21.09.2013 Views

DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD

DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD

DE MECHANISCHE SLIPKOPPELING - ECMD

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk 3<br />

<strong>DE</strong> <strong>MECHANISCHE</strong><br />

<strong>SLIPKOPPELING</strong><br />

3.1 <strong>DE</strong>FINITIE, EISEN EN SOORTEN<br />

Definitie<br />

In de voertuigtechniek wordt het begrip 'koppeling' in drie verschillende betekenissen<br />

gebruikt: als verbinding van leidingen (slangkoppeling, bij voorbeeld in een remsysteem),<br />

als scharnierende verbinding van stangen (aanhangwagenkogelkoppeling, fuseekogelkoppeling,<br />

stuurkogelkoppeling, ook het in deel 4 van de Steinbuch-serie<br />

behandelde 'silent-bloc') en als verbinding van assen.<br />

De laatste toepassing komt overeen met de definitie uit de werktuigbouwkunde (machinebouw),<br />

volgens welke een koppeling een aandrijvende as zodanig met een aangedreven<br />

as verbindt dat de aangedreven as voortdurend of slechts nu en dan met de<br />

aandrijvende as meedraait en het koppel van het aandrijvende deel wordt overgebracht<br />

op het aangedreven deel.<br />

De niet-schakelbare askoppeling I<br />

Askoppelingen kunnen in twee grote groepen worden onderverdeeld: de niet-schakelbare<br />

en de schakelbare askoppelingen (afb. 3.1).<br />

De niet-schakelbare askoppeling kan eveneens in twee hoofdgroepen worden verdeeld:<br />

de starre koppelingen dienen voor de ,Çiraaimomentoverbrenging tussen twee<br />

exact in elkaars verlengde liggende assen. Naar de wijze waarop bij dergelijke koppelingen<br />

het draai moment wordt overgebracht, maakt men hier een onderscheid tussen<br />

koppelingen, waarbij dit ten gevolge van de vorm van de verbinding plaatsvindt<br />

en koppelingen, waarbij de overbrenging geschiedt door middel van krachtuitoefening.<br />

In het Duits worden beide overbrengingswijzen respectievelijk 'Formschluss' en<br />

'Kraftschluss' genoemd. Eenflenskoppeling bij voorbeeld is een starre askoppeling,<br />

waarbij de koppeloverdracht plaatsvindt door de kiemkracht die door de bouten<br />

wordt opgebracht. Bij enkele starre koppelingen van het eerste type is een geringe<br />

axiale verschuiving tussen de assen mogelijk, zoals het geval is bij een in elkaar grijpend<br />

cilindrisch-tandwielpaar, dat volgens bovenstaande definitie striktgenomen ook<br />

tot de niet-schakelbare askoppelingen wordt gerekend. Andere voorbeelden van de<br />

niet-schakelbare starre askoppeling zijn: de boutkoppeling, de kettingkoppeling, de<br />

vaste spieverbinding , de klemrolkoppeling , de mofkoppeling , de schijfkoppeling en de<br />

stiftkoppeling .<br />

De tweede groep niet-schakelbare askoppelingen wordt gevormd door de variabele<br />

askoppelingen, in het Duits Ausgleichskupplung (compensatie koppeling) genoemd.<br />

Dergelijke koppelingen nemen axiale en radiale verschuivingen alsmede hoekver-<br />

155


•....<br />

VI<br />

'"<br />

star:<br />

bout koppeling<br />

fknskoppeling<br />

kettingkoppeling<br />

vaste spic\'crbinding<br />

klcmrolkoppding<br />

mofkoppcling<br />

schijfkoppeling<br />

stiftkoppeling<br />

elastische<br />

koppeling:<br />

rubhcrschi jfkoppc Jing<br />

wceisc lschijfkoppcli ng<br />

(llardy-sehijf)<br />

wrijvingskoppeling<br />

( mechanische<br />

koppeling)<br />

schakelbare<br />

koppding<br />

elektromagnetischemetaalpocucrkoppeling<br />

3.3.4<br />

\"rijloopkoppcling<br />

(band El)<br />

slromÎngskoppeling(Föttingcrkoppeling)<br />

(band El)


I \\'<br />

IlJ,V<br />

" '"1<br />

.~.<br />

viscokoppcling<br />

3.3.6<br />

radiale<br />

of segmentkoppeling<br />

(centrifugaalkoppeling)<br />

3.3.4<br />

•....<br />

VI<br />

-.J Afb. 3./. Systematische indeling van de koppeling (de nummers verwijzen naar de paragrafen in dit hoofdstuk)


plaatsingen van de assen op, die het gevolg zijn van montage-onnauwkeurigheden of<br />

van bewust ingebouwde bedrijfscondities. Binnen deze groep maakt men een onderscheid<br />

tussen rotatiestarre koppelingen (die geen hoekverdraaiing in een vlak, loodrecht<br />

op de ashartlijnen toelaten) en elastische askoppelingen. Het laatste type biedt<br />

bovendien het voordeel dat rotatietrillingen worden gedempt en de resonantiefrequentie<br />

van het assenstelsel wordt verlaagd.<br />

Tot de niet-schakelbare rotatÎestarre askoppelingen behoren enerzijds de schuifkoppelingen<br />

voor het opnemen van axiale verschuivingen, zoals bepaalde typen klauwkoppeling,<br />

de spieverbinding en de koppeling met meeneemstiften en anderzijds de<br />

scharnierende koppelingen voor het opnemen van hoekverplaatsingen, zoals de kruiskoppeling<br />

en de homokinetische koppeling. Een koppeling die slechts een zeer geringe<br />

hoekverplaatsing tussen de assen toelaat is de Oldham-koppeling, die in vroeger<br />

tijden wel in de aandrijving van de magneetontsteking werd gebruikt (zie Steinbuch<br />

deeI8). Bij de Ol dh am-koppeling zijn aan beide aseinden twee van groeven voorziene<br />

schijven bevestigd, waarbij de onderlinge verbinding tot stand komt door een tussenschijf<br />

met uitsteeksels, die in de groeven vallen.<br />

De rubberschijfkoppeling en de weefselschijfkoppeling (ook wel Hardy-schijf genoemd)<br />

behoren tot de groep van elastische koppelingen.<br />

De meeste van de tot nu toe genoemde askoppelingen komen in hoofdstuk 5 aan de<br />

orde. Ook combinaties van de genoemde<br />

"<br />

koppelingen<br />

.<br />

komen voor.<br />

r<br />

po. (>,. Î<br />

De klauwkoppeling /-1- 3..... .~ y, ~4' r<br />

Een tussenvorm tussen de niet-schakelbare askoppeling en de slip koppeling (zie verderop)<br />

is de klauwkoppeling. Beide behoren tot de tweede grote groep van askoppe-<br />

Iingen: de schakelbare askoppelingen.<br />

Qua principe is de overeenkomst tussen de klauw koppeling en de niet-schakelbare<br />

askoppeling groter dan tussen de klauwkoppeling en de slipkoppeling, omdat de verbinding<br />

bij de klauwkoppeling door 'Formschluss', door de vorm van de te koppelen<br />

delen, tot stand komt. Voor alle koppelingen met 'Formschluss' geldt, dat ze bij stilstaande<br />

as losgenomen kunnen worden, bij voorbeeld door een stel bouten los te<br />

draaien.<br />

Het bijzondere van de klauwkoppeling is echter, dat dit ontkoppelen zeer snel kan<br />

geschieden, namelijk door één der te koppelen delen zover terug te bewegen, dat de<br />

klauwen niet meer in elkaar vallen. Vandaar dat dit type ook bij draaiende assen kan<br />

worden gekoppeld, mits de beide assen exact dezelfde rotatiefrequentie hebben, mits<br />

de beide assen dus gesynchroniseerd zijn.<br />

De klauwkoppeling is in het verleden dan ook als eerste vorm van tandwielschakeling<br />

in de wisselbak toegepast (bij de zogenaamde schuifschakeltandwielen, zie hoofdstuk<br />

I en 4) en zij komt tegenwoordig nog voor in de synchroniseerinrichting van de wisselbak<br />

met handbediening, in de schakelinrichting van sommige typen differentieels (zie<br />

hoofdstuk 7) en in sommige typen vierwielaandrijfsystemen (zie band B).<br />

De vrijloopkoppeling<br />

Een ander bijzonder koppelingstype is de vrijloopkoppeling, ook wel kortweg vrijloop<br />

genoemd. Zij is wel schakelbaar, maar alleen doordat één van beide te koppelen<br />

delen een hogere rotatiefrequentie aanneemt dan het andere en dan alleen nog in één<br />

draairichting. In dat geval wordt geen koppel overgebracht. In de andere draairich-<br />

158


ting zet de koppeling zichzelf vast, zodat dit type ook wel als eenrichtingskoppeling<br />

wordt aangeduid.<br />

Men treft de vrijloopkoppelingen op allerlei plaatsen in de aandrijflijn aan, zoals bij<br />

sommige vloeistofkoppelomvormers, maar vooral in de automatische transmissie. In<br />

band B wordt dan ook nader op dit type ingegaan.<br />

7<br />

De slipkoppeling<br />

De slipkoppeling treft men in het voertuig tussen de motor en de aandrijflijn aan,<br />

maar zij kan ook op andere plaatsen in de mindrijflijn zijn opgenomen. Dit type wordt<br />

ook wel aangeduid met de t~m rotatiefrequentieomzettef (Drehzahlwandler), omdat<br />

deze slechts de rotatiefreque';itie-verandert bij gelijkblijvend draaimoment. Het kenmerk<br />

van de slipkoppeling is de mogelijkheid, de verbinding tussen aandrijvende en<br />

aangedreven as te verbreken (ontkoppelen) terwijl de koppeling in bedrijf is. Wordt<br />

de verbinding weer tot stand gebracht (koppelen), dan verandert de krachtoverbrenging<br />

van een toestand 'nul' (100 % slip) via een slipfase naar een toestand van maximale<br />

krachtoverbrenging.<br />

Meestal deelt men de slipkoppelingen in volgens de wijze waarop het koppel tijdens<br />

deze laatste toestand van maximale krachtoverbrenging wordt overgebracht. Dan<br />

onderscheidt men de metaalpoederkoppeling, de vloeistofkoppeling en de wrijvingsvlakkoppeling.<br />

Bij de metaalpoederkoppeling vindt de koppeloverdracht eveneens door middel van<br />

wrijving plaats, maar hier wordt deze wrijving opgewekt door tussen een schijf en een<br />

huis een hoeveelheid metaalpoeder meer of minder te laten verstarren. Dit gebeurt<br />

door het opwekken van een elektromagnetisch veld. In de toestand van maximale<br />

krachtoverbrenging is de verbinding tussen aandrijvend en aangedreven koppelingsdeel<br />

vast door he.t;.volledig 'verstarren' van het metaalpoeder.<br />

Bij de vloeis/ofkoppeling zijn er twee principieel verschillende mogelijkheden. In het<br />

geval van de viscokoppeling wordt van een speciale hoogvisceuze vloeistof gebruik<br />

gemaakt, waardoor dit koppelingstype gedeeltelijk of geheel (afhankelijk van het<br />

type, zie verderop) berust op het verschijnsel van de inwendige vloeistofwrijving. De<br />

/ stromingskoppeling daarentegen berust priml!ir op een hydrodynamisch verschijnsel:<br />

~. de energieoverbrenging vindt plaats door he(~to!~van een vloeistofstroom tegen het<br />

aangedreven koppelingsdeel. Bij de vloeistofkoppeling is er in de toestand van maximale<br />

krachtoverbrenging altijd nog sprake van enige slip.<br />

Vanwege haar bijzondere werking komt de hydrodynamische vloeistofkoppeling cIders<br />

aan de orde (zie band B), de overige slipkoppelingstypen worden in dit hoofdstuk<br />

behandeld, op de viscokoppeling na, die in hoofdstuk 7 aan de orde komt.<br />

De noodzaak van een slip koppeling<br />

Zoals in hoofdstuk 2 bleek, is de verbrandingsmotor slechts in staat een aandrijfkoppel<br />

te leveren als deze met een bepaalde rotatiefrequentie draait. De verbrandingsmotor<br />

kan dus niet uit zichzelf aanlopen, maar heeft een startmotor nodig voor<br />

het overbruggen van het gebied tussen stilstand en de minimale rotatiefrequentie, dat<br />

is de rotatiefrequentie waarbij hij nog juist uit eigen kracht kan blijven draaien.<br />

Weliswaar wordt door het inbouwen van een wisselbak bereikt, dat ook bij lage wielrotatiefrequenties<br />

door de motor een voldoende hoog koppel kan worden geleverd,<br />

maar het is met een wisselbak niet mogelijk, het 'gat' tussen wielrotatiefrequentie nul<br />

159


en de minimale motorrotatiefrequentie te overbruggen. Daarom moet er tussen motor<br />

en wielaandrijving een mechanisme worden ingebouwd, dat de niet-draaiende<br />

wielen geleidelijk met de draaiende motor verbindt. Dit mechanisme is de hoofdkoppeling.<br />

Is de auto eenmaal in beweging, dan wordt de koppeling bij wisselbakken die niet<br />

onder belasting schakelen (zie hoofdstuk 4) ook gebruikt om de tandkrachten in de<br />

wisselbak weg te nemen, zodat gemakkelijk geschakeld kan worden.<br />

Doel en eisen<br />

Het doel van de hoofdkoppeling is kortom het draaimoment van de motor over te<br />

brengen en ervoor te zorgen dat de verbinding tussen motor en aandrijflijn te allen<br />

tijde en onder alle omstandigheden verbroken of tot stand gebracht kan worden. Op<br />

grond van zijn functie maakt men dan ook een onderscheid<br />

ling en een schakelkoppeling.<br />

tussen een wegrijkoppe-<br />

Om aan dit doel te kunnen<br />

voldoen:<br />

beantwoorden, moet de koppeling aan de volgende eisen<br />

- De koppeling moet soepel en geleide/ijk aanlopen: zij moet het mogelijk maken dat<br />

met een auto zonder schokken of stoten vanuit stilstand kan worden weggereden.<br />

Dit stelt speciale eisen aan de constructie, zodat niet alle bovengenoemde koppelingstypen<br />

geschikt zijn voor dit doel. Een klauwkoppeling bij voorbeeld kent<br />

tijdens het aangrijpen geen slipfase en komt dus niet in aanmerking.<br />

- De koppeling moet torsietri//ingen dempen. Deze inmiddels zeer belangrijk geworden<br />

functie wordt in dit hoofdstuk slechts kort aangestipt (zie vooral 3.2.5 en 3.2.6).<br />

Omdat de in dit hoofdstuk behandelde oplossingen ter bestrijding van torsietrillingen<br />

en de daaruit voortvloeiende lawaaiproduktie slechts een onderdeel vormen<br />

van een totaalconcept van de gehele voertuigaandrijving, treft men een uitgebreide<br />

behandeling van dit probleem aan in deel 7 van de Steinbuch-serie.<br />

- De koppeling moet beveiliging bieden tegen overbelasting. Deze beveiliging wordt<br />

verkregen door het slippen van de koppeling. Overbelasting kan bij voorbeeld ontstaan<br />

door het plotseling blokkeren van de motor. Om beschadiging van de overige<br />

delen in de aandrijflijn te voorkomen, is het gewenst dat plotseling optredende,<br />

77 grote krachten enigszins worden onderdrukt. Bij maximale belasting mag de slip<br />

é\.. niet groter zijn dan 2 %. Om dat te bereiken, moet de koppeling met een vei/ig-<br />

j - heidsfactor werken: het koppel dat door de koppeling overgebracht kan worden,<br />


Z<br />

r - •<br />

r}<br />

1::<br />

f<br />

blijft dan namelijk slippen, de temperatuur loopt nog hoger op en het voeringmateriaal<br />

verbrandt. -<br />

f<br />

- Het massatraagheidsmoment van de koppeling mag niet te groot zijn. Bij een te<br />

groot massatraagheidsmoment van de koppelingsplaat (zie verderop) ontstaat het<br />

idee dat de koppeling niet goed vrijkomt doordat de ingaande as van de wisselbak te<br />

lang blijft doordraaien. Het inschakelen van de eerste of de achteruittrap gaat dan<br />

met gekraak gepaard. Bovendien veroorzaakt een groot massatraagheidsmoment<br />

een overmatige slijtage van de synchroniseerinrichting in de wisselbak (zie hoofdstuk<br />

4). r f<br />

~o~ .; J<br />

G-L 0<br />

(l L<br />

Soorten wrijvingskoppeling<br />

In de loop van de autohistorie is geprobeerd op verschillende manieren aan deze eisen<br />

te voldoen. Om enig zicht in de veelheid van oplossingen te verkrijgen, biedt afbeelding<br />

3.1 een mogelijke classificatie.<br />

Beperken we ons verder tot de veruit meest toegepaste wrijvingskoppeling, dan<br />

maakt men meestal een onderscheid in drie groepen, op grond van de richting, waarin<br />

de koppelingskracht wordt uitgeoefend.<br />

Men onderscheidt dan de axiale of plaatkoppeling, de radiale of segmentkoppeling,<br />

?ok wel centrifugaalkoppeling genoemd, en de conische koppeling.<br />

Het laatste type stamt uit het begin van de autotechniekhistorie en komt tegenwoordig<br />

alleen nog voor in de synchroniseerinrichting van de wissel bak met handbediening<br />

en in een enkele uitvoering van de 'overdrive'. De plaatkoppeling is heden ten dage,<br />

zeker bij wissel bakken met handbediening, nagenoeg universeel.<br />

In verreweg de meeste auto's is de hoofdkoppeling tegen het vliegwiel van de motor<br />

gemonteerd, maar bij sommige auto's met een transaxle (zie hoofdstuk 2) is zij samengebouwd<br />

met de wisselbak, de eindoverbrenging en het differentieel achterin de auto.<br />

Meestal is de koppeling ondergebracht in een koppelingshuis, dat tegenwoordig dikwijls<br />

geïntegreerd is in de behuizing van de wisselbak.<br />

De plaatkoppeling<br />

De enkelvoudige drogeplaatkoppeling (zie 3.2) is veruit de meest toegepaste. Tot na<br />

de Tweede Wereldoorlog kwam de versie met meervoudige schroefveren het meeste<br />

voor, en zij is tot op heden in bedrijfsauto's te vinden (zie Steinbuch deel 10). Voor<br />

personenauto's is dit type inmiddels geheel verdrongen door de diafragmakoppeling,<br />

waarbij de schroefveren zijn vervangen door een speciale, van radiale sleuven voorziene<br />

schotel- of membraan veer (het Engelse woord voor membraan luidt 'diaphragm').<br />

Ook voor bedrijfswagens zijn er ontwikkelingen aan de gang, om koppelingsconstructies<br />

met schotelveer te maken.<br />

Ook de enkelvoudige natteplaatkoppeling komt in de moderne autotechniek voor en<br />

wel in combinatie met een stromingskoppeling. Men treft de behandeling ervan in<br />

band Baan.<br />

De meervoudige drogeplaatkoppeling komt in de personenautotechniek slechts zeer<br />

sporadisch voor, alleen bij motoren met een zeer groot koppel (zie 3.3.2). Men moet<br />

(! dit type niet verwarren met de dubbel uitgevoerde enkelvoudige drogeplaatkoppe-<br />

\ ling, zoals die in de PDK-wisselbak van Porsche wordt toegepast en waarmee onder<br />

belasting geschakeld kan worden (zie hoofdstuk 4).<br />

De meeste drogeplaatkoppelingen zijn veerkoppelingen, maar in sommige gevallen<br />

161


wordt deze veerkracht ondersteund door de centrifugaalwerking van speciale vlieggewichten.<br />

Dergelijke centrifugaal bekrachtigde plaatkoppelingen behoren inmiddels<br />

tot het verleden.<br />

Nemen de centrifugaalgewichten de veerwerking geheel over, dan is sprake van een<br />

centrifugale plaatkoppeling; deze wordt overwegend gebruikt als wegrijkoppeling,<br />

maar in enkele gevallen heeft dit type de mogelijkheid tot ontkoppelen bij hoge rotatiefrequenties<br />

en is zij dus geschikt als schakelkoppeling (zie 3.3.3).<br />

De meervoudige natteplaatkoppeling wordt als hoofdkoppeling vooral in motorfietsen<br />

toegepast. Met dit koppelingstype kan bij een beperkte inbouwruimte toch een groot<br />

koppel worden overgebracht. Om de koppeling soepel te laten aangrijpen, kiest men<br />

wel het samendrukbare kurk als voeringmateriaal. Omdat kurk niet tegen droge wrijving<br />

bestand is, moet het gekoeld worden met olie. Daardoor wordt de wrijvingscoëfficiënt<br />

verlaagd, zodat meer wrijvingsvlakken, dus meer platen moeten worden ge-<br />

7 monteerd.<br />

~~ r.O. Een lamellen koppeling is een bijzondere, varia~van de meervoudige natte~toppeling,<br />

die tegenwoodig sporadisch als h"&bfdkoppeling voorkomt, zoals in de vorm<br />

van een wegrijkoppeling in combinatie met een continuvariabele transmissie bij Fiat<br />

en Ford (zie band B). Zeer veelvuldig is de lamellenkoppeling alsschakelkoppeling in<br />

de automatische wisselbak te vinden (zie band B), terwijl men dit type ook aantreft als<br />

wrijvingsopwekker in het differentieel met kunstmatig verhoogde inwendige wrijving<br />

(zie hoofdstuk 7).<br />

Een bijzonder type lamellenkoppeling is de viscokoppeling. De speciale siliconenvloeistof<br />

doet hier echter niet zozeer dienst als koelmiddel, maar is gekozen op grond<br />

van haar specifieke wrijvingseigenschappen, die een variabele koppeloverbrenging<br />

mogelijk maken. Zij komt niet als hoofdkoppeling voor, maar wordt toegepast in<br />

differentieels met kunstmatig verhoogde inwendige wrijving en in vierwielaandrijfsystemen<br />

(zie hoofdstuk 7).<br />

Behalve deze meervoudige, bestaat er ook een enkelvoudige viscokoppeling. Dit type<br />

treft men niet in de aandrijftijn aan, maar wordt bij voorbeeld toegepast in de aandrijving<br />

van een 'zelfdenkende' koelventilateur (zie Steinbuch deel 7). De meervoudige<br />

viscokoppeling wordt ook wel als overbruggingskoppeling in een koppelomvormer<br />

gebruikt (zie band B) .<br />

.-- De centrifugaalkoppeling<br />

De term 'centrifugaalkoppeling' is verw~d, omdat er ook plaatkoppelingen bestaan<br />

die geheel of gedeeltelijk op basis van centrifugaalwerking functioneren. In<br />

feite wordt deze term in de autotechniek dan ook dikwijls gebruikt als aanduiding van<br />

de centrifugale plaatkoppeling. Om dit type van de werkelijke centrifugaalkoppeling<br />

te onderscheiden wordt het ook wel een axiale of indirecte centrifugaalkoppeling genoemd.<br />

o Een werkelijke centrifugaalkoppeling is echter de radiale of directe centrifugaalkoppe-<br />

C ling, beter bekend als segmentkoppeling , waarbij de koppeling als een remtrommel is<br />

uitgevoerd en de cirkelsegmentvormige wrijvingsvlakken op speciale schoenen zijn<br />

gemonteerd, die bij toenemende rotatiefrequentie tegen de trommel gaan aanliggen<br />

(zie 3.3.4). Dit koppelingstype is uitsluitend als wegrijkoppeling te gebruiken, omdat<br />

ontkoppelen bij hoge rotatiefrequenties niet mogelijk is. In combinatie met een wisselbak<br />

met handbediening is dan ook steeds een extra schakelkoppeling noodzakelijk.<br />

162


De segmentkoppeling komt in moderne auto's niet meer als hoofdkoppeling, echter<br />

wel nog sporadisch als overbruggingskoppeling van een vloeistofkoppelomvormer<br />

voor (zie band B).<br />

De elektromagnetische koppeling<br />

Ook de term 'elektromagnetische koppeling' kan verwarring wekken, omdat men er<br />

twee principieel verschillende koppelingstypen mee kan aanduiden.<br />

Bij de elektromagnetische plaatkoppeling wordt het motorkoppel overgebracht door?<br />

wrijving, terwijl de bedieningskracht verkregen wordt door elektromagnetisme. Dit )<br />

type komt niet meer als hoofdkoppeling in de moderne personenauto voor. l<br />

Bij de elektromagnetische poederkoppeling zorgt het in een spleet tussen de te koppelen<br />

delen ondergebrachte metaalpoeder voor de koppeloverdracht, doordat het<br />

namelijk onder invloed van een magnetisch veld verhardt (zie 3.3.5). Een variant<br />

hierop, waarbij de koppelingskracht rechtstreeks door een elektromagnetisch veld<br />

wordt geleverd zonder tussenkomst van metaalpoeder , treft men aan in toepassingen<br />

waarbij het over te brengen koppel gering is zoals bij de aandrijving van de pomp van<br />

de airconditioning en de elektromagnetisch gekoppelde koelventilateur (zie deel 8<br />

van de Steinbuch-serie).<br />

De koppelingsbediening<br />

Zowel de elektromagnetische plaatkoppeling als de poederkoppeling komen of kwamen<br />

als automatische koppelingen voor, maar uit de aard van hun werking behoren<br />

ook de segmentkoppeling en de centrifugale plaatkoppeling tot deze groep, evenals<br />

de vloeistofkoppelingen.<br />

Is een koppeling niet automatisch, dan is zij steeds voorzien van voetbediening (alleen<br />

sommige invalideauto's hebben handbediening).<br />

De voetbediening kan mechanisch (via een stangenstelsel of een kabel, zie 3.4.2),<br />

pneumatisch (zie 3.3.3) of hydraulisch plaatsvinden, al dan niet met bekrachtiging (zie<br />

3.4.3).<br />

Ook is het tegenwoordig mogelijk, de bediening met behulp van een elektronisch<br />

regelsysteem te automatiseren (zie 3.4.4). Ook dan wordt wel van een 'automatische<br />

koppeling' gesproken, maar om dergelijke systemen te onderscheiden van de 'intrinsiek<br />

automatische' koppelingen (waarbij de variatie van de koppelingskracht, dus \<br />

de slipvariatie, niet door een ingreep van de bestuurder tot stand komt) is het beter<br />

van een 'geautomatiseerde koppeling' te spreken.<br />

De automatische koppeling komt voornamelijk in combinatie met een automatische<br />

of halfautomatische transmissie voor.<br />

Bij de automatische transmissie geschiedt niet alleen het koppelen tijdens het wegrijden,<br />

maar ook tijdens het schakelen geheel automatisch.<br />

Bij de halfautomatische transmissie kan automatisch vanuit stilstand worden opgetrokken.<br />

Tijdens het overschakelen van de ene naar de andere overbrengingstrap<br />

vindt het koppelen en ontkoppelen plaats nadat de bestuurder een handeling heeft<br />

verricht, zoals het bewegen van de bedieningshendel of het loslaten of intrappen van<br />

het gaspedaal.<br />

De 'halfautomaat', die in de jaren zestig in allerlei pneumatische en hydraulische<br />

varianten op de markt verscheen en inmiddels definitief van het toneel verdwenen<br />

163


leek, maakt een goede kans op een rentree vanwege de mogelijkheden die de moderne<br />

elektronica biedt om in te grijpen in de conventionele koppelingsbediening. Dergelijke<br />

systemen doen vooral in Europa opnieuw hun intrede, omdat de Europese automobilist<br />

wantrouwig staat tegen de volautomatische wisselbak, die een hoger brandstofverbruik<br />

veroorzaakt en de op ons continent zo geliefde 'schakelpook' overbodig<br />

maakt.<br />

De halfautomaat is de poging van de auto-industrie, de Westeuropese automobilist te<br />

laten wennen aan een automatisering van de aandrijflijn.<br />

Een geheel nieuwe ontwikkeling, veelbelovend in verband met de mogelijke combinatie<br />

met een elektronisch regelsysteem, is de zogenaamde elektrovisceuze koppeling,<br />

ook wel, in een letterlijke vertaling uit het Amerikaans, elektroreostatische koppeling<br />

genoemd. Dergelijke koppelingen bevatten een speciale siliconenvloeistof, die onder<br />

invloed van een elektrische stroom van viscositeit verandert, zodat ook geheel nieuwe<br />

toepassingen van schokdempers, motorophangingen en dergelijke mogelijk worden.<br />

Dergelijke oplossingen brengen het elektronisch koppelingsmanagement naderbij,<br />

dat in combinatie met een aandrijflijn- en een motormanagement-systeem de bestuur-<br />

), der van koppelings- en schakelt aken bevrijdt.<br />

I~ In een verder stadium van ontwikkeling bevindt zich de zogenaamde ~ertie!wppeling<br />

r rio ~ (Schwungnutzkupplung), toegepast in auto's met een hybridische aandrijving. Een<br />

Hb' hybridische aandrijving is een combinatie van een elektromotor met een ander type<br />

energiebron, meestal een verbrandingsmotor. Tussen de beide energiebronnen is een<br />

door twee conventionele koppelingen ingesloten rotatie massa aangebracht, die de<br />

verbrandingsmotor weer op toeren brengt nadat deze, bij voorbeeld in het stadsverkeer<br />

voor een verkeerslicht, tot stilstand is gebracht.<br />

/- ' r r /<br />

'Yr-PI..t II1LUI(t V!l'f' ,;- :.."n)1£-<br />

Toeleveranciers I<br />

Wrijvingskoppelingen worden door verschillende gespecialiseerde fabrikanten geproduceerd,<br />

maar er zijn ook autoproducenten die hun eigen koppelingen maken.<br />

De grootste Europese koppelingenproducent is het Franse Valeo (waarin het vroegere<br />

merk Verto is opgenomen), dat 50 % van de Europese markt in handen heeft. Op<br />

de relatief kleine Amerikaanse markt (ongeveer 90 % van de personenauto's is daar<br />

voorzien van een automatische transmissie) heeft Valeo een marktaandeel van 30 %.<br />

Samen met Valeo behoren het Westduitse merk Sachs (van het concern Fichtel &<br />

Sachs, sterk vertegenwoordigd in de bedrijfsvoertuigmarkt) en LuK (Lamellen- und<br />

Kupplungsbau, s~erk vertegenwoordigd in de markt van landbouwtrekkerkoppelingen<br />

en voor de helft in handen van Valeo) tot de drie grootste leveranciers van<br />

Europa.<br />

Daarnaast speelt in Europa ook het merk Borg & Beck een rol, geleverd door het<br />

Engelse AP (Automotive Products, onderdeel van de BBA-groep) dat deze koppelingen<br />

in licentie bouwt van het Amerikaanse Borg-Warner. Ook de merken Long<br />

en Rockford behoren tot het Borg-Warner-concern. Andere Amerikaanse merken<br />

zijn Laycock, RockweIl en Quinton Hazell.<br />

Lamellenkoppelingen worden onder andere vervaardigd door Uni-Cardan (onderdeel<br />

van de Engelse GKN-groep), dat samen met ZF ook een succesvolle viscokoppeling<br />

produceert.<br />

/) De grootste Japanse koppelingenfabrikant is Daikin, gevolgd door respectievelijk<br />

Aisin Seiki, Atsugi Unisia en Fuji Chemica\.<br />

~<br />

164


3.2 <strong>DE</strong> ENKELVOUDIGE DROGEPLAATKOPPELING MET CONSTANTE<br />

KOPPELINGSKRACHT<br />

3.2.1 Inleiding<br />

De enkelvoudige drogeplaatkoppeling met constante koppelingskracht wordt vrijwel<br />

universeel in personenauto's als hoofdkoppeling toegepast.<br />

Dit koppelingstype bestaat uit drie hoofdonderdelen (afb. 3.2): een ringvormige metalen<br />

wrijvingsvlak aan de motorzijde, aangebracht op het vliegwiel van de motor (zie<br />

3.2.6), een koppelingsplaat, aan beide zijden voorzien van een eveneens ringvormige<br />

koppelingsplaatvoering (zie 3.2.5), en een metalen drukplaat of drukring, die deel<br />

uitmaakt van de drukgroep (zie 3.2.4). De drukgroep is met bouten op het vliegwiel<br />

bevestigd en is voorzien van een verend element dat de aandrukkracht of koppelingskracht<br />

verzorgt. Deze kracht is axiaal (parallel aan de draaiingsas van de koppeling)<br />

gericht, zodat dit type ook wel axiale koppeling wordt genoemd. De koppelingsplaat<br />

is met spiebanen op de ingaande as (ook wel primaire as,prise-as genoemd, zie hoofdstuk<br />

4) van de wisselbak verschuifbaar, maar niet verdraaibaar bevestigd.<br />

Afb. 3.2. De diafragma koppeling<br />

I. motorblok<br />

2. koppelingsr.uis<br />

3. vliegwiel met<br />

starterkrans<br />

4. koppelingsplaatvoering<br />

5. drukgroepdeksel<br />

6. bladveer<br />

7. diafragmaveer<br />

8. ontkoppelingslager met<br />

geleidebus<br />

9. primaire of ingaande as<br />

10. ontkoppelingsvork<br />

11. drukgroepbout<br />

12"tangentiële<br />

( koppelingsplaatveer<br />

13. koppelingsplaatn~f<br />

met spiebaanverbinding<br />

14. toplager , uitgevoerd<br />

als naaldlager<br />

15. krukas<br />

15----;--<br />

2 3 4 5<br />

J!<br />

/r-<br />

14 1312 11<br />

165<br />

10


Het verend element is zodanig in de drukgroep aangebracht, dat het door middel van<br />

een hejboomprincipe van de drukplaat kan worden gelicht. Dat gebeurt met behulp<br />

van een ontkoppelingslager (zie 3.2.7), dat het eindpunt vormt van de koppelingsbediening.<br />

Het werkingsprincipe van de wrijvingsplaatkoppeling is schematisch in afbeelding 3.3<br />

weergegeven. In afbeelding 3.3a zijn de te koppelen delen nog van elkaar gescheiden<br />

in een aandrijvend en aangedreven deel; tussen motor en aandrijflijn bestaat geen<br />

verbinding: de koppeling is ontkoppeld. Daarbij dient men zich het aandrijvende deel<br />

voor te stellen als het vliegwiel én de daarop bevestigde drukgroep, terwijl het aangedreven<br />

deel gevormd wordt door de op de ingaande as niet-draaibaar bevestigde<br />

koppelingsplaat.<br />

In afbeelding 3.3b bewegen de wrijvingsvlakken met matige kracht tegen elkaar en<br />

het aangedreven deel gaat meedraaien. Naarmate de aandrukkracht toeneemt, wordt<br />

het aandrijvend gedeelte meer afgeremd en het aangedreven deel meer versneld.<br />

Glijdende wrijving gaat op een gegeven ogenblik over in stilstaande wrijving. In afbeelding<br />

3.3c is de gekoppelde toestand weergegeven: beide delen draaien met dezelfde<br />

hoeksnelheid. Het draai moment van de motor wordt dus door middel van wrijving<br />

in de koppeling overgebracht.<br />

aangedreven deel met<br />

aandrijflijn verbonden<br />

aandrijvend deel met<br />

motorkrukas verbonden<br />

a b c<br />

Afb. 3.3. Het werkingsprincipe van de plaatkoppeling<br />

In deze paragraaf wordt eerst de grootte van het door de koppeling over te brengen<br />

motorkoppel bepaald uit de hoofdmaten van de koppeling (3.2.2), waarna nader<br />

wordt ingegaan op de opbouwen werking van de standaarduitvoering van de enkelvoudige<br />

drogeplaatkoppeling (3.2.3). In de daaropvolgende paragrafen komen de<br />

bijzondere uitvoeringsvormen van de reeds genoemde hoofdonderdelen van de koppeling<br />

aan de orde.<br />

3.2.2 Het over te brengen koppel<br />

Het koppel Tk dat met een plaatkoppeling maximaal kan worden overgebracht wordt<br />

bepaald door de totale wrijvingskracht Fw aan de wrijvingsvlakken en de gemiddelde<br />

straal rw van deze wrijvingsvlakken (afb. 3.4):<br />

166


F n normaalkracht<br />

F w totale wrijvingskracht<br />

r w gemiddelde wrijvingsstraai<br />

Afb. 3.4. Berekening van het door de plaatkoppeling<br />

over te brengen koppel<br />

a de krachten op de wrijvingsvlakken<br />

b exacte bepaling van de gemiddelde wrijvingsstraai<br />

r•.<br />

r j , dj inwendige straal, diameter van de wrijvingsring<br />

r u , d u uitwendige straal, diameter van de<br />

wrijvingsring<br />

[Nm] (3.1)<br />

Volgens de wrijvingswet van Coulomb is deze wrijvingskracht evenredig met de aandrukkracht<br />

of normaalkracht F n (beter bekend als koppelingskracht) en met de wrijvingscoëfficiënt<br />

f.l als evenredigheidsfactor. Formule 3.1 kan dus ook geschreven worden<br />

als: T k = wFnr w • Voor meer wrijvingsvlakken z geldt dan:<br />

[Nm] (3.2)<br />

fl varieert bij een drogeplaatkoppeling tussen 0,2 en 0,4, bij een natteplaatkoppeling<br />

tussen 0,04 en 0,06.<br />

r w is de straal van de 'wrijvingscirkel' , dat is de denkbeeldige cirkel waarop de wrijvingskracht<br />

geacht wordt aan te grijpen. In de praktijk rekent men meestal met het<br />

rekenkundig gemiddelde van de uitwendige straal r u en de inwendige straal rj;<br />

[m] (3.3)<br />

Verderop zal een exactere formule voor rw worden afgeleid (zie formule 3.3a).<br />

Om van een gelijkmatige aanligging van de wrijvingsvlakken verzekerd te zijn, kiest<br />

men de inwendige en uitwendige diameter zodanig dat de verhouding d/du ongeveer<br />

0,6 ... 0,7 is. Het ongelijkmatig aanliggen van de wrijvingsvlakken veroorzaakt plaatselijk<br />

hoge temperaturen, terwijl de vlaktedruk en de slijtage hoog zijn.<br />

De vlaktedruk<br />

De vlaktedruk 0v is de druk die ten gevolge van de normaalkracht Fn op het ringvormig<br />

oppervlak van de plaatvoeringen ontstaat:<br />

167


Fn<br />

Fn<br />

(J = ---- = --v<br />

t (d~ - df) 1t(r~ - rf)<br />

[Pa] (3.4)<br />

De vlaktedruk is mede bepalend voor de slijtage van de wrijvingsvlakken bij normaal<br />

gebruik. Daarom zal voor koppelingen die vaak gebruikt worden om het voertuig<br />

vanuit stilstand in beweging te zetten (denk bij voorbeeld aan stadsbussen en bestelauto's),<br />

de vlaktedruk aanzienlijk lager dienen te zijn dan bij koppelingen die minder<br />

vaak gebruikt worden, zoals in toerbussen en personenauto's.<br />

Afhankelijk van het gebruiksdoel van de koppeling mag de vlaktedruk een bepaalde<br />

waarde niet te boven gaan. Deze toelaatbare vlaktedruk avbedraagt voor een drogeplaatkoppeling<br />

4.10 5 •.• 6.10 5 Pa en voor een natteplaatkoppeling 10 5 ..• 2.10 5 Pa, oplopend<br />

tot 15.10 5 ... 2.10 6 Pa voor gesinterde voeringen (zie 3.2.5) als wrijvingsvlakken.<br />

De wrijvingsstraai<br />

Een exacte bepaling van de wrijvingsstraai rw volgt uit de combinatie van de formules<br />

3.2 en 3.4. Uit formule 3.4 volgt immers dat F n = ov.n(ru2-rj2).lngevuld in formule 3.2<br />

levert dat:<br />

[Nm] (3.5)<br />

Nu is (zie afb. 3.4b) het koppel dat met de koppeling overgebracht kan worden gelijk<br />

aan de som van alle wrijvingsmomentjes !lMw = !lFw'r die aan de wrijvingsvlakken<br />

werken. Dus Tk = "1:.(!lFw'r). Nu geldt voor het wrijvingskracht je !lFw = !l(FnP),<br />

zodat men op grond van formule 3.4 kan schrijven !lFw = 0v.!lA 'p. Voor het oppervlak<br />

!lA van de smalle wrijvingsring kan men schrijven: 2n'r.!lr, waarin !lr de breedte<br />

van de wrijvingsring voorstelt, zodat ontstaat:<br />

Met behulp van de Hogere Wiskunde kan men deze som exact bepalen (namelijk<br />

door te integreren tussen de grenzen ru en r;):<br />

[Nm]<br />

De uitdrukkingen 3.5 en 3.6 moeten aan elkaar gelijk zijn, zodat moet gelden: (ru 2 -<br />

ri 2 )'r w = t (r} - r?). Daaruit volgt voor de gemiddelde wrijvingsstraai waarop de wrijvingskracht<br />

werkt:<br />

Cm]<br />

(3.6)<br />

(3.3a)<br />

Het verband tussen koppelingskracht en de plaatafmetingen<br />

Naarmate de koppeling een groter koppel moet overbrengen is een grotere koppelingskracht<br />

óf een grotere plaatdiameter nodig. Als een grotere koppelingskracht vereist<br />

is, neemt de vlaktedruk toe. Wordt voor een grotere plaatdiameter gekozen, dan<br />

neemt de vlaktedruk af.<br />

168


Omdat de energie bij het optrekken vanuit stilstand in de vorm van warmte in de<br />

koppeling terechtkomt (zie verderop) waardoor de temperatuur ervan stijgt, neemt<br />

men voor voertuigen die vaak moeten optrekken (zoals een stadsbus) een grotere<br />

koppelingsplaat. Hierdoor is ook de slijtage minder.<br />

Op grond van de hier uiteengezette relatie geeft de maximaal toelaatbare vlaktedruk<br />

een goede indruk van de thermische belasting en de levensduur.<br />

Het aanloopdiagram<br />

De grootste belasting van de wrijvingskoppeling treedt op bij het wegrijden vanuit<br />

stilstand: het aanlopen van de koppeling. Afbeelding 3.5 geeft de elementen die in het<br />

aanloopproces een rol spelen, schematisch weer.<br />

Afb. 3.5. De factoren die bij het aanlopen van de koppeling een rol spelen<br />

h"""-T 11lJ. r- :<br />

.-./<br />

Tijdens het koppelen neemt de motorrotatiefrequentie af. Daaruit volgt dat de draai- ?<br />

ende motordelen vertraagd zijn door een koppel, uitgeoefend op de krukas. Dat kan I)<br />

alleen als aan de koppeling een groter koppel wordt afgegeven dan door de verbran- C<br />

dingskrachten aan de krukas wordt toegevoerd. ,)<br />

Aan de motorzijde van de koppeling werkt het draaimoment van de motor Tm aandrijvend.<br />

Het massatraagheidsmoment Jm wordt bepaald door alle draaiende delen<br />

van de motor zoals het vliegwiel met de krukas, een deel van de drijfstang, de nokkenas,<br />

het anker van de draaistroomgenerator en de waterpomp.<br />

Aan de voertuigzijde van de koppeling werken de aandrijflijn en de rijweerstanden<br />

remmend met het koppel Tv. Het massatraagheidsmoment van alle aandrijflijndelen<br />

zoals de tandwielen, de aandrijfassen, de eindreductie met differentieel en de wielen<br />

is voorgesteld door Jv terwijl hier ook de translerende voertuigmassa in verrekend is,<br />

alles gereduceerd naar de as van de koppeling (zie voor het begrip 'gereduceerde<br />

massa' deel 4 van de Steinbuch-serie).<br />

Het verloop van de hoeksnelheid Wm van de motor en de hoeksnelheid Wv van het deel<br />

van de koppeling dat verbonden is met de aandrijflijn wordt in een aanloopdiagram<br />

weergegeven (afb. 3.6). Op het moment dat het koppelen begint (t = 0), draait de<br />

motor met de hoeksnelheid WmO en staat het voertuig stil (wvO). Het koppelingsmoment<br />

Tk werkt direct met een maximale en vaste waarde door een constant aangenomen ')<br />

aandrukkracht en wrijvingscoëfficiënt. Gelijktijdig geeft de motor het maximale (,<br />

draai moment af dat ook constant verondersteld wordt.<br />

Het koppelingsmoment werkt enerzijds remmend op de motor en is er de oorzaak van<br />

dat de hoeksnelheid van de motor afneemt. Anderzijds werkt het koppelingsmoment<br />

169


2<br />

Is<br />

aanloo tïd<br />

la<br />

s<br />

tijd I<br />

Afb. 3.6. Hel aanloopdiagram<br />

(gelineariseerd)<br />

aandrijvend Op de voertuigzijde van de koppeling zodat het voertuig in beweging<br />

komt. Omdat het koppelingsmoment T k en het draaimoment van de motor Tm constant<br />

zijn, neemt de hoeksnelheid van de motor eenparig af (am is constant). In het<br />

vereenvoudigde aanloopdiagram (afb. 3.6) zijn de hoeksnelheidslijnen dus recht.<br />

De mate waarin de motorhoeksnelheid gedurende de sliptijd afneemt, is afhankelijk<br />

van het koppelingsmoment, het draai moment en het massatraagheidsmoment van de<br />

motor. Gedurende de s/iplijd Is geldt immers: T k = Tm + Jm.am, zodat de hoekvertraging<br />

van de motor geschreven kan worden als a m = (Tk - Tm)/Jm. De hoekversnelling<br />

van de motor verkrijgt men eenvoudig door het teken van am te veranderen,<br />

zodat:<br />

Cl: =<br />

m<br />

Omdat de hoeksnelheid van de versnelde of vertraagde motor geschreven kan worden<br />

als Wm = w mu + am.t. volgt dus voor de vertraagde motor:<br />

Zoals gezegd, zorgt het koppelingsmoment er eveneens voor dat de hoeksnelheid van<br />

het aangedreven deel van de koppeling W v toeneemt.<br />

De hoekversnelling a v wordt bepaald door het koppelingsmoment Tk• het aandrijfmoment<br />

Tv nodig om de rijweerstanden te overwinnen en het massatraagheidsmoment<br />

J v ' Gedurende de sliptijd geldt voor de voertuigzijde van de koppeling dus<br />

T k = Tv + J,'a" zodat voor de hoekversnelling van de koppe/ingsplaatas (ingaande as<br />

van de wisselbak) geldt:<br />

(3.7)<br />

(3.8)<br />

Cl: , =<br />

(3.9)<br />

De hoeksnelheid wordt dan: w, = WvO + av.t, zodat:<br />

(3.10)<br />

De hoeksnelheid van de motor blijft afnemen en die van de koppelingsas met kop-<br />

170


pelingsplaat toenemen tot beide gelijk zijn in het koppelpunt K. De sliptijd is dan ten<br />

einde.<br />

Na het koppelpunt K zullen de hoeksnelheid van de motor W m en de hoeksnelheid van<br />

de aandrijforganen Wv in gelijke mate toenemen (er is immers geen slip meer); deze<br />

gemeenschappelijke hoeksnelheid noemen we Wmv en de periode waarin dat gebeurt,<br />

is de versnellingstijd t a • De koppeling is dan gekoppeld en het wrijvingsmoment in de<br />

koppeling neemt de grenswaarde aan. Deze waarde is lager dan Tk omdat de motor<br />

door de koppeling niet meer afgeremd wordt. Het is zelfs zo dat een deel van het<br />

motorkoppel na het passeren van het koppelpunt K nodig is om de roterende delen in<br />

de motor te versnellen (zie hiertoe het arbeidsplan, verderop). Alle roterende delen<br />

in het voertuig met massatraagheid J m + Jv worden na het koppel punt K door het<br />

moment Tm - Tv versneld zodat Tm - Tv = (Jm + Jv)amv'<br />

De gemeenschappelijke hoekversnelling van motor en aandrijflijn is dus gelijk aan:<br />

En de hoeksnelheid wordt dan Wmv = Wk + amv.t, zodat:<br />

Nu geldt voor de hoeksnelheid in het koppelpunt blijkens afbeelding 3.6:<br />

De beginsnelheid van het voertuig is nul (wvo = 0) zodat: WmO= (av-am)ts• Desliptijd<br />

kan dus bepaald worden met:<br />

t,= ~\' - (Xm<br />

(3.11)<br />

(3.12)<br />

(3.13)<br />

[sJ (3.14)<br />

Uit formule 3.13 volgt (bij WvO= 0): Wk = av.t s ' Vult men formule 3.14 in deze uitdrukking<br />

in, dan ontstaat voor de hoeksnelheid in het koppelpunt:<br />

(3.15)<br />

Aan het einde van de aanlooptijd wordt de oorspronkelijke motorhoeksnelheid W mO<br />

weer bereikt, zodat:<br />

(3.16)<br />

Isoleert men uit deze vergelijking t a en vult men voor Wk de uitdrukking 3.15 in, dan<br />

ontstaat na enige rangschikking voor de versnellingstijd:<br />

-WmO.:Xm<br />

t =----a<br />

:Xmv(:Xv - :xm)<br />

[sJ (3.17)<br />

171


De totale aanlooptijd t, + t a volgt uit de formules 3.14 en 3.17, waaruit na enige vereenvoudiging<br />

ontstaat:<br />

WmO ::t:mv -::t:m<br />

ts+ta=-_._-- CXmv :Xv -::t:m<br />

[sJ (3.18)<br />

Indien voor a m , a v en a mv de eerder gevonden uitdrukkingen 3.7,3.9 en 3.11 worden<br />

ingevuld, volgt na vereenvoudigen:<br />

[sJ (3.18a)<br />

De gemiddelde hoekversnelling van het voertuigdeel van de koppeling (gemiddeld<br />

over de gehele aanlooptijd) is gelijk aan a vgem = wmO/(t, + t.). Vult men voor de term<br />

tussen haakjes formule 3.18a in, dan leidt dat na enige vereenvoudiging tot:<br />

(3.19)<br />

De aanlooptijd wordt als beëindigd beschouwd wanneer de beginhoeksnelheid van de<br />

motor WmO wordt bereikt. Men doet dit, omdat in de praktijk het koppelpuht K moei-<br />

- - r<br />

lijk te bepalen valt: het eind van de sliptijd hangt van een groot aantal factoren afr<br />

onder andere van de bestuurder. l/wI ?fin ct cV; c:J.C.~~<br />

Men doet er goed aan te beseffen, dat het hier een aanloopdiagram betreft: na de<br />

aanlooptijd kan het voertuig verder versneld worden, maar dat valt niet meer onder<br />

~<br />

'aanloop' maar onder 'normaal<br />

diagrammen worden opgesteld.<br />

bedrijf'. Ook voor het schakelen kunnen dergelijke<br />

Uit vergelijking 3.19 blijkt dat de gemiddelde v9.ertuigversnelling uitsluitend afhankelijk<br />

is van het motorkoppel Tm' het momen~~~'i


nemen en de snelheid van de voertuigzijde van de koppeling relatief weinig toenemen.<br />

Geleidelijkaan zal de motor in verhouding meer afgeremd worden en de voertuigzijde<br />

van de koppeling meer in snelheid toenemen doordat de koppeling beter<br />

gaat werken. Het wrijvingsmoment neemt toe. In werkelijkheid verlopen de hoeksnelheden<br />

als functie van de sliptijd dan ook niet lineair maar zoals de streeplijn in<br />

afb. 3.6 weergeeft. Het gemiddelde verloop blijft echter gelijk. Het werkelijke verloop<br />

van de hoeksnelheid in de versnellingsperiode Wmv wordt bepaald door het motorkoppel<br />

enerzijds en de rijweerstanden anderzijds. Zijn deze waarden constant dan<br />

is het verloop lineair.<br />

Het arbeidsplant --J' ' 'l'attt<br />

Tijdens het aanlopen van de koppeling vinden er een aantal energieomzettingen<br />

plaats. Ten eerste is er de motor die in de vorm van het draaimoment arbeid levert.<br />

Dan is er het vliegwiel met alle draaiende delen van de motor waarin een hoeveelheid<br />

kinetische energie is opgeslagen. Door het koppelingsmoment wordt dit vliegwiel<br />

afgeremd, dat daardoor arbeid levert. Van deze gezamenlijk geleverde arbeid wordt<br />

in de sliptijd door wrijving een deel omgezet in warmte en wordt een deel via de<br />

koppeling doorgegeven aan de aandrijflijn om het voertuig in beweging te zetten.<br />

Gedurende de versnellingstijd moet het vliegwiel weer op snelheid gebracht worden.<br />

Daarvoor is een deel van de motorarbeid gereserveerd. Om het voertuig te versnellen,<br />

is dus slechts een deel van het door de motor geleverde<br />

baar.<br />

draaimoment beschik-<br />

Inzicht in deze energieverdeling tijdens het aanlopen van de koppeling geeft het arbeidsplan:<br />

in afbeelding 3.7 is het verloop van het vermogen P als functie van de tijd t<br />

gegeven; het oppervlak van het diagram komt overeen met een hoeveelheid arbeid of<br />

energie, want p.t = W. De P-lijnen in het arbeidsplan zijn recht, omdat net als bij het<br />

aanloopdiagram het draaimoment van de motor verondersteld wordt, constant te<br />

zijn. P = T.w wordt dus P = c.w met c als constante.<br />

Een overzicht van de betekenis van de lijnen in het arbeidsplan is in Tabel 3.1 gegeven.<br />

Als bijzonderheid valt waar te nemen dat op het ogenblik (na tk seconden) dat de<br />

koppeling slipvrij gaat werken, het wrijvingsmoment in de koppeling afneemt. Die<br />

afname komt overeen met de afname van het koppelingsvermogen van JD naar JE in<br />

het arbeidsplan. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de koppeling het vliegwiel moet<br />

afremmen gedurende de sliptijd. Tijdens de versnellingstijd wordt het vliegwiel door<br />

de motor versneld. De koppeling hoeft dan slechts het motorkoppel, verminderd met<br />

het moment nodig om het vliegwiel te versnellen, over te brengen. Het koppelmoment<br />

stelt zich hiertoe vanzelf in op de grenswaarde.<br />

Tabel 3.2 geeft een overzicht van de betekenis van de oppervlakken in het arbeids-<br />

?<br />

plan. Vooral het oppervlak OCD is van belang: deze geeft de hoeveelheid arbeid aan<br />

die omgezet wordt in warmte. Uit deze warmte kan de temperatuurstijging van de<br />

) koppeling en met name van het voeringmateriaal berekend worden.<br />

De veiligheidsfactor<br />

Om er verzekerd van te zijn dat de koppeling in gekoppelde toestand slipvrij werkt,<br />

moet het koppel dat door de koppeling maximaal overgebracht kan worden groter<br />

zijn dan het maximale motorkoppel. Anderzijds mag het maximale wrijvingskoppel<br />

ook weer niet te groot zijn, om te voorkomen dat door overbelasting (bij voorbeeld<br />

173


M<br />

M'<br />

Afb. 3.7. Het arbeidsp/atl<br />

bij het plotseling blokkeren van de motor) de overige aandrijflijndelen beschadigd<br />

raken. De beveiliging wordt verkregen door de koppeling bij een bepaalde waarde<br />

van het over te brengen koppel te laten slippen. Dit wordt uitgedrukt door de veiligheidsfactor<br />

À van de koppeling, dat is de verhouding tussen het maximaal over te<br />

brengen koppel T kmax en het maximale motorkoppel. Deze is uit het arbeidsplan af te<br />

lezen:<br />

. Ik oe<br />

1,=-=--<br />

Tm OA<br />

[-J (3.20)<br />

In de praktijk bedraagt de veiligheidsfactor 1,2 ... 2,0; hij zal variëren afhankelijk van<br />

de toestand van de koppeling en de motor.<br />

De warmteontwikkeling<br />

In het algemeen geldt, dat het volume van de plaatvoering bepalend is voorde temperatuurstijging<br />

ervan. Dit volume wordt in belangrijke mate bepaald door het plaatoppervlak.<br />

De opgegeven maximaal toelaatbare vlaktedruk weerspiegelt deze relatie,<br />

omdat er een verband bestaat tussen het maximaal door de koppeling over te brengen<br />

koppel en het maximale motorkoppel.<br />

Uit het arbeidsplan kan de ontwikkelde wrijvingswarmte worden bepaald. De ontwikkelde<br />

warmte is gelijk aan de arbeid, zoals voorgesteld door het oppervlak van<br />

driehoek OCD (Q = W) en bedraagt dus (aangezien W = p.t en P = T.m):<br />

174<br />

[JJ (3.21)


TaheI3.!. Overzichl van de vermogens gedurende de slipl ijd Is bij hel koppelpunl Ik en gedurende<br />

de I'ersnellingslijd la<br />

lijn betekenis tijd vermogen P<br />

OA afgegeven effectief motorvermogen 1=0 Tm'wmo<br />

AC vermogen van het vliegwiel om arbeid te verrichten 1=0 lm"(Xm' Wmo<br />

OC totaal door de koppeling opgenomen vermogen 1=0 T k '(Omo<br />

AB verloop van het effectief motorvermogen Is Tm'wm<br />

CD verloop van het koppelingsvermogen (het totaal<br />

opgenomen vermogen door de koppeling) Is T.'wm<br />

00 verloop van het vermogen dat beschikbaar is om<br />

het voertuig aan te drijven (vermogen aan de<br />

voertuigzijde van de koppeling) Is Tk'w,<br />

OH verloop van het vermogen nodig om de aandrijfen<br />

rijweerstand te overwinnen I, F'I'<br />

JB door motor afgegeven effectief motorvermogen I = Ik Tm'Wm = Tk 'Wk<br />

BO door vliegwiel afgegeven vermogen 1= t k irn'am'Wk<br />

JO door koppeling opgenomen vermogen en aan de<br />

voertuigzijde afgegeven 1= t k Tk • U""<br />

JH vermogen om aandrijf- en rijweerstanden te<br />

overWinnen I = Ik F.\'<br />

HO vermogen beschikbaar om hel voertuig te<br />

versnellen 1= t k (Tk - T,,)Wk<br />

JE door koppeling opgenomen en aan de voertuigzijde<br />

afgegeven I =~ (Tm - Jm' ~mv) Wk<br />

HE vermogen beschikbaar om het voertuig te versnellen I =~ J...'::x v ' Wk<br />

BE door vliegwiel opgenomen vermogen I =~ Jm"lÁmv'Wk<br />

BF verloop van het effectief motorvermogen la Tm'wmv<br />

EG verloop van het koppelingsvermogen beschikbaar<br />

om het voertuig aan te drijven la ~'Wmv<br />

Hl verloop van het vermogen nodig om de aandrijfen<br />

rijweerstanden te overwinnen la F'\'<br />

KF effectief motorvermogen I = Ik + la Tm "UJ mv<br />

KG koppelingsvermogen om het voertuig aan te drijven I = Ik + la 7k'wmv<br />

KI vermogen om aandrijf- en rijweerstanden te<br />

overwinnen I = Ik + la F.\'<br />

IG vermogen beschikbaar om het voertuig te versnellen I = Ik + la Jv'll:m\"Wm\l<br />

Tabe/3.2. Overzicht van de arbeid (energie) uil het arbeidsp/an gedurende de s/ip- en<br />

versnellingslijd<br />

oppervlak betekenis tijd arbeid/energie<br />

OABJO geleverde arbeid door het draaimoment van<br />

de motor I, Tm(wmo + Wk)!I,<br />

ACOBA geleverde arbeid door het vliegwiel I, Jm' ~m(wmo + Wk)!I,<br />

OCOO door wrijving in warmte omgezette energie I, T.'Wmo'!I,<br />

OOJO nuttige arbeid beschikbaar om het voertuig<br />

aan te drijven I, Tk'Wk't',<br />

JBFKJ geleverde arbeid door het draai moment van<br />

de motor 'a Tm(wmo + wkHla<br />

EBFGE benodigde arbeid om het vliegwiel te<br />

versnellen (de oppervlakken ACDBA en<br />

EBFGE zijn gelijk) 'a Jm '~m,'(Wmo + Wk)!la<br />

JEGKF nuttige arbeid beschikbaar om het voertuig<br />

aan te drijven 'a (Tm - Jm' ~mv)(wmo + wk!tla<br />

175


motorarbeid<br />

Wm (oppervlak OCDJ)<br />

W, aandrijfarbeid<br />

(oppervlak ODJ)<br />

0' opgenomen door<br />

voeringmaleriaal<br />

0" afgevoerd via drukring,<br />

vliegwiel en straling<br />

Afb. 3.8. De energiebalans van de koppeling<br />

lussen plaat -<br />

!'.T<br />

!'.T<br />

- voering<br />

~ wrijvingsvlak<br />

-0'-<br />

Afb. 3.9. Het temperatuurverloop<br />

in de koppelingsplaatvoering<br />

Deze warmte Q wordt door de koppeling in z'n geheel opgenomen en als volgt verdeeld<br />

(afb. 3.8): ongeveer 50 % van de totale warmte wordt opgenomen door het<br />

vliegwiel en de drukring; bovendien wordt een deel via straling en geleiding afgevoerd.<br />

De overige warmte (Q'), ook ongeveer 50 %, wordt opgenomen door het voeringmateriaal<br />

van de koppelingsplaat en heeft een temperatuurstijging ~Tvan deze<br />

plaat tot gevolg:<br />

Q' = /II'c.I',.T [1] (3.22)<br />

De massa van het voeringmateriaal is gelijk aan het volume maal de dichtheid Q. Het<br />

volume is gelijk aan het oppervlak A maal de dikte Ó, zodat:<br />

[kg] (3.23)<br />

De soortelijke warmte c van het voeringmateriaal bedraagt ongeveer 0,85 kJ/kgK, de<br />

dichtheid Q ligt tussen 1,5 en 2,0 kglm 3 •<br />

De gemiddelde eindtemperatuur van het voeringmateriaal is:<br />

[K] (3.24)<br />

Nemen we aan dat op het moment dat de warmtetoevoer stopt, de warmtestroom<br />

precies tot aan de tussenplaat is doorgedrongen, dan verloopt de temperatuur in het<br />

voeringmateriaal zoals in afbeelding 3.9 is weergegeven. Volgens deze afbeelding<br />

geldt: T gem = 4(Tmax + Tbegin),zodat de maximale oppervlaktetemperatuur dan bedraagt:<br />

176<br />

[K] (3.25)


Direct uit de afbeelding valt af te lezen:<br />

[KJ (3.25a)<br />

Door berekeningen aan koppelingen uit te voeren, krijgt men een beter inzicht in de<br />

theoretische achtergronden en werking van koppelingen. Ook kunnen de oorzaken<br />

van slijtage worden vastgesteld. Voor het ontwerpen en construeren van koppelingen,<br />

zeker als er specifieke eisen worden gesteld, wordt meestal van ingewikkelder 2<br />

ervaringsiormules uitgegaan, waarin meer invloedsfactoren zijn verJisconteerddie<br />

op grond van jarenlange ervaring van belang worden geacht. Men herkent dergelijke<br />

formules dikwijls aan het feit dat van het SI afwijkende eenheden worden gebruikt.<br />

Zo heeft de Westduitse koppelingsfabrikant Fichtel und Sachs in de loop van de laatste<br />

20 jaar een berekeningsmethode ontwikkeld, waarbij een relatie gelegd wordt<br />

tussen de door wrijving in warmte omgezette energie Q en het totale wrijvingsopper-<br />

vlak A. De op deze wijze berekende specifieke arbeidsbelasting q = Q/A blijkt een<br />

goede maatstaf te zijn voor het beoordelen van plaatkoppelingen. Met behulp van q<br />

kunnen koppelingen onderling vergeleken worden, afhankelijk van het gebruiksdoel.<br />

Ook bij deze berekening worden vereenvoudigingen aangebracht voor een betere<br />

begripsvorming. Zo worden het llIotorkoppel en het kOQQelingsmoment constant ver-<br />

--- -;7<br />

ondersteld, waardoor de versnelling van het voertuig constant IS.<br />

Zonder verdere afleiding luidt de formule van de specifieke arbeidsbelasting, berekend<br />

voor een sliptijd bij een eenmalige aanloop:<br />

Q<br />

q=-= A<br />

19,7 .Il~o<br />

0,95.11 g(;;ol + tan IX)}<br />

A.II ---------<br />

{<br />

lil Tm<br />

In deze formule is:<br />

A het totale oppervlak van de wrijvingsvlakken:<br />

A = n/4(d} - d j 2 ).z in cm 2 ;<br />

u de aandrijflijngrootheid: u = i/r dyn in m- l ;<br />

[C~2] (3.26)<br />

rdyn de dynamische rolstraal van de wielen in m;<br />

i de totale overbrengingsverhouding van de aandrijflijn; i = iwb.i e ;<br />

m de totale massa van het voertuig met belading in kg;<br />

g de versnelling van de zwaartekracht (9,81 m/s 2 );<br />

irol de rolweerstandscoëfficiënt ;<br />

tana de stijging van een eventueel te beklimmen helling in honderdsten van het<br />

hellingpercentage; de helling a in hoekgraad (bij een helling van bij voorbeeld<br />

20 % moet voor tana 0,01.20 = 0,2 worden ingevuld en bedraagt de<br />

hellingshoek 11 ,3°); 5' \ ~'...- '<br />

Tm het maximale motorkoppel in Nm. I<br />

Als aanlooprotatiefrequentie neemt men voor ottomotoren n m (\ = ~nmax + 35 en voor<br />

dieselmotoren n mO = 0,75n max .<br />

Wordt de waarde van q oneindig groot of negatief dan is het aanlopen van de koppeling<br />

en dus wegrijden vanuit stilstand niet mogelijk. In de praktijk zal ook bij kleine<br />

waarden van q het laten aanlopen van de koppeling niet meer uit te voeren zijn. De<br />

koppeling blijft slippen; de auto komt niet in beweging.<br />

177


a b<br />

Afb. 3.10. De vergroringsfactor À q van de specifieke arbeidsbelasring als funcrie van de voerlIligmassa<br />

m", her maximale motorkoppel Tm> de aanlooprorariefrequenlie van de moror nmO en de<br />

overbrengingsverhouding van de aandrijjlijn iop een vlakke weg (a) en op een helling van 15 %<br />

(b) (Fichrel & Sachs)<br />

Als grenswaarden van de specifieke arbeidsbelasting van personenauto koppelingen<br />

neemt men meestal 26 .. .40 Nm/cm 2 voor een vlakke weg (voor een auto met een<br />

cilinderinhoud van I respectievelijk 3 liter), terwijl men als absoluut maximum rekent<br />

met een waarde van 300 Nm/cm 2 , gebaseerd op een weg met een hellingpercentage<br />

van 26%.<br />

In formule 3.26 zijn een aantal grootheden opgenomen die kunnen veranderen. De<br />

invloed van de grootheden m (massa van de auto), Tm (motorkoppel), nmo (aanlooprotatiefrequentie<br />

) en i (overbrengingsverhouding) wordt met behulp van grafieken<br />

weergegeven. Afbeelding 3.lOa geeft zo'n grafiek voor een auto op een vlakke weg.<br />

Daarin is À- q = q)q de vergrotingsfactor van de specifieke arbeidsbelasting, die aangeeft<br />

hoeveel groter de arbeidsbelasting wordt als n mo , mv, Tm of iworden gevarieerd. Duidelijk<br />

is te zien dat de specifieke arbeidsbelasting vermindert door het vergroten van<br />

de overbrengingsverhouding van de aandrijflijn. Het verkleinen van de overbrengingsverhouding<br />

(door bij voorbeeld in de tweede overbrengingstrap weg te rijden),<br />

heeft een sterke stijging van de specifieke belasting tot gevolg. Een lagere aanlooprotatiefrequentie<br />

en een kleinere voertuigmassa geven een vermindering van de specifieke<br />

belasting. De koppelingsbelasting neemt in verhouding sterk toe wanneer de<br />

aanlooprotatiefrequentie wordt verhoogd. De invloed van de voertuigmassa is op een<br />

vlakke weg nagenoeg lineair.<br />

De grafiek van afbeelding 3.lOb voor hetzelfde voertuig, maar tijdens wegrijden op<br />

een helling van 15 % geeft enkele opmerkelijke verschillen te zien. Duidelijk blijkt nu<br />

de invloed van het motorkoppel. Op een vlakke weg heeft het vergroten of verkleinen<br />

178


7<br />

IJ van het motorkoppel nauwelijks invloed. Het wegrijden tegen een helling met een<br />

,<br />

'{er1aa d motorkoppel geeft echter een sterke toename van de specifieke belasting.<br />

Een_ver root. motorkoppel geeft een duidelijke verlaging van de specifieke koppelingsbelasting.<br />

De invloed van een venindering van de overbrengingsverhouding en<br />

de voertuigmassa is duidelijk waarneembaar bij het wegrijden vanuit stilstand tegen<br />

een helling. De invloed van een verandering van de aanlooprotatiefrequentie is op<br />

een vlakke weg of tegen een helling nagenoeg gelijk.<br />

De verandering van de specifieke belasting als functie van het stijgingspercentage van<br />

hellingen is in afbeelding 3.11 gegeven. Ook hier is duidelijk te zien dat de belasting<br />

van de koppeling<br />

gen.<br />

sterk progressief toeneemt bij het wegrijden tegen steilere hellin-<br />

Afb. 3.1 I. De vergrotingsfactor À q<br />

van de specifieke arbeidsbelasting<br />

als functie van het hellingpercentage<br />

(Fichtel & Sachs)<br />

3.2.3 Opbouwen werking<br />

1 o 25 % 30<br />

hellingpercentage p<br />

Algemene opbouw<br />

Zoals in 3.2.1 uiteengezet, bestaat de enkelvoudige drogeplaatkoppeling uit een wrijvingsvlak<br />

op het motorvliegwiel, een drukgroep en een koppelingsplaat, terwijl<br />

meestal ook het eindpunt van de koppelingsbediening, het ontkoppelingslager, tot de<br />

koppeling wordt gerekend.<br />

In plaatkoppelingen waarbij de aandrukkracht wordt verkregen door schroefveren<br />

(afb. 3.12a), zetten de veren zich af tegen het drukgroepdeksel en houden zij de koppelingsplaat<br />

tussen de drukring en het vliegwiel geklemd. De veren rusten aan de ene<br />

zijde in kamers die in de drukring zijn gekotterd (geboord) en zijn aan de andere zijde<br />

opgesloten in veerschotels of uitsparingen tegen of in het drukgroepdeksel. Hierdoor<br />

wordt het in~lkaar{etten van de drukgroep vergemakkelijkt en zullen de veren onder<br />

invloed vJiCle c'entrifugaalwerking niet verschuiven. Soms is de drukring hiertoe<br />

voorzien van nokken waar de drukveren dan overheen geschoven worden. Van deze<br />

nokken zijn er sommige uitgeboord om de koppeling te balanceren. De druk vingers<br />

zijn scharnierend aan het drukgroepdeksel en met ontkoppelingsbouten aan de drukring<br />

bevestigd. De drukring is van nokken voorzien die axiaal kunnen bewegen in<br />

sleuven van het drukgroepdeksel, maar die ervoor zorgen dat het koppel wordt overgebracht.<br />

De ontkoppelingsbouten zijn voorzien van stelmoeren zodat de drukvingers<br />

179


Afb. 3.12. De opbouw van de enkelvoudige<br />

drogeplaatkoppeling<br />

a met schroefveren (Fichtel & Sachs, Citroën Visa)<br />

b met diafragma veer<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

5.<br />

6.<br />

7.<br />

8.<br />

9.<br />

10.<br />

a<br />

19<br />

18<br />

17<br />

ontkoppelingsvork<br />

koppelingshuis<br />

drukgroepdeksel<br />

starterkrans<br />

paspen voor drukgroep op vliegwiel<br />

vliegwiel<br />

wrijvingsvlak op het vliegwiel<br />

krukas<br />

toplager (bronzen bus)<br />

koppelingsplaatnaaf<br />

16<br />

2 3<br />

b<br />

~I . J -rl. J~'<br />

'Y~J,j'iI vJ!u.(<br />

11. bevestigingsbout van het vliegwiel<br />


schotelveren ondervinden immers geen invloed van de centrifugaalwerking, schroefveren<br />

wel. Voor het ontkoppelen zijn geen aparte drukvingers nodig, daar deze een<br />

onderdeel van de diafragmaveer vormen.<br />

De diafragmaveer is een van radiale sleuven voorziene schotelveer of membraan veer<br />

en staat in Engeland bekend als 'belleville'-veer. Zij is conisch uitgevoerd en voorzien<br />

van een groot aantal radiale sleuven uitlopend in cirkelvormige gaten, zodat veertongen<br />

ontstaan. Door deze gaten worden de kantelringpennen gestoken met aan beide<br />

zijden van de diafragmaveer een kantelring. De kantelringpennen worden aan het<br />

drukgroepdeksel vastgeklonken. De gaten aan het einde van de sleuven voorkomen<br />

tevens dat de veer inscheurt als gevolg van materiaalmoeheid door het telkens spannen<br />

en ontspannen van de veer.<br />

De drukring rust tegen de diafragmaveer en is door drie bladveren met het deksel<br />

verbonden. Deze bladveren hebben twee functies. Op de eerste plaats zorgen zij<br />

ervoor dat de drukring niet kan verdraaien ten opzichte van het deksel en het vliegwiel,<br />

zodat twee effectieve wrijvingsvlakken in de koppeling werkzaam zijn. Verder<br />

trekken zij bij het ontkoppelen de drukring terug, zodat de koppelingsplaat goed (dat<br />

wil zeggen met een luchtspleet) vrij kan komen van vliegwiel en drukring.<br />

Indien de koppeling is voorzien van een ontkoppelingslagertafel, wordt deze door<br />

bladveren op zijn plaats gehouden. Kogellagers maken de toepassing van een lagertafel<br />

overbodig.<br />

De werking van de enkelvoudige drogeplaatkoppeling met schroefveren<br />

In gekoppelde toestand wordt de koppelingsplaat door de veerkracht tussen het vliegwiel<br />

en de drukring geklemd. Het draaimoment van de motor wordt via het vliegwiel<br />

en de drukring doorgegeven naar de koppelingsplaat en de ingaande as van de wisselbak.<br />

Het intrappen van het koppelingspedaal heeft tot gevolg dat het ontkoppelingslager<br />

de drukvingers om hun scharnierpunt laat kantelen en de drukring door de ontkoppelingsbout<br />

tegen de veerkracht in wordt teruggetrokken. De koppelingsplaat wordt<br />

niet meer tussen de drukring en het vliegwiel ingeklemd. De koppeling is ontkoppeld.<br />

Om te bereiken dat de koppeling goed vrijkomt, is het noodzakelijk dat de koppelingsplaat<br />

soepel over de ingaande as kan verschuiven. Tijdens het intrappen van<br />

het koppelingspedaal zal de bedieningskracht evenredig (lineair) met de pedaalslag<br />

toenemen.<br />

Laat de bestuurder het koppelingspedaal opkomen dan drukken de drukveren de<br />

drukring tegen de koppelingsplaat die dan weer tegen het vliegwiel wordt gedrukt. De<br />

koppelingsplaat wordt wederom tussen de drukring en het vliegwiel geklemd en de<br />

koppeling is gekoppeld.<br />

Bij het volledig loslaten van het koppelingspedaal moet het ontkoppelingslager een<br />

zodanige stand innemen (met vrije slag) dat de volle veerkracht via de drukplaat op de<br />

wrijvingsvlakken van de koppelingsplaat wordt uitgeoefend, terwijl er dan tevens de<br />

mogelijkheid moet blijven om slijtage van het voeringmateriaal te compenseren, hetgeen<br />

tot uiting komt in de aanwezigheid van een vrije slag van het koppelingspedaal. )<br />

De koppeling kan echter ook !!!jihstellend zijn (zie 3.4).<br />

Bij het indrukken moeten de drukvingers de drukring recht naar achteren trekken,!<br />

zodat een gelijke instelling van deze vingers belangrijk is.<br />

181


De werking van de diafragmakoppeling<br />

In gekoppelde toestand (atb. 3.13) zet de gespannen diafragmaveer zich via de kantelring<br />

af tegen het drukgroepdeksel en klemt zij de koppelingsplaat tussen drukring en<br />

vliegwiel. Het intrappen van het koppelingspedaal heeft een kantelen van de ontkoppelingsvork<br />

om het kogelscharnier tot gevolg waardoor het ontkoppelingslager de<br />

diafragmaveer bedient. De diafragmaveer kantelt om de kantelringen waardoor de<br />

aandrukkracht van de buitenomtrek tegen de drukring en de koppelingsplaat wordt<br />

weggenomen. De koppeling is ontkoppeld.<br />

{/ uitvoering<br />

d. uitwendige diameter<br />

d, spandiameter<br />

SI afgelegde weg van de buitenomtrek van de<br />

diafragmaveer<br />

182<br />

a<br />

o<br />

Afb. 3.13. De vermogensstroom door de<br />

diafragmakoppeling (gekoppeld)<br />

I. vliegwiel<br />

2. koppelingsplaat<br />

3. drukring<br />

4. diafragmaveer<br />

5. ontkoppelingslager<br />

6. kantelringen<br />

7. ingaande as<br />

8. ontkoppelingshetboom<br />

mm<br />

- afgelegde weg S2<br />

mm<br />

a fgelegde weg s 1<br />

Afb. 3.14. De diafragmaveer<br />

b veerkarakteristiek<br />

Sz ontkoppelingsweg van de veertongen<br />

F b bedieningskracht<br />

F n spankracht<br />

b


Laat de bestuurder het koppelingspedaal 'opkomen' dan beweegt het ontkoppelingslager<br />

van de koppeling af waardoor de diafragmaveer om de kantelring kantelt en de<br />

buitenomtrek de drukring tegen de koppelingsplaat drukt die dan tussen het vliegwiel<br />

en de drukring wordt geklemd. De koppeling is gekoppeld.<br />

De diafragmaveer met de bijbehorende veerkarakteristieken is in afbeelding 3.14<br />

weergegeven. Deze grafieken geven het verloop van de koppelingskracht of normaalkracht<br />

F n aan de buitenomtrek van de diafragmaveer als functie van de wegs, die deze<br />

buitenomtrek aflegt, alsook het verloop van de ontkoppelingskracht of bedieningskracht<br />

Fb aan het uiteinde van de veertongen als functie van de afgelegde weg sz. De<br />

streeplijnen ontstaan door het hysteresiseffect, hoofdzakelijk door wrijving in de aanlegvlakken,<br />

tijdens het ontspannen van de veer. Een benaderingsformule voor de<br />

schotelveerberekening is in deel 4 van deze Steinbuch-serÎe te vinden.<br />

Het kracht-wegdiagram van de diajragmakoppeling (afb. 3.15) toont het verloop van<br />

de normaalkracht F n van de diafragmaveer als functie van de veerweg, terwijl hier ook<br />

het verloop van de ontkoppelkracht F b is weergegeven, uitgaande van een koppelingsplaat<br />

met nieuwe voering.<br />

De streeplijn geeft het verloop van de kracht indien de diafragmaveer zou worden<br />

vervangen door schroefveren. Gaan we uit van de aandrukkracht bij een nieuwe koppelingsplaat,<br />

dan valt in de grafiek te zien dat bij slijtage de aandrukkracht eerst<br />

toeneemt en vervolgens afneemt. Bij een totaal versleten voering is de aandrukkracht<br />

tegen de drukring weer even groot als bij een nieuwe voering. Dat verklaart de populariteit<br />

van dit type koppeling. Vergelijken we namelijk de gevolgen van voeringslijta-<br />

Fn-1 t t t_F b<br />

_._-----_._----<br />

Fn_J t ~ \_F b<br />

Afb. 3.15. Het kracht-wegdiagram<br />

van een diafragmakoppeling<br />

I I I<br />

o mm<br />

--- ontkoppelingsweglveertongen) 52<br />

--_. veerweglbuitenomtrekl51<br />

183


~<br />

ge met die van een koppeling voorzien van schroefveren, dan zien we dat de aandrukkracht<br />

al hoger begint en zeer veel is afgenomen bij volledig versleten voering.<br />

De kans op een slippende koppeling als gevolg van een versleten voering is bij diafragmakoppelingen<br />

dus kleiner. Bezien we het verloop van de ontkoppelingskracht Fb<br />

(dit is de kracht die het ontkoppelingslager tegen de diafragmaveer moet uitoefenen),<br />

dan blijkt dat steeds een kleine kracht nodig is om de koppeling volledig ontkoppeld<br />

te houden. Bij het bedienen van de koppeling raakt de bestuurder minder vermoeid<br />

en er ontstaat geen spierverkramping. Het laten 'opkomen' van het pedaal kan nu ook<br />

geleidelijk geschieden, waardoor de koppeling soepel aangrijpt. De bedieningskracht<br />

van het koppelingspedaal verloopt evenredig met de koppelingskracht tegen de diafragmaveer,<br />

afhankelijk van de overbrengingsverhouding van de bedieningsinrichting<br />

van de koppeling.<br />

3.2.4 De drukgroep<br />

De drukgroep is dat deel van de koppeling, dat voor de (door de aard van haar constructie:<br />

automatische) koppelingskracht zorgt en dat de bedieningskracht van de<br />

bestuurder op het koppelingspedaal omzet in een ontkoppelingskracht die ervoor<br />

zorgt dat de wrijvingskrachten tussen koppelingsplaatvoeringen en de wrijvingsvlakken<br />

op het vliegwiel en de drukring worden weggenomen.<br />

De basiskenmerken van de drukgroep en de standaarduitvoering ervan zijn in de<br />

vorige paragraaf al aan de orde geweest. In deze paragraaf passeren als aanvulling<br />

daarop nog enkele bijzondere uitvoeringsvormen de revue.<br />

Voor het ontkoppelen van de koppeling uit atbeelding 3.16 wordt het ontkoppelingslager<br />

niet gedrukt maar getrokken (de in de autotechniek tot nu toe dikwijls gebruikte<br />

term 'druklager' in plaats van ontkoppelingslager heeft dus zijn actualiteit verloren en<br />

wordt in dit Steinbuch-deel dan ook niet meer als algemene aanduiding gebruikt). Het<br />

ontkoppelingslager is hiertoe vast aan de diafragmaveer verbonden.<br />

I De beide constructiemogelijkheden zijn in atbeelding 3.17 weergegeven. Het drukgroepdeksel<br />

van de getrokken koppeling is uit plaatstaal geperst en geeft een aanzienlijke<br />

gewichtsbesparing doordat er minder materiaal nodig is. Doordat de kop-<br />

184<br />

Afb. 3.16. De 'getrokkeIl"<br />

diafragmakoppelillg<br />

(Fichtel & Sachs)


peling vlakker is gebouwd, zijn de inbouwmaten in axiale richting kleiner. Omdat een<br />

grotere inwendige overbrengingsverhouding verkregen wordt neemt de bedienings- ~<br />

kracht van deze koppeling met 25 % af, bij dezelfde afmetingen (door de hogere<br />

wrijvingsverliezen is de nettowinst in de bedieningskracht in de praktijk echter de<br />

helft lager). Dit betekent dat bij dezelfde afmetingen en gelijke bedieningskracht een \<br />

groter koppel overgebracht kan worden.<br />

x<br />

Afb. 3.17. De constructieve<br />

verschillen tlIssen de 'gedrukte' en de<br />

'getrokken' diajragmakoppe/ing<br />

a getrokken<br />

b gedrukt<br />

c koppe!ingskarakteristiek (kracht.<br />

wegdiagram) van de koppeling met<br />

gedrukte en getrokken<br />

diajragmaveer c<br />

b<br />

4x<br />

slijtage ontkoppelj~weg<br />

- -- - getrokken<br />

--gedrukt<br />

~u~and bï inbouwvan een<br />

mm nieuwe<br />

- - weg van de drukring koppeling<br />

en het ontkoppelingslager<br />

De drukring wordt beter gekoeld, omdat de koppeling opener is gebouwd. De thermische<br />

belasting van de koppeling is kleiner en de levensduur langer. Uit de karakteristieken<br />

ter vergelijking van de koppelingen met gedrukte en getrokken diafragmaveer<br />

(afb. 3.l7c) blijkt dat uitgaande van eenzelfde aandrukkracht bij een nieuwe koppeling.<br />

de aandrukkracht voor een getrokken diafragmaveer in het slijtagegebied nagenoeg<br />

constant blijft. In de ontkoppelingsrichting blijkt de aandrukkracht groter te<br />

zijn. hetgeen tot uitdrukking komt indien een te dikke voering op de koppelingsplaat<br />

wordt aangebracht. Uitgaande van een nieuwe koppeling is de benodigde ontkoppelingskracht<br />

bij de getrokken diafragmaveer hoger. Bij een afslijtende voering blijft<br />

185


a<br />

\------=G)=-----,;<br />

\ . I<br />

.~i<br />

~i<br />

\ ~lD i<br />

\-~<br />

.y--t--J<br />

Afb. 3.18. De 'low-lifr'-koppeling<br />

van Luk: 'gedrukte' diafragmakoppeling<br />

extra met verende lippen<br />

a aanzicht<br />

b detail van de verende lip<br />

c doorsnede<br />

het verloop van de ontkoppelingskracht evenredig met de aandrukkracht: een vlakker<br />

verloop dus. Genoemde voordelen leiden ertoe dat dit type diafragmakoppeling<br />

een goede toekomst heeft.<br />

Ook de 'gedrukte' koppeling kan in bedieningscomfort verbeterd worden. Dat is bijvoorbeeld<br />

het geval bij de 'low-liJt'-koppeling van LuK waarin de uitwendige overbrenging<br />

geoptimaliseerd is door de afstand tussen de kantelringen en het drukpunt<br />

tegen de drukring te verkleinen (afb. 3.18). Daardoor wordt het echter noodzakelijk,<br />

de speling die in het kantelpunt ten gevolge van slijtage ontstaat, automatisch te compenseren.<br />

Daartoe is het drukgroepdeksel ter plaatse van de klinknagels voor de bevestiging<br />

van de kantelringen voorzien van extra verende lippen.<br />

Om het gewicht verder te beperken, worden voor personen- en sportauto's het drukgroepdeksel<br />

en zelfs de drukring van een aluminiumlegering vervaardigd. Op het wrijvingsvlak<br />

van de aluminium drukring wordt dan een speciale slijtvaste laag gespoten.<br />

Een bijzondere uitvoering van een diafragmakoppeling treffen we aan bij Austin<br />

(afb. 3.19a). Bij dit type wijkt de wijze waarop de veerkracht wordt overgebracht af<br />

van de gebruikelijke uitvoering doordat de uitgaande as (tandwiel 20) en de ingaande<br />

as 21 in elkaar roteren, aan dezelfde zijde van de koppeling. De schotelveer 9 (zonder<br />

sleuven en tongen) zet zich af tegen het vliegwiel 10 en drukt het koppelingsdeksel8,<br />

dat met bouten aan de drukring 12 is bevestigd, naar links waardoor de koppelingsplaat<br />

tussen drukring en vliegwiel wordt geklemd. De koppeling is dan gekoppeld.<br />

Door het intrappen van het koppelingspedaal scharniert de ontkoppelingshefboom<br />

om zijn scharnieren. Het drukstuk 3 drukt via het ontkoppelingslager 4 de ontkoppelingsschijf<br />

6 met het koppelingsdeksel 8 en de drukring 12, tegen de diafragmaveerkracht<br />

in, naar rechts waardoor de koppeling ontkoppelt. De koppelingsplaat 11 is<br />

met spiebanen verschuifbaar op het primaire tandwiel 20 bevestigd.<br />

De koppeling met diafragmaveer volgens afbeelding 3.19b wordt toegepast op som-<br />

186<br />

b<br />

-F<br />

C<br />

F,


2<br />

3<br />

4<br />

Afb. 3.19. Enkelvoudige<br />

drogeplaatkoppelingen met een<br />

schotelveer zonder veertongen<br />

a met drukgroepdeksel voor het<br />

olllkoppelen (Austin)<br />

25 26<br />

21<br />

1. ontkoppelingshefboom<br />

2. scharnierpen<br />

3. drukst uk<br />

4. ontkoppelingslager<br />

5. koppelingshuisdeksel<br />

6. lagerring<br />

7. schijf<br />

8. koppelingsdeksel<br />

9. diafragmaveer<br />

10. vliegwiel<br />

11. koppelingsplaat<br />

12. drukring<br />

13. axiaallager<br />

14. tussentandwiel<br />

15. lagerbus<br />

16. borgring<br />

17. koppelingshuis<br />

18. keerring<br />

19. lagerbus<br />

20. primair tandwiel<br />

21. krukas<br />

22. naaldlager<br />

23. borgring<br />

24. axiaallager<br />

25. axiaallager<br />

26. wisselbakhuis<br />

187


17<br />

16<br />

15<br />

14<br />

13<br />

12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8<br />

Afb. 3.19b met een drukpen die de drukplaat wegdrukt<br />

tijdens ontkoppelen (Nissan)<br />

188<br />

7<br />

I. ontkoppelingshefboom<br />

2. houder van<br />

ontkoppelingslager<br />

3. ontkoppelingslager<br />

4. buitenste drukstuk van<br />

ontkoppelingslager<br />

5. binnenste drukstuk van<br />

ontkoppelingslager<br />

6. O-ring<br />

7. oliekeerring<br />

8. drukpen<br />

9. druktaats<br />

10. bovenste tandwiel van<br />

de primaire<br />

aandrijving<br />

11. koppelingsplaatnaaf<br />

12. vliegwiel<br />

13. diafragmaveer<br />

14. koppelingsplaat<br />

15. beweegbare drukplaat<br />

16. vaste ring aan vliegwiel<br />

17. starterkrans met<br />

vliegwiel


mige modellen van Nissan. In gekoppelde toestand zet de diafragmaveer zich af tegen<br />

het vliegwiel waardoor de koppelingsplaat tussen de beweegbare drukplaat en de vaste<br />

drukring wordt geklemd. De vaste drukring is met bouten aan het vliegwiel bevestigd.<br />

Tijdens het ontkoppelen drukt de koppelingshefboom tegen het buitenste drukstuk<br />

door middel van het druklager en het binnenste drukstuk. Via de drukpen wordt de<br />

ontkoppelingskracht tegen de druktaats en de beweegbare drukplaat uitgeoefend die<br />

tegen de diafragmaveerkracht in wordt weggedrukt. De koppelingsplaat komt vrij en<br />

de koppeling is ontkoppeld. De koppelingsplaat is met spiebanen op het bovenste<br />

tandwiel van de primaire aandrijving bevestigd. Het bijzondere van deze koppeling is<br />

bovendien, dat het uitbouwen van de koppelingsplaat zeer eenvoudig verloopt, namelijk<br />

via de zijkant door tandwiel 10 en de houder van het ontkoppelingslager 2 zijdelings<br />

te verwijderen (zie ook afb. 4.18a).<br />

Ook de Volkswagen Golf vanaf 1,6 liter-motoren en de Scirocco GTX 16V zijn van<br />

een diafragmakoppeling met afwijkende constructie voorzien (afb. 3.20). Het drukgroepdeksel<br />

is met de krukas verbonden. Aan het drukgroepdeksel zijn het vliegwiel<br />

en de vaste drukplaat met bouten vastgeschroefd. Op de holle ingaande as van de<br />

wisselbak is de koppelingsplaat verschuifbaar aangebracht. In de holle ingaande as<br />

bevindt zich de drukstift voor de koppelingsbediening. De koppeling ontkoppelt als<br />

de drukstift naar rechts wordt gedrukt en via het taatslager de druktafel bedient. De<br />

druktafel oefent een kracht uit tegen de tongen van de diafragmaveer en deze kantelt,<br />

waardoor de koppeling ontkoppelt. De drukstift en de druktafel worden tijdens het<br />

ontkoppelen weliswaar gedrukt, toch werkt de diafragmaveer volgens het principe<br />

van de koppeling met getrokken diafragmaveer. Vergelijk hiertoe de ligging van de<br />

steunpunten van de diafragmaveer met het schema in afbeelding 3.17.<br />

Afb. 3.20. De koppeling van<br />

3<br />

Vo/kswagen (sommige typen)<br />

12<br />

I. vliegwiel<br />

2. diafragmaveer<br />

4<br />

3. beweegbare drukring<br />

4. druktafel<br />

5. taatslager<br />

6. bout<br />

11<br />

5<br />

7. tussenplaat<br />

8. drukgroepdeksel<br />

6<br />

9. koppelingsplaat<br />

10. vaste drukring<br />

11. drukstift<br />

7<br />

12. borgring<br />

13. bout<br />

10<br />

8<br />

13<br />

1<br />

2<br />

189<br />

)


3.2.5 De koppelingsplaat<br />

De functie van de koppelingsplaat is het door middel van wrijvingskrachten overbrengen<br />

van het motorkoppel vanaf het vliegwiel naar de ingaande as van de wisselbak.<br />

De koppelingsplaat vervult deze functie uitsluitend als de koppeling zich in de<br />

gekoppelde toestand bevindt.<br />

Om aan deze functie te kunnen voldoen is de koppelingsplaat verschuifbaar, maar<br />

niet verdraaibaar op de ingaande as van de wisselbak bevestigd. Daartoe is de naaf<br />

inwendig voorzien van spiebanen. In zijn eenvoudigste uitvoering is aan de naaf een<br />

vlakke stalen schijf geklonken, waarop aan beide zijden slijtvaste, ringvormige koppelingsplaatvoeringen<br />

met een hoge wrijvingscoëfficiënt zijn aangebracht. De koppelingsplaat<br />

is, net als de remvoering (zie Steinbuch deel 4) een slijtagecomponent: hij<br />

is erop ontworpen, eerder te slijten dan de wrijvingsvlakken van vliegwiel en drukring,<br />

dus om de slijtage van vliegwiel en drukgroep te beperken.<br />

Omdat het van groot belang is, dat de koppelingsplaat gemakkelijk op de ingaande as<br />

kan verschuiven, wordt er tussen as en naaf met spelingen en toleranties gewerkt. De<br />

meest gebruikelijke spiebaanvormen zijn genormaliseerd volgens het zogenaamde<br />

DIN- of SAE-profiel. De spiebaanflanken kunnen recht zijn of een evolvente vorm<br />

hebben.<br />

De koppelingsplaat met starre stalen schijf is hard in axiale richting en star in tangenr<br />

tiële richting. Daardoor is tijdens het wegrijden vanuit stilstand de pedaalslag gedu-<br />

VII)(}llt rende het slippen erg klein. De koppeling zal daardoor stug aangrijpen. Bovendien<br />

zullen door de starre constructie piekspanningen in de aandrijflijn niet worden weggenomen<br />

en torsietrillingen niet worden gedempt. Dit heeft het gevreesde 'bonanzaeffect'<br />

tot gevolg, waarbij de auto in een trilling in de richting van de voertuiglangsas<br />

geraakt als een weerspannig paard. Daarom worden dergelijke koppelingsplaten nog<br />

slechts in landbouwtrekkers en bij stationaire motoren aangetroffen.<br />

In de moderne personenauto echter is de koppelingsplaat inmiddels allang niet meer<br />

louter 'drager van voeringen'. Om namelijk aan de toenemende eisen van schakelcomfort<br />

en trillingsisolatie te voldoen, zijn er aan deze basisuitvoering in de loop der<br />

tijd allerlei verfijningen aangebracht die in deze paragraaf aan de orde komen. Die<br />

verbeteringen zijn vooral van trillingstechnische aard, zodat voor een grondiger behandeling<br />

van uit de trillingstechniek stammende begrippen zoals 'trillingsisolatie' en<br />

'demping' naar deel 4 van de Steinbuch-serie wordt verwezen.<br />

Omdat de koppelingsplaat allengs te klein is geworden om al deze verbeteringen te<br />

herbergen, is als meest recente ontwikkeling het gedeelde vliegwiel (zie 3.2.6) op de<br />

markt verschenen, waarin de taken van trillingsisolatie en demping zijn opgenomen.<br />

In combinatie met zo'n vliegwiel wordt de koppelingsplaat dan weer in zijn meest<br />

eenvoudige vorm uitgevoerd: als starre koppelingsplaat.<br />

De axiaalvering<br />

Om een geleidelijk en soepel aangrijpen van de koppeling te verkrijgen, voert men de<br />

koppelingsplaat in axiale richting verend uit, met een veerweg van ongeveer 0,6 ... 1,2<br />

mm (voor personenauto's geldt in het algemeen een hogere waarde dan bij bedrijfsvoertuigen<br />

gebruikelijk is). Daardoor neemt gedurende een groter deel van de slag<br />

van het koppelingspedaal de wrijving van de koppeling geleidelijk toe. Het zonder<br />

schokken of stoten wegrijden vanuit stilstand is nu zelfs voor een onervaren bestuur-<br />

190


der mogelijk. Door de veerkracht van de voering past deze zich beter aan op de<br />

wrijvingsvlakken van het vliegwiel, waardoor het totale effectieve (wrijvings)aanlegvlak<br />

zo groot mogelijk is. Daardoor is de vlaktedruk laag, de slijtage geringere en<br />

de levensduur groter. Axiale vering wordt op verschillende manieren verkregen.<br />

Door de schijfkrans in een aantal gebogen segmenten te verdelen, ontstaat een verende<br />

schijf die zodanig berekend moet zijn dat in gekoppelde toestand de schijf nagenoeg<br />

vlak is (afb. 3.2Ia). Daardoor ligt de voering gelijkmatig aan. Het massatraagheidsmoment<br />

is groot door de vrij zware schijfkrans. De uitvoering is goedkoop.<br />

I<br />

I<br />

I .<br />

11<br />

a c<br />

Afb. 3.21. Koppelingsplaten met axiale vering<br />

a met gebogen segmenten (Fichtel & Sachs)<br />

b met geklonken, enkelvoudige verende plaatjes (Fichte/ & Sachs)<br />

c met geklonken, dubbele verende plaatjes (Fichtel & Sachs)<br />

Aan de schijf kunnen ook dunne verende plaatjes van hoogwaardig verenstaal worden<br />

geklonken. De voeringen worden met klinknagels om en om aan de verende plaatjes<br />

geklonken (afb. 3.21b). De veerweg is aanmerkelijk groter terwijl het massatraagheidsmoment<br />

klein is. Hierdoor is dit axiale veersysteem bijzonder geschikt voor koppelingsplaten<br />

in personenauto's.<br />

Bij dubbelgeveerde voeringen zijn aan de schijf twee bladveersegmenten met voorspanning<br />

tegen elkaar geklonken (afb. 3.21c). De veerweg wordt hierdoor extra vergroot,<br />

waardoor het wegrijden vanuit stilstand bijzonder soepel kan plaatsvinden.<br />

Het aantal bevestigingspunten voor de voering is groter.<br />

Een robuuste constructie wordt verkregen door tegen de vlakke schijf, aan de wisselbakzijde,<br />

dunne verende segmenten van hoogwaardig verenstaal te klinken. Deze constructie<br />

waarborgt goede prestaties en veereigenschappen onder extreme belastingen.<br />

Bij koppelingsplaten van kleine afmetingen (bij voorbeeld voor motorrijwielen en<br />

bromfietsen) past men wel kurk als wrijvingsmateriaal toe. Kurk is zacht en veerkrachtig<br />

waardoor het soepel aangrijpen van de koppeling is gewaarborgd.<br />

Tangentiële vering<br />

fLt .<br />

\ Het vliegwiel van de verbrandingsmotor heeft onder andere tot taak de oneenparigir1<br />

heid in het draaien van de krukas te verminderen. Het is echter niet te voorkomen dat<br />

bij bepaalde rotatiefrequenties als gevolg van deze ongelijkvormigheid toch torsietrillingen<br />

ontstaan. Deze trillingen kunnen in de aandrijflijn hoge torsiespanningen veroorzaken.<br />

191


Rijdt een auto met de aangedreven wielen over een oneffenheid of door een uitholling<br />

in het wegdek, dan zullen de wielen gedurende een korte tijd sneller gaan roteren.<br />

Ook de gehele aandrijftijn neemt gedurende korte tijd in rotatiesnelheid toe en daarna<br />

weer af. Het vliegwiel en de krukas van de motor moeten deze snelheidsverandering<br />

ook volgen maar door de grote massatraagheid lukt dat niet zo best en er ontstaan<br />

torsiepiekspanningen in de aandrijftijn. Om deze piekspanningen afte vlakken, wordt<br />

de koppelingsschijf-met-voering verend aan de naaf bevestigd. Deze trillingsisolatie<br />

wordt gerealiseerd door een aantal tangentieel in de koppelingsplaat geplaatste<br />

schroefveren.<br />

De tangentiële veren zullen met een bepaalde frequentie ingedrukt worden en weer<br />

uitveren. Komt de rotatiefrequentie van koppeling en ingaande as overeen met de<br />

eigenfrequentie, dan ontstaan er hinderlijke trillingen en geluiden.<br />

Er zijn verschillende oplossingen bedacht om deze resonantietrillingen te bestrijden.<br />

Zo worden de tangentieel geplaatste veren zodanig uitgevoerd, dat zij een onderling<br />

verschillende veerkarakteristiek hebben (afb. 3.22). Veren met verschillende lengte,<br />

winding, diameter en spoed hebben ieder een verschillend eigentrillingsgetal. Worden<br />

dergelijke verschillende veren in één koppelingsplaat gemonteerd, dan raakt deze<br />

nleJ in resonantie. '- N<br />

" r_<br />

~ 12 3<br />

ftf' I<br />

Afb. 3.22. De koppelingsplaat met<br />

!angentiële vering (Fichtel & Sachs)<br />

",fr.{' 522,. "<br />

(&'0- v/,(<br />

,<br />

r . ~ I<br />

I<br />

veren met<br />

verschillende<br />

karakteristiek<br />

decelereren<br />

Afb. 3.23. Tangentiële veerkarakteristiek van de<br />

koppelingsplaat<br />

1. lineair; 2. voor hoog motorkoppel (drietraps<br />

progressief); 3. voor laag motorkoppel (drietraps<br />

progressief)<br />

De torsievering kan ook progressief zijn uitgevoerd. In eerste instantie worden dan<br />

slechts enkele veren belast, maar bij toenemende torsie zal een volgend stel veren de<br />

belasting mede opnemen tot uiteindelijk bij maximale belasting alle veren worden<br />

ingedrukt. In afbeelding 3.22 is eveneens zichtbaar dat veer I direct wordt aangesproken.<br />

Neemt de belasting toe dan wordt de veer in'raam 2 ingedrukt. De veer in<br />

raam 3 wordt slechts belast indien de naaf ten opzichte v'äÏ1de schijf zó ver verdraaid is<br />

dat de grootste speling is opgeheven. De tangentiële torsieveerkarakteristieken van<br />

drie verschillende koppelingsplaten zijn in afbeelding 3.23 weergegeven.<br />

De tangentiële vering werkt natuurlijk ook bij onbelast draaiende motor (stationaire<br />

rotatiefrequentie ).<br />

192


Tangentiële demping<br />

Behalve trillingsisolatie door middel van veren, is in de moderne koppelingsplaat ook<br />

demping ingebouwd in de vorm van wrijvingsschijfjes . Door demping wordt de trilling<br />

niet geïsoleerd (dat gebeurt door de vering), maar afgezwakt, terwijl ook het optreden<br />

van resonanties wordt beperkt. De wrijvingsschijfjes doen dus dienst als zogenaamde<br />

wrijvingsdempers waarvan in deel 4 van de Steinbuch-serie wordt uiteengezet,<br />

dat hun dempingskracht vanuit stilstand groter is dan bij glijdende wrijving. Gezien<br />

de geringe veerweg is dit in het algemeen geen bezwaar, maar door de toenemende<br />

eisen aan het comfort wordt ook hier naar alternatieve oplossingen gezocht, zoals<br />

het inbouwen van visceuze demping (zie 3.2.6).<br />

De aandrukkracht voor de wrijvingsschijfjes kan op verschillende manieren worden<br />

verkregen. De dempingskracht kan aan elk voertuigtype worden aangepast.<br />

a b c d<br />

Afb. 3.24. Torsietrillingsdempers in een koppelingsplaat met ingebouwde wrijvingsdempers<br />

(Fichtel & Sachs)<br />

a met voorgespannen afdekplaat<br />

b met bladveren<br />

c met schotelveren<br />

d met voordempers<br />

In de eenvoudigste uitvoering wordt de speciale aandrukkracht voor de tangentiële<br />

dempingswrijving verkregen door een min of meer voorgespannen afdekplaat (afb.<br />

3.24a). Het wrijvingsmoment zal dan niet gedurende de gehele levensduur constant<br />

zijn.<br />

De spankracht voor de wrijvingsschijfjes kan ook verkregen worden door bladveren<br />

(afb. 3.24b). Er wordt een vrijwel constant wrijvingsmoment behouden over de totale<br />

levensduur van de koppelingsplaat.<br />

Afbeelding 3.24c toont een torsietrillingsdemper waarbij de axiale aandrukkracht<br />

wordt verkregen door een schotelveer. Er wordt een constante en hoge aandrukkracht<br />

gerealiseerd met een hoog wrijvingsmoment. De inbouwmaten in axiale richting worden<br />

beperkt door de schotelveer inwending in te bouwen.<br />

Een torsietrillingsdemper met voordemper (afbeelding 3.24d) biedt de mogelijkheid<br />

bij stationair draaiende motor trillingen en geluid in de aandrijving te dempen. De<br />

voordemper met het kleine veermoment werkt namelijk met beperkte wrijving. Bij<br />

de overgang naar accelereren of decelereren komt de voordemper tegen een aanslag<br />

te liggen en is zij buiten werking. De hoofddemper is vanaf dat moment onafhankelijk<br />

van de voordemper werkzaam. De axiale inbouwmaten zijn tamelijk royaal. Om deze<br />

193


~ c<br />

1!!<br />

~ 0<br />

a((elèr~en .~<br />

hijsleresis ~<br />

o<br />

- hoekverdraaiing<br />

Afb. 3.25. Karakteristiek van een tweetraps<br />

torsietrillingsdemper met ingebouwde wrijving<br />

te beperken, worden de veertjes van de voordemper in de hoofddemper aangebracht.<br />

In de torsieveerkarakteristiek van Fichtel und Sachs (afb. 3.25) is de invloed van de<br />

wrijvingsdemping te zien in de vorm van het wrijvingsmoment Tw. Omdat dit moment<br />

in beide richtingen werkt, ontstaat een hysterisejject met dubbele breedte van Tw.<br />

Door de verdergaande eisen op het gebied van comfort, geluids- en trillingsproduktie,<br />

zijn in de loop der jaren, ondersteund door de ruimere toepassing van de dieselmotor,<br />

) de taken van de trillingsdemping in de koppeling steeds belangrijker geworden. Was<br />

in de jaren zeventig de maximale hoekverdraaiing tussen naaf en koppelingsschijf<br />

Izo'n 7° (vaak zonder enige demping), in de jaren daarna is men tot 16° gekomen en<br />

aan het eind van de jaren tachtig deed de groothoekkoppelingsplaat met een maximale<br />

hoekverdraaiing van 27° in beide richtingen haar intrede. Deze groothoekverdraaiing<br />

wordt in meer trappen verkregen met verschillende torsiemomenten en variërende<br />

dempingswaarden (afb. 3.26).<br />

Omdat de vering en demping van dergelijke systemen op de roterende massa van de<br />

motor en de transmissie worden afgestemd, moet men bij het vervangen van dergelijke<br />

koppelingen extra waakzaam zijn: gelijke afmetingen zijn immers geen garantie<br />

voor een gelijk trillingsgedrag.<br />

194<br />

Afb. 3.26. De groothoekkoppelingsplaat<br />

(Valeo)


f<br />

De koppelingsplaatvoering<br />

De koppelingsplaatvoeringen vormen samen met de wrijvingsvlakken van het vliegwiel<br />

en van de drukring wrijvingsvlakparen, waarlangs het motorkoppel door middel<br />

van wrijving kan worden overgebracht.<br />

Om aan deze functie te kunnen voldoen worden aan het wrijvingsmateriaal hoge eisen<br />

gesteld. De wrijvingscoëfficiënt moet hoog zijn en van constante waarde bij temperatuurwisselingen<br />

en slijtage gedurende de gehele gebruiksduur. Het materiaal moet<br />

bestand zijn tegen hoge temperaturen~(~ot 500 K~zodat geen 'fading' optreedt. Fading<br />

is het verschijnsel dat de wrijvingscoëfficiënt bij temperatuurverhoging plotseling<br />

sterk verlaagd wordt.<br />

Het materiaal moet verder slijtvast en licht zijn en door voldoende mechanische sterkte<br />

goed aan de schijfkrans bevestigd kunnen worden. De slijtage en corrosie van de<br />

tegen elkaar liggende vlakken moet beperkt blijven. Het materiaal moet goed bewerkbaar<br />

zijn en de prijs niet te hoog.<br />

Om zoveel mogelijk aan deze eisen te voldoen, werd het voeringmateriaal voor koppelingsplaten<br />

tot voor kort bijna uitsluitend samengesteld uit asbestvezels , bindmiddelen<br />

en vulstoffen. Deze voeringen kunnen gevlochten, geperst of gegoten zijn, al<br />

dan niet onder toevoeging van metaaldraden of metaaldeeltjes. Asbest maakt de voering<br />

bestand tegen hoge temperaturen maar is schadelijk voor de gezondheid.<br />

Daarom wordt de laatste jaren de asbesthoudende voering in toenemende mate vervangen<br />

door de asbestvrije voering. Door bindmiddelen en vulstoffen ontstaat een<br />

goede mechanische sterkte en weerstand tegen slijtage, terwijl de wrijvingscoëfficiënt<br />

verhoogd wordt. Tevens wordt de voering bestand tegen het indringen van vocht<br />

(olie). Door het toevoegen van metaaldeeltjes wordt een goede warmtegeleiding ver-<br />

kregen, zodat de wrijvingswarmte snel van de wrijvingsvlakken wordt weggevoerd.<br />

Omdat de eigenschappen van het koppelingsplaatvoeringmateriaal gelijk zijn aan die<br />

van remvoeringen, wordt hier verder naar deel 4 van de Steinbuch-serie verwezen.<br />

Uitgebreidere informatie over wrijvingsmaterialen in het algemeen treft men aan in<br />

deel 2 van deze serie.<br />

De voeringen worden met holle klinknagels van koper of messing op de koppelingsschijf<br />

geklonken. Zoals eerder opgemerkt, gebeurt dat om-en-om, zodat op de plaats<br />

waar de ene voering aan de koppelingsschijf geklonken is, in de andere voering een<br />

doorlopend gat is aangebracht. Koper en messing zijn zachte metalen, zodat beschadiging<br />

van vliegwiel en drukplaat wordt voorkomen wanneer de voering tot op de<br />

klinknagels versleten is. De voeringen kunnen ook op de schijfkrans zijn gelijmd. Een<br />

eis is dan wel dat de schijfkrans vlak is, dus zonder axiaalvering. Gelijmde voeringen<br />

treft men aan in koppelingen van rally- en raceauto 's.<br />

Bij extreem hoog belaste koppelingen zoals in de autosport past men wel gesinterde<br />

voeringen toe. Sinteren is het onder hoge temperatuur en druk samenpersen van materiaal<br />

in poedervorm. Het eigenlijke wrijvingsmateriaal zit in metalen nokken die twee<br />

aan twee op de koppelingsschijf zijn geklonken. Om gewicht te besparen, is de schijf<br />

soms stervormig uitgevoerd. In de autosport treft men ook wrijvingsschijven van gesinterd<br />

metaal aan die dan op een niet-verende schijfkrans gelijmd kunnen worden.<br />

De warmteoverdracht is hier erg gunstig.<br />

Verdergaand ontwikkelingswerk heeft inmiddels geleid tot proeven met voeringen<br />

van gesinterd keramiek en op basis van koolstofveieF Koppelingsplaten van de eerste<br />

soort worden tegenwoordig al op lichte bedrijfswagens toegepast (zie Steinbuch<br />

195


?<br />

deel 10), terwijl koolstofvezel toepassing vindt in Formule I-auto's. Het voordeel van<br />

dergelijke voeringen is, dat zij hun wrijvingseigenschappen niet verliezen, ook niet als<br />

zij roodgloeiend zijn.<br />

3.2.6 Het vliegwiel<br />

Het vliegwiel is een rotatiemassa die aan de krukas van de verbrandingsmotor wordt<br />

toegevoegd om de ongelijkvormigheid in de rotatiefrequentie ten gevolge van de nietcontinue<br />

verbranding door zijn massatraagheid te onderdrukken. Tevens heeft het<br />

vliegwiel de functie van onderdeel van de koppeling: de drukgroep is met bouten op<br />

het vliegwiel bevestigd. De ingaande as van de wisselbak, tevens koppelingsplaatas, is<br />

in het centraal vliegwiellager, ook wel toplager genoemd, gelagerd. Dit lager is meestal<br />

uitgevoerd als glijlager (een bronzen bus), maar komt ook voor als naald- en kogellager.<br />

Op het vliegwiel is een ringvormig wrijvingsvlak aangebracht dat samen met één<br />

van beide koppelingsplaatvoeringen het eerste wrijvingsvlakpaar van de koppeling<br />

vormt. Het vliegwiel is verder voorzien van een pasrand voor een juiste coaxiale plaatsing<br />

van de drukgroep, terwijl er ook paspennen zijn aangebracht om ervoor te zorgen,<br />

dat de drukgroep slechts in één stand kan worden gemonteerd. Dit is nodig om te<br />

voorkomen, dat door een onjuiste plaatsing van de drukgroep een extra onbalans in<br />

de aandrijftijn ontstaat.<br />

Het gedeelde vliegwiel<br />

Uit de praktijk en uit onderzoekingen blijkt dat de torsietrillingsisolatie in de tot nu<br />

2<br />

toe behandelde uitvoeringen van de koppelingsplaat (zie 3.2.5) voldoen tijdens sta!ionaire<br />

motorrotatiefrequentie en bij het afremmen op de motor. Het vraagt dan wel<br />

een optimale afstemming van de torsiedempers op elk voertuigtype. De zaken liggen<br />

echter problematischer tijdens het accelereren onder vollast vanuit een laag rotatiefrequentiegebied.<br />

De torsietrillingsdemper moet dan groter en zwaarder worden om<br />

ook hier aan de eisen te voldoen. Praktisch wordt dit onuitvoerbaar omdat de koppelingsplaat<br />

niet voldoende ruimte biedt, maar bovendien zou het massatraagheidsmoment<br />

te groot worden waardoor er weer problemen ontstaan bij het inschakelen<br />

van overbrengingstrappen en met de synchroniseerinrichtingen in de wisselbak. Er<br />

moest dus naar andere wegen gezocht worden om de resonantiefrequentie van de<br />

l aandrijftijn beneden de bedrijfsrotatiefrequentie te krijgen en te houden. Een mogelijke<br />

oplossing is het gedeelde vliegwiel, in een rechtstreekse vertaling uit het Duits<br />

/ (Zweimassenschwungrad, ZMS) ook wel tweemassavliegwiel genoemd (afb. 3.27).<br />

Het gedeelde vliegwiel is van oorsprong een (nooit gerealiseerd) idee van een Japanse<br />

autoproducent, maar het werd door de Duitse koppelingsfabrikant LuK weer opgepakt<br />

toen BMW problemen kreeg met de lawaaiproduktie in de aandrijflijn, toen men<br />

een turbodiesel wilde inbouwen. De eerste generatie van dit nieuwe trillingsdempingssysteem<br />

werd door BMW in 1985 op de markt gebracht (BMW 324d, later gevolgd door<br />

het model 524td en de modellen met ottomotor 325e, 525e en 528e). Na LuK kwamen<br />

1ook Fichtel & Sachs, Freudenberg en Voith met een gedeeld vliegwiel op de markt,<br />

terwijl intussen elke koppelingsfabrikant een dergelijk systeem in portefeuille heeft.<br />

Inmiddels is een vliegwiel van de tweede generatie op de markt verschenen, dat van de<br />

eerste generatie verschilt door het geringer aantal onderdelen en de veel lagere produktiekosten<br />

die slechts eenderde bedragen van die van de eerste generatie.<br />

196


Afb. 3.27. Het gedeelde vliegwiel<br />

met droge demping van de tweede<br />

generatie (LuK)<br />

De resonantiefrequentie van de oorspronkelijke aandrijflijn ligt tussen 40 en 70 Hz.<br />

Omdat f = VCf.J (zie hoofdstuk 2), kan deze frequentie verlaagd worden door het<br />

massatraagheidsmoment te verhogen. Deze verhoging mag echter geen invloed hebben<br />

op het schakelen (synchroniseren) van de wisselbak en moet dus vóór de koppeling<br />

met de ingaande as gebeuren. Door het vliegwiel in tweeën te delen, zodat twee<br />

afzonderlijke massatraagheidsmomenten ontstaan, wordt het gewenste resultaat bereikt.<br />

Eén deel blijft vast verbonden met de krukas en het andere deel behoort bij de<br />

3 "aandrijflijn maar is vóór de koppeling aanwezig zodat geen nadelige invloed op het<br />

schakelen ontstaat. De resonantiefrequentie is dan moeiteloos terug te brengen tot<br />

zo'n 15 Hz en ligt daarmee onder de rotatiefrequentie van waaruit onder vollast wordt<br />

Lgeaccelereerd.<br />

In de termen van de trillingsleer is op deze wijze een mechanisch laagdoorlaatfilter<br />

gerealiseerd, dat lage rotatiefrequentieveranderingen doorgeeft, maar veranderingen<br />

in het hoge frequentiegebied absorbeert.<br />

Het zo ontstane gekoppelde tweemassaveersysteem (zie Steinbuch deel 4) leverde in de<br />

eerste generatie nogal wat technische problemen op vanwege de slijtage van de veren<br />

die bij hoge rotatiefrequentie uitbuigen en tegen hun behuizing schuren, met een<br />

- sterke slijtage tot gevolg. Dat vindt zijn oorzaak in het feit, dat de tangentiële veerweg<br />

( door het toepassen van dit systeem aanzienlijk is toegenomen (hoekverdraaiingen<br />

I 60° komen voor!), omdat de ongelijkvormigheid van de motorrotatiefrequentie<br />

tot<br />

toeneemt<br />

door het geringere primaire traagheidsmoment van het vliegwieldeel dat met<br />

de krukas is verbonden, terwijl de uitgaande amplitude aanzienlijk lager is dan bij een<br />

conventionele torsietrillingsdemping. Om dit probleem te omzeilen zijn er verschillende<br />

oplossingen mogelijk:<br />

- het vliegwiel met korte, lichte veren, waarbij de veren in serie zijn geplaatst: zij zijn<br />

in verschillende geleidingen ondergebracht en treden na elkaar in werking;<br />

- men kan de stalen veren vervangen<br />

wordt ingebouwd;<br />

door elastomeren, waardoor een rubbervering<br />

- om de slijtage te bestrijden kan men visceuze media (olie ofvet) toevoegen die niet<br />

197


alleen een smerende functie hebben, maar tevens kunnen worden gebruikt als dempingsmiddel.<br />

Zo wordt in aanvulling op de traagheidsdemping en de mechanische<br />

wrijvingsdemping een vloeistofdemping in de aandrijflijn ingebouwd.<br />

Uit bovenstaande opsomming volgt, dat men twee principieel verschillende oplossingen<br />

kan onderscheiden: het gedeelde vliegwiel met droge en met natte demping.<br />

De opbouw van het gedeelde vliegwiel met droge demping is in afbeelding 3.28 gegeven.<br />

Het primaire deel van het vliegwiel is met bouten aan de krukas vastgezet. Het<br />

secundaire deel, waar de koppeling tegen gemonteerd wordt, is op het primaire deel<br />

gelagerd. De koppelingsplaat is hierbij star, dus zonder tangentieel veer-dempersysteem,<br />

uitgevoerd. Tussen de twee vliegwieldelen is een meert raps veer- en dempingsinrichting<br />

aangebracht, die een karakteristiek geeft zoals in afbeelding 3.29 is weergegeven.<br />

In samenwerking met het vooral op de bedrijfsvoertuigenmarkt actieve Voith heeft<br />

LuK een gedeeld vliegwiel met natte demping ontwikkeld (afb. 3.30). Hierbij bevinden<br />

zich tussen de beide vliegwieldelen kamers met een dubbele functie: zij doen dienst<br />

resulterende<br />

demping<br />

buitendemper<br />

binnende\mper :\7<br />

600<br />

400<br />

I \<br />

I \<br />

. . \ 200<br />

,,::: --<br />

, .~.---.<br />

Afb. 3.28. Het gedeelde vliegwiel met<br />

droge demping in doorsnede (Mercedes)<br />

1. secundaire massa<br />

2. tangentiële dempingsveer<br />

3. dubbelrijig hoekcontactkogellager<br />

4. toplager , uitgevoerd als kogellager<br />

4 5. bout<br />

6. aanslagdempingsveer<br />

7. wrijvingsschijven<br />

5 8. paspen<br />

9. afstandsbout van het dempingssysteem<br />

van het secundaire<br />

vliegwieldeel<br />

10. primair vliegwieldeel<br />

11. afstandbout van het dempingssysteem<br />

van het primaire massa deel<br />

12. starterkrans<br />

\ I<br />

, I<br />

, I<br />

.400 \ I<br />

\I<br />

Afb. 3.29. Tangell/iële veerkarakteristiek van het gedeelde vliegwiel met demping (LuK)<br />

198<br />

.600


als veergeleiders en als kamers waarin de dempingsvloeistof is opgesloten. Bij relatieve<br />

bewegingen tussen beide delen ontstaan er volumeveranderingen in de dempingskamers<br />

en wordt de vloeistof verdrongen en weer aangezogen.<br />

De openingen (verbindingskanalen tussen twee kamers) variëren met de relatieve<br />

beweging waardoor tevens een verschil in dempingskracht wordt verkregen bij het<br />

verdraaien vanuit de ruststand linksom en rechtsom (afb. 3.30b).<br />

BMW past een gedeeld vliegwiel met natte demping toe met een extra lange torsieveerweg<br />

met een veerstijfheid van slechts 5 Nm per graad hoekverdraaiing en extra<br />

lange veren. Het uitbuigen van de veren wordt voorkomen door kunststof glijstukjes<br />

(afb. 3.31).<br />

Afb. 3.30. Het gedeelde vliegwiel<br />

met hydraulische demping (Voirh)<br />

a langs- en dwarsdoorsnede<br />

b tangentiële veerkarakteristiek<br />

1. primaire massa<br />

2. secundaire massa<br />

3. tangentieel veersysteem<br />

4. dempingskamer<br />

5. variabele doorstroomopeningsregelpen<br />

Afb. 3.31. Het gedeelde vliegwiel met<br />

hydraulische demping en extra lange<br />

tangellliële veerweg (Fichtel & Sachs)<br />

5 4 ~ Nm<br />

!5<br />

E<br />

a decelereren accelereren<br />

I:,<br />

..<br />

:<br />

b<br />

~~.".<br />

".<br />

,. .. ...•.......•'...•.........•.<br />

"" ••••••. ,. •••••••.•••...••.••.••.••• -


Zoals in deel 4 van de Steinbuch-serie uiteengezet, is hydraulische demping, anders<br />

dan mechanische wrijvingsdemping, evenredig met de snelheid, zodat bij grote trillingsuitslagen<br />

een grote dempingskracht wordt opgewekt.<br />

Een groot voordeel van de hydraulische demping is verder, dat er geen 'stick-slip}jin(<br />

optreedt, dat is het verschijnsel dat bij droge wrijving de wrijvingscoëfficiënt tussen<br />

rustende en dynamische wrijving verschilt. Door dit verschijnsel, dat optreedt bij de<br />

conventionele koppelingsplaat en bij het gedeelde vliegwiel met droge demping, kan<br />

een extra trilling in de aandrijflijn worden opgewekt.<br />

Door variatie van de spleten, waardoor de vloeistof stroomt kan het vliegwiel traploos<br />

en dus optimaal op elke motor en op elk rotatiefrequentiegebied worden ingesteld,<br />

terwijl ook een afstemming speciaal op het acceleratie- of deceleratiegebied mogelijk<br />

is. Ten slotte is deze oplossing verregaand vrij van slijtage .<br />

./ r' r \ /<br />

3.2.7 Het ontkoppelingslager<br />

J~' \tirO t :


wisselbak bevestigd en is voor personenauto's meestal uit staalplaat geperst. Het<br />

schuifstuk waar het eigenlijke lager op bevestigd wordt, kan van een aluminiumlegering<br />

of van een hoogwaardige gietijzersoort zijn vervaardigd. Moderne produktietechnieken<br />

maken het mogelijk dat het schuifstuk met lagerring uit één stuk uit staalplaat<br />

geperst wordt. De kogelloopbanen worden gehard en gepolijst. De geleiding<br />

van het schuifstuk over de buis wordt met vet gesmeerd.<br />

Kantelbare ontkoppelingslagers zijn, doordat geen geleidebus vereist is, universeel<br />

uitwisselbaar (afb. 3.33). Ze worden met twee oppervlaktegeharde tappen, die aan de<br />

buitenring zijn aangebracht door middel van klemveren, aan de ontkoppelingsvork<br />

bevestigd. Door het kantelen van de ontkoppelingsvork tijdens ontkoppelen, waardoor<br />

het vorkeinde een boog beschrijft, maakt het druklager een radiale (excentrische)<br />

beweging ten opzichte van de drukgroep. Om geluid en wrijving hierbij zoveel<br />

mogelijk te beperken, is het aanloopvlak van het lager van een laagje Teflon voorzien<br />

(Teflon is de handelsnaam voor PTFE, polytetrafluoretheen, ontwikkeld en op de<br />

markt gebracht door DuPont). In het verleden werden voor kleine koppelingen tot<br />

een diameter van 250 mm ook wel kantel bare grafietri gdruklagers gebruikt.<br />

• h{l~"; ."<br />

Afb. 3.33. Een kantelbaar<br />

ontkoppelingslager met een<br />

Teflon-laag op het aanloopvlak<br />

(Fichtel & Sachs)<br />

Roterende binnen- of buiten ring<br />

De ontkoppelingslagers worden uitgevoerd met een roterende binnenring of met een<br />

roterende bllitenring. De roterende binnenring (afb. 3.32) heeft voordelen ten opzichte<br />

van de roterende buitenring en komt tegenwoordig dan ook het meeste voor.<br />

De massa die in beweging gezet moet worden is namelijk kleiner. Door het kleinere<br />

massatraagheidsmoment komt het lager beter op snelheid waardoor de slijtage op de<br />

contactvlakken minder is. Verder is de omloopsnelheid van de kogels kleiner en door<br />

de stilstaande buitenring is er geen centrifugaalwerking op het lagervet: het vet wordt<br />

niet weggeslingerd.<br />

Centrering<br />

Ontkoppelingslagers kunnen star of zelfcentrerend zijn uitgevoerd. Autofabrikanten<br />

hanteren bij de fabricage ruime toleranties als het gaat om de ligging van de hartlijn<br />

van de krukas met lliegwiel en koppeling ten opzichte van de ingaande as van de<br />

wisselbak. Toleranties tot 2 mm komen voor.<br />

/'~~<br />

i ~AA1 n Ltt W t,~ lv~ t {CriOjCA I<br />

~n e xikui r ~oLl tLCp(l'i .v./ r 11.' "


In het verleden, toen koppelingen niet zelfinstellend waren, gaf dit geen problemen.<br />

Tegenwoordig geven steeds meer autofabrikanten de voorkeur aan een zelfinstellend<br />

koppelingsbedieningsmechanisme waarbij het ontkoppelingslager continu met de<br />

drukgroep meedraait. Wanneer nu het ontkoppelingslager ten opzichte van de vingers<br />

van de diafragmaveer niet goed gecentreerd is, zullen de aanrakingsvlakken<br />

voortdurend over elkaar schuiven. Dat veroorzaakt geluid en leidt tot de vorming van<br />

warmte die voor een groot deel in het lager terechtkomt. Het lager wordt overmatig<br />

verhit, de smering wordt gebrekkig, er ontstaat nog meer warmte en het lager loopt<br />

stuk.<br />

Om nu de autofabrikanten de mogelijkheid te bieden met ruime toleranties te blijven<br />

werken en de koppelingen zelfinstellend te maken, is het zei/centrerende ontkoppelingslager<br />

ontwikkeld.<br />

Bij het ZC-druklager van Yaleo (atb. 3.34a) kan het kogellager ten opzichte van het<br />

schuifstuk maximaal 3 mm in radiale richting verschuiven. Na een aantal keren ontkoppelen,<br />

heeft het lager zich precies in de hartlijn van de krukas met vliegwiel en<br />

drukgroep ingesteld. Een klemveer zorgt ervoor dat het lager ten opzichte van het<br />

schuifstuk in positie gehouden wordt.<br />

a<br />

Afb. 3.34. ZeI/centrerende ontkoppelingslagers<br />

a het ZC-druklager van Valeo<br />

b Fichtel & Sachs<br />

c plaatstalen lager (SKF)<br />

b c<br />

1. verbindingsdeel<br />

2. schuifstuk<br />

3. rubberelement<br />

Het zelfcentrerende druklager van Fichtel & Sachs (atb. 3.34b) heeft een roterende<br />

binnenring. De maximale radiale verplaatsing is 2,8 mmo Het schuifstuk is meestal<br />

van een slijtvaste aluminiumlegering gemaakt, maar kan ook uit kunststof vervaardigd<br />

zijn. De voordelen van het ontkoppelingslager uit staal en kunststo/zijn het geringe<br />

gewicht, geen smering tussen schuifstuk en geleidebus, een geringe slijtage en geen<br />

'vreten' (vreten kan ontstaan bij geen of gebrekkige smering als de glijvlakken op<br />

202


(jCO(C!J{'<br />

elkaar inwerken, beschadigd raken, ruw worden en uiteindelijk vastlopen). Kunststof<br />

is echter niet bestand tegen hoge temperaturen en word~ voor thermisch zwaar belaste -----) I 7<br />

koppelingen afgeraden. .<br />

Het SKF-lager (afb. 3.34c) is geheel uit staalplaat vervaardigd. Het kunststof schuif- /<br />

stuk wordt met de ontkoppelingsvork verbonden door verbindingsdelen aleuit staalplaat<br />

zijn geperst. Het rubberelement tussen de binnenloopring en het schuifstuk<br />

waarborgt de radiale instelling van het lager.<br />

Gedrukte of getrokken lagers<br />

Ontkoppelingslagers kunnen worden gedrukt (druklagers) of getrokken. Alle ontkoppelingslagers<br />

die tot hiertoe aan de orde zijn geweest, zijn gedrukte lagers. Daarbij<br />

worden uitsluitend kogellagers toegepast. Een bijzondere uitvoering bij de gedrukte<br />

lagers is het taatslager, dat is een axiaal lager waarbij de afsteunkracht van het<br />

te lageren onderdeel op het lager axiaal gericht is (zie bij voorbeeld de koppeling van<br />

afbeelding 3.19b).<br />

Drukgroepen waarbij de steunpunten (de kantelringen) van de diafragmaveren zijn<br />

verwisseld (zie afb. 3.17), moeten voor het ontkoppelen worden getrokken. Zo'n<br />

getrokken lager zal de ontkoppelingskracht dan ook als een trekkracht moeten aanbieden<br />

(afb. 3.35).<br />

Afb. 3.35. Het getrokken ontkoppe/ings/ager<br />

(Fichte/ & 5achs)<br />

Bij dit lagertype wordt de ontkoppelingskracht door een geharde stalen ring op het<br />

uiteinde van de diafragmaveertongen overgebracht. De stalen ring is met een borgring<br />

van staaldraad zodanig op de binnenring van het lager gefixeerd dat de borgring<br />

ook bij hoge rotatiefrequenties op zijn plaats blijft. Een dunne gekerfde schotelveer<br />

tussen de diafragmaveer en de binnenring verzorgt een voortdurende voorspanning<br />

waardoor een spelingvrije constructie ontstaat. De binnenring draait continu met de<br />

drukgroep mee.<br />

3.3 OVERIGE <strong>SLIPKOPPELING</strong>EN<br />

3.3.1 Inleiding<br />

De enkelvoudige drogeplaatkoppeling met door een axiaal geplaatste veer of veren<br />

opgewekte constante koppelingskracht komt als hoofdkoppeling nagenoeg universeel<br />

in de moderne personenauto voor. In deze paragraaf komen de overige typen hoofdkoppelingen<br />

aan de orde. Van de plaatkoppelingen zijn dat de meervoudige droge<br />

203


N o.•..<br />

centrifugale<br />

segmenlkoppeling<br />

3.3.4<br />

Afb. 3.36. Systematische indeling van de automatische koppeling


plaatkoppeling (zie 3.3.2, zie voor een enkel voorbeeld van de enkelvoudige natteplaatkoppeling<br />

als hoofdkoppeling: band B), de centrifugaal bekrachtigde en de centrifugale<br />

plaatkoppeling (zie 3.3.3). Het laatste koppelingstype komt nog heden ten<br />

dage voor in de 300-serie van Volvo. Een bijzonder type plaatkoppeling, de viscokoppeling,<br />

wordt niet als hoofdkoppeling toegepast en komt in hoofdstuk 7 aan de orde.<br />

Een aparte plaats neemt de centrifugale segmentkoppeling in (zie 3.3.4).<br />

De centrifugale plaat- en segmentkoppelingen behoren, net als de in 3.3.5 aan de orde<br />

gestelde elektromagnetische metaalpoederkoppeling, tot de groep van automatische<br />

koppelingen (afb. 3.36) die vooral in de jaren zestig opgang maakten als onderdeel<br />

van de zogenaamde halfautomatische transmissie (zie ook 3.1 en hoofdstuk 1).<br />

De meeste van de automatische koppelingstypen uit de jaren zestig waren 'intrinsiek<br />

automatisch', dat wil zeggen dat de variatie van de koppelingskracht zonder ingrijpen<br />

van de bestuurder tot stand komt. Dat gebeurt door centrifugaalwerking , uitgeoefend<br />

op als vlieggewichten uitgevoerde koppelingssegmenten (centrifugaalkoppelingen )<br />

of op de vloeistofstroom in een hydrokinetische vloeistofkoppeling. De meeste van<br />

dergelijke koppelingen kunnen uitsluitend als wegrijkoppeling gebruikt worden, zodat<br />

dikwijls een aparte schakelkoppeling nodig is om bij rijdende auto de energiestroom<br />

van motor naar wisselbak te kunnen onderbreken voor het schakelen. Dit<br />

kenmerk én de dikwijls storingsgevoelige gecompliceerde constructie vormen de oorzaken,<br />

waarom dergelijke koppelingen weer van het toneel zijn verdwenen en gekozen<br />

werd voor een ander type automatische koppeling: de koppeling met geautomatiseerde<br />

bediening. Hierbij aat het meestal om conventionele plaatkoppelingen, waarvan<br />

de bediening langs elektrische of andere weg werd geautomatiseerd, maar men<br />

trof ook speciale elektromagnetisch bediende metaalpoederkoppelingen aan.<br />

Het is dit type geautomatiseerde koppeling, dat de laatste tijd opnieuw opduikt in het<br />

kader van een verdere automatisering van de gehele aandrijflijn, een verschijnsel dat<br />

mogelijk werd door de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische regelsystemen<br />

(zie 3.4.4).<br />

3.3.2 De meervoudige drogeplaatkoppeling<br />

De meervoudige plaatkoppeling is noodzakelijk wanneer een groot motorkoppel<br />

overgebracht moet worden en de inbouwruimte voor de koppeling beperkt is. Zij<br />

wordt daarom in sport- en wedstrijdauto's gemonteerd.<br />

Volgens formule 3.6 (zie 3.2.2) is het koppel dat met een plaatkoppeling kan worden<br />

overgebracht afhankelijk van de grootte van de koppelingsplaat (r u 3 - r;3), het aantal<br />

wrijvingsvlakken z, de vlaktedruk Uv en de wrijvingscoëfficiënt #-. Door één of meer<br />

van deze factoren te laten toenemen, kan het over te brengen koppel worden vergroot.<br />

Op de eerste plaats kan men de wrijvingscoëfficiënt verhogen, maar door de overige<br />

eisen die aan het voeringmateriaal gesteld worden (zie 3.2.5) is de marge hier slechts<br />

klein.<br />

Verder kan men de vlaktedruk laten toenemen door bij gegeven plaatoppervlak de<br />

aandrukkracht te laten toenemen. Dat zou kunnen door strakkere veren te monteren,<br />

maar dan neemt de bedieningskracht ook toe, waardoor de koppeling niet soepel en<br />

geleidelijk meer te bedienen is. De bestuurder zal, vooral wanneer vaak,gékoppeld<br />

moet worden, vermoeid raken. Tevens zal de slijtage toenemen. at I-<br />

205


Ook kan men het plaatoppervlak vergroten. Omdat de inwendige straal rj niet meer<br />

verkleind kan worden vanwege de vereiste ruimte voor de naaf en voor de tangentiële<br />

dempingsveren, betekent dat dus een vergroting van de uitwendige straal ru, dus van<br />

de diameter van de koppeling. Daarvoor moet wel de ruimte beschikbaar zijn. Een<br />

gevolg van deze maatregel is wel een (kwadratische!) toename van de massatraagheid,<br />

waardoor bij het ontkoppelen de koppelingsplaat ontoelaatbaar lang blijft door-<br />

, draaien en het idee ontstaat dat de koppeling niet goed vrijkomt. Het inschakelen van<br />

~ de eerste overbrengingstrap in de wisselbak zal dan_n.!et g~!aak gepaard gaan. ~{C<br />

r Ten slotte kan men het aantal wrijvingsvlakken verhogen door meer koppelingsplaten<br />

in de koppeling in te bouwen. Vandaar dat al vroeg in de autohistorie is gegrepen naar<br />

I het idee van de meervoudige plaatkoppeling (zie hoofdstuk I).<br />

Het werkingsprincipe van de meervoudige plaatkoppeling is gelijk aan dat van de<br />

enkelvoudige plaatkoppeling. De drukgroep wordt uitgerust met schroefveren<br />

(hoofdzakelijk in bedrijfsvoertuigen) of met een diafragmaveer. De tussendrukring<br />

of -ringen moeten ten opzichte van het vliegwiel wel verschuifbaar zijn maar niet<br />

verdraaibaar. De tussenringen zijn hiertoe van meeneemnokken voorzien.<br />

Een tweevoudige plaatkoppeling kan worden uitgevoerd met geheel afzonderlijke<br />

koppelingsplaten, ruggelings tegen elkaar gemonteerd (afb. 3.37a) of met een centrale<br />

naaf waaraan één wrijvingsschijfvast is bevestigd, terwijl de tweede koppelingsplaat<br />

met de naaf op de centrale naaf verschuifbaar is aangebracht (afb. 3.37b). De<br />

inbouwmaten zijn hiermee tot een minimum teruggebracht, terwijl de massatraagheid<br />

gering is. De gesinterde voering kan op de schijf worden geklonken; de dikte van<br />

de (nieuwe) voering is dan 7 mmo De voering kan ook rechtstreeks op de schijf gesin-<br />

a b c<br />

Afb. 3.37. Drogeplaatkoppelingen voor sportauto's (maten in mm) (Fiehtel & Saehs)<br />

a tweevoudige drogeplaatkoppeling met twee afzonderlijke koppelingsplaten<br />

b tweevoudige drogeplaatkoppeling met twee platen op één centrale naaf<br />

c drievoudige drogeplaatkoppeling met drie platen op één centrale naaf (Fiehtelund Sachs)<br />

206


terd worden. Door het ontbreken van klinknagels is de dikte van de voering dan<br />

slechts 2,6 mmo Er ontstaat een compact gebouwde koppeling waarvan het massatraagheidsmoment<br />

gering is. Tweevoudige plaatkoppelingen zijn geschikt voor sport-(<br />

auto's met een cilinderinhoud tot drie liter en voor Formule 2- en Formule 3-auto's.<br />

In sportauto's met een motor van meer dan drie liter worden drievoudige plaatkoppelingen<br />

gemonteerd (afb. 3.37c). De koppelingsplaten zijn ook hier op een centrale<br />

naaf aangebracht waarbij één koppelingsplaat aan de naaf is geklonken. De twee<br />

overige starre koppelingsplaten zijn met spie banen op de centrale naaf bevestigd.<br />

3.3.3 De centrifugaal bekrachtigde en de centrifugale plaatkoppeling<br />

De ce1ltrifugaal bekrachtigde plaatkoppeling<br />

De centrifugaal bekrachtigde plaatkoppeling is in principe een normale plaatkoppeling<br />

waarbij de aandrukkracht wordt verkregen door schroefveren en het ontkoppelen<br />

gebeurt met drukvingers. Aan de drukvingers is echter een verlengstuk gesmeed<br />

met centrifugaalgewichtjes, waardoor een ondersteunend, bekrachtigend ef- ~<br />

fect ontstaat. Alhoewel deze koppeling bijzondere eigenschappen bezit bij de bediening<br />

wordt er in het kader van dit boek geen verdere aandacht aan besteed: zij vindt in<br />

de moderne autotechniek geen toepassing meer.<br />

De centrifugale plaatkoppeling<br />

De centrifugale plaatkoppeling verkrijgt de aandrukkracht uitsluitend door de centrifugaalwerking.<br />

Dit type koppeling werd in het verleden onder andere door Daf in<br />

combinatie met de continu variabele Variomatic als automatische wegrijkoppeling gebruikt<br />

en komt tegenwoordig nog voor, eveneens in combinatie met een CVT, in de<br />

300-serie van Volvo (zie ook band B). Een nadeel van de eerste versies was, dat bij<br />

versneld stationair draaien (bij voorbeeld na het starten van een koude motor) het<br />

inschakelen van de Variomatic in de vooruit- of achteruitoverbrenging zeer moeilijk Ij<br />

ging of met gekraak gepaard ging. Jongere typen van Volvo zijn daarom voorzien van L<br />

een automatische wegrijkoppeling met een zogenaamde koppelbeg[.eJE!!, waardoor<br />

het mogelijk werd, de koppeling te ontkoppelen tot een rofirticlrequentie van 33,3 çl<br />

(2000 min-I).<br />

Afbeelding 3.38a toont het werkingsprincipe: de veren zorgen voor het ontkoppelen<br />

beneden een bepaalde rotatiefrequentie. De totale aandrukkracht Fnis dus gelijk aan<br />

Fnc - FV'zodat voor de bepaling van het over te brengen koppel formule 3.2 overgaat<br />

m:<br />

[Nm] (3.27)<br />

F v is de kracht van de veren die de drukplaat terugdrukken en de aangrijprotatiefrequentie<br />

bepalen. Fnc is de normaalkracht ten gevolge van de centrifugaalwerking;<br />

deze kracht kan in de centripetale kracht Fe worden uitgedrukt door gebruik te maken<br />

van de krachtendriehoek ABC: Fe = Fne.tana. Met Pc centrifugaalgewichtjes geldt<br />

dus: Fne = (FJtana)'Pe. En omdat Fe = m'w 2 'rz' ontstaat uiteindelijk:<br />

/Il.w 2 'rz<br />

Fnc = --- 'Pc<br />

tan :.:<br />

[N] (3.28)<br />

De aangrijprotatiefrequentie van de centrifugale plaatkoppeling wordt bereikt als de<br />

207


a<br />

c<br />

8<br />

1--'"<br />

_ Nm<br />

QJ<br />

0-<br />

0-<br />

~<br />

o o n, ç1<br />

rotatiefrequentie n<br />

b<br />

Afb. 3.38. De centrifugale plaatkoppeling<br />

a het werkingsprincipe<br />

b het koppelverloop<br />

c dwarsdoorsnede van de uitvoering met<br />

koppelbegrenzer<br />

1. koppelingsdeksel<br />

2. centrifugaalgewicht<br />

3. drukring<br />

4. ontkoppelingslager<br />

5. drukvinger<br />

6. ontkoppelingsvork<br />

7. begrenzingskamer<br />

8. membraan<br />

9. conische schroefveer<br />

10. ontkoppelveer<br />

centrifugaalwerking de veerkracht overwint, dus als Fnc = Fv• Daaruit volgt, dat:<br />

w=<br />

Fv• tancx<br />

m .rz. Pc<br />

En omdat w = 211:11, volgt daaruit voor de aallgrijprotatiejrequentie:<br />

I Fv• tancx<br />

/10 = 2; m . rz . Pc<br />

(3.29)<br />

(3.29a)<br />

De koppeling werkt slipvrij als het koppel dat door de koppeling overgebracht kan<br />

worden gelijk is aan of groter is dan het motorkoppel (afb. 3.38b).<br />

De slipvrije rotatiejrequelltie "/ wordt dus bereikt als Tk = Tm. Vult men formule 3.28<br />

in formule 3.27 in, dan ontstaat uiteindelijk na enige rangschikking (en met w = 211:11):<br />

208<br />

I (Tm + Fv.Wrw.z)tancx<br />

/1 1 = 2; m.r z . Pc .,1 .rw.z<br />

(3.30)


Deze formule geldt uiteraard slechts als het draaimoment van de motor constant is.<br />

De werking blijkt uit afbeelding 3.38c, die de centrifugale plaatkoppeling met koppelbegrenzer<br />

toont.<br />

In de ruststand en tijdens het stationair draaien van de motor zorgen de drukveren",S/ '0<br />

ervoor dat drukring 3 vrij blijft van de koppelingsplaat en de koppeling ontkoppeld is.<br />

De centrifugaalgewichten 2 steunen met de rol tegen de schuine kant van het drukgroepdeksel<br />

en met het asje tegen twee nokken op de drukring. De rol is met naaIdlagers<br />

op het asje gelagerd om tijdens het verplaatsen een rollende beweging te verkrijgen.<br />

Tijdens het naar buiten bewegen van een centrifugaalgewicht is de draairichting<br />

van de rol tegengesteld aan die van het asje.<br />

Wordt de motorrotatiefrequentie opgevoerd tot ongeveer 17,5 sol(1050 min-I), dan<br />

wordt door de gewicht jes zoveel axiale kracht uitgeoefend dat er een evenwicht ontstaat<br />

met de veerkrach~:Stijgt de rotatiefrequentie verder tot ongeveer 26,6 S-I(1600<br />

min-I), dan bewegen de centrifugaalgewichtjes verder naar buiten en wordt de koppelingsplaat<br />

tussen de drukring en het vliegwiel geklemd. Bij het verder toenemen<br />

van de rotatiefrequentie neemt de wrijving toe totdat er geen slip meer is. Bij een<br />

maximaal motorkoppel (volgas ) werkt de koppeling slipvrij vanaf ongeveer 38.. .42 S-I<br />

(2300 ... 2500 min-I). ')<br />

Door de koppelbegrenzer kan de aangrijprotatiefrequentie worden opgevoerd van<br />

26,6 naar 33,3 S-I(2000 min-I). Door onderdruk in begrenzingskamer7 beweegt namelijk<br />

het membraan, dat met de ontkoppelingsvork is verbonden, naar rechts. De vork<br />

verplaatst het ontkoppelingslager op de geleidebus tegen de drukvingers die de drukring<br />

tegen de centrifugaalwerking in terugtrekken. De conische schroefveer zorgt<br />

ervoor dat het ontkoppelingslager vrijkomt van de drukvingers als de koppelbegrenzer<br />

niet geactiveerd wordt.<br />

De activering vindt plaats door een elektromagnetisch bediende begrenzingsklep die<br />

ingeschakeld wordt door een schakelaar in de keuzehefboom van de continu variabele<br />

transmissie (zie hoofdstuk 6). De begrenzingsklep opent of sluit de verbinding tussen<br />

het inlaatspruitstuk van de motor en de koppelbegrenzer en regelt de onderdruk.<br />

3.3.4 De centrifugale segmentkoppeling<br />

De centrifugale segmentkoppeling is een automatische koppeling die in de moderne<br />

personenauto niet meer als hoofdkoppeling wordt toegepast. In combinatie met een<br />

wisselbak met handbediening is namelijk altijd een extra schakelkoppeling, uitgevoerd<br />

als eenvoudige plaatkoppeling, noodzakelijk.<br />

Buiten het domein van de personenautotechniek vindt dit koppelingstype echter wel<br />

veel toepassing; men treft het onder andere aan in bromfietsen, landbouwwerktuigen<br />

en motorkettingzagen.<br />

De centrifugaalkoppeling met radiaal bewegende segmenten<br />

De eenvoudigste uitvoering bevat segmenten die onder invloed van de centrifugaalwerking<br />

radiaal maar buiten bewegen tegen een trommel. De segmenten zijn voorzien<br />

van wrijvingsmateriaal en maken deel uit van het aandrijvende deel (het motorvliegwiel)<br />

van de koppeling. Is de wrijving tegen de trommel voldoende groot, dan zal<br />

het aangedreven deel van de koppeling gaan meedraaien. Een toenemende rotatiefrequentie<br />

veroorzaakt een grotere centrifugaalwerking, waardoor een grotere wrijving<br />

ontstaat en de koppeling uiteindelijk slipvrij werkt.<br />

209


De centrijugaa/koppe/ing met scharnierende segmenten<br />

De centrifugaalkoppeling die tot voor kort in personenauto's werd toegepast, heeft<br />

segmenten die scharnierend met het vliegwiel zijn verbonden. Zoals verderop nog zal<br />

blijken, is het daardoor mogelijk de koppeling bij het wegrijden vanuit stilstand soepel<br />

te laten aangrijpen; tijdens het afremmen op de motor ontstaat bovendien de<br />

mogelijkheid dat de koppeling gekoppeld blijft tot een rotatiefrequentie die aanmerkelijk<br />

lager ligt dan de aangrijprotatiefrequentie.<br />

Bij dit koppelingstype ontstaat een oplopend (zelfbekrachtigend) of aflopend (zelf-<br />

Iossend) effect, analoog aan de werking van de trommelrem (zie deel 4 van deze<br />

Steinbuch-serie) .<br />

9<br />

8<br />

7<br />

c~<br />

. ---r--1<br />

10 I: . \ 2<br />

210<br />

A<br />

6<br />

Afb. 3.39. De centrifugale<br />

segmentkoppeling (Daf)<br />

a langsdoorsnede<br />

b dwarsdoorsnede A-A<br />

12 13 14 15 16 1. koppelingstrommel<br />

2. koppelingshuis<br />

3. kogellager<br />

4. borgveer<br />

5. borgveer<br />

6. koppelingsas<br />

7. kogellager<br />

8. borgveer<br />

9. koppelingssegmenthouder<br />

(vliegwiel)<br />

10. scharnierpen voor het<br />

koppelingssegment<br />

11. starterkrans<br />

12. primair koppelingssegment<br />

13. secundair koppelingssegment<br />

14. boven plaat van 9<br />

15. trekveer<br />

16. verende klem


Net als de centrifugale plaatkoppeling is ook de centrifugale segmentkoppeling in het<br />

verleden in de Daf-personenauto toegepast, en wel als automatische koppeling in<br />

combinatie met de Variomatic (afb. 3.39, zie ook band B). De acht segmenten zijn<br />

van wrijvingsmateriaal voorzien en met scharnierpennen aan het vliegwiel bevestigd,<br />

dat linksom roteert. De koppelingstrommei is met de aandrijfas van de Variomatic<br />

verbonden.<br />

De segmenten worden twee aan twee door trekveren in de ruststand gehouden. De<br />

afstand van het bevestigingspunt van de trekveren tot het scharnierpunt is hierbij<br />

verschillend.<br />

Wordt de motorrotatiefrequentie opgevoerd tot ongeveer 17 çl (1000 min-I), dan bewegen<br />

de primaire segmenten (met de kleinste afstand tussen veer en scharnierpunt)<br />

naar de trommel. Deze primaire segmenten staan ten opzichte van de trommel aflopend<br />

('slepend') geplaatst waardoor een soepel aangrijpen van de koppeling wordt<br />

verkregen. Bij een verder opvoeren van de rotatiefrequentie tot ongeveer 33,3 çl ?<br />

(2000 min-I) bewegen ook de vier secundaire segmenten (met de grootste afstand<br />

tussen trekveer en scharnierpunt) tegen de trommel. Deze secundaire segmenten zijn<br />

oplopend ('happend') geplaatst, waardoor het over te brengen koppel snel toeneemt<br />

en de koppeling slipvrij werkt.<br />

Het loslaten van het gaspedaal om af te remmen op de motor heeft tot gevolg dat de<br />

koppelingstrommei de segmenten aandrijft. De wrijvingskrachten werken nu de andere<br />

kant op. Bij het afremmen en het afnemen van de rotatiefrequentie zullen eerst<br />

de secundaire segmenten worden teruggetrokken. De secundaire segmenten, die nu<br />

aflopend zijn geworden, komen bij ongeveer 33,3 çl (2000 min-I) vrij van de trommel.<br />

Doordat de primaire segmenten oplopend zijn geworden, zal het remkoppel<br />

groter zijn: de segmenten blijven tot een lagere rotatiefrequentie dan het aangrijppunt<br />

gekoppeld met de trommel. Er kan tot ongeveer 13 çl (800 min-I) op de motor<br />

worden afgeremd: dan zal de koppeling ontkoppelen. In plaats van verschillende afstanden<br />

van de veren tot de scharnierpunten, werden bij oudere typen veren met een<br />

verschillende voorspanning aan de primaire en secundaire segmenten gemonteerd.<br />

De koppeling is uitsluitend als automatische wegrijkoppeling te gebruiken. Het starten<br />

van de motor door slepen, is bij auto's met een dergelijke koppeling niet mogelijk.<br />

Ook de Citroën 2CV was aanvankelijk uitgerust met een centrifugale segmentkoppeling,<br />

gecombineerd met een schakelkoppeling (zie hoofdstuk 1). De schakelkoppeling<br />

is noodzakelijk om de viertrapsbak met handbediening te kunnen bedienen.<br />

3.3.5 De metaalpoederkoppeling<br />

Subaru monteert tussen de motor en de ECVT (elektronisch geregelde continu variabele<br />

transmissie) een elektromagnetische poederkoppeling die door een microprocessor<br />

gestuurd wordt (zie ook band B).<br />

De koppeling, die door Fuji Heavy Industries Ltd is ontwikkeld, bestaat uit twee<br />

hoofddelen (afb. 3.40). Het aandrijvende element, de trommel, is verbonden met de<br />

krukas en vormt een gesloten eenheid. In het aangedreven element, dat verbonden is<br />

met de ingaande as van de ECVT, is een veldspoe! aangebracht. Tussen het aangedreven<br />

element (aan de buitenomtrek) en de trommel bevindt zich een geringe<br />

hoeveelheid ( tussen 10... 20 cm 3 ) metaalpoeder. Dit poeder is vervaardigd van roestvast<br />

staal en elk deeltje heeft een rijstkorrelvorm met een lengte van ongeveer 30 !lm.<br />

211


((<br />

Afb. 3.40. De elektromagnetische<br />

poederkoppeling (Subaru)<br />

I. aandrijvend element<br />

(trommel)<br />

2. metaalpoeder<br />

3. aangedreven element<br />

(elektromagneet)<br />

4. veldspoel<br />

Door de centrifugaalwerking zal tijdens het roteren van de koppeling het metaalpoeder<br />

zich gelijkmatig over de buitenomtrek verdelen.<br />

Als er een elektrische stroom door de spoel gaat, wordt het metaalpoeder gemagnetiseerd<br />

en als het ware 'verhard' waardoor er een verbinding tussen het aandrijvend en<br />

het aangedreven deel ontstaat.<br />

Dit type koppeling leent zich door de aard van haar werking uitstekend voor een<br />

combinatie met een elektronische regeling (zie 3.4.4).<br />

3.4 <strong>DE</strong> KOPPELINGSBEDIENING<br />

3.4.1 Inleiding<br />

De bediening van de hoofdkoppeling is een voetbediening en bestaat principieel uit<br />

drie basisonderdelen: een koppelingspedaal, dat de spierkracht van de bestuurder<br />

omzet in een bedieningskracht, een transportmechanisme van de bedieningsenergie,<br />

dat de bedieningskracht overbrengt naar het eindpunt van het systeem: de eigenlijke<br />

koppelingsbediening in de vorm van de ontkoppelingsvork en het ontkoppelingslager.<br />

Het transportmechanisme van de bedieningsenergie kan mechanisch, pneumatisch,<br />

hydraulisch of elektromechanisch zijn uitgevoerd.<br />

De mechanische koppelingsbediening (zie 3.4.2) kan zijn uitgevoerd in de vorm van<br />

een stangenstelsel of van een koppelingskabel.<br />

Omdat de motor in rubbers aan de opbouw of in een chassisraam is opgehangen en<br />

deze dus voortdurend in beweging is, zijn )~~elsen slangen hier in het voordeel.<br />

Scharnieren in stangen en hefbomen zijn door deze bewegingen echter extra aan-slijtage<br />

onderhevig. Door deze slijtage in de stangkoppelingen ontstaan gemakkelijk<br />

onnauwkeurigheden in de bediening, terwijl dit bedieningstype ook veel onderhoud<br />

212


~<br />

vraagt. Daarom is de kabelbediening tegenwoordig universeel. Daarbij neemt de toepassing<br />

van de zelfinstellende koppeling hand over hand toe.<br />

Een hydraulische koppelingsbediening (zie 3.4.3) werkt met nog minder wrijving.<br />

Bovendien kan dit systeem eenvoudiger zelfinstellend uitgevoerd worden, terwijl ook<br />

gemakkelijk een koppelingsbekrachtiger kan worden toegevoegd. Men treft dit systeem<br />

dan ook bij voorkeur aan in auto's met een grote koppeling, waarvan ook de<br />

bedieningskrachten hoog zijn.<br />

Een enkele maal komt nog een pneumatische koppelingsbediening voor, zoals bij de<br />

centrifugale plaatkoppeling van Volvo (zie 3.3.3); in de bedrijfsvoertuigtechniek treft<br />

men dit bedieningstype echter veelvuldig aan (zie deel JO van de Steinbuch-serie).<br />

De nieuwste ontwikkeling op het gebied van de koppelingsbediening is de elektromechanische<br />

koppelingsbediening door middel van een elektrische servomotor, die dan<br />

tevens als koppelingsbekrachtiger dienst doet. Dergelijke nog in het .PrototYRestadium<br />

verkerende systemen kunnen uitstekend worden gecombineerd met een elektronische<br />

sturing, waardoor een geautomatiseerde koppeling ontstaat (zie 3.4.4).<br />

De geautomatiseerde, elektronisch gestuurde koppeling maakt het mogelijk, de koppelingskracht<br />

naar gelang van de behoefte te variëren, zodat een automatische slipregeling<br />

ontstaat. Op deze wijze kan in de toekomst in combinatie met een automatische<br />

of geautomatiseerde wisselbak een volledig elektronisch geregelde aandrijflijn<br />

worden gerealiseerd.<br />

3.4.2 De mechanische koppelingsbediening<br />

Zoals reeds in 3.4.1 uiteengezet, wordt de mechanische koppelingsbediening van de<br />

moderne<br />

bediening.<br />

personenauto tegenwoordig zonder uitzondering uitgevoerd als een kabel-<br />

Het voordeel van een bedieningskabel boven een stangenstelsel is dat deze in bochten<br />

gelegd kan worden waardoor een afstand tussen moeilijk bereikbare componenten<br />

gemakkelijk overbrugd kan worden. Wanneer vochtvorming heeft plaatsgevonden<br />

tussen binnen- en buitenkabel en de buitentemperatuur tot onder het vriespunt daalt,<br />

vriezen binnen- en buitenkabel aan elkaar vast en is ontkoppelen niet meer mogelijk.<br />

Een permanente vetvulling en rubber afdichtingstules kunnen dit voorkomen. De<br />

mechanisch bediende koppeling geeft, zeker wanneer geen goed onderhoud wordt<br />

gepleegd, nogal wat wrijvingsverliezen waardoor de bediening van de koppeling<br />

zwaarder gaat.<br />

De mechanische koppelingsbediening is zodanig uitgevoerd, dat de vrije slag van het<br />

ontkoppelingslager afgesteld kan worden door de stangen of kabels te verlengen of in<br />

te korten, of ze zijn zelfinstellend.<br />

Het afgebeelde mechanische bedieningsmechanisme met bowdenkabel (dat is een<br />

stalen kabel met buitenkabel die de reactiekrachten in de vorm van drukkrachten<br />

opneemt) is zelfinstellend (afb. 3.41). De veer trekt continu aan het getande segment.<br />

Dit segment is via de bowdenkabel met de ontkoppelingsvork verbonden, waardoor<br />

het ontkoppelingslager constant in aanraking blijft met de drukgroep. Het ontkoppelingslager<br />

blijft met de koppeling meedraaien. Slijt de koppelingsplaatvoering, dan<br />

wordt het ontkoppelingslager automatisch bijgesteld.<br />

Het meedraaien van het ontkoppelingslager met de drukgroep heeft geen invloed op<br />

de werking van de koppeling, omdat de trekkracht van de veer gering is. Als het<br />

213


I. bevestiging aan de ontkoppelingshelboom; 2. getand segment; 3. trekveer; 4. koppelingspedaal;<br />

5. pedaalkam; 6. rempedaal; 7. pedaalsteunhouder; 8. kabelklem; 9. koppelingskabel<br />

Afb. 3.42. Nastelinrichting<br />

van een mechanisch<br />

bediende koppeling<br />

1. contramoer<br />

2. stelmoer<br />

3. trekveer<br />

4. bowdenkabel<br />

koppelingspedaal wordt bediend, grijpt de kam van het pedaal in het getande segment<br />

en trekt de kabel aan de ontkoppelingshefboom waardoor deze kantelt en het ontkoppelingslager<br />

verplaatst wordt. De vrije slag van het pedaal is constant en wordt<br />

bepaald door de afstand tussen de kam het getande segment.<br />

Afbeelding 3.42 toont in detail de stelinrichting van een mechanisch bedieningsmechanisme<br />

om de vrije slag van het ontkoppelingslager te kunnen nastellen. De trekveer<br />

zorgt ervoor dat de bowdenkabel gespannen blijft en het pedaal tegen de aanslag<br />

ligt. Met de stelmoer kan de vrije slag van het ontkoppelingslager worden nagesteld.<br />

Door de stelmoer linksom te draaien, wordt de vrije slag vergroot. De contramoer<br />

voorkomt dat de bediening uit zichzelf ontsteld raakt.<br />

3.4.3 De hydraulische koppelingsbediening<br />

Bij een hydraulische koppelingsbediening is de kabeloverbrenging vervangen door<br />

een mechanisme, dat de bedieningskracht op het koppelingspedaal overbrengt naar<br />

het ontkoppelingslager in de vorm van hydraulische drukenergie.<br />

Net als de mechanische kabelbediening heeft ook de hydraulische bediening als voor-<br />

214


deel dat ingewikkeld ver19pende a~!.'l~~n tussen koppelingspedaal en ontkoppe- ?<br />

lingslager gemakkeli jk te overbruggen valt. Een hydraulische bediening is echter een- (<br />

voudiger zelfinstellend uit te voeren dan een mechanische; zij kan bovendien van een<br />

koppelingsbekrachtiging worden voorzien.<br />

9<br />

2 3 4<br />

8 7 6 5<br />

Afb. 3.43. De hydraulische koppelingsbediening met gedrukte koppeling (Lancia Thema)<br />

I. koppelingswerkcilinder<br />

2. reservoir<br />

3. kunststofslang<br />

4. koppelingshoofdcilinder<br />

5. koppelingspedaal<br />

6. stalen leiding<br />

7. slang<br />

8. ontkoppelingslager<br />

9. ontkoppelingshefboom<br />

De hydraulische koppelingsbediening (atb. 3.43) bestaat uit een koppelingshoofdcilinder<br />

(ook wel: bedieningscilinder) bij het koppelingspedaal en een werkcilinder die<br />

de ontkoppelingsvork van de koppeling bedient. De verbinding tussen de hoofd- en<br />

de werkcilinder wordt tot stand gebracht door een stalen leiding en een slang. De<br />

slang, waarvoor een remslang wordt genomen, zorgt voor de flexibele verbinding<br />

tussen de star aan het chassis bevestigde leiding en de werkcilinder die aan de aandrijfeenheid<br />

is bevestigd en die in rubbers is opgehangen. Het reservoir, dat meestal<br />

uit transparante kunststof is vervaardigd, kan afhankelijk van de plaats van de bedieningscilinder<br />

rechtstreeks hierbovenop zijn geschroefd of met een kunststof slang met<br />

grote doorsnede (8 ... 9 mm) hiermee zijn verbonden. Het reservoir moet op een goed<br />

bereikbare plaats (bij voorbeeld tegen het schutbord onder de motorkap) zijn aangebracht.<br />

Er dient voor gewaakt te worden dat de slang tussen reservoir en bedieningscilinder<br />

niet zodanig wordt gelegd dat zich luchtbellen in de hydraulische vloeistof<br />

kunnen vormen: de leidingen mogen niet horizontaal liggen. Er wordt geadviseerd<br />

de toevoerslangen niet te monteren met een helling kleiner dan 20 %.<br />

215


Het systeem is gevuld met een hydraulische vloeistof die ook in het hydraulische remsysteem<br />

wordt gebruikt. Dat kan een remvloeistof zijn, maar ook wordt gebruik gemaakt<br />

van minerale olie, net zoals dat ook gebruikelijk is bij het remsysteem (zie voor<br />

uitgebreidere informatie over deze vloeistoffen deel 4 van de Steinbuch-serie).<br />

De koppelingshoofdcilinder is qua constructie en werking gelijk aan de hoofdremcilinder<br />

van een hydraulische reminstallatie. De cilinder is echter meestal niet voorzien<br />

van een bodemklep (zie Steinbuch deel 4).<br />

De werkcilinder (afb. 3.44) heeft tot taak, de bedieningsenergie van de voetkracht die<br />

tegen de hoofdcilinder wordt uitgeoefend op de ontkoppelingsvork over te brengen.<br />

a<br />

Afb. 3.44. De werkcilinder van de hydraulische koppelingsbediening (A TE)<br />

a met stelinrichting (niet-zelfinstellend)<br />

b zeifins tellend<br />

Dat gebeurt in de vorm van hydraulische drukenergie. De werkcilinder moet zodanig<br />

bevestigd zijn dat de ontkoppelingskracht op de drukstang naar de koppelingsvork als<br />

reactiekracht opgenomen kan worden.<br />

De trekveer (afb. 3.44a) trekt tegelijk met de ontkoppelingsvork en de drukstang met<br />

drukbout, de zuiger tegen de achterzijde in de cilinder als aanslag. Door de contramoer<br />

los te nemen, kan de drukstang in lengte worden versteld, waardoor de voor-<br />

I geschreven vrije slag (2 ... 3 mm) tussen het ontkoppelingslager en de drukgroep ingesteld<br />

kan worden.<br />

I Door slijtage van de voering neemt de vrije slag af, zodat deze van tijd tot tijd moet<br />

worden nagesteld. De ingestelde vrije slag wordt door de contramoer geborgd. De<br />

controle van de vrije slag moet bij de drukstang of direct bij het ontkoppelingslager<br />

plaatsvinden en niet (zoals vaak bij mechanische bedieningen het geval is) aan het<br />

koppelingspedaal. Het afstellen van de vrije slag mag nooit met behulp van de drukstang<br />

van de hoofdcilinder gebeuren, daar dan het compensatiegaatje afgesloten kan<br />

worden waardoor de koppeling kan gaan slippen en ernstig beschadigd kan raken.<br />

De zeljinstellende hydraulische koppelingsbediening maakt gebruik van een werkcilinder<br />

zonder stelinrichting (afb. 3.44b). De veer in de cilinder drukt alle spelingen en de<br />

vrije slag weg en het ontkoppelingslager blijft met de drukgroep meedraaien. Slijtage<br />

van de koppelingsplaat wordt door de veer in de cilinder automatisch gecompenseerd.<br />

Een moderne ontwikkeling is die, waarbij de werkcilinder rechtstreeks tussen het<br />

ontkoppelingslager en het koppelingshuis (dus op de plaats van de geleidebus) wordt<br />

geplaatst (afb. 3.45). Door deze inwendige directe krachtoverbrenging vervalt een<br />

groot deel van het ontkoppelingsmechanisme en daarmee de slijtage en een stuk on-<br />

216<br />

b


Afb. 3.45. Hydraulische<br />

ze/finslellende<br />

bedieningsinrichling voor een<br />

koppeling meI een in hel<br />

koppe/ingshuis geïll/egreerde<br />

werk cilinder (FAG)<br />

I. geleide bus<br />

2. zelfinstellend<br />

ontkoppelingslager<br />

3. veer voor instelling van<br />

vrije slag<br />

4. stofhoes<br />

5. cilinder met<br />

vloeist of toevoerkanaal<br />

Afb. 3.46. De mechanische<br />

koppelingsbekrachliger (FA G)<br />

derhoud. Vanzelfsprekend is deze bedieningsinrichting zelfinstellend, zowel wat betreft<br />

de rotatie van het lager als de vrije slag. -<br />

Een andere nieuwe ontwikkeling is de vervanging van de metalen cilinders door gewapend<br />

kunststof (polyamide met glasvezelwapening). Zo biedt het Engelse AP een<br />

PFCH-systeem aan (pre-filled clutch hydraulic: kant-en-klaar hydraulisch koppelingsbedieningssysteem)<br />

dat zonder afstelwerkzaamheden in de autofabriek direct<br />

kan worden gemonteerd en dat bovendien meer dan de helft lichter is dan het conventionele<br />

systeem.<br />

De koppelingsbekrachtiger<br />

In auto's met groot vermogen en hoog motorkoppel worden koppelingen gemonteerd<br />

met een grote aandrukkracht, waardoor een grote ontkoppelingskracht en dus een<br />

grotere pedaalkracht nodig is.<br />

Door een koppelingsbekrachtiger wordt een deel van deze ontkoppelingskracht overgenomen:<br />

de pedaalkracht wordt kleiner en de pedaalslag korter.<br />

217


De mechanische koppelingsbekrachtiger van FAG (afb. 3.46) werkt op de zuigerstang<br />

van de werkcilinder. Door de eivorm van het deel waar de rollen op rusten zal er<br />

in de ruststand en aan het begin van de ontkoppeling geen bekrachtiging zijn. Naarmate<br />

het koppelingspedaal verder wordt ingetrapt neemt de ondersteuning toe.<br />

3.4.4 De elektronisch gestuurde koppeling<br />

Soorten<br />

De recente ontwikkelingen in de elektronica hebben tot nieuwe bedieningsconcepten<br />

van de koppeling en de wissel bak met handbediening geleid. Om het schakelen goed<br />

te laten verlopen, moeten er nogal wat handelingen op het juiste moment worden<br />

verricht. Met behulp van de elektronica kan het bedieningscomfort worden verhoogd<br />

door deze handelingen geheel of gedeeltelijk te automatiseren door ze te laten verrichten<br />

door elektronisch gestuurde bedieningsmechanismen, waarin zelfs het gaspedaal<br />

in de vorm van het zogenaamde E-gas (elektronisch gestuurd gaspedaal; zie band<br />

B) kan worden betrokken.<br />

Het resultaat van deze microprocessorbesturing is niet alleen een verbeterd rijcomfort,<br />

maar tevens een geringere slijtage van de koppeling en een lager brandstofverbruik,<br />

zeker wanneer tijdens het '!fr_emmen een vrijloopfunctie (zoals bij de AKB van )<br />

Fichtel & Sachs) in werking treedt. 'fi1.~f2<br />

Dergelijke systemen werden in 1984 en 1985 voor het eerst voorgesteld en staan op<br />

het punt ingevoerd te worden in de moderne personenauto. De meeste koppelingsfabrikanten<br />

hebben inmiddels een elektronisch geregelde koppeling in ontwikkeling,<br />

• zoals Valeo met de 'embrayage piloté', Fichtel & Sachs met het AKB-systeem, Borg<br />

& Beck met het ACTS, LuK met het EKM (elektronische Kupplungsmanagement)<br />

en Kongsberg met het CMS (clutch management system). De meeste van deze systemen<br />

worden in deze subparagraaf geïntroduceerd. Ook de elektronisch gestuurde<br />

poederkoppeling in de ECYT van Subaru komt kort aan bod (zie band B; volledig<br />

geautomatiseerde combinaties van koppelings- en schakelsystemen worden in hoofdstuk<br />

4 behandeld).<br />

De toevoeging van een elektronisch regelsysteem aan de conventionele koppeling<br />

maakt een elektronisch koppelingsmanagement (EKM) mogelijk, als een onderdeel<br />

van de volledig geautomatiseerde aandrijflijn. Met EKM wordt het mogelijk, tot een<br />

geprogrammeerde koppelingskracht te komen, waardoor trillingspieken in de aandrijflijn<br />

door een elektronische koppelingsslipregeling kunnen worden weggefilterd.<br />

Voor een uitgebreider behandeling van de regelelektronica wordt naar deel 9 van de<br />

Steinbuch-serie verwezen.<br />

Het werkingsprincipe<br />

De meeste systemen handhaven de wisselbak met handbediening en de standaard<br />

gemonteerde koppeling. Alleen de bediening van de koppeling is geautomatiseerd.<br />

Afhankelijk van de signalen die via verschillende sensoren aan de elektronische regeleenheid<br />

worden doorgegeven, zal de koppeling koppelen of ontkoppelen. Sensoren<br />

geven informatie door aan de elektronische regeleenheid over de motorrotatiefrequentie,<br />

de voertuigsnelheid, de stand van het gaspedaal, de stand van de bedieningshendel,<br />

de ingeschakelde overbrengingstrap, de stand van de ~2Iichtschake-<br />

218


laar, en de stand van het ontkoppelingsmechanisme. De inrichting van Fichtel &<br />

Sachs is ook nog van een sensor bij de vrijloopschakelaar voorzien.<br />

De elektronische regeleenheid geeft via een versterker signalen door naar de bed ieningsinrichting,<br />

waardoor de koppeling stug of soepel zal koppelen dan wel ontkoppelen<br />

al naar behoefte en noodzaak. Ook is het mogelijk, dat de motor tijdens afremmen<br />

stationair gaat draaien zoals het geval is bij de AKB van Fichtel & Sachs. Het<br />

ACTS van Borg & Beck is gecombineerd met een E-gassysteem.<br />

Valeo<br />

Bij de elektromechanische besturingsinrichting van de wrijvingskoppeling van Valeo<br />

zijn de wisselbak met handbediening en de oorspronkelijke wrijvingskoppeling gehandhaafd.<br />

Het systeem, waarvan de regelelektronica door Motorola werd ontwikkeld,<br />

wordt door Valeo 'embrayage piloté' (gestuurde koppeling) genoemd en wordt<br />

toegepast op de rally-auto van Lancia en de topmodellen van Ferrari en Lamborghini.<br />

De bediening van de koppeling gebeurt door een elektromotor die elektronisch wordt<br />

gestuurd door een microprocessor. De ontkoppelingsbeweging en de ontkoppelingskracht<br />

worden mechanisch, door een tandwielstelsel, overgebracht van de elektromotor<br />

naar het ontkoppelingslager (atb. 3.47).<br />

Afb. 3.47 .. Embrayage piloté':<br />

elektromechanische<br />

koppelingsbedienillg vall Valeo<br />

I. compensatieveer<br />

2. ontkoppelingslager<br />

3. koppeling<br />

4. tandwielreductie<br />

5. elektromotor<br />

Deze elektrische bediening heeft ten opzichte van de hydraulische en de onderdrukbediening<br />

het voordeel dat zij goedkoop, eenvoudig en licht van constructie is en<br />

economisch werkt. Een inrichting met pomp, kleppen en reservoir voor het op druk<br />

houden van het overbrengingsmedium van de bedieningsenergie (lucht of olie) ontbreekt<br />

immers. Er wordt gebruik gemaakt van elektrische energie uit de accu. Het<br />

energieverbruik is zeer laag omdat de motor alleen draait tijdens de zeer korte actieperioden<br />

van het koppelen en ontkoppelen. In gekoppelde en ontkoppelde stand<br />

draait de elektromotor niet. Omdat gebruik gemaakt wordt van elektrische energie is<br />

de elektromotor rechtstreeks met kabels te koppelen aan de versterker en de elektronische<br />

regeleenheid.<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

219


Nu moet het ontkoppelen en vooral het koppelen een bepaalde minimumtijd duren<br />

om een soepel aangrijpen van de koppeling te verkrijgen. Een elektromotor is hiervoor<br />

niet ideaal, omdat het maximumvermogen met hoge stroomsterkte afgestemd<br />

moet zijn op de maximale ontkoppelingskracht die pas optreedt als de diafragmakoppeling<br />

bijna ontkoppeld is. Het vermogen bij het begin van het ontkoppelen, maar<br />

vooral aan het einde van het koppelen is dan te hoog waardoor de koppeling snel en<br />

stug zal aangrijpen. Daar komt bij dat het vermogen ook nog begrensd moet worden<br />

door de toegepaste elektronica; stroomsterkten van 15 A mogen zeker niet overschreden<br />

worden. Omdat dus een rechtstreekse bediening door een elektromotor<br />

moeilijk te realiseren valt, wordt een compensatieveer aangebacht. Deze veer werkt<br />

1 als een mechanische accumulator: zij wordt gespannen tijdens het koppelen van de<br />

koppeling, waarbij zij de energie van de diafragmaveer opneemt. Tijdens het ontkoppelen<br />

geeft de compensatieveer de energie weer af en zij ondersteunt dan de<br />

elektromotor. De elektromotor levert dus slechts het energieverschil en vereffent de<br />

kracht van de diafragmaveer en de compensatieveer.<br />

~<br />

In de getekende stand van de elektromechanische bedieningsinrichting is de koppeling<br />

gekoppeld en de compensatieveer gespannen. Tijdens ontkoppelen treedt het<br />

tandwielstelsel in werking. Het tandwiel met hefboom waaraan de veer bevestigd is,<br />

draait linksom. Wanneer deze hefboom het dode punt gepasseerd is, ondersteunt de<br />

compensatieveer het ontkoppelen. De elektromotor wordt dan ontlast. Om te koppelen<br />

moet de veer weer gespannen worden en de benodigde energie hiervoor wordt<br />

mede door de diafragmaveer geleverd.<br />

Fichtel & Sachs<br />

De Automatische Kupplungsbetätigung (automatische koppelingsbediening) A KB<br />

van Fichtel & Sachs werkt eveneens met een elektronische regeleenheid. Afhankelijk<br />

van de informatie die de verschillende sensoren aan deze eenheid doorgeven, zal de<br />

koppeling ontkoppelen of koppelen. Hiertoe wordt een elektromotor in werking gesteld<br />

die een hydraulische bedieningsinrichting van een standaard gemonteerde koppeling<br />

bedient. Een koppelingspedaal ontbreekt. Het bijzondere aan het systeem is<br />

de elektronische slip regeling .<br />

De koppeling ontkoppelt automatisch als de bedieningshendel van de wisselbak wordt<br />

bewogen, als de motorrotatiefrequentie beneden een vastgestelde waarde daalt of<br />

indien wordt afgeremd in de derde, vierde of vijfde overbrengingstrap met het gaspedaal<br />

in de ruststand. Hier treedt dan de vrijloopfunctie in werking.<br />

Voor het koppelen zijn twee programma's noodzakelijk. Er is een programma in de<br />

regeleenheid opgenomen dat het koppelen regelt tijdens het wegrijden vanuit stilstand<br />

in de eerste en de achteruitoverbrenging en een afzonderlijk programma dat het<br />

koppelen regelt bij het overschakelen (op- en terugschakelen) als de auto rijdt. Bij het<br />

wegrijden wordt het koppelen geregeld afhankelijk van de stijging van de motorrotatiefrequentie<br />

met een begrenzing van de sliptijd. Door deze sliptijdbegrenzing wordt<br />

een onnodige slijtage van de koppeling en een te hoog oplopen van de temperatuur<br />

van de plaatvoering voorkomen. Tijdens het overschakelen en na een vrijloopperiode<br />

wordt overeenkomstig de rijomstandigheden tijdsafhankelijk gekoppeld. De benodigde<br />

gegevens worden door sensoren verzameld en via de microprocessor omgezet in<br />

een stuurimpuls voor de koppelingsbediening.<br />

De elektronische regeleenheid is zodanig geprogrammeerd dat het ontkoppelen voor-<br />

220


ang heeft boven het koppelen. Indien een ontkoppelvoorwaarde is gegeven, wordt<br />

het signaal tot koppelen geblokkeerd, totdat de ontkoppelingsvoorwaarde is opgeheven.<br />

Om brandstof te besparen kan een start-stopfunctie ingeschakeld worden. Met<br />

deze ingebouwde functie is het mogelijk de verbrandingsmotor stop te zetten onder<br />

de volgende voorwaarden: als het voertuig stilstaat (bij voorbeeld voor een verkeerslicht<br />

of een spoorwegovergang), als de bedieningshendel in de neutrale stand staat of<br />

indien het gaspedaal in de ruststand staat (echter alleen nadat een vooraf ingesteld<br />

tijdsinterval is verstreken). Om te voorkomen dat de motor stopt terwijl de bestuurder<br />

wil wegrijden, wordt de start-stopfunctie automatisch uitgeschakeld als de bedieningshendel<br />

wordtoYastgehouden. De motor wordt weer gestart als de microprocessor<br />

het signaal 'verderrijden' krijgt door het intrappen van het gaspedaal of het inschakelen<br />

van eerste orde achteruitoverbrenging.<br />

Loopt de motor niet, dan is de koppeling steeds ontkoppeld. Wil men nu (bij voorbeeld<br />

bij een defecte startmotor) de verbrandingsmotor starten door de auto te slepen<br />

dan moet een aansleepschakelaar worden omgezet en kan de koppeling koppelen. Er<br />

is echter nog een veiligheid ingebouwd om ongelukken te voorkomen indien de auto<br />

uit zichzelf in beweging zou komen. Daarom werkt de koppeling niet alleen via de<br />

aansleepschakelaar maar wordt zij ook nog door de gaspedaalstand en de motorrotatiefrequentie<br />

beïnvloed. De koppeling wordt namelijk bij ingeschakelde aansleepschakelaar<br />

gekoppeld als ook het gaspedaal is ingetrapt. Zodra de motor loopt en een<br />

voorgeschreven rotatiefrequentie overschrijdt, ontkoppelt de koppeling.<br />

Met dit systeem is ook een automatische, elektronisch gestuurde koppeling realiseerbaar<br />

waarbij het koppelingspedaal is gehandhaafd en dienst doet als sensor voor de<br />

koppelingsbediening. Het elektrisch signaal van het koppelingspedaal wordt dan via<br />

een elektronische regeleenheid omgezet in een stuursignaal naar een elektromotor<br />

die een standaard gemonteerde hydraulische bedieningsinrichting van de koppeling<br />

bedient. Behalve een lage pedaalkracht heeft het systeem een goed gecontroleerde<br />

minimale sliptijd binnen de kritieke rotatiefrequentie als voordeel. Daardoor worden<br />

akoestisch onaangename en slijtagebevorderende hoge rotatiefrequenties voorkomen.<br />

Borg & Beek<br />

Borg & Beck (onderdeel van het Engelse AP, Automotive Products) heeft het ACTS<br />

(Automatic Clutch & Throttle System) ontwikkeld (afb. 3.48). Het is een elektronisch<br />

geregeld koppelingssysteem waarbij ook de stand van de gasklep bij ottomotoren<br />

of van de inspuitpomp bij dieselmotoren elektronisch geregeld wordt. Het koppelingspedaal<br />

is vervallen; de standaard gemonteerde koppeling en de hydraulische<br />

bedieningscilinder zijn gehandhaafd.<br />

De benodigde vloeistofdruk en de regeling hiervan tijdens koppelen en ontkoppelen<br />

worden verkregen door een geïntegreerde elektrisch aangedreven hydraulische<br />

pomp, een kleppeneenheid en een hydraulische accumulator (een drukvoorraadvat).<br />

De elektromotor voor de aandrijving van de pomp en de regeling van de kleppenstand<br />

wordt gestuurd vanuit een elektronische regeleenheid. Deze elektronische regeleenheid<br />

bepaalt ook de stand van de gasklep of van de dieselinspuitpomp. Voor dit Egassysteem<br />

is bij het gaspedaal een pedaalstandsensor aangebracht en bij de gasklep<br />

een stelmotor met gasklepstandsensor om de stand hiervan terug te melden aan de<br />

regeleenheid.<br />

221


13<br />

IXl~<br />

12<br />

Afb. 3.48. Werkingssehema van het Awomatie Clweh and Throttle System ACTS (Borg & Beek)<br />

I. oliereservoir<br />

2. gasklepstappenmotor met sensor<br />

3. ontstekingsrelais<br />

4. elektronische regeleenheid<br />

5. bedieningshendel van de wisselbak<br />

6. gaspedaal met sensor<br />

7. wisselbakbediening<br />

4<br />

8. sensor op de ingaande as<br />

van de wisselbak<br />

9. sensor op de wisselbakbediening<br />

10. conventionele koppeling<br />

11. motorrotatiefrequentiesensor<br />

12. koppelingsbedieningscilinder met sensor<br />

13. hydraulische regeleenheid met<br />

accumulator<br />

De elektronische regeleenheid krijgt verder informatie via sensoren over de intentie<br />

tot in- of overschakelen (geplaatst in de bedieningshendel), de ingeschakelde overbrengingstrap<br />

of vrijstand (op de schakelas) , de motorrotatiefrequentie (bij het vliegwiel),<br />

de stand van de koppelingsbediening (in de we-rkcilinder), de voertuigsnelheid<br />

(in de snelheidsmeteraandrijving) en de ingeschakelde ontsteking (via een relais).<br />

De motor kan alleen gestart worden als de wisselbak in de neutrale stand staat. Er is<br />

hiertoe een beveiliging ingebouwd. Tijdens het starten wordt de slijtagetoestand van<br />

de koppelingsplaat gemeten en als een gegeven vastgelegd in het geheugen van de<br />

microprocessor. Vóór het wegrijden vanuit stilstand wordt de motorrotatiefrequentie-referentiewaarde<br />

vastgesteld. Bij het wegrijden wordt het koppelen van de koppeling<br />

geregeld, zodat de rotatiefrequentie de referentiewaarde nadert totdat de koppeling<br />

volledig gekoppeld is.<br />

Aanpassingen van deze referentiewaarden worden door de bestuurder bepaald en<br />

vinden plaats als er bij voorbeeld tegen een helling moet worden weggereden of als<br />

snel geaccelereerd moet worden.<br />

Als voor het wegrijden een verkeerde overbrengingstrap is gekozen, koppelt de koppeling<br />

niet en wordt de bestuurder bij het intrappen van het gaspedaal door een geluidssignaal<br />

gewaarschuwd. Het signaal stopt als de situatie wordt gewijzigd door de<br />

juiste overbrengingstrap te kiezen.<br />

222


Het ACTS zorgt voor automatisch ontkoppelen als de auto met lage snelheid in een te<br />

hoge overbrengingstrap rijdt, dus als er gas gegeven wordt bij een te lage rotatief~e!.!tie<br />

van de motor met kans op slippen van de koppéling-:- Ook dan wordt de<br />

bestuurder akoestisch gewaarschuwd.<br />

Het bewegen van de bedieningshendel naar de eerste of de achteruitoverbrenging<br />

heeft tot gevolg dat de koppeling ontkoppelt en dit blijft zo tot de bestuurder gas<br />

bijgeeft om de auto in beweging te zetten en er vastgesteld is of de overbrengingstrap<br />

daadwerkelijk is ingeschakeld.<br />

Bij het overschakelen wordt de bedieningshendel normaal verplaatst, waarbij zowel<br />

de koppeling als de motorrotatiefrequentie onder controle van de microprocessor<br />

blijft. Een sensor neemt waar of het overschakelen is voltooid, waarbij ook het op- of<br />

terugschakelen wordt geconstateerd. Er vindt automatisch een aanpassing van het<br />

koppelen plaats. Tijdens opschakelen vindt een sneller aangrijpen van de koppeling<br />

plaats en bij terugschakelen verloopt het koppelen langzamer zodat de motorrotatiefrequentie<br />

soepel wordt verhoogd. Schokken en stoten worden dus voorkomen door<br />

een 'beheerste slip' van de koppeling.<br />

) Een elektronische rotatiefrequentieregeling maakt het mogelijk, op eenvoudige wijze<br />

een vgertuigsnelheidsregeling ('cruise-contro/') in te bouwen, terwijl het mechanis-<br />

? me in principe ook gebruikt kan worden om versneld stationair draaien van de motor<br />

te verwezenlijken, bij voorbeeld als de airconditioning of de stuurbekrachtiging is<br />

ingeschakeld.<br />

Subaru<br />

Bij de elektromagnetische poederkoppeling van Subaru (zie 3.3.5) wordt de stroom<br />

door de veldspoel, die via sleepcontacten wordt toe- en afgevoerd, geregeld door een<br />

elektronische besturingseenheid.<br />

Deze besturingseenheid krijgt hiertoe informatie over de rotatiefrequentie van de<br />

motor, de voertuigsnelheid, de stand van het gaspedaal en de stand van de selectiehefboom<br />

van de ECVT. Verder zorgt het systeem ervoor dat de auto niet wegrijdt als de (<br />

choke is uitgetrokken, dus als de motor in de opwarmperiode nog versneld stationair \<br />

draait. Indien de auto stopt op een lichte helling, rijdt deze niet achteruit omdat de<br />

koppeling door de besturingseenheid wordt geactiveerd. Ter verbetering van het<br />

comfort tijdens het rijden, als de koppeling volledig is gekoppeld, is een- torsietrillingsdemper<br />

aangebracht. ~<br />

3.5 STORINGEN EN ON<strong>DE</strong>RHOUD<br />

3.5. I Inleiding<br />

Wrijvingskoppelingen behoren met de remmen, de banden en de schokdempers tot<br />

de slijtagecomponenten , dat zijn onderdelen waarvan de werking berust op een geprogrammeerde<br />

wrijving, dus op slijtage. De levensduur van koppelingen is daarmee<br />

sterk afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder en van het gebruiksdoel.<br />

De koppeling krijgt meestal dan pas de nodige aandacht wanneer deze niet goed meer<br />

functioneert. In de meeste gevallen is de oorzaak van de storing niet terug te voeren<br />

tot de slechte kwaliteit van de koppeling, maar veel meer tot fouten van andere onderdelen<br />

zoals de koppelingsbediening. Ook montagefouten kunnen de oorzaak zijn.<br />

223


In deze paragraaf worden de belangrijkste storingen aan de plaatkoppeling behandeld,<br />

waarbij zo nodig tevens de oorzaken en de reparatievoorschriften worden gege-<br />

ven.<br />

3.5.2 Storingen<br />

De koppeling komt niet vrij<br />

) Als de vrije slag van het ontkoppelingslager te groot is, bereikt het koppelingspedaal<br />

(~ de ~ertuigbode!!1 voordat de koppeling ontkoppeld is. De vrije slag dient volgens<br />

I voorschrift te worden afgesteld. Afbeelding 3.49 toont de afstelmogelijkheid van het<br />

koppelingspedaal bij een hydraulische bediening. Hiermee wordt niet de vrije slag<br />

van het ontkoppelingslager afgesteld; dit gebeurt met de bedieningsstang van de<br />

werkcilinder (zie afb. 3.44a). Afstp-llen van de vrije slag bij een mechanische bediening<br />

gebeurt door de bedieningskabel of stang in te korten of te verlengen met stelmoeren<br />

(zie afb. 3.42). Bij zelfinstellende bedieningsinrichtingen is nastellen niet nodig<br />

(de koppeling is dan onderhoudsvrij).<br />

Afb. 3.49. Het afstellen van hoogte en<br />

vrije slag van het koppelingspedaal bij<br />

een hydraulische bediening (Mazda<br />

626)<br />

1. drukstang<br />

2. schakelaar<br />

3. aanslagbout<br />

4. borgmoer<br />

5. borgmoer<br />

6. pedaalhoogte in ruststand (in dit<br />

geval: 216,5 ... 221,5 mm)<br />

7. vrije slag (in dit geval: 5... 13 mm)<br />

8. pedaalhoogte bij ingetrapt pedaal<br />

(in dit geval: 68 mm)<br />

Er kan te veel speling in de mechanische bedieningsinrichting zijn ontstaan. De versleten<br />

delen zullen dan vervangen moeten worden.<br />

Hydraulische bedieningsinrichtingen kunnen te weinig vloeistof bevatten. Ze kunnen<br />

lekken of er kan zich lucht in het systeem bevinden. Deze storingen kunnen worden<br />

opgeheven door vloeistof bij te vullen, de lekkende cilinder te vervangen en het systeem<br />

te ontluchten.<br />

Wanneer de druk vingers op ongelijke afstand zijn afgesteld, zal tijdens het ontkoppelen<br />

de drukring scheef trekken en blijft de koppelingsplaat plaatselijk geklemd, zij<br />

224


komt dan niet vrij. Dit verschijnsel doet zich ook voor als bij het samenvoegen van de<br />

wisselbak en de motor de veertongen van de diafragmaveer zijn verbogen. De drukgroep<br />

moet dan vervangen worden. .Pi b"1}cn VJC'f~J/I<br />

Door ondeskundig monteren van de wisselbak,kan de stand van de naaf ten opzichte<br />

van de stalen schijf van de koppelingsplaat ontsteld raken of kunnen de spie banen<br />

beschadigd worden. De koppelingsplaat moet dan vervangen worden. Wanneer een<br />

koppelingsplaat wordt gemonteerd met een te dikke voering kunnen de drukvingers of<br />

de diafragmaveertongen onvoldoende slag maken; de koppeling komt dan niet vrij.<br />

Dit probleem ontstaat ook als de axiaalvering van de koppelingsplaat te groot is.<br />

Slingeren van de koppelingsplaat heeft tot gevolg dat deze blijft klemmen tussen vliegwiel<br />

en drukring. Koppelingsplaten kunnen worden gericht. h.Qwl ~<br />

Klemt de naaf van de koppelingsplaat op de ingaande as, dan zal deze niet vrijkomen<br />

van het vliegwiel en met de krukas van de motor blijven meedraaien. Dat kan veroorzaakt<br />

worden door beschadigde spiebanen, een versleten naaf, versleten spiebanen<br />

of een naaf die op de ingaande as is vastgeroest. In deze gevallen moet de naaf<br />

'gangbaar gemaakt' worden of moeten bij ernstige slijtage de koppelingsplaten en de<br />

ingaande as vervangen worden. Het verdient aanbeveling vóór de montage van de<br />

koppeling de naaf en de as te inspecteren, schoon te maken en licht in te vetten met<br />

een speciaal smeermiddel voor wrijvingsvlakken (dikwijls op molybdeenbasis). Heeft<br />

de auto lang stilgestaan, dan kan de voering zijn vastgeroest op de drukring of het<br />

vliegwiel. Demonteren, roestvrij maken en eventueel afslijpen van de wrijvingsvlakken<br />

(in verband met de gezondheid niet bij asbesthoudende voeringen!) kunnen<br />

noodzakelijk zijn om een goed werkende koppeling te verkrijgen.<br />

Een storing die nog wel eens voorkomt waarbij het lijkt of de koppeling niet vrij komt,<br />

is een vastgelopen of defect toplagertje van de ingaande as in het vliegwiel. De koppelingsplaat<br />

komt dan wel vrij van vliegwiel en drukring, maar door het defecte toplagertje<br />

blijft de ingaande as meedraaien.<br />

De koppeling slipt<br />

Is het motorkoppel groter dan het koppel dat door wrijving in de koppeling wordt<br />

gerealiseerd, dan slipt de koppeling. De temperatuur loopt hoog op en de voering van<br />

de koppelingsplaat verbrandt. In het wrijvingsvlak van het vliegwiel en de drukring<br />

ontstaan blauwe aanloopkleuren en scheuren. De drukring trekt krom en de spanning<br />

van de veren neemt af. Door langdurig slippen worden koppelingsplaat en drukring<br />

zwaar beschadigd; zij moeten dan vervangen worden. Vaak moet dan het vliegwiel<br />

opnieuw worden gevlakt (afgedraaid of geslepen). Er zijn nogal wat oorzaken van een<br />

slippende koppeling, maar ze zijn allemaal terug te brengen tot twee grondoorzaken:<br />

een verminderde wrijvingscoëfficiënt in de wrijvingsvlakken en een verminderde aandrukkracht<br />

van de wrijvingsvlakken. ..;;t:'"t ~ -('f _ ~ 11¥>; f 4 ~<br />

Door een versleten voering komen de bevestigingsklinknagels in contact met vliegwiel<br />

en drukring en zal de wrijving verminderen. De slijtage is sterk afhankelijk van de<br />

rijstijl. Het vaak onder vollast vanuit stilstand wegrijden zorgt voor lange sliptijden,A.....<br />

hetgeen de levensduur aanmerkelijk bekort.<br />

De wrijvingsvlakken van de koppeling kunnen vet geworden zijn door olielekkage bij<br />

de krukaslagers of de lagers van de ingaande as. Lekkende keerringen moeten worden<br />

vervangen. Er kan vetverlies zijn ontstaan uit het ontkoppelingslager en het is<br />

mogelijk dat de naaf van de koppelingsplaat op de ingaande as overmatig gesmeerd is.<br />

225


Is de koppelingsplaat eenmaal vet geweest dan kan deze het beste vervangen worden.<br />

De drukgroep moet grondig gereinigd worden. De lekkage moet worden opgespoord<br />

en verholpen.<br />

De koppeling kan door ondeskundig-gebruik eenmaal oververhit zijn geraakt, waardoor<br />

de voeringoppervlakken verglaasd zijn en de veerspanning van de drukgroep<br />

verminderd. De drukgroep en "'aèkoppelingsplaat<br />

moeten dan worden vervangen.<br />

is<br />

Door het afslijten van de voering neemt de vrije slag van het ontkoppelingslager af,<br />

totdat deze op een gegeven moment geheel verdwenen is; de volle aandrukkracht<br />

wordt dan niet meer op de wrijvingsvlakken uitgeoefend en de koppeling slipt. De<br />

vrije slag dient regelmatig te worden gecontroleerd en nagesteld, tenzij natuurlijk een<br />

zelfinstellende koppeling is gemonteerd.<br />

Een te hoge weerstand in de bedieningsinrichting van de koppeling houdt deze als het<br />

ware gedeeltelijk ontkoppeld. De overbrenging van pedaal naar ontkoppelingslager<br />

moet dan weer gangbaar gemaakt worden. Dit geldt zowel voor mechanische als voor<br />

hydraulische bedieningsinrichtingen. Regelmatig onderhoud zorgt dat de bediening<br />

soepel blijft.<br />

Groeven in het vliegwiel verminderen de wrijving. Het vliegwiel kan worden gevlakt.<br />

Eventueel moet het vliegwiel worden vervangen. Er kan een verkeerde koppeling zijn<br />

gemonteerd doordat een fout bestelnummer of het onjuiste type van de auto is opgegeven<br />

bij de bestelling.<br />

Bij demontage of montage van de koppeling kunnen door ondeskundig handelen de<br />

druk vingers , de diafragmaveer of het koppelingshuis zijn vervormd waardoor de koppeling<br />

slipt. Houdt de bestuurder tijdens het rijden de voet op het koppelingspedaal<br />

dan wordt niet de volle aandrukkracht uitgeoefend; dergelijke 'pedaalridders' zorgen<br />

zelf voor een slippende koppeling.<br />

De koppeling 'bokt'<br />

Wanneer het niet mogelijk is de auto vanuit stilstand soepel in beweging te zetten,<br />

spreekt men van een 'bokkende koppeling'. Ondanks het zeer geleidelijk laten opkomen<br />

van het koppelingspedaal ontstaan trillingen en schokken en springt de auto<br />

als een bok weg.<br />

De oorzaak kan een vette, kleverige voering zijn door olielekkage, overmatige smering<br />

van de spiebanen op de ingaande as of lekkage van vet uit het toplagertje of het<br />

ontkoppelingslager. Ook een koppelingsplaat met onjuiste axiale vering of een onjuiste<br />

voering met onjuiste wrijvingscoëfficiënt heeft een stugge werking en dus bokken<br />

tot gevolg. Ook de tangentiële vering kan hier invloed op hebben.<br />

Een zwaar gangbare of hakerige bedieningsinrichting veroorzaakt een minder soepele<br />

bediening en aangrijpen van de koppeling. Het stug aangrijpen van de koppeling kan<br />

verder worden veroorzaakt door een onregelmatig lopende motor, een zwaar gangbare<br />

overbrenging van het gaspedaal naar de carburateur, gescheurde of loszittende<br />

ophangrubbers van motor en wisselbak of spelingen in de aandrijflijn.<br />

De koppeling maakt lawaai<br />

Maakt de koppeling lawaai, dan moet men voor de storingsdiagnose een onderscheid<br />

maken tussen de gekoppelde en de ontkoppelde toestand.<br />

Maakt de koppeling lawaai in gekoppelde toestand dan kan er speling in de bedieningsinrichting<br />

aanwezig zijn. Ook is het mogelijk dat het ontkoppelingslager gedeeltelijk<br />

226


tegen de diafragmaveer aanloopt of dat bij een zelfinstellende koppeling (met meedraaiend<br />

lager) onvoldoende voorspanning (80 tot 100 N) aanwezig is. Het meedraaiend<br />

lager kan ook defect of drooggelopen zijn.<br />

Tangentiële veren die niet op de auto zijn afgestemd veroorzaken trillingen en geluiden.<br />

Deze veertjes kunnen uitgebroken zijn zodat de koppelingsplaat vervangen<br />

moet worden.<br />

Een ontkoppelde koppeling maakt lawaai bij een defect of drooggelopen ontkoppelingslager,<br />

een defect toplagertje, een gebroken voering of uitgelopen naaf van de<br />

koppelingsplaat of een koppelingsplaat die met de torsieveertjes tegen het vliegwiel<br />

of de drukgroep aanloopt.<br />

3.5.3 Diagnose en onderhoud<br />

Koppelingstests<br />

De koppelingstest waarbij wordt gecontroleerd of de koppeling vrijkomt, gebeurt<br />

door bij een stationair draaiende motor het koppelingspedaal geheel in te trappen. Na<br />

een wachttijd van drie à vier seconden moet de (niet-gesynchroniseerde) achteruitoverbrenging<br />

(of de eerste overbrengingstrap, als deze niet is gesynchroniseerd) zonder<br />

gekraak ingeschakeld kunnen worden. De test kan worden uitgebreid door bij<br />

ingetrapt koppelingspedaal een overbrengingstrap te kiezen, daarna de vrij stand en<br />

vervolgens opnieuw in te schakelen. Bij de tweede maal inschakelen mag in geen<br />

geval gekraak ontstaan. De wachttijd kan verschillend zijn door de grootte en het type<br />

van de koppeling en de wisselbak. Men moet er rekening mee houden dat de roterende<br />

massa (met een eigen massatraagheidsmoment) de kans krijgt tot stilstand te ko-<br />

. .<br />

men. 1'\01( 11~ .11\l:.l Je:I4'!Mt{e 1f'tC"C;fl<br />

JbIOO 'tptn<br />

De koppelingstest waarbij wordt gecontroleerd of het draaimoment van de motor met<br />

voldoende reserve overgedragen kan worden, gaat het beste als volgt: zet de parkeerrem<br />

(handrem) vast en schakel de hoogste vooruitoverbrenging in (dan is de aandrijfkracht<br />

immers het kleinst). Verhoog de rotatiefrequentie van de motor tot in het<br />

gebied waar het motorkoppel maximaal is. Laat vervolgens het koppelingspedaal opkomen<br />

en trap tegelijkertijd het gaspedaal volledig in. Bij een goed functionerende<br />

koppeling zal de rotatiefrequentie van de motor afnemen en de motor zelfs afslaan.<br />

Treedt een lange sliptijd op of neemt de rotatiefrequentie van de motor zelfs toe dan<br />

moet de koppeling gerepareerd worden.<br />

Daar de koppeling op deze wijze van beproeven thermisch extreem wordt belast, mag<br />

de test niet meer dan tweemaal achter elkaar uitgevoerd worden.<br />

Het demonteren van de koppeling<br />

Om de koppeling te kunnen bereiken, moet in bijna alle gevallen de wisselbak van de<br />

motor (of de motor van de wisselbak) verwijderd worden. Het is raadzaam hiervoor<br />

het werkplaatshandboek te raadplegen. De wisselbak of motor mag bij het uitbouwen<br />

nooit aan de ingaande as en koppelingsplaat 'hangen' om beschadiging van de koppelingsplaat<br />

te voorkomen. Bij het verwijderen van de drukgroep moeten de bouten<br />

geleidelijk worden losgenomen.<br />

Soms is het mogelijk, de koppelingsplaat zijdelings uit te bouwen zonder dat de motor<br />

of de wisselbak behoeft te worden verwijderd (zie 3.2.4).<br />

227


Inspectie<br />

Afbeelding 3.50 geeft een overzicht van de belangrijkste inspectiepunten van de moderne<br />

enkelvoudige drogeplaatkoppeling.<br />

De drukgroep wordt visueel gecontroleerd op scheuren, beschadigingen en verkleuringen.<br />

De drukring moet vlak zijn en dit kan worden nagemeten in alle richtingen<br />

met een rei en voelermaten (zie ook hoofdstuk 8). De veerkracht moet worden gecon-<br />

15<br />

9<br />

14<br />

8----<br />

I. werkcilinder van de hydraulische<br />

koppelingsbediening<br />

2. slijtage en functioneren van de<br />

bedieningsinrichting<br />

3. stand van de drukvingers of<br />

diafragmaveertongen controleren<br />

4. parallelliteit en gangbaarheid van de<br />

geleidebus van het ontkoppelingslager<br />

controleren<br />

5. asafdichting van de wissel bak<br />

controleren op lekkage<br />

6. vrije slag van het ontkoppelingslager<br />

(2,..3 mm)<br />

7. koppelingsplaat met de goede kant naar<br />

het vliegwiel monteren<br />

8. bout met veerring voor bevestiging<br />

koppelingshuis aan de motor<br />

9. drukgroepbouten afwisselend en kruiselings<br />

vastzetten, let op de paspennen<br />

228<br />

t-~<br />

goed foutl<br />

Afb.<br />

3.50. De belangrijkste<br />

inspectiepunten van de enkelva/uiige<br />

drogeplaatkoppeling<br />

(LuK)<br />

10. slingering van de koppelingsplaat aan de<br />

motorzijde mag niet meer dan 0,5 mm<br />

bedragen<br />

11. koppelingsplaat moet gemakkelijk op de<br />

ingaande as kunnen verschuiven<br />

12. het toplagertje moet licht lopen<br />

13. krukasafdichting<br />

14. wrijvingsvlakken op groeven en hobbels<br />

controleren<br />

15. paspen voor centrering van het<br />

koppelingshuis op de motor<br />

A. drukgroep<br />

B. koppelingsplaat<br />

C. ontkoppelingslager<br />

D. vliegwiel<br />

E. ingaande as<br />

F. krukas


troleerd. Aan de kleur van de schroefveren kan vaak al worden geconstateerd of er<br />

oververhitting heeft plaatsgevonden.<br />

De koppelingsplaat wordt gecontroleerd op slijtage van de voering. De voeringdikte<br />

mag niet onder een bepaalde minimale waarde liggen en het materiaal mag niet oververhit<br />

zijn geweest of vet zijn. Zowel de axiale veren tussen de voeringschijven als de<br />

tangentiaalveren moeten worden gecontroleerd op deugdelijkheid. hef' ?<br />

Bij het aanschaffen van een nieuwe koppelingsplaat dient men op de plaatspecilicaties<br />

te letten. Deze worden in het garage handboek meestal opgegeven in de vorm van een<br />

typenummer en met vermelding van de buiten- en binnendiameter van de voering en<br />

de voeringdikte.<br />

Vóór het inbouwen moet de koppelingsplaat op slingeren worden gecontroleerd (afb.<br />

3.51). Als er een afwijking wordt geconstateerd (meer dan 0,5 mm), kan de plaat<br />

worden gericht met een daarvoor bestemde richtvork. Voordat de koppelingsplaat<br />

ingebouwd wordt, moet deze op de ingaande as van de wisselbak worden geschoven<br />

voor controle op slijtage en gangbaarheid.<br />

, .Ij<br />

Afb. 3.51. COlllrole van de<br />

koppelingsplaat op slingeren met<br />

een meetklok en richten met een<br />

richtvork<br />

Het ontkoppelingslager moet aan een inspectie onderworpen worden en dit geldt ook<br />

voor de ontkoppelingsvork met scharnierpunten en eventuele geleidingen.<br />

Ook het toplagertje van de ingaande as in het vliegwiel moet gecontroleerd worden<br />

voordat met de montage wordt aangevangen.<br />

Het wrijvingsvlak van het vliegwiel wordt gecontroleerd op vlakheid, scheuren,<br />

'brandvlekken' en groeven. Bij grote beschadigingen moet het vliegwiel worden gevlakt<br />

op een vlakslijpbank of gewoon op een draaibank. Een aanwezige pasrand moet<br />

eveneens worden nabewerkt om te voorkomen dat de vliegwieldie~ afwijkt van de<br />

voorschriften. 6!J/.Ji. ?<br />

Het monteren van de koppeling<br />

Nadat alle inspecties hebben plaatsgevonden, de delen zijn gereinigd en eventueel<br />

vernieuwd, kan met de montage van de koppeling worden begonnen. Het verdient<br />

aanbeveling de spiebanen op de ingaande as licht in te vetten. i\lQ-l .f~ ct'~ eet I<br />

Een koppelingsplaatmontagedoorn of hulpdoorn (in garagejargon ook wel 'kllIlspiloot'<br />

genoemd, vrij vertaald naar het Engelse 'clutch pilot', koppelingsgeleider) of in<br />

plaats daarvan een dummy van de ingaande as (zie hoofdstuk 8) wordt gebruikt om de<br />

koppelingsplaat ten opzichte van het toplagertje te centreren. De drukgroep moet in<br />

de juiste positie worden gebracht bij de paspennen of de pasrand. De bouten van de<br />

229


drukgroep worden kruiselings en geleidelijk vastgezet met het voorgeschreven aanhaalmoment,<br />

waarvoor een momentsleutel moet worden gebruikt.<br />

Na het verwijderen van de hulpdoorn kan de wisselbak worden aangebracht (niet op<br />

de ingaande as laten hangen!) en kunnen de overige componenten volgens voorschrift<br />

worden gemonteerd. De laatste handelingen zijn meestal het controleren en eventueel<br />

afstellen van de vrije slag van het ontkoppelingslager en de test of de koppeling<br />

goed functioneert (zie het begin van deze paragraaf).<br />

Onderhoud aan de hydraulische koppelingsbediening<br />

Omdat opbouwen werking van de hydraulische koppelingsbediening grotendeels<br />

overeenkomen met die van het hydraulisch remsysteem, verwijzen we voor reparatie,<br />

revisie en onderhoud naar deel 4 van de Steinbuch-serie.<br />

230

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!