door verschillende gespecialiseerde fabrikanten geproduceerd,<br />
maar er zijn ook autoproducenten die hun eigen koppelingen maken.<br />
De grootste Europese koppelingenproducent is het Franse Valeo (waarin het vroegere<br />
merk Verto is opgenomen), dat 50 % van de Europese markt in handen heeft. Op<br />
de relatief kleine Amerikaanse markt (ongeveer 90 % van de personenauto's is daar<br />
voorzien van een automatische transmissie) heeft Valeo een marktaandeel van 30 %.<br />
Samen met Valeo behoren het Westduitse merk Sachs (van het concern Fichtel &<br />
Sachs, sterk vertegenwoordigd in de bedrijfsvoertuigmarkt) en LuK (Lamellen- und<br />
Kupplungsbau, s~erk vertegenwoordigd in de markt van landbouwtrekkerkoppelingen<br />
en voor de helft in handen van Valeo) tot de drie grootste leveranciers van<br />
Europa.<br />
Daarnaast speelt in Europa ook het merk Borg & Beck een rol, geleverd door het<br />
Engelse AP (Automotive Products, onderdeel van de BBA-groep) dat deze koppelingen<br />
in licentie bouwt van het Amerikaanse Borg-Warner. Ook de merken Long<br />
en Rockford behoren tot het Borg-Warner-concern. Andere Amerikaanse merken<br />
zijn Laycock, RockweIl en Quinton Hazell.<br />
Lamellenkoppelingen worden onder andere vervaardigd door Uni-Cardan (onderdeel<br />
van de Engelse GKN-groep), dat samen met ZF ook een succesvolle viscokoppeling<br />
produceert.<br />
/) De grootste Japanse koppelingenfabrikant is Daikin, gevolgd door respectievelijk<br />
Aisin Seiki, Atsugi Unisia en Fuji Chemica\.<br />
~<br />
164
3.2 <strong>DE</strong> ENKELVOUDIGE DROGEPLAATKOPPELING MET CONSTANTE<br />
KOPPELINGSKRACHT<br />
3.2.1 Inleiding<br />
De enkelvoudige drogeplaatkoppeling met constante koppelingskracht wordt vrijwel<br />
universeel in personenauto's als hoofdkoppeling toegepast.<br />
Dit koppelingstype bestaat uit drie hoofdonderdelen (afb. 3.2): een ringvormige metalen<br />
wrijvingsvlak aan de motorzijde, aangebracht op het vliegwiel van de motor (zie<br />
3.2.6), een koppelingsplaat, aan beide zijden voorzien van een eveneens ringvormige<br />
koppelingsplaatvoering (zie 3.2.5), en een metalen drukplaat of drukring, die deel<br />
uitmaakt van de drukgroep (zie 3.2.4). De drukgroep is met bouten op het vliegwiel<br />
bevestigd en is voorzien van een verend element dat de aandrukkracht of koppelingskracht<br />
verzorgt. Deze kracht is axiaal (parallel aan de draaiingsas van de koppeling)<br />
gericht, zodat dit type ook wel axiale koppeling wordt genoemd. De koppelingsplaat<br />
is met spiebanen op de ingaande as (ook wel primaire as,prise-as genoemd, zie hoofdstuk<br />
4) van de wisselbak verschuifbaar, maar niet verdraaibaar bevestigd.<br />
Afb. 3.2. De diafragma koppeling<br />
I. motorblok<br />
2. koppelingsr.uis<br />
3. vliegwiel met<br />
starterkrans<br />
4. koppelingsplaatvoering<br />
5. drukgroepdeksel<br />
6. bladveer<br />
7. diafragmaveer<br />
8. ontkoppelingslager met<br />
geleidebus<br />
9. primaire of ingaande as<br />
10. ontkoppelingsvork<br />
11. drukgroepbout<br />
12"tangentiële<br />
( koppelingsplaatveer<br />
13. koppelingsplaatn~f<br />
met spiebaanverbinding<br />
14. toplager , uitgevoerd<br />
als naaldlager<br />
15. krukas<br />
15----;--<br />
2 3 4 5<br />
J!<br />
/r-<br />
14 1312 11<br />
165<br />
10
Het verend element is zodanig in de drukgroep aangebracht, dat het door middel van<br />
een hejboomprincipe van de drukplaat kan worden gelicht. Dat gebeurt met behulp<br />
van een ontkoppelingslager (zie 3.2.7), dat het eindpunt vormt van de koppelingsbediening.<br />
Het werkingsprincipe van de wrijvingsplaatkoppeling is schematisch in afbeelding 3.3<br />
weergegeven. In afbeelding 3.3a zijn de te koppelen delen nog van elkaar gescheiden<br />
in een aandrijvend en aangedreven deel; tussen motor en aandrijflijn bestaat geen<br />
verbinding: de koppeling is ontkoppeld. Daarbij dient men zich het aandrijvende deel<br />
voor te stellen als het vliegwiel én de daarop bevestigde drukgroep, terwijl het aangedreven<br />
deel gevormd wordt door de op de ingaande as niet-draaibaar bevestigde<br />
koppelingsplaat.<br />
In afbeelding 3.3b bewegen de wrijvingsvlakken met matige kracht tegen elkaar en<br />
het aangedreven deel gaat meedraaien. Naarmate de aandrukkracht toeneemt, wordt<br />
het aandrijvend gedeelte meer afgeremd en het aangedreven deel meer versneld.<br />
Glijdende wrijving gaat op een gegeven ogenblik over in stilstaande wrijving. In afbeelding<br />
3.3c is de gekoppelde toestand weergegeven: beide delen draaien met dezelfde<br />
hoeksnelheid. Het draai moment van de motor wordt dus door middel van wrijving<br />
in de koppeling overgebracht.<br />
aangedreven deel met<br />
aandrijflijn verbonden<br />
aandrijvend deel met<br />
motorkrukas verbonden<br />
a b c<br />
Afb. 3.3. Het werkingsprincipe van de plaatkoppeling<br />
In deze paragraaf wordt eerst de grootte van het door de koppeling over te brengen<br />
motorkoppel bepaald uit de hoofdmaten van de koppeling (3.2.2), waarna nader<br />
wordt ingegaan op de opbouwen werking van de standaarduitvoering van de enkelvoudige<br />
drogeplaatkoppeling (3.2.3). In de daaropvolgende paragrafen komen de<br />
bijzondere uitvoeringsvormen van de reeds genoemde hoofdonderdelen van de koppeling<br />
aan de orde.<br />
3.2.2 Het over te brengen koppel<br />
Het koppel Tk dat met een plaatkoppeling maximaal kan worden overgebracht wordt<br />
bepaald door de totale wrijvingskracht Fw aan de wrijvingsvlakken en de gemiddelde<br />
straal rw van deze wrijvingsvlakken (afb. 3.4):<br />
166
F n normaalkracht<br />
F w totale wrijvingskracht<br />
r w gemiddelde wrijvingsstraai<br />
Afb. 3.4. Berekening van het door de plaatkoppeling<br />
over te brengen koppel<br />
a de krachten op de wrijvingsvlakken<br />
b exacte bepaling van de gemiddelde wrijvingsstraai<br />
r•.<br />
r j , dj inwendige straal, diameter van de wrijvingsring<br />
r u , d u uitwendige straal, diameter van de<br />
wrijvingsring<br />
[Nm] (3.1)<br />
Volgens de wrijvingswet van Coulomb is deze wrijvingskracht evenredig met de aandrukkracht<br />
of normaalkracht F n (beter bekend als koppelingskracht) en met de wrijvingscoëfficiënt<br />
f.l als evenredigheidsfactor. Formule 3.1 kan dus ook geschreven worden<br />
als: T k = wFnr w • Voor meer wrijvingsvlakken z geldt dan:<br />
[Nm] (3.2)<br />
fl varieert bij een drogeplaatkoppeling tussen 0,2 en 0,4, bij een natteplaatkoppeling<br />
tussen 0,04 en 0,06.<br />
r w is de straal van de 'wrijvingscirkel' , dat is de denkbeeldige cirkel waarop de wrijvingskracht<br />
geacht wordt aan te grijpen. In de praktijk rekent men meestal met het<br />
rekenkundig gemiddelde van de uitwendige straal r u en de inwendige straal rj;<br />
[m] (3.3)<br />
Verderop zal een exactere formule voor rw worden afgeleid (zie formule 3.3a).<br />
Om van een gelijkmatige aanligging van de wrijvingsvlakken verzekerd te zijn, kiest<br />
men de inwendige en uitwendige diameter zodanig dat de verhouding d/du ongeveer<br />
0,6 ... 0,7 is. Het ongelijkmatig aanliggen van de wrijvingsvlakken veroorzaakt plaatselijk<br />
hoge temperaturen, terwijl de vlaktedruk en de slijtage hoog zijn.<br />
De vlaktedruk<br />
De vlaktedruk 0v is de druk die ten gevolge van de normaalkracht Fn op het ringvormig<br />
oppervlak van de plaatvoeringen ontstaat:<br />
167
Fn<br />
Fn<br />
(J = ---- = --v<br />
t (d~ - df) 1t(r~ - rf)<br />
[Pa] (3.4)<br />
De vlaktedruk is mede bepalend voor de slijtage van de wrijvingsvlakken bij normaal<br />
gebruik. Daarom zal voor koppelingen die vaak gebruikt worden om het voertuig<br />
vanuit stilstand in beweging te zetten (denk bij voorbeeld aan stadsbussen en bestelauto's),<br />
de vlaktedruk aanzienlijk lager dienen te zijn dan bij koppelingen die minder<br />
vaak gebruikt worden, zoals in toerbussen en personenauto's.<br />
Afhankelijk van het gebruiksdoel van de koppeling mag de vlaktedruk een bepaalde<br />
waarde niet te boven gaan. Deze toelaatbare vlaktedruk avbedraagt voor een drogeplaatkoppeling<br />
4.10 5 •.• 6.10 5 Pa en voor een natteplaatkoppeling 10 5 ..• 2.10 5 Pa, oplopend<br />
tot 15.10 5 ... 2.10 6 Pa voor gesinterde voeringen (zie 3.2.5) als wrijvingsvlakken.<br />
De wrijvingsstraai<br />
Een exacte bepaling van de wrijvingsstraai rw volgt uit de combinatie van de formules<br />
3.2 en 3.4. Uit formule 3.4 volgt immers dat F n = ov.n(ru2-rj2).lngevuld in formule 3.2<br />
levert dat:<br />
[Nm] (3.5)<br />
Nu is (zie afb. 3.4b) het koppel dat met de koppeling overgebracht kan worden gelijk<br />
aan de som van alle wrijvingsmomentjes !lMw = !lFw'r die aan de wrijvingsvlakken<br />
werken. Dus Tk = "1:.(!lFw'r). Nu geldt voor het wrijvingskracht je !lFw = !l(FnP),<br />
zodat men op grond van formule 3.4 kan schrijven !lFw = 0v.!lA 'p. Voor het oppervlak<br />
!lA van de smalle wrijvingsring kan men schrijven: 2n'r.!lr, waarin !lr de breedte<br />
van de wrijvingsring voorstelt, zodat ontstaat:<br />
Met behulp van de Hogere Wiskunde kan men deze som exact bepalen (namelijk<br />
door te integreren tussen de grenzen ru en r;):<br />
[Nm]<br />
De uitdrukkingen 3.5 en 3.6 moeten aan elkaar gelijk zijn, zodat moet gelden: (ru 2 -<br />
ri 2 )'r w = t (r} - r?). Daaruit volgt voor de gemiddelde wrijvingsstraai waarop de wrijvingskracht<br />
werkt:<br />
Cm]<br />
(3.6)<br />
(3.3a)<br />
Het verband tussen koppelingskracht en de plaatafmetingen<br />
Naarmate de koppeling een groter koppel moet overbrengen is een grotere koppelingskracht<br />
óf een grotere plaatdiameter nodig. Als een grotere koppelingskracht vereist<br />
is, neemt de vlaktedruk toe. Wordt voor een grotere plaatdiameter gekozen, dan<br />
neemt de vlaktedruk af.<br />
168
Omdat de energie bij het optrekken vanuit stilstand in de vorm van warmte in de<br />
koppeling terechtkomt (zie verderop) waardoor de temperatuur ervan stijgt, neemt<br />
men voor voertuigen die vaak moeten optrekken (zoals een stadsbus) een grotere<br />
koppelingsplaat. Hierdoor is ook de slijtage minder.<br />
Op grond van de hier uiteengezette relatie geeft de maximaal toelaatbare vlaktedruk<br />
een goede indruk van de thermische belasting en de levensduur.<br />
Het aanloopdiagram<br />
De grootste belasting van de wrijvingskoppeling treedt op bij het wegrijden vanuit<br />
stilstand: het aanlopen van de koppeling. Afbeelding 3.5 geeft de elementen die in het<br />
aanloopproces een rol spelen, schematisch weer.<br />
Afb. 3.5. De factoren die bij het aanlopen van de koppeling een rol spelen<br />
h"""-T 11lJ. r- :<br />
.-./<br />
Tijdens het koppelen neemt de motorrotatiefrequentie af. Daaruit volgt dat de draai- ?<br />
ende motordelen vertraagd zijn door een koppel, uitgeoefend op de krukas. Dat kan I)<br />
alleen als aan de koppeling een groter koppel wordt afgegeven dan door de verbran- C<br />
dingskrachten aan de krukas wordt toegevoerd. ,)<br />
Aan de motorzijde van de koppeling werkt het draaimoment van de motor Tm aandrijvend.<br />
Het massatraagheidsmoment Jm wordt bepaald door alle draaiende delen<br />
van de motor zoals het vliegwiel met de krukas, een deel van de drijfstang, de nokkenas,<br />
het anker van de draaistroomgenerator en de waterpomp.<br />
Aan de voertuigzijde van de koppeling werken de aandrijflijn en de rijweerstanden<br />
remmend met het koppel Tv. Het massatraagheidsmoment van alle aandrijflijndelen<br />
zoals de tandwielen, de aandrijfassen, de eindreductie met differentieel en de wielen<br />
is voorgesteld door Jv terwijl hier ook de translerende voertuigmassa in verrekend is,<br />
alles gereduceerd naar de as van de koppeling (zie voor het begrip 'gereduceerde<br />
massa' deel 4 van de Steinbuch-serie).<br />
Het verloop van de hoeksnelheid Wm van de motor en de hoeksnelheid Wv van het deel<br />
van de koppeling dat verbonden is met de aandrijflijn wordt in een aanloopdiagram<br />
weergegeven (afb. 3.6). Op het moment dat het koppelen begint (t = 0), draait de<br />
motor met de hoeksnelheid WmO en staat het voertuig stil (wvO). Het koppelingsmoment<br />
Tk werkt direct met een maximale en vaste waarde door een constant aangenomen ')<br />
aandrukkracht en wrijvingscoëfficiënt. Gelijktijdig geeft de motor het maximale (,<br />
draai moment af dat ook constant verondersteld wordt.<br />
Het koppelingsmoment werkt enerzijds remmend op de motor en is er de oorzaak van<br />
dat de hoeksnelheid van de motor afneemt. Anderzijds werkt het koppelingsmoment<br />
169
2<br />
Is<br />
aanloo tïd<br />
la<br />
s<br />
tijd I<br />
Afb. 3.6. Hel aanloopdiagram<br />
(gelineariseerd)<br />
aandrijvend Op de voertuigzijde van de koppeling zodat het voertuig in beweging<br />
komt. Omdat het koppelingsmoment T k en het draaimoment van de motor Tm constant<br />
zijn, neemt de hoeksnelheid van de motor eenparig af (am is constant). In het<br />
vereenvoudigde aanloopdiagram (afb. 3.6) zijn de hoeksnelheidslijnen dus recht.<br />
De mate waarin de motorhoeksnelheid gedurende de sliptijd afneemt, is afhankelijk<br />
van het koppelingsmoment, het draai moment en het massatraagheidsmoment van de<br />
motor. Gedurende de s/iplijd Is geldt immers: T k = Tm + Jm.am, zodat de hoekvertraging<br />
van de motor geschreven kan worden als a m = (Tk - Tm)/Jm. De hoekversnelling<br />
van de motor verkrijgt men eenvoudig door het teken van am te veranderen,<br />
zodat:<br />
Cl: =<br />
m<br />
Omdat de hoeksnelheid van de versnelde of vertraagde motor geschreven kan worden<br />
als Wm = w mu + am.t. volgt dus voor de vertraagde motor:<br />
Zoals gezegd, zorgt het koppelingsmoment er eveneens voor dat de hoeksnelheid van<br />
het aangedreven deel van de koppeling W v toeneemt.<br />
De hoekversnelling a v wordt bepaald door het koppelingsmoment Tk• het aandrijfmoment<br />
Tv nodig om de rijweerstanden te overwinnen en het massatraagheidsmoment<br />
J v ' Gedurende de sliptijd geldt voor de voertuigzijde van de koppeling dus<br />
T k = Tv + J,'a" zodat voor de hoekversnelling van de koppe/ingsplaatas (ingaande as<br />
van de wisselbak) geldt:<br />
(3.7)<br />
(3.8)<br />
Cl: , =<br />
(3.9)<br />
De hoeksnelheid wordt dan: w, = WvO + av.t, zodat:<br />
(3.10)<br />
De hoeksnelheid van de motor blijft afnemen en die van de koppelingsas met kop-<br />
170
pelingsplaat toenemen tot beide gelijk zijn in het koppelpunt K. De sliptijd is dan ten<br />
einde.<br />
Na het koppelpunt K zullen de hoeksnelheid van de motor W m en de hoeksnelheid van<br />
de aandrijforganen Wv in gelijke mate toenemen (er is immers geen slip meer); deze<br />
gemeenschappelijke hoeksnelheid noemen we Wmv en de periode waarin dat gebeurt,<br />
is de versnellingstijd t a • De koppeling is dan gekoppeld en het wrijvingsmoment in de<br />
koppeling neemt de grenswaarde aan. Deze waarde is lager dan Tk omdat de motor<br />
door de koppeling niet meer afgeremd wordt. Het is zelfs zo dat een deel van het<br />
motorkoppel na het passeren van het koppelpunt K nodig is om de roterende delen in<br />
de motor te versnellen (zie hiertoe het arbeidsplan, verderop). Alle roterende delen<br />
in het voertuig met massatraagheid J m + Jv worden na het koppel punt K door het<br />
moment Tm - Tv versneld zodat Tm - Tv = (Jm + Jv)amv'<br />
De gemeenschappelijke hoekversnelling van motor en aandrijflijn is dus gelijk aan:<br />
En de hoeksnelheid wordt dan Wmv = Wk + amv.t, zodat:<br />
Nu geldt voor de hoeksnelheid in het koppelpunt blijkens afbeelding 3.6:<br />
De beginsnelheid van het voertuig is nul (wvo = 0) zodat: WmO= (av-am)ts• Desliptijd<br />
kan dus bepaald worden met:<br />
t,= ~\' - (Xm<br />
(3.11)<br />
(3.12)<br />
(3.13)<br />
[sJ (3.14)<br />
Uit formule 3.13 volgt (bij WvO= 0): Wk = av.t s ' Vult men formule 3.14 in deze uitdrukking<br />
in, dan ontstaat voor de hoeksnelheid in het koppelpunt:<br />
(3.15)<br />
Aan het einde van de aanlooptijd wordt de oorspronkelijke motorhoeksnelheid W mO<br />
weer bereikt, zodat:<br />
(3.16)<br />
Isoleert men uit deze vergelijking t a en vult men voor Wk de uitdrukking 3.15 in, dan<br />
ontstaat na enige rangschikking voor de versnellingstijd:<br />
-WmO.:Xm<br />
t =----a<br />
:Xmv(:Xv - :xm)<br />
[sJ (3.17)<br />
171
De totale aanlooptijd t, + t a volgt uit de formules 3.14 en 3.17, waaruit na enige vereenvoudiging<br />
ontstaat:<br />
WmO ::t:mv -::t:m<br />
ts+ta=-_._-- CXmv :Xv -::t:m<br />
[sJ (3.18)<br />
Indien voor a m , a v en a mv de eerder gevonden uitdrukkingen 3.7,3.9 en 3.11 worden<br />
ingevuld, volgt na vereenvoudigen:<br />
[sJ (3.18a)<br />
De gemiddelde hoekversnelling van het voertuigdeel van de koppeling (gemiddeld<br />
over de gehele aanlooptijd) is gelijk aan a vgem = wmO/(t, + t.). Vult men voor de term<br />
tussen haakjes formule 3.18a in, dan leidt dat na enige vereenvoudiging tot:<br />
(3.19)<br />
De aanlooptijd wordt als beëindigd beschouwd wanneer de beginhoeksnelheid van de<br />
motor WmO wordt bereikt. Men doet dit, omdat in de praktijk het koppelpuht K moei-<br />
- - r<br />
lijk te bepalen valt: het eind van de sliptijd hangt van een groot aantal factoren afr<br />
onder andere van de bestuurder. l/wI ?fin ct cV; c:J.C.~~<br />
Men doet er goed aan te beseffen, dat het hier een aanloopdiagram betreft: na de<br />
aanlooptijd kan het voertuig verder versneld worden, maar dat valt niet meer onder<br />
~<br />
'aanloop' maar onder 'normaal<br />
diagrammen worden opgesteld.<br />
bedrijf'. Ook voor het schakelen kunnen dergelijke<br />
Uit vergelijking 3.19 blijkt dat de gemiddelde v9.ertuigversnelling uitsluitend afhankelijk<br />
is van het motorkoppel Tm' het momen~~~'i
nemen en de snelheid van de voertuigzijde van de koppeling relatief weinig toenemen.<br />
Geleidelijkaan zal de motor in verhouding meer afgeremd worden en de voertuigzijde<br />
van de koppeling meer in snelheid toenemen doordat de koppeling beter<br />
gaat werken. Het wrijvingsmoment neemt toe. In werkelijkheid verlopen de hoeksnelheden<br />
als functie van de sliptijd dan ook niet lineair maar zoals de streeplijn in<br />
afb. 3.6 weergeeft. Het gemiddelde verloop blijft echter gelijk. Het werkelijke verloop<br />
van de hoeksnelheid in de versnellingsperiode Wmv wordt bepaald door het motorkoppel<br />
enerzijds en de rijweerstanden anderzijds. Zijn deze waarden constant dan<br />
is het verloop lineair.<br />
Het arbeidsplant --J' ' 'l'attt<br />
Tijdens het aanlopen van de koppeling vinden er een aantal energieomzettingen<br />
plaats. Ten eerste is er de motor die in de vorm van het draaimoment arbeid levert.<br />
Dan is er het vliegwiel met alle draaiende delen van de motor waarin een hoeveelheid<br />
kinetische energie is opgeslagen. Door het koppelingsmoment wordt dit vliegwiel<br />
afgeremd, dat daardoor arbeid levert. Van deze gezamenlijk geleverde arbeid wordt<br />
in de sliptijd door wrijving een deel omgezet in warmte en wordt een deel via de<br />
koppeling doorgegeven aan de aandrijflijn om het voertuig in beweging te zetten.<br />
Gedurende de versnellingstijd moet het vliegwiel weer op snelheid gebracht worden.<br />
Daarvoor is een deel van de motorarbeid gereserveerd. Om het voertuig te versnellen,<br />
is dus slechts een deel van het door de motor geleverde<br />
baar.<br />
draaimoment beschik-<br />
Inzicht in deze energieverdeling tijdens het aanlopen van de koppeling geeft het arbeidsplan:<br />
in afbeelding 3.7 is het verloop van het vermogen P als functie van de tijd t<br />
gegeven; het oppervlak van het diagram komt overeen met een hoeveelheid arbeid of<br />
energie, want p.t = W. De P-lijnen in het arbeidsplan zijn recht, omdat net als bij het<br />
aanloopdiagram het draaimoment van de motor verondersteld wordt, constant te<br />
zijn. P = T.w wordt dus P = c.w met c als constante.<br />
Een overzicht van de betekenis van de lijnen in het arbeidsplan is in Tabel 3.1 gegeven.<br />
Als bijzonderheid valt waar te nemen dat op het ogenblik (na tk seconden) dat de<br />
koppeling slipvrij gaat werken, het wrijvingsmoment in de koppeling afneemt. Die<br />
afname komt overeen met de afname van het koppelingsvermogen van JD naar JE in<br />
het arbeidsplan. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de koppeling het vliegwiel moet<br />
afremmen gedurende de sliptijd. Tijdens de versnellingstijd wordt het vliegwiel door<br />
de motor versneld. De koppeling hoeft dan slechts het motorkoppel, verminderd met<br />
het moment nodig om het vliegwiel te versnellen, over te brengen. Het koppelmoment<br />
stelt zich hiertoe vanzelf in op de grenswaarde.<br />
Tabel 3.2 geeft een overzicht van de betekenis van de oppervlakken in het arbeids-<br />
?<br />
plan. Vooral het oppervlak OCD is van belang: deze geeft de hoeveelheid arbeid aan<br />
die omgezet wordt in warmte. Uit deze warmte kan de temperatuurstijging van de<br />
) koppeling en met name van het voeringmateriaal berekend worden.<br />
De veiligheidsfactor<br />
Om er verzekerd van te zijn dat de koppeling in gekoppelde toestand slipvrij werkt,<br />
moet het koppel dat door de koppeling maximaal overgebracht kan worden groter<br />
zijn dan het maximale motorkoppel. Anderzijds mag het maximale wrijvingskoppel<br />
ook weer niet te groot zijn, om te voorkomen dat door overbelasting (bij voorbeeld<br />
173
M<br />
M'<br />
Afb. 3.7. Het arbeidsp/atl<br />
bij het plotseling blokkeren van de motor) de overige aandrijflijndelen beschadigd<br />
raken. De beveiliging wordt verkregen door de koppeling bij een bepaalde waarde<br />
van het over te brengen koppel te laten slippen. Dit wordt uitgedrukt door de veiligheidsfactor<br />
À van de koppeling, dat is de verhouding tussen het maximaal over te<br />
brengen koppel T kmax en het maximale motorkoppel. Deze is uit het arbeidsplan af te<br />
lezen:<br />
. Ik oe<br />
1,=-=--<br />
Tm OA<br />
[-J (3.20)<br />
In de praktijk bedraagt de veiligheidsfactor 1,2 ... 2,0; hij zal variëren afhankelijk van<br />
de toestand van de koppeling en de motor.<br />
De warmteontwikkeling<br />
In het algemeen geldt, dat het volume van de plaatvoering bepalend is voorde temperatuurstijging<br />
ervan. Dit volume wordt in belangrijke mate bepaald door het plaatoppervlak.<br />
De opgegeven maximaal toelaatbare vlaktedruk weerspiegelt deze relatie,<br />
omdat er een verband bestaat tussen het maximaal door de koppeling over te brengen<br />
koppel en het maximale motorkoppel.<br />
Uit het arbeidsplan kan de ontwikkelde wrijvingswarmte worden bepaald. De ontwikkelde<br />
warmte is gelijk aan de arbeid, zoals voorgesteld door het oppervlak van<br />
driehoek OCD (Q = W) en bedraagt dus (aangezien W = p.t en P = T.m):<br />
174<br />
[JJ (3.21)
TaheI3.!. Overzichl van de vermogens gedurende de slipl ijd Is bij hel koppelpunl Ik en gedurende<br />
de I'ersnellingslijd la<br />
lijn betekenis tijd vermogen P<br />
OA afgegeven effectief motorvermogen 1=0 Tm'wmo<br />
AC vermogen van het vliegwiel om arbeid te verrichten 1=0 lm"(Xm' Wmo<br />
OC totaal door de koppeling opgenomen vermogen 1=0 T k '(Omo<br />
AB verloop van het effectief motorvermogen Is Tm'wm<br />
CD verloop van het koppelingsvermogen (het totaal<br />
opgenomen vermogen door de koppeling) Is T.'wm<br />
00 verloop van het vermogen dat beschikbaar is om<br />
het voertuig aan te drijven (vermogen aan de<br />
voertuigzijde van de koppeling) Is Tk'w,<br />
OH verloop van het vermogen nodig om de aandrijfen<br />
rijweerstand te overwinnen I, F'I'<br />
JB door motor afgegeven effectief motorvermogen I = Ik Tm'Wm = Tk 'Wk<br />
BO door vliegwiel afgegeven vermogen 1= t k irn'am'Wk<br />
JO door koppeling opgenomen vermogen en aan de<br />
voertuigzijde afgegeven 1= t k Tk • U""<br />
JH vermogen om aandrijf- en rijweerstanden te<br />
overWinnen I = Ik F.\'<br />
HO vermogen beschikbaar om hel voertuig te<br />
versnellen 1= t k (Tk - T,,)Wk<br />
JE door koppeling opgenomen en aan de voertuigzijde<br />
afgegeven I =~ (Tm - Jm' ~mv) Wk<br />
HE vermogen beschikbaar om het voertuig te versnellen I =~ J...'::x v ' Wk<br />
BE door vliegwiel opgenomen vermogen I =~ Jm"lÁmv'Wk<br />
BF verloop van het effectief motorvermogen la Tm'wmv<br />
EG verloop van het koppelingsvermogen beschikbaar<br />
om het voertuig aan te drijven la ~'Wmv<br />
Hl verloop van het vermogen nodig om de aandrijfen<br />
rijweerstanden te overwinnen la F'\'<br />
KF effectief motorvermogen I = Ik + la Tm "UJ mv<br />
KG koppelingsvermogen om het voertuig aan te drijven I = Ik + la 7k'wmv<br />
KI vermogen om aandrijf- en rijweerstanden te<br />
overwinnen I = Ik + la F.\'<br />
IG vermogen beschikbaar om het voertuig te versnellen I = Ik + la Jv'll:m\"Wm\l<br />
Tabe/3.2. Overzicht van de arbeid (energie) uil het arbeidsp/an gedurende de s/ip- en<br />
versnellingslijd<br />
oppervlak betekenis tijd arbeid/energie<br />
OABJO geleverde arbeid door het draaimoment van<br />
de motor I, Tm(wmo + Wk)!I,<br />
ACOBA geleverde arbeid door het vliegwiel I, Jm' ~m(wmo + Wk)!I,<br />
OCOO door wrijving in warmte omgezette energie I, T.'Wmo'!I,<br />
OOJO nuttige arbeid beschikbaar om het voertuig<br />
aan te drijven I, Tk'Wk't',<br />
JBFKJ geleverde arbeid door het draai moment van<br />
de motor 'a Tm(wmo + wkHla<br />
EBFGE benodigde arbeid om het vliegwiel te<br />
versnellen (de oppervlakken ACDBA en<br />
EBFGE zijn gelijk) 'a Jm '~m,'(Wmo + Wk)!la<br />
JEGKF nuttige arbeid beschikbaar om het voertuig<br />
aan te drijven 'a (Tm - Jm' ~mv)(wmo + wk!tla<br />
175
motorarbeid<br />
Wm (oppervlak OCDJ)<br />
W, aandrijfarbeid<br />
(oppervlak ODJ)<br />
0' opgenomen door<br />
voeringmaleriaal<br />
0" afgevoerd via drukring,<br />
vliegwiel en straling<br />
Afb. 3.8. De energiebalans van de koppeling<br />
lussen plaat -<br />
!'.T<br />
!'.T<br />
- voering<br />
~ wrijvingsvlak<br />
-0'-<br />
Afb. 3.9. Het temperatuurverloop<br />
in de koppelingsplaatvoering<br />
Deze warmte Q wordt door de koppeling in z'n geheel opgenomen en als volgt verdeeld<br />
(afb. 3.8): ongeveer 50 % van de totale warmte wordt opgenomen door het<br />
vliegwiel en de drukring; bovendien wordt een deel via straling en geleiding afgevoerd.<br />
De overige warmte (Q'), ook ongeveer 50 %, wordt opgenomen door het voeringmateriaal<br />
van de koppelingsplaat en heeft een temperatuurstijging ~Tvan deze<br />
plaat tot gevolg:<br />
Q' = /II'c.I',.T [1] (3.22)<br />
De massa van het voeringmateriaal is gelijk aan het volume maal de dichtheid Q. Het<br />
volume is gelijk aan het oppervlak A maal de dikte Ó, zodat:<br />
[kg] (3.23)<br />
De soortelijke warmte c van het voeringmateriaal bedraagt ongeveer 0,85 kJ/kgK, de<br />
dichtheid Q ligt tussen 1,5 en 2,0 kglm 3 •<br />
De gemiddelde eindtemperatuur van het voeringmateriaal is:<br />
[K] (3.24)<br />
Nemen we aan dat op het moment dat de warmtetoevoer stopt, de warmtestroom<br />
precies tot aan de tussenplaat is doorgedrongen, dan verloopt de temperatuur in het<br />
voeringmateriaal zoals in afbeelding 3.9 is weergegeven. Volgens deze afbeelding<br />
geldt: T gem = 4(Tmax + Tbegin),zodat de maximale oppervlaktetemperatuur dan bedraagt:<br />
176<br />
[K] (3.25)
Direct uit de afbeelding valt af te lezen:<br />
[KJ (3.25a)<br />
Door berekeningen aan koppelingen uit te voeren, krijgt men een beter inzicht in de<br />
theoretische achtergronden en werking van koppelingen. Ook kunnen de oorzaken<br />
van slijtage worden vastgesteld. Voor het ontwerpen en construeren van koppelingen,<br />
zeker als er specifieke eisen worden gesteld, wordt meestal van ingewikkelder 2<br />
ervaringsiormules uitgegaan, waarin meer invloedsfactoren zijn verJisconteerddie<br />
op grond van jarenlange ervaring van belang worden geacht. Men herkent dergelijke<br />
formules dikwijls aan het feit dat van het SI afwijkende eenheden worden gebruikt.<br />
Zo heeft de Westduitse koppelingsfabrikant Fichtel und Sachs in de loop van de laatste<br />
20 jaar een berekeningsmethode ontwikkeld, waarbij een relatie gelegd wordt<br />
tussen de door wrijving in warmte omgezette energie Q en het totale wrijvingsopper-<br />
vlak A. De op deze wijze berekende specifieke arbeidsbelasting q = Q/A blijkt een<br />
goede maatstaf te zijn voor het beoordelen van plaatkoppelingen. Met behulp van q<br />
kunnen koppelingen onderling vergeleken worden, afhankelijk van het gebruiksdoel.<br />
Ook bij deze berekening worden vereenvoudigingen aangebracht voor een betere<br />
begripsvorming. Zo worden het llIotorkoppel en het kOQQelingsmoment constant ver-<br />
--- -;7<br />
ondersteld, waardoor de versnelling van het voertuig constant IS.<br />
Zonder verdere afleiding luidt de formule van de specifieke arbeidsbelasting, berekend<br />
voor een sliptijd bij een eenmalige aanloop:<br />
Q<br />
q=-= A<br />
19,7 .Il~o<br />
0,95.11 g(;;ol + tan IX)}<br />
A.II ---------<br />
{<br />
lil Tm<br />
In deze formule is:<br />
A het totale oppervlak van de wrijvingsvlakken:<br />
A = n/4(d} - d j 2 ).z in cm 2 ;<br />
u de aandrijflijngrootheid: u = i/r dyn in m- l ;<br />
[C~2] (3.26)<br />
rdyn de dynamische rolstraal van de wielen in m;<br />
i de totale overbrengingsverhouding van de aandrijflijn; i = iwb.i e ;<br />
m de totale massa van het voertuig met belading in kg;<br />
g de versnelling van de zwaartekracht (9,81 m/s 2 );<br />
irol de rolweerstandscoëfficiënt ;<br />
tana de stijging van een eventueel te beklimmen helling in honderdsten van het<br />
hellingpercentage; de helling a in hoekgraad (bij een helling van bij voorbeeld<br />
20 % moet voor tana 0,01.20 = 0,2 worden ingevuld en bedraagt de<br />
hellingshoek 11 ,3°); 5' \ ~'...- '<br />
Tm het maximale motorkoppel in Nm. I<br />
Als aanlooprotatiefrequentie neemt men voor ottomotoren n m (\ = ~nmax + 35 en voor<br />
dieselmotoren n mO = 0,75n max .<br />
Wordt de waarde van q oneindig groot of negatief dan is het aanlopen van de koppeling<br />
en dus wegrijden vanuit stilstand niet mogelijk. In de praktijk zal ook bij kleine<br />
waarden van q het laten aanlopen van de koppeling niet meer uit te voeren zijn. De<br />
koppeling blijft slippen; de auto komt niet in beweging.<br />
177
a b<br />
Afb. 3.10. De vergroringsfactor À q van de specifieke arbeidsbelasring als funcrie van de voerlIligmassa<br />
m", her maximale motorkoppel Tm> de aanlooprorariefrequenlie van de moror nmO en de<br />
overbrengingsverhouding van de aandrijjlijn iop een vlakke weg (a) en op een helling van 15 %<br />
(b) (Fichrel & Sachs)<br />
Als grenswaarden van de specifieke arbeidsbelasting van personenauto koppelingen<br />
neemt men meestal 26 .. .40 Nm/cm 2 voor een vlakke weg (voor een auto met een<br />
cilinderinhoud van I respectievelijk 3 liter), terwijl men als absoluut maximum rekent<br />
met een waarde van 300 Nm/cm 2 , gebaseerd op een weg met een hellingpercentage<br />
van 26%.<br />
In formule 3.26 zijn een aantal grootheden opgenomen die kunnen veranderen. De<br />
invloed van de grootheden m (massa van de auto), Tm (motorkoppel), nmo (aanlooprotatiefrequentie<br />
) en i (overbrengingsverhouding) wordt met behulp van grafieken<br />
weergegeven. Afbeelding 3.lOa geeft zo'n grafiek voor een auto op een vlakke weg.<br />
Daarin is À- q = q)q de vergrotingsfactor van de specifieke arbeidsbelasting, die aangeeft<br />
hoeveel groter de arbeidsbelasting wordt als n mo , mv, Tm of iworden gevarieerd. Duidelijk<br />
is te zien dat de specifieke arbeidsbelasting vermindert door het vergroten van<br />
de overbrengingsverhouding van de aandrijflijn. Het verkleinen van de overbrengingsverhouding<br />
(door bij voorbeeld in de tweede overbrengingstrap weg te rijden),<br />
heeft een sterke stijging van de specifieke belasting tot gevolg. Een lagere aanlooprotatiefrequentie<br />
en een kleinere voertuigmassa geven een vermindering van de specifieke<br />
belasting. De koppelingsbelasting neemt in verhouding sterk toe wanneer de<br />
aanlooprotatiefrequentie wordt verhoogd. De invloed van de voertuigmassa is op een<br />
vlakke weg nagenoeg lineair.<br />
De grafiek van afbeelding 3.lOb voor hetzelfde voertuig, maar tijdens wegrijden op<br />
een helling van 15 % geeft enkele opmerkelijke verschillen te zien. Duidelijk blijkt nu<br />
de invloed van het motorkoppel. Op een vlakke weg heeft het vergroten of verkleinen<br />
178
7<br />
IJ van het motorkoppel nauwelijks invloed. Het wegrijden tegen een helling met een<br />
,<br />
'{er1aa d motorkoppel geeft echter een sterke toename van de specifieke belasting.<br />
Een_ver root. motorkoppel geeft een duidelijke verlaging van de specifieke koppelingsbelasting.<br />
De invloed van een venindering van de overbrengingsverhouding en<br />
de voertuigmassa is duidelijk waarneembaar bij het wegrijden vanuit stilstand tegen<br />
een helling. De invloed van een verandering van de aanlooprotatiefrequentie is op<br />
een vlakke weg of tegen een helling nagenoeg gelijk.<br />
De verandering van de specifieke belasting als functie van het stijgingspercentage van<br />
hellingen is in afbeelding 3.11 gegeven. Ook hier is duidelijk te zien dat de belasting<br />
van de koppeling<br />
gen.<br />
sterk progressief toeneemt bij het wegrijden tegen steilere hellin-<br />
Afb. 3.1 I. De vergrotingsfactor À q<br />
van de specifieke arbeidsbelasting<br />
als functie van het hellingpercentage<br />
(Fichtel & Sachs)<br />
3.2.3 Opbouwen werking<br />
1 o 25 % 30<br />
hellingpercentage p<br />
Algemene opbouw<br />
Zoals in 3.2.1 uiteengezet, bestaat de enkelvoudige drogeplaatkoppeling uit een wrijvingsvlak<br />
op het motorvliegwiel, een drukgroep en een koppelingsplaat, terwijl<br />
meestal ook het eindpunt van de koppelingsbediening, het ontkoppelingslager, tot de<br />
koppeling wordt gerekend.<br />
In plaatkoppelingen waarbij de aandrukkracht wordt verkregen door schroefveren<br />
(afb. 3.12a), zetten de veren zich af tegen het drukgroepdeksel en houden zij de koppelingsplaat<br />
tussen de drukring en het vliegwiel geklemd. De veren rusten aan de ene<br />
zijde in kamers die in de drukring zijn gekotterd (geboord) en zijn aan de andere zijde<br />
opgesloten in veerschotels of uitsparingen tegen of in het drukgroepdeksel. Hierdoor<br />
wordt het in~lkaar{etten van de drukgroep vergemakkelijkt en zullen de veren onder<br />
invloed vJiCle c'entrifugaalwerking niet verschuiven. Soms is de drukring hiertoe<br />
voorzien van nokken waar de drukveren dan overheen geschoven worden. Van deze<br />
nokken zijn er sommige uitgeboord om de koppeling te balanceren. De druk vingers<br />
zijn scharnierend aan het drukgroepdeksel en met ontkoppelingsbouten aan de drukring<br />
bevestigd. De drukring is van nokken voorzien die axiaal kunnen bewegen in<br />
sleuven van het drukgroepdeksel, maar die ervoor zorgen dat het koppel wordt overgebracht.<br />
De ontkoppelingsbouten zijn voorzien van stelmoeren zodat de drukvingers<br />
179
Afb. 3.12. De opbouw van de enkelvoudige<br />
drogeplaatkoppeling<br />
a met schroefveren (Fichtel & Sachs, Citroën Visa)<br />
b met diafragma veer<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
6.<br />
7.<br />
8.<br />
9.<br />
10.<br />
a<br />
19<br />
18<br />
17<br />
ontkoppelingsvork<br />
koppelingshuis<br />
drukgroepdeksel<br />
starterkrans<br />
paspen voor drukgroep op vliegwiel<br />
vliegwiel<br />
wrijvingsvlak op het vliegwiel<br />
krukas<br />
toplager (bronzen bus)<br />
koppelingsplaatnaaf<br />
16<br />
2 3<br />
b<br />
~I . J -rl. J~'<br />
'Y~J,j'iI vJ!u.(<br />
11. bevestigingsbout van het vliegwiel<br />
schotelveren ondervinden immers geen invloed van de centrifugaalwerking, schroefveren<br />
wel. Voor het ontkoppelen zijn geen aparte drukvingers nodig, daar deze een<br />
onderdeel van de diafragmaveer vormen.<br />
De diafragmaveer is een van radiale sleuven voorziene schotelveer of membraan veer<br />
en staat in Engeland bekend als 'belleville'-veer. Zij is conisch uitgevoerd en voorzien<br />
van een groot aantal radiale sleuven uitlopend in cirkelvormige gaten, zodat veertongen<br />
ontstaan. Door deze gaten worden de kantelringpennen gestoken met aan beide<br />
zijden van de diafragmaveer een kantelring. De kantelringpennen worden aan het<br />
drukgroepdeksel vastgeklonken. De gaten aan het einde van de sleuven voorkomen<br />
tevens dat de veer inscheurt als gevolg van materiaalmoeheid door het telkens spannen<br />
en ontspannen van de veer.<br />
De drukring rust tegen de diafragmaveer en is door drie bladveren met het deksel<br />
verbonden. Deze bladveren hebben twee functies. Op de eerste plaats zorgen zij<br />
ervoor dat de drukring niet kan verdraaien ten opzichte van het deksel en het vliegwiel,<br />
zodat twee effectieve wrijvingsvlakken in de koppeling werkzaam zijn. Verder<br />
trekken zij bij het ontkoppelen de drukring terug, zodat de koppelingsplaat goed (dat<br />
wil zeggen met een luchtspleet) vrij kan komen van vliegwiel en drukring.<br />
Indien de koppeling is voorzien van een ontkoppelingslagertafel, wordt deze door<br />
bladveren op zijn plaats gehouden. Kogellagers maken de toepassing van een lagertafel<br />
overbodig.<br />
De werking van de enkelvoudige drogeplaatkoppeling met schroefveren<br />
In gekoppelde toestand wordt de koppelingsplaat door de veerkracht tussen het vliegwiel<br />
en de drukring geklemd. Het draaimoment van de motor wordt via het vliegwiel<br />
en de drukring doorgegeven naar de koppelingsplaat en de ingaande as van de wisselbak.<br />
Het intrappen van het koppelingspedaal heeft tot gevolg dat het ontkoppelingslager<br />
de drukvingers om hun scharnierpunt laat kantelen en de drukring door de ontkoppelingsbout<br />
tegen de veerkracht in wordt teruggetrokken. De koppelingsplaat wordt<br />
niet meer tussen de drukring en het vliegwiel ingeklemd. De koppeling is ontkoppeld.<br />
Om te bereiken dat de koppeling goed vrijkomt, is het noodzakelijk dat de koppelingsplaat<br />
soepel over de ingaande as kan verschuiven. Tijdens het intrappen van<br />
het koppelingspedaal zal de bedieningskracht evenredig (lineair) met de pedaalslag<br />
toenemen.<br />
Laat de bestuurder het koppelingspedaal opkomen dan drukken de drukveren de<br />
drukring tegen de koppelingsplaat die dan weer tegen het vliegwiel wordt gedrukt. De<br />
koppelingsplaat wordt wederom tussen de drukring en het vliegwiel geklemd en de<br />
koppeling is gekoppeld.<br />
Bij het volledig loslaten van het koppelingspedaal moet het ontkoppelingslager een<br />
zodanige stand innemen (met vrije slag) dat de volle veerkracht via de drukplaat op de<br />
wrijvingsvlakken van de koppelingsplaat wordt uitgeoefend, terwijl er dan tevens de<br />
mogelijkheid moet blijven om slijtage van het voeringmateriaal te compenseren, hetgeen<br />
tot uiting komt in de aanwezigheid van een vrije slag van het koppelingspedaal. )<br />
De koppeling kan echter ook !!!jihstellend zijn (zie 3.4).<br />
Bij het indrukken moeten de drukvingers de drukring recht naar achteren trekken,!<br />
zodat een gelijke instelling van deze vingers belangrijk is.<br />
181
De werking van de diafragmakoppeling<br />
In gekoppelde toestand (atb. 3.13) zet de gespannen diafragmaveer zich via de kantelring<br />
af tegen het drukgroepdeksel en klemt zij de koppelingsplaat tussen drukring en<br />
vliegwiel. Het intrappen van het koppelingspedaal heeft een kantelen van de ontkoppelingsvork<br />
om het kogelscharnier tot gevolg waardoor het ontkoppelingslager de<br />
diafragmaveer bedient. De diafragmaveer kantelt om de kantelringen waardoor de<br />
aandrukkracht van de buitenomtrek tegen de drukring en de koppelingsplaat wordt<br />
weggenomen. De koppeling is ontkoppeld.<br />
{/ uitvoering<br />
d. uitwendige diameter<br />
d, spandiameter<br />
SI afgelegde weg van de buitenomtrek van de<br />
diafragmaveer<br />
182<br />
a<br />
o<br />
Afb. 3.13. De vermogensstroom door de<br />
diafragmakoppeling (gekoppeld)<br />
I. vliegwiel<br />
2. koppelingsplaat<br />
3. drukring<br />
4. diafragmaveer<br />
5. ontkoppelingslager<br />
6. kantelringen<br />
7. ingaande as<br />
8. ontkoppelingshetboom<br />
mm<br />
- afgelegde weg S2<br />
mm<br />
a fgelegde weg s 1<br />
Afb. 3.14. De diafragmaveer<br />
b veerkarakteristiek<br />
Sz ontkoppelingsweg van de veertongen<br />
F b bedieningskracht<br />
F n spankracht<br />
b
Laat de bestuurder het koppelingspedaal 'opkomen' dan beweegt het ontkoppelingslager<br />
van de koppeling af waardoor de diafragmaveer om de kantelring kantelt en de<br />
buitenomtrek de drukring tegen de koppelingsplaat drukt die dan tussen het vliegwiel<br />
en de drukring wordt geklemd. De koppeling is gekoppeld.<br />
De diafragmaveer met de bijbehorende veerkarakteristieken is in afbeelding 3.14<br />
weergegeven. Deze grafieken geven het verloop van de koppelingskracht of normaalkracht<br />
F n aan de buitenomtrek van de diafragmaveer als functie van de wegs, die deze<br />
buitenomtrek aflegt, alsook het verloop van de ontkoppelingskracht of bedieningskracht<br />
Fb aan het uiteinde van de veertongen als functie van de afgelegde weg sz. De<br />
streeplijnen ontstaan door het hysteresiseffect, hoofdzakelijk door wrijving in de aanlegvlakken,<br />
tijdens het ontspannen van de veer. Een benaderingsformule voor de<br />
schotelveerberekening is in deel 4 van deze Steinbuch-serÎe te vinden.<br />
Het kracht-wegdiagram van de diajragmakoppeling (afb. 3.15) toont het verloop van<br />
de normaalkracht F n van de diafragmaveer als functie van de veerweg, terwijl hier ook<br />
het verloop van de ontkoppelkracht F b is weergegeven, uitgaande van een koppelingsplaat<br />
met nieuwe voering.<br />
De streeplijn geeft het verloop van de kracht indien de diafragmaveer zou worden<br />
vervangen door schroefveren. Gaan we uit van de aandrukkracht bij een nieuwe koppelingsplaat,<br />
dan valt in de grafiek te zien dat bij slijtage de aandrukkracht eerst<br />
toeneemt en vervolgens afneemt. Bij een totaal versleten voering is de aandrukkracht<br />
tegen de drukring weer even groot als bij een nieuwe voering. Dat verklaart de populariteit<br />
van dit type koppeling. Vergelijken we namelijk de gevolgen van voeringslijta-<br />
Fn-1 t t t_F b<br />
_._-----_._----<br />
Fn_J t ~ \_F b<br />
Afb. 3.15. Het kracht-wegdiagram<br />
van een diafragmakoppeling<br />
I I I<br />
o mm<br />
--- ontkoppelingsweglveertongen) 52<br />
--_. veerweglbuitenomtrekl51<br />
183
~<br />
ge met die van een koppeling voorzien van schroefveren, dan zien we dat de aandrukkracht<br />
al hoger begint en zeer veel is afgenomen bij volledig versleten voering.<br />
De kans op een slippende koppeling als gevolg van een versleten voering is bij diafragmakoppelingen<br />
dus kleiner. Bezien we het verloop van de ontkoppelingskracht Fb<br />
(dit is de kracht die het ontkoppelingslager tegen de diafragmaveer moet uitoefenen),<br />
dan blijkt dat steeds een kleine kracht nodig is om de koppeling volledig ontkoppeld<br />
te houden. Bij het bedienen van de koppeling raakt de bestuurder minder vermoeid<br />
en er ontstaat geen spierverkramping. Het laten 'opkomen' van het pedaal kan nu ook<br />
geleidelijk geschieden, waardoor de koppeling soepel aangrijpt. De bedieningskracht<br />
van het koppelingspedaal verloopt evenredig met de koppelingskracht tegen de diafragmaveer,<br />
afhankelijk van de overbrengingsverhouding van de bedieningsinrichting<br />
van de koppeling.<br />
3.2.4 De drukgroep<br />
De drukgroep is dat deel van de koppeling, dat voor de (door de aard van haar constructie:<br />
automatische) koppelingskracht zorgt en dat de bedieningskracht van de<br />
bestuurder op het koppelingspedaal omzet in een ontkoppelingskracht die ervoor<br />
zorgt dat de wrijvingskrachten tussen koppelingsplaatvoeringen en de wrijvingsvlakken<br />
op het vliegwiel en de drukring worden weggenomen.<br />
De basiskenmerken van de drukgroep en de standaarduitvoering ervan zijn in de<br />
vorige paragraaf al aan de orde geweest. In deze paragraaf passeren als aanvulling<br />
daarop nog enkele bijzondere uitvoeringsvormen de revue.<br />
Voor het ontkoppelen van de koppeling uit atbeelding 3.16 wordt het ontkoppelingslager<br />
niet gedrukt maar getrokken (de in de autotechniek tot nu toe dikwijls gebruikte<br />
term 'druklager' in plaats van ontkoppelingslager heeft dus zijn actualiteit verloren en<br />
wordt in dit Steinbuch-deel dan ook niet meer als algemene aanduiding gebruikt). Het<br />
ontkoppelingslager is hiertoe vast aan de diafragmaveer verbonden.<br />
I De beide constructiemogelijkheden zijn in atbeelding 3.17 weergegeven. Het drukgroepdeksel<br />
van de getrokken koppeling is uit plaatstaal geperst en geeft een aanzienlijke<br />
gewichtsbesparing doordat er minder materiaal nodig is. Doordat de kop-<br />
184<br />
Afb. 3.16. De 'getrokkeIl"<br />
diafragmakoppelillg<br />
(Fichtel & Sachs)
peling vlakker is gebouwd, zijn de inbouwmaten in axiale richting kleiner. Omdat een<br />
grotere inwendige overbrengingsverhouding verkregen wordt neemt de bedienings- ~<br />
kracht van deze koppeling met 25 % af, bij dezelfde afmetingen (door de hogere<br />
wrijvingsverliezen is de nettowinst in de bedieningskracht in de praktijk echter de<br />
helft lager). Dit betekent dat bij dezelfde afmetingen en gelijke bedieningskracht een \<br />
groter koppel overgebracht kan worden.<br />
x<br />
Afb. 3.17. De constructieve<br />
verschillen tlIssen de 'gedrukte' en de<br />
'getrokken' diajragmakoppe/ing<br />
a getrokken<br />
b gedrukt<br />
c koppe!ingskarakteristiek (kracht.<br />
wegdiagram) van de koppeling met<br />
gedrukte en getrokken<br />
diajragmaveer c<br />
b<br />
4x<br />
slijtage ontkoppelj~weg<br />
- -- - getrokken<br />
--gedrukt<br />
~u~and bï inbouwvan een<br />
mm nieuwe<br />
- - weg van de drukring koppeling<br />
en het ontkoppelingslager<br />
De drukring wordt beter gekoeld, omdat de koppeling opener is gebouwd. De thermische<br />
belasting van de koppeling is kleiner en de levensduur langer. Uit de karakteristieken<br />
ter vergelijking van de koppelingen met gedrukte en getrokken diafragmaveer<br />
(afb. 3.l7c) blijkt dat uitgaande van eenzelfde aandrukkracht bij een nieuwe koppeling.<br />
de aandrukkracht voor een getrokken diafragmaveer in het slijtagegebied nagenoeg<br />
constant blijft. In de ontkoppelingsrichting blijkt de aandrukkracht groter te<br />
zijn. hetgeen tot uitdrukking komt indien een te dikke voering op de koppelingsplaat<br />
wordt aangebracht. Uitgaande van een nieuwe koppeling is de benodigde ontkoppelingskracht<br />
bij de getrokken diafragmaveer hoger. Bij een afslijtende voering blijft<br />
185
a<br />
\------=G)=-----,;<br />
\ . I<br />
.~i<br />
~i<br />
\ ~lD i<br />
\-~<br />
.y--t--J<br />
Afb. 3.18. De 'low-lifr'-koppeling<br />
van Luk: 'gedrukte' diafragmakoppeling<br />
extra met verende lippen<br />
a aanzicht<br />
b detail van de verende lip<br />
c doorsnede<br />
het verloop van de ontkoppelingskracht evenredig met de aandrukkracht: een vlakker<br />
verloop dus. Genoemde voordelen leiden ertoe dat dit type diafragmakoppeling<br />
een goede toekomst heeft.<br />
Ook de 'gedrukte' koppeling kan in bedieningscomfort verbeterd worden. Dat is bijvoorbeeld<br />
het geval bij de 'low-liJt'-koppeling van LuK waarin de uitwendige overbrenging<br />
geoptimaliseerd is door de afstand tussen de kantelringen en het drukpunt<br />
tegen de drukring te verkleinen (afb. 3.18). Daardoor wordt het echter noodzakelijk,<br />
de speling die in het kantelpunt ten gevolge van slijtage ontstaat, automatisch te compenseren.<br />
Daartoe is het drukgroepdeksel ter plaatse van de klinknagels voor de bevestiging<br />
van de kantelringen voorzien van extra verende lippen.<br />
Om het gewicht verder te beperken, worden voor personen- en sportauto's het drukgroepdeksel<br />
en zelfs de drukring van een aluminiumlegering vervaardigd. Op het wrijvingsvlak<br />
van de aluminium drukring wordt dan een speciale slijtvaste laag gespoten.<br />
Een bijzondere uitvoering van een diafragmakoppeling treffen we aan bij Austin<br />
(afb. 3.19a). Bij dit type wijkt de wijze waarop de veerkracht wordt overgebracht af<br />
van de gebruikelijke uitvoering doordat de uitgaande as (tandwiel 20) en de ingaande<br />
as 21 in elkaar roteren, aan dezelfde zijde van de koppeling. De schotelveer 9 (zonder<br />
sleuven en tongen) zet zich af tegen het vliegwiel 10 en drukt het koppelingsdeksel8,<br />
dat met bouten aan de drukring 12 is bevestigd, naar links waardoor de koppelingsplaat<br />
tussen drukring en vliegwiel wordt geklemd. De koppeling is dan gekoppeld.<br />
Door het intrappen van het koppelingspedaal scharniert de ontkoppelingshefboom<br />
om zijn scharnieren. Het drukstuk 3 drukt via het ontkoppelingslager 4 de ontkoppelingsschijf<br />
6 met het koppelingsdeksel 8 en de drukring 12, tegen de diafragmaveerkracht<br />
in, naar rechts waardoor de koppeling ontkoppelt. De koppelingsplaat 11 is<br />
met spiebanen verschuifbaar op het primaire tandwiel 20 bevestigd.<br />
De koppeling met diafragmaveer volgens afbeelding 3.19b wordt toegepast op som-<br />
186<br />
b<br />
-F<br />
C<br />
F,
2<br />
3<br />
4<br />
Afb. 3.19. Enkelvoudige<br />
drogeplaatkoppelingen met een<br />
schotelveer zonder veertongen<br />
a met drukgroepdeksel voor het<br />
olllkoppelen (Austin)<br />
25 26<br />
21<br />
1. ontkoppelingshefboom<br />
2. scharnierpen<br />
3. drukst uk<br />
4. ontkoppelingslager<br />
5. koppelingshuisdeksel<br />
6. lagerring<br />
7. schijf<br />
8. koppelingsdeksel<br />
9. diafragmaveer<br />
10. vliegwiel<br />
11. koppelingsplaat<br />
12. drukring<br />
13. axiaallager<br />
14. tussentandwiel<br />
15. lagerbus<br />
16. borgring<br />
17. koppelingshuis<br />
18. keerring<br />
19. lagerbus<br />
20. primair tandwiel<br />
21. krukas<br />
22. naaldlager<br />
23. borgring<br />
24. axiaallager<br />
25. axiaallager<br />
26. wisselbakhuis<br />
187
17<br />
16<br />
15<br />
14<br />
13<br />
12<br />
11<br />
10<br />
9<br />
8<br />
Afb. 3.19b met een drukpen die de drukplaat wegdrukt<br />
tijdens ontkoppelen (Nissan)<br />
188<br />
7<br />
I. ontkoppelingshefboom<br />
2. houder van<br />
ontkoppelingslager<br />
3. ontkoppelingslager<br />
4. buitenste drukstuk van<br />
ontkoppelingslager<br />
5. binnenste drukstuk van<br />
ontkoppelingslager<br />
6. O-ring<br />
7. oliekeerring<br />
8. drukpen<br />
9. druktaats<br />
10. bovenste tandwiel van<br />
de primaire<br />
aandrijving<br />
11. koppelingsplaatnaaf<br />
12. vliegwiel<br />
13. diafragmaveer<br />
14. koppelingsplaat<br />
15. beweegbare drukplaat<br />
16. vaste ring aan vliegwiel<br />
17. starterkrans met<br />
vliegwiel
mige modellen van Nissan. In gekoppelde toestand zet de diafragmaveer zich af tegen<br />
het vliegwiel waardoor de koppelingsplaat tussen de beweegbare drukplaat en de vaste<br />
drukring wordt geklemd. De vaste drukring is met bouten aan het vliegwiel bevestigd.<br />
Tijdens het ontkoppelen drukt de koppelingshefboom tegen het buitenste drukstuk<br />
door middel van het druklager en het binnenste drukstuk. Via de drukpen wordt de<br />
ontkoppelingskracht tegen de druktaats en de beweegbare drukplaat uitgeoefend die<br />
tegen de diafragmaveerkracht in wordt weggedrukt. De koppelingsplaat komt vrij en<br />
de koppeling is ontkoppeld. De koppelingsplaat is met spiebanen op het bovenste<br />
tandwiel van de primaire aandrijving bevestigd. Het bijzondere van deze koppeling is<br />
bovendien, dat het uitbouwen van de koppelingsplaat zeer eenvoudig verloopt, namelijk<br />
via de zijkant door tandwiel 10 en de houder van het ontkoppelingslager 2 zijdelings<br />
te verwijderen (zie ook afb. 4.18a).<br />
Ook de Volkswagen Golf vanaf 1,6 liter-motoren en de Scirocco GTX 16V zijn van<br />
een diafragmakoppeling met afwijkende constructie voorzien (afb. 3.20). Het drukgroepdeksel<br />
is met de krukas verbonden. Aan het drukgroepdeksel zijn het vliegwiel<br />
en de vaste drukplaat met bouten vastgeschroefd. Op de holle ingaande as van de<br />
wisselbak is de koppelingsplaat verschuifbaar aangebracht. In de holle ingaande as<br />
bevindt zich de drukstift voor de koppelingsbediening. De koppeling ontkoppelt als<br />
de drukstift naar rechts wordt gedrukt en via het taatslager de druktafel bedient. De<br />
druktafel oefent een kracht uit tegen de tongen van de diafragmaveer en deze kantelt,<br />
waardoor de koppeling ontkoppelt. De drukstift en de druktafel worden tijdens het<br />
ontkoppelen weliswaar gedrukt, toch werkt de diafragmaveer volgens het principe<br />
van de koppeling met getrokken diafragmaveer. Vergelijk hiertoe de ligging van de<br />
steunpunten van de diafragmaveer met het schema in afbeelding 3.17.<br />
Afb. 3.20. De koppeling van<br />
3<br />
Vo/kswagen (sommige typen)<br />
12<br />
I. vliegwiel<br />
2. diafragmaveer<br />
4<br />
3. beweegbare drukring<br />
4. druktafel<br />
5. taatslager<br />
6. bout<br />
11<br />
5<br />
7. tussenplaat<br />
8. drukgroepdeksel<br />
6<br />
9. koppelingsplaat<br />
10. vaste drukring<br />
11. drukstift<br />
7<br />
12. borgring<br />
13. bout<br />
10<br />
8<br />
13<br />
1<br />
2<br />
189<br />
)
3.2.5 De koppelingsplaat<br />
De functie van de koppelingsplaat is het door middel van wrijvingskrachten overbrengen<br />
van het motorkoppel vanaf het vliegwiel naar de ingaande as van de wisselbak.<br />
De koppelingsplaat vervult deze functie uitsluitend als de koppeling zich in de<br />
gekoppelde toestand bevindt.<br />
Om aan deze functie te kunnen voldoen is de koppelingsplaat verschuifbaar, maar<br />
niet verdraaibaar op de ingaande as van de wisselbak bevestigd. Daartoe is de naaf<br />
inwendig voorzien van spiebanen. In zijn eenvoudigste uitvoering is aan de naaf een<br />
vlakke stalen schijf geklonken, waarop aan beide zijden slijtvaste, ringvormige koppelingsplaatvoeringen<br />
met een hoge wrijvingscoëfficiënt zijn aangebracht. De koppelingsplaat<br />
is, net als de remvoering (zie Steinbuch deel 4) een slijtagecomponent: hij<br />
is erop ontworpen, eerder te slijten dan de wrijvingsvlakken van vliegwiel en drukring,<br />
dus om de slijtage van vliegwiel en drukgroep te beperken.<br />
Omdat het van groot belang is, dat de koppelingsplaat gemakkelijk op de ingaande as<br />
kan verschuiven, wordt er tussen as en naaf met spelingen en toleranties gewerkt. De<br />
meest gebruikelijke spiebaanvormen zijn genormaliseerd volgens het zogenaamde<br />
DIN- of SAE-profiel. De spiebaanflanken kunnen recht zijn of een evolvente vorm<br />
hebben.<br />
De koppelingsplaat met starre stalen schijf is hard in axiale richting en star in tangenr<br />
tiële richting. Daardoor is tijdens het wegrijden vanuit stilstand de pedaalslag gedu-<br />
VII)(}llt rende het slippen erg klein. De koppeling zal daardoor stug aangrijpen. Bovendien<br />
zullen door de starre constructie piekspanningen in de aandrijflijn niet worden weggenomen<br />
en torsietrillingen niet worden gedempt. Dit heeft het gevreesde 'bonanzaeffect'<br />
tot gevolg, waarbij de auto in een trilling in de richting van de voertuiglangsas<br />
geraakt als een weerspannig paard. Daarom worden dergelijke koppelingsplaten nog<br />
slechts in landbouwtrekkers en bij stationaire motoren aangetroffen.<br />
In de moderne personenauto echter is de koppelingsplaat inmiddels allang niet meer<br />
louter 'drager van voeringen'. Om namelijk aan de toenemende eisen van schakelcomfort<br />
en trillingsisolatie te voldoen, zijn er aan deze basisuitvoering in de loop der<br />
tijd allerlei verfijningen aangebracht die in deze paragraaf aan de orde komen. Die<br />
verbeteringen zijn vooral van trillingstechnische aard, zodat voor een grondiger behandeling<br />
van uit de trillingstechniek stammende begrippen zoals 'trillingsisolatie' en<br />
'demping' naar deel 4 van de Steinbuch-serie wordt verwezen.<br />
Omdat de koppelingsplaat allengs te klein is geworden om al deze verbeteringen te<br />
herbergen, is als meest recente ontwikkeling het gedeelde vliegwiel (zie 3.2.6) op de<br />
markt verschenen, waarin de taken van trillingsisolatie en demping zijn opgenomen.<br />
In combinatie met zo'n vliegwiel wordt de koppelingsplaat dan weer in zijn meest<br />
eenvoudige vorm uitgevoerd: als starre koppelingsplaat.<br />
De axiaalvering<br />
Om een geleidelijk en soepel aangrijpen van de koppeling te verkrijgen, voert men de<br />
koppelingsplaat in axiale richting verend uit, met een veerweg van ongeveer 0,6 ... 1,2<br />
mm (voor personenauto's geldt in het algemeen een hogere waarde dan bij bedrijfsvoertuigen<br />
gebruikelijk is). Daardoor neemt gedurende een groter deel van de slag<br />
van het koppelingspedaal de wrijving van de koppeling geleidelijk toe. Het zonder<br />
schokken of stoten wegrijden vanuit stilstand is nu zelfs voor een onervaren bestuur-<br />
190
der mogelijk. Door de veerkracht van de voering past deze zich beter aan op de<br />
wrijvingsvlakken van het vliegwiel, waardoor het totale effectieve (wrijvings)aanlegvlak<br />
zo groot mogelijk is. Daardoor is de vlaktedruk laag, de slijtage geringere en<br />
de levensduur groter. Axiale vering wordt op verschillende manieren verkregen.<br />
Door de schijfkrans in een aantal gebogen segmenten te verdelen, ontstaat een verende<br />
schijf die zodanig berekend moet zijn dat in gekoppelde toestand de schijf nagenoeg<br />
vlak is (afb. 3.2Ia). Daardoor ligt de voering gelijkmatig aan. Het massatraagheidsmoment<br />
is groot door de vrij zware schijfkrans. De uitvoering is goedkoop.<br />
I<br />
I<br />
I .<br />
11<br />
a c<br />
Afb. 3.21. Koppelingsplaten met axiale vering<br />
a met gebogen segmenten (Fichtel & Sachs)<br />
b met geklonken, enkelvoudige verende plaatjes (Fichte/ & Sachs)<br />
c met geklonken, dubbele verende plaatjes (Fichtel & Sachs)<br />
Aan de schijf kunnen ook dunne verende plaatjes van hoogwaardig verenstaal worden<br />
geklonken. De voeringen worden met klinknagels om en om aan de verende plaatjes<br />
geklonken (afb. 3.21b). De veerweg is aanmerkelijk groter terwijl het massatraagheidsmoment<br />
klein is. Hierdoor is dit axiale veersysteem bijzonder geschikt voor koppelingsplaten<br />
in personenauto's.<br />
Bij dubbelgeveerde voeringen zijn aan de schijf twee bladveersegmenten met voorspanning<br />
tegen elkaar geklonken (afb. 3.21c). De veerweg wordt hierdoor extra vergroot,<br />
waardoor het wegrijden vanuit stilstand bijzonder soepel kan plaatsvinden.<br />
Het aantal bevestigingspunten voor de voering is groter.<br />
Een robuuste constructie wordt verkregen door tegen de vlakke schijf, aan de wisselbakzijde,<br />
dunne verende segmenten van hoogwaardig verenstaal te klinken. Deze constructie<br />
waarborgt goede prestaties en veereigenschappen onder extreme belastingen.<br />
Bij koppelingsplaten van kleine afmetingen (bij voorbeeld voor motorrijwielen en<br />
bromfietsen) past men wel kurk als wrijvingsmateriaal toe. Kurk is zacht en veerkrachtig<br />
waardoor het soepel aangrijpen van de koppeling is gewaarborgd.<br />
Tangentiële vering<br />
fLt .<br />
\ Het vliegwiel van de verbrandingsmotor heeft onder andere tot taak de oneenparigir1<br />
heid in het draaien van de krukas te verminderen. Het is echter niet te voorkomen dat<br />
bij bepaalde rotatiefrequenties als gevolg van deze ongelijkvormigheid toch torsietrillingen<br />
ontstaan. Deze trillingen kunnen in de aandrijflijn hoge torsiespanningen veroorzaken.<br />
191
Rijdt een auto met de aangedreven wielen over een oneffenheid of door een uitholling<br />
in het wegdek, dan zullen de wielen gedurende een korte tijd sneller gaan roteren.<br />
Ook de gehele aandrijftijn neemt gedurende korte tijd in rotatiesnelheid toe en daarna<br />
weer af. Het vliegwiel en de krukas van de motor moeten deze snelheidsverandering<br />
ook volgen maar door de grote massatraagheid lukt dat niet zo best en er ontstaan<br />
torsiepiekspanningen in de aandrijftijn. Om deze piekspanningen afte vlakken, wordt<br />
de koppelingsschijf-met-voering verend aan de naaf bevestigd. Deze trillingsisolatie<br />
wordt gerealiseerd door een aantal tangentieel in de koppelingsplaat geplaatste<br />
schroefveren.<br />
De tangentiële veren zullen met een bepaalde frequentie ingedrukt worden en weer<br />
uitveren. Komt de rotatiefrequentie van koppeling en ingaande as overeen met de<br />
eigenfrequentie, dan ontstaan er hinderlijke trillingen en geluiden.<br />
Er zijn verschillende oplossingen bedacht om deze resonantietrillingen te bestrijden.<br />
Zo worden de tangentieel geplaatste veren zodanig uitgevoerd, dat zij een onderling<br />
verschillende veerkarakteristiek hebben (afb. 3.22). Veren met verschillende lengte,<br />
winding, diameter en spoed hebben ieder een verschillend eigentrillingsgetal. Worden<br />
dergelijke verschillende veren in één koppelingsplaat gemonteerd, dan raakt deze<br />
nleJ in resonantie. '- N<br />
" r_<br />
~ 12 3<br />
ftf' I<br />
Afb. 3.22. De koppelingsplaat met<br />
!angentiële vering (Fichtel & Sachs)<br />
",fr.{' 522,. "<br />
(&'0- v/,(<br />
,<br />
r . ~ I<br />
I<br />
veren met<br />
verschillende<br />
karakteristiek<br />
decelereren<br />
Afb. 3.23. Tangentiële veerkarakteristiek van de<br />
koppelingsplaat<br />
1. lineair; 2. voor hoog motorkoppel (drietraps<br />
progressief); 3. voor laag motorkoppel (drietraps<br />
progressief)<br />
De torsievering kan ook progressief zijn uitgevoerd. In eerste instantie worden dan<br />
slechts enkele veren belast, maar bij toenemende torsie zal een volgend stel veren de<br />
belasting mede opnemen tot uiteindelijk bij maximale belasting alle veren worden<br />
ingedrukt. In afbeelding 3.22 is eveneens zichtbaar dat veer I direct wordt aangesproken.<br />
Neemt de belasting toe dan wordt de veer in'raam 2 ingedrukt. De veer in<br />
raam 3 wordt slechts belast indien de naaf ten opzichte v'äÏ1de schijf zó ver verdraaid is<br />
dat de grootste speling is opgeheven. De tangentiële torsieveerkarakteristieken van<br />
drie verschillende koppelingsplaten zijn in afbeelding 3.23 weergegeven.<br />
De tangentiële vering werkt natuurlijk ook bij onbelast draaiende motor (stationaire<br />
rotatiefrequentie ).<br />
192
Tangentiële demping<br />
Behalve trillingsisolatie door middel van veren, is in de moderne koppelingsplaat ook<br />
demping ingebouwd in de vorm van wrijvingsschijfjes . Door demping wordt de trilling<br />
niet geïsoleerd (dat gebeurt door de vering), maar afgezwakt, terwijl ook het optreden<br />
van resonanties wordt beperkt. De wrijvingsschijfjes doen dus dienst als zogenaamde<br />
wrijvingsdempers waarvan in deel 4 van de Steinbuch-serie wordt uiteengezet,<br />
dat hun dempingskracht vanuit stilstand groter is dan bij glijdende wrijving. Gezien<br />
de geringe veerweg is dit in het algemeen geen bezwaar, maar door de toenemende<br />
eisen aan het comfort wordt ook hier naar alternatieve oplossingen gezocht, zoals<br />
het inbouwen van visceuze demping (zie 3.2.6).<br />
De aandrukkracht voor de wrijvingsschijfjes kan op verschillende manieren worden<br />
verkregen. De dempingskracht kan aan elk voertuigtype worden aangepast.<br />
a b c d<br />
Afb. 3.24. Torsietrillingsdempers in een koppelingsplaat met ingebouwde wrijvingsdempers<br />
(Fichtel & Sachs)<br />
a met voorgespannen afdekplaat<br />
b met bladveren<br />
c met schotelveren<br />
d met voordempers<br />
In de eenvoudigste uitvoering wordt de speciale aandrukkracht voor de tangentiële<br />
dempingswrijving verkregen door een min of meer voorgespannen afdekplaat (afb.<br />
3.24a). Het wrijvingsmoment zal dan niet gedurende de gehele levensduur constant<br />
zijn.<br />
De spankracht voor de wrijvingsschijfjes kan ook verkregen worden door bladveren<br />
(afb. 3.24b). Er wordt een vrijwel constant wrijvingsmoment behouden over de totale<br />
levensduur van de koppelingsplaat.<br />
Afbeelding 3.24c toont een torsietrillingsdemper waarbij de axiale aandrukkracht<br />
wordt verkregen door een schotelveer. Er wordt een constante en hoge aandrukkracht<br />
gerealiseerd met een hoog wrijvingsmoment. De inbouwmaten in axiale richting worden<br />
beperkt door de schotelveer inwending in te bouwen.<br />
Een torsietrillingsdemper met voordemper (afbeelding 3.24d) biedt de mogelijkheid<br />
bij stationair draaiende motor trillingen en geluid in de aandrijving te dempen. De<br />
voordemper met het kleine veermoment werkt namelijk met beperkte wrijving. Bij<br />
de overgang naar accelereren of decelereren komt de voordemper tegen een aanslag<br />
te liggen en is zij buiten werking. De hoofddemper is vanaf dat moment onafhankelijk<br />
van de voordemper werkzaam. De axiale inbouwmaten zijn tamelijk royaal. Om deze<br />
193
~ c<br />
1!!<br />
~ 0<br />
a((elèr~en .~<br />
hijsleresis ~<br />
o<br />
- hoekverdraaiing<br />
Afb. 3.25. Karakteristiek van een tweetraps<br />
torsietrillingsdemper met ingebouwde wrijving<br />
te beperken, worden de veertjes van de voordemper in de hoofddemper aangebracht.<br />
In de torsieveerkarakteristiek van Fichtel und Sachs (afb. 3.25) is de invloed van de<br />
wrijvingsdemping te zien in de vorm van het wrijvingsmoment Tw. Omdat dit moment<br />
in beide richtingen werkt, ontstaat een hysterisejject met dubbele breedte van Tw.<br />
Door de verdergaande eisen op het gebied van comfort, geluids- en trillingsproduktie,<br />
zijn in de loop der jaren, ondersteund door de ruimere toepassing van de dieselmotor,<br />
) de taken van de trillingsdemping in de koppeling steeds belangrijker geworden. Was<br />
in de jaren zeventig de maximale hoekverdraaiing tussen naaf en koppelingsschijf<br />
Izo'n 7° (vaak zonder enige demping), in de jaren daarna is men tot 16° gekomen en<br />
aan het eind van de jaren tachtig deed de groothoekkoppelingsplaat met een maximale<br />
hoekverdraaiing van 27° in beide richtingen haar intrede. Deze groothoekverdraaiing<br />
wordt in meer trappen verkregen met verschillende torsiemomenten en variërende<br />
dempingswaarden (afb. 3.26).<br />
Omdat de vering en demping van dergelijke systemen op de roterende massa van de<br />
motor en de transmissie worden afgestemd, moet men bij het vervangen van dergelijke<br />
koppelingen extra waakzaam zijn: gelijke afmetingen zijn immers geen garantie<br />
voor een gelijk trillingsgedrag.<br />
194<br />
Afb. 3.26. De groothoekkoppelingsplaat<br />
(Valeo)
f<br />
De koppelingsplaatvoering<br />
De koppelingsplaatvoeringen vormen samen met de wrijvingsvlakken van het vliegwiel<br />
en van de drukring wrijvingsvlakparen, waarlangs het motorkoppel door middel<br />
van wrijving kan worden overgebracht.<br />
Om aan deze functie te kunnen voldoen worden aan het wrijvingsmateriaal hoge eisen<br />
gesteld. De wrijvingscoëfficiënt moet hoog zijn en van constante waarde bij temperatuurwisselingen<br />
en slijtage gedurende de gehele gebruiksduur. Het materiaal moet<br />
bestand zijn tegen hoge temperaturen~(~ot 500 K~zodat geen 'fading' optreedt. Fading<br />
is het verschijnsel dat de wrijvingscoëfficiënt bij temperatuurverhoging plotseling<br />
sterk verlaagd wordt.<br />
Het materiaal moet verder slijtvast en licht zijn en door voldoende mechanische sterkte<br />
goed aan de schijfkrans bevestigd kunnen worden. De slijtage en corrosie van de<br />
tegen elkaar liggende vlakken moet beperkt blijven. Het materiaal moet goed bewerkbaar<br />
zijn en de prijs niet te hoog.<br />
Om zoveel mogelijk aan deze eisen te voldoen, werd het voeringmateriaal voor koppelingsplaten<br />
tot voor kort bijna uitsluitend samengesteld uit asbestvezels , bindmiddelen<br />
en vulstoffen. Deze voeringen kunnen gevlochten, geperst of gegoten zijn, al<br />
dan niet onder toevoeging van metaaldraden of metaaldeeltjes. Asbest maakt de voering<br />
bestand tegen hoge temperaturen maar is schadelijk voor de gezondheid.<br />
Daarom wordt de laatste jaren de asbesthoudende voering in toenemende mate vervangen<br />
door de asbestvrije voering. Door bindmiddelen en vulstoffen ontstaat een<br />
goede mechanische sterkte en weerstand tegen slijtage, terwijl de wrijvingscoëfficiënt<br />
verhoogd wordt. Tevens wordt de voering bestand tegen het indringen van vocht<br />
(olie). Door het toevoegen van metaaldeeltjes wordt een goede warmtegeleiding ver-<br />
kregen, zodat de wrijvingswarmte snel van de wrijvingsvlakken wordt weggevoerd.<br />
Omdat de eigenschappen van het koppelingsplaatvoeringmateriaal gelijk zijn aan die<br />
van remvoeringen, wordt hier verder naar deel 4 van de Steinbuch-serie verwezen.<br />
Uitgebreidere informatie over wrijvingsmaterialen in het algemeen treft men aan in<br />
deel 2 van deze serie.<br />
De voeringen worden met holle klinknagels van koper of messing op de koppelingsschijf<br />
geklonken. Zoals eerder opgemerkt, gebeurt dat om-en-om, zodat op de plaats<br />
waar de ene voering aan de koppelingsschijf geklonken is, in de andere voering een<br />
doorlopend gat is aangebracht. Koper en messing zijn zachte metalen, zodat beschadiging<br />
van vliegwiel en drukplaat wordt voorkomen wanneer de voering tot op de<br />
klinknagels versleten is. De voeringen kunnen ook op de schijfkrans zijn gelijmd. Een<br />
eis is dan wel dat de schijfkrans vlak is, dus zonder axiaalvering. Gelijmde voeringen<br />
treft men aan in koppelingen van rally- en raceauto 's.<br />
Bij extreem hoog belaste koppelingen zoals in de autosport past men wel gesinterde<br />
voeringen toe. Sinteren is het onder hoge temperatuur en druk samenpersen van materiaal<br />
in poedervorm. Het eigenlijke wrijvingsmateriaal zit in metalen nokken die twee<br />
aan twee op de koppelingsschijf zijn geklonken. Om gewicht te besparen, is de schijf<br />
soms stervormig uitgevoerd. In de autosport treft men ook wrijvingsschijven van gesinterd<br />
metaal aan die dan op een niet-verende schijfkrans gelijmd kunnen worden.<br />
De warmteoverdracht is hier erg gunstig.<br />
Verdergaand ontwikkelingswerk heeft inmiddels geleid tot proeven met voeringen<br />
van gesinterd keramiek en op basis van koolstofveieF Koppelingsplaten van de eerste<br />
soort worden tegenwoordig al op lichte bedrijfswagens toegepast (zie Steinbuch<br />
195
?<br />
deel 10), terwijl koolstofvezel toepassing vindt in Formule I-auto's. Het voordeel van<br />
dergelijke voeringen is, dat zij hun wrijvingseigenschappen niet verliezen, ook niet als<br />
zij roodgloeiend zijn.<br />
3.2.6 Het vliegwiel<br />
Het vliegwiel is een rotatiemassa die aan de krukas van de verbrandingsmotor wordt<br />
toegevoegd om de ongelijkvormigheid in de rotatiefrequentie ten gevolge van de nietcontinue<br />
verbranding door zijn massatraagheid te onderdrukken. Tevens heeft het<br />
vliegwiel de functie van onderdeel van de koppeling: de drukgroep is met bouten op<br />
het vliegwiel bevestigd. De ingaande as van de wisselbak, tevens koppelingsplaatas, is<br />
in het centraal vliegwiellager, ook wel toplager genoemd, gelagerd. Dit lager is meestal<br />
uitgevoerd als glijlager (een bronzen bus), maar komt ook voor als naald- en kogellager.<br />
Op het vliegwiel is een ringvormig wrijvingsvlak aangebracht dat samen met één<br />
van beide koppelingsplaatvoeringen het eerste wrijvingsvlakpaar van de koppeling<br />
vormt. Het vliegwiel is verder voorzien van een pasrand voor een juiste coaxiale plaatsing<br />
van de drukgroep, terwijl er ook paspennen zijn aangebracht om ervoor te zorgen,<br />
dat de drukgroep slechts in één stand kan worden gemonteerd. Dit is nodig om te<br />
voorkomen, dat door een onjuiste plaatsing van de drukgroep een extra onbalans in<br />
de aandrijftijn ontstaat.<br />
Het gedeelde vliegwiel<br />
Uit de praktijk en uit onderzoekingen blijkt dat de torsietrillingsisolatie in de tot nu<br />
2<br />
toe behandelde uitvoeringen van de koppelingsplaat (zie 3.2.5) voldoen tijdens sta!ionaire<br />
motorrotatiefrequentie en bij het afremmen op de motor. Het vraagt dan wel<br />
een optimale afstemming van de torsiedempers op elk voertuigtype. De zaken liggen<br />
echter problematischer tijdens het accelereren onder vollast vanuit een laag rotatiefrequentiegebied.<br />
De torsietrillingsdemper moet dan groter en zwaarder worden om<br />
ook hier aan de eisen te voldoen. Praktisch wordt dit onuitvoerbaar omdat de koppelingsplaat<br />
niet voldoende ruimte biedt, maar bovendien zou het massatraagheidsmoment<br />
te groot worden waardoor er weer problemen ontstaan bij het inschakelen<br />
van overbrengingstrappen en met de synchroniseerinrichtingen in de wisselbak. Er<br />
moest dus naar andere wegen gezocht worden om de resonantiefrequentie van de<br />
l aandrijftijn beneden de bedrijfsrotatiefrequentie te krijgen en te houden. Een mogelijke<br />
oplossing is het gedeelde vliegwiel, in een rechtstreekse vertaling uit het Duits<br />
/ (Zweimassenschwungrad, ZMS) ook wel tweemassavliegwiel genoemd (afb. 3.27).<br />
Het gedeelde vliegwiel is van oorsprong een (nooit gerealiseerd) idee van een Japanse<br />
autoproducent, maar het werd door de Duitse koppelingsfabrikant LuK weer opgepakt<br />
toen BMW problemen kreeg met de lawaaiproduktie in de aandrijflijn, toen men<br />
een turbodiesel wilde inbouwen. De eerste generatie van dit nieuwe trillingsdempingssysteem<br />
werd door BMW in 1985 op de markt gebracht (BMW 324d, later gevolgd door<br />
het model 524td en de modellen met ottomotor 325e, 525e en 528e). Na LuK kwamen<br />
1ook Fichtel & Sachs, Freudenberg en Voith met een gedeeld vliegwiel op de markt,<br />
terwijl intussen elke koppelingsfabrikant een dergelijk systeem in portefeuille heeft.<br />
Inmiddels is een vliegwiel van de tweede generatie op de markt verschenen, dat van de<br />
eerste generatie verschilt door het geringer aantal onderdelen en de veel lagere produktiekosten<br />
die slechts eenderde bedragen van die van de eerste generatie.<br />
196
Afb. 3.27. Het gedeelde vliegwiel<br />
met droge demping van de tweede<br />
generatie (LuK)<br />
De resonantiefrequentie van de oorspronkelijke aandrijflijn ligt tussen 40 en 70 Hz.<br />
Omdat f = VCf.J (zie hoofdstuk 2), kan deze frequentie verlaagd worden door het<br />
massatraagheidsmoment te verhogen. Deze verhoging mag echter geen invloed hebben<br />
op het schakelen (synchroniseren) van de wisselbak en moet dus vóór de koppeling<br />
met de ingaande as gebeuren. Door het vliegwiel in tweeën te delen, zodat twee<br />
afzonderlijke massatraagheidsmomenten ontstaan, wordt het gewenste resultaat bereikt.<br />
Eén deel blijft vast verbonden met de krukas en het andere deel behoort bij de<br />
3 "aandrijflijn maar is vóór de koppeling aanwezig zodat geen nadelige invloed op het<br />
schakelen ontstaat. De resonantiefrequentie is dan moeiteloos terug te brengen tot<br />
zo'n 15 Hz en ligt daarmee onder de rotatiefrequentie van waaruit onder vollast wordt<br />
Lgeaccelereerd.<br />
In de termen van de trillingsleer is op deze wijze een mechanisch laagdoorlaatfilter<br />
gerealiseerd, dat lage rotatiefrequentieveranderingen doorgeeft, maar veranderingen<br />
in het hoge frequentiegebied absorbeert.<br />
Het zo ontstane gekoppelde tweemassaveersysteem (zie Steinbuch deel 4) leverde in de<br />
eerste generatie nogal wat technische problemen op vanwege de slijtage van de veren<br />
die bij hoge rotatiefrequentie uitbuigen en tegen hun behuizing schuren, met een<br />
- sterke slijtage tot gevolg. Dat vindt zijn oorzaak in het feit, dat de tangentiële veerweg<br />
( door het toepassen van dit systeem aanzienlijk is toegenomen (hoekverdraaiingen<br />
I 60° komen voor!), omdat de ongelijkvormigheid van de motorrotatiefrequentie<br />
tot<br />
toeneemt<br />
door het geringere primaire traagheidsmoment van het vliegwieldeel dat met<br />
de krukas is verbonden, terwijl de uitgaande amplitude aanzienlijk lager is dan bij een<br />
conventionele torsietrillingsdemping. Om dit probleem te omzeilen zijn er verschillende<br />
oplossingen mogelijk:<br />
- het vliegwiel met korte, lichte veren, waarbij de veren in serie zijn geplaatst: zij zijn<br />
in verschillende geleidingen ondergebracht en treden na elkaar in werking;<br />
- men kan de stalen veren vervangen<br />
wordt ingebouwd;<br />
door elastomeren, waardoor een rubbervering<br />
- om de slijtage te bestrijden kan men visceuze media (olie ofvet) toevoegen die niet<br />
197
alleen een smerende functie hebben, maar tevens kunnen worden gebruikt als dempingsmiddel.<br />
Zo wordt in aanvulling op de traagheidsdemping en de mechanische<br />
wrijvingsdemping een vloeistofdemping in de aandrijflijn ingebouwd.<br />
Uit bovenstaande opsomming volgt, dat men twee principieel verschillende oplossingen<br />
kan onderscheiden: het gedeelde vliegwiel met droge en met natte demping.<br />
De opbouw van het gedeelde vliegwiel met droge demping is in afbeelding 3.28 gegeven.<br />
Het primaire deel van het vliegwiel is met bouten aan de krukas vastgezet. Het<br />
secundaire deel, waar de koppeling tegen gemonteerd wordt, is op het primaire deel<br />
gelagerd. De koppelingsplaat is hierbij star, dus zonder tangentieel veer-dempersysteem,<br />
uitgevoerd. Tussen de twee vliegwieldelen is een meert raps veer- en dempingsinrichting<br />
aangebracht, die een karakteristiek geeft zoals in afbeelding 3.29 is weergegeven.<br />
In samenwerking met het vooral op de bedrijfsvoertuigenmarkt actieve Voith heeft<br />
LuK een gedeeld vliegwiel met natte demping ontwikkeld (afb. 3.30). Hierbij bevinden<br />
zich tussen de beide vliegwieldelen kamers met een dubbele functie: zij doen dienst<br />
resulterende<br />
demping<br />
buitendemper<br />
binnende\mper :\7<br />
600<br />
400<br />
I \<br />
I \<br />
. . \ 200<br />
,,::: --<br />
, .~.---.<br />
Afb. 3.28. Het gedeelde vliegwiel met<br />
droge demping in doorsnede (Mercedes)<br />
1. secundaire massa<br />
2. tangentiële dempingsveer<br />
3. dubbelrijig hoekcontactkogellager<br />
4. toplager , uitgevoerd als kogellager<br />
4 5. bout<br />
6. aanslagdempingsveer<br />
7. wrijvingsschijven<br />
5 8. paspen<br />
9. afstandsbout van het dempingssysteem<br />
van het secundaire<br />
vliegwieldeel<br />
10. primair vliegwieldeel<br />
11. afstandbout van het dempingssysteem<br />
van het primaire massa deel<br />
12. starterkrans<br />
\ I<br />
, I<br />
, I<br />
.400 \ I<br />
\I<br />
Afb. 3.29. Tangell/iële veerkarakteristiek van het gedeelde vliegwiel met demping (LuK)<br />
198<br />
.600
als veergeleiders en als kamers waarin de dempingsvloeistof is opgesloten. Bij relatieve<br />
bewegingen tussen beide delen ontstaan er volumeveranderingen in de dempingskamers<br />
en wordt de vloeistof verdrongen en weer aangezogen.<br />
De openingen (verbindingskanalen tussen twee kamers) variëren met de relatieve<br />
beweging waardoor tevens een verschil in dempingskracht wordt verkregen bij het<br />
verdraaien vanuit de ruststand linksom en rechtsom (afb. 3.30b).<br />
BMW past een gedeeld vliegwiel met natte demping toe met een extra lange torsieveerweg<br />
met een veerstijfheid van slechts 5 Nm per graad hoekverdraaiing en extra<br />
lange veren. Het uitbuigen van de veren wordt voorkomen door kunststof glijstukjes<br />
(afb. 3.31).<br />
Afb. 3.30. Het gedeelde vliegwiel<br />
met hydraulische demping (Voirh)<br />
a langs- en dwarsdoorsnede<br />
b tangentiële veerkarakteristiek<br />
1. primaire massa<br />
2. secundaire massa<br />
3. tangentieel veersysteem<br />
4. dempingskamer<br />
5. variabele doorstroomopeningsregelpen<br />
Afb. 3.31. Het gedeelde vliegwiel met<br />
hydraulische demping en extra lange<br />
tangellliële veerweg (Fichtel & Sachs)<br />
5 4 ~ Nm<br />
!5<br />
E<br />
a decelereren accelereren<br />
I:,<br />
..<br />
:<br />
b<br />
~~.".<br />
".<br />
,. .. ...•.......•'...•.........•.<br />
"" ••••••. ,. •••••••.•••...••.••.••.••• -
Zoals in deel 4 van de Steinbuch-serie uiteengezet, is hydraulische demping, anders<br />
dan mechanische wrijvingsdemping, evenredig met de snelheid, zodat bij grote trillingsuitslagen<br />
een grote dempingskracht wordt opgewekt.<br />
Een groot voordeel van de hydraulische demping is verder, dat er geen 'stick-slip}jin(<br />
optreedt, dat is het verschijnsel dat bij droge wrijving de wrijvingscoëfficiënt tussen<br />
rustende en dynamische wrijving verschilt. Door dit verschijnsel, dat optreedt bij de<br />
conventionele koppelingsplaat en bij het gedeelde vliegwiel met droge demping, kan<br />
een extra trilling in de aandrijflijn worden opgewekt.<br />
Door variatie van de spleten, waardoor de vloeistof stroomt kan het vliegwiel traploos<br />
en dus optimaal op elke motor en op elk rotatiefrequentiegebied worden ingesteld,<br />
terwijl ook een afstemming speciaal op het acceleratie- of deceleratiegebied mogelijk<br />
is. Ten slotte is deze oplossing verregaand vrij van slijtage .<br />
./ r' r \ /<br />
3.2.7 Het ontkoppelingslager<br />
J~' \tirO t :
wisselbak bevestigd en is voor personenauto's meestal uit staalplaat geperst. Het<br />
schuifstuk waar het eigenlijke lager op bevestigd wordt, kan van een aluminiumlegering<br />
of van een hoogwaardige gietijzersoort zijn vervaardigd. Moderne produktietechnieken<br />
maken het mogelijk dat het schuifstuk met lagerring uit één stuk uit staalplaat<br />
geperst wordt. De kogelloopbanen worden gehard en gepolijst. De geleiding<br />
van het schuifstuk over de buis wordt met vet gesmeerd.<br />
Kantelbare ontkoppelingslagers zijn, doordat geen geleidebus vereist is, universeel<br />
uitwisselbaar (afb. 3.33). Ze worden met twee oppervlaktegeharde tappen, die aan de<br />
buitenring zijn aangebracht door middel van klemveren, aan de ontkoppelingsvork<br />
bevestigd. Door het kantelen van de ontkoppelingsvork tijdens ontkoppelen, waardoor<br />
het vorkeinde een boog beschrijft, maakt het druklager een radiale (excentrische)<br />
beweging ten opzichte van de drukgroep. Om geluid en wrijving hierbij zoveel<br />
mogelijk te beperken, is het aanloopvlak van het lager van een laagje Teflon voorzien<br />
(Teflon is de handelsnaam voor PTFE, polytetrafluoretheen, ontwikkeld en op de<br />
markt gebracht door DuPont). In het verleden werden voor kleine koppelingen tot<br />
een diameter van 250 mm ook wel kantel bare grafietri gdruklagers gebruikt.<br />
• h{l~"; ."<br />
Afb. 3.33. Een kantelbaar<br />
ontkoppelingslager met een<br />
Teflon-laag op het aanloopvlak<br />
(Fichtel & Sachs)<br />
Roterende binnen- of buiten ring<br />
De ontkoppelingslagers worden uitgevoerd met een roterende binnenring of met een<br />
roterende bllitenring. De roterende binnenring (afb. 3.32) heeft voordelen ten opzichte<br />
van de roterende buitenring en komt tegenwoordig dan ook het meeste voor.<br />
De massa die in beweging gezet moet worden is namelijk kleiner. Door het kleinere<br />
massatraagheidsmoment komt het lager beter op snelheid waardoor de slijtage op de<br />
contactvlakken minder is. Verder is de omloopsnelheid van de kogels kleiner en door<br />
de stilstaande buitenring is er geen centrifugaalwerking op het lagervet: het vet wordt<br />
niet weggeslingerd.<br />
Centrering<br />
Ontkoppelingslagers kunnen star of zelfcentrerend zijn uitgevoerd. Autofabrikanten<br />
hanteren bij de fabricage ruime toleranties als het gaat om de ligging van de hartlijn<br />
van de krukas met lliegwiel en koppeling ten opzichte van de ingaande as van de<br />
wisselbak. Toleranties tot 2 mm komen voor.<br />
/'~~<br />
i ~AA1 n Ltt W t,~ lv~ t {CriOjCA I<br />
~n e xikui r ~oLl tLCp(l'i .v./ r 11.' "
In het verleden, toen koppelingen niet zelfinstellend waren, gaf dit geen problemen.<br />
Tegenwoordig geven steeds meer autofabrikanten de voorkeur aan een zelfinstellend<br />
koppelingsbedieningsmechanisme waarbij het ontkoppelingslager continu met de<br />
drukgroep meedraait. Wanneer nu het ontkoppelingslager ten opzichte van de vingers<br />
van de diafragmaveer niet goed gecentreerd is, zullen de aanrakingsvlakken<br />
voortdurend over elkaar schuiven. Dat veroorzaakt geluid en leidt tot de vorming van<br />
warmte die voor een groot deel in het lager terechtkomt. Het lager wordt overmatig<br />
verhit, de smering wordt gebrekkig, er ontstaat nog meer warmte en het lager loopt<br />
stuk.<br />
Om nu de autofabrikanten de mogelijkheid te bieden met ruime toleranties te blijven<br />
werken en de koppelingen zelfinstellend te maken, is het zei/centrerende ontkoppelingslager<br />
ontwikkeld.<br />
Bij het ZC-druklager van Yaleo (atb. 3.34a) kan het kogellager ten opzichte van het<br />
schuifstuk maximaal 3 mm in radiale richting verschuiven. Na een aantal keren ontkoppelen,<br />
heeft het lager zich precies in de hartlijn van de krukas met vliegwiel en<br />
drukgroep ingesteld. Een klemveer zorgt ervoor dat het lager ten opzichte van het<br />
schuifstuk in positie gehouden wordt.<br />
a<br />
Afb. 3.34. ZeI/centrerende ontkoppelingslagers<br />
a het ZC-druklager van Valeo<br />
b Fichtel & Sachs<br />
c plaatstalen lager (SKF)<br />
b c<br />
1. verbindingsdeel<br />
2. schuifstuk<br />
3. rubberelement<br />
Het zelfcentrerende druklager van Fichtel & Sachs (atb. 3.34b) heeft een roterende<br />
binnenring. De maximale radiale verplaatsing is 2,8 mmo Het schuifstuk is meestal<br />
van een slijtvaste aluminiumlegering gemaakt, maar kan ook uit kunststof vervaardigd<br />
zijn. De voordelen van het ontkoppelingslager uit staal en kunststo/zijn het geringe<br />
gewicht, geen smering tussen schuifstuk en geleidebus, een geringe slijtage en geen<br />
'vreten' (vreten kan ontstaan bij geen of gebrekkige smering als de glijvlakken op<br />
202
(jCO(C!J{'<br />
elkaar inwerken, beschadigd raken, ruw worden en uiteindelijk vastlopen). Kunststof<br />
is echter niet bestand tegen hoge temperaturen en word~ voor thermisch zwaar belaste -----) I 7<br />
koppelingen afgeraden. .<br />
Het SKF-lager (afb. 3.34c) is geheel uit staalplaat vervaardigd. Het kunststof schuif- /<br />
stuk wordt met de ontkoppelingsvork verbonden door verbindingsdelen aleuit staalplaat<br />
zijn geperst. Het rubberelement tussen de binnenloopring en het schuifstuk<br />
waarborgt de radiale instelling van het lager.<br />
Gedrukte of getrokken lagers<br />
Ontkoppelingslagers kunnen worden gedrukt (druklagers) of getrokken. Alle ontkoppelingslagers<br />
die tot hiertoe aan de orde zijn geweest, zijn gedrukte lagers. Daarbij<br />
worden uitsluitend kogellagers toegepast. Een bijzondere uitvoering bij de gedrukte<br />
lagers is het taatslager, dat is een axiaal lager waarbij de afsteunkracht van het<br />
te lageren onderdeel op het lager axiaal gericht is (zie bij voorbeeld de koppeling van<br />
afbeelding 3.19b).<br />
Drukgroepen waarbij de steunpunten (de kantelringen) van de diafragmaveren zijn<br />
verwisseld (zie afb. 3.17), moeten voor het ontkoppelen worden getrokken. Zo'n<br />
getrokken lager zal de ontkoppelingskracht dan ook als een trekkracht moeten aanbieden<br />
(afb. 3.35).<br />
Afb. 3.35. Het getrokken ontkoppe/ings/ager<br />
(Fichte/ & 5achs)<br />
Bij dit lagertype wordt de ontkoppelingskracht door een geharde stalen ring op het<br />
uiteinde van de diafragmaveertongen overgebracht. De stalen ring is met een borgring<br />
van staaldraad zodanig op de binnenring van het lager gefixeerd dat de borgring<br />
ook bij hoge rotatiefrequenties op zijn plaats blijft. Een dunne gekerfde schotelveer<br />
tussen de diafragmaveer en de binnenring verzorgt een voortdurende voorspanning<br />
waardoor een spelingvrije constructie ontstaat. De binnenring draait continu met de<br />
drukgroep mee.<br />
3.3 OVERIGE <strong>SLIPKOPPELING</strong>EN<br />
3.3.1 Inleiding<br />
De enkelvoudige drogeplaatkoppeling met door een axiaal geplaatste veer of veren<br />
opgewekte constante koppelingskracht komt als hoofdkoppeling nagenoeg universeel<br />
in de moderne personenauto voor. In deze paragraaf komen de overige typen hoofdkoppelingen<br />
aan de orde. Van de plaatkoppelingen zijn dat de meervoudige droge<br />
203
N o.•..<br />
centrifugale<br />
segmenlkoppeling<br />
3.3.4<br />
Afb. 3.36. Systematische indeling van de automatische koppeling
plaatkoppeling (zie 3.3.2, zie voor een enkel voorbeeld van de enkelvoudige natteplaatkoppeling<br />
als hoofdkoppeling: band B), de centrifugaal bekrachtigde en de centrifugale<br />
plaatkoppeling (zie 3.3.3). Het laatste koppelingstype komt nog heden ten<br />
dage voor in de 300-serie van Volvo. Een bijzonder type plaatkoppeling, de viscokoppeling,<br />
wordt niet als hoofdkoppeling toegepast en komt in hoofdstuk 7 aan de orde.<br />
Een aparte plaats neemt de centrifugale segmentkoppeling in (zie 3.3.4).<br />
De centrifugale plaat- en segmentkoppelingen behoren, net als de in 3.3.5 aan de orde<br />
gestelde elektromagnetische metaalpoederkoppeling, tot de groep van automatische<br />
koppelingen (afb. 3.36) die vooral in de jaren zestig opgang maakten als onderdeel<br />
van de zogenaamde halfautomatische transmissie (zie ook 3.1 en hoofdstuk 1).<br />
De meeste van de automatische koppelingstypen uit de jaren zestig waren 'intrinsiek<br />
automatisch', dat wil zeggen dat de variatie van de koppelingskracht zonder ingrijpen<br />
van de bestuurder tot stand komt. Dat gebeurt door centrifugaalwerking , uitgeoefend<br />
op als vlieggewichten uitgevoerde koppelingssegmenten (centrifugaalkoppelingen )<br />
of op de vloeistofstroom in een hydrokinetische vloeistofkoppeling. De meeste van<br />
dergelijke koppelingen kunnen uitsluitend als wegrijkoppeling gebruikt worden, zodat<br />
dikwijls een aparte schakelkoppeling nodig is om bij rijdende auto de energiestroom<br />
van motor naar wisselbak te kunnen onderbreken voor het schakelen. Dit<br />
kenmerk én de dikwijls storingsgevoelige gecompliceerde constructie vormen de oorzaken,<br />
waarom dergelijke koppelingen weer van het toneel zijn verdwenen en gekozen<br />
werd voor een ander type automatische koppeling: de koppeling met geautomatiseerde<br />
bediening. Hierbij aat het meestal om conventionele plaatkoppelingen, waarvan<br />
de bediening langs elektrische of andere weg werd geautomatiseerd, maar men<br />
trof ook speciale elektromagnetisch bediende metaalpoederkoppelingen aan.<br />
Het is dit type geautomatiseerde koppeling, dat de laatste tijd opnieuw opduikt in het<br />
kader van een verdere automatisering van de gehele aandrijflijn, een verschijnsel dat<br />
mogelijk werd door de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische regelsystemen<br />
(zie 3.4.4).<br />
3.3.2 De meervoudige drogeplaatkoppeling<br />
De meervoudige plaatkoppeling is noodzakelijk wanneer een groot motorkoppel<br />
overgebracht moet worden en de inbouwruimte voor de koppeling beperkt is. Zij<br />
wordt daarom in sport- en wedstrijdauto's gemonteerd.<br />
Volgens formule 3.6 (zie 3.2.2) is het koppel dat met een plaatkoppeling kan worden<br />
overgebracht afhankelijk van de grootte van de koppelingsplaat (r u 3 - r;3), het aantal<br />
wrijvingsvlakken z, de vlaktedruk Uv en de wrijvingscoëfficiënt #-. Door één of meer<br />
van deze factoren te laten toenemen, kan het over te brengen koppel worden vergroot.<br />
Op de eerste plaats kan men de wrijvingscoëfficiënt verhogen, maar door de overige<br />
eisen die aan het voeringmateriaal gesteld worden (zie 3.2.5) is de marge hier slechts<br />
klein.<br />
Verder kan men de vlaktedruk laten toenemen door bij gegeven plaatoppervlak de<br />
aandrukkracht te laten toenemen. Dat zou kunnen door strakkere veren te monteren,<br />
maar dan neemt de bedieningskracht ook toe, waardoor de koppeling niet soepel en<br />
geleidelijk meer te bedienen is. De bestuurder zal, vooral wanneer vaak,gékoppeld<br />
moet worden, vermoeid raken. Tevens zal de slijtage toenemen. at I-<br />
205
Ook kan men het plaatoppervlak vergroten. Omdat de inwendige straal rj niet meer<br />
verkleind kan worden vanwege de vereiste ruimte voor de naaf en voor de tangentiële<br />
dempingsveren, betekent dat dus een vergroting van de uitwendige straal ru, dus van<br />
de diameter van de koppeling. Daarvoor moet wel de ruimte beschikbaar zijn. Een<br />
gevolg van deze maatregel is wel een (kwadratische!) toename van de massatraagheid,<br />
waardoor bij het ontkoppelen de koppelingsplaat ontoelaatbaar lang blijft door-<br />
, draaien en het idee ontstaat dat de koppeling niet goed vrijkomt. Het inschakelen van<br />
~ de eerste overbrengingstrap in de wisselbak zal dan_n.!et g~!aak gepaard gaan. ~{C<br />
r Ten slotte kan men het aantal wrijvingsvlakken verhogen door meer koppelingsplaten<br />
in de koppeling in te bouwen. Vandaar dat al vroeg in de autohistorie is gegrepen naar<br />
I het idee van de meervoudige plaatkoppeling (zie hoofdstuk I).<br />
Het werkingsprincipe van de meervoudige plaatkoppeling is gelijk aan dat van de<br />
enkelvoudige plaatkoppeling. De drukgroep wordt uitgerust met schroefveren<br />
(hoofdzakelijk in bedrijfsvoertuigen) of met een diafragmaveer. De tussendrukring<br />
of -ringen moeten ten opzichte van het vliegwiel wel verschuifbaar zijn maar niet<br />
verdraaibaar. De tussenringen zijn hiertoe van meeneemnokken voorzien.<br />
Een tweevoudige plaatkoppeling kan worden uitgevoerd met geheel afzonderlijke<br />
koppelingsplaten, ruggelings tegen elkaar gemonteerd (afb. 3.37a) of met een centrale<br />
naaf waaraan één wrijvingsschijfvast is bevestigd, terwijl de tweede koppelingsplaat<br />
met de naaf op de centrale naaf verschuifbaar is aangebracht (afb. 3.37b). De<br />
inbouwmaten zijn hiermee tot een minimum teruggebracht, terwijl de massatraagheid<br />
gering is. De gesinterde voering kan op de schijf worden geklonken; de dikte van<br />
de (nieuwe) voering is dan 7 mmo De voering kan ook rechtstreeks op de schijf gesin-<br />
a b c<br />
Afb. 3.37. Drogeplaatkoppelingen voor sportauto's (maten in mm) (Fiehtel & Saehs)<br />
a tweevoudige drogeplaatkoppeling met twee afzonderlijke koppelingsplaten<br />
b tweevoudige drogeplaatkoppeling met twee platen op één centrale naaf<br />
c drievoudige drogeplaatkoppeling met drie platen op één centrale naaf (Fiehtelund Sachs)<br />
206
terd worden. Door het ontbreken van klinknagels is de dikte van de voering dan<br />
slechts 2,6 mmo Er ontstaat een compact gebouwde koppeling waarvan het massatraagheidsmoment<br />
gering is. Tweevoudige plaatkoppelingen zijn geschikt voor sport-(<br />
auto's met een cilinderinhoud tot drie liter en voor Formule 2- en Formule 3-auto's.<br />
In sportauto's met een motor van meer dan drie liter worden drievoudige plaatkoppelingen<br />
gemonteerd (afb. 3.37c). De koppelingsplaten zijn ook hier op een centrale<br />
naaf aangebracht waarbij één koppelingsplaat aan de naaf is geklonken. De twee<br />
overige starre koppelingsplaten zijn met spie banen op de centrale naaf bevestigd.<br />
3.3.3 De centrifugaal bekrachtigde en de centrifugale plaatkoppeling<br />
De ce1ltrifugaal bekrachtigde plaatkoppeling<br />
De centrifugaal bekrachtigde plaatkoppeling is in principe een normale plaatkoppeling<br />
waarbij de aandrukkracht wordt verkregen door schroefveren en het ontkoppelen<br />
gebeurt met drukvingers. Aan de drukvingers is echter een verlengstuk gesmeed<br />
met centrifugaalgewichtjes, waardoor een ondersteunend, bekrachtigend ef- ~<br />
fect ontstaat. Alhoewel deze koppeling bijzondere eigenschappen bezit bij de bediening<br />
wordt er in het kader van dit boek geen verdere aandacht aan besteed: zij vindt in<br />
de moderne autotechniek geen toepassing meer.<br />
De centrifugale plaatkoppeling<br />
De centrifugale plaatkoppeling verkrijgt de aandrukkracht uitsluitend door de centrifugaalwerking.<br />
Dit type koppeling werd in het verleden onder andere door Daf in<br />
combinatie met de continu variabele Variomatic als automatische wegrijkoppeling gebruikt<br />
en komt tegenwoordig nog voor, eveneens in combinatie met een CVT, in de<br />
300-serie van Volvo (zie ook band B). Een nadeel van de eerste versies was, dat bij<br />
versneld stationair draaien (bij voorbeeld na het starten van een koude motor) het<br />
inschakelen van de Variomatic in de vooruit- of achteruitoverbrenging zeer moeilijk Ij<br />
ging of met gekraak gepaard ging. Jongere typen van Volvo zijn daarom voorzien van L<br />
een automatische wegrijkoppeling met een zogenaamde koppelbeg[.eJE!!, waardoor<br />
het mogelijk werd, de koppeling te ontkoppelen tot een rofirticlrequentie van 33,3 çl<br />
(2000 min-I).<br />
Afbeelding 3.38a toont het werkingsprincipe: de veren zorgen voor het ontkoppelen<br />
beneden een bepaalde rotatiefrequentie. De totale aandrukkracht Fnis dus gelijk aan<br />
Fnc - FV'zodat voor de bepaling van het over te brengen koppel formule 3.2 overgaat<br />
m:<br />
[Nm] (3.27)<br />
F v is de kracht van de veren die de drukplaat terugdrukken en de aangrijprotatiefrequentie<br />
bepalen. Fnc is de normaalkracht ten gevolge van de centrifugaalwerking;<br />
deze kracht kan in de centripetale kracht Fe worden uitgedrukt door gebruik te maken<br />
van de krachtendriehoek ABC: Fe = Fne.tana. Met Pc centrifugaalgewichtjes geldt<br />
dus: Fne = (FJtana)'Pe. En omdat Fe = m'w 2 'rz' ontstaat uiteindelijk:<br />
/Il.w 2 'rz<br />
Fnc = --- 'Pc<br />
tan :.:<br />
[N] (3.28)<br />
De aangrijprotatiefrequentie van de centrifugale plaatkoppeling wordt bereikt als de<br />
207
a<br />
c<br />
8<br />
1--'"<br />
_ Nm<br />
QJ<br />
0-<br />
0-<br />
~<br />
o o n, ç1<br />
rotatiefrequentie n<br />
b<br />
Afb. 3.38. De centrifugale plaatkoppeling<br />
a het werkingsprincipe<br />
b het koppelverloop<br />
c dwarsdoorsnede van de uitvoering met<br />
koppelbegrenzer<br />
1. koppelingsdeksel<br />
2. centrifugaalgewicht<br />
3. drukring<br />
4. ontkoppelingslager<br />
5. drukvinger<br />
6. ontkoppelingsvork<br />
7. begrenzingskamer<br />
8. membraan<br />
9. conische schroefveer<br />
10. ontkoppelveer<br />
centrifugaalwerking de veerkracht overwint, dus als Fnc = Fv• Daaruit volgt, dat:<br />
w=<br />
Fv• tancx<br />
m .rz. Pc<br />
En omdat w = 211:11, volgt daaruit voor de aallgrijprotatiejrequentie:<br />
I Fv• tancx<br />
/10 = 2; m . rz . Pc<br />
(3.29)<br />
(3.29a)<br />
De koppeling werkt slipvrij als het koppel dat door de koppeling overgebracht kan<br />
worden gelijk is aan of groter is dan het motorkoppel (afb. 3.38b).<br />
De slipvrije rotatiejrequelltie "/ wordt dus bereikt als Tk = Tm. Vult men formule 3.28<br />
in formule 3.27 in, dan ontstaat uiteindelijk na enige rangschikking (en met w = 211:11):<br />
208<br />
I (Tm + Fv.Wrw.z)tancx<br />
/1 1 = 2; m.r z . Pc .,1 .rw.z<br />
(3.30)
Deze formule geldt uiteraard slechts als het draaimoment van de motor constant is.<br />
De werking blijkt uit afbeelding 3.38c, die de centrifugale plaatkoppeling met koppelbegrenzer<br />
toont.<br />
In de ruststand en tijdens het stationair draaien van de motor zorgen de drukveren",S/ '0<br />
ervoor dat drukring 3 vrij blijft van de koppelingsplaat en de koppeling ontkoppeld is.<br />
De centrifugaalgewichten 2 steunen met de rol tegen de schuine kant van het drukgroepdeksel<br />
en met het asje tegen twee nokken op de drukring. De rol is met naaIdlagers<br />
op het asje gelagerd om tijdens het verplaatsen een rollende beweging te verkrijgen.<br />
Tijdens het naar buiten bewegen van een centrifugaalgewicht is de draairichting<br />
van de rol tegengesteld aan die van het asje.<br />
Wordt de motorrotatiefrequentie opgevoerd tot ongeveer 17,5 sol(1050 min-I), dan<br />
wordt door de gewicht jes zoveel axiale kracht uitgeoefend dat er een evenwicht ontstaat<br />
met de veerkrach~:Stijgt de rotatiefrequentie verder tot ongeveer 26,6 S-I(1600<br />
min-I), dan bewegen de centrifugaalgewichtjes verder naar buiten en wordt de koppelingsplaat<br />
tussen de drukring en het vliegwiel geklemd. Bij het verder toenemen<br />
van de rotatiefrequentie neemt de wrijving toe totdat er geen slip meer is. Bij een<br />
maximaal motorkoppel (volgas ) werkt de koppeling slipvrij vanaf ongeveer 38.. .42 S-I<br />
(2300 ... 2500 min-I). ')<br />
Door de koppelbegrenzer kan de aangrijprotatiefrequentie worden opgevoerd van<br />
26,6 naar 33,3 S-I(2000 min-I). Door onderdruk in begrenzingskamer7 beweegt namelijk<br />
het membraan, dat met de ontkoppelingsvork is verbonden, naar rechts. De vork<br />
verplaatst het ontkoppelingslager op de geleidebus tegen de drukvingers die de drukring<br />
tegen de centrifugaalwerking in terugtrekken. De conische schroefveer zorgt<br />
ervoor dat het ontkoppelingslager vrijkomt van de drukvingers als de koppelbegrenzer<br />
niet geactiveerd wordt.<br />
De activering vindt plaats door een elektromagnetisch bediende begrenzingsklep die<br />
ingeschakeld wordt door een schakelaar in de keuzehefboom van de continu variabele<br />
transmissie (zie hoofdstuk 6). De begrenzingsklep opent of sluit de verbinding tussen<br />
het inlaatspruitstuk van de motor en de koppelbegrenzer en regelt de onderdruk.<br />
3.3.4 De centrifugale segmentkoppeling<br />
De centrifugale segmentkoppeling is een automatische koppeling die in de moderne<br />
personenauto niet meer als hoofdkoppeling wordt toegepast. In combinatie met een<br />
wisselbak met handbediening is namelijk altijd een extra schakelkoppeling, uitgevoerd<br />
als eenvoudige plaatkoppeling, noodzakelijk.<br />
Buiten het domein van de personenautotechniek vindt dit koppelingstype echter wel<br />
veel toepassing; men treft het onder andere aan in bromfietsen, landbouwwerktuigen<br />
en motorkettingzagen.<br />
De centrifugaalkoppeling met radiaal bewegende segmenten<br />
De eenvoudigste uitvoering bevat segmenten die onder invloed van de centrifugaalwerking<br />
radiaal maar buiten bewegen tegen een trommel. De segmenten zijn voorzien<br />
van wrijvingsmateriaal en maken deel uit van het aandrijvende deel (het motorvliegwiel)<br />
van de koppeling. Is de wrijving tegen de trommel voldoende groot, dan zal<br />
het aangedreven deel van de koppeling gaan meedraaien. Een toenemende rotatiefrequentie<br />
veroorzaakt een grotere centrifugaalwerking, waardoor een grotere wrijving<br />
ontstaat en de koppeling uiteindelijk slipvrij werkt.<br />
209
De centrijugaa/koppe/ing met scharnierende segmenten<br />
De centrifugaalkoppeling die tot voor kort in personenauto's werd toegepast, heeft<br />
segmenten die scharnierend met het vliegwiel zijn verbonden. Zoals verderop nog zal<br />
blijken, is het daardoor mogelijk de koppeling bij het wegrijden vanuit stilstand soepel<br />
te laten aangrijpen; tijdens het afremmen op de motor ontstaat bovendien de<br />
mogelijkheid dat de koppeling gekoppeld blijft tot een rotatiefrequentie die aanmerkelijk<br />
lager ligt dan de aangrijprotatiefrequentie.<br />
Bij dit koppelingstype ontstaat een oplopend (zelfbekrachtigend) of aflopend (zelf-<br />
Iossend) effect, analoog aan de werking van de trommelrem (zie deel 4 van deze<br />
Steinbuch-serie) .<br />
9<br />
8<br />
7<br />
c~<br />
. ---r--1<br />
10 I: . \ 2<br />
210<br />
A<br />
6<br />
Afb. 3.39. De centrifugale<br />
segmentkoppeling (Daf)<br />
a langsdoorsnede<br />
b dwarsdoorsnede A-A<br />
12 13 14 15 16 1. koppelingstrommel<br />
2. koppelingshuis<br />
3. kogellager<br />
4. borgveer<br />
5. borgveer<br />
6. koppelingsas<br />
7. kogellager<br />
8. borgveer<br />
9. koppelingssegmenthouder<br />
(vliegwiel)<br />
10. scharnierpen voor het<br />
koppelingssegment<br />
11. starterkrans<br />
12. primair koppelingssegment<br />
13. secundair koppelingssegment<br />
14. boven plaat van 9<br />
15. trekveer<br />
16. verende klem
Net als de centrifugale plaatkoppeling is ook de centrifugale segmentkoppeling in het<br />
verleden in de Daf-personenauto toegepast, en wel als automatische koppeling in<br />
combinatie met de Variomatic (afb. 3.39, zie ook band B). De acht segmenten zijn<br />
van wrijvingsmateriaal voorzien en met scharnierpennen aan het vliegwiel bevestigd,<br />
dat linksom roteert. De koppelingstrommei is met de aandrijfas van de Variomatic<br />
verbonden.<br />
De segmenten worden twee aan twee door trekveren in de ruststand gehouden. De<br />
afstand van het bevestigingspunt van de trekveren tot het scharnierpunt is hierbij<br />
verschillend.<br />
Wordt de motorrotatiefrequentie opgevoerd tot ongeveer 17 çl (1000 min-I), dan bewegen<br />
de primaire segmenten (met de kleinste afstand tussen veer en scharnierpunt)<br />
naar de trommel. Deze primaire segmenten staan ten opzichte van de trommel aflopend<br />
('slepend') geplaatst waardoor een soepel aangrijpen van de koppeling wordt<br />
verkregen. Bij een verder opvoeren van de rotatiefrequentie tot ongeveer 33,3 çl ?<br />
(2000 min-I) bewegen ook de vier secundaire segmenten (met de grootste afstand<br />
tussen trekveer en scharnierpunt) tegen de trommel. Deze secundaire segmenten zijn<br />
oplopend ('happend') geplaatst, waardoor het over te brengen koppel snel toeneemt<br />
en de koppeling slipvrij werkt.<br />
Het loslaten van het gaspedaal om af te remmen op de motor heeft tot gevolg dat de<br />
koppelingstrommei de segmenten aandrijft. De wrijvingskrachten werken nu de andere<br />
kant op. Bij het afremmen en het afnemen van de rotatiefrequentie zullen eerst<br />
de secundaire segmenten worden teruggetrokken. De secundaire segmenten, die nu<br />
aflopend zijn geworden, komen bij ongeveer 33,3 çl (2000 min-I) vrij van de trommel.<br />
Doordat de primaire segmenten oplopend zijn geworden, zal het remkoppel<br />
groter zijn: de segmenten blijven tot een lagere rotatiefrequentie dan het aangrijppunt<br />
gekoppeld met de trommel. Er kan tot ongeveer 13 çl (800 min-I) op de motor<br />
worden afgeremd: dan zal de koppeling ontkoppelen. In plaats van verschillende afstanden<br />
van de veren tot de scharnierpunten, werden bij oudere typen veren met een<br />
verschillende voorspanning aan de primaire en secundaire segmenten gemonteerd.<br />
De koppeling is uitsluitend als automatische wegrijkoppeling te gebruiken. Het starten<br />
van de motor door slepen, is bij auto's met een dergelijke koppeling niet mogelijk.<br />
Ook de Citroën 2CV was aanvankelijk uitgerust met een centrifugale segmentkoppeling,<br />
gecombineerd met een schakelkoppeling (zie hoofdstuk 1). De schakelkoppeling<br />
is noodzakelijk om de viertrapsbak met handbediening te kunnen bedienen.<br />
3.3.5 De metaalpoederkoppeling<br />
Subaru monteert tussen de motor en de ECVT (elektronisch geregelde continu variabele<br />
transmissie) een elektromagnetische poederkoppeling die door een microprocessor<br />
gestuurd wordt (zie ook band B).<br />
De koppeling, die door Fuji Heavy Industries Ltd is ontwikkeld, bestaat uit twee<br />
hoofddelen (afb. 3.40). Het aandrijvende element, de trommel, is verbonden met de<br />
krukas en vormt een gesloten eenheid. In het aangedreven element, dat verbonden is<br />
met de ingaande as van de ECVT, is een veldspoe! aangebracht. Tussen het aangedreven<br />
element (aan de buitenomtrek) en de trommel bevindt zich een geringe<br />
hoeveelheid ( tussen 10... 20 cm 3 ) metaalpoeder. Dit poeder is vervaardigd van roestvast<br />
staal en elk deeltje heeft een rijstkorrelvorm met een lengte van ongeveer 30 !lm.<br />
211
((<br />
Afb. 3.40. De elektromagnetische<br />
poederkoppeling (Subaru)<br />
I. aandrijvend element<br />
(trommel)<br />
2. metaalpoeder<br />
3. aangedreven element<br />
(elektromagneet)<br />
4. veldspoel<br />
Door de centrifugaalwerking zal tijdens het roteren van de koppeling het metaalpoeder<br />
zich gelijkmatig over de buitenomtrek verdelen.<br />
Als er een elektrische stroom door de spoel gaat, wordt het metaalpoeder gemagnetiseerd<br />
en als het ware 'verhard' waardoor er een verbinding tussen het aandrijvend en<br />
het aangedreven deel ontstaat.<br />
Dit type koppeling leent zich door de aard van haar werking uitstekend voor een<br />
combinatie met een elektronische regeling (zie 3.4.4).<br />
3.4 <strong>DE</strong> KOPPELINGSBEDIENING<br />
3.4.1 Inleiding<br />
De bediening van de hoofdkoppeling is een voetbediening en bestaat principieel uit<br />
drie basisonderdelen: een koppelingspedaal, dat de spierkracht van de bestuurder<br />
omzet in een bedieningskracht, een transportmechanisme van de bedieningsenergie,<br />
dat de bedieningskracht overbrengt naar het eindpunt van het systeem: de eigenlijke<br />
koppelingsbediening in de vorm van de ontkoppelingsvork en het ontkoppelingslager.<br />
Het transportmechanisme van de bedieningsenergie kan mechanisch, pneumatisch,<br />
hydraulisch of elektromechanisch zijn uitgevoerd.<br />
De mechanische koppelingsbediening (zie 3.4.2) kan zijn uitgevoerd in de vorm van<br />
een stangenstelsel of van een koppelingskabel.<br />
Omdat de motor in rubbers aan de opbouw of in een chassisraam is opgehangen en<br />
deze dus voortdurend in beweging is, zijn )~~elsen slangen hier in het voordeel.<br />
Scharnieren in stangen en hefbomen zijn door deze bewegingen echter extra aan-slijtage<br />
onderhevig. Door deze slijtage in de stangkoppelingen ontstaan gemakkelijk<br />
onnauwkeurigheden in de bediening, terwijl dit bedieningstype ook veel onderhoud<br />
212
~<br />
vraagt. Daarom is de kabelbediening tegenwoordig universeel. Daarbij neemt de toepassing<br />
van de zelfinstellende koppeling hand over hand toe.<br />
Een hydraulische koppelingsbediening (zie 3.4.3) werkt met nog minder wrijving.<br />
Bovendien kan dit systeem eenvoudiger zelfinstellend uitgevoerd worden, terwijl ook<br />
gemakkelijk een koppelingsbekrachtiger kan worden toegevoegd. Men treft dit systeem<br />
dan ook bij voorkeur aan in auto's met een grote koppeling, waarvan ook de<br />
bedieningskrachten hoog zijn.<br />
Een enkele maal komt nog een pneumatische koppelingsbediening voor, zoals bij de<br />
centrifugale plaatkoppeling van Volvo (zie 3.3.3); in de bedrijfsvoertuigtechniek treft<br />
men dit bedieningstype echter veelvuldig aan (zie deel JO van de Steinbuch-serie).<br />
De nieuwste ontwikkeling op het gebied van de koppelingsbediening is de elektromechanische<br />
koppelingsbediening door middel van een elektrische servomotor, die dan<br />
tevens als koppelingsbekrachtiger dienst doet. Dergelijke nog in het .PrototYRestadium<br />
verkerende systemen kunnen uitstekend worden gecombineerd met een elektronische<br />
sturing, waardoor een geautomatiseerde koppeling ontstaat (zie 3.4.4).<br />
De geautomatiseerde, elektronisch gestuurde koppeling maakt het mogelijk, de koppelingskracht<br />
naar gelang van de behoefte te variëren, zodat een automatische slipregeling<br />
ontstaat. Op deze wijze kan in de toekomst in combinatie met een automatische<br />
of geautomatiseerde wisselbak een volledig elektronisch geregelde aandrijflijn<br />
worden gerealiseerd.<br />
3.4.2 De mechanische koppelingsbediening<br />
Zoals reeds in 3.4.1 uiteengezet, wordt de mechanische koppelingsbediening van de<br />
moderne<br />
bediening.<br />
personenauto tegenwoordig zonder uitzondering uitgevoerd als een kabel-<br />
Het voordeel van een bedieningskabel boven een stangenstelsel is dat deze in bochten<br />
gelegd kan worden waardoor een afstand tussen moeilijk bereikbare componenten<br />
gemakkelijk overbrugd kan worden. Wanneer vochtvorming heeft plaatsgevonden<br />
tussen binnen- en buitenkabel en de buitentemperatuur tot onder het vriespunt daalt,<br />
vriezen binnen- en buitenkabel aan elkaar vast en is ontkoppelen niet meer mogelijk.<br />
Een permanente vetvulling en rubber afdichtingstules kunnen dit voorkomen. De<br />
mechanisch bediende koppeling geeft, zeker wanneer geen goed onderhoud wordt<br />
gepleegd, nogal wat wrijvingsverliezen waardoor de bediening van de koppeling<br />
zwaarder gaat.<br />
De mechanische koppelingsbediening is zodanig uitgevoerd, dat de vrije slag van het<br />
ontkoppelingslager afgesteld kan worden door de stangen of kabels te verlengen of in<br />
te korten, of ze zijn zelfinstellend.<br />
Het afgebeelde mechanische bedieningsmechanisme met bowdenkabel (dat is een<br />
stalen kabel met buitenkabel die de reactiekrachten in de vorm van drukkrachten<br />
opneemt) is zelfinstellend (afb. 3.41). De veer trekt continu aan het getande segment.<br />
Dit segment is via de bowdenkabel met de ontkoppelingsvork verbonden, waardoor<br />
het ontkoppelingslager constant in aanraking blijft met de drukgroep. Het ontkoppelingslager<br />
blijft met de koppeling meedraaien. Slijt de koppelingsplaatvoering, dan<br />
wordt het ontkoppelingslager automatisch bijgesteld.<br />
Het meedraaien van het ontkoppelingslager met de drukgroep heeft geen invloed op<br />
de werking van de koppeling, omdat de trekkracht van de veer gering is. Als het<br />
213
I. bevestiging aan de ontkoppelingshelboom; 2. getand segment; 3. trekveer; 4. koppelingspedaal;<br />
5. pedaalkam; 6. rempedaal; 7. pedaalsteunhouder; 8. kabelklem; 9. koppelingskabel<br />
Afb. 3.42. Nastelinrichting<br />
van een mechanisch<br />
bediende koppeling<br />
1. contramoer<br />
2. stelmoer<br />
3. trekveer<br />
4. bowdenkabel<br />
koppelingspedaal wordt bediend, grijpt de kam van het pedaal in het getande segment<br />
en trekt de kabel aan de ontkoppelingshefboom waardoor deze kantelt en het ontkoppelingslager<br />
verplaatst wordt. De vrije slag van het pedaal is constant en wordt<br />
bepaald door de afstand tussen de kam het getande segment.<br />
Afbeelding 3.42 toont in detail de stelinrichting van een mechanisch bedieningsmechanisme<br />
om de vrije slag van het ontkoppelingslager te kunnen nastellen. De trekveer<br />
zorgt ervoor dat de bowdenkabel gespannen blijft en het pedaal tegen de aanslag<br />
ligt. Met de stelmoer kan de vrije slag van het ontkoppelingslager worden nagesteld.<br />
Door de stelmoer linksom te draaien, wordt de vrije slag vergroot. De contramoer<br />
voorkomt dat de bediening uit zichzelf ontsteld raakt.<br />
3.4.3 De hydraulische koppelingsbediening<br />
Bij een hydraulische koppelingsbediening is de kabeloverbrenging vervangen door<br />
een mechanisme, dat de bedieningskracht op het koppelingspedaal overbrengt naar<br />
het ontkoppelingslager in de vorm van hydraulische drukenergie.<br />
Net als de mechanische kabelbediening heeft ook de hydraulische bediening als voor-<br />
214
deel dat ingewikkeld ver19pende a~!.'l~~n tussen koppelingspedaal en ontkoppe- ?<br />
lingslager gemakkeli jk te overbruggen valt. Een hydraulische bediening is echter een- (<br />
voudiger zelfinstellend uit te voeren dan een mechanische; zij kan bovendien van een<br />
koppelingsbekrachtiging worden voorzien.<br />
9<br />
2 3 4<br />
8 7 6 5<br />
Afb. 3.43. De hydraulische koppelingsbediening met gedrukte koppeling (Lancia Thema)<br />
I. koppelingswerkcilinder<br />
2. reservoir<br />
3. kunststofslang<br />
4. koppelingshoofdcilinder<br />
5. koppelingspedaal<br />
6. stalen leiding<br />
7. slang<br />
8. ontkoppelingslager<br />
9. ontkoppelingshefboom<br />
De hydraulische koppelingsbediening (atb. 3.43) bestaat uit een koppelingshoofdcilinder<br />
(ook wel: bedieningscilinder) bij het koppelingspedaal en een werkcilinder die<br />
de ontkoppelingsvork van de koppeling bedient. De verbinding tussen de hoofd- en<br />
de werkcilinder wordt tot stand gebracht door een stalen leiding en een slang. De<br />
slang, waarvoor een remslang wordt genomen, zorgt voor de flexibele verbinding<br />
tussen de star aan het chassis bevestigde leiding en de werkcilinder die aan de aandrijfeenheid<br />
is bevestigd en die in rubbers is opgehangen. Het reservoir, dat meestal<br />
uit transparante kunststof is vervaardigd, kan afhankelijk van de plaats van de bedieningscilinder<br />
rechtstreeks hierbovenop zijn geschroefd of met een kunststof slang met<br />
grote doorsnede (8 ... 9 mm) hiermee zijn verbonden. Het reservoir moet op een goed<br />
bereikbare plaats (bij voorbeeld tegen het schutbord onder de motorkap) zijn aangebracht.<br />
Er dient voor gewaakt te worden dat de slang tussen reservoir en bedieningscilinder<br />
niet zodanig wordt gelegd dat zich luchtbellen in de hydraulische vloeistof<br />
kunnen vormen: de leidingen mogen niet horizontaal liggen. Er wordt geadviseerd<br />
de toevoerslangen niet te monteren met een helling kleiner dan 20 %.<br />
215
Het systeem is gevuld met een hydraulische vloeistof die ook in het hydraulische remsysteem<br />
wordt gebruikt. Dat kan een remvloeistof zijn, maar ook wordt gebruik gemaakt<br />
van minerale olie, net zoals dat ook gebruikelijk is bij het remsysteem (zie voor<br />
uitgebreidere informatie over deze vloeistoffen deel 4 van de Steinbuch-serie).<br />
De koppelingshoofdcilinder is qua constructie en werking gelijk aan de hoofdremcilinder<br />
van een hydraulische reminstallatie. De cilinder is echter meestal niet voorzien<br />
van een bodemklep (zie Steinbuch deel 4).<br />
De werkcilinder (afb. 3.44) heeft tot taak, de bedieningsenergie van de voetkracht die<br />
tegen de hoofdcilinder wordt uitgeoefend op de ontkoppelingsvork over te brengen.<br />
a<br />
Afb. 3.44. De werkcilinder van de hydraulische koppelingsbediening (A TE)<br />
a met stelinrichting (niet-zelfinstellend)<br />
b zeifins tellend<br />
Dat gebeurt in de vorm van hydraulische drukenergie. De werkcilinder moet zodanig<br />
bevestigd zijn dat de ontkoppelingskracht op de drukstang naar de koppelingsvork als<br />
reactiekracht opgenomen kan worden.<br />
De trekveer (afb. 3.44a) trekt tegelijk met de ontkoppelingsvork en de drukstang met<br />
drukbout, de zuiger tegen de achterzijde in de cilinder als aanslag. Door de contramoer<br />
los te nemen, kan de drukstang in lengte worden versteld, waardoor de voor-<br />
I geschreven vrije slag (2 ... 3 mm) tussen het ontkoppelingslager en de drukgroep ingesteld<br />
kan worden.<br />
I Door slijtage van de voering neemt de vrije slag af, zodat deze van tijd tot tijd moet<br />
worden nagesteld. De ingestelde vrije slag wordt door de contramoer geborgd. De<br />
controle van de vrije slag moet bij de drukstang of direct bij het ontkoppelingslager<br />
plaatsvinden en niet (zoals vaak bij mechanische bedieningen het geval is) aan het<br />
koppelingspedaal. Het afstellen van de vrije slag mag nooit met behulp van de drukstang<br />
van de hoofdcilinder gebeuren, daar dan het compensatiegaatje afgesloten kan<br />
worden waardoor de koppeling kan gaan slippen en ernstig beschadigd kan raken.<br />
De zeljinstellende hydraulische koppelingsbediening maakt gebruik van een werkcilinder<br />
zonder stelinrichting (afb. 3.44b). De veer in de cilinder drukt alle spelingen en de<br />
vrije slag weg en het ontkoppelingslager blijft met de drukgroep meedraaien. Slijtage<br />
van de koppelingsplaat wordt door de veer in de cilinder automatisch gecompenseerd.<br />
Een moderne ontwikkeling is die, waarbij de werkcilinder rechtstreeks tussen het<br />
ontkoppelingslager en het koppelingshuis (dus op de plaats van de geleidebus) wordt<br />
geplaatst (afb. 3.45). Door deze inwendige directe krachtoverbrenging vervalt een<br />
groot deel van het ontkoppelingsmechanisme en daarmee de slijtage en een stuk on-<br />
216<br />
b
Afb. 3.45. Hydraulische<br />
ze/finslellende<br />
bedieningsinrichling voor een<br />
koppeling meI een in hel<br />
koppe/ingshuis geïll/egreerde<br />
werk cilinder (FAG)<br />
I. geleide bus<br />
2. zelfinstellend<br />
ontkoppelingslager<br />
3. veer voor instelling van<br />
vrije slag<br />
4. stofhoes<br />
5. cilinder met<br />
vloeist of toevoerkanaal<br />
Afb. 3.46. De mechanische<br />
koppelingsbekrachliger (FA G)<br />
derhoud. Vanzelfsprekend is deze bedieningsinrichting zelfinstellend, zowel wat betreft<br />
de rotatie van het lager als de vrije slag. -<br />
Een andere nieuwe ontwikkeling is de vervanging van de metalen cilinders door gewapend<br />
kunststof (polyamide met glasvezelwapening). Zo biedt het Engelse AP een<br />
PFCH-systeem aan (pre-filled clutch hydraulic: kant-en-klaar hydraulisch koppelingsbedieningssysteem)<br />
dat zonder afstelwerkzaamheden in de autofabriek direct<br />
kan worden gemonteerd en dat bovendien meer dan de helft lichter is dan het conventionele<br />
systeem.<br />
De koppelingsbekrachtiger<br />
In auto's met groot vermogen en hoog motorkoppel worden koppelingen gemonteerd<br />
met een grote aandrukkracht, waardoor een grote ontkoppelingskracht en dus een<br />
grotere pedaalkracht nodig is.<br />
Door een koppelingsbekrachtiger wordt een deel van deze ontkoppelingskracht overgenomen:<br />
de pedaalkracht wordt kleiner en de pedaalslag korter.<br />
217
De mechanische koppelingsbekrachtiger van FAG (afb. 3.46) werkt op de zuigerstang<br />
van de werkcilinder. Door de eivorm van het deel waar de rollen op rusten zal er<br />
in de ruststand en aan het begin van de ontkoppeling geen bekrachtiging zijn. Naarmate<br />
het koppelingspedaal verder wordt ingetrapt neemt de ondersteuning toe.<br />
3.4.4 De elektronisch gestuurde koppeling<br />
Soorten<br />
De recente ontwikkelingen in de elektronica hebben tot nieuwe bedieningsconcepten<br />
van de koppeling en de wissel bak met handbediening geleid. Om het schakelen goed<br />
te laten verlopen, moeten er nogal wat handelingen op het juiste moment worden<br />
verricht. Met behulp van de elektronica kan het bedieningscomfort worden verhoogd<br />
door deze handelingen geheel of gedeeltelijk te automatiseren door ze te laten verrichten<br />
door elektronisch gestuurde bedieningsmechanismen, waarin zelfs het gaspedaal<br />
in de vorm van het zogenaamde E-gas (elektronisch gestuurd gaspedaal; zie band<br />
B) kan worden betrokken.<br />
Het resultaat van deze microprocessorbesturing is niet alleen een verbeterd rijcomfort,<br />
maar tevens een geringere slijtage van de koppeling en een lager brandstofverbruik,<br />
zeker wanneer tijdens het '!fr_emmen een vrijloopfunctie (zoals bij de AKB van )<br />
Fichtel & Sachs) in werking treedt. 'fi1.~f2<br />
Dergelijke systemen werden in 1984 en 1985 voor het eerst voorgesteld en staan op<br />
het punt ingevoerd te worden in de moderne personenauto. De meeste koppelingsfabrikanten<br />
hebben inmiddels een elektronisch geregelde koppeling in ontwikkeling,<br />
• zoals Valeo met de 'embrayage piloté', Fichtel & Sachs met het AKB-systeem, Borg<br />
& Beck met het ACTS, LuK met het EKM (elektronische Kupplungsmanagement)<br />
en Kongsberg met het CMS (clutch management system). De meeste van deze systemen<br />
worden in deze subparagraaf geïntroduceerd. Ook de elektronisch gestuurde<br />
poederkoppeling in de ECYT van Subaru komt kort aan bod (zie band B; volledig<br />
geautomatiseerde combinaties van koppelings- en schakelsystemen worden in hoofdstuk<br />
4 behandeld).<br />
De toevoeging van een elektronisch regelsysteem aan de conventionele koppeling<br />
maakt een elektronisch koppelingsmanagement (EKM) mogelijk, als een onderdeel<br />
van de volledig geautomatiseerde aandrijflijn. Met EKM wordt het mogelijk, tot een<br />
geprogrammeerde koppelingskracht te komen, waardoor trillingspieken in de aandrijflijn<br />
door een elektronische koppelingsslipregeling kunnen worden weggefilterd.<br />
Voor een uitgebreider behandeling van de regelelektronica wordt naar deel 9 van de<br />
Steinbuch-serie verwezen.<br />
Het werkingsprincipe<br />
De meeste systemen handhaven de wisselbak met handbediening en de standaard<br />
gemonteerde koppeling. Alleen de bediening van de koppeling is geautomatiseerd.<br />
Afhankelijk van de signalen die via verschillende sensoren aan de elektronische regeleenheid<br />
worden doorgegeven, zal de koppeling koppelen of ontkoppelen. Sensoren<br />
geven informatie door aan de elektronische regeleenheid over de motorrotatiefrequentie,<br />
de voertuigsnelheid, de stand van het gaspedaal, de stand van de bedieningshendel,<br />
de ingeschakelde overbrengingstrap, de stand van de ~2Iichtschake-<br />
218
laar, en de stand van het ontkoppelingsmechanisme. De inrichting van Fichtel &<br />
Sachs is ook nog van een sensor bij de vrijloopschakelaar voorzien.<br />
De elektronische regeleenheid geeft via een versterker signalen door naar de bed ieningsinrichting,<br />
waardoor de koppeling stug of soepel zal koppelen dan wel ontkoppelen<br />
al naar behoefte en noodzaak. Ook is het mogelijk, dat de motor tijdens afremmen<br />
stationair gaat draaien zoals het geval is bij de AKB van Fichtel & Sachs. Het<br />
ACTS van Borg & Beck is gecombineerd met een E-gassysteem.<br />
Valeo<br />
Bij de elektromechanische besturingsinrichting van de wrijvingskoppeling van Valeo<br />
zijn de wisselbak met handbediening en de oorspronkelijke wrijvingskoppeling gehandhaafd.<br />
Het systeem, waarvan de regelelektronica door Motorola werd ontwikkeld,<br />
wordt door Valeo 'embrayage piloté' (gestuurde koppeling) genoemd en wordt<br />
toegepast op de rally-auto van Lancia en de topmodellen van Ferrari en Lamborghini.<br />
De bediening van de koppeling gebeurt door een elektromotor die elektronisch wordt<br />
gestuurd door een microprocessor. De ontkoppelingsbeweging en de ontkoppelingskracht<br />
worden mechanisch, door een tandwielstelsel, overgebracht van de elektromotor<br />
naar het ontkoppelingslager (atb. 3.47).<br />
Afb. 3.47 .. Embrayage piloté':<br />
elektromechanische<br />
koppelingsbedienillg vall Valeo<br />
I. compensatieveer<br />
2. ontkoppelingslager<br />
3. koppeling<br />
4. tandwielreductie<br />
5. elektromotor<br />
Deze elektrische bediening heeft ten opzichte van de hydraulische en de onderdrukbediening<br />
het voordeel dat zij goedkoop, eenvoudig en licht van constructie is en<br />
economisch werkt. Een inrichting met pomp, kleppen en reservoir voor het op druk<br />
houden van het overbrengingsmedium van de bedieningsenergie (lucht of olie) ontbreekt<br />
immers. Er wordt gebruik gemaakt van elektrische energie uit de accu. Het<br />
energieverbruik is zeer laag omdat de motor alleen draait tijdens de zeer korte actieperioden<br />
van het koppelen en ontkoppelen. In gekoppelde en ontkoppelde stand<br />
draait de elektromotor niet. Omdat gebruik gemaakt wordt van elektrische energie is<br />
de elektromotor rechtstreeks met kabels te koppelen aan de versterker en de elektronische<br />
regeleenheid.<br />
5<br />
4<br />
3<br />
2<br />
219
Nu moet het ontkoppelen en vooral het koppelen een bepaalde minimumtijd duren<br />
om een soepel aangrijpen van de koppeling te verkrijgen. Een elektromotor is hiervoor<br />
niet ideaal, omdat het maximumvermogen met hoge stroomsterkte afgestemd<br />
moet zijn op de maximale ontkoppelingskracht die pas optreedt als de diafragmakoppeling<br />
bijna ontkoppeld is. Het vermogen bij het begin van het ontkoppelen, maar<br />
vooral aan het einde van het koppelen is dan te hoog waardoor de koppeling snel en<br />
stug zal aangrijpen. Daar komt bij dat het vermogen ook nog begrensd moet worden<br />
door de toegepaste elektronica; stroomsterkten van 15 A mogen zeker niet overschreden<br />
worden. Omdat dus een rechtstreekse bediening door een elektromotor<br />
moeilijk te realiseren valt, wordt een compensatieveer aangebacht. Deze veer werkt<br />
1 als een mechanische accumulator: zij wordt gespannen tijdens het koppelen van de<br />
koppeling, waarbij zij de energie van de diafragmaveer opneemt. Tijdens het ontkoppelen<br />
geeft de compensatieveer de energie weer af en zij ondersteunt dan de<br />
elektromotor. De elektromotor levert dus slechts het energieverschil en vereffent de<br />
kracht van de diafragmaveer en de compensatieveer.<br />
~<br />
In de getekende stand van de elektromechanische bedieningsinrichting is de koppeling<br />
gekoppeld en de compensatieveer gespannen. Tijdens ontkoppelen treedt het<br />
tandwielstelsel in werking. Het tandwiel met hefboom waaraan de veer bevestigd is,<br />
draait linksom. Wanneer deze hefboom het dode punt gepasseerd is, ondersteunt de<br />
compensatieveer het ontkoppelen. De elektromotor wordt dan ontlast. Om te koppelen<br />
moet de veer weer gespannen worden en de benodigde energie hiervoor wordt<br />
mede door de diafragmaveer geleverd.<br />
Fichtel & Sachs<br />
De Automatische Kupplungsbetätigung (automatische koppelingsbediening) A KB<br />
van Fichtel & Sachs werkt eveneens met een elektronische regeleenheid. Afhankelijk<br />
van de informatie die de verschillende sensoren aan deze eenheid doorgeven, zal de<br />
koppeling ontkoppelen of koppelen. Hiertoe wordt een elektromotor in werking gesteld<br />
die een hydraulische bedieningsinrichting van een standaard gemonteerde koppeling<br />
bedient. Een koppelingspedaal ontbreekt. Het bijzondere aan het systeem is<br />
de elektronische slip regeling .<br />
De koppeling ontkoppelt automatisch als de bedieningshendel van de wisselbak wordt<br />
bewogen, als de motorrotatiefrequentie beneden een vastgestelde waarde daalt of<br />
indien wordt afgeremd in de derde, vierde of vijfde overbrengingstrap met het gaspedaal<br />
in de ruststand. Hier treedt dan de vrijloopfunctie in werking.<br />
Voor het koppelen zijn twee programma's noodzakelijk. Er is een programma in de<br />
regeleenheid opgenomen dat het koppelen regelt tijdens het wegrijden vanuit stilstand<br />
in de eerste en de achteruitoverbrenging en een afzonderlijk programma dat het<br />
koppelen regelt bij het overschakelen (op- en terugschakelen) als de auto rijdt. Bij het<br />
wegrijden wordt het koppelen geregeld afhankelijk van de stijging van de motorrotatiefrequentie<br />
met een begrenzing van de sliptijd. Door deze sliptijdbegrenzing wordt<br />
een onnodige slijtage van de koppeling en een te hoog oplopen van de temperatuur<br />
van de plaatvoering voorkomen. Tijdens het overschakelen en na een vrijloopperiode<br />
wordt overeenkomstig de rijomstandigheden tijdsafhankelijk gekoppeld. De benodigde<br />
gegevens worden door sensoren verzameld en via de microprocessor omgezet in<br />
een stuurimpuls voor de koppelingsbediening.<br />
De elektronische regeleenheid is zodanig geprogrammeerd dat het ontkoppelen voor-<br />
220
ang heeft boven het koppelen. Indien een ontkoppelvoorwaarde is gegeven, wordt<br />
het signaal tot koppelen geblokkeerd, totdat de ontkoppelingsvoorwaarde is opgeheven.<br />
Om brandstof te besparen kan een start-stopfunctie ingeschakeld worden. Met<br />
deze ingebouwde functie is het mogelijk de verbrandingsmotor stop te zetten onder<br />
de volgende voorwaarden: als het voertuig stilstaat (bij voorbeeld voor een verkeerslicht<br />
of een spoorwegovergang), als de bedieningshendel in de neutrale stand staat of<br />
indien het gaspedaal in de ruststand staat (echter alleen nadat een vooraf ingesteld<br />
tijdsinterval is verstreken). Om te voorkomen dat de motor stopt terwijl de bestuurder<br />
wil wegrijden, wordt de start-stopfunctie automatisch uitgeschakeld als de bedieningshendel<br />
wordtoYastgehouden. De motor wordt weer gestart als de microprocessor<br />
het signaal 'verderrijden' krijgt door het intrappen van het gaspedaal of het inschakelen<br />
van eerste orde achteruitoverbrenging.<br />
Loopt de motor niet, dan is de koppeling steeds ontkoppeld. Wil men nu (bij voorbeeld<br />
bij een defecte startmotor) de verbrandingsmotor starten door de auto te slepen<br />
dan moet een aansleepschakelaar worden omgezet en kan de koppeling koppelen. Er<br />
is echter nog een veiligheid ingebouwd om ongelukken te voorkomen indien de auto<br />
uit zichzelf in beweging zou komen. Daarom werkt de koppeling niet alleen via de<br />
aansleepschakelaar maar wordt zij ook nog door de gaspedaalstand en de motorrotatiefrequentie<br />
beïnvloed. De koppeling wordt namelijk bij ingeschakelde aansleepschakelaar<br />
gekoppeld als ook het gaspedaal is ingetrapt. Zodra de motor loopt en een<br />
voorgeschreven rotatiefrequentie overschrijdt, ontkoppelt de koppeling.<br />
Met dit systeem is ook een automatische, elektronisch gestuurde koppeling realiseerbaar<br />
waarbij het koppelingspedaal is gehandhaafd en dienst doet als sensor voor de<br />
koppelingsbediening. Het elektrisch signaal van het koppelingspedaal wordt dan via<br />
een elektronische regeleenheid omgezet in een stuursignaal naar een elektromotor<br />
die een standaard gemonteerde hydraulische bedieningsinrichting van de koppeling<br />
bedient. Behalve een lage pedaalkracht heeft het systeem een goed gecontroleerde<br />
minimale sliptijd binnen de kritieke rotatiefrequentie als voordeel. Daardoor worden<br />
akoestisch onaangename en slijtagebevorderende hoge rotatiefrequenties voorkomen.<br />
Borg & Beek<br />
Borg & Beck (onderdeel van het Engelse AP, Automotive Products) heeft het ACTS<br />
(Automatic Clutch & Throttle System) ontwikkeld (afb. 3.48). Het is een elektronisch<br />
geregeld koppelingssysteem waarbij ook de stand van de gasklep bij ottomotoren<br />
of van de inspuitpomp bij dieselmotoren elektronisch geregeld wordt. Het koppelingspedaal<br />
is vervallen; de standaard gemonteerde koppeling en de hydraulische<br />
bedieningscilinder zijn gehandhaafd.<br />
De benodigde vloeistofdruk en de regeling hiervan tijdens koppelen en ontkoppelen<br />
worden verkregen door een geïntegreerde elektrisch aangedreven hydraulische<br />
pomp, een kleppeneenheid en een hydraulische accumulator (een drukvoorraadvat).<br />
De elektromotor voor de aandrijving van de pomp en de regeling van de kleppenstand<br />
wordt gestuurd vanuit een elektronische regeleenheid. Deze elektronische regeleenheid<br />
bepaalt ook de stand van de gasklep of van de dieselinspuitpomp. Voor dit Egassysteem<br />
is bij het gaspedaal een pedaalstandsensor aangebracht en bij de gasklep<br />
een stelmotor met gasklepstandsensor om de stand hiervan terug te melden aan de<br />
regeleenheid.<br />
221
13<br />
IXl~<br />
12<br />
Afb. 3.48. Werkingssehema van het Awomatie Clweh and Throttle System ACTS (Borg & Beek)<br />
I. oliereservoir<br />
2. gasklepstappenmotor met sensor<br />
3. ontstekingsrelais<br />
4. elektronische regeleenheid<br />
5. bedieningshendel van de wisselbak<br />
6. gaspedaal met sensor<br />
7. wisselbakbediening<br />
4<br />
8. sensor op de ingaande as<br />
van de wisselbak<br />
9. sensor op de wisselbakbediening<br />
10. conventionele koppeling<br />
11. motorrotatiefrequentiesensor<br />
12. koppelingsbedieningscilinder met sensor<br />
13. hydraulische regeleenheid met<br />
accumulator<br />
De elektronische regeleenheid krijgt verder informatie via sensoren over de intentie<br />
tot in- of overschakelen (geplaatst in de bedieningshendel), de ingeschakelde overbrengingstrap<br />
of vrijstand (op de schakelas) , de motorrotatiefrequentie (bij het vliegwiel),<br />
de stand van de koppelingsbediening (in de we-rkcilinder), de voertuigsnelheid<br />
(in de snelheidsmeteraandrijving) en de ingeschakelde ontsteking (via een relais).<br />
De motor kan alleen gestart worden als de wisselbak in de neutrale stand staat. Er is<br />
hiertoe een beveiliging ingebouwd. Tijdens het starten wordt de slijtagetoestand van<br />
de koppelingsplaat gemeten en als een gegeven vastgelegd in het geheugen van de<br />
microprocessor. Vóór het wegrijden vanuit stilstand wordt de motorrotatiefrequentie-referentiewaarde<br />
vastgesteld. Bij het wegrijden wordt het koppelen van de koppeling<br />
geregeld, zodat de rotatiefrequentie de referentiewaarde nadert totdat de koppeling<br />
volledig gekoppeld is.<br />
Aanpassingen van deze referentiewaarden worden door de bestuurder bepaald en<br />
vinden plaats als er bij voorbeeld tegen een helling moet worden weggereden of als<br />
snel geaccelereerd moet worden.<br />
Als voor het wegrijden een verkeerde overbrengingstrap is gekozen, koppelt de koppeling<br />
niet en wordt de bestuurder bij het intrappen van het gaspedaal door een geluidssignaal<br />
gewaarschuwd. Het signaal stopt als de situatie wordt gewijzigd door de<br />
juiste overbrengingstrap te kiezen.<br />
222
Het ACTS zorgt voor automatisch ontkoppelen als de auto met lage snelheid in een te<br />
hoge overbrengingstrap rijdt, dus als er gas gegeven wordt bij een te lage rotatief~e!.!tie<br />
van de motor met kans op slippen van de koppéling-:- Ook dan wordt de<br />
bestuurder akoestisch gewaarschuwd.<br />
Het bewegen van de bedieningshendel naar de eerste of de achteruitoverbrenging<br />
heeft tot gevolg dat de koppeling ontkoppelt en dit blijft zo tot de bestuurder gas<br />
bijgeeft om de auto in beweging te zetten en er vastgesteld is of de overbrengingstrap<br />
daadwerkelijk is ingeschakeld.<br />
Bij het overschakelen wordt de bedieningshendel normaal verplaatst, waarbij zowel<br />
de koppeling als de motorrotatiefrequentie onder controle van de microprocessor<br />
blijft. Een sensor neemt waar of het overschakelen is voltooid, waarbij ook het op- of<br />
terugschakelen wordt geconstateerd. Er vindt automatisch een aanpassing van het<br />
koppelen plaats. Tijdens opschakelen vindt een sneller aangrijpen van de koppeling<br />
plaats en bij terugschakelen verloopt het koppelen langzamer zodat de motorrotatiefrequentie<br />
soepel wordt verhoogd. Schokken en stoten worden dus voorkomen door<br />
een 'beheerste slip' van de koppeling.<br />
) Een elektronische rotatiefrequentieregeling maakt het mogelijk, op eenvoudige wijze<br />
een vgertuigsnelheidsregeling ('cruise-contro/') in te bouwen, terwijl het mechanis-<br />
? me in principe ook gebruikt kan worden om versneld stationair draaien van de motor<br />
te verwezenlijken, bij voorbeeld als de airconditioning of de stuurbekrachtiging is<br />
ingeschakeld.<br />
Subaru<br />
Bij de elektromagnetische poederkoppeling van Subaru (zie 3.3.5) wordt de stroom<br />
door de veldspoel, die via sleepcontacten wordt toe- en afgevoerd, geregeld door een<br />
elektronische besturingseenheid.<br />
Deze besturingseenheid krijgt hiertoe informatie over de rotatiefrequentie van de<br />
motor, de voertuigsnelheid, de stand van het gaspedaal en de stand van de selectiehefboom<br />
van de ECVT. Verder zorgt het systeem ervoor dat de auto niet wegrijdt als de (<br />
choke is uitgetrokken, dus als de motor in de opwarmperiode nog versneld stationair \<br />
draait. Indien de auto stopt op een lichte helling, rijdt deze niet achteruit omdat de<br />
koppeling door de besturingseenheid wordt geactiveerd. Ter verbetering van het<br />
comfort tijdens het rijden, als de koppeling volledig is gekoppeld, is een- torsietrillingsdemper<br />
aangebracht. ~<br />
3.5 STORINGEN EN ON<strong>DE</strong>RHOUD<br />
3.5. I Inleiding<br />
Wrijvingskoppelingen behoren met de remmen, de banden en de schokdempers tot<br />
de slijtagecomponenten , dat zijn onderdelen waarvan de werking berust op een geprogrammeerde<br />
wrijving, dus op slijtage. De levensduur van koppelingen is daarmee<br />
sterk afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder en van het gebruiksdoel.<br />
De koppeling krijgt meestal dan pas de nodige aandacht wanneer deze niet goed meer<br />
functioneert. In de meeste gevallen is de oorzaak van de storing niet terug te voeren<br />
tot de slechte kwaliteit van de koppeling, maar veel meer tot fouten van andere onderdelen<br />
zoals de koppelingsbediening. Ook montagefouten kunnen de oorzaak zijn.<br />
223
In deze paragraaf worden de belangrijkste storingen aan de plaatkoppeling behandeld,<br />
waarbij zo nodig tevens de oorzaken en de reparatievoorschriften worden gege-<br />
ven.<br />
3.5.2 Storingen<br />
De koppeling komt niet vrij<br />
) Als de vrije slag van het ontkoppelingslager te groot is, bereikt het koppelingspedaal<br />
(~ de ~ertuigbode!!1 voordat de koppeling ontkoppeld is. De vrije slag dient volgens<br />
I voorschrift te worden afgesteld. Afbeelding 3.49 toont de afstelmogelijkheid van het<br />
koppelingspedaal bij een hydraulische bediening. Hiermee wordt niet de vrije slag<br />
van het ontkoppelingslager afgesteld; dit gebeurt met de bedieningsstang van de<br />
werkcilinder (zie afb. 3.44a). Afstp-llen van de vrije slag bij een mechanische bediening<br />
gebeurt door de bedieningskabel of stang in te korten of te verlengen met stelmoeren<br />
(zie afb. 3.42). Bij zelfinstellende bedieningsinrichtingen is nastellen niet nodig<br />
(de koppeling is dan onderhoudsvrij).<br />
Afb. 3.49. Het afstellen van hoogte en<br />
vrije slag van het koppelingspedaal bij<br />
een hydraulische bediening (Mazda<br />
626)<br />
1. drukstang<br />
2. schakelaar<br />
3. aanslagbout<br />
4. borgmoer<br />
5. borgmoer<br />
6. pedaalhoogte in ruststand (in dit<br />
geval: 216,5 ... 221,5 mm)<br />
7. vrije slag (in dit geval: 5... 13 mm)<br />
8. pedaalhoogte bij ingetrapt pedaal<br />
(in dit geval: 68 mm)<br />
Er kan te veel speling in de mechanische bedieningsinrichting zijn ontstaan. De versleten<br />
delen zullen dan vervangen moeten worden.<br />
Hydraulische bedieningsinrichtingen kunnen te weinig vloeistof bevatten. Ze kunnen<br />
lekken of er kan zich lucht in het systeem bevinden. Deze storingen kunnen worden<br />
opgeheven door vloeistof bij te vullen, de lekkende cilinder te vervangen en het systeem<br />
te ontluchten.<br />
Wanneer de druk vingers op ongelijke afstand zijn afgesteld, zal tijdens het ontkoppelen<br />
de drukring scheef trekken en blijft de koppelingsplaat plaatselijk geklemd, zij<br />
224
komt dan niet vrij. Dit verschijnsel doet zich ook voor als bij het samenvoegen van de<br />
wisselbak en de motor de veertongen van de diafragmaveer zijn verbogen. De drukgroep<br />
moet dan vervangen worden. .Pi b"1}cn VJC'f~J/I<br />
Door ondeskundig monteren van de wisselbak,kan de stand van de naaf ten opzichte<br />
van de stalen schijf van de koppelingsplaat ontsteld raken of kunnen de spie banen<br />
beschadigd worden. De koppelingsplaat moet dan vervangen worden. Wanneer een<br />
koppelingsplaat wordt gemonteerd met een te dikke voering kunnen de drukvingers of<br />
de diafragmaveertongen onvoldoende slag maken; de koppeling komt dan niet vrij.<br />
Dit probleem ontstaat ook als de axiaalvering van de koppelingsplaat te groot is.<br />
Slingeren van de koppelingsplaat heeft tot gevolg dat deze blijft klemmen tussen vliegwiel<br />
en drukring. Koppelingsplaten kunnen worden gericht. h.Qwl ~<br />
Klemt de naaf van de koppelingsplaat op de ingaande as, dan zal deze niet vrijkomen<br />
van het vliegwiel en met de krukas van de motor blijven meedraaien. Dat kan veroorzaakt<br />
worden door beschadigde spiebanen, een versleten naaf, versleten spiebanen<br />
of een naaf die op de ingaande as is vastgeroest. In deze gevallen moet de naaf<br />
'gangbaar gemaakt' worden of moeten bij ernstige slijtage de koppelingsplaten en de<br />
ingaande as vervangen worden. Het verdient aanbeveling vóór de montage van de<br />
koppeling de naaf en de as te inspecteren, schoon te maken en licht in te vetten met<br />
een speciaal smeermiddel voor wrijvingsvlakken (dikwijls op molybdeenbasis). Heeft<br />
de auto lang stilgestaan, dan kan de voering zijn vastgeroest op de drukring of het<br />
vliegwiel. Demonteren, roestvrij maken en eventueel afslijpen van de wrijvingsvlakken<br />
(in verband met de gezondheid niet bij asbesthoudende voeringen!) kunnen<br />
noodzakelijk zijn om een goed werkende koppeling te verkrijgen.<br />
Een storing die nog wel eens voorkomt waarbij het lijkt of de koppeling niet vrij komt,<br />
is een vastgelopen of defect toplagertje van de ingaande as in het vliegwiel. De koppelingsplaat<br />
komt dan wel vrij van vliegwiel en drukring, maar door het defecte toplagertje<br />
blijft de ingaande as meedraaien.<br />
De koppeling slipt<br />
Is het motorkoppel groter dan het koppel dat door wrijving in de koppeling wordt<br />
gerealiseerd, dan slipt de koppeling. De temperatuur loopt hoog op en de voering van<br />
de koppelingsplaat verbrandt. In het wrijvingsvlak van het vliegwiel en de drukring<br />
ontstaan blauwe aanloopkleuren en scheuren. De drukring trekt krom en de spanning<br />
van de veren neemt af. Door langdurig slippen worden koppelingsplaat en drukring<br />
zwaar beschadigd; zij moeten dan vervangen worden. Vaak moet dan het vliegwiel<br />
opnieuw worden gevlakt (afgedraaid of geslepen). Er zijn nogal wat oorzaken van een<br />
slippende koppeling, maar ze zijn allemaal terug te brengen tot twee grondoorzaken:<br />
een verminderde wrijvingscoëfficiënt in de wrijvingsvlakken en een verminderde aandrukkracht<br />
van de wrijvingsvlakken. ..;;t:'"t ~ -('f _ ~ 11¥>; f 4 ~<br />
Door een versleten voering komen de bevestigingsklinknagels in contact met vliegwiel<br />
en drukring en zal de wrijving verminderen. De slijtage is sterk afhankelijk van de<br />
rijstijl. Het vaak onder vollast vanuit stilstand wegrijden zorgt voor lange sliptijden,A.....<br />
hetgeen de levensduur aanmerkelijk bekort.<br />
De wrijvingsvlakken van de koppeling kunnen vet geworden zijn door olielekkage bij<br />
de krukaslagers of de lagers van de ingaande as. Lekkende keerringen moeten worden<br />
vervangen. Er kan vetverlies zijn ontstaan uit het ontkoppelingslager en het is<br />
mogelijk dat de naaf van de koppelingsplaat op de ingaande as overmatig gesmeerd is.<br />
225
Is de koppelingsplaat eenmaal vet geweest dan kan deze het beste vervangen worden.<br />
De drukgroep moet grondig gereinigd worden. De lekkage moet worden opgespoord<br />
en verholpen.<br />
De koppeling kan door ondeskundig-gebruik eenmaal oververhit zijn geraakt, waardoor<br />
de voeringoppervlakken verglaasd zijn en de veerspanning van de drukgroep<br />
verminderd. De drukgroep en "'aèkoppelingsplaat<br />
moeten dan worden vervangen.<br />
is<br />
Door het afslijten van de voering neemt de vrije slag van het ontkoppelingslager af,<br />
totdat deze op een gegeven moment geheel verdwenen is; de volle aandrukkracht<br />
wordt dan niet meer op de wrijvingsvlakken uitgeoefend en de koppeling slipt. De<br />
vrije slag dient regelmatig te worden gecontroleerd en nagesteld, tenzij natuurlijk een<br />
zelfinstellende koppeling is gemonteerd.<br />
Een te hoge weerstand in de bedieningsinrichting van de koppeling houdt deze als het<br />
ware gedeeltelijk ontkoppeld. De overbrenging van pedaal naar ontkoppelingslager<br />
moet dan weer gangbaar gemaakt worden. Dit geldt zowel voor mechanische als voor<br />
hydraulische bedieningsinrichtingen. Regelmatig onderhoud zorgt dat de bediening<br />
soepel blijft.<br />
Groeven in het vliegwiel verminderen de wrijving. Het vliegwiel kan worden gevlakt.<br />
Eventueel moet het vliegwiel worden vervangen. Er kan een verkeerde koppeling zijn<br />
gemonteerd doordat een fout bestelnummer of het onjuiste type van de auto is opgegeven<br />
bij de bestelling.<br />
Bij demontage of montage van de koppeling kunnen door ondeskundig handelen de<br />
druk vingers , de diafragmaveer of het koppelingshuis zijn vervormd waardoor de koppeling<br />
slipt. Houdt de bestuurder tijdens het rijden de voet op het koppelingspedaal<br />
dan wordt niet de volle aandrukkracht uitgeoefend; dergelijke 'pedaalridders' zorgen<br />
zelf voor een slippende koppeling.<br />
De koppeling 'bokt'<br />
Wanneer het niet mogelijk is de auto vanuit stilstand soepel in beweging te zetten,<br />
spreekt men van een 'bokkende koppeling'. Ondanks het zeer geleidelijk laten opkomen<br />
van het koppelingspedaal ontstaan trillingen en schokken en springt de auto<br />
als een bok weg.<br />
De oorzaak kan een vette, kleverige voering zijn door olielekkage, overmatige smering<br />
van de spiebanen op de ingaande as of lekkage van vet uit het toplagertje of het<br />
ontkoppelingslager. Ook een koppelingsplaat met onjuiste axiale vering of een onjuiste<br />
voering met onjuiste wrijvingscoëfficiënt heeft een stugge werking en dus bokken<br />
tot gevolg. Ook de tangentiële vering kan hier invloed op hebben.<br />
Een zwaar gangbare of hakerige bedieningsinrichting veroorzaakt een minder soepele<br />
bediening en aangrijpen van de koppeling. Het stug aangrijpen van de koppeling kan<br />
verder worden veroorzaakt door een onregelmatig lopende motor, een zwaar gangbare<br />
overbrenging van het gaspedaal naar de carburateur, gescheurde of loszittende<br />
ophangrubbers van motor en wisselbak of spelingen in de aandrijflijn.<br />
De koppeling maakt lawaai<br />
Maakt de koppeling lawaai, dan moet men voor de storingsdiagnose een onderscheid<br />
maken tussen de gekoppelde en de ontkoppelde toestand.<br />
Maakt de koppeling lawaai in gekoppelde toestand dan kan er speling in de bedieningsinrichting<br />
aanwezig zijn. Ook is het mogelijk dat het ontkoppelingslager gedeeltelijk<br />
226
tegen de diafragmaveer aanloopt of dat bij een zelfinstellende koppeling (met meedraaiend<br />
lager) onvoldoende voorspanning (80 tot 100 N) aanwezig is. Het meedraaiend<br />
lager kan ook defect of drooggelopen zijn.<br />
Tangentiële veren die niet op de auto zijn afgestemd veroorzaken trillingen en geluiden.<br />
Deze veertjes kunnen uitgebroken zijn zodat de koppelingsplaat vervangen<br />
moet worden.<br />
Een ontkoppelde koppeling maakt lawaai bij een defect of drooggelopen ontkoppelingslager,<br />
een defect toplagertje, een gebroken voering of uitgelopen naaf van de<br />
koppelingsplaat of een koppelingsplaat die met de torsieveertjes tegen het vliegwiel<br />
of de drukgroep aanloopt.<br />
3.5.3 Diagnose en onderhoud<br />
Koppelingstests<br />
De koppelingstest waarbij wordt gecontroleerd of de koppeling vrijkomt, gebeurt<br />
door bij een stationair draaiende motor het koppelingspedaal geheel in te trappen. Na<br />
een wachttijd van drie à vier seconden moet de (niet-gesynchroniseerde) achteruitoverbrenging<br />
(of de eerste overbrengingstrap, als deze niet is gesynchroniseerd) zonder<br />
gekraak ingeschakeld kunnen worden. De test kan worden uitgebreid door bij<br />
ingetrapt koppelingspedaal een overbrengingstrap te kiezen, daarna de vrij stand en<br />
vervolgens opnieuw in te schakelen. Bij de tweede maal inschakelen mag in geen<br />
geval gekraak ontstaan. De wachttijd kan verschillend zijn door de grootte en het type<br />
van de koppeling en de wisselbak. Men moet er rekening mee houden dat de roterende<br />
massa (met een eigen massatraagheidsmoment) de kans krijgt tot stilstand te ko-<br />
. .<br />
men. 1'\01( 11~ .11\l:.l Je:I4'!Mt{e 1f'tC"C;fl<br />
JbIOO 'tptn<br />
De koppelingstest waarbij wordt gecontroleerd of het draaimoment van de motor met<br />
voldoende reserve overgedragen kan worden, gaat het beste als volgt: zet de parkeerrem<br />
(handrem) vast en schakel de hoogste vooruitoverbrenging in (dan is de aandrijfkracht<br />
immers het kleinst). Verhoog de rotatiefrequentie van de motor tot in het<br />
gebied waar het motorkoppel maximaal is. Laat vervolgens het koppelingspedaal opkomen<br />
en trap tegelijkertijd het gaspedaal volledig in. Bij een goed functionerende<br />
koppeling zal de rotatiefrequentie van de motor afnemen en de motor zelfs afslaan.<br />
Treedt een lange sliptijd op of neemt de rotatiefrequentie van de motor zelfs toe dan<br />
moet de koppeling gerepareerd worden.<br />
Daar de koppeling op deze wijze van beproeven thermisch extreem wordt belast, mag<br />
de test niet meer dan tweemaal achter elkaar uitgevoerd worden.<br />
Het demonteren van de koppeling<br />
Om de koppeling te kunnen bereiken, moet in bijna alle gevallen de wisselbak van de<br />
motor (of de motor van de wisselbak) verwijderd worden. Het is raadzaam hiervoor<br />
het werkplaatshandboek te raadplegen. De wisselbak of motor mag bij het uitbouwen<br />
nooit aan de ingaande as en koppelingsplaat 'hangen' om beschadiging van de koppelingsplaat<br />
te voorkomen. Bij het verwijderen van de drukgroep moeten de bouten<br />
geleidelijk worden losgenomen.<br />
Soms is het mogelijk, de koppelingsplaat zijdelings uit te bouwen zonder dat de motor<br />
of de wisselbak behoeft te worden verwijderd (zie 3.2.4).<br />
227
Inspectie<br />
Afbeelding 3.50 geeft een overzicht van de belangrijkste inspectiepunten van de moderne<br />
enkelvoudige drogeplaatkoppeling.<br />
De drukgroep wordt visueel gecontroleerd op scheuren, beschadigingen en verkleuringen.<br />
De drukring moet vlak zijn en dit kan worden nagemeten in alle richtingen<br />
met een rei en voelermaten (zie ook hoofdstuk 8). De veerkracht moet worden gecon-<br />
15<br />
9<br />
14<br />
8----<br />
I. werkcilinder van de hydraulische<br />
koppelingsbediening<br />
2. slijtage en functioneren van de<br />
bedieningsinrichting<br />
3. stand van de drukvingers of<br />
diafragmaveertongen controleren<br />
4. parallelliteit en gangbaarheid van de<br />
geleidebus van het ontkoppelingslager<br />
controleren<br />
5. asafdichting van de wissel bak<br />
controleren op lekkage<br />
6. vrije slag van het ontkoppelingslager<br />
(2,..3 mm)<br />
7. koppelingsplaat met de goede kant naar<br />
het vliegwiel monteren<br />
8. bout met veerring voor bevestiging<br />
koppelingshuis aan de motor<br />
9. drukgroepbouten afwisselend en kruiselings<br />
vastzetten, let op de paspennen<br />
228<br />
t-~<br />
goed foutl<br />
Afb.<br />
3.50. De belangrijkste<br />
inspectiepunten van de enkelva/uiige<br />
drogeplaatkoppeling<br />
(LuK)<br />
10. slingering van de koppelingsplaat aan de<br />
motorzijde mag niet meer dan 0,5 mm<br />
bedragen<br />
11. koppelingsplaat moet gemakkelijk op de<br />
ingaande as kunnen verschuiven<br />
12. het toplagertje moet licht lopen<br />
13. krukasafdichting<br />
14. wrijvingsvlakken op groeven en hobbels<br />
controleren<br />
15. paspen voor centrering van het<br />
koppelingshuis op de motor<br />
A. drukgroep<br />
B. koppelingsplaat<br />
C. ontkoppelingslager<br />
D. vliegwiel<br />
E. ingaande as<br />
F. krukas
troleerd. Aan de kleur van de schroefveren kan vaak al worden geconstateerd of er<br />
oververhitting heeft plaatsgevonden.<br />
De koppelingsplaat wordt gecontroleerd op slijtage van de voering. De voeringdikte<br />
mag niet onder een bepaalde minimale waarde liggen en het materiaal mag niet oververhit<br />
zijn geweest of vet zijn. Zowel de axiale veren tussen de voeringschijven als de<br />
tangentiaalveren moeten worden gecontroleerd op deugdelijkheid. hef' ?<br />
Bij het aanschaffen van een nieuwe koppelingsplaat dient men op de plaatspecilicaties<br />
te letten. Deze worden in het garage handboek meestal opgegeven in de vorm van een<br />
typenummer en met vermelding van de buiten- en binnendiameter van de voering en<br />
de voeringdikte.<br />
Vóór het inbouwen moet de koppelingsplaat op slingeren worden gecontroleerd (afb.<br />
3.51). Als er een afwijking wordt geconstateerd (meer dan 0,5 mm), kan de plaat<br />
worden gericht met een daarvoor bestemde richtvork. Voordat de koppelingsplaat<br />
ingebouwd wordt, moet deze op de ingaande as van de wisselbak worden geschoven<br />
voor controle op slijtage en gangbaarheid.<br />
, .Ij<br />
Afb. 3.51. COlllrole van de<br />
koppelingsplaat op slingeren met<br />
een meetklok en richten met een<br />
richtvork<br />
Het ontkoppelingslager moet aan een inspectie onderworpen worden en dit geldt ook<br />
voor de ontkoppelingsvork met scharnierpunten en eventuele geleidingen.<br />
Ook het toplagertje van de ingaande as in het vliegwiel moet gecontroleerd worden<br />
voordat met de montage wordt aangevangen.<br />
Het wrijvingsvlak van het vliegwiel wordt gecontroleerd op vlakheid, scheuren,<br />
'brandvlekken' en groeven. Bij grote beschadigingen moet het vliegwiel worden gevlakt<br />
op een vlakslijpbank of gewoon op een draaibank. Een aanwezige pasrand moet<br />
eveneens worden nabewerkt om te voorkomen dat de vliegwieldie~ afwijkt van de<br />
voorschriften. 6!J/.Ji. ?<br />
Het monteren van de koppeling<br />
Nadat alle inspecties hebben plaatsgevonden, de delen zijn gereinigd en eventueel<br />
vernieuwd, kan met de montage van de koppeling worden begonnen. Het verdient<br />
aanbeveling de spiebanen op de ingaande as licht in te vetten. i\lQ-l .f~ ct'~ eet I<br />
Een koppelingsplaatmontagedoorn of hulpdoorn (in garagejargon ook wel 'kllIlspiloot'<br />
genoemd, vrij vertaald naar het Engelse 'clutch pilot', koppelingsgeleider) of in<br />
plaats daarvan een dummy van de ingaande as (zie hoofdstuk 8) wordt gebruikt om de<br />
koppelingsplaat ten opzichte van het toplagertje te centreren. De drukgroep moet in<br />
de juiste positie worden gebracht bij de paspennen of de pasrand. De bouten van de<br />
229
drukgroep worden kruiselings en geleidelijk vastgezet met het voorgeschreven aanhaalmoment,<br />
waarvoor een momentsleutel moet worden gebruikt.<br />
Na het verwijderen van de hulpdoorn kan de wisselbak worden aangebracht (niet op<br />
de ingaande as laten hangen!) en kunnen de overige componenten volgens voorschrift<br />
worden gemonteerd. De laatste handelingen zijn meestal het controleren en eventueel<br />
afstellen van de vrije slag van het ontkoppelingslager en de test of de koppeling<br />
goed functioneert (zie het begin van deze paragraaf).<br />
Onderhoud aan de hydraulische koppelingsbediening<br />
Omdat opbouwen werking van de hydraulische koppelingsbediening grotendeels<br />
overeenkomen met die van het hydraulisch remsysteem, verwijzen we voor reparatie,<br />
revisie en onderhoud naar deel 4 van de Steinbuch-serie.<br />
230