21.09.2013 Views

Rapport “Eén jaar subsidiaire bescherming” - Vluchtelingenwerk ...

Rapport “Eén jaar subsidiaire bescherming” - Vluchtelingenwerk ...

Rapport “Eén jaar subsidiaire bescherming” - Vluchtelingenwerk ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

Een evaluatie door<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen<br />

foto: UNHCR/M.Shinohara, Bala-Morghab, Afghanistan, juli 2003


Inhoudstafel<br />

Samenvatting<br />

I. Voorwoord<br />

II. De beslissingen op het niveau van de Dienst Vreemdelingenzaken<br />

1. De Dublin Verordening en <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

1.1 Het wettelijk kader en conformiteit met de Verordening<br />

1.2 Controle door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de<br />

Raad van State<br />

Aanbevelingen<br />

2. Meervoudige asielaanvragen<br />

2.1 Het wetgevend kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

2.2 Analyse van de beslissingen<br />

Aanbevelingen<br />

3. Omzetting van een niet-terugleidingsclausule naar het statuut<br />

van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

3.1 Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

3.2 Analyse van de beslissingen<br />

Aanbevelingen<br />

4. Reisdocumenten na toekenning van het statuut<br />

4.1 Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Aanbevelingen<br />

5. Verblijf van gezinsleden tijdens de procedure<br />

Aanbevelingen<br />

6. Verblijf om medische redenen<br />

6.1 Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

6.2 Analyse van de beslissingen<br />

Aanbevelingen<br />

III. De interpretatie van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

1. Algemeen<br />

2. Toepassingen van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

2.1 Artikel 48/4 §2 a)<br />

2.2 Artikel 48/4 §2 b)<br />

2.3 Artikel 48/4 §2 c)<br />

2.4 Ter illustratie: enkele beslissingen waarin het statuut van<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming wordt toegekend of geweigerd (per land)<br />

i. Beslissingen van toekenning van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

ii. Beslissingen van weigering van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

3. Overzicht van de criteria van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

3.1 Artikel 48/4 §2 a)<br />

3.2 Artikel 48/4 §2 b)<br />

3.3 Artikel 48/4 §2 c)<br />

3.3.1 Reëel risico<br />

Aanbevelingen<br />

3.3.2 Ernstige bedreiging van het leven of van de persoon<br />

Aanbeveling<br />

3.3.3 Land van herkomst<br />

Aanbeveling<br />

3.3.4 Willekeurig geweld<br />

Aanbeveling<br />

3.3.5 Internationaal of intern gewapend conflict<br />

Aanbeveling<br />

3.3.6 Burger<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

1<br />

4<br />

8<br />

12<br />

12<br />

12<br />

13<br />

15<br />

15<br />

15<br />

16<br />

19<br />

20<br />

20<br />

21<br />

21<br />

22<br />

22<br />

22<br />

23<br />

23<br />

24<br />

24<br />

25<br />

26<br />

27<br />

27<br />

29<br />

29<br />

29<br />

29<br />

29<br />

29<br />

30<br />

32<br />

32<br />

32<br />

33<br />

33<br />

37<br />

37<br />

38<br />

38<br />

39<br />

40<br />

40<br />

40<br />

42<br />

42


Aanbeveling<br />

3.3.7 Binnenlands vluchtalternatief<br />

Aanbeveling<br />

3.3.8 Actoren van bescherming<br />

Aanbeveling<br />

3.3.9 Actualiteit van het risico<br />

Aanbeveling<br />

4. Besluit<br />

Aanbeveling<br />

IV. De beslissingen op het niveau van het Commissariaat-generaal<br />

voor de vluchtelingen en de staatlozen<br />

1. Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

1.1 Algemeen<br />

Aanbevelingen<br />

1.2 Recht op gehoor<br />

Aanbeveling<br />

1.3 Toegang tot het dossier en tegensprekelijk verhoor<br />

Aanbeveling<br />

1.4 Lange duur van de procedure<br />

Aanbeveling<br />

1.5 Eenheid van het gezin<br />

Aanbeveling<br />

1.6 Impliciete afstand / technische weigeringen<br />

Aanbeveling<br />

2. Analyse van de beslissingen<br />

2.1 Algemeen<br />

Aanbeveling<br />

2.2 Het onderzoek van de asielaanvraag<br />

2.2.1 Gebrek aan afzonderlijke motivering inzake <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming<br />

Aanbevelingen<br />

2.2.2 Wie moet de relevante elementen aanbrengen?<br />

Aanbeveling<br />

2.2.3 De weigering wegens ongeloofwaardigheid van het<br />

vluchtverhaal<br />

2.2.3.1 Algemeen<br />

2.2.3.2 Onduidelijkheid omtrent de reisweg<br />

2.2.3.3 Tegenstrijdigheden in het vluchtverhaal<br />

2.2.3.4 Gebrekkige kennis van of tegenstrijdigheden met<br />

algemeen bekende informatie of met specifieke inlichtingen<br />

die door het CGVS werden ingewonnen<br />

2.2.3.5 Weglatingen tijdens een eerste gehoor van belangrijke<br />

elementen die tijdens een tweede gehoor werden voorgelegd<br />

2.2.3.6 Ongerijmdheden, waarbij de interne logica van het<br />

vluchtverhaal zoek is<br />

2.2.3.7 Besluit<br />

Aanbeveling<br />

2.2.4 Fraus omnia corrumpit (bedrog)<br />

Aanbeveling<br />

2.2.5 De weigering wegens gebrek aan bewijs<br />

Aanbeveling<br />

2.2.6 Het gebruik van landeninformatie<br />

Aanbeveling<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

2<br />

44<br />

44<br />

47<br />

47<br />

48<br />

48<br />

50<br />

51<br />

51<br />

52<br />

52<br />

52<br />

53<br />

53<br />

53<br />

53<br />

54<br />

55<br />

55<br />

55<br />

56<br />

56<br />

57<br />

57<br />

57<br />

58<br />

58<br />

58<br />

59<br />

59<br />

60<br />

61<br />

61<br />

62<br />

62<br />

64<br />

64<br />

65<br />

65<br />

67<br />

67<br />

70<br />

70<br />

72<br />

72<br />

74


V. Beslissingen van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen<br />

1. Algemeen<br />

2. Aparte motivering <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

Aanbeveling<br />

3. De uiteenzetting van feiten en middelen<br />

Aanbeveling<br />

4. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen na een technische<br />

weigering door het CGVS<br />

Aanbeveling<br />

5. Verschijning ter zitting<br />

Aanbeveling<br />

6. Verzenden van het dossier<br />

Aanbeveling<br />

VI. Enkele cijfers<br />

Aantal omzettingen van niet-terugleidingsclausules in statussen<br />

bijkomende bescherming tussen 10 oktober 2006 en eind<br />

december 2007<br />

Beslissingen in gegrondheid in 2007 door het CGVS<br />

Aantal toekenningen <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus door CGVS<br />

en VBV in 2006 en 2007<br />

DVZ : Aantal niet in overwegingnames (13quaters) per<br />

nationaliteit in vgl met aantal meervoudige aanvragen in 2007<br />

Colofon<br />

Teksten: Bert Gabriëls en Kathelijne Houben<br />

Lay-out: Reginald Dierckx<br />

Verantwoordelijke uitgever: Pieter De Gryse, <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen,<br />

Gaucheretstraat 164, 1030 Brussel<br />

Met dank aan iedereen die dit rapport heeft mogelijk gemaakt<br />

Een uitgave van <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen,<br />

Gaucheretstraat 164<br />

1030 Brussel<br />

tel 02 274 00 20<br />

fax 02 201 03 76<br />

info@vluchtelingenwerk.be<br />

www.vluchtelingenwerk.be<br />

Brussel, februari 2008<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

3<br />

75<br />

75<br />

75<br />

76<br />

76<br />

78<br />

78<br />

79<br />

79<br />

79<br />

80<br />

80<br />

81<br />

81<br />

82<br />

83<br />

85


Samenvatting<br />

Op 10 oktober 2006 voerde ons land een nieuw criterium in voor de bescherming van<br />

vluchtelingen. Vanaf die datum beschermt België niet alleen vluchtelingen die vervolgd<br />

worden omwille van hun ras, godsdienst, nationaliteit,… (de definitie van het<br />

Vluchtelingenverdrag van 1951), maar ook personen die op de loop zijn voor<br />

(burger)oorlogen en ernstige mensenrechtenschendingen.<br />

Deze zogenaamde “<strong>subsidiaire</strong> <strong>bescherming”</strong> is geregeld door een EU-richtlijn uit 2004<br />

(de “Kwalificatierichtlijn”), die de lidstaten verplichtte om tegen 10 oktober 2006 een<br />

bijkomend beschermingsstatuut in te voeren. Welke personen precies onder de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming kunnen vallen, wordt gedefinieerd in artikel 15 van de richtlijn.<br />

In tegenstelling tot vluchtelingen krijgen subsidiair beschermden in een eerste fase<br />

slechts een tijdelijke verblijfsvergunning en ook minder (sociale) rechten. Men gaat er<br />

immers van uit dat hun bescherming minder lang nodig zal zijn, vermits<br />

(burger)oorlogen en ook mensenrechtenschendingen na een kortere periode zouden<br />

afgelopen zijn.<br />

Tussen 10 oktober 2006 en 31 december 2007 werd aan minstens 640 asielzoekers het<br />

statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming toegekend. Ter vergelijking: in de voorbije jaren<br />

kende het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen aan respectievelijk 2931<br />

(2007), 1914 (2006), 3059 (2005) en 2275 (2004) asielzoekers het statuut van<br />

vluchteling toe.<br />

Een eerste algemene vaststelling na één <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming is dan ook dat de<br />

invoering van deze nieuwe beschermingsgrond op het eerste zicht geen invloed<br />

heeft gehad op het toekennen van de vluchtelingenstatus volgens het<br />

Vluchtelingenverdrag. Dit blijkt uit de cijfers en het blijkt ook uit de analyse van de<br />

rechtspraak die <strong>Vluchtelingenwerk</strong> in dit rapport presenteert. De vrees van sommigen dat<br />

de invoering van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming zou leiden tot een uitholling van het<br />

vluchtelingenstatuut (personen die recht hebben op het vluchtelingenstatuut zouden<br />

onterecht het minder sterke statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming krijgen), werd voorlopig<br />

niet bewaarheid.<br />

In het voorliggende rapport maakt <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen een grondige analyse<br />

van de manier waarop de Belgische asielinstanties de <strong>subsidiaire</strong> bescherming hebben<br />

toegepast tijdens het eerste <strong>jaar</strong>. We deden dit door honderden beslissingen te lezen,<br />

door te overleggen met advocaten en begeleiders en met de asielinstanties zelf, en aan<br />

de hand van het beschikbare cijfermateriaal.<br />

Een dergelijk onderzoek is in ons land uiterst moeilijk vanwege het grote gebrek aan<br />

transparantie van de asielinstanties: beslissingen zijn helemaal niet (Dienst<br />

Vreemdelingenzaken en Commissariaat-generaal) of slechts beperkt (Raad voor<br />

Vreemdelingenbetwistingen) toegankelijk en de informatie over de herkomstlanden die<br />

de instanties gebruiken is dat evenmin. Informatie kan alleen indirect, via asielzoekers of<br />

hun begeleiders, worden verzameld.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> beveelt dan ook in de eerste plaats aan dat de asielinstanties veel<br />

transparanter worden op het vlak van rechtspraak en<br />

herkomstlandeninformatie, en hier desnoods (wettelijk) toe verplicht worden.<br />

Dit is noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de asielzoeker en de kwaliteit van de<br />

bijstand door advocaten en begeleiders.<br />

We willen daarbij specifiek het totale gebrek aan transparantie van de Raad voor<br />

Vreemdelingenbetwistingen aan de kaak stellen. Waar zijn voorganger, de Vaste<br />

Beroepscommissie voor Vluchtelingen, op dit vlak een traditie van openheid opbouwde,<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

4


linkt de Raad nu uit in een totaal gebrek aan communicatie, zelfs over basisgegevens<br />

als cijfermateriaal, en een gebrekkige ontsluiting van rechtspraak.<br />

Daarbij aansluitend stelt zich het probleem van de onvoldoende motivering van<br />

beslissingen. Tijdens ons onderzoek stelden we vast dat de motiveringen in de<br />

(negatieve) beslissingen vaak niet apart ingaan op de verschillende<br />

beschermingsgronden. Bovendien kan in veel gevallen de centrale reden van de<br />

weigeringsbeslissing niet afgelezen worden uit de motivering. Motiveringen zijn vaak<br />

geen accurate weergave van het onderzoek en de beweegredenen van de asielinstantie.<br />

Ook worden positieve beslissingen van het Commissariaat-generaal helemaal niet<br />

gemotiveerd, waardoor het heel moeilijk is om een duidelijk beeld te krijgen van de<br />

rechtspraak.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> beveelt dan ook aan om in alle asielinstanties een actieplan uit te<br />

werken om de kwaliteit van de motiveringen te verhogen, opdat motiveringen een<br />

trouwe spiegel worden van het onderzoek en de redenen achter de beslissing. Ook<br />

positieve beslissingen dienen gemotiveerd te worden.<br />

In de Belgische wetgeving is de definitie van <strong>subsidiaire</strong> bescherming ruimer dan in de<br />

EU-richtlijn. Passen de asielinstanties deze verruimde definitie ook ruim toe? Op dat punt<br />

maakt het rapport volgende vaststellingen en aanbevelingen:<br />

a. De definitie van <strong>subsidiaire</strong> bescherming is drieledig: (a) doodstraf; (b)<br />

mensenrechtenschendingen en (c) willekeurig geweld bij gewapend conflict. We<br />

stellen vast dat de Belgische asielinstanties vrijwel alleen bescherming bieden<br />

tegen het geweld van gewapende conflicten. Bescherming tegen doodstraf of<br />

tegen mensonterende behandeling of foltering wordt slechts heel uitzonderlijk<br />

toegekend onder de vorm van <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Dit is deels te verklaren door<br />

het feit dat in een aantal van deze gevallen eerder het vluchtelingenstatuut<br />

toegekend wordt<br />

b. Binnen de groep van asielzoekers die op de vlucht zijn voor conflicten, stellen we vast<br />

dat vrijwel alleen asielzoekers uit Irak en Somalië het statuut krijgen.<br />

Asielzoekers die zeggen op de loop te zijn voor de conflicten in Afghanistan,<br />

Ivoorkust, Soedan, Congo,… krijgen dit vrijwel nooit.<br />

c. In de Belgische wet werd zoals gezegd de EU-richtlijn verruimd: de asielzoeker moet<br />

een reëel risico op een ernstige bedreiging aantonen ten gevolge van willekeurig<br />

geweld, en niet op een ernstige én individuele bedreiging.<br />

Het rapport stelt echter vast dat de asielinstanties bij hun interpretatie van deze<br />

bepaling toch een graad van individualisering eisen die voor<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> te ver gaat. Voor ons mag men van de asielzoeker op dit punt<br />

enkel verwachten dat hij aantoont dat de algemene situatie op hem betrekking heeft,<br />

zonder dat het relevant is hoe zijn persoonlijke situatie precies in elkaar zit.<br />

d. Bovendien vindt <strong>Vluchtelingenwerk</strong> dat de asielinstanties de lat hoog leggen<br />

voor wat het “reële risico” betreft. Zonder dat dit de enige of de doorslaggevende<br />

factor is, wordt in dit kader bijvoorbeeld te veel belang gehecht aan het aantal<br />

burgers dat in een bepaald gebied effectief is gedood door willekeurig geweld in een<br />

bepaalde periode – het typevoorbeeld hier is Afghanistan.<br />

e. Het begrip “gewapend conflict” lijkt door de asielinstanties correct te<br />

worden toegepast. Tegelijk is dit echter moeilijk te beoordelen, omdat de<br />

herkomstlandeninformatie waar de instanties zich op baseren, niet toegankelijk is (zie<br />

hoger).<br />

f. Een asielzoeker die geen “burger” was in zijn land, kan geen <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

krijgen. Bij het beoordelen of iemand een burger is, gunnen de asielinstanties<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

5


asielzoekers echter onvoldoende het voordeel van de twijfel. In een aantal<br />

gevallen lijkt het er op dat wie niet overtuigend kan aantonen dat hij geen militaire<br />

rol speelde, niet als burger wordt beschouwd – het typevoorbeeld hier is Irak.<br />

Onze analyse van de toepassing van <strong>subsidiaire</strong> bescherming legt nogmaals de vinger op<br />

de wonde van enkele bekende pijnpunten in de Belgische asielprocedure, en bevestigt<br />

dat deze nog steeds reëel aanwezig zijn. Deze pijnpunten gelden niet alleen voor de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming, maar ook voor de toekenning van het vluchtelingenstatuut.<br />

Het belangrijkste knelpunt dat het rapport nogmaals blootlegt is het feit dat een deel<br />

van de asielaanvragen worden afgewezen zonder dat de inhoud van de<br />

aanvraag, de kern van het vluchtverhaal, echt is onderzocht en gewogen.<br />

Dit is bijvoorbeeld het geval bij een technische weigering (bv de asielzoeker kwam niet<br />

opdagen op een interview en de reden die hij hiervoor geeft wordt niet als overmacht<br />

beschouwd). Ook wanneer de asielzoeker hiertegen in beroep gaat bij de Raad voor<br />

Vreemdelingenbetwistingen, gaat deze niet meer in op de inhoud van de aanvraag. Het is<br />

moeilijk te verantwoorden dat bijvoorbeeld asielzoekers die manifest uit een regio met<br />

een gewapend conflict afkomstig zijn, op die manier een negatieve beslissing krijgen. Dit<br />

overkwam bijvoorbeeld 40 Irakese asielzoekers in 2007.<br />

Een vergelijkbare situatie is die waarbij België oordeelt dat het niet verantwoordelijk is<br />

voor de behandeling van een aanvraag omdat een andere EU-lidstaat verantwoordelijk is<br />

(de zogenaamde Dublin-regeling). In een aantal gevallen weet ons land nochtans<br />

pertinent dat de andere lidstaat het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming nog niet heeft<br />

ingevoerd en ook niet toepast. Typevoorbeeld hier is het terugsturen van Irakese<br />

asielzoekers naar Griekenland, waar de <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet wordt toegepast.<br />

Een laatste situatie in dit verband komt voor wanneer een aanvrager in zijn verhaal heeft<br />

gelogen of ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd (bv over zijn reisweg). Heel<br />

veel negatieve beslissingen zijn gemotiveerd op ongeloofwaardigheid of op fraude. Ook<br />

dit is voor <strong>Vluchtelingenwerk</strong> problematisch, indien het tegelijk vaststaat dat de<br />

asielzoeker afkomstig is uit een regio waar willekeurig geweld heerst in het kader van<br />

een gewapend conflict.<br />

Een tweede oud zeer dat het rapport nogmaals naar boven spit, is dat de manier<br />

waarop de asielinstanties de geloofwaardigheid van de aanvrager beoordelen in<br />

een deel van de dossiers vragen doet rijzen. Dit geldt zeker ook voor de beoordeling<br />

van de gronden van <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

Zo blijkt ook nu weer dat asielzoekers niet altijd geconfronteerd worden met eerdere<br />

(tegenstrijdige) verklaringen of met herkomstlandeninformatie waarover de<br />

asielinstanties beschikken. Op die manier krijgen ze niet de kans om ongeloofwaardige<br />

verklaringen toe te lichten of bij te sturen.<br />

Daarnaast blijft het in een aantal situaties onduidelijk welke bewijslast bij de asielzoeker<br />

ligt en welke bij de asielinstantie. Welke bewijzen asielzoekers zelf moeten aanleveren,<br />

bijvoorbeeld om hun reisweg aan te tonen, is niet duidelijk en nergens op papier gesteld.<br />

Tot slot levert het rapport <strong>subsidiaire</strong> bescherming ook reeds enkele elementen van<br />

evaluatie van de hervormde asielprocedure op.<br />

Zo blijkt dat de Dienst Vreemdelingenzaken nog wat moeite heeft om zich in zijn nieuwe<br />

rol te schikken. De bevoegdheden van deze Dienst werden in de nieuwe procedure<br />

ingeperkt: de Dienst mag enkel nog beslissen over de toegang tot de asielprocedure en<br />

niet meer over de ontvankelijkheid van de aanvraag.<br />

Uit het rapport blijkt echter dat de Dienst Vreemdelingenzaken zijn enge<br />

bevoegdheid te buiten gaat. Bij meervoudige aanvragen, kan de Dienst de toegang tot<br />

de procedure ontzeggen wanneer de aanvrager geen nieuwe elementen aanbrengt. Uit<br />

het rapport blijkt dat de Dienst het begrip “nieuwe elementen” niet altijd correct<br />

interpreteert en soms zo ver gaat om al een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag te<br />

maken.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

6


Wat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft, legt het rapport eerder een<br />

bekommernis bloot. Deze Raad heeft, in tegenstelling tot zijn voorganger (Vaste<br />

Beroepscommissie), geen onderzoeksbevoegdheid.<br />

In het geval van <strong>subsidiaire</strong> bescherming is het echter duidelijk dat de Raad toch zelf<br />

informatie moet kunnen inwinnen en opzoeken, omdat ze anders onmogelijk de<br />

actualiteit van de vrees kan nagaan. De Raad moet bijvoorbeeld steeds kunnen nagaan<br />

of er nog sprake is van “willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict” op<br />

het moment dat de asielaanvrager in beroep voor hem verschijnt. Dit toont nog eens<br />

aan dat het te verkiezen zou zijn om de wet op dit punt te wijzigen en de Raad<br />

een duidelijke onderzoeksbevoegdheid toe te kennen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

7


I. Voorwoord<br />

Dit rapport is een eerste evaluatie van de in België geïmplementeerde wetgeving inzake<br />

de <strong>subsidiaire</strong> bescherming, getoetst aan de Europese Richtlijnen ter zake en<br />

geïllustreerd met de door <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen gekende beslissingen<br />

betreffende dit statuut van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ), het Commissariaatgeneraal<br />

voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS), de Vaste Beroepscommissie voor<br />

Vluchtelingen (VBV) en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). De rechtspraak<br />

van de Raad van State (RvSt) komt slechts in mindere mate aan bod en wordt niet apart<br />

besproken.<br />

Het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming werd ingevoerd door de Kwalificatierichtlijn<br />

(Richtlijn 2004/83), is in Belgisch recht omgezet door de Wet van 15 september 2006 tot<br />

wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,<br />

het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en is vanaf 10 oktober<br />

2006 in voege. Ook de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2005/85), die omgezet diende te<br />

worden tegen 1 december 2007, is reeds van toepassing in de zin dat nieuwe wetgeving<br />

er niet in strijd mee zou mogen zijn.<br />

Richtlijn 2004/83 legt de lidstaten op de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus te verlenen aan<br />

een onderdaan van een derde land of een staatloze die daarvoor in aanmerking komt<br />

(artikel 18). Artikel 3.3 van Richtlijn 2005/85 bepaalt dat wanneer de lidstaten een<br />

procedure volgen of invoeren waarbij asielverzoeken tegelijkertijd worden behandeld als<br />

verzoeken op basis van het Verdrag van Genève en als verzoeken om andere vormen<br />

van internationale bescherming verleend overeenkomstig de in artikel 15 van Richtlijn<br />

2004/83 bepaalde omstandigheden, zij deze richtlijn gedurende de gehele procedure<br />

toepassen. Deze bepaling is in België van toepassing ingevolge artikel 49/3<br />

Vreemdelingenwet, dat stelt dat een aanvraag om erkenning van de vluchtelingenstatus<br />

of de toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus, de vorm aanneemt van een<br />

asielaanvraag, waarbij eerst het vluchtelingenstatuut wordt onderzocht.<br />

De invoering van het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut maakt deel uit van een hervorming<br />

van de asielprocedure. Dit rapport behandelt voornamelijk de interpretatie van dit statuut<br />

en in mindere mate de huidige procedure tot toekenning ervan.<br />

Telkens wordt eerst de wetgeving getoetst aan de richtlijnen, waarna een korte analyse<br />

van de beschikbare beslissingen volgt, aangevuld met enkele aanbevelingen.<br />

Momenteel onderzoekt het Grondwettelijk Hof een aantal bepalingen van de<br />

vreemdelingenwetgeving. <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen stelde een beroep tot<br />

vernietiging in van de artikelen 4, 5, 6, 26, 39, 42, 44, 53, 55, 58, 74 en 77 van de wet<br />

van 15 september 2006 tot wijziging van de vreemdelingenwet. “Association pour le droit<br />

des étrangers” (ADDE), “Coordination et Initiatives pour et avec les Réfugiés et les<br />

Etrangers” (Ciré) en een aantal andere Franstalige organisaties vroegen de vernietiging<br />

van artikelen 6, 7, 9, 26, 44 en 58 van diezelfde wet van 15 september 2006.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen vroeg tevens de vernietiging van de artikelen 6, 7, 9, 26,<br />

44 en 58 van de wet van 15 september 2006 tot hervorming van de Raad van State en<br />

tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. ADDE en de andere<br />

organisaties vroegen vernietiging van de artikelen 80, 154, 185, 186 en 189 van deze<br />

wet. De Ordre des Barreaux francophones et germanophones en de Orde van Vlaamse<br />

Balies vroegen de vernietiging van de artikelen 154, 185, 186 en 189.<br />

De onderzochte beslissingen omvatten de eerste periode na de invoering van het<br />

<strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut, namelijk van oktober 2006 tot en met augustus 2007.<br />

Waar nodig, voegden we ook meer recentere informatietoe.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

8


In totaal bestudeerde <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen zo’n 500 beslissingen van<br />

asielinstanties. Dit was echter niet zo evident omdat de toegang tot beslissingen zeer<br />

beperkt was.<br />

DVZ achtte een inzage in hun beslissingen niet nodig omdat zij geen bevoegdheid hebben<br />

om het statuut toe te kennen. Uit de 50 beslissingen van DVZ, die via hulporganisaties<br />

werden aangeleverd, bleek niettemin het tegendeel.<br />

Bij het CGVS bleek de inzage in (een steekproef van) de beslissingen praktisch niet te<br />

organiseren, gezien de beslissingen eerst gedepersonaliseerd zouden moeten worden.<br />

Toegang tot eventuele interne richtlijnen inzake de interpretatie van de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming kon ook niet gegeven worden, net zo min als toegang tot relevante<br />

documenten van de studiedienst Cedoca. Via de netwerken van <strong>Vluchtelingenwerk</strong><br />

Vlaanderen konden toch nog een zestigtal beslissingen worden bekeken.<br />

Enkel de RvV bleek in staat inzage te geven in het geheel van de genomen beslissingen.<br />

Hoewel de RvV de wettelijke verplichting heeft om zijn arresten te publiceren, bleek dit<br />

omwille van praktische redenen toen nog niet mogelijk. Wel kon <strong>Vluchtelingenwerk</strong><br />

Vlaanderen de arresten ter plekke inkijken. Van de 1200 arresten uitgesproken tussen<br />

juni 2006 en augustus 2007 lazen we er 400. Een groot deel van de arresten van de<br />

voormalige Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen (VBV) zijn wel toegankelijk via<br />

de huidige website van de RvV. 1 Intussentijd publiceerde de RvV wel al beslissingen op<br />

hun website, maar zeker niet allemaal en bovendien is het niet mogelijk om op deze<br />

website op een gerichte wijze op te zoeken.<br />

Zo belanden we alvast bij de eerste aanbeveling van dit rapport: het is absoluut<br />

noodzakelijk dat de asielinstanties hun beslissingen op een eenvoudige manier openbaar<br />

maken omdat het anders onmogelijk is voor asielzoekers en hun begeleiders om de juiste<br />

voorwaarden voor het toekennen van het statuut te leren kennen.<br />

Een volgende aanbeveling komt voort uit een ander belangrijk obstakel waarop we<br />

botsten bij het onderzoek voor dit rapport. Voor het onderzoek baseerden we ons<br />

voornamelijk op de schriftelijke beslissingen van de asielinstanties. De motivering van<br />

deze beslissingen bleek echter vaak niet voldoende het onderzoek weer te geven dat de<br />

asielinstanties uitvoerden en evenmin de ware (achterliggende) reden van een beslissing.<br />

Onderzoekers en advocaten kunnen onmogelijk de achtergrond van elk betrokken dossier<br />

kennen en het lijkt ons dan ook onontbeerlijk dat de eigenlijke beweegreden achter een<br />

beslissing in een asieldossier duidelijker gemotiveerd wordt.<br />

Volledigheidshalve moeten we toevoegen dat <strong>Vluchtelingenwerk</strong> de kans kreeg om het<br />

ontwerp van dit rapport te bespreken met de Dienst Vreemdelingenzaken en met het<br />

Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Uit deze gesprekken<br />

kwam belangrijke aanvullende informatie, die we toevoegden in het rapport. 2 De Raad<br />

voor Vreemdelingenbetwistingen ging niet in op onze uitnodiging.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen wenst alvast alle advocaten, organisaties, instellingen en<br />

personen te bedanken die hun medewerking verleenden aan dit rapport.<br />

Pieter De Gryse<br />

Directeur <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen<br />

Februari 2008<br />

1 Het is momenteel nog niet duidelijk in welke mate de RvV de rechtspraak van de voormalige VBV volgt. In het<br />

kader van dit document gaat <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen er van uit dat er een continuüm is.<br />

2 We bespraken het ontwerp van dit rapport op 13 november 2007 met de heren F. Roosemont en F. Geysen<br />

van de Dienst Vreemdelingenzaken. Op 5 en 13 december 2007 bespraken we het ontwerp met de heren D.<br />

Van den Bulck en F. Bienfait van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

9


Aanbevelingen:<br />

Asielinstanties moeten hun beslissingen op een eenvoudige wijze openbaar<br />

maken opdat asielzoekers en hun begeleiders de juiste voorwaarden voor<br />

toekenning van het statuut kunnen leren kennen.<br />

Asielbeslissingen moeten op zodanige wijze gemotiveerd worden dat er voor<br />

alle beschermingsgronden een expliciete motivatie wordt gegeven en dat<br />

alle belangrijke redenen die aan de beslissing ten grondslag liggen in de<br />

motivatie zijn opgenomen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

10


Verklaring van de gebruikte afkortingen van beslissingen van de asielinstanties:<br />

P001: een eigen nummering van anoniem gemaakte beslissingen<br />

W00000: weigeringsbeslissing VBV Nederlandstalig (al dan niet met erkenning<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming)<br />

E000: erkenningsbeslissing vluchteling VBV Nederlandstalig<br />

SB00: erkenning <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

R00000: weigeringsbeslissing VBV Franstalig (al dan niet met erkenning <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming)<br />

F000: erkenningsbeslissing vluchteling VBV Franstalig<br />

ON: beslissing onontvankelijkheid VBV<br />

RVV000: beslissing van de RvV<br />

CG0000: beslissing van het CGVS<br />

OV0000000: beslissing van DVZ<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

11


II. De beslissingen op het niveau van de Dienst<br />

Vreemdelingenzaken<br />

1. De Dublin Verordening en <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

1.1. Het wettelijk kader en conformiteit met de Verordening<br />

De implementatie van de Dublin II Verordening 343/2003 is bij de hervorming<br />

ongewijzigd gebleven (artikel 51/5 Vreemdelingenwet). Enkel wordt de systematische<br />

opsluiting in het kader van deze regeling nog opgedreven, door een opsluiting<br />

onmiddellijk mogelijk te maken zodra er aanwijzingen zijn (reisdocument, vingerafdruk of<br />

eigen verklaring) dat de verordening van toepassing kan zijn.<br />

De invoering van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming maakt de toepassing van de Dublin regels<br />

eigenlijk zeer complex. De Verordening geldt immers enkel voor asielzoekers die vragen<br />

om erkend te worden als vluchteling. Artikel 2 c van de verordening definieert een<br />

asielverzoek als een verzoek tot toepassing van het Verdrag van Genève. De verordening<br />

is niet van toepassing als iemand expliciet om een andere internationale bescherming<br />

verzoekt waarvoor een aparte aanvraag kan worden ingediend.<br />

De Belgische wetgever vangt dit probleem gedeeltelijk op door te stellen dat elke<br />

aanvraag om bescherming als asielaanvraag wordt behandeld en dat de aanvraag<br />

ambtshalve bij voorrang onderzocht wordt in het kader van het Verdrag van Genève, en<br />

vervolgens in het kader van <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Daarmee is het probleem niet<br />

helemaal ontweken. Immers, indien de asielaanvraag van een asielzoeker in een andere<br />

lidstaat enkel onderzocht werd naar de toepassing van de Conventie van Genève en niet<br />

naar het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut zou België de asielaanvraag toch nog op dit<br />

laatste punt moeten onderzoeken, niettegenstaande de Dublin II Verordening. 3<br />

Zo voerde bijvoorbeeld Griekenland het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming nog niet in.<br />

Dit betekent dan ook dat België zich eigenlijk niet kan beroepen op de Dublin II<br />

Verordening om asielzoekers over te dragen aan Griekenland zonder dat het zelf<br />

onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke toepassing van dit statuut. Dit onderzoek zou<br />

dan door het CGVS moeten gebeuren. Het argument dat Richtlijn 2004/83 intussen<br />

rechtstreekse werking zou hebben in de lidstaten en dat een asielzoeker ten aanzien van<br />

de Griekse autoriteiten kan verwijzen naar deze richtlijn voor de toepassing van het<br />

statuut <strong>subsidiaire</strong> bescherming gaat niet op. Uit een studie van het UNHCR blijkt immers<br />

dat de Griekse rechtbanken slechts af en toe verwezen naar Richtlijn 2004/83 en dat de<br />

overheid hierover ook geen richtlijnen uitvaardigde.<br />

Volgens dezelfde studie hebben Zweden en Duitsland de Richtlijn 2004/83 maar<br />

gedeeltelijk omgezet in nationaal recht. Terwijl de Duitse overheid officieel heeft laten<br />

weten dat de voorwaarden voor de directe werking van de richtlijn vervuld zijn, was dit<br />

niet het geval in Zweden. Bovendien zou ook daar de rechtspraak niet systematisch naar<br />

de richtlijn verwijzen. 4<br />

3<br />

Dit geldt voor alle Dublinbeslissingen vanaf 10 oktober 2006, datum waarop het statuut van <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming werd ingevoerd in Belgisch recht.<br />

4<br />

UNHCR, Asylum in the European Union. A study of the implemantation of the Qualification Directive,<br />

november 2007, p. 9. Het UNHCR richtte zijn onderzoek op Frankrijk, Slovakije, Duitsland, Zweden en<br />

Griekenland.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

12


In geval van een asielzoeker wiens verzoek geweigerd werd in een andere Staat vóór 10<br />

oktober 2006, is DVZ in toepassing van artikel 2 c van de verordening, samengelezen<br />

met de Belgische regelgeving, daar nochtans toe verplicht, gezien artikel 77 § 2 van de<br />

Wet van 15 september 2006 voorziet in een aparte aanvraag tot toekenning van<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming nadat een vorig asielverzoek is afgewezen.<br />

Maar ook wanneer een asielverzoek nog hangende zou zijn, is de toepassing van de<br />

Verordening op aanvragen om <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet sluitend. Het onderzoek naar<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming kan immers niet afgedwongen worden van een andere staat. Als<br />

er aangevoerd wordt dat de verantwoordelijke staat niet van plan is dergelijk onderzoek<br />

te doen, kan het enkel door België nog gebeuren. Dat is met name een probleem<br />

wanneer de asielzoeker overgedragen wordt aan een staat die de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming nog niet invoerde, zoals bijvoorbeeld aan Griekenland.<br />

Als de asielprocedure in de andere lidstaat reeds afgelopen is en het dus terugname<br />

betreft, geldt de toepassing van artikel 77 §2 van de Wet van 15 september 2006, in<br />

zoverre het onderzoek naar <strong>subsidiaire</strong> bescherming (nog) niet gebeurde in de lidstaat<br />

van terugname.<br />

DVZ ontkent elke verantwoordelijkheid ten aanzien van deze dossiers. De RvV heeft zich<br />

ten gronde nog niet uitgesproken over de kwestie, omdat ze enkel in procedures in<br />

uiterst dringende noodzakelijkheid aan bod kwam, dewelke om ontvankelijkheidsredenen<br />

niet werden onderzocht (zie 1.2).<br />

Wil men het Dublin systeem sluitend maken met de systemen van internationale<br />

bescherming, lijkt het logisch dat er een garantie komt dat de aanvraag om <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming zal worden behandeld in de verantwoordelijke staat volgens de<br />

Verordening, en zoniet, dan in België.<br />

Ook is er bij deze beslissingen een minimaal onderzoek nodig naar eventuele schending<br />

van artikel 3 EVRM, waarbij het dossier overgemaakt zou moeten worden aan het CGVS<br />

als er elementen zijn die wijzen op ernstige schade of indirecte refoulement. Indirecte<br />

refoulement kan een schending uitmaken van artikel 3 EVRM (TI v UK, ECHR, application<br />

no. 43844/98, 7 March 2000), hetwelk een gelijkaardige inhoud heeft als artikel 48/4 §2,<br />

b Vreemdelingenwet. Bij een gevaar voor indirecte refoulement zou dus per definitie<br />

onderzoek gedaan moeten worden naar een mogelijke toepassing van artikel 48/4 2 e lid,<br />

b Vreemdelingenwet.<br />

Dezelfde redenering gaat op voor overdrachten niet gebeuren binnen het kader van de<br />

Dublin Verordening maar op basis van bilaterale akkoorden.<br />

1.2. Controle door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en de Raad van<br />

State<br />

De RvV diende zich een aantal keren uit te spreken in het kader van Dublindossiers.<br />

Het betreft dan meestal schorsingsdossiers in het kader van een procedure bij “uiterst<br />

dringende noodzakelijkheid”, omdat enkel deze procedure een effectief rechtsmiddel kan<br />

vormen tegen een uitzetting. Voor deze procedures geldt echter een strenge<br />

ontvankelijkheidsvoorwaarde. Een verzoeker moet immers kunnen aantonen dat hij in<br />

geval van een overdracht een “moeilijk te herstellen ernstig nadeel” zou lijden.<br />

Dit is moeilijk omdat de Raad van State meermaals benadrukte dat het ingeroepen<br />

nadeel niet het gevolg mag zijn van de eigen keuzes, daden of gedragingen van de<br />

verzoeker (RvSt., nr. 114.306, 8 januari 2003 en RvSt., nr. 162.311, 5 september 2006).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

13


De RvV interpreteerde op zijn beurt deze vereiste zodanig dat het feit dat Griekenland<br />

volgens de Dublin II Verordening bevoegd is voor de behandeling van een asielaanvraag<br />

het gevolg is van de eigen keuze van de asielzoeker om via Griekenland de EU te<br />

betreden. 5 Volgens deze rechtspraak is er dan ook geen sprake van een nadeel dat<br />

rechtstreeks het gevolg is van de maatregel van DVZ, met als gevolg dat de RvV oordeelt<br />

dat het zich niet hoeft uit te spreken over de schorsing in uiterst dringende<br />

noodzakelijkheid.<br />

Voor Irakezen die dreigden overgedragen te worden aan Griekenland achtte de Raad het<br />

moeilijk te herstellen ernstig nadeel ook niet bewezen, omdat het om een overname ging<br />

en de asielprocedure in Griekenland nog opgestart zou kunnen worden (RvV 826) of, in<br />

een ander geval, omdat het nadeel van mogelijke indirecte refoulement een hypothetisch<br />

nadeel zou zijn (RvV 564 en 2813).<br />

Nochtans wijst het UNHCR op een aantal problemen in de Griekse asielprocedure, die<br />

juist betrekking hebben op deze aspecten. Zo is er het probleem van de “onderbroken<br />

asielprocedures”.<br />

Problematisch in Griekenland is bijvoorbeeld dat asielzoekers die hun aanvankelijke<br />

asielprocedure hebben onderbroken, om bijvoorbeeld hun kans te wagen in andere<br />

lidstaat, na terugkeer niet over de afdwingbare wettelijke mogelijkheid beschikken om<br />

hun asielprocedure terug te heropenen. Deze omstandigheid leidt ertoe dat asielzoekers<br />

kunnen worden teruggestuurd naar hun land van herkomst, zonder dat hun aanvraag<br />

inhoudelijk werd onderzocht. UNHCR roept de lidstaten dan ook op om in dergelijke<br />

dossiers de bevestiging te vragen van de Griekse overheid dat het asieldossier effectief<br />

heropend zal worden. 6<br />

Volgens de Dienst Vreemdelingenzaken gebeurt dit nu stelselmatig 7 . Dit laatste vormt<br />

nochtans geen garantie voor een effectieve heropening van het asieldossier, voor de<br />

kwaliteit van het onderzoek en voor een onderzoek naar de <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

Het UNHCR wijst er verder ook op dat de Griekse asielprocedure over het algemeen niet<br />

voldoet (lage erkenningsgraden, zwaktes in de eigenlijke procedure, bijna geen juridische<br />

bijstand,…) en dat de opvangmogelijkheden voor asielzoekers zo goed als onbestaande<br />

en ondermaats zijn. 8<br />

Verder onderlijnt het UNHCR dat Griekenland zich niet altijd houdt aan het verbod op<br />

refoulement of indirect refoulement, wat een inbreuk op artikel 3 EVRM kan uitmaken.<br />

Griekenland heeft bijvoorbeeld een terugname-akkoord gesloten met Turkije, waarvan<br />

geweten is dat het Iraakse asielzoekers terug uitzet naar hun land van herkomst. 9<br />

5 RVV 2813 (20 oktober 2007), RVV 3508 (9 november 2007), RVV 4583 (7 december 2007). Dergelijke<br />

rechtspraak is betwistbaar omdat we de keuze van bijvoorbeeld een Iraakse vluchteling om de EU via<br />

Griekenland te betreden moeilijk “vrij” kunnen noemen. Het feit de EU via een bepaalde lidstaat te betreden<br />

hangt af van de geografische ligging van de betrokken lidstaat en van de praktische mogelijkheden waarover de<br />

asielzoeker beschikt. Zie hierover ook <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen, De Dublinverordening en de toepassing<br />

ervan door België, oktober 2007.<br />

6 UNHCR, The return to Greece of asylum-seekers with “interrupted claims”, juli 2007, Brief van het UNHCR aan<br />

de lidstaten, 26 juli 2007. De Europese Commissie heeft bovendien een procedure opgestart tegen Griekenland<br />

wegens niet-correcte omzetting van de Dublin II Verordening.<br />

7 Zie onderhoud met de Dienst Vreemdelingenzaken op 13 november 2007.<br />

8 UNHCR Position on Important Aspects of Refugee Protection in Greece, februari 2006; UNHCR, The return to<br />

Greece of asylum-seekers with “interrupted claims”, juli 2007, Brief van het UNHCR aan de lidstaten, 26 juli<br />

2007<br />

9 Dit laatste werd op 1 augustus 2007 toegelicht in een persbericht van aantal Griekse ngo’s: “We wish to<br />

express our profound concern regarding the policy of the Ministry of Public Order towards Iraqi citizens entering<br />

into our country. In particular, whereas until recently the readmission protocol between Greece and Turkey was<br />

not applied to Iraqis, the Greek authorities instead adopting (sic) a policy of tolerance including avoiding<br />

detention and deportation/refoulement of Iraqi citizens, lately there have been arrests and returns to Turkey on<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

14


De Dublin-problematiek speelt natuurlijk niet alleen in dossiers die betrekking hebben op<br />

Griekenland en/of op dossiers van Iraakse onderdanen.<br />

Zo werd bijvoorbeeld in het geval van een overdracht naar Malta van een Somalische<br />

onderdaan, die aanvoerde dat hij in Malta problemen kende met vijandige clans,<br />

geoordeeld dat het nadeel niet aan de Minister te wijten was, omdat de asielzoeker zijn<br />

verblijf in Malta had verzwegen en de Minister de achteraf ingeroepen argumenten dus<br />

niet heeft kunnen onderzoeken (RvV 824).<br />

In een ander geval daarentegen, schorste de Raad van State wegens niet in acht nemen<br />

van een medisch stuk en mogelijk te weinig psychologische opvolging in Polen, tijdens de<br />

asielprocedure aldaar (RvSt 168.793, 12 maart 2007).<br />

Aanbevelingen:<br />

Voorafgaand aan de toepassing van de Dublin II Verordening 343/2003<br />

dient DVZ te onderzoeken of er door de verantwoordelijke staat al dan<br />

niet reeds een onderzoek plaatsvond naar <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

Indien niet, zou een overdracht enkel mogen plaats hebben indien het<br />

CGVS zelf de toepassing van dit statuut onderzocht heeft.<br />

DVZ dient steeds de mogelijkheid te onderzoeken of de betrokken<br />

asielzoeker bij toepassing van de Dublin II Verordening riskeert het<br />

slachtoffer te worden van refoulement of indirect refoulement en van een<br />

eventuele schending van artikel 3 EVRM. Indien dit zo is, zou het dossier<br />

voor verder onderzoek aan het CGVS moeten worden overgemaakt.<br />

2. Meervoudige asielaanvragen<br />

2.1. Het wetgevend kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Artikel 51/8 Vreemdelingenwet bepaalt dat bij meervoudige aanvragen DVZ een<br />

voorafgaand onderzoek doet naar het al dan niet aanwezig zijn van nieuwe gegevens (zie<br />

ook art. 32 Richtlijn 2005/85). Indien DVZ oordeelt dat de asielzoeker geen andere<br />

gegevens aanbrengt dan diegene die reeds ter sprake kwamen tijdens de vorige<br />

asielaanvraag, beslist DVZ om de aanvraag niet in overweging te nemen en ontvangt de<br />

asielzoeker een “bijlage 13 quater”. De nieuwe gegevens moeten bovendien betrekking<br />

hebben op feiten of situaties die zich hebben voorgedaan na de laatste fase in de<br />

procedure waarin de vreemdeling ze had kunnen aanbrengen.<br />

Daarnaast heeft de wetgever ook in overgangsregels voorzien die asielzoekers die<br />

werden afgewezen vóór de invoering van het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming, toch<br />

nog de kans te geven hun aanvraag te laten onderzoeken naar de toepassing van dit<br />

statuut.<br />

the basis of the readmission protocol. Turkey provides no guarantees for the protection of the rights of Iraqi<br />

citizens. Moreover, as has been noted by UNHCR’s latest press release, Turkey often deports them to Iraq.”<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

15


Meer in het bijzonder bepaalt artikel 77§2 van de Wet van 15 september 2006 tot<br />

hervorming van de vreemdelingenwet dat indien de asielprocedure van een vreemdeling<br />

afgesloten werd voor 10 oktober 2006, de Richtlijn 2004/83 alsmede de omzetting van<br />

deze richtlijn naar Belgisch recht, niet als een nieuw element in de zin van artikel 51/8<br />

Vreemdelingenwet ingeroepen kan worden door de betrokken vreemdeling, tenzij de<br />

aanvraag gebaseerd is op elementen die aanleiding kunnen geven tot de toekenning van<br />

de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus.<br />

Dit wetsartikel is een internrechtelijke bepaling die wil tegemoet komen aan opmerkingen<br />

van de Raad van State dat het naar intern recht discriminerend zou zijn om afgewezen<br />

asielzoekers die een niet-terugleidingsclausule (NTC) hebben gekregen op basis van hun<br />

oude dossier wel de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus kunnen bekomen 10 , terwijl anderen<br />

die geen NTC konden krijgen dat niet zouden kunnen.<br />

Een nieuwe asielaanvraag, ingediend door een asielzoeker wiens aanvraag eerder nog<br />

niet werd onderzocht naar het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming, is dan geldig van<br />

zodra er elementen zijn die verband houden met <strong>subsidiaire</strong> bescherming, ongeacht of<br />

het nieuwe of oude elementen zijn. De nieuwheid van de elementen en de grotere kans<br />

op erkenning, als bedoeld in art 32 van de Richtlijn 2005/85, zijn dus niet van belang.<br />

De overgangsbepaling in artikel 77§2 breidt de bevoegdheid van DVZ uit tot het<br />

beoordelen of een ‘element’ al dan niet een element is dat aanleiding kan geven tot het<br />

toekennen van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Dit is eigenlijk vreemd omdat het DVZ zo ook<br />

een deel van de bevoegdheid krijgt om te oordelen over het statuut <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming terwijl deze bevoegdheid in principe toch aan het CGVS toebehoort, wiens<br />

personeel opgeleid is om deze kansinschatting inzake statusdeterminatie te doen.<br />

In praktijk gaat het om een eerste filter van aanvragen van personen die na een vorige<br />

afwijzing nog steeds in België verblijven en die op het nieuwe statuut een beroep willen<br />

doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de onderdanen van Afghanistan en Somalië die na een<br />

afgewezen asielaanvraag niet konden terugkeren wegens de onveilige situatie in hun<br />

thuisland. Maar deze situatie kan zich in de toekomst ook voordoen voor asielzoekers<br />

met andere nationaliteiten wiens asielaanvraag werd afgewezen voor 10 oktober 2006 en<br />

in wiens land van herkomst gebeurtenissen plaats hebben die zouden kunnen leiden tot<br />

een toepassing van het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut.<br />

Tegen de beslissing van DVZ om een nieuwe asielaanvraag niet in overweging te nemen,<br />

op basis van artikel 51/8 Vreemdelingenwet of op basis van de overgangsbepaling in<br />

artikel 77§2 van de Wet van 15 september 2006 tot hervorming van de<br />

vreemdelingenwet , staat enkel een niet-schorsend beroep bij de RvV open.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen vindt trouwens over het algemeen dat de bevoegdheid om<br />

te oordelen over nieuwe gegevens zou moeten toegekend aan het CGVS en niet aan<br />

DVZ.<br />

2.2. Analyse van de beslissingen<br />

Hoewel niet uitsluitend, valt het op dat in de eerste maanden de meeste beslissingen in<br />

het kader van meervoudige asielaanvragen betrekking hebben op de overgangsbepaling<br />

in artikel 77 van de Wet van 15 september 2006 tot hervorming van de<br />

vreemdelingenwet, en in mindere mate op artikel 51/8 Vreemdelingenwet.<br />

10 Zie infra, II. 3.1. Zie ook Advies van de Raad van State, Kamer, Doc 51, 2478/01, p.211<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

16


De eerste maanden na de invoering van het statuut <strong>subsidiaire</strong> bescherming zien we hoe<br />

DVZ de overgangsbepalingen van artikel 77 foutief toepaste omdat het de meervoudige<br />

aanvragen reeds inhoudelijk onderzocht naar de aanwezigheid van <strong>subsidiaire</strong><br />

beschermingcriteria en zich niet beperkte tot het onderzoek naar gegevens die aanleiding<br />

kunnen geven tot toekenning van het statuut. Bovendien bleek dat het bij dit onderzoek<br />

de <strong>subsidiaire</strong> beschermingscriteria wel eens verkeerd interpreteerde.<br />

Zo werd aan artikel 48/4 §2 c de voorwaarde toegevoegd dat het risico op een bedreiging<br />

van het leven of van de persoon vanwege willekeurig geweld een ‘persoonlijk’ risico moet<br />

zijn 11 , bijvoorbeeld ten aanzien van een onderdaan van Afghanistan: “dat de door<br />

betrokkene voorgelegde brief van algemene aard is. Betrokkene baseert zich op<br />

algemene feiten en de algemene situatie in zijn land van herkomst. Betrokkene beschikt<br />

niet over concrete en adequate bewijselementen die zouden kunnen aantonen dat hij bij<br />

een terugkeer naar zijn land van herkomst persoonlijk een reëel risico op ernstige schade<br />

loopt. Derhalve wordt het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming geweigerd” (P0040,<br />

?/11/2006, zie ook III.3.3.1).<br />

Daarnaast oordeelde DVZ ook dat er in toepassing van artikel 77§ 2 nieuwe elementen,<br />

daterend van na de laatste fase van de vorige asielprocedure voorgelegd moesten<br />

worden, hoewel dat artikel die voorwaarde helemaal niet stelt:<br />

“Overwegende dat betrokkene geen nieuwe gegevens naar voren brengt dat er, wat<br />

hem betreft, ernstige aanwijzingen bestaan (...) voor een reëel risico op ernstige schade”<br />

(P0042 ?/01/2007, P0041, ?/04/2007). Of, met uitgebreide motivering (OV 4.407.877,<br />

30/11/2006): “…iedere bijkomende asielaanvraag pas in overweging kan worden<br />

genomen als aan twee voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste dient de betrokkene<br />

nieuwe elementen aan te brengen, elementen die betrekking hebben op feiten en<br />

situaties die zich hebben voorgedaan na de laatste fase van de vorige asielprocedure; ten<br />

tweede moeten deze nieuwe elementen ernstige aanwijzingen van een gegronde vrees<br />

voor vervolging zoals omschreven door de Conventie van Genève of van een reëel risico<br />

op ernstige schade omschreven in art. 48/4 van de Vreemdelingenwet bevatten”. 12<br />

Ook van een Irakees die tevoren een NTC had verkregen, werd een nieuwe asielaanvraag<br />

niet in aanmerking genomen met de motivering dat hij tevoren de problemen in zijn land<br />

reeds had ingeroepen (P0042, 16/01/2007).<br />

Deze interpretatie met betrekking tot de nieuwheid van de gegevens werd veroordeeld<br />

door de Raad van State via enkele schorsingsarresten, maar werd daarna nauwelijks<br />

gewijzigd.<br />

In de eerste plaats stelde de Raad van State vast dat artikel 77§ 2 niet vereist dat er<br />

nieuwe elementen worden voorgelegd, omdat de invoering van de Richtlijn zelf als nieuw<br />

element ingeroepen kan worden, als er elementen worden aangebracht die aanleiding<br />

kunnen geven tot de toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus (RvSt. 165.109;<br />

RvSt. 165.110).<br />

Verder stelde de Raad vast dat het voorleggen van een nota betreffende het willekeurig<br />

geweld in het thuisland een nieuw element kan uitmaken:<br />

“Verzoeker wijst er in zijn eerste middel op dat de verwerende partij de door hem<br />

aangebrachte elementen (namelijk zijn nota over de toestand in Afghanistan en de<br />

ernstige bedreiging voor zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in<br />

het geval van een gewapend conflict) in overweging heeft genomen. Uit een lezing van<br />

de bestreden beslissing blijkt inderdaad dat de verwerende partij kennis heeft genomen<br />

van de inhoud van de door betrokkene voorgelegde brief met betrekking tot de huidige<br />

11 Terwijl de Belgische wetgever deze voorwaarde uitdrukkelijk schrapte uit de definitie, zie III.1<br />

12 In casu beek deze beslissing niet juridisch ongeldig, omdat betrokkene effectief geen elementen aangebracht<br />

leek te hebben inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming (en er bovendien elementen van openbare orde in het dossier<br />

aanwezig waren).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

17


algemene situatie in het land van herkomst. Er is dus wel degelijk sprake van nieuwe<br />

gegevens, zodat de Raad van State van voorliggende vordering tot schorsing kennis kan<br />

nemen” (RvSt 165.469, 1 december 2006).<br />

DVZ trok in 400 dossiers een beslissing in en motiveerde ze opnieuw 13 . In ongeveer<br />

honderd dossiers zou de beslissing ook werkelijk gewijzigd zijn, in de andere dossiers<br />

werd enkel de motivering aangepast. Die aanpassing was in de meeste gevallen zeer<br />

beperkt omdat DVZ van mening was dat de aanvragers op geen enkele wijze hun<br />

aanvraag persoonlijk motiveerden 14 en volstonden met te verwijzen naar hun land of<br />

regio van herkomst<br />

Ten aanzien van een onderdaan van Afghanistan werd eerst een bijlage 13 quater<br />

betekend met de melding dat er geen nieuwe elementen werden voorgelegd (dd.<br />

27/11/2006), daarna werd een beslissing betekend dat die beslissing weer werd<br />

ingetrokken (niet gedateerd), en vervolgens werd exact dezelfde beslissing genomen met<br />

toevoeging van de zin “Overwegende dat betrokkene geen element naar voren brengt in<br />

de zin van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980” (P0043, 02/04/2007). Deze<br />

motiveringstechniek overtuigt niet echt, temeer omdat zonder duidelijke reden anderen<br />

na heronderzoek wel een beslissing van ontvankelijkheid verkregen.<br />

Bovenstaande beslissing werd genomen op 2 april 2007 en betrof een persoon afkomstig<br />

uit de provincie Wardak, waar volgens een UNHCR rapport op dat moment gevechten en<br />

aanslagen plaatsvonden die een bedreiging van het leven of van de fysieke integriteit<br />

kunnen uitmaken 15 . Dat DVZ desalniettemin oordeelt dat er ‘geen element naar voren<br />

gebracht wordt’, houdt dus in feite in dat een onderzoek ten gronde gevoerd werd naar<br />

de situatie in Wardak, en dat, tegen een advies van het UNHCR in, meteen beslist wordt<br />

dat er geen elementen aanwezig zijn die wijzen op een ernstig risico.<br />

Het onderscheid dat DVZ maakt tussen veilige en onveilige regio’s in een land houdt een<br />

inhoudelijk onderzoek in dat enkel de bevoegde beslissingsautoriteit kan doen, nl. het<br />

CGVS.<br />

Terwijl het foutief interpreteren van het statuut <strong>subsidiaire</strong> bescherming vooral een euvel<br />

was in de beginfase van de invoering van het statuut, blijft het feit problematisch dat<br />

DVZ zich de bevoegdheid toekent om meervoudige asielaanvragen ook op hun inhoud te<br />

onderzoeken.<br />

Dat er bij de controle van nieuwe elementen een bevoegdheidsoverschrijding plaatsvindt<br />

is niet nieuw. De Raad van State diende in het verleden meermaals beslissingen te<br />

schorsen waarin DVZ zijn bevoegdheid te buiten ging wegens de feitelijke beoordeling<br />

van de nieuwe elementen 16 .<br />

13<br />

Bijvoorbeeld in een beslissing waarin DVZ zich letterlijk bevoegd achtte het statuut van subsidiair<br />

beschermde al dan niet ‘toe te kennen’, zonder enige rechtsbescherming ten aanzien van de aanvrager:<br />

“Overwegende dat informatie en brieven afkomstig van familieleden niet van objectieve aard zijn en dus niet als<br />

nieuw element kunnen beschouwd worden (…). Voor wat betreft de <strong>subsidiaire</strong> bescherming dient gesteld te<br />

worden dat betrokkene geen concrete elementen naar voren brengt die zouden kunnen aantonen dat zij<br />

persoonlijk een reëel risico op ernstige schade loopt. Bijgevolg kan het statuut niet worden toegekend.” (OV<br />

5.709.111 van 22 november 2006, cfr. OV 4.407.877, en ook, inzake ontvankelijkheid, P0020, ?/04/2007,<br />

P0021, ?/04/2007).<br />

14<br />

Zie onderhoud van <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen met de heer Roosemont en de heer Geysen van Dienst<br />

Vreemdelingenzaken op 13 november 2007.<br />

15<br />

UNHCR – Afghanistan security situation linked to complementary forms of protection, of Update on the<br />

situation in Afghanistan and International Protection Considerations – June 2005 – Update dd. 16 November<br />

2006<br />

16<br />

“que la circonstance que la partie adverse a fait vérifier l’authenticité de cette convocation par l’ambassade<br />

de Belgique à X et par le service général d’appui policier démontre à suffisance que ce document a été pris en<br />

considération à titre d’élément nouveau » (RvSt 67.715 van 21 augustus 1997) ; « qu'en l'espèce la lettre du<br />

30 juin 2001 peut constituer un élément nouveau au sens de l’article 51/8 de la loi du 15 décembre 1980 »<br />

(RvSt 97.954 van 25 juli 2001); « que la partie adverse a manifestement violé l’article 50 de la loi du 15<br />

décembre 1980 en n’indiquant pas clairement les raisons pour lesquelles les divers éléments invoqués par les<br />

requérants à l’appui de leurs nouvelles demandes de reconnaissance de la qualité de réfugié, et notamment les<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

18


Het is correct dat de rechtspraak een onderzoek van de nieuwe elementen niet uitsluit,<br />

maar dan betreft het een onderzoek naar de datum van een stuk, om na te gaan of het<br />

eerder had kunnen worden verkregen (RvSt 66.272 van 15 mei 1999).<br />

DVZ mag in principe geen inhoudelijke beoordeling maken van de asielaanvraag, en<br />

bewaakt enkel de toegang tot de procedure wat de meervoudige aanvragen betreft. 17 Uit<br />

verscheidene motiveringen blijkt echter dat er toch gewoon een onderzoek ten gronde<br />

werd gevoerd.<br />

In sommige beslissingen is het onderzoek ten gronde expliciet in de motivering terug te<br />

vinden. Zo bijvoorbeeld een beslissing ten aanzien van een asielzoekster uit Afghanistan<br />

(OV 5.581.878, 13quater van 15 februari 2007). Zij legde een opsporingsbevel voor,<br />

bekomen via verre familie die in Nederland verblijft, waaruit blijkt dat haar schoonvader<br />

betrokkene wil laten opsporen. DVZ antwoordt: “Overwegende dat betrokkene niet kan<br />

verklaren hoe dit opsporingsbevel in handen van deze persoon gekomen is. Overwegende<br />

dat dit document enkel aantoont dat haar schoonvader betrokkene wil laten opsporen<br />

omdat ze dan met haar schoonbroer zou kunnen trouwen. Overwegende dat dit<br />

document niet aantoont dat betrokkene zou gearresteerd worden of dat haar leven in<br />

gevaar zou zijn bij een terugkeer naar haar land van herkomst. Overwegende dat de<br />

reden waarom betrokkene zou opgespoord worden, namelijk uithuwelijking, niet<br />

ressorteert onder de criteria van de vluchtelingenconventie. (…) Overwegende dat<br />

betrokkene geen elementen naar voren brengt in de zin van artikel 48/4 van de Wet van<br />

15 december 1980”.<br />

Aanbevelingen:<br />

De bevoegdheid van DVZ inzake meervoudige asielaanvragen blijkt<br />

problematisch te zijn en leidt tot extra asielaanvragen en<br />

beroepsprocedures. Het lijkt dan ook aangewezen om de controle van<br />

eventuele nieuwe gegevens over te laten aan de dienst die de meeste<br />

expertise heeft ter zake en die bovendien een betere kennis heeft van de<br />

asieldossiers en een betere toegang heeft tot de noodzakelijke<br />

landeninformatie, namelijk het CGVS.<br />

In het kader van het voorafgaand onderzoek inzake meervoudige<br />

asielaanvragen mag de bevoegde instantie, momenteelDVZ, bij het<br />

nagaan of een nieuw element al dan niet aanleiding kan geven tot de<br />

toekenning van het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut (m.n. de<br />

overgangsbepaling in artikel 77§2 van de Wet van 15 september 2006 tot<br />

hervorming van de Vreemdelingenwet) zijn bevoegdheid niet te buiten<br />

gaan. Deze instantie moet zich houden aan een wetsconforme<br />

deux avis de recherche qui seraient parus dans un journal X les 28 et 29 avril 1994, de même que la lettre de<br />

l’ami du 24 mai 1994 faisant état de massacres de membres de la famille du requérant, n’étaient pas<br />

susceptibles de constituer des "éléments nouveaux" au sens de ladite disposition” (RvSt 78.925 van 23 februari<br />

1999) ; “Considérant qu'en jugeant que l'élément nouveau "peut être entaché d'un soupçon de complaisance"<br />

la partie adverse a pris cet élément en considération; qu'elle ne pouvait plus à l'issue de cet examen, faire<br />

application de l'article 51/8 » (RvSt 99.358 van 2 oktober 2001) ; « que déclarer que le contenu des deux<br />

courriels n'est pas crédible dans la mesure où les faits qui y sont relatés constituent une suite logique du récit<br />

que vous avez présenté lors de votre première demande d'asile et que ce récit a été jugé non crédible en raison<br />

des contradictions affectant vos déclarations successives ne peut constituer une motivation adéquate dès lors<br />

que la seconde demande d'asile est distincte de la première, et fondée sur des éléments nouveaux et qu'il<br />

appartient à la partie adverse d'apprécier ces éléments nouveaux eux-mêmes” (RvSt 148.044 van 8 augustus<br />

2005).<br />

17 Artikel 51/10 Vreemdelingenwet<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

19


interpretatie van het statuut en mag geen inhoudelijk onderzoek doen. Zo<br />

kan deze instantie, momenteel DVZ, wel onderzoek doen naar de<br />

nationaliteit van een asielzoeker, maar moet het onderzoek naar het<br />

onderscheid tussen veilige en onveilige regio’s in een land in het<br />

eigenlijkegegrondheidsonderzoek gebeuren.<br />

In een toekomstig Koninklijk Besluit met betrekking tot de rechtspleging<br />

voor DVZ moet rekening gehouden worden met vaststaande rechtspraak<br />

van de Raad van State volgens dewelke een nieuw element mag<br />

onderzocht worden, doch enkel om na te gaan of het al dan niet eerder,<br />

tijdens de vorige procedure, verkregen kon worden.<br />

3. Omzetting van een niet-terugleidingsclausule naar het<br />

statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

3.1. Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Wie vóór 10 oktober 2006 een niet-terugleidingsclausule (NTC) had verkregen, kan een<br />

omzetting van het statuut aanvragen. Rechtsgrond voor die aanvraag is artikel 77§ 3 van<br />

de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de vreemdelingenwet. De vreemdeling<br />

kan bij gebrek aan identiteitsstukken vragen dat zijn identiteit vastgesteld wordt aan de<br />

hand van de vingerafdrukken die bij de eerdere asielaanvraag werden genomen.<br />

Indien de minister of zijn gemachtigde twijfels heeft inzake de actualiteit van de NTC,<br />

moet hij de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen dienaangaande<br />

om een advies verzoeken. Dit advies wordt niet aan de verzoeker meegedeeld. De<br />

vreemdeling dient zijn verzoek te richten tot de burgemeester van de plaats waar hij<br />

verblijft. Er is geen ontvangstbewijs voorzien voor het indienen van de aanvraag. Dit kan<br />

blijkbaar ook gebeuren terwijl de beroepsprocedure nog loopt 18 .<br />

Het gebrek aan een duidelijke procedure voor de omzetting van de NTC zorgde voor veel<br />

rechtsonzekerheid. Zo werd door de stad Antwerpen de aanvraag tot omzetting niet in<br />

ontvangst genomen voor vreemdelingen die geen verlenging meer kregen van hun bevel,<br />

hoewel de gemeentediensten de actualiteit van het risico niet mogen beoordelen. Ook is<br />

er tijdens de procedure geen verblijfsrecht geregeld en is er geen gehoor voorzien.<br />

Volgens Richtlijn 2005/85 is het steeds de beslissingsautoriteit die een asielaanvraag<br />

moet onderzoeken (art. 4.1) en daarbij aan een aantal voorwaarden moet voldoen<br />

(deugdelijk onderzoek, motivering van de beslissing,... (arts. 8.2 en 9). Er geldt, bij<br />

meervoudige aanvragen, een uitzondering voor het voorafgaand onderzoek, niet voor het<br />

onderzoek ten gronde (art. 4.2c) juncto 32). In principe is het dan ook niet DVZ, maar<br />

CGVS die deze aanvraag moet beoordelen. Minstens moet de procedure bij DVZ aan de<br />

genoemde kwaliteitsvereisten voldoen.<br />

Het advies dat aan CGVS gevraagd wordt, is eigenlijk de beslissing. Die zou dan ook aan<br />

betrokkene betekend moeten worden.<br />

18 “Dat de Commissie vaststelt dat appellant een beperkte verblijfsmachtiging verkregen heeft op grond van de<br />

verlening van <strong>subsidiaire</strong> bescherming omwille van de niet terugleidingsclausule in de beslissing van het CGVS;<br />

dat er geen redenen zijn om de verlening van de status van <strong>subsidiaire</strong> bescherming te hervormen.” (W12238)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

20


Artikel 12 van de Richtlijn 2005/85 verplicht de lidstaten een persoonlijk onderhoud te<br />

organiseren. Artikel 77§ 3 voorziet niet in een onderhoud, zonder enige rechtvaardiging.<br />

Er werd niet voorzien in een rechtsmiddel met dezelfde waarborgen als die voorzien bij<br />

de weigering van het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut door het CGVS, namelijk een<br />

beroepsprocedure voor de RvV met volle rechtsmacht.<br />

Er wordt tijdens de beroepsprocedure niet voorzien in een verlenging van het bevel, noch<br />

in enige regeling van opvang, terwijl het principe van non-discriminatie zou moeten<br />

betekenen dat een gelijkaardig statuut van verblijf en opvang geldt als voor andere<br />

asielzoekers die om <strong>subsidiaire</strong> bescherming vragen, namelijk de afgifte van een bijlage<br />

35.<br />

3.2. Analyse van de beslissingen<br />

De weigeringsbeslissingen zijn vrij stereotiep. Ze worden gemotiveerd als “beslissing tot<br />

weigering van een toekenning van het statuut van <strong>subsidiaire</strong> <strong>bescherming”</strong>.<br />

Een voorbeeld van motivering:<br />

“Je vous informe que cette demande a été refusée pour les motifs suivants:<br />

-la clause de non-reconduite dans la décision confirmative du (...) n’est plus d’actualité et<br />

à été retirée par le CGRA (OV5.155.909, 04/06/2007).”<br />

De ‘beslissing tot intrekking van de NTC’, waarnaar de motivering verwijst, is een<br />

beslissing die niet voorzien is in de wet, en die ook niet wordt betekend. De beslissing<br />

schendt naast genoemde artikelen van de richtlijn dus ook de artikels 2 en 3 van de Wet<br />

van 29 juli 1991 op de verplichte motivering van bestuurshandelingen.<br />

Gezien het gebrek aan een duidelijke en tegensprekelijke procedure zou dergelijke<br />

negatieve beslissing geen enkele invloed mogen hebben op een latere asielaanvraag. Het<br />

is echter onduidelijk of dit al dan niet het geval is.<br />

Aanbevelingen:<br />

Beslissingen van DVZ waarin geweigerd wordt een clausule van nietterugleiding<br />

om te vormen naar een statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming,<br />

moeten gemotiveerd worden.<br />

Aangezien de procedure tot omzetting van een nietterugleidingsclausuele<br />

naar het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet<br />

voldoet aan de procedurevereisten van Richtlijn 2005/85 mag een<br />

eventuele weigering in toepassing van artikel 77§3 van de wet van 15<br />

september 2006 tot hervorming van de vreemdelingenwet geen enkele<br />

invloed hebben op een latere asiel- of verblijfsaanvraag.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

21


4. Reisdocument na toekenning van het statuut<br />

4.1 Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Volgens Richtlijn 2004/83 (artikel 25.2) moet een reisdocument afgeleverd worden aan<br />

wie geen paspoort kan verkrijgen 19 . Begin augustus 2006 verstuurde de FOD<br />

Buitenlandse Zaken een fax aan de provinciegouverneurs, het CGVS en DVZ met<br />

aanpassingen van de omzendbrief van 26 september 2001 inzake de afgifte van<br />

reisdocumenten aan niet-Belgen (niet gepubliceerd). De instructies ter zake vermelden<br />

de categorie van subsidiair beschermden echter niet. De reispassen zijn geldig voor twee<br />

<strong>jaar</strong> en voor alle landen, maar kunnen slechts worden afgegeven ten aanzien van<br />

vreemdelingen die voldoen aan volgende voorwaarden:<br />

1. de identiteit van de aanvrager moet vaststaan<br />

2. de aanvrager beschikt over een verblijfsrecht van onbepaalde duur<br />

3. de nationaliteit staat vast en<br />

4. de aanvrager kan geen nationaal paspoort bekomen.<br />

Bovendien is een attest van ambassade of consulaat vereist, dat moet vermelden dat<br />

men geen nationaal paspoort heeft, geen nationaal paspoort kan bekomen en ook uitlegt<br />

waarom men geen nationaal paspoort kan bekomen.<br />

Voor vluchtelingen en erkende staatlozen zou het voldoen aan die voorwaarde worden<br />

vermoed.<br />

Een vreemdeling met <strong>subsidiaire</strong> bescherming voldoet gedurende de eerste vijf jaren te<br />

rekenen van zijn asielaanvraag echter niet aan de voorwaarde van een onbeperkt<br />

verblijfsrecht, terwijl hij wel al een dwingende reden kan hebben om te reizen. De<br />

vereiste van een verblijfsrecht van onbepaalde duur lijkt bovendien ook niet in<br />

overeenstemming te zijn met art. 25.2 van de Richtlijn 2004/83. Volgens DVZ zou in<br />

dringende dossiers al sneller een verblijfsrecht van onbepaalde duur kunnen worden<br />

toegekend.<br />

Maar het is voor vreemdelingen met de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus niet altijd<br />

mogelijk om aan een attest van hun ambassade of consulaat te geraken. Dit kan zijn<br />

omwille van de oorlogssituatie in hun land van herkomst, maar ook omwille van andere<br />

persoonlijke redenen. Deze vereiste lijkt overdreven omdat een vreemdeling de<br />

onmogelijkheid om aan een nationaal paspoort te geraken soms ook met andere<br />

middelen kan aantonen.<br />

Aanbevelingen:<br />

Personen die genieten van het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

zouden in navolging van art. 25.2 van de Richtlijn 2004/83 in het geval<br />

van ernstige humanitaire redenen reeds een reisdocument moeten<br />

kunnen bekomen als ze nog niet over een verblijfsrecht van onbepaalde<br />

duur beschikken.<br />

19 Ten minste indien om ernstige humanitaire redenen hun aanwezigheid in een andere staat vereist is, tenzij<br />

dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde zich daartegen verzetten.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

22


Personen die genieten van het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

moeten met andere documenten dan een attest van hun ambassade<br />

kunnen aantonen dat ze geen nationaal paspoort kunnen bekomen.<br />

5. Verblijf van gezinsleden tijdens de procedure<br />

5.1 Het wetgevend kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Er zitten enkele hiaten in het verblijfsrecht van gezinsleden tijdens de asielprocedure.<br />

Zo voert het vernieuwde Vreemdelingenbesluit de mogelijkheid in voor familieleden van<br />

een asielzoeker, die zelf geen asiel aanvragen, toch over een verblijfstitel te<br />

beschikken. 20<br />

Het Vreemdelingenbesluit bepaalt in een nieuw artikel 88 21 dat de gezinsleden genoemd<br />

in artikel 10§ 1, eerste lid, 4° Vreemdelingenwet (echtgenoot, partner met een<br />

geregistreerd partnerschap, kinderen, ouders, telkens onder strikte voorwaarden), een<br />

attest van immatriculatie model A ontvangen, met dezelfde geldigheidsduur als die van<br />

het attest van immatriculatie van de vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend.<br />

Wanneer echter de procedure verdergaat voor de RvV, lijkt er geen rechtsgrond te<br />

bestaan voor de afgifte van een Bijlage 35 voor deze gezinsleden. Volgens DVZ zou zich<br />

hier in de praktijk geen probleem stellen 22 maar toch lijkt het best dit hiaat aan te passen<br />

in de wet. Artikel 88 van het Vreemdelingenbesluit juncto art. 10§1, eerste lid, 4° van de<br />

Vreemdelingenwet regelt ook niets voor ongehuwde partners, die niet over een<br />

geregistreerd partnerschap beschikken. Gezien de definitie van ‘gezinsleden’ van de<br />

Richtlijn 2004/83 23 , zouden ook ongehuwde samenwoners in artikel 88<br />

Vreemdelingenbesluit logischerwijze opgenomen kunnen worden.<br />

Ook voor de gezinsleden van iemand die een aanvraag indient op basis van artikel 9ter is<br />

niets geregeld, wat een discriminatie is tegenover diegene die een aanvraag tot<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming kan indienen via een asielaanvraag. 24<br />

Daarnaast kan zich ook een probleem stellen voor asielzoekers, binnen wiens gezin één<br />

partner een statuut krijgt en de andere niet. In de praktijk zou er zich volgens DVZ dan<br />

geen probleem stellen en wordt er naar een oplossing gezocht, bijvoorbeeld in de vorm<br />

van verlenging van het bevel om het grondgebied te verlaten van de ene partner.<br />

Aanbevelingen:<br />

Gezinsleden van asielzoekers, met inbegrip van de ongehuwde partner,<br />

moeten recht hebben op verblijf tijdens de gehele duur van de procedure<br />

en dus ook tijdens de procedure bij de RvV.<br />

20<br />

Het betreft familieleden die samen met de asielzoeker naar België zijn gekomen en creëert dus geen nieuwe<br />

vorm van gezinshereniging.<br />

21<br />

Ingevoegd door art. 56 van het KB van 27 april 2007 tot hervorming van het KB van 8 oktober 1981<br />

22<br />

Gesprek tussen <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen en de heer Roosemont en Geysen op 13 november 2007.<br />

23<br />

Artikel 2 h) verwijst ook naar niet-gehuwde partners met wie de asielzoeker een duurzame relatie<br />

onderhoudt<br />

24 Zie infra, II.6<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

23


6. Verblijf om medische redenen<br />

6.1. Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

Een aanvraag tot verblijf om medische redenen moet worden ingediend op grond van<br />

artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Deze regeling staat los van de procedure tot<br />

toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming, die via een asielaanvraag dient te gebeuren.<br />

De aanvraag dient aangetekend te worden verstuurd aan DVZ. Na<br />

ontvankelijkverklaring 25 laat DVZ een woonstcontrole uitvoeren, waarop verzoeker een<br />

immatriculatieattest met een geldigheidsduur van drie maanden ontvangt 26 . Een<br />

ambtenaar-geneesheer onderzoekt zowel de medische redenen als de toegang tot<br />

medische zorgen in het thuisland. Bij weigering staat enkel een annulatieberoep open bij<br />

de RvV.<br />

In het kader van vaststaande rechtspraak inzake artikel 3 EVRM kan een terugkeer naar<br />

een land waar men noodzakelijke medische zorgen dient te ontberen echter een<br />

onmenselijke behandeling inhouden, zodat de aanvraag tot verblijf om deze redenen<br />

binnen de reikwijdte van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming kan vallen en dus dezelfde<br />

procedurele waarborgen en rechten en plichten zou moeten bieden die voorzien worden<br />

in de richtlijnen. Dit is echter niet steeds het geval.<br />

De aparte procedure naar Belgisch recht heeft wel als voordeel dat ze aangepast is aan<br />

de specifieke situatie van de aanvraag tot verblijf om medische redenen (er wordt niet<br />

vereist dat ze bij binnenkomst in het Rijk wordt ingediend, er is geen mogelijkheid tot<br />

vasthouding tijdens de procedure, etc.…).<br />

Eigenlijk behoort de bevoegdheid om over deze aanvragen te oordelen, toe aan het<br />

CGVS, indien ze kaderen binnen het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Richtlijn<br />

2005/85 geeft aan de lidstaten de mogelijkheid om één enkele procedure in te voeren<br />

voor het onderzoek naar zowel het vluchtelingenstatuut als naar het statuut van<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming (art. 3.3). In principe moet het dan wel gaan om één<br />

beslissingsautoriteit. Artikel 4.2 van de richtlijn geeft aan lidstaten immers de<br />

mogelijkheid om een andere autoriteit aan te stellen, maar enkel voor welbepaalde<br />

gevallen zoals bijvoorbeeld het onderzoek inzake meervoudige aanvragen. Artikel 4.2<br />

verwijst niet naar medische redenen.<br />

Volgens artikel 9ter Vreemdelingenwet moet de aanvrager een identiteitsbewijs<br />

voorleggen, tenzij hij nog een asielaanvraag hangende heeft (met inbegrip van een<br />

toelaatbaar verklaard administratief cassatieberoep bij de Raad van State) of hij kan<br />

aantonen dat hij onmogelijk dit identiteitsdocument in België kan verwerven. Artikel 3<br />

EVRM stelt echter geen bijkomende voorwaarden rond identiteit. In de memorie van<br />

toelichting wordt om die reden gepreciseerd dat de verzoeker ook zonder paspoort “niet<br />

25 Een aanvraag 9ter zal ontvankelijk verklaard worden indien de aanvraag vergezeld is van een<br />

identiteitsdocument of een nationaal paspoort, een medisch getuigschrift en enig ander bewijs of getuigschrift<br />

met betrekking tot de ziekte. De aanvraag mag niet steunen op elementen die reeds voordien werden<br />

ingeroepen of hadden moeten ingeroepen worden in een asielprocedure of een regularisatieaanvraag.<br />

Zie Omzendbrief van 21 juni 2006 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van<br />

vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de wet van 15 september 2006, B.S. 4 juli 2006, p. 9;<br />

art. 7-10 Koninklijk Besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15<br />

september 2006 tot hervorming van de Vreemdelingenwet, B.S. 31 mei 2007<br />

26 De gemeente kan dit attest ambtshalve verlengen zolang het geen andersluidende instructies heeft<br />

ontvangen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

24


verwijderd zal worden indien zijn medische situatie dermate ernstig is dat een<br />

verwijdering een schending zou uitmaken van artikel 3 EVRM” (Parl. St. Doc 51-<br />

2478/001, p. 35). In navolging van art. 48/4 Vreemdelingenwet dat het statuut van<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming invoert en evenmin dergelijke eisen in verband met<br />

identiteitsbewijzen stelt, verdient het aanbeveling de uitzonderingen soepel te<br />

interpreteren.<br />

Artikel 9ter stelt dat er geen elementen ingeroepen mogen worden die tevoren reeds<br />

aangehaald werden tijdens een asielprocedure. Deze voorwaarde is in strijd met artikel<br />

4.3 van de Richtlijn 2004/83, gezien alle relevante elementen in verband met het land<br />

van herkomst en die gekend zijn op het tijdstip waarop een beslissing genomen wordt, in<br />

aanmerking genomen moeten worden.<br />

Richtlijn 2005/85 stelt dat ieder die om bescherming vraagt, tijdens de behandeling op<br />

het grondgebied van de lidstaat mag blijven (artikel 7). Deze bepaling geldt ook voor wie<br />

een statuut vraagt om medische redenen. De afgifte van een verblijfstitel is niet<br />

verplicht, maar er kan wel gepleit worden voor een gelijke behandeling worden met<br />

asielzoekers, die meteen bij de aanvraag een recht hebben op inschrijving in de registers<br />

en afgifte van een attest van immatriculatie. Artikel 7 §2 van het KB van 17 mei 2007 tot<br />

vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15 september 2006 tot<br />

wijziging van de vreemdelingenwet bepaalt dat een attest van immatriculatie wordt<br />

afgegeven na ontvankelijkverklaring door DVZ, maar dat kan enige tijd duren en<br />

bovendien is er geen verblijf geregeld tijdens een eventueel beroep voor de RvV.<br />

De vreemdeling ten aanzien van wie een verblijf om medische redenen geweigerd wordt,<br />

kan enkel een verzoek tot nietigverklaring indienen bij de RvV, dat niet automatisch tot<br />

schorsing leidt. De vreemdeling ten aanzien van wie het statuut van <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming geweigerd wordt, heeft daarentegen recht op een schorsend beroep met<br />

volle rechtsmacht.<br />

Artikel 12 van de Richtlijn 2005/85 stelt een recht op gehoor in en is in België van<br />

toepassing op de procedure tot toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming ingevolge<br />

artikel 3.3 van de Richtlijn. Artikel 9ter Vreemdelingenwet heeft het enkel over de<br />

mogelijkheid die de ambtenaar-geneesheer heeft om bijkomend onderzoek te doen en<br />

advies in te winnen. Van een eigenlijk gehoor is dus geen sprake en dit in tegenstelling<br />

tot het recht tot gehoor bij het CGVS.<br />

De toekenning van een verblijf om medische redenen houdt naar Belgisch recht niet in<br />

dat het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming wordt toegekend, hoewel dat in toepassing<br />

van artikel 18 van de Richtlijn 2004/83 verplicht is. Naar Belgisch recht houdt de<br />

toekenning van het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming na 5 <strong>jaar</strong> ondermeer een recht<br />

op verblijf in, zonder dat daar voorwaarden aan worden gekoppeld.<br />

Het verschil in verloop van de medische procedure en de asielprocedure, het verschil in<br />

rechten tijdens en na de procedure en het verschil in rechtsmiddelen tegen de tussen te<br />

komen beslissing, zijn disproportioneel en maken dus een inbreuk uit op de artikels 10 en<br />

11 van de Grondwet.<br />

6.2. Analyse van de beslissingen<br />

Dit rapport bevat geen analyse van de beslissingen die sinds 10 oktober 2006 genomen<br />

werden betreffende aanvragen tot verblijf op grond van medische redenen. Er werd enkel<br />

een studie gemaakt van de beslissingen inzake de <strong>subsidiaire</strong> bescherming zoals ze<br />

gedefinieerd werd in artikel 48/4 Vreemdelingenwet. Beslissingen inzake medische<br />

dossiers worden bovendien niet gemotiveerd in het licht van de Richtlijn 2004/83.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

25


Aanbevelingen:<br />

In het kader van een aanvraag tot verblijf omwille van medische redenen<br />

moet de uitzondering op de vereiste van het voorleggen van een<br />

identiteitsdocument soepel worden geïnterpreteerd.<br />

Ook elementen die eerder ingeroepen werden in het kader van een<br />

asielaanvraag, moeten in aanmerking genomen kunnen worden tijdens<br />

het onderzoek in het kader van artikel 9ter.<br />

Personen die een aanvraag tot verblijf indienen omwille van medische<br />

redenen moeten effectief gehoord worden. Een negatieve beslissing kan<br />

niet genomen worden enkel en alleen op basis van het dossier.<br />

Personen die een aanvraag tot verblijf indienen op basis van medische<br />

redenen moeten kunnen genieten van een recht op verblijf, vergelijkbaar<br />

met dat van asielzoekers, tijdens de volledige duur van de procedure. Dit<br />

geldt zowel voor het onderzoek van hun aanvraag door DVZ, als voor de<br />

duur van een eventueel beroep bij de RvV.<br />

Net als asielzoekers moeten personen die een aanvraag tot verblijf<br />

indienen op basis van medische redenendan ook kunnen genieten van een<br />

opschortend beroep bij de RvV.<br />

In het geval van een positieve beslissing dient aan personen die een<br />

aanvraag tot verblijf indienen op basis van medische redenen een statuut<br />

te worden toegekend gelijkaardig aan dat van <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

26


III. De interpretatie van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

door de asielinstanties<br />

1. Algemeen<br />

Het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming werd ingevoerd door de zogenaamde<br />

kwalificatierichtlijn, Richtlijn 2004/83. De criteria voor toekenning van het statuut werden<br />

overgenomen in artikel 48/4 en 48/5 van de Vreemdelingenwet.<br />

Voorwaarden voor de toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming naar Belgisch recht zijn<br />

(artikel 48/4 §1 Vreemdelingenwet):<br />

1. De vreemdeling komt niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking en kan geen<br />

beroep doen op artikel 9 ter Vreemdelingenwet 27 .<br />

2. Er moeten zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de asielzoeker,<br />

wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar<br />

het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou<br />

lopen op ernstige schade, en hij zich niet onder de bescherming van dat land kan<br />

of, wegens dat risico, wil stellen, en dat hij niet onder de uitsluitingsgronden valt.<br />

De term “reëel risico” wordt gebruikt naar analogie van de maatstaf die het Europees Hof<br />

voor de Rechten van de Mens (EHRM) hanteert bij de beoordeling van schendingen van<br />

artikel 3 EVRM. 28<br />

Wanneer er sprake is van een gegronde vrees voor ernstige schade om een niet in het<br />

Verdrag van Genève genoemde reden (en wanneer de gegronde vrees voor ernstige<br />

schade geen situatie betreft die valt onder toepassing van de bijzondere procedure in<br />

artikel 9 ter Vreemdelingenwet) wordt de verzoeker geacht anderszins internationale<br />

bescherming nodig te hebben en zal hem de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus worden<br />

toegekend. 29<br />

Ernstige schade bestaat uit (art. 48/4 §2 Vreemdelingenwet):<br />

a) Doodstraf of executie<br />

Volgens een toelichting van het CGVS 30 moet het niet per se om een uitgesproken<br />

straf gaan. De autoriteiten moeten wel op de hoogte zijn van het gepleegde feit<br />

en er moet wel al een begin van strafprocedure zijn.<br />

b) Foltering of onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing van een<br />

verzoeker in zijn land van herkomst<br />

Deze bepaling is analoog aan artikel 3 EVRM. Volgens de voorbereidende werken<br />

en ook volgens toelichting van het CGVS zullen de asielinstanties deze bepaling<br />

27<br />

Nieuw artikel in de Vreemdelingenwet ter vervanging van artikel 9.3, specifiek voor aanvragen om medische<br />

redenen (zie II.6).<br />

Dit artikel is pas van toepassing sinds 1/07/2007, maar een overgangsregeling bepaalt dat aanvragen die al<br />

eerder werden ingediend op basis van het oude artikel 9.3 Vreemdelingenwet verder behandeld worden volgens<br />

de voorschriften van het nieuwe artikel 9ter.<br />

28<br />

Memorie van Toelichting, Kamer, Doc 51, 2478/001, p. 85<br />

29<br />

Memorie van Toelichting, Kamer, Doc 51, 2478/001, p. 85<br />

30 Infodag van het CGVS, 6 oktober 2006<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

27


interpreteren conform de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van<br />

de Mens. 31<br />

c) Ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van<br />

willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend<br />

conflict.<br />

Artikel 15 van Richtlijn 2004/83 spreekt in het laatste geval over een ernstige en<br />

individuele bedreiging. De voorwaarde dat de bedreiging individueel moet zijn<br />

werd uitdrukkelijk door de Belgische wetgever niet overgenomen. De memorie<br />

van toelichting stipuleert wel dat ook wanneer de gronden voor deze vrees niet<br />

specifiek zijn voor het individu, iedere verzoeker moet aantonen dat hij<br />

geconfronteerd wordt met een situatie waarin de vrees voor zijn of zijn leven<br />

aantoonbaar is. 32<br />

Artikel 48/4§2 a), b) en c) komt overeen met respectievelijk artikel 15 a), b) en c) van<br />

Richtlijn 2004/83.<br />

Artikel 48/5 Vreemdelingenwet neemt de artikelen 7, 8 en 9 van Richtlijn 2004/83 over.<br />

Ernstige schade in de zin van artikel 48/4 Vreemdelingenwet kan uitgaan van of<br />

veroorzaakt worden door (art. 48/5§1 Vreemdelingenwet):<br />

a) de Staat;<br />

b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn<br />

grondgebied beheersen;<br />

c) niet-overheidsactoren, indien kan worden aangetoond dat de actoren als<br />

bedoeld in a) en b), inclusief internationale organisaties, geen bescherming<br />

kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade.<br />

Bescherming kan worden geboden door (art. 48/5§2 Vreemdelingenwet):<br />

a) de Staat, of<br />

b) partijen of organisaties, inclusief internationale organisaties, die de Staat of<br />

een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen.<br />

Bescherming, in de zin van de artikel 48/4 wordt in het algemeen geboden wanneer de<br />

bedoelde actoren van bescherming redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging<br />

of het lijden van ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een<br />

doeltreffend juridisch systeem voor opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing<br />

van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker<br />

toegang tot een dergelijke bescherming heeft.<br />

Bij het beoordelen of een internationale organisatie of een Staat een aanzienlijk deel van<br />

zijn grondgebied beheerst en bescherming verleent, in de zin van de artikel 48/4, wordt<br />

onder meer rekening gehouden met de richtsnoeren die worden gegeven in toepasselijke<br />

Europese regelgeving.<br />

Volgens artikel 48/5§3 Vreemdelingenwet is er geen behoefte aan bescherming indien er<br />

in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees bestaat voor vervolging of<br />

geen reëel risico op ernstige schade, en indien van de verzoeker redelijkerwijs kan<br />

worden verwacht dat hij in dat deel van het land blijft (het binnenlands vluchtalternatief).<br />

Er wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in het land en met de<br />

persoonlijke omstandigheden van de verzoeker op het tijdstip waarop een beslissing<br />

wordt genomen.<br />

31 Memorie van Toelichting, Kamer, Doc 51, 2478/001, p. 86<br />

32 Memorie van Toelichting, Kamer, Doc 51, 2478/001, p. 86<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

28


Over het algemeen kan men dus stellen dat de Belgische wetgeving op de meeste punten<br />

de minimumnormen van Richtlijn 2004/83 volgt. België lijkt wel beneden deze<br />

minimumnormen te gaan waar het medische gronden uitdrukkelijk uitsluit van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming (art. 9ter Vreemdelingenwet, zie ook I.6.1). De definitie van<br />

“ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van<br />

willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict” is daarentegen iets ruimer<br />

dan die van de richtlijn, aangezien de Belgische wetgever de vereiste dat de bedreiging<br />

individueel moet zijn, heeft laten vallen.<br />

Hierna volgt een puntsgewijze bespreking van de criteria op grond van een analyse van<br />

de doorgenomen beslissingen. De interpretatie door het CGVS betreffende artikel 48/4<br />

Vreemdelingenwet is niet altijd makkelijk te achterhalen. Positieve beslissingen terzake<br />

worden immers niet gemotiveerd, hoewel dat eigenlijk verplicht is (zie IV.2.1). De<br />

arresten van de VBV en RvV scheppen vaak meer duidelijkheid.<br />

2. Toepassingen van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

2.1 Artikel 48/4 §2 a)<br />

Er is ons geen enkele beslissing bekend waarin het subsidiair statuut wordt toegekend<br />

om de reden dat iemand doodstraf of executie zou riskeren. 33<br />

2.2 Artikel 48/4 §2 b)<br />

Er werden zeer weinig beslissingen gevonden waarin de <strong>subsidiaire</strong> bescherming werd<br />

toegekend in toepassing van artikel 48/4 §2 b. Een voorbeeld is de situatie van<br />

dienstweigeraars in Eritrea.<br />

2.3 Artikel 48/4 §2 c)<br />

Dit artikel werd wel veelvuldig ingeroepen. Hoewel de afkomst van een asielaanvrager<br />

lang geen voldoende criterium vormt voor de toekenning van het subsidiair statuut ‘type<br />

c’, is het onderzoek wel erg regiogebonden.<br />

2.4 Ter illustratie: enkele beslissingen waarin het statuut van <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming wordt toegekend of geweigerd (per land)<br />

i. Beslissingen van toekenning van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

Eritrea:<br />

“Er bestaat immers een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling of<br />

bestraffing bij een eventuele terugkeer naar uw land van oorsprong. Uit informatie blijkt<br />

namelijk dat de Eritrese autoriteiten buitensporig geweld gebruiken tegen mannen en<br />

33 Het CGVS heeft het statuut nog niet toegekend op basis van dit artikel. Het is ons niet bekend of de RvV dit<br />

al wel gedaan heeft.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

29


vrouwen die hun dienstplicht weigeren te vervullen of proberen om er zich aan te<br />

onttrekken”. (P0075)<br />

Irak (Zuid- en Centraal Irak, Kirkuk, Mossul en Ninawa):<br />

“Door de spanningen tussen Koerden en Irakese Arabieren en andere minderheden in<br />

Kirkuk en Mosul is de situatie ook daar kritiek. De situatie in de provincies Ninawa<br />

(Mosul), Tamim (Kirkuk), Salah ad Din en Diyala (Ba’qubah) is vergelijkbaar met deze in<br />

Bagdad zij het met een minder aantal bomaanslagen en moordpartijen. Voornamelijk de<br />

regio’s van Ba’qubah, Kirkuk en Mosul worden geconfronteerd met het etno-sektarische<br />

geweld dat zich vanuit Bagdad aan het verspreiden is. In de provincies Ninewa en Tamim<br />

komt het geweld niet alleen voort uit spanningen tussen de sjiitische en soennitische<br />

bevolking, maar ook uit de machtsstrijd tussen Koerden, Turkmenen en Arabieren. In<br />

Mosul worden nog steeds voornamelijk aanslagen tegen de Amerikaanse en de Iraakse<br />

troepen gepleegd, maar volgens Amerikaanse militaire bronnen ook steeds meer<br />

aanslagen tegen burgers (MOORE, S., ROUG, L., “Deaths Across Iraq Show It Is a Nation<br />

of Many Wars, With U.S. in the Middle”, in: Los Angeles Times [online], 07-10-2006)”<br />

(SB14). “De hiervoor beschreven algemene situatie, (…) is bedreigend voor de bevolking<br />

van bepaalde regio’s in Irak en is aldus voldoende om te kunnen besluiten tot de<br />

toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus”. (RVV 63, met verwijzing naar RvSt<br />

165.470)<br />

Ivoorkust:<br />

“Overwegende dat Ivoorkust sinds september 2002 de facto, met inbegrip van een<br />

demarcatielijn (“zone de confiance”), opgedeeld is in het noordelijke deel dat onder<br />

controle staat van de rebellen van de “Forces Nouvelles” en het zuidelijke deel dat onder<br />

controle is van de regering; dat mensenrechtenrapporten voor 2006 gewag maken van<br />

politieke instabiliteit en mensenrechtenschendingen, met inbegrip van standrechtelijke<br />

executies, martelingen en mensonterende behandeling uitgaande van de<br />

veiligheidsorganen die zowel van de regering als van de “Forces Nouvelles” afhangen en<br />

straffeloos optreden (…) Overwegende dat de UNHCR in oktober 2006 (“Update on<br />

International protection needs of asylum-seekers from Côte d’Ivoire”) stelde dat<br />

personen die Ivoorkust ontvluchten geacht worden internationale bescherming nodig te<br />

hebben”. (W12446)<br />

Soedan (Darfur):<br />

“De situatie in Darfur, die tevens beantwoordt aan de omschrijving van artikel 1 van het<br />

tweede protocol bij de Geneefse verdragen van 12 augustus 1949, valt onder de<br />

voorwaarden zoals omschreven in voormeld artikel 48/4,§2,c”. (W12632, W12399,<br />

W12632)<br />

Westelijke Jordaanoever:<br />

“Toutefois, il ressort d’une analyse approfondie de la situation actuelle en Cisjordanie,<br />

dont vous êtes originaire, qu’il existe un risque réel de menaces graves contre la vie ou la<br />

personne des civils, en raison d’une violence aveugle dans le cadre d’un conflit (…)”.<br />

(P0073, P0074).<br />

ii. Beslissingen van weigering van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

Afghanistan, met uitzondering van bepaalde regio’s (W12651, RVV 652, RVV 656).<br />

Bulgarije:<br />

Er heerst geen arbitrair geweld in Bulgarije tegen Rom zigeuners, dus is er geen nood<br />

aan toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming (RVV 751); “les roms font l’objet de<br />

persécutions en Bulgarie” que cette seule affirmation, qui n’est pas autrement étayée par<br />

la partie requérante, ne suffit pas à établir qu’il existerait un risque... ”. (RVV 179, RVV<br />

180)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

30


Burundi:<br />

“La simple évocation de l’existence de tensions ethniques subsistant au Burundi ne<br />

suffit pas à convaincre le conseil que le requérant serait exposé... ”. (RVV 1076)<br />

China (Tibet):<br />

“Dat de bestreden beslissing niet ontkent dat de mensenrechtensituatie in Tibet delicaat<br />

is; dat de situatie van de Dalai Lama gekend is alsook de expansiepolitiek van de Chinese<br />

overheid in Tibet; dat dit echter niet betekent dat alle Tibetanen actief vervolgd worden<br />

of in een onmenselijke situatie verkeren”. (W12195)<br />

Dagestan:<br />

Met betrekking tot de situatie van Tsjetsjenen in Dagestan: “verzoekster vergenoegt zich<br />

ermee te verwijzen naar de algemene situatie, doch brengt geen concrete elementen aan<br />

dat zij een reëel risico op ernstige schade loopt (..) ook zonder noodzaak van het bewijs<br />

van individuele dreiging volstaat het niet louter naar een algemene toestand te verwijzen<br />

en dient verzoekster haar concrete toestand aannemelijk te maken” (RvSt. 165.109).<br />

(RVV 745, 744)<br />

Ethiopië:<br />

“Uit de neergelegde rapporten blijkt niet dat de situatie in Ethiopië dermate onstabiel en<br />

gevaarlijk is dat er zwaarwichtige redenen zouden bestaan die wijzen op een reëel risico<br />

op ernstige schade…”. (RVV 103)<br />

Guinee :<br />

De situatie van mensenrechtenschendingen is bekend, maar onvoldoende : “restent<br />

d’ordre extrêmement générale et estime dès lors qu’ils ne peuvent suffire... ” (RVV<br />

210) ; “la simple invocation d’un contexte général de répression dans un pays ne suffit<br />

pas….” (RVV 961); De ingeroepen elementen met betrekking tot de politieke crisis en<br />

onzekerheid in Guinee zijn te algemeen om een toekenning van <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

te ondersteunen (RVV 255).<br />

Iran:<br />

“dat de algemene situatie in Iran niet van die aard is dat in geval van terugkeer kan<br />

gesproken worden van een mogelijke ernstige bedreiging van het leven of van de<br />

persoon…” (RVV 214). Het behoren tot de Koerdische minderheid in Iran is op zich niet<br />

problematisch. (W12355)<br />

Irak (Noordelijke provincies):<br />

“In Sulaymaniyah, Erbil en Dohuk is internationale bescherming slechts aangewezen<br />

indien verzoeker bij terugkeer naar Noord-Irak niet op steun kan rekenen van de lokale<br />

gemeenschap of familie.” (SB14, W12685, W12663, RVV 1092, RVV 930, RVV 929, RVV<br />

928, RVV 795, RVV 793)<br />

Liberia:<br />

“Overwegende dat ter zitting een stukkenbundel met informatie over Liberia werd<br />

neergelegd; dat het algemene informatie betreft over de actuele situatie (…). Overwegende<br />

dat appellant geen elementen aanvoert om te stellen dat hij valt onder de bepalingen van<br />

artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 met betrekking tot het toekennen van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus.” (W12128)<br />

Nepal:<br />

CGVS stelt dat de actuele situatie in Nepal niet van die aard is, dat er een reëel risico<br />

bestaat op ernstige schade. “De raad volgt verweerder in zijn standpunt”. (RVV 955-950)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

31


Roemenië:<br />

Behoren tot de Rom-minderheid in Roemenie is niet voldoende om vervolging of een<br />

risico op ernstige schade aan te tonen. (RVV 750)<br />

Staatloosheid:<br />

Ten aanzien van een staatloze werd de <strong>subsidiaire</strong> bescherming geweigerd gezien “het<br />

niet aan het CGVS toekomt om de beweerde staatloosheid te bevestigen of te<br />

verwerpen”. De RVV volgde deze stelling (RVV 212).<br />

Togo :<br />

“La situation au Togo est connue mais ne suffit pas à elle seule…” (RVV 784) ; Wat<br />

betreft de situatie van de Ewé in Togo : “Si la réalité des arguments invoqués par le<br />

requérant n’est pas mise en cause, ils restent d’ordre très général et ne peuvent suffire à<br />

constituer des sérieux motifs de croire que le requérant serait exposé à...” (RVV 37) ;<br />

“les prétentions de la partie requérante fondées sur la situation générale régnant au Togo<br />

sont très peu circonstanciées et ne reposent sur aucune articulation de nature à les<br />

individualiser de manière consistante et crédible”. (RVV 194, RVV 197)<br />

Noch de negatieve, noch de positieve beslissingen duiden omstandig en precies aan op<br />

welke punten er al dan niet aan de voorwaarden voor de toekenning van een <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming zou worden voldaan.<br />

3. Overzicht van de criteria van artikel 48/4<br />

Vreemdelingenwet<br />

3.1 Artikel 48/4 §2 a)<br />

Er zijn ons geen beslissingen gekend die gemotiveerd werden op basis van dit artikel. 34<br />

3.2 Artikel 48/4 §2 b)<br />

Gezien de zeer beperkte toepassing van dit artikel, is er weinig materiaal voorhanden<br />

waaruit de interpretatie van de criteria kan blijken.<br />

In de dossiers waarin het artikel mogelijk kan spelen (feiten van willekeurige arrestatie,<br />

detentie, mishandeling), wordt het onderzoek van de feiten vooral gevoerd in het kader<br />

van de vaststelling van een gegronde vrees voor vervolging.<br />

Een enkele keer werd gemotiveerd dat er geen onderzoek nodig is op grond van artikel<br />

48/4 §2 b, omdat er toepassing gemaakt kon worden van artikel 48/4 §2 c) (RVV 734,<br />

Irak).<br />

De situatie van Roma zigeuners in Tsjechië, samen met het gegeven dat betrokkene<br />

dakloos en werkloos is en dat de sociale dienst ermee gedreigd heeft haar kind af te<br />

nemen, zijn “socio-economische redenen die onvoldoende zwaarwichtig zijn om te<br />

kunnen spreken van een vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of van een<br />

reëel risico op het lopen van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van <strong>subsidiaire</strong><br />

<strong>bescherming”</strong> (CGVS P0061).<br />

34 Zie III.2 a)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

32


De feiten moeten voldoende ernstig zijn: “een eenmalige arrestatie en ondervraging van<br />

enkele uren gedurende dewelke hij enkel beledigd en niet mishandeld werd, kan niet<br />

beschouwd worden als een foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of<br />

bestraffing overeenkomstig 48/4 b” (RVV 62, Noord Irak).<br />

Ook de moord op een vriendin in het kader van eerwraak blijkt niet voldoende:<br />

“Verzoeker toont niet aan dat hij, als man, omwille van de beweerde ontmaagding en de<br />

hieruit voortvloeiende moord op zijn vriendin, hetgeen gemeenrechtelijke feiten zijn en<br />

vreemd aan de Conventie van Genève, vervolging dient te vrezen of ten gevolge van<br />

deze feiten geen bescherming zou kunnen verkrijgen van de Koerdische autoriteiten”<br />

(RVV 25, Irak). Zonder een uitspraak te kunnen doen over de grond van het dossier, lijkt<br />

het wettig om in dergelijke geval te eisen dat er onderzocht wordt of de moord op je<br />

partner geen onmenselijke behandeling uitmaakt. De redenering dat het om<br />

gemeenrechtelijke feiten gaat, maakt dat dit onderzoek dan dient te gebeuren in het<br />

kader van artikel 48/4 §2 b).<br />

Een voorbeeld waar <strong>subsidiaire</strong> bescherming wel werd toegekend is is de situatie van<br />

dienstweigeraars in Eritrea: “Er bestaat immers een reëel risico op een onmenselijke of<br />

vernederende behandeling of bestraffing bij een eventuele terugkeer naar uw land van<br />

oorsprong. Uit informatie blijkt namelijk dat de Eritrese autoriteiten buitensporig geweld<br />

gebruiken tegen mannen en vrouwen die hun dienstplicht weigeren te vervullen of<br />

proberen om er zich aan te onttrekken” (P0075).<br />

Uit de beslissingen blijkt dat er door de asielzoekers vaak weinig concrete elementen<br />

aangehaald worden om een grondig onderzoek te voeren naar een eventuele toepassing<br />

van artikel 48/4 §2 b: “Voorts volstaat een eenvoudige vrees voor slechte behandeling<br />

niet om een reëel risico op het lopen van ernstige schade bestaande uit foltering of<br />

onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, in aanmerking te nemen. Er<br />

moeten meer bepaald ernstige en redelijke gronden aanwezig zijn op basis waarvan kan<br />

worden besloten dat het risico zich in hoofde van verzoeker met een grote mate van<br />

waarschijnlijkheid zal voordoen” (W12497, W12500).<br />

3.3 Artikel 48/4 §2 c)<br />

3.3.1 Reëel risico<br />

Reëel risico en artikel 3 EVRM<br />

De notie reëel risico komt voor in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten<br />

van de Mens (EHRM) inzake de mogelijke schending van artikel 3 EVRM, dat bepaalt dat<br />

niemand onderworpen mag worden aan foltering of aan een onmenselijke of<br />

mensonterende behandeling of bestraffing. De rechtspraak van het EHRM interpreteerde<br />

het artikel zodanig dat er ook sprake is van een schending, als iemand wordt teruggeleid<br />

naar een land waar er een reëel risico bestaat op deze behandeling.<br />

De notie van reëel risico, zoals toegepast door het EHRM, kan niet onverkort worden<br />

toegepast op de <strong>subsidiaire</strong> bescherming type ‘c’. Het artikel 15 c in Richtlijn 2004/83<br />

bepaalt immers dat het ernstig risico bestaat uit een bedreiging van het leven of van de<br />

persoon. Een reëel risico op een bedreiging is een kleiner risico dan een reëel risico op<br />

een effectieve onmenselijke behandeling. Artikel 15c, dat onder de titel staat van<br />

definities van ernstige schade, lijkt dan ook eerder als betekenis te hebben dat het het<br />

begrip ‘reëel risico’ wijzigt 35 .<br />

35 zie Hemme Battjes, The Common Asylum System: The first stage, in Carlier & De Bruycker, Immigration and<br />

Asylum law of the EU: Current Debates, Bruylant, Brussel, 2005, p. 45-49. Die interpretatie werd gevolgd door<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

33


Bovendien, als de notie van reëel risico niet gewijzigd zou worden door artikel 15 c, en er<br />

een persoonlijk reëel risico moet bestaan op een onmenselijke behandeling, dan is<br />

moeilijk in te zien wat nog het onderscheid zou zijn met artikel 15 b van de richtlijn, dat<br />

verwijst naar artikel 3 EVRM.. Het enkele feit dat de oorsprong van de gewelddadige<br />

activiteit willekeurig geweld is in het kader van een gewapend conflict, maakt immers<br />

geen onderscheidend criterium uit.<br />

De Nederlandse Raad van State stelde een preliminaire vraag aan het Europese Hof van<br />

Justitie met het oog op meer verduidelijking rond de verhouding van artikel 15 c van<br />

Richtlijn 2004/83 tot artikel 3 EVRM en rond de juiste draagwijdte van het artikel. 36<br />

Het UNHCR is in ieder geval van mening dat er een duidelijk verschil bestaat tussen<br />

artikel 15 b) en artikel 15 c). Volgens de internationale organisatie ligt de toegevoegde<br />

waarde van artikel 15 c) in de mogelijkheid om bescherming te bieden tegen ernstige<br />

risico’s die situationeel van aard zijn, eerder dan persoonlijk van aard. 37<br />

Reëel risico en persoonlijk risico<br />

De rechtspraak lijkt erg verdeeld over de vraag in welke mate een asielzoeker persoonlijk<br />

een risico op ernstige schade, in de vorm van een ernstige bedreiging van zijn leven of<br />

zijn persoon, moet lopen en hoe aan dat persoonlijke risico vorm gegeven moet worden.<br />

Het UNHCR oordeelt in ieder geval dat het begrip ‘individuele bedreiging’ in artikel 15 c)<br />

van Richtlijn 2004/83 (dat, zoals gezegd, geschrapt werd in artikel 48/4§2 c)<br />

Vreemdelingenwet) niet mag leiden tot het opleggen van een zwaardere bewijslast,<br />

aangezien willekeurige en onvoorspelbare risico’s juist een kenmerk zijn van situaties van<br />

algemeen geweld. 38<br />

De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen bevestigt dat de<br />

asielzoeker niet moet aantonen dat hij persoonlijk een risico loopt, hij moet wel het<br />

bestaan van het reële risico voldoende concreet maken. Volgens de Commissarisgeneraal<br />

kadert deze verwachting binnen een algemene verplichting tot samenwerking 39<br />

Het opzet van het artikel 48/4 §2 c is dat slachtoffers van willekeurig geweld een<br />

internationale bescherming krijgen, ongeacht of ze persoonlijk geviseerd worden:<br />

“Anderzijds wordt van die personen niet noodzakelijk verwacht dat zij bijkomend<br />

aantonen dat zij in die situatie van willekeurig geweld ook nog eens persoonlijk worden<br />

geviseerd. Wel moeten zij hun identiteit en afkomst aannemelijk kunnen maken, evenals<br />

hun profiel als burger, wat een individuele beoordeling vereist van elke aanvraag.<br />

Uiteraard wordt in al deze gevallen ook nagegaan of de asielzoekers eventueel kunnen<br />

rekenen op binnenlandse bescherming of een intern vluchtalternatief in hun land van<br />

herkomst en of zij desgevallend in aanmerking komen voor de toepassing van de<br />

uitsluitingsclausule.” 40<br />

Het reëel risico kan afgeleid worden uit het feit dat er in het thuisland reeds<br />

burgerslachtoffers vielen ten gevolge van willekeurig geweld. Het feit dat het aantal<br />

de Nederlandse Adviescommissie Vreemdelingenzaken (Nederlandse Adviescommissie voor<br />

Vreemdelingenzaken (2006), Categoriaal beschermingsbeleid, Den Haag, 2006, p. 2)<br />

36<br />

OJ C 8/5 van 12 januari 2008. Zie ook Raad van State (Nederland), 12 oktober 2007<br />

37<br />

UNCHR Statement. Subsidiary protection under the EC Qualification Directive for people threatened by<br />

indiscriminate violence, januari 2008, p. 5.<br />

38<br />

UNCHR Statement. Subsidiary protection under the EC Qualification Directive for people threatened by<br />

indiscriminate violence, januari 2008, p. 6<br />

39<br />

Verklaring van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen in een gesprek met<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen op 5 december 2007.<br />

40<br />

Minister Dewael in Parl. St. CRIV 51 COM 1281, p. 52, vraag van Stijn Bex, 12-04-2007<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

34


slachtoffers beperkt is, kon volgens de Raad van State een weigering op zich niet<br />

schragen: “Overwegende dat waar de verzoekende partij onder meer verwijst naar de<br />

lijst van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN, die zij bij het<br />

indienen van haar derde asielaanvraag heeft neergelegd, uit betreffend document<br />

expliciet blijkt dat er in de provincie van de verzoekende partij militaire operaties aan de<br />

gang zijn en dat burgers er onrechtstreeks en zelfs rechtstreeks door geraakt worden;<br />

dat bovendien uit de landeninformatie van Cedoca, waarop de CG zich heeft gebaseerd,<br />

blijkt dat er in haar provincie vele incidenten zijn geweest en dat er reeds verschillende<br />

burgerslachtoffers vielen; dat betreffende informatie melding maakt van een burger als<br />

slachtoffer van targeted killing; een gewonde burger bij een search operation, drie<br />

gewonden en een dode burger bij een aanslag op een auto, twee dode burgers bij een<br />

huiszoeking, twee gewonde veiligheidsbeambten en een tolk bij een aanval op de<br />

luchthaven, een gewonde burger bij de bomaanslag op de hindoetempel, een gewonde<br />

kok bij een aanval op een hoofdkwartier, een dode Afghaanse politieman, een gewonde<br />

burger bij een bomaanslag op een markt, een dode en twee gewonden bij een aanslag op<br />

een tankwagen; dat deze opsomming van incidenten in de landeninformatie van Cedoca,<br />

aldus in wezen de informatie van het HC bevestigt; dat de CG in zijn beslissing evenwel<br />

overweegt dat dit soort incidenten beperkt blijft en hieruit besluit dat er in de provincie<br />

van de verzoekende partij geen sprake is van een ernstige bedreiging van het leven of de<br />

persoon van burgers als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een<br />

internationaal of binnenlands gewapend conflict; dat gelet op de aangehaalde informatie<br />

van Cedoca en van het HC, dit enige motief op het eerste gezicht de beslissing tot<br />

weigering van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet in alle redelijkheid lijkt te kunnen<br />

schragen; dat een schending van de materiële motivering kan worden aangenomen.”<br />

(RvSt nr. 167.754)<br />

Het CGVS volgde deze piste duidelijk niet. Ten aanzien van dezelfde persoon werd<br />

opnieuw een bevestigende beslissing genomen, om precies dezelfde redenen, zonder<br />

enig onderzoek ten gronde. In het kader van een volgende asielaanvraag kwam er wel<br />

een beslissing ten gronde, met volgende motivering: “In totaal werden in de<br />

geraadpleegde bronnen voor de periode januari - mei 2007 ruim geschat 106<br />

burgerslachtoffers gerapporteerd. Rekening houdend met de geschatte oppervlakte van<br />

7.700 km² en het geschatte bevolkingsaantal van 1.3 miljoen inwoners van de provincie<br />

Nangarhar, kan geconcludeerd worden dat het aantal burgerslachtoffers als gevolg van<br />

willekeurig geweld in de context van dit gewapend conflict laag is en dat hogervermelde<br />

vaststellingen aantonen dat er voor burgers op dit ogenblik in de provincie Nangarhar<br />

geen reëel risico op ernstige schade bestaat”. (CG 04-15446X). Deze motivering lijkt a<br />

fortiori in strijd met de vaststelling van de Raad van State dat een opsomming van een<br />

tiental doden de weigering van toekenning van <strong>subsidiaire</strong> bescherming in alle<br />

redelijkheid niet kan schragen.<br />

Ook ten aanzien van Afghaanse onderdanen uit Kaboel werd een gelijkaardige motivering<br />

gegeven: “Voorts blijkt uit een grondige analyse van de actuele situatie in Afghanistan<br />

dat er op dit ogenblik in de hoofdstad Kabul geen reëel risico op ernstige schade (…)<br />

bestaat. (…) is de voorbije maanden het toneel geweest van een beperkt aantal<br />

onschadelijke raketaanvallen op gebouwen en posten van de Afghaanse autoriteiten en<br />

buitenlandse troepen en een aantal bom- en zelfmoordaanslagen hoofdzakelijk tegen<br />

Afghaanse en buitenlandse troepen. Niet alle bom- en zelfmoordaanslagen maken<br />

slachtoffers” (CG 06-16218; CG 06-12220; CG 04-21110). Ook hier gaat het om de<br />

redenering dat er sprake is van een gewapend conflict en willekeurig geweld, maar<br />

anderzijds van een beperkt aantal slachtoffers.<br />

Deze argumentatie van het CGVS overtuigt niet. In de eerste plaats wordt er een raming<br />

gedaan van het aantal slachtoffers, terwijl doorgaans uit de bronnen blijkt dat er<br />

onvoldoende gegevens zijn om een realistische schatting te maken, en ten tweede is<br />

doodslag maar één uiting van de aanwezigheid van een bedreiging van het leven. Ook<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

35


een bomaanslag, gericht tegen burgers waarbij geen slachtoffers vielen, blijft een<br />

bedreiging van het leven van die burgers.<br />

Een bomaanslag of zelfmoordaanslag is op zich een ernstige bedreiging van het leven.<br />

Geregelde aanslagen maken dat er bij terugkeer een reëel risico bestaat dat dergelijke<br />

aanslagen nog zullen plaatsvinden. Maar er moet aangetoond worden dat de asielzoeker<br />

zelf bij terugkeer naar een bepaalde regio een reëel risico ‘loopt’ om daar slachtoffer van<br />

te worden. In die zin kan verwacht worden dat er wordt aangetoond dat het geweld<br />

‘voldoende algemeen’ is.<br />

Dat betekent niet dat er aangetoond moet worden dat hij een groter risico loopt dan<br />

anderen. Het volstaat dat hij, als burger, net als alle burgers, een reëel risico loopt. Er is<br />

wat dat betreft waakzaamheid geboden inzake de vereiste van een “individueel” risico,<br />

dewelke voorkomt in de Richtlijn 2004/83, maar bewust geschrapt werd in de Belgische<br />

wet.<br />

De stelling van bijvoorbeeld DVZ dat er een concreet en persoonlijk risico aangetoond<br />

moet worden, werd door de rechtspraak verworpen: “Que c’est dès lors de manière<br />

prima facie illégale que l’Etat belge a en l’espèce refusé de prendre en considération la<br />

demande de protection <strong>subsidiaire</strong> introduite par le demandeur aux motifs qu’il n’avait à<br />

aucun moment apporté des éléments concrets qui démontrent qu’il court un risque réel<br />

et personnel d’atteinte sérieuse à son intégrité physique ou à sa vie” (Rb Eerste Aanleg<br />

Brussel in Kortgeding, 20/04/2007, N° 07/174/C).<br />

Anderzijds is een loutere verwijzing naar een algemene situatie onvoldoende : “dat de<br />

verzoekende partij voor wat betreft de <strong>subsidiaire</strong> bescherming enkel verwijst naar de<br />

toestand in Afghanistan en stelt dat zij aldaar gedood zal worden; dat in het nieuwe<br />

artikel 48/4 van de vreemdelingenwet enkel sprake is van een “ernstige bedreiging van<br />

het leven of de persoon” en niet, zoals in artikel 15 van richtlijn 2004/83/EG, van een<br />

“ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon”; dat, ook zonder de<br />

noodzaak van het bewijs van een “individuele” dreiging, de aanvrager een reëel risico<br />

aannemelijk moet kunnen maken; dat de verzoekende partij met dergelijke algemene<br />

stelling echter niet aannemelijk maakt dat zij bij een terugkeer naar het land van<br />

herkomst een reëel risico zou lopen op ernstige schade noch dat zij zich niet onder de<br />

bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen” (RvSt 165.109, RVV<br />

786).<br />

In het eerste opzicht lijkt het een probleem van bewijsvoering: “de loutere stelling dat er<br />

in Ingoesjetië wegens de nabijheid van Tsjetsjenië een ernstige bedreiging bestaat voor<br />

het leven of de vrijheid van burgers als gevolg van willekeurig geweld wegens een<br />

gewapend binnenlands conflict is geen bewijs dat verzoeker voldoet aan de wettelijke<br />

bepalingen inzake <strong>subsidiaire</strong> <strong>bescherming”</strong> (W12519). In die zin moet betrokkene geen<br />

informatie aanbrengen die op hem persoonlijk betrekking heeft, maar gewoon meer<br />

specifieke informatie die kan aantonen dat de ongunstige situatie iedereen raakt.<br />

Maar in andere beslissingen lijkt het onderscheid tussen een concreet reëel risico<br />

enerzijds en een individueel of persoonlijk risico anderzijds wel eens zoek, en worden<br />

deze voorwaarden eigenlijk door elkaar gebruikt: “aan verzoeker kan de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming, mede in acht genomen hetgeen voorafgaand besloten werd omtrent de<br />

feiten die de grondslag vormen van verzoekers asielaanvraag, niet worden toegekend<br />

aangezien verzoeker het ingeroepen reëel risico niet omschrijft of in concreto toepast op<br />

zijn eigen persoon” (RVV 134, Libanon); “il constate que si des sources fiables font état<br />

de violations des droits fondamentaux de l’individu dans le pays d’origine de la partie<br />

requérante, celle ci ne formule cependant aucun moyen donnant à croire qu’ellle<br />

encourrait personellement un risque reel d’être soumise à une atteinte grave au sens de<br />

l’art de la loi” (RVV 1014, Togo). “Het feit dat er zwaarwegende gronden dienen te zijn<br />

en dat er een reëel risico dient te bestaan houdt bovendien in dat het niet volstaat naar<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

36


een algemene situatie in een bepaalde regio te verwijzen zonder aan te tonen of<br />

minstens aannemelijk te maken dat deze situatie op de verzoekende partij betrekking<br />

heeft” (RVV 519).<br />

In dossiers van onderdanen van landen waar het risico op ernstige schade geacht wordt<br />

algemeen te zijn lijkt het “persoonlijk” element minder te spelen, met de melding dat “uit<br />

een grondige analyse van de actuele situatie in Irak blijkt dat er in Centraal Irak een<br />

reëel risico bestaat op ernstige schade” (CG 03-19639, RVV 55, RVV 63, RVV 149…), of<br />

“dat rekening houdend met de aannemelijke herkomst van appellanten uit Kosovo en<br />

hun hoedanigheid van Roma de Commissie omwille van de huidige precaire situatie van<br />

deze minderheid in Kosovo appellanten het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming verleent”<br />

(W12235 – SB7). De persoonlijke situatie lijkt in deze niet van belang te zijn.<br />

Uiteraard is de persoonlijke situatie van de asielzoeker relevant voor de beoordeling van<br />

de asielaanvraag, doch die persoonlijke situatie zou niet meer moeten omvatten dan de<br />

identiteit, nationaliteit, hoedanigheid van burger, regio van afkomst en alle aspecten die<br />

van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van een binnenlands vluchtalternatief. Die<br />

elementen staan op zich los van de beoordeling van het risico. Er moet immers niet<br />

aangetoond worden dat de persoonlijke situatie van verzoeker tot het risico leidt, maar<br />

wel dat de situatie op verzoeker betrekking heeft, namelijk dat hij de nationaliteit heeft<br />

van het betreffende land, afkomstig is van de betreffende regio en dat er redelijkerwijze<br />

niet verwacht kan worden dat hij elders toevlucht zoekt: “Het feit dat er zwaarwegende<br />

gronden dienen te zijn en dat er een reëel risico dient te bestaan houdt bovendien in dat<br />

het niet volstaat dat verzoekende partij verwijst naar een algemene situatie in een<br />

bepaalde regio, zonder aan te tonen of minstens aannemelijk te maken dat deze situatie<br />

op haar betrekking heeft. (…) Aangezien verzoekster niet aantoont waar zij de jongste<br />

jaren heeft verbleven en ook haar identiteit op geen enkele wijze is bewezen kan het<br />

verslag van het UNHCR niet nuttig worden ingeroepen” (RVV 515, drie rechters). Het feit<br />

dat de identiteit niet bewezen is, is een geheel andere motivering dan het feit dat de<br />

persoonlijke situatie van belang zou zijn om het reëel risico op ernstige schade te<br />

bepalen.<br />

Aanbevelingen:<br />

Het aantonen van het risico dat een asielzoeker loopt op bedreiging van<br />

zijn persoon of leven ten gevolge van willekeurig geweld moet zich<br />

beperken tot het aantonen dat de situatie op de verzoeker betrekking<br />

heeft en niet op de persoonlijke situatie van de verzoeker.<br />

Er is nood aan een duidelijk standpunt over wat er verstaan wordt onder<br />

het ‘concreet maken’ van het bewijs van een reëel risico op een<br />

bedreiging van het leven of de persoon ten gevolge van willekeurig<br />

geweld, en het onderscheid van deze bewijsvoering ten opzichte van het<br />

aantonen dat deze bedreiging ‘persoonlijk’ zou moeten zijn.<br />

3.3.2 Ernstige bedreiging van het leven of van de persoon<br />

Als ernstige bedreigingen van het leven werden genoemd in de beslissingen: aanslagen,<br />

militaire operaties, standrechtelijke executies, e.d. Als bedreigingen van de persoon<br />

gelden slagen en verwondingen, ontvoering, aanranding, slavernij, etc.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

37


Aanbeveling:<br />

Het aantonen van een reëel risico op een bedreiging van het leven of van<br />

de persoon vergt een minder zware bewijslast dan het aantonen van een<br />

reëel risico op een effectieve onmenselijke behandeling.<br />

3.3.3 Land van herkomst<br />

Een asielzoeker heeft recht op bescherming als er een reëel risico op ernstige schade<br />

bestaat in het ‘land van herkomst’. Als het om een staatloze gaat moet het risico<br />

aangetoond worden bij terugkeer naar het land van het ‘gewoonlijk verblijf’.<br />

Het land van herkomst is het land waarvan iemand de nationaliteit heeft (artikel 2.k<br />

Richtlijn 2004/83). Een langdurig verblijf in een derde land is dus in het kader van artikel<br />

48/4 Vreemdelingenwet niet van belang. Alleen in toepassing van artikel 52§1, 4°<br />

Vreemdelingenwet kan het verblijf in een derde land tot een weigering van het statuut<br />

leiden.<br />

Het gegeven dat iemand ook nog een andere nationaliteit zou kunnen verkrijgen is niet<br />

relevant. Dit werd in een dossier opgeworpen door het CGVS (CG 99/15608) : “Quoi qu'il<br />

en soit, il ressort du Code de la Citoyenneté géorgienne que d'une part, votre épouse,<br />

quoi qu'il en soit de son mariage a conservé sa nationalité géorgienne et que d'autre<br />

part, en tant qu'époux d'une personne de cette nationalité, vous êtes autorisé à résider<br />

sur le territoire géorgien au même titre que les citoyens de Géorgie et que vous pouvez y<br />

bénéficier des mêmes droits et des mêmes obligations. Par conséquent, vos déclarations<br />

au Commissariat général le 25 septembre 2003, selon lesquelles il vous aurait été<br />

impossible de vivre en Géorgie sont sans fondement (p.4, rapport CGRA). Dès lors, il<br />

convient de rappeler que la protection internationale qu'offre le statut de réfugié n'est<br />

que <strong>subsidiaire</strong> à la protection par l'Etat dont vous ou votre épouse est le ressortissant à<br />

savoir, dans ce cas de figure, la Géorgie. Etant donné que vous auriez pu y vivre<br />

librement tous les deux, le fondement de votre demande d'asile en Belgique est à<br />

nouveau dépourvu de tout pertinence.”<br />

De VBV weerlegde dit argument : “que les conjectures relatives à la possibilité d’obtenir<br />

la nationalité d’un autre État, ou un droit de séjour dans ledit État, n’ont juridiquement<br />

aucune pertinence en l’espèce” (F2511).<br />

Hoewel het risico op ernstige schade dus enkel moet aangetoond worden in het land<br />

waarvan men de nationaliteit heeft, houdt het onderzoek toch vaak rekening met een<br />

verblijf in een derde land. Op zich verhindert het verblijf in een derde land het onderzoek<br />

niet (W12278), maar er moet wel duidelijkheid zijn over het land van recent verblijf<br />

(W12673).<br />

De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen bevestigde dit in een<br />

gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen: een kandidaat-vluchteling wordt niet<br />

afgewezen omdat hij langer dan drie maanden in een ander land verbleef (cfr. art 52§1,<br />

4°), wel omdat er een probleem van geloofwaardigheid kan zijn. 41<br />

Zo werd het verblijf in Iran bekeken van een onderdaan van Afghanistan:<br />

“Overwegende dat appellant verklaarde dat hij van 1999 tot 2003 met zijn familie in Iran<br />

verbleef en het gezin na een <strong>jaar</strong> legaal verblijf in de illegaliteit belandde; dat, daar waar<br />

illegale Afghanen eind jaren negentig nog gedoogd werden, de situatie vanaf 2000<br />

drastisch gewijzigd is; dat uit algemene informatie blijkt dat er vanuit Iraanse zijde druk<br />

41 Gesprek op 5 december 2007<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

38


is op de Afghaanse vluchtelingen om het land te verlaten; dat de verharding van de<br />

opstelling van de Iraanse autoriteiten tegenover de Afghanen in Iran het gevolg was van<br />

de verslechterde economische situatie in het land, die ertoe leidde dat Afghanen in<br />

toenemende mate worden beschouwd als een onwelkome last voor Iran; dat illegaal in<br />

Iran verblijvende Afghanen geen toegang hebben tot onderwijs, gezondheidszorg en<br />

sociale voorzieningen en bijgevolg voor deze voorzieningen grotendeels afhankelijk zijn<br />

van hulporganisaties; dat Afghanen die (opnieuw) toegang willen krijgen tot Iran dienen<br />

te beschikken over een geldig reisdocument en een visum en Afghanen die vanuit Iran<br />

naar een derde land willen reizen, van de Iraanse overheid een 'final exit visum' krijgen,<br />

hetgeen inhoudt dat het niet is toegestaan om na een verblijf in een derde land naar Iran<br />

terug te keren (zie Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederland, diverse ambtsberichten<br />

over de situatie in Afghanistan en de situatie van Afghanen in derde landen); dat een<br />

terugkeer naar Iran derhalve geen vestigingsalternatief uitmaakt” (W12167).<br />

Idem voor een verblijf in de Russische Federatie:“Dat de Afghanen in de Russische<br />

Federatie gediscrimineerd worden en voortdurend het risico lopen door de politie te worden<br />

opgepakt; dat Afghanen die bij de UNHCR geregistreerd staan en een UNHCR-brief hebben<br />

door de Russische autoriteiten als illegaal worden beschouwd; dat het uiterst moeilijk is om<br />

een verblijfsstatus te verwerven; dat appellants verklaringen aannemelijk zijn” (E762).<br />

Het feit dat iemand blijkbaar Afghanistan op jeugdige leeftijd heeft verlaten, staat een<br />

erkenning niet in de weg (W12171).<br />

Deze rechtspraak met verwijzing naar het vestigingsalternatief is opmerkelijk, omdat het<br />

concept van een vestigingsalternatief enkel het land van herkomst zelf betreft (artikel<br />

48/4 §3 Vreemdelingenwet), zijnde het land waarvan betrokkene de nationaliteit heeft,<br />

en dus geen derde land.<br />

Enkel artikel 52 voorziet in de mogelijkheid een aanvraag ongegrond te verklaren, als er<br />

een verblijf van meer dan drie maanden was in een derde land en dit verlaten werd<br />

zonder vrees voor vervolging of zonder dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te<br />

nemen dat er een reëel risico bestaat op ernstige schade.<br />

Het onderzoek naar een (veilig) vestigingsalternatief buiten het land waarvan de<br />

asielzoeker de nationaliteit heeft, is vanaf 2 december 2007 eigenlijk niet meer mogelijk<br />

gezien het begrip “veilig derde land” zoals verwoord in artikel 52 Vreemdelingenwet niet<br />

voldoet aan de voorwaarden van artikel 27 Richtlijn 2005/85.<br />

In het geval van Tsjetsjenen, die de Russische nationaliteit hebben, gaat het wel om een<br />

kwestie van binnenlands vestigingsalternatief, en is de vraag van een recent verblijf in<br />

Tsjetsjenië bepalend voor het al dan niet bestaan van dit vestigingsalternatief (zie<br />

III.3.3.7).<br />

Aanbeveling:<br />

Aangezien het Belgische recht het concept “veilig derde land” zoals<br />

bepaald in de Richtlijn 2005/85 niet kent, mag het ook niet via de omweg<br />

van artikel 52 Vreemdelingenwet of het concept ‘vluchtalternatief’<br />

gebruikt worden door de asielinstanties.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

39


3.3.4 Willekeurig geweld<br />

Het geweld moet willekeurig zijn, in de zin dat iedereen er het slachtoffer van kan<br />

worden 42 , en niet enkel bepaalde geviseerde groepen. Is er sprake van een doelbewuste<br />

aanslag op leden van bepaalde groepen die een sociale groep uitmaken in de zin van de<br />

Conventie van Genève, dan wordt dit onderzocht in het kader van een vrees voor<br />

vervolging. Zo bijvoorbeeld ten aanzien van onderdanen van Sri Lanka: “Bovendien<br />

treffen vervolgingen personen met een specifiek profiel, waaronder pro-tamil activisten,<br />

journalisten, zakenmannen (UNHCR Position on the International Protection Needs of<br />

Asylum Seekers from Sri Lanka)” (W12709).<br />

Aanbeveling:<br />

Van zodra er sprake is van geweld dat gericht is op leden van bepaalde<br />

groepen die een sociale groep uitmaken, betreft het geen willekeurig<br />

geweld en moet dus de Conventie van Genève worden toegepast.<br />

3.3.5 Internationaal of intern gewapend conflict<br />

Net voordat het statutaire bechermingsstatuut in werking trad, gaf de Commissarisgeneraal<br />

voor de vluchtelingen en de staatlozen enkele richtlijnen over hoe zijn diensten<br />

de vereiste van ‘internationaal of intern gewapend conflict’ zouden interpreteren.<br />

Het moet gaan om een internationaal of intern conflict, gewapend (dit is onder meer het<br />

geval wanneer de situatie in het land in kwestie door het Internationale Rode Kruis of<br />

VN-organisaties beschouwd wordt als een gewapend conflict), dat nog werkelijk aan de<br />

gang is, georganiseerd is, aanhoudend is en een bijzondere intensiteit heeft. Een<br />

algemene of stelselmatige schending van de mensenrechten, zware interne spanningen<br />

(zoals massale arrestaties, uitroepen van noodtoestand,…), zware interne<br />

ongeregeldheden, zwaar geweld veroorzaakt door criminele bendes, terroristische<br />

aanslagen op gebouwen, terroristische aanslagen die niet aanhoudend gepleegd en niet<br />

een bijzonder intensief karakter hebben, zouden niet onder de noemer van gewapend<br />

conflict vallen. 43<br />

De Richtlijn 2004/83 of de Vreemdelingenwet zelf voorzien niet in een definitie van<br />

gewapend conflict, en ook in de voorbereidende werken wordt geen toelichting gegeven.<br />

Ook de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en de bijhorende protocols<br />

betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale en niet-internationale<br />

gewapende conflicten, waarnaar in rechtspraak van de VBV en RvV regelmatig wordt<br />

verwezen, bieden geen uitgewerkte definitie.<br />

De Geneefse conventies geven wel een definitie van een internationaal respectievelijk<br />

intern conflict. Van een internationaal conflict is er sprake zodra er een incident<br />

plaatsvindt tussen de militaire machten van twee staten. Voor een intern gewapend<br />

conflict ligt de lat hoger. Het moet dan om een conflict gaan tussen strijdende partijen<br />

die onder een verantwoordelijk bevel staan en een deel van het grondgebied onder hun<br />

controle hebben. Er kan daarvoor worden verwezen naar artikel 1 van het tweede<br />

42<br />

UNCHR Statement. Subsidiary protection under the EC Qualification Directive for people threatened by<br />

indiscriminate violence, januari 2008, p. 7.<br />

43<br />

Zie de uiteenzetting van de Commissaris-generaal op 6 oktober 2006<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

40


protocol bij de Geneefse verdragen van 12 augustus 1949 (zie o.a. R.v.St., nr. 165.476,<br />

1 december 2006, W12509, W12588, RVV 63, Irak) 44 .<br />

De uitsplitsing van deze definitie levert de volgende vereisten op:<br />

- de betrokken partijen zijn de strijdkrachten van de staat in kwestie of dissidente<br />

strijdkrachten;<br />

- de dissidente troepen staan onder verantwoordelijk bevel en hebben controle over<br />

een gedeelte van het grondgebeid, ongeacht de omvang van dit gedeelte;<br />

- de militaire operaties zijn aanhoudend en samenhangend;<br />

- beide partijen zijn in staat het Protocol II te implementeren. (RVV1244)<br />

De Internationale Strafrechtbank voor ex-Joegoslavië geeft wel een definitie van<br />

gewapend conflict, maar die heeft eerder betrekking op de duur van het conflict: “… an<br />

armed conflict exists whenever there is a resort to armed force between States or<br />

protracted armed violence between governmental authorities and organized armed<br />

groups or between such groups within a State. International humanitarian law applies<br />

from the initiation of such armed conflicts and extends beyond the cessation of hostilities<br />

until a general conclusion of peace is reached; or, in the case of internal conflicts, a<br />

peaceful settlement is achieved. Until that moment, international humanitarian law<br />

continues to apply in the whole territory of the warring States or, in the case of internal<br />

conflicts, the whole territory under the control of a party, whether or not actual combat<br />

takes place there.” 45<br />

Het Internationale Rode Kruis hanteert zelf een actuele lijst van gewapende conflicten,<br />

die echter niet openbaar wordt gemaakt. Wel vormt het <strong>jaar</strong>verslag van het Rode Kruis in<br />

combinatie met de recente persberichten een goede graadmeter. Een eenvoudige<br />

opzoeking van de term ‘armed conflict’ in het <strong>jaar</strong>rapport biedt een overzicht van de<br />

conflicten die al enige tijd aan de gang zijn evenals een onderzoek van de persberichten<br />

die aansporen tot het ‘respecteren van het humanitair recht’ aangezien dit recht per<br />

definitie enkel in een gewapend conflict van toepassing is.<br />

Geen enkele van de doorgenomen beslissingen weigert het statuut omdat er geen sprake<br />

zou zijn van een gewapend conflict. Enkel in beslissingen tot toekenning van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming werd in praktijk op deze kwestie ingegaan, bijvoorbeeld: “dat in<br />

Somalië aanhoudende gevechten gevoerd worden tussen de gewapende strijdkrachten en<br />

gewapende rebellengroeperingen; dat de verschillende religieuze en/of etnische<br />

groeperingen en partijen in Somalië kunnen aanzien worden als strijdende partijen die<br />

onder een verantwoordelijk bevel staan en een deel van het nationale grondgebied onder<br />

hun controle hebben (zie Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12<br />

augustus 1949, betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale<br />

gewapende conflicten (Protocol II)” (W12182).<br />

Een tijdelijke wapenstilstand maakt op zich nog geen einde aan een gewapend conflict:<br />

“Dat het conflict in Somalië aldus een binnenlands gewapend conflict is zoals voorzien in<br />

artikel 48/4 §2c; dat hoewel de conflicten onderbroken worden door kortstondige<br />

vredesakkoorden en gewijzigde machtsverhoudingen, er niet kan gesteld worden dat een<br />

stabiele veiligheidssituatie in zicht is; dat de huidige situatie nog steeds bijzonder<br />

verontrustend is en de verschillende tijdelijke wapenstilstanden geen vrede brachten<br />

noch een einde maakten aan de militaire operaties in het land (zie Internationaal<br />

Joegoslavië Tribunaal http://www.un.org/icty/tadic/appea/decision-e/51002.htm, Derek<br />

Jinks, The Temporal Scope Of Application Of International Humanitarian Law In<br />

Contemporary Conflicts, International Humanitarian Law Research Initiative,<br />

44 Het tweede lid van dit artikel stelt dat “interne ongeregeldheden en spanningen, zoals rellen, op zichzelf<br />

staande en sporadisch voorkomende daden van geweld en andere handelingen van soortgelijke aard, …” niet<br />

zijn te beschouwen als gewapende conflicten.<br />

45 ITCY, Prosecutor vs Tadic, Appeals Chamber Decision, par. 70<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

41


Cambridge, January 27-29, 2003 http://www.ihlresearch.org/ihl/pdfs/Session3.pdf); dat<br />

de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties de strijdende partijen recent opnieuw<br />

opriep tot wapenstilstand en het hernieuwen van gesprekken (http://www.un.org/); dat<br />

ook de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in een resolutie meent dat de escalatie<br />

van het geweld zorgwekkend is, vooral daar een manifest gebrek aan wil tot<br />

dialoog blijkt tussen de strijdende partijen (SC/8887,<br />

www.un.org/News/Press/docs/2006/sc8887.doc.htm)” (W12182).<br />

Over Tsjetsjenië is volgende zinsnede te vinden: “Hoewel er zich nog regelmatig<br />

gewelddadige incidenten voordoen (doelgerichte aanslagen door Tsjetsjeense strijders en<br />

veelvuldige schendingen van de mensenrechten (…) waaraan de lokale ordetroepen,<br />

bestaande uit en geleid door Tsjetsjenen, zich vaak schuldig maken), is er nu niet langer<br />

sprake van een grootschalig militair offensief door het Russische leger op gans het<br />

Tsjetsjeense grondgebied” (CG 06-15319). Uit de bewoordingen van die motivering, en<br />

uit de melding dat in ieder geval een vestigingsalternatief bestond voor wie niet in<br />

bepaalde conflicten betrokken was, blijkt dat niet het gewapend conflict in twijfel<br />

getrokken werd, maar wel het reëel risico.<br />

De Commissaris-generaalvoor de vluchtelingen en de staatlozen bevestigt dit laatste in<br />

een gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen. Hij voegt er aan toe dat het CGVS niet<br />

beschikt over een lijst van landen waar een gewapend conflict aan de gang zou zijn. Het<br />

CGVS oordeelt steeds geval per geval. 46<br />

Aanbeveling:<br />

De beoordeling of een bepaalde situatie al dan niet een gewapend conflict<br />

uitmaakt moet in elk stadium van de asielprocedure geval per geval<br />

gebeuren, aan de hand van de meest actuele informatie<br />

3.3.6 Burger<br />

De bescherming geldt enkel ten aanzien van burgers: “Verzoeker stelt de laatste 2 <strong>jaar</strong>,<br />

voor zijn vertrek op 7 februari 2005, werkloos te zijn geweest en daarvoor te hebben<br />

gewerkt in een benzinestation te Mosul …). Hij stelt dat zijn militaire kaart in het bezit is<br />

van zijn moeder maar verklaart nooit legerdienst te hebben gedaan (…). Er zijn geen<br />

redenen om aan te nemen dat verzoeker actief betrokken was bij de Irakese<br />

strijdkrachten” (W12509).<br />

Anderzijds is iemand die verklaart militair geweest te zijn duidelijk geen burger, en kan<br />

hij dus geen aanspraak meer maken op artikel 48/4§2 c (RVV 776, Centraal Irak).<br />

De VBV en RvV verwezen voor het concept van burger reeds naar de Geneefse Verdragen<br />

van 1949: “Wie als burger kan worden beschouwd wordt niet vermeld in de<br />

Vreemdelingenwet en ook niet in de parlementaire voorbereiding van de wet (Gedr. St.<br />

Kamer, 2005-2006, nr. 51 2478/001). Naar analogie van artikel 50 Aanvullend Protocol<br />

van 8 juni 1977 bij de Conventies van Genève van 12 augustus 1949 inzake de<br />

bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten kan als burger<br />

worden beschouwd ieder die niet behoort tot de strijdkrachten van een partij bij een<br />

conflict. Bij twijfel of iemand burger is, wordt hij als burger beschouwd” (W12509,<br />

46 Gesprek op 5 december 2007<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

42


W12526, SB14, RVV1244 m.b.t. een informant van de Irakese veiligheidsdiensten onder<br />

het regime van Saddam Hussein).<br />

Die verwijzing naar het Protocol inzake de bescherming van de slachtoffers van<br />

internationale gewapende conflicten houdt echter enkele nadelen in. Want alleen in<br />

internationaal gewapende conflicten bestaat er een duidelijk juridisch onderscheid tussen<br />

strijders en burgers. Het statuut van strijder, zoals gekend in de Protocollen bij de<br />

Geneefse Verdragen, geldt eigenlijk enkel in een internationaal gewapend conflict. Al wie<br />

niet behoort tot de strijdkrachten van een partij bij het conflict, is een burger. Het<br />

principe van onderscheid bepaalt dat enkel strijders zonder meer mogen worden<br />

aangevallen. Burgers genieten bescherming tegen aanvallen. Bij twijfel of een persoon<br />

burger is, wordt hij als burger beschouwd.<br />

In een intern gewapend conflict bestaat het statuut van strijder niet. Het<br />

basisonderscheid dat in de verdragen gemaakt wordt, is dat tussen zij die ‘direct’ of<br />

‘actief’ aan de vijandelijkheden deelnemen en zij die dat niet (meer) doen. Het<br />

onderscheid tussen burgers en ‘de facto’ strijders is bovendien in een intern conflict enkel<br />

van belang voor wat de bescherming bij een aanval betreft. Van de laatste categorie is<br />

het nog niet duidelijk of ook occasionele medewerkers of logistieke medewerkers van een<br />

gewapende groep er toe behoren. Wel is het zo dat elke strijder die de wapens neerlegt<br />

in deze situatie vanaf dat moment als burger wordt beschouwd. Bij een internationaal<br />

conflict houdt het statuut pas op te bestaan bij officiële uittreding uit het leger.<br />

Deze definities uit het humanitair recht zijn dan ook weinig dienend en lijken in ieder<br />

geval door het CGVS niet te worden toegepast. In Irak of Tsjetsjenië bijvoorbeeld gaat<br />

het om een intern conflict en is een medewerker van de rebellen buiten de conflictzone<br />

geen strijder volgens het humanitair recht, terwijl het CGVS deze wel als strijder<br />

beschouwt.<br />

Dat betekent dat de definitie van ‘burger’ in de zin van artikel 48/4 Vreemdelingenwet<br />

een eigen draagwijdte heeft met een eigen finaliteit.<br />

In dossiers van onderdanen van Irak vroeg het CGVS in beroep systematisch om “na te<br />

gaan welke activiteiten appellant in het verleden heeft gehad, of hij voldoende<br />

geloofwaardig is en of hij al dan niet als burger kan worden beschouwd conform de<br />

definitie van de <strong>subsidiaire</strong> <strong>bescherming”</strong>, wat gezien het gebrek aan<br />

onderzoeksbevoegdheid van de RvV niet evident is. De RvV hield het meestal op de<br />

vaststelling dat “de nota van de verwerende partij geen elementen bevat die erop wijzen<br />

dat aan verzoeker geen <strong>subsidiaire</strong> bescherming kan worden toegekend” (W12509).<br />

Het is belangrijk het principe te aanvaarden dat bij twijfel betrokkene als burger<br />

beschouwd wordt. Het dient vermeden te worden dat op grond van ongerijmdheden het<br />

relaas ongeloofwaardig geacht wordt van iemand die beweerde actief geweest te zijn als<br />

militair, maar dat die dan anderzijds ook niet als burger beschouwd wordt, omdat hij<br />

beweerde actief geweest te zijn als militair. In verscheidene beslissingen werd gesteld<br />

dat “uit een grondige analyse van de actuele situatie in Irak blijkt dat er in Centraal Irak<br />

een reëel risico bestaat op ernstige schade”, maar dat niet tot de toekenning van het<br />

statuut kon overgegaan worden omdat, niettegenstaande de erkenning dat betrokkene<br />

wel degelijk uit Centraal Irak afkomstig was, het gebrek aan geloofwaardigheid van het<br />

vluchtverhaal van die aard was, “dat het onmogelijk is een correct beeld te krijgen van<br />

activiteiten in het verleden, van uw positie of uw situatie als "burger” in Irak” (03-19639,<br />

CG 06-10598Z, CG 06-14745).<br />

Gezien de definitie van burger in het kader van artikel 48/4 Vreemdelingenwet een eigen<br />

finaliteit heeft, is er nood aan meer duidelijkheid omtrent de draagwijdte van het begrip.<br />

Een uitgangspunt hierbij kan de precieze (humanitaire) overweging zijn, die maakt dat<br />

enkel personen die in het verleden burger waren een <strong>subsidiaire</strong> bescherming zouden<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

43


kunnen genieten van het type C. In de mate het argument de principiële overweging zou<br />

zijn dat wie tot de strijdende partijen behoorde, niet van de bescherming kan genieten,<br />

zou eigenlijk moeten nagegaan worden of betrokkene effectief mede verantwoordelijk<br />

gesteld kan worden voor het willekeurig geweld.<br />

In een gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen op 5 december 2007 heeft de<br />

Commissaris-generaalvoor de vluchtelingen en staatlozen laten verstaan dat een louter<br />

administratieve medewerking aan de strijdkrachten in principe niet volstaat om het etiket<br />

strijder opgeplakt te krijgen. In geval van onduidelijkheid en gebrek aan medewerking bij<br />

het verduidelijken van het asielrelaas zal het CGVS sneller geneigd zijn om iemand niet<br />

te erkennen als burger.<br />

Volgens het UNCHR mag het gebruik van de term ‘burger’ in artikel 15 c) van Richtlijn<br />

2004/83 (en dus ook in artikel 48/4 Vreemdelingenwet) niet leiden tot de uitsluiting van<br />

vroegere strijders die kunnen aantonen dat zij hun militaire activiteiten hebben<br />

stopgezet. 47<br />

Aanbeveling:<br />

Bij twijfel of een asielzoeker als burger beschouwd kan worden in het<br />

kader van de toekenning van het statuut <strong>subsidiaire</strong> bescherming, moet<br />

hij het voordeel van de twijfel krijgen.<br />

3.3.7 Binnenlands vluchtalternatief<br />

Het principe van een binnenlands vluchtalternatief werd heel vaak gehanteerd in de<br />

dossiers van Tsjetsjenen, zij het dat dit niet altijd expliciet op die wijze werd<br />

geformuleerd. Meestal beperkte de motivering zich ertoe vast te stellen dat ‘het recent<br />

verblijf’ in Tsjetsjenië niet vaststond, terwijl dat op zich geen wettelijke voorwaarde is<br />

(RVV 893, RVV 892, RVV 840 W12350). Het moment van vertrek is op zich niet van<br />

belang. Er moet gekeken worden naar de situatie in het land van herkomst op het<br />

moment van de beslissing (artikel 4.3 Richtlijn 2004/83).<br />

Een enkele keer vindt men een duidelijkere motivering, zoals een verwijzing naar een<br />

advies van het UNHCR: “Op grond van de voortdurende en verontrustende situatie in<br />

Tsjetsjenië pleit UNHCR er voor internationale bescherming te geven aan Tsjetsjenen,<br />

waarvan de permanente verblijfplaats in de Tsjetsjeense Republiek was, voor zij asiel<br />

aanvroegen in het buitenland en de aanvragen van Tsjetsjenen, waarvan de permanente<br />

verblijfplaats niet in de Tsjetsjeense Republiek was, op individuele basis te onderzoeken<br />

(UNHCR, “Position regarding Asylum-Seekers and Refugees from the Chechen Republic,<br />

Russian Federation”, oktober 2004)” (W12437, W12443).<br />

Het onderzoek lijkt op die manier wel een beetje mechanisch te worden: “Met betrekking<br />

tot de door verzoekster neergelegde documenten kan enkel worden besloten dat deze<br />

documenten haar oorspronkelijke afkomst aantonen, maar geenszins bewijzen dat<br />

verzoekster de jaren voor haar vertrek daadwerkelijk in Achkhoy-Martan verbleef”<br />

(W12416). Zonder enige verwijzing naar het principe van een binnenlands<br />

vluchtalternatief is dit argument eigenlijk onvoldoende. Uit niets blijkt dat is nagegaan of<br />

47 UNCHR Statement. Subsidiary protection under the EC Qualification Directive for people threatened by<br />

indiscriminate violence, januari 2008, p. 7<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

44


er een werkelijke mogelijkheid tot vluchtalternatief was. Gezien de afkomst vaststond,<br />

had dat onderzoek moeten gebeuren.<br />

Ook over Irak is er een overvloedige rechtspraak, eveneens met verwijzing naar een<br />

advies van het UNHCR. De drie provincies Erbil, Sulaymaniya en Dohuk kunnen een<br />

vluchtalternatief zijn voor wie er familiebanden heeft (W12509, W12616, RVV 23, RVV<br />

22). Het concept familiebanden werd vrij ruim geïnterpreteerd: ten aanzien van een<br />

Koerd waarvan de precieze afkomst onzeker was maar die minstens ooit in het Noorden<br />

had gewerkt, werd de mogelijkheid van vluchtalternatief bevestigd (RVV 737). Ook<br />

iemand die uit Centraal Irak kwam en enkele maanden bij familie in Noord Irak verbleef,<br />

werd geacht over een alternatief te beschikken (RVV 167).<br />

De toepassing van het binnenlands vluchtalternatief in deze beslissingen lijkt niet altijd<br />

ten volle getoetst aan alle beschikbare inlichtingen terzake:<br />

“Mensen die een verblijfsvergunning aanvragen in de Koerdische regio, moeten gesteund<br />

worden door een Koerdische sponsor die in het gebied woont en die een persoonlijke<br />

kennis is. Personen die niet oorspronkelijk uit deze drie provincies afkomstig zijn, worden<br />

aan een veiligheidscontrole onderworpen. Degenen die niet aanvaard worden op basis<br />

van de bevindingen die uit dit onderzoek naar voren komen, krijgen geen wettelijke<br />

verblijfsvergunning (NILSON, H.R., Verslag van onderzoeksreis van de Noorse overheden<br />

voor buitenlandse zaken betreffende Irak [Nederlandse vertaling], De Professionele<br />

Eenheid voor Informatie over Landen van het Noorse Bestuur voor Buitenlanders<br />

(“Utlendingsforvaltningens fagenhet for land-informasjon”) [online], Amman, maart<br />

2006. [geraadpleegd op: 02-10-2006] http://www.landinfo.no/asset/404/1/404_1.pdf)<br />

(W12526).<br />

In Libanon werd een vluchtalternatief in het algemeen mogelijk geacht (RVV 32)<br />

Voor asielzoekers afkomstig uit het Zuiden van Nepal is er indien nodig een<br />

vluchtalternatief in Kathmandu (W12495, W12347).<br />

Voor Sri Lanka:<br />

“Een binnenlands vluchtalternatief naar gebieden die door de overheid gecontroleerd<br />

worden is nog steeds mogelijk” (W12709). Het feit alleen dat in Sri Lanka een<br />

vluchtalternatief is, staat op gespannen voet met de bevindingen dat intern ontheemden<br />

geen voldoende bescherming genieten in Sri Lanka 48 .<br />

In volgende situaties werd een binnenlands vluchtalternatief niet mogelijk geacht:<br />

Afghanistan:<br />

“dat het UNCHR lijsten heeft opgesteld met betrekking tot de veiligheidssituatie per<br />

provincie en per district; dat appellant afkomstig is uit het district Sholgara in de<br />

provincie Balkh; dat Sholgara voorkomt op de lijst van locaties waar de veiligheidssituatie<br />

zorgwekkend is; dat UNHCR de mening is toegedaan dat een vestigingalternatief binnen<br />

Afghanistan moeilijk ligt, gelet op het feit dat de traditionele en uitgebreide familie alsook<br />

48 “Since January 2006, unrest, inter-ethnic communal incidents and military action have led to displacement in<br />

all communities in the North and East of the country. As of mid-November, over 200,000 persons had been<br />

internally displaced in government-controlled and LTTE-controlled areas. Staying in public buildings and with<br />

host communities, the displaced are located in areas where safe and regular access by humanitarian agencies<br />

are not always guaranteed. The persistent hostilities are worsening the humanitarian situation. Although the<br />

Government and various national and international actors have mounted a relief effort to deliver assistance to<br />

the civilian population, the situation remains critical as delivery of aid is often hampered due to insecurity and<br />

impeded access to these displaced persons. The fact that internally displaced persons are receiving<br />

international assistance in certain areas in Sri Lanka should not give rise to the conclusion that return to such<br />

areas is safe or reasonable.” (UNHCR, Position on the International Protection Needs of Asylum Seekers from<br />

Sri Lanka, p. 16)”. In casu betrof W12.709 wel een beslissing waarbij uit het dossier niet bleek waar betrokkene<br />

precies vandaan kwam.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

45


de gemeenschapsbanden van clan en stam er de belangrijkste<br />

beschermingsmechanismen vormen voor het individu” (W12171).<br />

Ivoorkust :<br />

“Qu’en l’espèce, les nombreuses sources d’informations mentionnées ci-avant (voir les<br />

références précitées) attestent de manière concordante que des violations graves,<br />

multiples et répétées du droit humanitaire sont commises sur l’ensemble du territoire de<br />

la Côte d’Ivoire et dans une très large impunité, qu’il s’agisse du sud occupé par les<br />

forces gouvernementales, du nord occupé par les forces rebelles, ou encore de la « zone<br />

de confiance » où patrouillent les forces internationales; que dans un tel contexte, le<br />

requérant n’est, dans aucune partie de son pays, assuré d’être protégé contre des<br />

mesures arbitraires qui seraient le cas échéant prises à son encontre” (F2494, F2495,<br />

F2503, F2515, F2516).<br />

“Overwegende dat kan aangenomen worden dat appellant van Dioula-origine is en<br />

afkomstig is van Abidjan, dat onder de controle van de regering staat;<br />

dat de Dioula een verzamelnaam is voor etnische groepen uit het noorden<br />

van Ivoorkust (Algemeen Ambtsbericht Ivoorkust, augustus 2006,<br />

http://www.minbuza.nl/binaries/pdf/ambtsberichten/2006/08/aab-ivoorkust-augustus-<br />

2006.pdf) en bijgevolg in Abidjan in slecht aanzien staan bij de aanhangers, met name<br />

de “Jeunes Patriotes”, en veiligheidsdiensten van de regering; dat er in het noordelijk<br />

deel van Ivoorkust eveneens straffeloos zware mensenrechten-<br />

schendingen worden begaan door de “Forces Nouvelles”<br />

(http://www.state.gov/g/drl/rls/hrrpt/2006/78730.htm, Algemeen Ambts-bericht<br />

Ivoorkust, augustus 2006; http://hrw.org/reports/2006/cotedivoire0506/); dat derhalve,<br />

mede in acht genomen dat appellant sinds 1996 verblijft in Abidjan, artikel 48/5, §3 van<br />

de wet van 15 december 1980 in deze niet van toepassing is daar appellant zich niet kan<br />

vestigen in het noordelijk deel van Ivoorkust zonder reëel risico op ernstige schade”<br />

(F2544, W12446).<br />

Soedan:<br />

“Overwegende dat volgens publieke bronnen en mensenrechtenorganisaties de<br />

levensomstandigheden van ontheemden elders in Soedan doorgaans niet beter zijn dan<br />

in het oorspronkelijke woongebied en met name de slechte situatie van ontheemden in<br />

Khartoem, de terugkeer naar onveilige gebieden stimuleerde” (W12399, W12632).<br />

Somalië :<br />

Wat Somalië betreft, wordt het advies van het UNHCR gevolgd: “Overwegende dat gelet<br />

op de onveiligheid en het geweld dat nog steeds heerst in grote delen van Somalië, de<br />

UNHCR pleit voor het toekennen van een vorm van aanvullende bescherming aan<br />

vluchtelingen die uit het zuiden - en specifiek Mogadishu - of het centrum van Somalië<br />

afkomstig zijn; dat volgens de UNHCR voor deze personen geen geldig intern<br />

vluchtalternatief bestaat (UNHCR, UNHCR Advisory on the Return of Somali Nationals to<br />

Somalia, 2 november 2005 en Integrated Regional Information Networks News (IRIN),<br />

Somalia: The challenges of change, 06/07/2006)” (W12182, W12399, W12632).<br />

Servië:<br />

“Dat in het geval van appellant en zijn echtgenote geen binnenlands beschermingsalternatief<br />

voorhanden is ook al wonen de ouders van appellante in de omgeving van<br />

Belgrado; dat het aannemelijk is dat appellant als Roma in een gemengd huwelijk en als<br />

Roma ex-politieagent in Kosovo het voorwerp van vervolging zou kunnen zijn van<br />

extremistische Serviërs in Servië; dat de Albanees-islamitisch klinkende naam van zijn<br />

echtgenote een bijkomend probleem kan zijn; dat het aannemelijk is dat de Servische<br />

overheden appellanten geen voldoende bescherming zouden kunnen bieden” (E796)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

46


Aanbeveling:<br />

De toepassing van het concept “binnenlands vluchtalternatief” kan enkel<br />

betrekking hebben op een vestigingsalternatief in het land van herkomst<br />

zelf en niet in een derde land. Bovendien kan er enkel sprake zijn van een<br />

volwaardig alternatief als het ook werkelijk voor de asielzoeker mogelijk<br />

en redelijk is er zich te vestigen.<br />

3.3.8 Actoren van bescherming<br />

Een <strong>subsidiaire</strong> bescherming dient niet toegekend te worden als betrokkene in het land<br />

van herkomst een voldoende bescherming kan genieten. Er zijn nauwelijks beslissingen<br />

voorhanden die op deze grond een bescherming weigeren.<br />

Artikel 7 van Richtlijn 2004/83 handelt over de actoren van bescherming en stelt dat<br />

bescherming geboden kan worden door het nemen van “redelijke inspanningen” tot<br />

voorkoming van vervolging of het lijden van ernstige schade, doch dat mag niet<br />

betekenen dat redelijke inspanningen die getroffen worden door een staat of organisatie<br />

die desalniettemin niet in staat is om de vrees voor vervolging of het risico op ernstige<br />

schade effectief te beperken tot onder het niveau zoals bedoeld in de definities van<br />

artikel 2, zouden volstaan. Veeleer gaat het om een bijkomende voorwaarde: niet alleen<br />

moet de geboden bescherming voldoende zijn om de vrees voor vervolging of het risico<br />

op ernstige schade te beperken, ook moeten de inspanningen daartoe redelijk zijn, en<br />

niet bestaan uit arbitraire handelingen, eenmalige lapmiddelen of handelingen die zelf<br />

indruisen tegen het internationaal recht of tegen de mensenrechtenbescherming.<br />

Enkele voorbeelden:<br />

Een Tsjetsjeen in Dagestan kan niet verweten worden dat hij geen bescherming vraagt<br />

aan overheid (RVV 977, erkenning vluchteling). Eerdere beslissingen beweerden het<br />

tegendeel: “De bestreden beslissing stelt voorts dat verzoekers verklaringen volgens<br />

dewelke het geen enkele zin heeft een klacht in te dienen of beroep te doen op een<br />

advocaat in tegenspraak is met de informatie waarover het Commissariaat-generaal<br />

beschikt en welke is toegevoegd aan het administratief dossier. Volgens deze informatie<br />

worden Dagestani-Tsjetsjenen niet systematisch vervolgd en is de mogelijkheid tot een<br />

effectief beroep op bescherming bij de overheden geenszins uitgesloten” (W12468,<br />

W12456, W12517, W12505, W12046, W12047).<br />

Het feit of iemand over voldoende bescherming kan beschikken, wordt grotendeels<br />

beoordeeld op basis van algemeen bekende feiten, zodat er van het CGVS verwacht kan<br />

worden dat het zelf de nodige gegevens daartoe verzamelt: “Que trois questions sont dès<br />

lors pertinentes: l'Etat nigerien prend-il des mesures raisonnables pour empêcher<br />

l'esclavage; dispose ‘t-il d'un système judiciaire effectif; le requérant, y aurait-elle accès?<br />

” (F2563, vernietiging).<br />

Wanneer uit het dossier blijkt dat het CGVS voldoende inlichtingen heeft verzameld, is<br />

het aan de asielzoeker zelf om eventueel het tegendeel te bewijzen. Zo bijvoorbeeld<br />

wanneer de mogelijkheid van bescherming werd vastgesteld in Kirgizië, werd<br />

gemotiveerd dat “betrokkene niet duidelijk maakt waarom er geen klacht ingediend kon<br />

worden” (P0071).<br />

Een enkele keer doorkruist de vraag naar mogelijke bescherming eigenlijk de vrees voor<br />

vervolging: “Als reden geeft u dat xxx u, nadat uw man uit het ziekenhuis ontslagen was,<br />

meerdere keren thuis bezocht en uw gezin bedreigde met de dood indien u klacht zou<br />

indienen. Dit is geen afdoende reden om geen klacht in te dienen. (…) Ook verklaart u<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

47


dat u bang was dat xxx u ook zou neerschieten en dat u daarom geen klacht heeft<br />

ingediend. Ook dit is geen afdoende reden om geen klacht in te dienen” (P0030 en<br />

P0031, niet in overwegingname van de aanvraag van een Bulgaarse Roma). In dergelijke<br />

situatie moet eigenlijk een onderzoek naar de gegrondheid van die vrees worden<br />

gevoerd.<br />

Hoewel het begrip ‘bescherming’ enkel betrekking heeft op bescherming die wordt<br />

geboden door het land van herkomst, lijkt de rechtspraak te oordelen dat bescherming<br />

soms ook geboden worden door een derde land, op voorwaarde dat er een bewezen<br />

bescherming is tegen refoulement. Zo bijvoorbeeld voor Tibetanen in India: “Nochtans<br />

maken verschillende bronnen melding van het feit dat Tibetaanse vluchtelingen in India<br />

beschouwd worden als vreemdelingen in de zin van de Indiase ‘Foreigners Act’ van 1946<br />

en bijgevolg genieten van de basisrechten van de staatsburgers met uitzondering van het<br />

recht om deel te nemen aan de verkiezingen. Tibetanen die problemen hebben ten<br />

gevolge van een eventueel illegaal verblijf zijn eerder zeldzaam en kunnen zich<br />

desgevallend wenden tot het bureau van de Dalai Lama die dergelijke gevallen<br />

behandelt. Zij zijn in ieder geval beschermd tegen refoulement (zie http://www.irbcisr.gc.ca/en/research/rir/?action=record.viewrec&gotorec=450153).<br />

Er zijn geen<br />

berichten dat Tibetaanse vluchtelingen door India worden teruggestuurd (Algemeen<br />

Ambtsbericht, Nederland, mei 2006, p. 73,<br />

http://www.minbuza.nl/nl/actueel/ambtsberichten)” (W12467) (zie III.3.3.3).<br />

Aanbeveling:<br />

Het begrip ‘actor van bescherming’ verwijst enkel naar bescherming die<br />

wordt geboden in het land van herkomst en mag dus niet gebruikt<br />

worden om <strong>subsidiaire</strong> bescherming te weigeren omdat er<br />

mogelijkerwijze een zekere bescherming zou worden geboden door een<br />

derde land.<br />

3.3.9 Actualiteit van het risico<br />

Het risico op ernstige schade moet onderzocht worden op het moment van het nemen<br />

van de beslissing. Artikel 4.3 a) van Richtlijn 2004/83 stelt dat een beoordeling van een<br />

asielverzoek rekening moet houden met “Alle relevante feiten in verband met het land<br />

van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen<br />

met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst<br />

en de wijze waarop deze worden toegepast”.<br />

Richtlijn 2004/83 stelt dat voor de beëindiging van het statuut naar aanleiding van<br />

veranderingen in het land van oorsprong, er onderzocht moet worden of de<br />

veranderingen “voldoende ingrijpend zijn en een niet voorbijgaand karakter hebben”<br />

(artikel 11.2 en art. 16.2).<br />

Een duidelijk voorbeeld is de situatie in Nepal. De motivering bij het CGVS luidt: “Uit<br />

informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt en waarvan eveneens een<br />

kopie bij het administratief dossier werd gevoegd, lijkt dat op dit ogenblik de situatie in<br />

Nepal niet langer van die aard is dat er sprake kan zijn van ernstige schade in de zin<br />

van art. 48/4, § 2, c van de Vreemdelingenwet. Sinds de in april 2006 afgekondigde<br />

wapenstilstand is er in Nepal in feite niet langer een gewapend conflict aan de gang en<br />

bestaat er voor burgers niet langer een risico van veralgemeend, willekeurig geweld”<br />

(geciteerd in W12707, cfr. W12637), of: “In het licht van voormelde gewijzigde situatie<br />

in Nepal brengt zij evenwel geen element aan dat toelaat aan te nemen dat er in haren<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

48


hoofde een reëel risico op ernstige schade zoals bepaald in artikel 48/4, § 2, van<br />

voormelde wet van 15 december 1980 voorhanden is”. (W12679, W12693, W12680,<br />

W12703, W12707, W12640, W12380, W12493). De recente beslissingen steunen op het<br />

Cedoca document nep2007-025w SB 15c van 20 februari 2007.<br />

Bij de VBV en RvV werd ten aanzien van onderdanen van Nepal een steeds terugkerende<br />

motivering aangewend: “dat vredes-onderhandelingen tussen de regering en de Maobadi<br />

op 26 mei 2006 leidden tot een pact bestaande uit 25 punten waaronder een toezicht op<br />

het staakt-het-vuren door nationale en internationale waarnemers en de belofte tot<br />

bekendmaking van het verblijf van vermisten en om politieke gevangenen vrij te laten;<br />

dat op 16 juni 2006 de regering en de Maobadi een akkoord bereikten over een<br />

uitbreiding van het staakt-het-vuren tot een permanente vrede onder toezicht van de<br />

VN; dat de United Nations High Commissioner for Human Rights, Louise Arbour, in het<br />

na<strong>jaar</strong> van 2006 stelde dat de politieke veranderingen volgend op de April beweging en<br />

het staakt-het-vuren een significante impact gehad hebben op de mensenrechtensituatie:<br />

dat het staken van de vijandelijkheden resulteerde in de afwezigheid van<br />

conflictgerelateerde inbreuken zoals buitengerechtelijke executies, detenties, folteringen;<br />

dat de schendingen van het internationale humanitaire recht ook ophielden<br />

(http://www.nepalnews.com/archive/2006/oct/oct19/news14.php en<br />

http://nepal.ohchr.org/resources/Documents/English/reports/SG/2006_09_15_OHCHRGene<br />

ralAssemblyReport_E.pdf); dat op 21 november 2006 een als historisch bestempeld<br />

akkoord getekend werd door premier X en de maoïstenleider X, waarmee de<br />

burgeroorlog die meer dan een decennium woedde ten einde kwam; dat beide partijen<br />

zich engageren om het bestaande staakt-het-vuren om te zetten in een permanente<br />

vrede (http://www.un.org/News/Press/docs/2006/sc8883.doc.htm); dat de rebellen de<br />

interim-regering zullen vervoegen; dat er verkiezingen georganiseerd zullen worden<br />

tegen juni 2007 voor een constituerende vergadering die zal bepalen of Nepal een<br />

koninkrijk zal blijven en indien dit het geval blijkt in welke vorm; dat de maoïsten beloofd<br />

hebben zich neer te leggen bij de resultaten van die verkiezingen ook in geval de<br />

monarchie behouden wordt; dat zij zullen blijven ijveren voor de afschaffing ervan maar<br />

op een vreedzame wijze; dat beide partijen zich verbinden tot het naleven van de<br />

internationale humanitaire wetten en de fundamentele principes van mensenrechten<br />

(http://www.nytimes.com/2006/11/22/world/asia/22nepal.html en http://www. crisisgroup.org/home/getfile.cfm?id=2686&tid<br />

=4577&type=pdf&l=1); dat de onderhandelaars<br />

van de Nepalese overheid en de Maobadi in december 2006 een akkoord bereikt hebben<br />

over een interim-constitutie (http://jurist .law.pitt.edu/paperchase/2007/01/nepal-interimconstitution-to-be.php);<br />

dat de maoïsten op 15 januari 2007 hun zetels in het interimparlement<br />

ingenomen hebben (http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/6265849.stm); dat<br />

onder toezicht van de Verenigde Naties de maoïstische rebellen een aanvang hebben<br />

gemaakt met de inlevering van hun wapens (REUTERS,<br />

http://www.alertnet.org/thenews/newsdesk/B20045.htm, 17 januari 2007); dat geen<br />

gegeven voorhanden is dat deze situatie onstabiel is; dat appellante, die voorhoudt<br />

samen met haar echtgenoot slachtoffer te zijn geweest van de in Nepal heersende<br />

burgeroorlog, ter zitting deze, in relatie tot het ogenblik waarop zij haar land verliet,<br />

gewijzigde toestand in Nepal erkent en geen contra-indicatie bijbrengt; dat appellante,<br />

gelet op de actuele situatie, niet aannemelijk maakt dat zij in geval van een terugkeer<br />

nog vervolging zou vrezen (W12316, W12317, W12488, W12643, W12484, W12485,<br />

W12678, W12378, W12684, W12494, W12491, W12564, W12532 en RVV 93 tot RVV<br />

100). In de mate dat er nog sprake zou kunnen zijn van plaatselijk geweld, wordt een<br />

binnenlands vluchtalternatief opgeworpen: “dat op de vraag van de Commissie waarom hij,<br />

indien het door hem voorgehouden conflict zich beperkt tot de regio van zijn dorp, in de rest<br />

van het land niet over een vestigingsalternatief zou beschikken, hij het antwoord schuldig<br />

blijft; dat appellant, gelet op de actuele situatie, niet aannemelijk maakt dat hij in geval van<br />

een terugkeer nog vervolging zou vrezen” (W12318).<br />

Hoewel de beslissingen uitgebreid gemotiveerd zijn en verwijzen naar de (toenmalige)<br />

actuele situatie in Nepal, blijkt niet uit de beslissingen dat rekening werd gehouden met het<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

49


feit of de veranderingen al dan niet een voorbijgaand karakter hebben. Bovendien lijken de<br />

beslissingen niet enkel rekening te houden met de actuele situatie maar houden zij ook<br />

rekening met een te verwachten toekomstige situatie (“de rebellen zullen de interimregering<br />

vervoegen”, “er zullen verkiezingen georganiseerd worden tegen juni 2007”, “de<br />

maoisten hebben beloofd zich neer te leggen bij de resultaten van de verkiezingen”,…).<br />

Een enkele keer wordt er een licht voorbehoud geformuleerd:<br />

“De Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen meent niettemin dat vooralsnog enige<br />

voorzichtigheid genoodzaakt is bij de beoordeling van de situatie in een land waar de<br />

voormalige strijdende partijen vredesbesprekingen voeren en dit niettegenstaande een<br />

verregaande toenadering blijkt zowel op het terrein als in de politieke instellingen van het<br />

land. De verzoekende partij, die voorhoudt te worden gezocht door zowel de maobadi als<br />

het leger, brengt noch in haar verzoekschrift, noch ter zitting enige aannemelijke contraindicatie<br />

bij ter weerlegging van deze, in relatie tot het ogenblik waarop zij haar land<br />

verliet, gewijzigde toestand in Nepal” (W12529, W12707).<br />

Vraag is in welke mate de RvV tijdens het beraad over een arrest over de bevoegdheid<br />

beschikt omvia eigen bronnen algemene informatie te raadplegen, andere dan degene<br />

die haar reeds werd voorgelegd door het CGVS. Dat dit mogelijk is bewijst een arrest<br />

waarin werd vastgesteld dat de situatie in Libanon gewijzigd was, en dit aan de hand van<br />

informatie op Wikipedia (RVV 726). Indien dit niet zou mogelijk zijn, betekent dit dat de<br />

RvV eigenlijk niet over een volheid van rechtsmacht beschikt. Dergelijk gebrek aan<br />

onderzoeksbevoegdheid zou tevens een inbreuk uitmaken op artikel 4.3 a) van Richtlijn<br />

2004/83, dat bepaalt dat een verzoek om internationale bescherming moet beoordeeld<br />

worden, rekening houdende met alle relevante feiten in verband met het land van<br />

herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen.(zie<br />

ook I.V.1.3).<br />

Met betrekking tot de mogelijkheid om dossiers tijdelijk niet te behandelen in afwachting<br />

van een stabilisatie van de toestand, zie IV.1.4.<br />

Aanbeveling:<br />

De beoordeling of een risico al dan niet actueel is, moet rekening houden<br />

met de reële politieke situatie op het terrein op het moment van het<br />

nemen van de asielbeslissing en moet worden beoordeeld aan de hand<br />

van alle beschikbare informatie, ongeacht de asielinstantie die moet<br />

beslissen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

50


4. Besluit<br />

Het overzicht van de doorgenomen beslissingen laat nog niet toe een duidelijk<br />

interpretatiekader te formuleren voor de toepassing van artikel 48/4 Vreemdelingenwet.<br />

Eén van de redenen hiervoor is dat vele beslissingen slechts summier gemotiveerd<br />

worden; positieve beslissingen worden zelfs helemaal niet gemotiveerd. De meeste<br />

weigeringsbeslissingen worden gemotiveerd op grond van ongeloofwaardigheid van het<br />

asielrelaas, waarbij het onduidelijk blijft welke aspecten ervan eventueel in aanmerking<br />

genomen hadden kunnen worden om tot <strong>subsidiaire</strong> bescherming te kunnen besluiten.<br />

Motiveringen die wel de kern van de zaak raken, houden doorgaans halt bij het begrip<br />

van het reëel risico, ook wanneer eerder het binnenlands vluchtalternatief of land van<br />

herkomst in het geding lijkt.<br />

Dit leidt er onder andere toe dat begeleiders en raadslieden, en a fortiori de asielzoekers<br />

zelf, niet de mogelijkheid hebben om zich het nieuwe begrippenmateriaal eigen te<br />

maken.<br />

Aanbeveling:<br />

Een uitgebreide motivering van de beslissingen in het algemeen is<br />

noodzakelijk met het oog op de rechtszekerheid en opdat de asielzoekers en<br />

hun advocaten de juiste draagwijdte van het begrip <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

leren kennen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

51


IV. De beslissingen op het niveau van het Commissariaatgeneraal<br />

voor de Vluchtelingen en Staatlozen<br />

1.1 Algemeen<br />

1. Het wettelijk kader en conformiteit met de richtlijnen<br />

De wettelijke regeling lijkt, wat de procedure bij het CGVS betreft, op enkele punten niet<br />

in overeenstemming met de minimumnormen van de richtlijnen. De relevante richtlijnen<br />

zijn de kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2004/83) en de procedurerichtlijn (Richtlijn<br />

2005/85). Zij dienen zodanig geïmplementeerd te worden dat ze in overeenstemming<br />

zijn met hogere internationale rechtsnormen 49 , zoals met name de Conventie van Genève<br />

en de artikelen 3 en 6 EVRM.<br />

Artikel 52 Vreemdelingenwet, dat een aantal mogelijkheden biedt om een asielaanvraag<br />

te weigeren zonder onderzoek ten gronde, is nog steeds van kracht Deze bepaling lijkt<br />

echter sinds op 1 juni 2007 de nieuwe procedure in werking trad nog zelden te worden<br />

toegepast, en enkel in combinatie met elementen van onderzoek ten gronde. Het<br />

verdient aanbeveling de tekst van artikel 52 aan deze terechte keuze van het CGVS aan<br />

te passen, en deze criteria uit de Vreemdelingenwet te schrappen.<br />

De wetgeving bevat weinig procedureregels voor het CGVS. Artikel 57/24<br />

Vreemdelingenwet stelt dat de Koning, met inachtneming van de bij wet vastgestelde<br />

regels, de rechtspleging voor en de werking van het CGVS bepaalt. Het KB van 11 juli<br />

2003 tot regeling van de werking van en rechtspleging voor het CGVS (ProcedureKB) 50<br />

werd niet opgeheven, maar het merendeel van de artikelen geeft uitvoering aan<br />

opgeheven artikelen van de vreemdelingenwet. Alleen de bepalingen met betrekking tot<br />

het advies bij weigering door de Minister om redenen van openbare orde en de<br />

vaststelling van afstand worden op dit moment nog door het KB geregeld.<br />

Niettemin werd het KB nog voor de RvV aangehaald, en werd het middel zowel door het<br />

CGVS als door de RvV ontvankelijk geacht. Artikel 17§2 met betrekking tot de notities<br />

van het gehoord werd ingeroepen en er werd door het CGVS op geantwoord alsof het<br />

artikel in casu nog van kracht was (RVV 108), Niettegenstaande het feit dat er binnen<br />

het CGVS volgens een interne instructie enkel de eerste vier artikelen van het KB (nl.<br />

met betrekking tot de organisatie van het CGVS en de deontologie van de ambtenaren)<br />

nog mogen worden toegepast. De overige bepalingen van het KB met betrekking tot de<br />

rechtspleging zouden wel nog gelden als interne instructie. 51<br />

Gezien het onderzoek door het CGVS de belangrijkste fase is in de asielprocedure,<br />

verdient het aanbeveling om ook in een nieuw ProcedureKB te voorzien.<br />

49 “The ECJ, in its recent ruling with regard to the Family Reunification Directive 2003/86/EC, confirmed that<br />

“the requirements flowing from the general principles recognised in the Community legal order, which include<br />

fundamental rights, are also binding on Member States when they implement Community rules, and that<br />

consequently, they are bound, as far as possible to apply the rules in accordance with those requirements<br />

(Case C-540/03 European Parliament v Council, Para.105). The requirement that Member States adhere to<br />

their obligations under international human rights and refugee law is acknowledged by Paragraph 9 of the<br />

Preamble19”. (IN1/10/2006/EXT/JJ, ECRE Information Note on the Council Directive 2005/85/EC of 1<br />

December 2005 on minimum standards on procedures in Member States for granting and withdrawing refugee<br />

status)<br />

50 B.S. 27 januari 2004<br />

51 Zie de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen in een gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong><br />

Vlaanderen op 13 december 2007.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

52


Aanbevelingen:<br />

De bepalingen van artikel 52 Vreemdelingenwet die het het CGVS<br />

mogelijk maken om op louter formele gronden een asielverzoek af te<br />

wijzen, dienen te worden geschrapt. Minstens moet het CGVS zich houden<br />

aan zijn praktijk om deze bepalingen niet toe te passen.<br />

Gezien het onderzoek door het CGVS de belangrijkste fase is in de<br />

asielprocedure, verdient het aanbeveling om in een nieuw ProcedureKB te<br />

voorzien.<br />

1.2. Recht op gehoor<br />

Er zijn op dit moment geen wettelijke garanties op een verhoor door de<br />

beslissingsautoriteit. Enkel het ProcedureKB bepaalt dat het CGVS elke asielzoeker<br />

minstens eenmaal moet oproepen voor gehoor (art. 6§1). CGVS heeft geen verplichting<br />

tot het houden van een tegensprekelijk debat (W12220) 52 .<br />

Artikel 12 van Richtlijn 2005/85 bepaalt dat, “alvorens de beslissingsautoriteit een<br />

beslissing neemt, de asielzoeker in de gelegenheid wordt gesteld persoonlijk gehoord te<br />

worden over zijn asielverzoek door een daartoe naar nationaal recht bevoegde persoon”.<br />

Vraag is of het invullen van de vragenlijst op DVZ al voldoende is om aan deze bepaling<br />

te voldoen. Gezien de beperkte draagwijdte van die vragenlijst en het gebrek aan<br />

bijstand van een advocaat bij het invullen ervan, kan dit niet volstaan.<br />

Aanbevelingen:<br />

Het recht voor een asielzoeker om effectief gehoord te worden door het<br />

CGVS moet wettelijk verankerd worden.<br />

1.3 Toegang tot het dossier en tegensprekelijk verhoor<br />

Een asielzoeker heeft geen recht op toegang tot zijn dossier tijdens de behandeling van<br />

zijn asielaanvraag door het CGVS. De wet op de openbaarheid van bestuur crëert een<br />

recht tot toegang tot bestuursdocumenten, maar deze procedure is erg omslachtig en<br />

biedt geen enkele garantie, gezien het CGVS een beslissing kan nemen vooraleer de<br />

effectieve toegang tot het dossier wordt geboden.<br />

Evenmin beschikt een asielzoeker bij het CGVS over een recht op tegenspraak, om<br />

bijvoorbeeld feiten waarmee het CGVS de asielzoeker niet confronteert tijdens het<br />

onderzoek, later te kunnen weerleggen.<br />

52 “De hoorplicht als beginsel van behoorlijk bestuur houdt in dat tegen niemand een ernstige maatregel kan<br />

worden getroffen die gegrond is op zijn persoonlijk gedrag en die van aard is om zijn belangen zwaar aan te<br />

tasten, zonder dat hem de gelegenheid wordt geboden om zijn standpunt op nuttige wijze te doen kennen”<br />

(R.v.St. nr. 167.853, 15 februari 2007; R.v.St. nr. 146.472, 23 juni 2005, zie ook W12425, W12425, W12436,<br />

RVV 8)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

53


In het licht van de nieuwe procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan<br />

het gebrek aan toegang tot of mededeling van het dossier in de fase van de procedure bij<br />

het CGVS tot gevolg hebben dat het beroep bij de Raad geen daadwerkelijk rechtsmiddel<br />

inhoudt. De Raad dient immers over het algemeen maar rekening te houden met nieuwe<br />

gegevens, op voorwaarde dat die ten tijde van het onderzoek door het CGVS nog niet<br />

bekomen konden worden (zie art. 39/76 §1 Vreemdelingenwet).<br />

Deze manier van werken verhindert de toepassing van een daadwerkelijk rechtsmiddel<br />

(art. 13 EVRM en art. 39 Richtlijn 2005/85), omdat er in feite geen gegarandeerd verhaal<br />

openstaat tegen het bewijsmateriaal dat aangedragen wordt door het CGVS. 53<br />

De combinatie van een gebrek aan tegenspraak in de fase voor het CGVS met de<br />

afwezigheid van een volwaardig recht om stukken voor te leggen aan de Raad als<br />

antwoord op de inlichtingen die aangebracht worden door het CGVS, maakt dat er geen<br />

recht is op het aanvechten van die stukken voor de RvV. Rekening houdend met het feit<br />

dat inzake de <strong>subsidiaire</strong> bescherming deze inlichtingen van het CGVS vaak de enige<br />

stukken zijn die tot de beslissing leiden, is dat een fundamentele tekortkoming in de<br />

procedure en schendt de huidige regeling het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.<br />

Het feit dat de Raad nieuwe elementen ‘kan’ in aanmerking nemen, volstaat niet, gezien<br />

de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vereist dat<br />

het rechtsmiddel zowel in feite als in rechte daadwerkelijk moet zijn, en de loutere<br />

mogelijkheid dus niet volstaat. Ook artikel 39 van de Richtlijn 2005/85 bepaalt het recht<br />

op een daadwerkelijk rechtsmiddel. (zie ook IV.2.2.6)<br />

Deze beperking is bovendien strijdig met het basisbeginsel in het asielrecht dat voor de<br />

vaststelling van zowel de vluchtelingenstatus als de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus de<br />

beslissende instantie kennis heeft van alle relevante elementen in recht een in feite die<br />

op het ogenblik van de beslissing gelden. 54<br />

Hoewel er dus voor het CGVS geen afdwingbaar recht op tegenspraak bestaat, is er wel<br />

een noodzaak er voor te zorgen dat er tegen het geheel van een beslissing van het CGVS<br />

een gegarandeerd daadwerkelijk rechtsmiddel openstaat. Veeleer dan de RvV te<br />

bezwaren met procedure-incidenten inzake het al dan niet in aanmerking nemen van<br />

nieuwe elementen, zowel vanwege de asielzoeker als vanwege het CGVS, verdient het<br />

aanbeveling dat het CGVS zelf voorziet in een mogelijkheid om op de door hen<br />

aangebrachte informatie te antwoorden.<br />

Aanbeveling:<br />

Om te garanderen dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel openstaat tegen<br />

een beslissing van het CGVS, is het o.a. noodzakelijk dat een asielzoeker<br />

reeds tijdens de procedure bij het CGVS toegang heeft tot zijn dossier en<br />

53 In het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot artikel<br />

3 EVRM, kan ook worden verwezen naar de rechtsleer inzake de combinatie van artikel 3 met het recht op een<br />

effectief rechtsmiddel (art. 13 EVRM): “Bij zeer fundamentele rechten (zoals het recht op leven en het<br />

folterverbod) worden zwaardere eisen gesteld aan de rechtsbescherming. Zo wordt er in zaken waarin het gaat<br />

om vermeende schendingen van artikel 2 (recht op leven) en artikel 3 (folterverbod) EVRM aangenomen dat uit<br />

deze artikelen al dan niet in combinatie met artikel 13 EVRM een (positieve) verplichting voor de nationale<br />

autoriteiten voortvloeit tot een grondig en effectief (feiten)onderzoek dat kan leiden tot het aanwijzen en<br />

mogelijk bestraffen van de verantwoordelijken en het bij dat onderzoek betrekken van de slachtoffers” (T.<br />

Barkhuysen, L.J.A. Damen e.a., Feitenvaststelling in beroep, Boom Juridische Uitgevers, 2006, p. 120, met<br />

verwijzing naar EHRM 19 februari 1998, Kaya t. Turkije, par. 107; EHRM 18 december 1996, Aksoy t. Turkije,<br />

par.98; EHRM 30 november 2004,Önerylidiz t. Turkije.<br />

54 Zie ook art. 4.3 a van de Richtlijn 2004/83 en EHRM, Salah Sheekh t. Nederland van 11 januari 2007<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

54


dat hij de mogelijkheid krijgt te antwoorden op elementen die door het<br />

CGVS naar voor worden gebracht.<br />

1.4. Lange duur van de procedure<br />

Artikel 23 van Richtlijn 2005/85 stelt dat de lidstaten er voor zorgen dat, indien er binnen<br />

zes maanden geen besluit kan worden genomen, de asielzoeker in kennis wordt gesteld<br />

van het uitstel, of op zijn verzoek informatie ontvangt over de nog te verwachten duur.<br />

Deze verplichte vermelding is in geen enkele reglementerende tekst opgenomen.<br />

De bescherming inzake de duur van de procedure houdt ook een bescherming in tegen<br />

de mogelijkheid om dossiers bewust niet te behandelen in periodes van onzekerheid en<br />

instabiliteit in het land van herkomst, en pas een beslissing te nemen wanneer de rust er<br />

is weergekeerd. Om te garanderen dat deze bescherming effectief wordt geboden, moet<br />

het CGVS alle beslissingen binnen een redelijke termijn nemen.<br />

Aanbeveling:<br />

Het CGVS moet zich bij de behandeling van asielverzoeken houden aan de<br />

door de wet opgelegde ordetermijnen. Indien echter binnen 6 maanden<br />

geen beslissing genomen kan worden, moet overeenkomstig artikel 23<br />

van Richtlijn 2005/85 de asielzoeker geïnformeerd worden over het<br />

uitstel en moet hem op vraag meegedeeld worden welke termijn de<br />

procedure nog in beslag kan nemen.<br />

1.5. Eenheid van gezin<br />

Het principe van eenheid van gezin is in geen enkele tekst gegarandeerd. Een echtgenoot<br />

deelt in de toekenning van het statuut, ook als het om <strong>subsidiaire</strong> bescherming gaat<br />

(RVV 63 en 64, 56 en 57, 755), maar de rechtsgrond hiervoor is eigenlijk onbestaande.<br />

Bij de VBV/RvV geldt een juridisch vermoeden 55 .<br />

Bij het CGVS geldt dit blijkbaar niet altijd: zo werd de <strong>subsidiaire</strong> bescherming geweigerd<br />

aan de echtgenoot van een subsidiair beschermde, met de motivering dat het onduidelijk<br />

was om uit te maken of hij, in tegenstelling tot zijn echtgenote, burger was of niet (CG<br />

06-14745 en CG 06-14745B). Ook werd het statuut geweigerd ten aanzien van een<br />

echtgenote van een Somalische onderdaan met <strong>subsidiaire</strong> bescherming, om reden dat<br />

de afkomst van die echtgenote niet duidelijk was (P0201). 56<br />

55 "Overwegende dat volgens de vaste rechtspraak van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen ten voordele<br />

van de partner van een erkend vluchteling een weerlegbaar vermoeden geldt dat zij de hoedanigheid heeft van<br />

vluchteling wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep.” (E807)<br />

56 Volgens de heer Roosemont, directeur van DVZ, zou zich in dergelijke dossiers in de praktijk geen probleem<br />

stellen en wordt het bevel om het grondgebied te verlaten verlengd. Zie gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong><br />

Vlaanderen op 13 november 2007.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

55


Volgens de Commissaris-generaal hanteert het CGVS in de meerderheid van de dossiers<br />

het principe van eenheid van het gezin, zelfs voor gezinnen waarvan de leden<br />

stapsgewijs het land binnenkomen. 57<br />

Artikel 6.3 van Richtlijn 2005/85 geeft de lidstaten de mogelijkheid te bepalen dat een<br />

asielzoeker een asielverzoek kan indienen namens de personen die te zijnen lasten<br />

komen. Instemming van de meerderjarigen ten laste is vereist.<br />

Aanbeveling:<br />

Om de eenheid van het gezin te waarborgen lijkt het aangewezen om in<br />

uitvoering van artikel 6.3 van Richtlijn 2005/85, de mogelijkheden om<br />

een asielaanvraag voor het gezin in te dienen en de gevolgen hiervan<br />

duidelijk te omkaderen.<br />

1.6. Impliciete afstand / technische weigeringen<br />

De vreemdeling die niet voldoet aan de verplichting om in België woonplaats te kiezen,<br />

die zich niet aanmeldt op de in de oproeping vastgestelde datum en hiervoor binnen de<br />

vijftien dagen na het verstrijken van deze datum geen geldige reden opgeeft of die geen<br />

gevolg geeft aan een verzoek om inlichtingen binnen de maand na de verzending, kan<br />

om die reden het statuut van vluchteling of van <strong>subsidiaire</strong> bescherming geweigerd<br />

worden (artikel 57/10 Vreemdelingenwet).<br />

Overweging 22 van de Richtlijn 2005/85 stelt:<br />

“De lidstaten moeten alle verzoeken onderzoeken op de inhoud, met andere woorden<br />

beoordelen of de betrokken asielzoeker al dan niet in aanmerking komt als vluchteling<br />

overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende<br />

minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en<br />

staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming<br />

behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, behoudens andere bepalingen in<br />

onderhavige richtlijn, met name indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een<br />

ander land het onderzoek zal doen of voldoende bescherming zal verlenen.”<br />

Uit die overweging kan worden afgeleid dat, zelfs na afwezigheid op een gehoor, een<br />

weigeringsbeslissing nog steeds ten gronde onderzocht moet worden. Artikel 12.6 van<br />

Richtlijn 2005/85 bepaalt wel dat de lidstaten bij hun beslissing kunnen laten meewegen<br />

dat de asielzoeker niet voor het persoonlijke onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor<br />

een geldige reden had.<br />

Artikel 20.2 van de Richtlijn 2005/85 bepaalt uitdrukkelijk dat personen, van wie wordt<br />

verondersteld dat zij impliciet hun asielverzoek hebben ingetrokken of impliciet er van<br />

hebben afgezien, niet mogen worden verwijderd in strijd met het beginsel van nonrefoulement.<br />

Ook de rechtspraak van het EHRM in het kader van artikel 3 EVRM, die volgens de<br />

voorbereidende werken als interpretatiekader dient voor de toepassing van de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming 58 , bepaalt dat de combinatie van artikel 3 met de voorwaarde van een<br />

57 Gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen op 13 december 2007<br />

58 Ontwerp van Wet, Parl St kamer 2006-2007 nr 2478/001, p. 85.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

56


effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) veronderstelt dat er minstens in één aanleg een<br />

effectief onderzoek van de aanvraag dient te gebeuren 59 .<br />

Om verwarring en vooral nodeloze procedures te vermijden in het geval een asielzoeker<br />

niet aanwezig was voor een persoonlijk onderhoud dringt een aangepaste regeling zich<br />

op. Zo zouden er duidelijke regels moeten zijn over welke omstandigheden als overmacht<br />

kunnen worden beschouwd. Overigens kan het niet aanwezig zijn op het gehoor nog<br />

steeds mee opgenomen worden in de afweging tot toekenning van het statuut, zodat de<br />

aansporing om effectief aanwezig te zijn even groot blijft.<br />

Aanbevelingen:<br />

In geval van technische weigeringen of van een veronderstelde impliciete<br />

afstand van het asielverzoek moet er een garantie zijn dat het<br />

asielverzoek toch nog onderzocht wordt op zijn inhoud, en minstens dat<br />

geen afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van non-refoulement.<br />

2.1. Algemeen<br />

2. Analyse van de beslissingen<br />

Het CGVS verschafte ons voor dit onderzoek geen inzage in zijn beslissingen. Evenmin<br />

kregen we toegang tot rapporten van Cedoca, hoewel de Commissaris-generaal de<br />

mogelijkheid heeft derden hiertoe te machtigen (artikel 3§1, 3 e lid van het KB van 11 juli<br />

2003).<br />

Via ons netwerk konden we toch een zestigtal beslissingen bekomen.<br />

Wat de doorgenomen beslissingen betreft, is het jammer dat de beslissingen van<br />

erkenning niet worden gemotiveerd, hoewel dit wettelijk vereist is. Artikel 57/6, 2° lid<br />

Vreemdelingenwet dat bepaalt dat de beslissingen van het CGVS met redenen omkleed<br />

worden, maakt immers geen onderscheid tussen negatieve en positieve beslissingen. Dat<br />

betekent dus dat ze alle even grondig gemotiveerd moeten worden.<br />

Net zoals dat nu bij de arresten van de RvV het geval is, zal zelfs een minimum aan<br />

motivering van de positieve beslissingen de rechtszekerheid in het algemeen ten goede<br />

komen.<br />

In een gesprek met <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen stelde de Commissaris-generaal voor<br />

de vluchtelingen en de staatlozen dat hij er mee akkoord gaat dat een motivering van<br />

positieve beslissingen aangewezen is, maar dat dit momenteel geen prioriteit is. 60<br />

59 (Jabari t/ Turkije, Application no. 40035/98, paragraaf 49: “The Court reiterates that there was no<br />

assessment made by the domestic authorities of the applicant’s claim to be at risk if removed to Iran. The<br />

refusal to consider her asylum request for non-respect of procedural requirements could not be taken on<br />

appeal. Admittedly the applicant was able to challenge the legality of her deportation in judicial review<br />

proceedings. However, this course of action entitled her neither to suspend its implementation nor to have an<br />

examination of the merits of her claim to be at risk. The Ankara Administrative Court considered that the<br />

applicant’s deportation was fully in line with domestic law requirements. It would appear that, having reached<br />

that conclusion, the court felt it unnecessary to address the substance of the applicant’s complaint, even though<br />

it was arguable on the merits in view of the UNHCR’s decision to recognise her as a refugee within the meaning<br />

of the Geneva Convention”.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

57


Aanbeveling:<br />

Ten behoeve van de rechtszekerheid moet het CGVS zowel de positieve<br />

als de negatieve beslissingen motiveren.<br />

2.2. Het onderzoek van de asielaanvraag<br />

2.2.1. Gebrek aan afzonderlijke motivering inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

Uit de bestudeerde beslissingen blijkt niet altijd dat er een onderzoek naar de nood aan<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming is gevoerd, of minstens dat er niet altijd in die zin een<br />

motivering werd gegeven.<br />

Vaak ontbreekt een expliciete of gedetailleerde motivering inzake <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming, omdat de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas kan volstaan om<br />

eventuele gronden tot <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet verder te onderzoeken (P0070). Een<br />

enkele keer geeft het CGVS een expliciete motivering ter zake: “Aangezien u zich voor<br />

uw verzoek tot toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming beroept op dezelfde feiten als<br />

voor uw asielaanvraag, dient te worden vastgesteld dat u evenmin een reëel risico op het<br />

lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van <strong>subsidiaire</strong> bescherming in de<br />

Vreemdelingenwet aannemelijk heeft gemaakt” (P0072). Meestal werd gewoon een<br />

zinsnede toegevoegd met de melding van niet-toekenning van de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming (CG 06-13669, CG 06-14668, CG 06-12723, P0050).<br />

Die praktijk werd goedgekeurd door de Raad van State: wanneer de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming om dezelfde redenen geweigerd wordt als het statuut van vluchteling, mag<br />

dat met zoveel woorden worden gemotiveerd: “dat, ten slotte, het verwijt aangaande de<br />

onvoldoende motivering voor de afwijzing van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus, op een<br />

onjuiste lectuur van het bestreden besluit berust; dat de beslissing klaar en duidelijk doet<br />

kennen dat zij het ‘reëel risico op het lijden van ernstige schade’ zoals bepaald in de<br />

definitie van <strong>subsidiaire</strong> bescherming verwerpt om dezelfde redenen als verzoekers ‘vrees<br />

voor vervolging’ in de zin van de Vluchtelingenconventie” (RvSt. 165.122).<br />

Enkele beslissingen van het CGVS bevatten geen enkele motivering inzake <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming (CG 06-15211), ook als het dossier manifest elementen bevat die een<br />

onderzoek vereisten, bijvoorbeeld inzake overspel: “Bijgevolg kan ook geen geloof<br />

worden gehecht aan de mogelijke problemen die uit deze geheime relatie zouden zijn<br />

ontstaan. (…) Wat er ook van moge zijn, er dient te worden vastgesteld dat de door u<br />

ingediende asielaanvraag steunt op motieven die kennelijk vreemd zijn aan het asiel,<br />

inzonderheid omdat ze geen verband houden met de criteria bepaald bij artikel 1, par. A,<br />

lid 2 van het internationaal verdrag betreffende de status van vluchteling, noch met de<br />

andere criteria die de toekenning van asiel wettigen. Uw vrees is gebaseerd op een<br />

mogelijk conflict tussen u en de echtgenoot van X, die op de hoogte zou zijn van de<br />

relatie die u zou hebben gehad met zijn vrouw. Dergelijke conflicten (niet gelieerd aan<br />

ras, nationaliteit, religie, politieke overtuiging, sociale groep) ressorteren niet onder het<br />

toepassingsgebied van de vluchtelingenconventie. (…) Voorts blijkt uit een grondige<br />

analyse van de actuele situatie in Afghanistan dat er op dit ogenblik in de hoofdstad<br />

Kabul geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 §2 c van de<br />

vreemdelingenwet bestaat.” (CG 06-16218). Uit deze beslissing blijkt niet dat onderzocht<br />

werd of het conflict, dat misschien niet gelieerd is met een vervolgingsgrond uit de<br />

60 Gesprek op 5 december 2007<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

58


Conventie van Genève, onder het toepassingsgebied van het statuut <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming zou kunnen vallen, in de zin van art. 48/4 §2b Vreemdelingenwet.<br />

Dat de <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet expliciet ingeroepen zou geweest zijn, kan hierbij<br />

geen excuus vormen. Het inroepen van relevante elementen volstaat. De Raad van State<br />

stelde al dat op verzoeker “niet de verplichting rustte expliciet de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming aan te vragen om haar asielaanvraag alzo te zien worden onderzocht”<br />

(RvSt. 165.108).<br />

Ook in dossiers waarin de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker op zich niet in<br />

vraag gesteld werden, motiveerde men de weigering van het statuut <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming erg bondig. Zo bijvoorbeeld voor een Roma zigeuner uit Kosovo (P0056,<br />

P0057), terwijl diens nationaliteit en origine, mits nader onderzoek, toch op een nood<br />

aan internationale bescherming (zouden) kunnen wijzen. In dat geval kan men spreken<br />

van een hiaat in de motivering, dat op zijn beurt zou kunnen duiden op een hiaat in het<br />

onderzoek. Het CGVS is verplicht alle elementen te onderzoeken op hun belang ten<br />

aanzien van zowel het vluchtelingenstatuut als het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

De eventuele onjuistheid van verklaringen betreffende vervolging staat niet in de weg dat<br />

iemand omwille van zijn etnische afkomst dermate gediscrimineerd wordt, dat er sprake<br />

is van een reëel risico op ernstige schade (RVV 127, RVV 130 61 ).<br />

Aanbevelingen:<br />

De vluchtelingenstatus en die van <strong>subsidiaire</strong> bescherming kennen elk<br />

aparte criteria. Om verwarring te vermijden, met name welk onderdeel<br />

van de motivering precies een argument vormt tegen (of voor) de<br />

toekenning van welke bescherming, verdient het aanbeveling om zowel<br />

het onderzoek als de motivering betreffende de twee statuten voldoende<br />

gescheiden te houden.<br />

Dat de verklaringen van de asielzoeker ongeloofwaardig zijn met<br />

betrekking tot bepaalde feiten in het kader van de Conventie van Genève<br />

mag niet betekenen dat er geen verder onderzoek meer moet gebeuren<br />

naar de relevante elementen met betrekking tot het statuut van<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

2.2.2. Wie moet de relevante elementen aanbrengen?<br />

Dat het CGVS op zich de plicht heeft om de <strong>subsidiaire</strong> bescherming te onderzoeken,<br />

zelfs als deze niet expliciet wordt ingeroepen, biedt nog geen antwoord op de vraag of<br />

het CGVS ook zelf op zoek moet gaan naar de relevante elementen die dit onderzoek<br />

zouden kunnen ondersteunen.<br />

De rechtspraak van de RvV benadrukt herhaaldelijk dat het de asielzoeker is die zijn<br />

nood aan bescherming aannemelijk moet maken en daartoe alle mogelijke bewijzen moet<br />

61 “Een ongeloofwaardig relaas is niet in staat aannemelijk te maken dat verzoeker in geval van een terugkeer<br />

naar zijn land een reëel risico op ernstige schade zou lopen zoals bedoeld in artikel 484 2 a en b van de<br />

vreemdelingenwet van 15 december 1980. De <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus kan echter worden verleend<br />

indien het aannemelijk is dat verzoeker een reëel risico op ernstige schade loopt (artikel 48/4 §2 c) dat losstaat<br />

van het risico voortvloeiend uit het ongeloofwaardige asielrelaas”. De redenering geldt dus niet voor feiten die<br />

vallen onder art. 48/4 §2 b (RVV 129).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

59


voorleggen. Dat neemt niet weg dat het CGVS een actieve rol moet spelen in het<br />

toevoegen van relevante feiten, waar het gaat om ‘algemeen bekende feiten’:<br />

“Dat de bestreden beslissing stelt dat appellante moest vluchten voor een algemene<br />

situatie van onveiligheid; dat haar twee oudste zonen niet meer terugkwamen na een<br />

zoektocht naar hun vader en er haar werd verteld dat ze gedood waren maar niet om<br />

welke redenen; dat haar dochter X werd ontvoerd, alsook haar dochter X door een man<br />

die met haar wilde trouwen; dat enkele jaren later haar zoon X met geweld werd<br />

meegenomen door leden van een religieuze groepering; dat de bestreden beslissing<br />

besluit dat appellante geen individuele vrees voor vervolging kan aantonen; dat blijkt dat<br />

de bestreden beslissing geen rekening hield met de algemeen bekende informatie waarin<br />

met name in Somalië de afkomst, de etnie en de clan doorslaggevend zijn in alle conflicten;<br />

dat voor zover appellante dit niet specifiek aanhaalde, de Commissaris-generaal voor de<br />

vluchtelingen en de staatlozen dit hoe dan ook moet doen” (E787).<br />

Aan dit principe zijn uiteraard grenzen, bij deze geformuleerd door de Raad van State in<br />

het geval van een asielzoeker die opwierp dat hij mogelijk ernstige schade zou oplopen in<br />

het land waar hij echt vandaan kwam, hoewel hij daarover had gelogen (Tibetaan<br />

afkomstig uit Nepal/India): “Dat blijkbaar verzoeker en zijn raadsman er van uitgaan dat,<br />

zelfs indien een totaal fictief verhaal wordt opgedist tijdens de asielprocedure en dit als<br />

dusdanig wordt vastgesteld door de betrokken instanties, deze instanties alsnog alle<br />

mogelijke scenario’s dienen te onderzoeken, op straffe van zich schuldig te maken aan<br />

het nemen van een onredelijke beslissing; dat met deze redenering de verzoekende<br />

partij in wezen de wereld op zijn kop zet” (RvSt 167.266, RvSt. 167.284, RvSt. 167.260,<br />

RvSt. 167.263, RvSt. 168.452, RvSt. 167.279, RvSt. 168.453, RvSt. 168.453).<br />

Dat het CGVS zelf voor de RvV al de toepassing wist in te roepen van artikel 48/4§2 c<br />

(ten aanzien van een onderdaan van Irak, RVV 66), bewijst dat het in principe zijn<br />

actieve rol inzake onafhankelijk onderzoek naar de nood aan bescherming kan en wil<br />

waarmaken.<br />

Men kan besluiten dat er eensgezindheid bestaat over het feit dat het CGVS zelf alle<br />

relevante elementen dient na te gaan in zoverre het ‘algemeen bekende feiten’ betreft.<br />

Alle andere elementen moet de asielzoeker van bij het eerste interview vermelden.<br />

Weglatingen met betrekking tot specifieke informatie kunnen aanleiding geven tot gebrek<br />

aan geloofwaardigheid: “Het niet vragen naar specifieke elementen ontslaat verzoeker<br />

echter niet van de verplichting alle relevante bijzonderheden van zijn relaas spontaan te<br />

vertellen. Hierboven werd immers al uiteengezet dat in het relaas geen hiaten,<br />

vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante<br />

bijzonderheden mogen voorkomen. Het bestaan van een dreigbrief is een relevante<br />

bijzonderheid in het relaas van verzoeker”. (SB14)<br />

Aanbeveling:<br />

Het CGVS heeft als taak zelf onderzoek te doen naar de ‘algemeen<br />

bekende feiten’. Deze taak zou moeten worden opgenomen in een nieuw<br />

ProcedureKB over de werking van het CGVS, met inbegrip van een<br />

definitie van wat onder algemeen bekende feiten kan worden verstaan.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

60


2.2.3. De weigering wegens ongeloofwaardigheid van het vluchtverhaal<br />

2.2.3.1. Algemeen<br />

Een ruime meerderheid van de weigeringen van het statuut van vluchteling of van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming worden gemotiveerd met de melding dat de verklaringen van de<br />

asielzoeker ongeloofwaardig zijn, en dat de asielaanvraag om die redenen bedrieglijk is,<br />

hetzij in elk geval geen uitstaans heeft met enige nood aan internationale bescherming.<br />

Het overgrote merendeel van de arresten van de VBV en RvV bestaan uit de eenvoudige<br />

vaststelling dat de door het CGVS opgeworpen ongeloofwaardigheid (meestal gesteund<br />

op enkele tegenstrijdigheden) niet door verzoeker worden weerlegd (bvb. RVV34, 35, 36,<br />

38, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 46, 47, 49,…).<br />

Dit principe van geloofwaardigheid geldt ook inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming: “Het is<br />

evenwel duidelijk dat voor iedere vorm van internationale bescherming, ook voor de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming, de geloofwaardigheid van het relaas wordt vereist” (W12220).<br />

De toepassing van dit principe is een “richtlijnconforme interpretatie van artikel 48/4<br />

Vreemdelingenwet met artikel 4, lid 5 richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april<br />

2004” (W12527, W12454).<br />

De principes van James C. Hathaway inzake het onderzoek naar het vluchtelingenstatuut<br />

zijn zodoende bij uitbreiding van toepassing op het bewijs van een ernstig risico:<br />

“De bewijslast inzake de gegrondheid van een asielaanvraag met inbegrip van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming rust in beginsel op de asielzoeker zelf. Zoals iedere burger die<br />

om een erkenning vraagt, moet ook hij aantonen dat zijn aanvraag gerechtvaardigd is.<br />

Hij moet een poging ondernemen om het relaas te staven en hij moet de waarheid<br />

vertellen (R.v.St., 4 oktober 2006; UNHCR, Guide des procédures et critères à appliquer<br />

pour déterminer le statut de réfugié, Genève, 1992, X). Zijn verklaringen kunnen een<br />

voldoende bewijs zijn van zijn hoedanigheid van vluchteling op voorwaarde dat ze<br />

mogelijk, geloofwaardig en eerlijk zijn (J. HATHAWAY, The Law of Refugee Status,<br />

Butterworths, Toronto-Vancouver, 1991, 84). De afgelegde verklaringen mogen niet in<br />

strijd zijn met algemeen bekende feiten. In het relaas mogen geen hiaten, vaagheden,<br />

ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante<br />

bijzonderheden voorkomen. Het voordeel van de twijfel kan slechts worden toegestaan<br />

als alle elementen werden onderzocht en men overtuigd is van de geloofwaardigheid van<br />

de afgelegde verklaringen (UNHCR, a.w., X). Indien het relaas ongeloofwaardig is, moet<br />

niet worden ingegaan op de situatie op het gebied van de mensenrechten (R.v.St., X, 18<br />

juni 2004)” (W12500).<br />

Redenen waarom een asielaanvraag ongeloofwaardig beschouwd wordt, zijn:<br />

- Onduidelijkheid omtrent de reisweg;<br />

- Tegenstrijdigheden in het vluchtverhaal, doorgaans uit twee verschillende<br />

interviews;<br />

- Tegenstrijdigheden van de verklaringen met algemeen bekende informatie, of met<br />

specifieke inlichtingen die door het CGVS werden gewonnen;<br />

- Weglatingen tijdens een eerste gehoor van belangrijke elementen die tijdens een<br />

tweede gehoor werden voorgelegd;<br />

- Vage verklaringen betreffende de voorgevallen gebeurtenissen, die niet toelaten<br />

de geloofwaardigheid te controleren;<br />

- Ongerijmdheden, waarbij de interne logica van het vluchtverhaal zoek is.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

61


2.2.3.2. Onduidelijkheid omtrent de reisweg<br />

Het thema komt weinig voor in vormingen omtrent asielrecht, maar is des te<br />

overvloediger aanwezig in weigeringsbeslissingen: het feit dat iemand liegt over de<br />

reisweg, en dus mogelijk gewoon met het eigen paspoort op legale wijze uit zijn land is<br />

kunnen vertrekken, kan een voldoende reden zijn om het vluchtverhaal ongeloofwaardig<br />

te achten. Onduidelijkheid omtrent de reisweg is vaak slechts één van de elementen voor<br />

afwijzing, maar komt net zo goed voor als doorslaggevend criterium.<br />

Een voorbeeld van deze motivering bij het CGVS: “Dit alles doet vermoeden dat u het<br />

land verliet wegens algemene problemen in Pakistan voor ahmadi’s, en niet wegens een<br />

concrete en persoonsgerichte vrees voor vervolging in de zin van de<br />

Vluchtelingenconventie. Uw verklaringen over de documenten die u gebruikte voor de<br />

reis van Pakistan naar België zijn vaag en bijgevolg weinig geloofwaardig (…). Het<br />

vermoeden bestaat dan ook dat u met andere reisdocumenten, mogelijk uw eigen<br />

Pakistaanse paspoort, van Pakistan naar België reisde. U hebt gezien bovenstaande<br />

opmerkingen uw vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een<br />

reëel risico op ernstige schade in de definitie van <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet<br />

aannemelijk gemaakt” (geciteerd in W12497).<br />

De twijfel omtrent het reisdocument lijkt in deze beslissing mede als grond gebruikt te<br />

worden om niet nader te onderzoeken of de situatie van de Ahmadi in Pakistan voor<br />

verzoeker concreet een recht op <strong>subsidiaire</strong> bescherming zou kunnen opleveren.<br />

Nochtans is het verkrijgen van een eigen paspoort op zich geen aanwijzing dat er geen<br />

risico op ernstige schade zou bestaan.<br />

Wie beweert dat hij een paspoort moest afgeven aan een ‘agent’, moet andere bewijzen<br />

van de vlucht voorleggen: “dat hij geen enkel reisbescheiden bijbrengt; dat hij in bezit moet<br />

zijn geweest van een paspoort, vliegtuigticket, instapkaart en bagagelabels; dat hij ter<br />

zitting stelt dat zijn paspoort, vliegtuigticket en instapkaart werden afgenomen door zijn<br />

begeleider; dat hij door deze af te staan iedere controle van zijn reisweg onmogelijk maakt;<br />

dat het ontbreken van een bewijsstuk omtrent identiteit en reisweg een negatieve indicatie<br />

voor de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas inhoudt” (W12322 (Pakistan), W11615,<br />

W12325, W12327 (Tibet), W12340 (Ethiopië), W12348 (Kameroen), W12357 (Soedan),<br />

W12355 (Iran)).<br />

Er is rechtspraak van de VBV die over deze problemen heen stapt, maar die lijkt erg<br />

beperkt 62 .<br />

2.2.3.3. Tegenstrijdigheden in het vluchtverhaal<br />

Tegenstrijdigheden kunnen volstaan ter ondersteuning van weigering, op voorwaarde dat<br />

ze hun grondslag vinden in het administratief dossier en geen betrekking hebben op<br />

details, maar op essentiële feiten die rechtstreeks aanleiding hebben gegeven tot het<br />

vertrek uit het land van herkomst (R.v.St., nr. 114.472, 15 januari 2003, W12685, RVV<br />

20: tegenstrijdigheden blijken niet uit het dossier).<br />

Soms wordt er over tegenstrijdigheden heen gestapt omdat ze, na afweging tegenover<br />

alle elementen in het dossier, niet van doorslaggevend belang zijn 63 . Enkele voorbeelden:<br />

62 “Considérant que la Commission rappelle que la circonstance que le requérant a omis, dans le cadre de sa<br />

première demande d’asile en Belgique, de faire état d’une demande de visa en France, est en soi sans incidence<br />

sur la réalité ou le bien-fondé de sa crainte d’être persécuté dans son pays d’origine; que, certes, le constat de<br />

cette omission peut faire naître un doute sur la crédibilité de son récit; que dans le cas présent, ces doutes sont<br />

toutefois levés par l’examen de l’ensemble des éléments du dossier et ses déclarations cohérentes et plausibles<br />

à l’audience. ” (F2557bis)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

62


- VBV : “que l’incohérence reprochée se révèle extrêmement ténue à la lecture des<br />

comptes-rendus d’audition du requérant » (F2490). Het ging om een verschil van<br />

datum : « D'autre part, l'examen de vos dépositions successives (portant sur un seul fait<br />

majeur depuis votre retour en Turquie en 1999) a permis de mettre en lumière une<br />

contradiction importante. Ainsi tout d'abord, lors de votre audition devant les services de<br />

l'Office des étrangers, vous avez déclaré que le 20 mars 2002, vous aviez un rendezvous<br />

avec trois de vos amis, mais que lorsque ces derniers ne s'étaient pas présentés à<br />

l'endroit fixé, vous vous seriez renseigné et appris qu'ils avaient été arrêtés par la police.<br />

Or, auditionné au Commissariat général (...), vous avez soutenu avoir passé la nuit du 20<br />

mars 2002, chez une famille kurde et que le rendez-vous avec vos amis devait avoir lieu<br />

le 21 mars 2002. ” (CG 02/22509)<br />

- VBV: “Que la Commission ne décèle pas de propos réellement contradictoires dans le<br />

récit que la requérante fait de son départ de Goma; que la partie requérante répète en<br />

audience que la requérante a quitté Goma suite à la décision de son fils et que celui-ci a<br />

pris cette décision en regard des bombardements et, plus généralement, de la situation<br />

sécuritaire prévalant à Goma à cette époque. ”<br />

Het CGVS had een tegenstrijdigheid vastgesteld tussen volgende twee verklaringen :<br />

“Ainsi, à l’Office des étrangers vous déclarez avoir quitté Goma après qu’une bombe soit<br />

tombée à côté de votre domicile (...), alors qu’au Commissariat général vous dites en<br />

être partie suite à la décision de votre fils qui serait venu vous chercher (...) et vous ne<br />

faites nullement mention d’une bombe. ” (F2510),<br />

Een belangrijkere tegenstrijdigheid kan buiten beschouwing gelaten worden, als deze de<br />

essentie van het asielrelaas niet raakt: “dat de bestreden beslissing onder meer de<br />

tegenstrijdige verklaringen omtrent het tijdstip van de moord op appellants broer aanhaalt;<br />

dat appellant in zijn verzoekschrift opmerkt dat hij bij het Commissariaat-generaal duidelijk<br />

heeft aangegeven dat hij zich bij de Dienst Vreemdelingenzaken vergist had; dat hoe dan<br />

ook, de moord op appellants broer gerelateerd is aan een vroeger grondconflict dat<br />

teruggaat tot de mudjahedinperiode; dat deze feiten dus niet rechtstreeks in verband staan<br />

met de kern van appellants asielrelaas met name de overdracht van de wapens uit het<br />

wapendepot, beheerd door appellants vader, naar een geheime locatie; dat de feiten in<br />

verband met de moord op appellants broer van ondergeschikt belang zijn in het geheel van<br />

de asielaanvraag en niet tot de essentie ervan behoren.” (E768)<br />

De essentie van het asielrelaas breidt zich wel uit naar alle elementen betreffende de<br />

identiteit: tegenstrijdige verklaringen omtrent de afgifte van een binnenlands paspoort<br />

maken dat de identiteit niet aannemelijk gemaakt wordt, en dus dat de afkomst niet is<br />

bewezen, waardoor een mogelijke <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet toegekend wordt (RVV<br />

110, RVV 111).<br />

Er moet een evenwicht gevonden worden. Het onderzoek naar tegenstrijdigheden mag niet<br />

het onderzoek van het eigenlijke asielrelaas beletten: “que si l’examen de crédibilité<br />

auquel il est habituellement procédé constitue, en règle, une étape nécessaire pour<br />

répondre à cette question, il faut éviter que cette étape n’occulte la question en ellemême”<br />

(F2484, F2478, F2490, F2494, F2495, F2496, F2502, F2516, RVV 18). In een<br />

aantal dossiers staan trouwens flagrante tegenstrijdigheden die het asielrelaas helemaal<br />

ongeloofwaardig maken een toekenning van de status niet in de weg, met name wanneer<br />

de afkomst vaststaat en de situatie noopt tot bescherming (W12193, RVV 987, F2554,<br />

Ref CGVS 03-19381).<br />

63 Zie ook RvSt nr. 103.860, 21 février 2002 « les contradictions et incohérences relevées par l'autorité<br />

compétente doivent être d'une importance telle qu'elles ne sont pas raisonnablement explicables et qu'elles<br />

justifient la certitude que le demandeur d'asile n'a pas la qualité de réfugié »<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

63


2.2.3.4 Gebrekkige kennis van of tegenstrijdigheden met algemeen bekende<br />

informatie of met specifieke inlichtingen die door het CGVS werden ingewonnen<br />

De vaststelling van ongeloofwaardigheid wegens gebrekkige kennis van ‘algemeen<br />

bekende feiten’ komt erg vaak voor. Het kan gaan om feiten met betrekking tot: de<br />

Roma origine (W12659), religie (W12214), Grozny (W12342), Tsjetsjenië (W12410,<br />

W12721, W12396, W12412), Azerbeidzjan (W12356), Tibet (W12215, W12481),<br />

identiteitskaart Tibet (W12284, W12482), maar ook om gebrekkige kennis van<br />

Tibetaanse zangers, bier- en sigarettenmerken en merken van frisdranken (CG 06-<br />

13669), de regio (P0051, P0052), het geloof waartoe men beweert te zijn bekeerd<br />

(P0053, P0054), de politieke partij waarvoor men zich beweerde in te zetten (P0059),<br />

het politiek engagement van de vader van een minderjarige verzoekster, terwijl zij om<br />

reden van dat engagement beweerde gearresteerd geweest te zijn (W12448). Het feit<br />

dat iemand blijkbaar geen pogingen doet om inlichtingen in te winnen over haar<br />

verdwenen echtgenoot leidt ook tot ongeloofwaardigheid (W12442).<br />

Van wie als grond voor vervolging of ernstige schade religie inroept kan worden verwacht<br />

dat deze weet te antwoorden op vragen aangaande essentiële elementen van zijn<br />

godsdienst (RvSt 154.412, aangehaald in RVV 122). Ook besliste de Raad van State dat<br />

van asielzoekers, zelfs al hebben ze een laag onderwijsniveau, mag worden verwacht dat<br />

ze op elementaire kennisvragen kunnen antwoorden (R.v.St., X van 27 januari 2004,<br />

geciteerd in W12415).<br />

Anderzijds is een vergissing mogelijk en verschoonbaar: “Het is niet onredelijk om aan te<br />

nemen dat verzoekster zich kan vergist hebben in de leeftijd en de naam van de<br />

gewonde persoon. Zij was niet aanwezig bij dit gebeuren en vergiste zich niet over het<br />

feit dat er slechts één persoon bij de moordaanslag gewond raakte. Dit motief wordt niet<br />

weerhouden.” (W12504)<br />

De jeugdige leeftijd kan een verklaring bieden waarom iemand niet op alle vragen met<br />

betrekking tot, in casu, Akchoi Martan kan antwoorden (W12172, Tsjetsjenië). Hetzelfde<br />

geldt voor een jongen uit Niger, wiens ouders op jonge leeftijd overleden waren en die<br />

niet de volledige namen van zijn ouders kende (F2563, vernietiging).<br />

Over de mogelijkheid van een effectief verhaal tegen de vaststelling van deze<br />

tegenstrijdigheden, zie IV.1.3.<br />

2.2.3.5. Weglatingen tijdens een eerste gehoor van belangrijke elementen die<br />

tijdens een tweede gehoor werden voorgelegd<br />

Er wordt medewerking verwacht bij het verzamelen van de documenten:<br />

“Considérant que le Commissaire général, de l’absence de documents probants et de la<br />

mise en doute de l’authenticité des seuls documents produits constate un manque de<br />

collaboration dans le chef du requérant; que la décision attaquée souligne l’absence de<br />

démarches personnelles et l’absence d’explications concrètes concernant les démarches<br />

effectuées par des tiers pour retrouver les parents du requérant. (CG 02/18157)<br />

Maar ook weglatingen zijn verschoonbaar : Considérant que la Commission rappelle que<br />

la circonstance que le requérant a omis, dans le cadre de sa première demande d’asile en<br />

Belgique, de faire état d’une demande de visa en France, est en soi sans incidence sur la<br />

réalité ou le bien-fondé de sa crainte d’être persécuté dans son pays d’origine; que,<br />

certes, le constat de cette omission peut faire naître un doute sur la crédibilité de son<br />

récit; que dans le cas présent, ces doutes sont toutefois levés par l’examen de l’ensemble<br />

des éléments du dossier et ses déclarations cohérentes et plausibles à l’audience.”<br />

(F2557bis)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

64


Het al dan niet kwaadwillig achterhouden van informatie kan op zich het onderzoek<br />

belemmeren en zo leiden tot de ongeloofwaardigheid van de verklaringen:<br />

“Verzoeker bevestigt dat hij de aanwezigheid van familie in België verzwegen heeft. Hij<br />

stelt dat hij vreesde familieleden in de problemen te brengen. Dit verzwijgen gebeurde<br />

niet kwaadwillig. Het vermelden van de vervolging van zijn familieleden zou zijn<br />

asielaanvraag immers versterkt hebben” (W12504).<br />

“Onjuiste verklaringen zijn op zich geen grond voor de weigering van de erkenning van<br />

de hoedanigheid van vluchtelingen. Dergelijke verklaringen moeten beoordeeld worden in<br />

het kader van het gehele asielrelaas (UNHCR, Guide des procédures et critères à<br />

apppliquer pour déterminer le statut de réfugié, Genève, september 1979, X, eigen<br />

vertaling). Onjuiste verklaringen, die relevant zijn voor de eigen asielaanvraag, moeten<br />

echter niet noodzakelijk kwaadwillig zijn om de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan<br />

te tasten”. (W12400)<br />

Onjuiste of onvolledige verklaringen zijn op zich geen grond tot weigering (W12400). Het<br />

kwaadwillig achterhouden van informatie is dat echter wel, en dat kan worden afgeleid<br />

uit niet eensluidende verklaringen, zelfs als die niet tegenstrijdig zijn (RVV 116).<br />

2.2.3.6 Ongerijmdheden, waarbij de interne logica van het vluchtverhaal zoek is<br />

Een andere situatie is dat de asielzoeker wel alle elementen voorlegt, maar dat de<br />

asielinstantie de verklaringen gewoon niet gelooft. Zo besliste het CGVS dat het<br />

ongeloofwaardig was dat een Syrische Koerd geld gaf aan een obscure organisatie zonder<br />

precies te weten waar die steun naartoe ging (geciteerd in RVV 65). De RvV oordeelde<br />

dat hij in dat kader zijn verklaring had gewijzigd, zodat de vaststelling van de<br />

ongerijmdheid op zich niet meer dienstig was.<br />

Zo ook de asielzoeker die bewijsmateriaal meeneemt, en om die reden ongeloofwaardig<br />

wordt geacht (W12142) 64 .<br />

Het afleggen van ‘eigenaardige’ verklaringen is een heikele grond tot weigering. Hoe voor<br />

de hand liggend het ook moge zijn, het raakvlak met het cultuurbepaalde begrip van<br />

normaliteit is te groot om er een juridische ondersteuning aan te geven, en het is<br />

bovendien tegenstrijdig om ‘normale’ gedragingen te verwachten in een vluchtverhaal. In<br />

ieder geval lijkt het een contraproductief concept om een onderscheid te maken tussen<br />

de echte en de geconstrueerde vluchtverhalen.<br />

Zo werd een beslissing van het CGVS hervormd, die “het recente vertrek van appellant uit<br />

Afghanistan in twijfel trekt onder meer omdat hij X, de vertegenwoordiger van de<br />

Hindoe- en Sikhgemeenschap in de “Loya Jirga”, niet zou kennen; dat evenwel dient<br />

worden vastgesteld dat voornoemde een Sikh is, appellant samen met een aantal andere<br />

families geïsoleerd woonde in een bepaalde wijk van Kabul en er onvoldoende informatie<br />

beschikbaar is om na te gaan of er effectief veel contacten zijn tussen beide<br />

gemeenschappen in Afghanistan (…); dat deze vaststellingen dan ook haaks staan op de<br />

door de bestreden beslissing geponeerde twijfels in verband met het recente vertrek.”<br />

(E767)<br />

Zo ook werd een beslissing hervormd, waarbij de asielzoeker verklaarde “dat hij<br />

vervolgd wordt door twee commandanten uit deze streek en de bestreden beslissing<br />

appellant ten onrechte verwijt vage verklaringen af te leggen over de groeperingen of<br />

64 “dat appellant bijgevolg op de dag van zijn vrijlating naar Europa reisde met medeneming van een dvd - met zijn<br />

beeltenis - en een audiocassette waarop zich de liederen bevinden die de oorzaak waren van zijn voorgehouden<br />

arrestatie en mishandeling; dat hij aldus bewust het risico nam dat deze beeld- en geluidsdragers tijdens de<br />

grenscontrole bij vertrek konden ontdekt worden; dat dergelijke handelwijze de geloofwaardigheid van appellants<br />

voorgehouden vrees voor vervolging zwaar aantast.”<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

65


partijen achter de commandanten; dat echter, gelet op de in de streek actieve doch<br />

talrijk versplinterde moedjahedingroeperingen, deze eerder gekend zijn onder de<br />

naam van de commandant dan wel onder de naam van de groepering of partij omdat<br />

deze veeleer dienen als een verlengstuk van de positie van de commandant” (E771).<br />

Ook het gebrek aan aandacht voor de culturele context werd daarbij opgemerkt:<br />

“dat de bestreden beslissing het onder meer ‘bevreemdend’ vindt dat appellants vader niet<br />

overlegde met zijn zonen aangaande de trip naar Asad Abad waarvan iedereen wist dat ze<br />

risico’s inhield; dat de Commissie vaststelt dat de bestreden beslissing voorbijgaat aan<br />

mogelijke culturele en maatschappelijke verschillen die maken dat bepaalde feiten hier<br />

‘bevreemdend’ kunnen overkomen doch binnen de Afghaanse context als vanzelfsprekend<br />

worden beschouwd”. (E768)<br />

Idem voor de vaststelling dat iemand geen adres kent, maar wel kan uitleggen waar<br />

het is: “que le Commissaire adjoint semble à cet égard ne pas avoir suffisamment tenu<br />

compte de la réalité des villes africaines où de nombreuses rues et ruelles ne portent pas<br />

de noms connus des habitants; que la réalité du séjour du requérant à Bukavu ne peut<br />

raisonnablement être mise en doute sur la base des réponses qu’il a données durant son<br />

audition au Commissariat général et à l’audience devant la Commission” (F2487).<br />

Ook het argument van het CGVS, dat meerdere malen ingeroepen werd, steunend op het<br />

feit dat ‘andere asielzoekers gelijkaardige asielrelazen hebben’, werd door de VBV niet<br />

aanvaard (W12516).<br />

2.2.3.7. Besluit<br />

Het feit dat een asielrelaas ongeloofwaardig overkomt met betrekking tot bepaalde<br />

aspecten van het vluchtverhaal, betekent daarom nog niet dat de asielzoeker geen nood<br />

heeft aan internationale bescherming.<br />

Wanneer de geloofwaardigheid van de asielzoeker wordt beoordeeld, dient rekening<br />

gehouden te worden met de aanbevelingen ter zake van het UNHCR, waaronder:<br />

“ 9. Obviously the applicant has the duty to tell the truth. In saying this though,<br />

consideration should also be given to the fact that, due to the applicant’s<br />

traumatic experiences, he/she may not speak freely; or that due to time lapse or<br />

the intensity of past events, the applicant may not be able to remember all factual<br />

details or to recount them accurately or may confuse them; thus he/she may be<br />

vague or inaccurate in providing detailed facts. Inability to remember or provide<br />

all dates or minor details, as well as minor inconsistencies, insubstantial<br />

vagueness or incorrect statements which are not material may be taken into<br />

account in the final assessment on credibility, but should not be used as decisive<br />

factors. ” 65<br />

In dit verband kan eveneens verwezen worden naar de paragrafen 199 en 202 - 203 van<br />

het UNHCR Handboek betreffende procedures en criteria voor het bepalen van de<br />

hoedanigheid van vluchteling 66 :<br />

“199. […], it may be necessary for the examiner to clarify any apparent<br />

inconsistencies and to resolve any contradictions in a further interview, and to find<br />

an explanation for any misrepresentation or concealment of material facts. Untrue<br />

65 UNHCR, Note on Burden and Standard of Proof in Refugee Claims, 16 December 1998.<br />

66 UNHCR, Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention<br />

and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, Geneva, January 1992.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

66


statements by themselves are not a reason for refusal of refugee status and it is<br />

the examiner's responsibility to evaluate such statements in the light of all the<br />

circumstances of the case.”<br />

(…)<br />

“202. Since the examiner's conclusion on the facts of the case and his personal<br />

impression of the applicant will lead to a decision that affects human lives, he<br />

must apply the criteria in a spirit of justice and understanding and his judgment<br />

should not, of course, be influenced by the personal consideration that the<br />

applicant may be an ‘undeserving case’ ”.<br />

203. After the applicant has made a genuine effort to substantiate his story there<br />

may still be a lack of evidence for some of his statements. As explained above<br />

(paragraph 196), it is hardly possible for a refugee to “prove” every part of his<br />

case and, indeed, if this were a requirement the majority of refugees would not be<br />

recognized. It is therefore frequently necessary to give the applicant the benefit of<br />

the doubt.”<br />

Aanbeveling:<br />

Ongeloofwaardigheid van het asielrelaas, zeker als de afkomst van de<br />

asielzoeker vaststaat, mag een onderzoek naar een recht op <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming niet in de weg staan.<br />

2.2.4. Fraus Omnia Corrumpit (bedrog)<br />

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het afwijzen van een asielaanvraag<br />

wegens ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker enerzijds, en het<br />

afwijzen van de aanvraag op grond van het beginsel “fraus omnia corrumpit” anderzijds.<br />

In geval van ongeloofwaardigheid van de verklaringen heeft deze ongeloofwaardigheid<br />

geen weerslag op de mogelijke nood aan internationale bescherming. Iemand wiens<br />

verklaringen dat hij werd vervolgd niet geloofwaardig blijken, kan nog steeds een recht<br />

doen gelden op <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Iemand die loog over de reisweg, kan nog<br />

steeds de kans geboden worden om een vrees voor vervolging aan te tonen (W12195).<br />

In het geval van het beginsel fraus omnia corrumpit geldt echter dat de<br />

mensenrechtensituatie niet meer onderzocht hoeft te worden, ongeacht dus de<br />

geloofwaardigheid van eventuele andere aspecten van het vluchtverhaal.<br />

In de doorgenomen beslissingen worden beide principes wel eens verward.<br />

Ook worden bepaalde feiten de ene keer wel en de andere keer niet als voldoende grond<br />

voor de toepassing van het beginsel aangewend, zo bijvoorbeeld het verzwijgen van een<br />

asielaanvraag in een ander land: “dat appellant onder de alias van X, geboren te Caxito, in<br />

Nederland asiel heeft gevraagd; dat appellant zijn leugenachtige verklaring slechts heeft<br />

toegegeven na kennisname van de resultaten van voormeld onderzoek; dat op basis van<br />

het algemeen rechtsbeginsel “Fraus omnia corrumpit” (R.v.St., X, nr. 80.435, 27 mei 1999;<br />

R.v.St., X, nr. 80.811, 9 juni 1999; R.v.St., X, nr. 79.905, 26 april 1999; R.v.St., X, nr.<br />

146.252, 20 juni 2005; R.v.St., X, nr. 147.503, 8 juli 2005) de asielaanvraag moet worden<br />

verworpen” (W12036, Idem dito voor het verzwijgen van een asielaanvraag in Polen door<br />

Tsjetsjenen: RVV 168, RVV 169).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

67


Contra: “Considérant que la Commission rappelle que la circonstance que la requérante a<br />

omis volontairement, dans le cadre de sa première demande d’asile en Belgique, de faire<br />

état de sa demande d’asile antérieure en Allemagne, est en soi sans incidence sur la<br />

réalité ou le bien-fondé de sa crainte d’être persécutée dans son pays d’origine; que,<br />

certes, le constat de cette omission et l’adaptation en conséquence des dates des<br />

évènements relatés peut faire naître un doute sur la crédibilité d’ensemble de son récit;<br />

que dans le cas présent, ces doutes sont toutefois levés par les déclarations cohérentes<br />

et plausibles de la requérante à l’audience » (F2475, in casu werd ook een deel van het<br />

vluchtverhaal door het verblijf in Duitsland tegengesproken).<br />

Bedrieglijke verklaringen in een eerste asielaanvraag hebben geen toepassing van het<br />

beginsel tot gevolg in een tweede, als bij de tweede asielaanvraag van meet af aan de<br />

echte identiteit werd opgegeven (RVV 519, Servië). Zie ook de beslissing RVV 17, waarbij<br />

een weigering door het CGVS wegens afwezigheid ter interview werd vernietigd, omdat<br />

het CGVS betrokkene had uitgenodigd op het juiste adres, maar op naam van de alias die<br />

gebruikt was bij de eerste asielaanvraag.<br />

Er werd ook gesteld dat het feit dat de asielzoeker niet op de hoogte was van de<br />

vaststelling van de vervalsing, geen schending inhield van het recht van verdediging<br />

omdat er op het CGVS geen verplichting rust tot tegensprekelijk debat.<br />

In beroep leidt de toepassing van het beginsel voor de RVV tot het vaststellen van de<br />

afwezigheid van een belang; “een belang is slechts wettig wanneer het geoorloofd,<br />

“oorbaar” is. Het wettig karakter van het belang wordt aangetast wanneer de<br />

verzoekende partij de Belgische asielinstanties bewust misleidt door haar bedrieglijke<br />

handelwijze om de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling te verkrijgen”.<br />

Dezelfde redenering geldt voor de Raad van State (RvSt 98.872, RvSt. 99.520, RvSt.<br />

116.620).<br />

Volgens <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen dient het algemeen rechtsbeginsel ‘fraus omnia<br />

corrumpit’ slechts in laatste instantie en na afweging van alle elementen, waaronder de<br />

situatie in het land van herkomst, toegepast te worden. Er dient voorkeur verleend te<br />

worden aan de motivering dat uit de valsheid van bijvoorbeeld een identiteitskaart de<br />

ongeloofwaardigheid en in die zin ook de ongegrondheid van een asielaanvraag kan<br />

worden afgeleid (bvb CG 0615268, valsheid van een Chinees document bleek uit het niet<br />

overeenstemmen met de familieregistratie) eerder dan wordt toepassing gemaakt van<br />

het beginsel ‘fraus omnia corrumpit’. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak: “Overwegende dat<br />

appellante niet van bij de aanvang een eerder verblijf in India en Nepal heeft aangegeven;<br />

dat een verzwegen verblijf in een derde land in het algemeen de geloofwaardigheid van een<br />

asielrelaas ondermijnt; dat een dergelijk verzwijgen een gegronde vrees voor vervolging<br />

niet uitsluit en niet betekent dat de andere elementen in het dossier niet in beschouwing<br />

genomen worden; dat bij de beoordeling van de asielaanvraag een afweging dient gemaakt<br />

te worden tussen de ingeroepen feiten, de situatie in het land van herkomst en het<br />

verzwegen verblijf in een derde land; dat rekening houdend met de frauduleuze<br />

verklaringen een verhoogde bewijslast rust op appellante; dat de Vaste Beroepscommissie<br />

voor vluchtelingen vaststelt dat appellante haar leugenachtige verklaring slechts ter zitting<br />

heeft toegegeven; dat door de kwestieuze leugen het gehele door haar gedane relaas<br />

ongeloofwaardig wordt; dat geen aanvaardbare verschoningsgrond voor haar bedrieglijke<br />

handelwijze voorhanden is; dat op basis van het algemeen rechtsbeginsel “Fraus omnia<br />

corrumpit” de asielaanvraag moet worden verworpen” (W12327).<br />

De praktijk leert ook dat het principe in asielzaken nooit consequent toegepast zal<br />

kunnen worden, en dat er wel degelijk over frauduleuze handelingen heen gestapt wordt,<br />

als blijkt dat een bescherming noodzakelijk is (bvb. RVV 167).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

68


Het gebruik van valse documenten en het afleggen van leugenachtige verklaringen legt<br />

een zware hypotheek op de asielprocedure. Vaak durft een asielzoeker, ook na advies in<br />

die zin van een begeleider of raadsman, niet toe te geven dat er bij aanvang van de<br />

procedure fraude gepleegd zou zijn, uit angst voor een automatische weigering. Als de<br />

terughoudendheid om toe te geven dat bepaalde stukken of verklaringen vals zijn ten<br />

dele voortkomt uit de angst dat de werkelijke feiten niet meer onderzocht zullen worden,<br />

lijkt het in het voordeel van de kwaliteit van het onderzoek om minstens principieel de<br />

mogelijkheid te bieden om op een opgedrongen of aangeleerd asielrelaas terug te komen<br />

en alsnog de werkelijke versie van de feiten te bieden. De mogelijkheid om terug te<br />

komen op eerdere fraude werd door de rechtspraak erkend in het geval van een tweede<br />

aanvraag (RVV 519), en verdient een gelijkaardige benadering tijdens de procedure.<br />

Het is evident dat dit enkel binnen de nodige grenzen kan. Mogelijk kunnen uit de<br />

bestaande rechtspraak al richtlijnen daartoe worden afgeleid:<br />

1.<br />

“Overwegende dat de Commissie in casu van oordeel is dat het verzwijgen van een eerder<br />

verblijf in een derde land op zich onvoldoende is om te besluiten tot de afwezigheid van een<br />

gegronde vrees voor vervolging aangezien alle andere elementen in het dossier eveneens in<br />

beschouwing dienen genomen te worden; dat immers bij de beoordeling van de<br />

asielaanvraag een afweging dient gemaakt te worden tussen het risicoprofiel van de<br />

appellant in geval van mogelijke terugkeer, en het verzwegen verblijf in een derde land”<br />

(E766).<br />

2.<br />

“Dat bij de beoordeling een afweging moet gemaakt worden tussen de ingeroepen feiten en<br />

het verzwegen verblijf; dat de Commissie van oordeel is dat in deze de waarachtigheid van<br />

het feitenrelaas, getoetst aan de objectieve situatie voor Tibetanen in Tibet primeert op het<br />

misleidend aspect van de asielaanvraag (verzwegen verblijf in India sedert 2003) dat in<br />

casu spontaan werd rechtgezet;<br />

Overwegende dat appellant voorhield dat hij als monnik leefde in Tibet van 2001 tot 2003;<br />

Overwegende evenwel dat appellant ter zitting meedeelt dat hij nooit een monnik is<br />

geweest; dat hij stelt dat hij een zakenman was; dat hij nooit in een klooster is geweest<br />

tenzij als jong kind om het Tibetaans alfabet te leren; (…)<br />

Dat appellant ter zitting stelt dat dit een leugen was; dat de Commissie dient vast te stellen<br />

dat appellant niet alleen dit reception centre bedriegt maar ook de Belgische asielinstanties<br />

door dit feitelijk relevant en belangrijk element van het relaas tot driemaal toe te<br />

verzwijgen;<br />

Dat gelet op het bestaan van verschillende versies over essentiële elementen de Commissie<br />

in de onmogelijkheid is na te gaan welke van de beweringen van appellant nog op de<br />

waarheid berusten;<br />

Dat geen aanvaardbare reden wordt gegeven voor deze bedrieglijke frauduleuze<br />

handelingen; dat gelet op deze fraude de Commissie geen waarde kan toekennen aan de<br />

neergelegde documenten; dat het relaas niet aannemelijk wordt gemaakt en niet wordt<br />

aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling is komen te staan van zijn autoriteiten;<br />

dat niet wordt aangetoond dat de autoriteiten kennis hebben van de activiteiten en het<br />

verblijf van zijn broer die tot geshe zou zijn ingewijd in India; dat evenmin wordt<br />

aannemelijk gemaakt dat appellant op illegale wijze India heeft verlaten” (W12301)<br />

3.<br />

“Overwegende dat uit voorgaande blijkt dat appellant tijdens het gehoor op het<br />

Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen toegeeft dat zijn eerdere<br />

verklaringen gelogen zijn; dat hij verklaart aldus te hebben gehandeld uit angst en omdat<br />

hij naar slechte raad luisterde; dat deze verklaring evenwel geen verschoningsgrond vormt<br />

voor zijn bedrieglijke handelwijze; dat appellant zoals bovengesteld ook na deze bekentenis<br />

aanhoudend valse documenten heeft aangebracht; dat appellant aldus met kennis van<br />

zaken en wel ingelicht gekozen heeft om de Belgische wetten te omzeilen.” (W12078)<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

69


Aanbeveling:<br />

Bedrog in een asielrelaas kan leiden tot de vaststelling dat er sprake is<br />

van ongeloofwaardigheid en dus tot de ongegrondheid van het<br />

asielverzoek, maar mag niet automatisch leiden tot de vaststelling dat het<br />

asielverzoek niet verder meer onderzocht moet worden. De asielzoeker<br />

kan dan immers nog steeds een recht doen gelden op de <strong>subsidiaire</strong><br />

beschermingsstatus.<br />

2.2.5. De weigering wegens gebrek aan bewijs<br />

Naast de verklaringen van de asielzoeker wordt er ook bewijsmateriaal aangebracht,<br />

door de asielzoeker zelf, maar ook door de asielinstanties. De bewijsregeling is echter<br />

nergens in een tekst geregeld. Een samenlezing van de beslissingen leert nochtans dat er<br />

richtlijnen geformuleerd kunnen worden betreffende de bewijswaarde van documenten,<br />

en ook inzake de gegevens waarvan redelijkerwijze een effectief bewijs kan worden<br />

verwacht.<br />

Een gebrek aan bewijs van de reisweg, met name het niet bijhouden van instapkaart of<br />

bagageticket, waardoor elke controle van de reisweg onmogelijk wordt gemaakt, houdt<br />

een negatieve indicatie in met betrekking tot het asielrelaas.<br />

Hoewel in principe een aannemelijk relaas volstaat, zonder dat er enige bewijsstukken<br />

moeten worden voorgelegd, kan er niettemin worden vereist dat de identiteit effectief<br />

met stukken wordt bewezen: “Overwegende dat appellant zijn identiteit niet bewijst; dat<br />

hij slechts kopie neerlegt van zijn geboorteakte en niet aannemelijk maakt waarom hij geen<br />

originele geboorteakte of uittreksel uit de geboorteregisters kan neerleggen; dat kopieën<br />

geen bewijswaarde hebben gelet op het manipuleerbaar karakter ervan; dat het bewijs van<br />

identiteit een essentieel element is in iedere procedure en de appellant in dit verband de<br />

stukken waarover hij beschikt of kan beschikken moet voorleggen; dat Pakistaanse<br />

onderdanen beschikken over identiteitsdocumenten, zonder dewelke zij niet officieel kunnen<br />

werken, geen rijbewijs kunnen bekomen, geen bankrekening kunnen openen, geen<br />

paspoort kunnen bekomen, niet aan de universiteit worden ingeschreven of kunnen<br />

deelnemen aan de verkiezingen; dat dan ook redelijkerwijze kan verwacht worden dat zij<br />

het belang van dit identificatiemiddel kennen; dat het ontbreken van ieder begin van bewijs<br />

omtrent de identiteit of nationaliteit een negatieve indicatie met betrekking tot zijn<br />

asielrelaas inhoudt”. (W12322)<br />

Wanneer iemand aannemelijk maakt dat hij geen documenten kan voorleggen, kan de<br />

identiteit aan de hand van verklaringen worden vastgesteld: “Verzoeker maakt<br />

aannemelijk dat hij afkomstig is uit Mosul. Zijn afkomst uit Mosul wordt door de<br />

verwerende partij niet aan de hand van concrete elementen betwist. Verzoeker kan<br />

immers informatie over de stad Mosul verschaffen die ieder redelijk, zorgvuldig persoon<br />

afkomstig uit Mosul weet of had moeten weten (–…). Zo kent verzoeker geografische<br />

gegevens en weet hij belangrijke gebouwen te situeren betreffende de stad Mosul. Hij<br />

weet welke belangrijke feiten en gebeurtenissen er zich hebben voorgedaan” (W12509).<br />

Of nog: “Overwegende dat appellants afkomst uit Afghanistan nooit in twijfel werd<br />

getrokken en zijn verklaringen dienaangaande overtuigen; dat hij een identiteitskaartje voor<br />

vluchtelingen uit Afghanistan, uitgaande van een Franse niet-gouvernementele organisatie<br />

uit Moskou neerlegt; dat dit bewijs in samenhang met zijn verklaringen kan beschouwd<br />

worden als een begin van bewijs met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit” (E762).<br />

Naast het bewijs van de identiteit kan soms zelfs de eis gesteld worden dat er bewijzen<br />

van het vluchtverhaal worden voorgelegd: “Verweerder antwoordt dat de bewijslast bij<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

70


verzoeker ligt en dat hij al het mogelijke dient te doen om stukken te bekomen die zijn<br />

relaas zouden kunnen ondersteunen. Verweerder stelt dat verzoeker niet aannemelijk<br />

maakt dat hij al het mogelijke heeft gedaan” (RVV 124, Irakees uit Erbil, met<br />

familiebanden daar).<br />

Deze laatste vereiste lijkt niet helemaal te verzoenen met Richtlijn 2004/83. Wanneer<br />

een gebrek aan bewijs vastgesteld wordt betreffende de feiten die de zwaarwichtige<br />

gronden uitmaken voor het risico op ernstige schade, moet rekening gehouden worden<br />

met artikel 4.5. van deze richtlijn:<br />

“De verzoeker wordt ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een<br />

aantal van zijn verklaringen geloofwaardig geacht en er wordt hem het voordeel van de<br />

twijfel gegund, wanneer aan volgende voorwaarden is voldaan:<br />

a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;<br />

b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn overgelegd, of er is een<br />

bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante<br />

elementen;<br />

c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn<br />

niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn<br />

verzoek;<br />

d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk<br />

ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en<br />

e) vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden<br />

beschouwd.”<br />

Het verdient aanbeveling dat deze punten expliciet in het onderzoek worden overlopen,<br />

en dat het niet voldoen aan één ervan ook in de motivering wordt vermeld.<br />

Er dient immers vermeden te worden dat een gebrek aan duidelijke motivering kan<br />

opgevangen worden door het opschuiven van de bewijslast: “De bewijslast van de door<br />

de verzoekende partij aangehaalde feiten berust echter bij haar en zij heeft geen<br />

bewijzen voorgelegd van recent verblijf in Tsjetsjenië” (W12444). Hoewel de weigering<br />

niet per se aanvechtbaar was (in casu waren er al wel tegenstrijdigheden vastgesteld<br />

met betrekking tot het vluchtverhaal), is de motivering ontoereikend en tegenstrijdig met<br />

andere beslissingen.<br />

Volgende motivering werd in die zin hervormd: “Considérant que le Commissaire général,<br />

de l’absence de documents probants et de la mise en doute de l’authenticité des seuls<br />

documents produits constate un manque de collaboration dans le chef du requérant; que<br />

la décision attaquée souligne l’absence de démarches personnelles et l’absence<br />

d’explications concrètes concernant les démarches effectuées par des tiers pour retrouver<br />

les parents du requérant » (CG 02/18157). De VBV stelde hier tegenover : « Que si<br />

l’examen de crédibilité auquel il est habituellement procédé constitue, en règle, une<br />

étape nécessaire pour répondre à cette question, il faut éviter que cette étape n’occulte<br />

la question en elle-même; Que dans les cas où un doute existe sur la réalité de certains<br />

faits ou la sincérité du demandeur, l’énoncé de ce doute ou le constat de fausses<br />

déclarations ne dispense pas de s’interroger in fine sur l’existence d’une crainte d’être<br />

persécuté qui pourrait être établie à suffisance, nonobstant ce doute ou ces fausses<br />

déclarations, par les éléments de la cause qui sont, par ailleurs, tenus pour certains”<br />

(F2478).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

71


Aanbeveling:<br />

Het verdient aanbeveling dat de bestaande feitelijke regels van<br />

bewijsvoering duidelijk worden gecommuniceerd, en dat het onderzoek<br />

en de motivering met deze regels expliciet rekening houdt.<br />

2.2.6. Het gebruik van landeninformatie<br />

De taak van het CGVS is om samen met de asielzoeker alle elementen te verzamelen om<br />

de aanvraag te beoordelen. Van de asielzoeker wordt verwacht dat hij alle mogelijke<br />

bewijsstukken onmiddellijk voorlegt. Van het CGVS wordt daarentegen niet verwacht dat<br />

het de asielzoeker confronteert met de stukken die het zelf wil tegenwerpen. Cedocarapporten<br />

67 worden niet vrijgegeven en algemene informatie wordt niet systematisch<br />

toegevoegd aan de dossiers. Enkel waar het nodig is voor de wettelijke motiveringsplicht<br />

wordt een stuk ter inzage gegeven, en dit nadat de beslissing reeds genomen werd.<br />

Het Commissariaat-generaal dient bij haar onderzoek van een asielrelaas de waarde van<br />

de aangedragen bewijzen en de geloofwaardigheid van het asielrelaas na te gaan<br />

(UNHCR, Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status, Genève,<br />

1992, nr. 195). Hierbij kan het de algemene situatie in het land van herkomst als<br />

element in rekening nemen. “Indien de algemene situatie in het land van herkomst niet<br />

wijst op vervolging, dan rust op de asielzoeker een zwaardere bewijslast” (W12640).<br />

Er is geen reden om aan te nemen dat het Procedurehandboek van het UNHCR ook niet<br />

van toepassing is op het onderzoek naar het statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

Er kan specifieke informatie aangebracht worden met betrekking tot een bepaald feit dat<br />

de asielzoeker heeft aangehaald, of beroep gedaan worden op algemene rapporten.<br />

Specifieke feiten moeten terdege vastgesteld worden. Bij onduidelijkheid kan één<br />

enkele mondelinge bron in principe niet volstaan: “dat de bestreden beslissing zich<br />

baseert op slechts één bron die de informatie op zijn beurt heeft verkregen van een<br />

contactpersoon van zijn lokaal netwerk; dat de bestreden beslissing gefaald heeft door zich<br />

te baseren op slechts een enkele bron als deze nergens wordt bevestigd door minstens een<br />

tweede bron; dat immers de mondelinge overdracht van namen van personen betrokken bij<br />

bepaalde feiten of zelfs een geschreven persartikel onvoldoende waarborgen biedt inzake<br />

objectiviteit en/of waarheidsgetrouwheid; dat appellant tenslotte ter zitting een stuk<br />

neerlegt waaruit blijkt dat zijn broer wel degelijk omgekomen is bij het schietincident”<br />

(E772).<br />

Het feit dat de informatie zelf niet altijd verwijst naar de geraadpleegde bronnen,<br />

betekent niet dat de inlichtingen niet gebruikt mogen worden: “uit de nota blijkt dat<br />

CEDOCA verschillende bronnen geraadpleegd heeft, onder meer experten. Het<br />

raadplegen van experten zonder verwijzing naar een vindplaats van hun informatie<br />

ondermijnt het geloofwaardig karakter ervan niet. Verzoeker spreekt in het algemeen<br />

van strijdigheden en onduidelijkheden, maar licht ze niet concreet toe. Dergelijke<br />

algemene argumentatie weerlegt de documentatie van het CGVS niet” (W12406).<br />

De bron moet in principe toegevoegd worden aan het dossier, maar van dit principe werd<br />

al afgeweken door de Raad van State. Wanneer de identiteit betwist wordt op grond van<br />

gebrek aan kennis van het dagelijks leven (kleur van de politie-uniformen, namen van<br />

gewassen en dieren, merknamen van sigaretten e.d.), moeten de bronnen van de<br />

67 Cedoca is de studiedienst van het CGVS<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

72


informatie niet per se aan het dossier toegevoegd worden, omdat “informatie die<br />

betrekking heeft op het dagelijkse leven in de beweerde regio van herkomst moet<br />

worden beschouwd als algemeen bekende informatie” (RvSt. 166.781).<br />

Met het oog op een duidelijke rechtsbescherming verdient het aanbeveling dat ook die<br />

inlichtingen terug te vinden moeten zijn in het dossier; de grens tussen algemeen<br />

bekende en specifieke informatie is immers moeilijk te trekken.<br />

Bij specifieke informatie is het niet bij naam vernoemen van de bronnen op zich geen<br />

probleem, wanneer dat te verantwoorden is om redenen van privacy. Enkel wanneer er<br />

concrete tegenstrijdigheden met andere inlichtingen zouden kunnen worden aangetoond,<br />

kan het argument van vaagheid van bron worden ingeroepen: “Uit de nota blijkt dat<br />

CEDOCA verschillende bronnen geraadpleegd heeft, onder meer experten. Het<br />

raadplegen van experten zonder verwijzing naar een vindplaats van hun informatie<br />

ondermijnt het geloofwaardig karakter ervan niet. Verzoeker spreekt in het algemeen<br />

van strijdigheden en onduidelijkheden, maar licht ze niet concreet toe. Dergelijke<br />

algemene argumentatie weerlegt de documentatie van het CGVS niet” (W12406).<br />

Algemeen bekende feiten beslaan een breed spectrum aan informatie. Ervaringskennis<br />

(vb. de kleur van het politie-uniform) is verschillend van schoolse kennis, bijvoorbeeld<br />

geografische namen. Wanneer ‘algemeen bekende feiten’ worden aangebracht, zou<br />

aannemelijk gemaakt moeten kunnen worden dat deze effectief algemeen bekend zijn.<br />

Een ander verhaal is het gebrek aan confrontatie van de asielzoeker met de beschikbare<br />

informatie. Het feit dat de RvV in de meeste gevallen niet verplicht zal zijn om stukken<br />

ter weerlegging van die inlichtingen in overweging te nemen, maakt dat het CGVS hier<br />

volle verantwoordelijkheid draagt. Het gebruik van deze ‘objectieve’ inlichtingen is nooit<br />

helemaal onfeilbaar. Minstens moet er bij het vaststellen van een tegenstrijdigheid dan<br />

ook gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid om bijkomende inlichtingen te vragen.<br />

Een voorbeeld:<br />

Redenering van CGVS: “De militaire kaart (afgegeven op 30 februari 2000) die aantoont dat<br />

u uw legerdienst vervulde en de foto’s die u voorlegde van tijdens uw militaire dienst<br />

brengen evenmin wijzigingen aan voorgaande vaststellingen, aangezien het gegeven van<br />

uw militaire dienstplicht niet wordt betwijfeld maar wel de reden waarom u stelt uw<br />

dienstplicht te zijn ontvlucht. Wel is het opmerkelijk dat u in het bezit bent van deze<br />

militaire kaart daar immers uit de informatie waarover het CGVS beschikt (en waarvan een<br />

kopie aan uw administratief dossier werd toegevoegd), blijkt dat de dienstplichtige slechts<br />

bij het formele ontslag uit de dienst een dergelijk bewijs van vervulde dienstplicht ontvangt.<br />

Deze informatie voegt daar bovendien expliciet aan toe dat iemand die gedeserteerd is, niet<br />

door middel van documenten kan aantonen dat hij of zij daadwerkelijk de dienstplicht heeft<br />

vervuld” (E804). Betrokkene kon in casu verantwoorden waarom hij de kaart had, en werd<br />

op die basis erkend door de RvV. Dat dit element überhaupt voorgelegd kon worden, hing<br />

een beetje van de goodwill af van de RvV, die nieuwe elementen immers niet in aanmerking<br />

hoeft te nemen. In dat opzicht lijkt het nuttiger dat het CGVS verzoeker met dergelijke<br />

informatie zou confronteren 68 .<br />

68 Cfr. het advies van ECRE ter zake: “ECRE emphasises the importance that all country of origin information<br />

relied upon by determining bodies is fully transparent” (IN1/10/2006/EXT/JJ, ECRE Information Note on the<br />

Council Directive 2005/85/EC of 1 December 2005 on minimum standards on procedures in Member States for<br />

granting and withdrawing refugee status, p.5). Zie ook The Way Forward- Europe’s role in the global refugee<br />

protection system – Towards Fair and Efficient Asylum Systems in Europe, ECRE, September 2005, pp22-24.<br />

De idee dat deze informatie toegankelijk moet zijn voor de aanvrager en diens advocaat wordt ook ondersteund<br />

door UNHCR: UNHCR Provisional Comments on the Proposal for a Council Directive on Minimum Standards on<br />

Procedures in member States for Granting and Withdrawing Refugee Status (Council Document 14203/04, Aisle<br />

64, November 2004).<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

73


Dit lijkt niet evident: “Dat de verzoekende partij een schending inroept van het recht van<br />

verdediging doordat de Commissaris-generaal een informatiebron gebruikte die niet zou<br />

zijn ‘overgelegd’. De Commissaris-generaal is niet verplicht tijdens het verhoor zelf de<br />

asielzoeker te confronteren met de informatie waarover hij beschikt (R.v.St., nr.<br />

135.204, 22 september 2004). De procedure voor de Commissaris-generaal is geen<br />

jurisdictionele procedure, maar een administratieve. De rechten van verdediging zijn niet<br />

onverkort van toepassing op beslissingen die worden genomen in het kader van de<br />

Vreemdelingenwet (R.v.St., nr. 167.415, 2 februari 2007; R.v.St., nr. 98.827, 12<br />

september 2001)”. Er bestaat geen verplichting tot het houden van een tegensprekelijk<br />

debat (W12704).<br />

Het probleem van het gebrek aan confrontatie met algemene informatie is groter<br />

geworden met het invoeren van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming. De objectieve situatie in het<br />

thuisland is immers doorslaggevend in de bewijsvoering ter zake, zeker in het geval van<br />

het beoordelen van willekeurig geweld. Vooral wanneer er geen bijstand is van een<br />

advocaat, is het voor een doorsnee asielzoeker erg moeilijk om informatie aan te dragen<br />

die effectief bewijst dat er in zijn land of regio een risico is op ernstige schade in de zin<br />

van artikel 48/4 §2c Vreemdelingenwet.<br />

Het komt vaak voor dat een asielaanvraag verworpen wordt omdat het beeld dat de<br />

asielzoeker schetst niet overeenkomt met de informatie van Cedoca. In dat geval komt<br />

de asielzoeker, en diens raadsman, dit pas te weten bij het nalezen van de negatieve<br />

beslissing. Wanneer de motivering de informatie van Cedoca niet letterlijk citeert duurt<br />

het zelfs tot wanneer men inzage krijgt in het dossier vooraleer men de exacte<br />

draagwijdte van die inlichtingen kan controleren. Op dat moment pas kan de asielzoeker<br />

ter dege inschatten welke stukken eventueel doorslaggevend kunnen zijn ter<br />

ondersteuning van zijn relaas of ter uitklaring van een eventuele tegenstrijdigheid. Het<br />

gaat dan niet altijd om stukken ‘die niet eerder in de procedure konden worden<br />

voorgelegd’, en het kan dan net zo goed gaan om een document dat de asielzoeker wel<br />

eerder had kunnen bekomen, maar waarvan hij niet wist dat het een gegeven betrof dat<br />

door het CGVS in vraag gesteld zou worden (zie IV.1.3). De asielzoeker beschikt ook niet<br />

altijd over voldoende tijd om die stukken toe te voegen aan het verzoekschrift bij het<br />

RvV.<br />

Aanbeveling:<br />

Omdat informatie met betrekking tot de algemene situatie in het land van<br />

herkomst een belangrijke rol speelt in het beoordelen van de nood aan<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming, moet het CGVS de asielzoeker de mogelijkheid<br />

geven te reageren op de informatie waarop het zijn beslissing zal<br />

steunen. Eveneens is het belangrijk dat het CGVS zijn bronnen vermeldt<br />

in de beslissing, zelfs als het om algemeen bekende feiten gaat.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

74


V. Beslissingen van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen<br />

69<br />

1. Algemeen<br />

De erkenningsbeslissingen van de Vaste Beroepscommissie en van de Raad voor<br />

Vreemdelingen (RvV) zijn vaak omstandig gemotiveerd en bevatten bijzonder accurate<br />

informatie voor advocaten en begeleiders inzake asielrecht. De geplande volledige<br />

publicatie van deze arresten kan, gegeven de omvang van dit werk, terecht worden<br />

toegejuicht.<br />

Tijdens de onderzoeksfase van dit rapport was de rechtspraak nog niet via het web te<br />

consulteren, maar konden we wel op de griffie de beslissingen inkijken.<br />

Daarentegen heeft de RvV nog geen cijfers of statistieken met betrekking tot haar<br />

rechtspraak en werking bekend gemaakt. Dit laatste maakt het natuurlijk moeilijk een<br />

volledig beeld te krijgen van de toepassing van het <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatuut in<br />

België.<br />

2. Aparte motivering <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

Ook bij de RvV valt net als bij het CGVS op dat er arresten opgesteld worden zonder<br />

enige verwijzing naar de <strong>subsidiaire</strong> bescherming. De Raad is een administratief<br />

rechtscollege en is in principe enkel gehouden te antwoorden op de aangebrachte<br />

middelen. Als verzoeker of diens raadsman geen schending van artikel 48/4<br />

Vreemdelingenwet inroept, ligt het niet voor de hand dat de Raad alsnog de toepassing<br />

van dat artikel zou moeten onderzoeken. Anderzijds heeft de Raad volle rechtsmacht en<br />

moet ze de beoordeling van de asielaanvraag door het CGVS hervormen of bevestigen,<br />

en dit op basis van de elementen in het dossier.<br />

In één dossier werd het middel van artikel 1 van de Conventie van Genève noch artikel<br />

48/4 Vreemdelingenwet ingeroepen en kon de VBV een arrest vellen zonder het statuut<br />

te onderzoeken (W12436).<br />

Er werd geen enkele motivering inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming toegevoegd in de<br />

beslissingen W12332, W12331, W12029, W12484, W12485 (Nepal), W12015<br />

(Tsjetsjenië), RVV31 (Libanon), RVV 739 (eerwraak), RVV 726, RVV 725.<br />

Het gebrek aan motivering komt niet alleen voor in dossiers waarbij het onderzoek op<br />

het eerste zicht geen of weinig nut zou hebben. Het komt ook voor bij dossiers van<br />

onderdanen van Irak (W12391, W12218 en W12219, RVV 112, RVV 128 (Kirkuk)), zij het<br />

in een aantal gevallen betreffende Irakezen waarvan de afkomst niet vaststaat (RVV 118,<br />

RVV 119, RVV 125), bij Tsjetsjenen, zonder enig onderzoek naar afkomst of recent<br />

verblijf (W12442, RVV 160, RVV 158 en 157, RVV 156, RVV 161), bij een Ingoesh, en bij<br />

Tsjetsjenen en Ingoesh uit Dagestan (W12725, Beslissing CGVS, zonder referentie, van<br />

24 januari 2007, arrest VBV 27 april 2007).<br />

69 Gemakshalve beschouwen we voor dit rapport de RvV als een verlenging van de vroegere VBV. Er wordt in<br />

dit hoofdstuk dan ook verwezen naar rechtspraak van de VBV.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

75


Ook wanneer er landenrapporten werden voorgelegd, kon een motivering ontbreken<br />

(RVV 117, Iran).<br />

In een aantal gevallen werd er eenvoudig toegevoegd dat er ‘geen elementen’ werden<br />

aangebracht inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming (W12463, RVV 735).<br />

Als een nota waarin <strong>subsidiaire</strong> bescherming gevraagd wordt pas ter zitting wordt<br />

voorgelegd, zonder verantwoording dat het niet eerder voorgelegd kon worden, kan het<br />

middel onontvankelijk verklaard worden (W12414).<br />

In de gevallen dat er beroep werd aangetekend tegen een weigering van het statuut van<br />

vluchteling, met toekenning van <strong>subsidiaire</strong> bescherming, nam de RvV de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming wel altijd over: “de Raad stelt vast dat de bestreden beslissing aan<br />

verzoeker de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus toekent en dat er in het administratief<br />

dossier geen reden voorhanden is om dit onderdeel van de bestreden beslissing te<br />

hervormen” (RVV 867, RVV 865, RVV 858, RVV 857).<br />

Net als bij het CGVS verdient het aanbeveling dat voor de RvV enkele eenvoudige<br />

richtlijnen van motivering uitgewerkt worden inzake de <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Een<br />

asielaanvraag bestaat per definitie uit een vraag om toekenning van het<br />

vluchtelingenstatuut én uit een vraag om <strong>subsidiaire</strong> bescherming. Wanneer het beroep<br />

ontvankelijk verklaard wordt, en er dus een middel werd aangebracht, dient de Raad<br />

beide aspecten van de asielaanvraag opnieuw te beoordelen. Een minimale motivering<br />

inzake <strong>subsidiaire</strong> bescherming is dus onontbeerlijk. Met het oog op de rechtszekerheid<br />

lijkt het aan te raden dat de arresten meteen een motivering bevatten die voor elk<br />

aspect van het onderzoek naar <strong>subsidiaire</strong> bescherming benoemt welke bewijselementen<br />

in het dossier zitten, welke aanvaard of weerlegd werden, en of deze zwaarwichtige<br />

gronden zijn om een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te maken. De<br />

afwezigheid van enige motivering, of tot de motivering dat betrokkene ‘geen elementen<br />

aanbrengt’ lijkt niet in overeenstemming met artikel 39/65 Vreemdelingenwet.<br />

Aanbeveling:<br />

Net als bij het CGVS verdient het aanbeveling dat voor de Raad voor<br />

Vreemdelingenbetwistingen enkele eenvoudige richtlijnen van motivering<br />

uitgewerkt worden inzake de <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

3. De uiteenzetting van feiten en middelen<br />

Het verzoekschrift moet een vermelding van feiten en middelen bevatten. De<br />

interpretatie van die regel wordt overgenomen van de Raad van State, in navolging van<br />

de wil van de wetgever (Gedr. St. Kamer, 2005-2006, X, p. 116-117, zie ook SB14):<br />

“Vaste rechtspraak bij de Raad van State stelt dat de uiteenzetting van een middel<br />

vereist dat zowel de rechtsregel of het rechtsbeginsel wordt aangeduid die zou<br />

geschonden zijn als de wijze waarop die rechtsregel of dat rechtsbeginsel door de<br />

bestreden beslissing werd geschonden (R.v.St. nr. 163.900, 20 oktober 2006, R.v.St. ,<br />

nr. 166.392, 8 januari 2007)” (W12437).<br />

Het CGVS roept bijna systematisch de exceptie van onontvankelijkheid in van het gebrek<br />

aan weergave van feiten en middelen in het verzoekschrift (SB13, SB14, W12682,<br />

W12693, W12703, RVV 120 (Irak), RVV 128(Irak), RVV 131, RVV38). Deze houding van<br />

een onafhankelijke instantie als het CGVS die tot doelstelling heeft de nood aan<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

76


<strong>subsidiaire</strong> bescherming te onderzoeken, is betwistbaar. Het inroepen van<br />

procedurefouten zonder enige belangenschade lijkt niet in overeenstemming met de zorg<br />

voor een goede rechtsbescherming.<br />

Anderzijds laat de formulering van het middel in de verzoekschriften vaak te wensen<br />

over. VBV en RvV leidden een aantal keren zelf uit de vage formulering van het<br />

verzoekschrift het middel van schending van de materiële motiveringsplicht af (bvb<br />

W12443, W12694, RVV 734, RVV 629). Het verdient aanbeveling dat dit middel door<br />

verzoeker of diens raadsman expliciet in het verzoekschrift wordt vermeld.<br />

Middelen van onterechte weigering van het statuut<br />

Wie vindt dat onterecht het statuut van vluchteling of <strong>subsidiaire</strong> bescherming niet is<br />

toegekend, moet daarvoor een middel aanbrengen, zijnde een rechtsregel en de reden<br />

waarom deze geschonden zou zijn.<br />

Het rechtsmiddel werd door de RvV vaak uit algemene bewoordingen afgeleid, maar een<br />

nauwkeurige formulering verdient de voorkeur.<br />

Wanneer de weigering van het subsidiair statuut wordt aangevochten, dient de schending<br />

van artikel 48/2 juncto 48/4 en eventueel 48/5 Vreemdelingenwet te worden ingeroepen.<br />

Volgens één arrest heeft Richtlijn 2004/83 geen directe werking omdat hij is omgezet<br />

(RVV 241), doch dit lijkt betwistbaar.<br />

Het middel gebaseerd op artikel 48/4 Vreemdelingenwet moet voldoende uitgewerkt<br />

worden: “Het is niet de taak van de Raad om zelf de lacunes in de bewijsvoering van de<br />

vreemdeling op te vullen (RvSt 26 oktober 2004)” (RVV 1000). Of nog: “Verzoeker laat<br />

na buiten bovenvermeld citaat van het Koerdisch instituut van Brussel in bijlage van het<br />

aanvullend verzoekschrift concrete informatie te verstrekken als bewijs van de<br />

problematische situatie in Koerdisch Iran en verklaart niet nader hoe deze situatie het<br />

bewijs is van zijn nood aan <strong>subsidiaire</strong> bescherming in de zin van bovenvermeld artikel<br />

48/4, §2, c.” (W12405, cfr. W12525).<br />

Het feit dat er tevoren een niet-terugleidingsclausule (NTC) was toegekend, terwijl<br />

daarna een weigeringsbeslissing genomen werd, kan op zich niet ingeroepen worden.<br />

Anderzijds stelt een arrest wel dat de toekenning van een NTC een reden kan zijn om het<br />

statuut van <strong>subsidiaire</strong> bescherming toe te kennen, omdat er anders een discriminatie<br />

zou ontstaan met de asielzoeker die wel de omzetting van die NTC heeft aangevraagd<br />

aan DVZ (PS001, gepubliceerd in RDE 2006 – n°140, p.575, CG 06-1820).<br />

Internationale Verdragen<br />

Artikel 2 en 3 EVRM kunnen niet zinvol ingeroepen worden als middel voor de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming; enkel 48/4 Vreemdelingenwet biedt recht op toekenning van dit statuut<br />

(W12426).<br />

Hetzelfde geldt voor artikel 14 UVRM (RVV 372).<br />

Artikel 33 van de Conventie van Genève betreft refoulement, en behoort niet tot de<br />

bevoegdheid van het CGVS of van de RvV, gezien deze instanties zich beperken tot het al<br />

dan niet toekennen van het statuut (RVV 622). 70<br />

70 Het onderzoek van een mogelijke inbreuk op het refoulement-verbod behoort tot de bevoegdheid van DVZ.<br />

De RvV kan dan bevoegd zijn, maar enkel in het kader van een annulatieberoep.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

77


Aanbeveling:<br />

Hoewel het onbetwistbaar is dat verzoekschriften voor de Raad voor<br />

Vreemdelingenbetwistingen een uiteenzetting van feiten en middelen<br />

moeten bevatten , gaat het in tegen een goede rechtsbedeling dat een<br />

onafhankelijke instantie als het CGVS die tot doelstelling heeft<br />

bescherming te bieden, procedurefouten inroept zonder dat er sprake is<br />

van enige belangenschade.<br />

4. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen na een<br />

technische weigering door het CGVS<br />

Het gebeurt dat een asielaanvraag door het CGVS wordt afgewezen wegens afwezigheid<br />

op het interview.<br />

Er stelt zich geen probleem wanneer aangetoond kan worden dat de afwezigheid te<br />

wijten was aan het CGVS. Zo werd een beslissing vernietigd omdat de RvV oordeelde dat<br />

er een fout was gebeurd in de verzending van de uitnodiging. Deze was op naam van de<br />

alias gestuurd, die enkel in de eerste asielprocedure was gebruikt (RVV 17).<br />

Ook werd in geval van het niet opdagen ter interview al overmacht aanvaard, vanwege<br />

een aantal opeenvolgende gebeurtenissen binnen een “catastrofale gezinssituatie” (RVV<br />

962).<br />

Er stelt zich wel een probleem wanneer de afwezigheid aan de asielzoeker zelf te wijten<br />

was. In een dergelijk geval werd er geen onderzoek ten gronde gevoerd doordat de<br />

asielzoeker niet aanwezig was op het interview voor het CGVS, en achtte de VBV zich om<br />

die reden niet meer bevoegd om nog vaststellingen te doen: “De Commissie stelt vast<br />

dat de Commissaris-Generaal beslist had het relaas van de verzoekende partij nader te<br />

onderzoeken in een bijkomend gehoor. De verzoekende partij heeft echter geen gevolg<br />

gegeven aan de uitnodiging voor dit gehoor. De verzoekende partij heeft verzuimd de<br />

vereiste medewerking te bieden aan het onderzoek van zijn asielaanvraag. Het zou in<br />

strijd zijn met de medewerkingsplicht van de verzoekende partij om een<br />

onderzoeksmaatregel zoals een gehoor te bevelen aan de Commissaris-Generaal (RvSt<br />

101.253, 29 november 2001). Bij gebrek aan bovenvermeld nader onderzoek zijn de<br />

verklaringen van de verzoekende partij in casu geen bewijs van de aangehaalde feiten”<br />

(W12.437, 16 maart 2007) 71 .<br />

De redenering is dus de volgende: de verklaringen van de asielzoeker zijn onvoldoende<br />

als bewijs van de feiten, en de feiten kunnen niet nader worden onderzocht. Die houding<br />

is uiterst betwistbaar. Het arrest van de Raad van State waarnaar verwezen wordt,<br />

betreft een louter annulatieberoep, en geen beroep met volle rechtsmacht, en is in deze<br />

weinig relevant. Met name wanneer het verzoekschrift nieuwe verklaringen of nieuwe<br />

71 In de overgangsfase achtte de VBV zich wel nog bevoegd voor het onderzoek naar de <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming: “De bepaling van artikel 57/10 van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980 op grond<br />

waarvan de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling van de verzoekende partij geweigerd werd<br />

verleende de Commissaris-generaalslechts de mogelijkheid om bij gebrek aan medewerking de erkenning van<br />

de hoedanigheid van vluchteling te weigeren”. Maar dat gold dan enkel voor dossiers waarin het CGVS een<br />

beslissing nam vóór 10 oktober 2006 en er dus geen onderzoek naar de <strong>subsidiaire</strong> bescherming gebeurde. In<br />

dossiers waarbij het CGVS een beslissing nam na 10 oktober 2006 is te verwachten dat de RvV dezelfde<br />

houding aanneemt en het dossier dus niet meer onderzoekt.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

78


elementen toevoegt, is de weigering om die verklaringen te beoordelen of zelfs de<br />

weigering deze te onderzoeken in strijd met artikel 4.3 a) van de Richtlijn, dat stelt dat<br />

een beoordeling van een asielverzoek rekening moet houden met “alle relevante feiten in<br />

verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het<br />

verzoek wordt genomen met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen<br />

van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast”.<br />

Deze rechtspraak lijkt niet systematisch gevolgd te worden. Latere rechtspraak doet weer<br />

een beroep op de volle rechtsmacht om ook na weigering op grond van artikel 57/10<br />

Vreemdelingenwet, nog steeds een volledige beoordeling ten gronde te kunnen doen<br />

(RVV 994, Rusland, erkenning als vluchteling).<br />

Aanbeveling:<br />

Indien het CGVS een technisch weigeringsbesluit nam, moet de RvV –dat<br />

volheid van rechtsmacht heeft- de asielaanvraag toch nog inhoudelijk<br />

onderzoeken, zeker indien er nog nieuwe gegevens worden aangebracht<br />

conform aan art. 39/76§1 Vreemdelingenwet.<br />

5. Verschijning ter zitting<br />

Wanneer iemand niet ter zitting aanwezig is, wordt het beroep automatisch verworpen<br />

(RVV 186, RVV 185, Irak).<br />

Als er medische redenen ingeroepen worden om het niet verschijnen te verantwoorden,<br />

moeten deze afdoende zijn: “dat er geen gewag wordt gemaakt van een fysieke of<br />

psychische onmogelijkheid om voor de Commissie te verschijnen; dat te dezen de ziekte<br />

geen beletsel vormt om het beroep te behandelen (R.v. St., x, nr. X, 20 december<br />

2002)” (W12367). In dezelfde zin: “Overwegende dat de raadsman van appellant om een<br />

uitstel verzoekt; dat zij stelt dat appellant afwezig is omwille van ziekte en een fax neerlegt<br />

bevattende een attest van werkonbekwaamheid; dat in het attest niet wordt vermeld dat<br />

het verboden is de woonst te verlaten; dat er aldus geen gewag wordt gemaakt van een<br />

fysieke of psychische onmogelijkheid om voor de Commissie te verschijnen of zich in rechte<br />

te verdedigen; dat indien appellant niet wordt gehoord, hij dit uitsluitend aan zichzelf moet<br />

wijten (R.v.St., X, nr. 49.364, 4 oktober 1994; R.v.St., X, nr. 114.036, 20 december 2002);<br />

dat op het verzoek niet wordt ingegaan” (W12214).<br />

Het automatisch overgaan tot een negatieve beslissing bij afwezigheid ter zitting lijkt in<br />

strijd met Richtlijn 2004/83, met name wanneer op basis van de elementen in het<br />

dossier tot een bescherming kan worden besloten.<br />

Aanbeveling:<br />

Net als het CGVS kan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet<br />

zomaar een technische weigering nemen louter en alleen op basis van de<br />

afwezigheid van de asielzoeker ter zitting.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

79


6. Verzenden van het dossier<br />

Het CGVS dient in de normale procedure binnen de acht dagen het administratief dossier<br />

over te maken. Die termijn wordt verlengd tot 15 dagen wanneer er in het verzoekschrift<br />

nieuwe elementen staan.<br />

In één dossier werd door het CGVS ingeroepen dat de termijn om de nota in te dienen<br />

verlengd was omdat de asielzoeker in beroep de toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> bescherming<br />

had ingeroepen: “Ter terechtzitting verklaart verweerder dat “de inroeping van de<br />

<strong>subsidiaire</strong> bescherming een nieuw gegeven is overeenkomstig artikel 39/76 van de wet<br />

van 15 december 1980”. De invoering van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus als<br />

rechtsregel in de wetgeving kan echter niet dienend door verweerder worden aangevoerd<br />

als “nieuw gegeven” in de zin van voormeld artikel 39/76, §1. “Nieuwe gegevens” zijn<br />

elementen die verzoekers persoonlijke verklaringen ondersteunen en betrekking moeten<br />

hebben op feiten of situaties die van die aard zijn dat ze zijn status kunnen bepalen in<br />

relatie met zijn land van herkomst, namelijk door de al dan niet erkenning van de status<br />

van vluchteling of de al dan niet toekenning van de <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus en dit<br />

door de bevoegde organen van de staat waar de internationale bescherming wordt<br />

gevraagd. De loutere inroeping van de rechtsregel uit de vigerende wetgeving door een<br />

rechtzoekende kan bijgevolg niet beschouwd worden als een “nieuw gegeven” in de zin van<br />

voormeld artikel 39/76, §1. Aangezien uit het rechtsplegingsdossier blijkt dat het<br />

administratief dossier en de bijgevoegde nota niet binnen de acht dagen werden bezorgd<br />

aan de griffier (…)” (W12632).<br />

Aanbeveling:<br />

Het CGVS kan het inroepen van <strong>subsidiaire</strong> bescherming voor de RVV niet<br />

inroepen als nieuw gegeven, op basis waarvan de termijn voor het<br />

overmaken van het administratief dossier wordt verlengd.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

80


VI. Enkele cijfers 72<br />

Aantal omzettingen van niet-terugleidingsclausules in statussen<br />

bijkomende bescherming tussen 10 oktober 2006 en eind<br />

december 2007<br />

Nederlandstalig Franstalig Totaal Waarvan Irak<br />

Tijdelijk BIVR 162 37,2 99 37,1 261 37,1 50 42,7<br />

Definitief BIVR 68 15,6 7 2,6 75 10,7 28 23,9<br />

Aanvraag zonder voorwerp 131 30,0 159 59,6 290 41,3 32 27,4<br />

Weigering 38 8,7 2 0,7 40 5,7 4 3,4<br />

Uitstel 37 8,5 0 0,0 37 5,3 3 2,6<br />

Totaal 436 100 267 100 703 100 117 100<br />

BIVR = bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (witte kaart)<br />

Zonder voorwerp = in beslissing betrokkene stond geen niet-terugleidingsclausule ingeschreven<br />

Uitstel = geen beslissing omdat asielprocedure van betrokkene nog loopt<br />

Vaststellingen:<br />

• Deze tijdelijke en uitdovende maatregel had al bij al een beperkte impact: slechts<br />

336 NTC’s over het hele land werden omgezet in statussen <strong>subsidiaire</strong> bescherming.<br />

• Bijna de helft van de aanvragers die zich in het kader van deze procedure aanboden,<br />

verkreeg effectief het statuut: 47,8%. De meeste statussen die werden toegekend<br />

waren tijdelijk (1 <strong>jaar</strong>), net zoals bij de toekenning van SB via de gewone<br />

asielprocedure.<br />

• Het aantal dossiers waarin de omzetting geweigerd werd, was beperkt (40 stuks,<br />

komt overeen met 5,7%).<br />

• Opvallend is het groot aantal personen dat zich verkeerdelijk aanbood in deze<br />

procedure, terwijl zij eigenlijk niet over een NTC beschikten: 290 dossiers, of 41,3%.<br />

• Het verschil tussen beide landsgedeelten is opvallend en kan verklaard worden door<br />

het verschil in nationaliteiten tussen beide taalrollen in de asielprocedure en in de<br />

asielopvang.<br />

• Het aantal omzettingen naar een statuut SB van Irakezen ligt een stuk boven het<br />

gemiddelde (66,6% tegenover 47,8%), wat in de lijn van de verwachtingen ligt.<br />

72 Bronnen: Dienst Vreemdelingenzaken en Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

81


Beslissingen in gegrondheid in 2007 door het CGVS<br />

ALLE IRAK SOMALIE AFGHANISTAN PALESTINA CONGO DR<br />

Erkenning als vluchteling 1841 20,6 160 26,8 11 12,0 23 7,4 3 18,8 106 11,4<br />

Subsidiaire bescherming 280 3,1 203 34,1 37 40,2 14 4,5 5 31,3 2 0,2<br />

Technische weigering 427 4,8 40 6,7 6 6,5 8 2,6 2 12,5 45 4,9<br />

Dubbele weigering 6001 67,0 191 32,0 37 40,2 264 85,2 6 37,5 769 83,0<br />

Dubbele weigering met<br />

toepassing van art 52 VrW<br />

Weigering vluchteling<br />

+ Uitsluiting SB<br />

Uitsluiting vluchteling<br />

+ Weigering SB<br />

Dubbele uitsluiting<br />

Weigering inoverwegingname<br />

aanvraag (EU onderdaan)<br />

4 0,0<br />

11 0,1 1 1,1 1 0,3 1 0,1<br />

1 0,0<br />

11 0,1 2 0,3 4 0,4<br />

382 4,3<br />

Totaal 8958 100 596 100 92 100 310 100 16 100 927 100<br />

De cijfers voor de afstanden, aanvragen zonder voorwerp, intrekkingen en erkenningen door<br />

familiehereniging worden niet vermeld.<br />

Vaststellingen:<br />

• De cijfers tonen aan dat op het niveau van het CGVS het aantal erkenningen als<br />

vluchteling in 2007 meer dan 6 maal hoger lag dan het aantal statuten <strong>subsidiaire</strong><br />

bescherming. Dit lijkt aan te geven dat er geen verschuiving optreedt van het<br />

vluchtelingenstatuut naar het subsidiair beschermingsstatuut.<br />

• Het cijfer van 3,1% toekenningen <strong>subsidiaire</strong> bescherming op het totaal van de<br />

beslissingen lijkt laag. Zeker indien men voor ogen houdt dat 72,5% van deze<br />

statuten (203 op 280) één nationaliteit betreffen. Dit brengt het aantal toekenningen<br />

SB voor alle andere nationaliteiten op slechts 0,9% (77 statuten SB op 8362<br />

beslissingen), een heel laag percentage.<br />

• Globaal bestond 23,7% van de beslissingen CGVS in 2007 uit de toekenning van een<br />

statuut. Voor de conflictlanden Irak, Somalië en Palestina ligt dit cijfer veel hoger en<br />

zelfs boven 50%, wat logisch lijkt. De cijfers voor Afghanistan en Congo DR springen<br />

dan ook in het oog met slechts respectievelijk 11,9% en 11,6% statuten (vluchteling<br />

of SB), wat verwondering wekt.<br />

• Zoals in het rapport aangegeven, is het voor <strong>Vluchtelingenwerk</strong> aangewezen om<br />

technische weigeringen te vermijden voor herkomstregio’s waar er duidelijk sprake is<br />

van een gewapend conflict. In die zin zijn de percentages technische weigeringen<br />

voor Palestina, Irak en Somalië, die een stuk boven het algemeen gemiddelde liggen,<br />

zorgwekkend.<br />

• Het aantal uitsluitingen van <strong>subsidiaire</strong> bescherming ligt laag, met 22 gevallen op<br />

8958 beslissingen.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

82


Aantal toekenningen <strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus door CGVS en<br />

VBV 73 in 2006 en 2007<br />

CGVS 2006 2007<br />

Afghanistan 0 14<br />

DR Kongo 0 2<br />

Eritrea 2 6<br />

Irak 6 203<br />

Israël 0 1<br />

Ivoorkust 0 1<br />

Guinee 0 2<br />

Palestina 0 5<br />

Rusland 0 2<br />

Somalië 0 37<br />

Onbekend 0 7<br />

Totaal 8 280<br />

VBV 2006 2007<br />

Afghanistan 2 0<br />

Irak 0 1<br />

Ivoorkust 3 2<br />

Nigeria 1 0<br />

Rusland 1 0<br />

Servië-Montenegro 0 2<br />

Soedan 0 1<br />

Somalië 1 1<br />

Totaal 8 7<br />

73 De cijfers van het VBV in 2007 betreffen de periode januari – mei. De RVV trad in werking op 1 juni 2007,<br />

maar van deze rechtbank zijn geen cijfers bekend.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

83


Vaststellingen:<br />

• De dossiers uit Eritrea betreffen allemaal dienstweigeraars of deserteurs en werden<br />

toegekend op basis van artikel 48/4 §2b) Vreemdelingenwet.<br />

• De twee toekenningen door het CGVS aan personen uit Rusland betreffen<br />

Tsjetsjenen. Hen zou het CGVS per vergissing, wegens een materiële fout, de<br />

<strong>subsidiaire</strong> beschermingsstatus hebben toegekend. 74<br />

• Sinds december 2007 kent het CGVS geen nieuwe statutaire beschermingsstatuten<br />

meer toe aan personen afkomstig uit Ivoorkust. Het statuut van personen die reeds<br />

het statutaire beschermingsstatuut hadden verkregen, wordt verlengd. 75<br />

• Een conflictgebied als Sri Lanka is niet terug te vinden in de cijfers van het CGVS. De<br />

reden hiervoor is dat het CGVS van oordeel is dat asielzoekers afkomstig uit Sri Lanka<br />

in de eerste plaats in aanmerking komen voor het statuut van vluchteling.<br />

74 Zie gesprek van <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen met de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de<br />

staatlozen op 5 december 2007. Personen afkomstig uit Tsjetsjenië komen volgens het CGVS in de eerste<br />

plaats in aanmerking voor het vluchtelingenstatuut.<br />

75 Zie gesprek van <strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen met de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de<br />

staatlozen op 13 december 2007. De juridische oorzaak van het verschil in appreciatie tussen de verlenging en<br />

de toekenning van het statuut aan asielzoekers afkomstig uit Ivoorkust is terug te vinden in artikel 55/5<br />

Vreemdelingenwet. Dit artikel bepaalt dat het statuut kan worden opgeheven indien de omstandigheden op<br />

grond waarvan de status werd verleend niet langer bestaan of erg zijn gewijzigd, op voorwaarde dat de<br />

verandering een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft. Deze laatste voorwaarde geldt niet<br />

bij het toekennen van het statuut.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

84


DVZ : Aantal niet in overwegingnames (13quaters) per<br />

nationaliteit in vgl met aantal meervoudige aanvragen in 2007<br />

Land<br />

Aantal meervoudige<br />

aanvragen<br />

Aantal 13 quater %<br />

Afghanistan 260 58 22,3<br />

Albanië 38 7 18,4<br />

Algerije 32 10 31,3<br />

Angola 21 9 42,9<br />

Bangladesh 15 6 40,0<br />

Benin(Volksrepubliek) 2 1 50,0<br />

Bhutan 6 1 16,7<br />

Bulgarije 29 10 34,5<br />

Burkina Faso 2 1 50,0<br />

Burundi 3 2 66,7<br />

Canada 1 0 0,0<br />

China /Volksrep./ 35 18 51,4<br />

Colombië 1 0 0,0<br />

Congo (Dem. Rep.) 46 13 28,3<br />

Djibouti 3 4 ??<br />

Egypte 9 4 44,4<br />

Erithrea 4 0 0,0<br />

Ethiopië 12 7 58,3<br />

Ghana 2 0 0,0<br />

Guinea 114 24 21,1<br />

Hongarije ( Rep. ) 9 1 11,1<br />

India 10 6 60,0<br />

Indonesië 1 0 0,0<br />

Irak 165 45 27,3<br />

Iran 269 106 39,4<br />

Israël 6 6 100,0<br />

Ivoorkust 44 2 4,5<br />

Jemen(Dem.Volksrep.) 2 1 50,0<br />

Joegoslavië 451 66 14,6<br />

Kameroen 24 9 37,5<br />

Kenia 2 0 0,0<br />

Koeweit/Vorstendom/ 0 1 ??<br />

Libanon 31 23 74,2<br />

Liberia 3 4 ??<br />

Libië 7 5 71,4<br />

Mali 3 2 66,7<br />

Marokko 1 0 0,0<br />

Mauritanië 6 0 0,0<br />

Myanmar (Unie van) 3 1 33,3<br />

Nepal 6 2 33,3<br />

Niger 5 2 40,0<br />

Nigeria(Bondsrepubl.) 10 4 40,0<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

85


Noord-Korea 1 0 0,0<br />

Oeganda 1 0 0,0<br />

Pakistan 56 30 53,6<br />

Palestinië (grondgebied) 0 2 ??<br />

Peru 2 0 0,0<br />

Polen ( Rep. ) 3 1 33,3<br />

Roemenië 10 4 40,0<br />

Rwanda /Rep./ 24 3 12,5<br />

Senegal 1 1 100,0<br />

Sierra Leone 17 9 52,9<br />

Soedan 28 5 17,9<br />

Somalië(Rep.) 84 21 25,0<br />

Sri Lanka 30 4 13,3<br />

Syrië(Syrisch-Arabische Rep.) 48 16 33,3<br />

Tanzania /Verenigde Rep./ 1 1 100,0<br />

Togo 12 0 0,0<br />

Tsjecho-Slowakije 179 4 2,2<br />

Tunesië 1 1 100,0<br />

Turkije 50 11 22,0<br />

Unie d. Socialist. Sovjetrep. (1) 527 149 28,3<br />

Staatloos 5 0 0,0<br />

Onbepaald 27 0 0,0<br />

totaal 2800 723 25,8<br />

Opmerkingen:<br />

• De percentages in deze tabel zijn bij benadering, omdat beide voorgaande kolommen<br />

eigenlijk niet volledig tegenover elkaar mogen worden afgezet. Beslissingen 13quater<br />

2007 kunnen immers ook aanvragen 2006 betreffen, en aanvragen 2007 kunnen in 2008<br />

beslist raken. Gezien de korte termijn tussen meervoudige aanvraag en beslissing (een<br />

kwestie van dagen) is deze foutenmarge echter beperkt.<br />

• Percentages in vet = minder 13quater dan algemeen gemiddelde<br />

• De tabel met de meervoudige aanvragen per nationaliteit die DVZ hanteert, vermeldt<br />

nog deze voorbijgestreefde nationaliteitenlijst met niet langer bestaande landen.<br />

• Congo DR = Congo DR, Belgisch Kongo, Zaïre (Republiek)<br />

Tsjecho-Slowakijke = Tsjechië, Slovakije<br />

Unie d. Socialist. Sovjetrep. = Armenië, Azerbeidjan, Estland, Georgië, Kazakstan,<br />

Kirgizistan, Letland, Litouwen, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Oezbekistan, Rusland,<br />

Tajikistan, Turkmenistan, Wit-Rusland<br />

Vaststellingen<br />

• Globaal genomen worden bijna driekwart van de personen die een tweede,<br />

derde,... asielaanvraag doen, opnieuw tot de procedure (ten gronde) toegelaten.<br />

• Meer dan de helft van de meervoudige aanvragen wordt ingediend door 4<br />

(groepen van nationaliteiten) : USSR 527, Joegoslavië 451, Iran 269, Afghanistan<br />

260, samen goed voor 1507 meervoudige aanvragen. Dit zet zich ook door in het<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

86


aantal beslissingen 13 quater : USSR 149, Iran 106, Joegoslavië 66, Afghanistan<br />

58, samen goed voor 379 beslissingen 13quater.<br />

• Onder de nationaliteiten aan wie minder beslissingen 13quater dan gemiddeld<br />

worden uitgereikt, vallen op Ivoorkust (2 13quaters op 44 aanvragen), Togo (0 op<br />

12), Joegoslavië, Rwanda en Sri Lanka.<br />

• Onder de nationaliteiten aan wie meer beslissingen 13quater dan gemiddeld<br />

worden uitgereikt vallen op Libanon, Pakistan, China en Sierra Leone.<br />

• Het percentage beslissingen 13quater voor Afghanistan ligt lager dan algemeen<br />

wordt aangenomen en zit met 22,3% onder het gemiddelde. Irak zit dan weer<br />

kort boven het gemiddelde en Somalië op het gemiddelde, wat in beide gevallen<br />

eerder zorgwekkend kan genoemd worden.<br />

<strong>Vluchtelingenwerk</strong> Vlaanderen – Eén <strong>jaar</strong> <strong>subsidiaire</strong> bescherming in België<br />

87

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!