Beoordeling beschermde soorten A12 Utrecht-Maarsbergen
Beoordeling beschermde soorten A12 Utrecht-Maarsbergen Beoordeling beschermde soorten A12 Utrecht-Maarsbergen
Beoordeling beschermde soorten A12 Utrecht-Maarsbergen Actualisering natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet R. van Eekelen S. Vleeming G. Hoefsloot
- Page 3 and 4: Beoordeling beschermde soorten A12
- Page 5: Voorwoord Rijkswaterstaat, Utrecht
- Page 9 and 10: 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel
- Page 11: - Verlies van areaal / biotoop. - V
- Page 14 and 15: 12 Voorkomen en functie plangebied
- Page 16 and 17: 14 Voorkomen en functie plangebied
- Page 19: 3 Conclusies en aanbevelingen 3.1 C
- Page 23 and 24: B1.1 Inleiding Bijlage 1 Wettelijk
- Page 25 and 26: B1.3 Natuurbeschermingswet 1998 2 D
- Page 27 and 28: Als er sprake is van aantasting van
- Page 29: Bijlage 2 Waarnemingenkaart 27
<strong>Beoordeling</strong> <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong><br />
<strong>A12</strong> <strong>Utrecht</strong>-<strong>Maarsbergen</strong><br />
Actualisering natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet<br />
R. van Eekelen<br />
S. Vleeming<br />
G. Hoefsloot
<strong>Beoordeling</strong> <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> <strong>A12</strong> <strong>Utrecht</strong>-<strong>Maarsbergen</strong><br />
Actualisering natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet<br />
R. van Eekelen<br />
S. Vleeming<br />
G. Hoefsloot<br />
opdrachtgever: Rijkswaterstaat <strong>Utrecht</strong><br />
23 oktober 2006<br />
rapport nr. 06-255
2<br />
Status uitgave: eindrapport<br />
Rapport nr.: 06-255<br />
Datum uitgave: 23 oktober 2006<br />
Titel: <strong>Beoordeling</strong> <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> <strong>A12</strong> <strong>Utrecht</strong>-<strong>Maarsbergen</strong><br />
Subtitel: Actualisering natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet<br />
Samenstellers: R. van Eekelen<br />
Ir. S. Vleeming<br />
Drs. G. Hoefsloot<br />
Aantal pagina’s inclusief bijlagen: 26<br />
Project nr.: 06-453<br />
Projectleider: R. van Eekelen<br />
Naam en adres opdrachtgever: Rijkswaterstaat <strong>Utrecht</strong><br />
Postbus 650, 3430 AR Nieuwegein<br />
Referentie opdrachtgever: Orderbon nr. 450005216<br />
Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv<br />
drs. A.J.M. Meijer<br />
Paraaf:<br />
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van<br />
de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart<br />
Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.<br />
© Bureau Waardenburg bv /Rijkswaterstaat <strong>Utrecht</strong><br />
Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag<br />
worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook,<br />
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv,<br />
noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.<br />
Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd<br />
overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
Voorwoord<br />
Rijkswaterstaat, <strong>Utrecht</strong> is voornemens om langs de <strong>A12</strong> <strong>Utrecht</strong>-<strong>Maarsbergen</strong> een<br />
wegverbreding te realiseren.<br />
Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met het huidige voorkomen van <strong>soorten</strong><br />
planten en dieren die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. In het kader<br />
hiervan heeft Rijkswaterstaat reeds onderzoek laten onderzoeken naar de <strong>beschermde</strong><br />
natuurwaarden rondom het traject (Limpens & Verheggen, 2001; Van Eekelen et al.,<br />
2002). Op basis hiervan is een ontwerp-ontheffing verleend door het Ministerie van<br />
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.<br />
Rijkswaterstaat heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om het eerder uitgevoerd<br />
onderzoek naar <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> langs de <strong>A12</strong> <strong>Utrecht</strong>-<strong>Maarsbergen</strong> te actualiseren.<br />
In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen.<br />
Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee:<br />
R. van Eekelen projectleiding, veldwerk, rapportage<br />
S. Vleeming veldwerk, rapportage<br />
G. Hoefsloot veldwerk<br />
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en vrijetijdsbesteding<br />
gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd<br />
volgens het Kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem<br />
is ISO gecertificeerd.<br />
Vanuit de Rijkswaterstaat <strong>Utrecht</strong> werd de opdracht begeleid door de heer Loehr.<br />
3
Inhoud<br />
Voorwoord.........................................................................................................................................3<br />
1 Inleiding.......................................................................................................................................7<br />
1.1 Aanleiding en doel..........................................................................................................7<br />
1.2 Aanpak quick scan .........................................................................................................7<br />
1.3 Het plangebied ...............................................................................................................8<br />
1.4 Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten..............................................................8<br />
2 Effectbeoordeling......................................................................................................................11<br />
2.1 Flora...............................................................................................................................11<br />
2.2 Vissen ............................................................................................................................11<br />
2.3 Amfibieën......................................................................................................................11<br />
2.4 Reptielen .......................................................................................................................12<br />
2.5 Grondgebonden zoogdieren .......................................................................................13<br />
2.6 Vleermuizen..................................................................................................................13<br />
2.7 Vogels............................................................................................................................14<br />
2.8 Beschermde <strong>soorten</strong> ongewervelden..........................................................................15<br />
3 Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................17<br />
3.1 Conclusies .....................................................................................................................17<br />
3.2 Aanbevelingen..............................................................................................................17<br />
4 Literatuur...................................................................................................................................19<br />
Bijlage 1 Wettelijk kader ............................................................................................................21<br />
B1.1 Inleiding .......................................................................................................................21<br />
B1.2 Flora- en faunawet......................................................................................................21<br />
B1.3 Natuurbeschermingswet 1998...................................................................................23<br />
B1.4 Rode lijsten ..................................................................................................................25<br />
B1.5 Ecologische Hoofdstructuur........................................................................................26<br />
Bijlage 2 Waarnemingenkaart...................................................................................................27<br />
5
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding en doel<br />
Bij de uitvoering van de voorgenomen verbreding van de <strong>A12</strong> tussen <strong>Utrecht</strong> en<br />
<strong>Maarsbergen</strong> zal rekening moeten worden gehouden met het huidige voorkomen van<br />
krachtens de Flora- en faunawet <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> planten en dieren. Als de<br />
voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen<br />
betreffende <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong>, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt<br />
of dat ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moet worden verkregen.<br />
Bovendien dient rekening te worden gehouden met eventuele effecten op <strong>beschermde</strong><br />
natuurgebieden en is krachtens de Flora- en faunawet voor alle <strong>soorten</strong> de zorgplicht<br />
van toepassing.<br />
In het verleden heeft Rijkswaterstaat daarom veldonderzoek laten doen naar de<br />
<strong>beschermde</strong> natuurwaarden rondom het traject (Limpens & Verheggen, 2001; Van<br />
Eekelen et al. 2002). Op basis hiervan is toendertijd ontwerp-ontheffing verleend door<br />
het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor de <strong>soorten</strong> aardaker,<br />
dotterbloem, grasklokje, grote kaardenbol, koningsvaren, zwanebloem, brede<br />
wespenorchis, kleine zonnedauw, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, konijn, veldmuis,<br />
hazelworm, zandhagedis en kleine modderkruiper. De looptijd van het project en de<br />
gewijzigde natuurwetgeving hebben er bij Rijkswaterstaat toe geleid dat er behoefte is<br />
aan een actualisering van de natuurgegevens.<br />
De voorliggende rapportage beschrijft de resultaten van dit onderzoek naar <strong>beschermde</strong><br />
<strong>soorten</strong> rondom het tracé. Deze rapportage geeft antwoord op de volgende vragen:<br />
- Welke <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> zijn in het plangebied aanwezig en/of kunnen in het<br />
plangebied verwacht worden?<br />
- Welke functie heeft het plangebied voor de aanwezige <strong>beschermde</strong><br />
natuurwaarden?<br />
- Welke effecten op <strong>beschermde</strong> natuurwaarden heeft de ingreep?<br />
- Worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden? Zo ja , welke?<br />
- Moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd?<br />
Deze rapportage kan dienst doen bij de onderbouwing van de nieuwe<br />
ontheffingsaanvraag ex artikel 75 in het kader van de Flora- en faunawet.<br />
1.2 Aanpak quick scan<br />
Als basis voor de actualisering zijn de in het verleden uitgevoerde inventarisaties gebruikt<br />
(Van Eekelen et al. 2002, Limpens & Verheggen, 2001). Hierbij is middels veldonderzoek<br />
op 21 september, 28 september en 5 oktober 2006 nagegaan of de habitats voor<br />
<strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> nog steeds aanwezig zijn. Van de <strong>soorten</strong> die in dit seizoen nog<br />
aangetroffen konden worden zijn zoveel mogelijk oude vindplaatsen bezocht om na te<br />
gaan of deze <strong>soorten</strong> hier nog steeds aanwezig zijn. Ook zijn potentiële habitats bezocht<br />
7
8<br />
om na te gaan of er nieuwe vestigingen van <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> hebben<br />
plaatsgevonden.<br />
Tijdens het onderzoek zijn in het gebied gelegen wateren met een schepnet bemonsterd<br />
gericht op het vangen van amfibieën en vissen.<br />
Geschikte habitats voor reptielen zijn zorgvuldig afgelopen waarbij stukken hout etc. zijn<br />
omgedraaid. Ook is gericht gezocht naar sporen van zoogdieren op kansrijke plekken.<br />
Gezien de periode waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden werd het niet zinvol<br />
geacht onderzoek naar vleermuizen met een batdetector te verrichten. In de genoemde<br />
periode zijn de meeste zomerverblijfplaatsen namelijk verlaten en foerageren de dieren<br />
met name rond de overwinteringsplaatsen. Gezien het habitat is de omgeving van het<br />
plangebied met name geschikt voor in de zomer foeragerende vleermuizen.<br />
Door het onderzoek uit te laten voeren door ecologen met een breed referentiekader<br />
kan ook op basis van de aanwezige habitats een betrouwbare indruk worden gegeven<br />
van de te verwachten <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong>.<br />
1.3 Het plangebied<br />
Het plangebied bestaat uit een strook van 50 meter aan weerszijden van de <strong>A12</strong> tussen<br />
<strong>Utrecht</strong> en <strong>Maarsbergen</strong>. De eigenlijke ingreep zal over een zeer beperkt deel<br />
plaatsvinden namelijk drie tot vier meter aan weerszijden van de huidige rijbanen. Een<br />
uitzondering geldt voor het gedeelte tussen de Odijkerweg en Driebergen waar de<br />
ingreep enkele tientallen meters ten noorden van het huidige tracé zal plaatsvinden.<br />
1.4 Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten<br />
De effecten op <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> zijn beoordeeld op basis van de voorgenomen<br />
ingreep. Deze bestaat uit:<br />
- het verbreden van het wegdeel tussen <strong>Utrecht</strong> en <strong>Maarsbergen</strong> door:<br />
o de aanleg van een vierde rijstrook tussen knooppunt Lunettten en aansluiting<br />
Bunnik<br />
o de aanleg van een plusstrook en een extra rijstrook tussen aansluiting Bunnik en<br />
aansluiting Driebergen<br />
o de aanleg van een plusstrook vanaf de aansluiting Driebergen tot aan<br />
<strong>Maarsbergen</strong>.<br />
o de aanleg van een ecoduct ter hoogte van kilometer 75,5.<br />
Deze ingreep kan omschreven worden als ingreep in het kader van ruimtelijke<br />
ontwikkeling en inrichting. De ingreep wordt niet uitgevoerd volgens een door de<br />
minister goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de ingreep geldt een<br />
vrijstelling van <strong>soorten</strong> in tabel 1 (zie Bijlage 1) mits de gunstige staat van<br />
instandhouding niet in het geding is.<br />
De volgende mogelijke effecten worden, voor zover relevant voor de betreffende<br />
<strong>soorten</strong>groep, in dit rapport beoordeeld:
- Verlies van areaal / biotoop.<br />
- Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden.<br />
- Verstoring door beweging, licht en geluid in de gebruiksfase.<br />
- Versnippering.<br />
9
2 Effectbeoordeling<br />
2.1 Flora<br />
Aangetroffen <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> eerdere studies<br />
Kleine zonnedauw (De Groene Ruimte, 2002)<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
Uit de omgeving van het plangebied is de kleine zonnedauw bekend van de slootbermen<br />
rondom Maarn en <strong>Maarsbergen</strong>. Deze plant is tijdens het veldbezoek niet aangetroffen.<br />
Daarnaast is het plangebied geschikt voor andere <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> zoals aardaker,<br />
dotterbloem, grasklokje, grote kaardenbol, koningsvaren, zwanenbloem en brede<br />
wespenorchis. Voor deze <strong>soorten</strong> geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke<br />
ontwikkelingen. Gezien de wijde verspreiding van deze <strong>soorten</strong> is het namelijk niet aan<br />
te nemen dat de gunstige staat van instandhouding in het geding is.<br />
2.2 Vissen<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
Beschermde vissen zijn alleen uit de omgeving van de Kromme Rijn bekend. Hier zijn<br />
waarnemingen bekend van bittervoorn, kleine modderkruiper en grote modderkruiper<br />
(De Jong et al., 2003).<br />
Omdat het hier om strikt <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> gaat, zijn de wateren intensief bemonsterd<br />
op deze <strong>soorten</strong>. Ondanks deze bemonstering zijn geen <strong>beschermde</strong> vissen<br />
aangetroffen. Wel zijn <strong>soorten</strong> als zeelt, blankvoorn en snoek aangetroffen. Op grond<br />
van het niet aantreffen van deze <strong>soorten</strong> wordt dan ook aangenomen dat ze niet<br />
aanwezig zijn. Dit is in tegenstelling tot de conclusies uit de aanvraag van de ontwerpontheffing.<br />
Voor de soort grote modderkruiper, waarvoor eerder ook de ontwerpontheffing<br />
was aangevraagd die bij de eerdere studie ook verwacht werd, ontbreekt<br />
geschikt habitat. Deze soort is afhankelijk van dichtbegroeide sloten met een goed<br />
ontwikkelde water- en oevervegetatie en een sliblaag. Deze ontbreken in het<br />
plangebied.<br />
Effecten en ontheffing<br />
Op <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> vissen worden geen effecten verwacht. Voor deze <strong>soorten</strong><br />
wordt een ontheffing derhalve niet noodzakelijk geacht.<br />
2.3 Amfibieën<br />
Aangetroffen <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> eerdere studies<br />
Kleine watersalamander, kamsalamander, poelkikker, bruine kikker (Van Eekelen et al.<br />
2002).<br />
11
12<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
De volgende <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> amfibieën zijn uit de regio bekend en zouden in het<br />
plangebied kunnen voorkomen: poelkikker, bruine kikker, kleine watersalamander en<br />
kamsalamander (Van Eekelen et al., 2002).<br />
Tijdens het veldbezoek zijn de volgende <strong>soorten</strong> waargenomen in de omgeving van het<br />
plangebied: kamsalamander, kleine watersalamander, en groene kikker sp.. De omgeving<br />
van het plangebied fungeert als voortplantings- en leefgebied voor deze <strong>soorten</strong>.<br />
Daarnaast is het gebied ook geschikt voor bruine kikker en gewone pad.<br />
Binnen het plangebied zelf zijn deze <strong>soorten</strong> niet aangetroffen. Op grond van de hier<br />
aanwezige habitats (open vaak droge berm) wordt het ook niet aannemelijk geacht dat<br />
de dieren hier gebruik van maken. Alleen zwervende padden en bruine kikkers kunnen<br />
hier mogelijk incidenteel worden aangetroffen. Een uitzondering vormt het westelijk<br />
gedeelte van het tracé waar de gewone pad, bruine kikker, middelste groene kikker en<br />
kleine watersalamander in de bermsloot kunnen voorkomen.<br />
Effecten en ontheffing<br />
Van belang is dat voor de aanwezige gewone pad, bruine kikker en kleine<br />
watersalamander vrijstelling geldt in het geval van ruimtelijke ingrepen mits de gunstige<br />
staat van instandhouding niet in het geding is. Gezien de brede verspreiding van deze<br />
<strong>soorten</strong> in de omgeving is de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd. Voor<br />
deze <strong>soorten</strong> wordt een ontheffing dan ook niet noodzakelijk geacht.<br />
De ingreep heeft geen effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van kamsalamander en<br />
poelkikker. Hieruit volgend is er geen sprake van opzettelijke verontrusting (Ministerie<br />
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 2004). Een ontheffing wordt dan ook niet<br />
noodzakelijk geacht. Wel worden vanuit de zorgplicht aanvullende maatregelen (zie<br />
aanbevelingen) aanbevolen.<br />
2.4 Reptielen<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
De volgende <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> reptielen zijn uit de regio bekend en zouden in het<br />
plangebied kunnen voorkomen: zandhagedis, ringslang en hazelworm (Van Eekelen et<br />
al., 2002).<br />
Tijdens het veldbezoek zijn, ondanks de geschikte omstandigheden, geen reptielen<br />
waargenomen. Geschikt habitat voor ringslang is aanwezig bij de poelen nabij motel<br />
<strong>Maarsbergen</strong> en in de bermen van aanliggende spoortraject (buiten het plangebied). Het<br />
is echter de vraag of hier voldoende wateren (en voedsel in de vorm van kikkers)<br />
aanwezig zijn voor een populatie ringslangen. Uit deze omgeving zijn waarnemingen van<br />
de soort bekend uit de spoorbermen (buiten het plangebied). Tijdens het veldbezoek zijn<br />
er geen geschikte broeihopen voor deze soort waargenomen.<br />
Voor zandhagedis ontbreekt geschikt habitat langs de wegbermen van de <strong>A12</strong>. Een<br />
uitzondering vormt de locatie van ecoduct Mollebos bij Zanderij Maarn waar de dieren in<br />
het verleden zijn waargenomen (Van Eekelen et al., 2002). Hier is nog steeds geschikt<br />
habitat aanwezig.
Ook hazelworm kan hier voorkomen vanwege de geschiktheid van het habitat en het<br />
voorkomen in de omgeving (Van Eekelen et al., 2002). Verder zijn bermen van de <strong>A12</strong><br />
ongeschikt voor deze soort.<br />
Effecten en ontheffing<br />
De aanleg van ecoduct Mollebos kan een tijdelijk negatief effect hebben op de in de<br />
omgeving aanwezige zandhagedissen en hazelwormen. Hierbij kan zowel verstoring als<br />
tijdelijk verlies van leefgebied optreden. Het is aannemelijk dat op de plaats waar het<br />
ecoduct gerealiseerd gaat worden hagedissen leven, voor deze dieren geldt dat het<br />
noodzakelijk is ze te verplaatsen. Voor deze <strong>soorten</strong> is dan ook ontheffing nodig voor het<br />
vernietigen van vaste rust- en verblijfsplaatsen, verstoren en verplaatsen van dieren.<br />
2.5 Grondgebonden zoogdieren<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
De volgende strikt <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> grondgebonden zoogdieren zijn uit de regio<br />
bekend en zouden in het plangebied kunnen voorkomen: boommarter, eekhoorn,<br />
waterspitsmuis (Limpens & Verheggen, 2001). Voor met name de eerste twee <strong>soorten</strong> is<br />
in de nabijheid van de bermen geschikt habitat aanwezig. Tijdens de onderzoeken in<br />
2001, 2002 en het recente veldbezoek zijn echter geen nestbomen van boommarter<br />
en/of eekhoorn waargenomen in een strook van 50 meter aan weerszijden van de <strong>A12</strong>.<br />
Waterspitsmuizen zijn uit de directe omgeving van het plangebied niet bekend (Limpens<br />
& Verheggen, 2001) Wel kunnen diverse algemene <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> worden<br />
verwacht zoals huisspitsmuis, rosse woelmuis en bosmuis. Tijdens het veldbezoek zijn<br />
geen dieren waargenomen, wel zijn holletjes aangetroffen van algemene <strong>soorten</strong> als<br />
bosmuis en rosse woelmuis.<br />
Effecten en ontheffing<br />
Opzettelijke verontrusting is niet aan de orde krachtens de toelichting bij de ontwerpontheffing<br />
(Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2004) .<br />
Derhalve is geen ontheffing nodig voor deze <strong>soorten</strong>. Wel geldt de zorgplicht, dit<br />
betekent dat wanneer dieren tijdens de werkzaamheden worden waargenomen<br />
voorkomen dient te worden dat ze gedood worden. Dit geldt ook voor de voorkomende<br />
algemene <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> zoogdieren. Hiervoor geldt een vrijstelling omdat hun<br />
wijde verspreiding het onaannemelijk maakt dat de gunstige staat van instandhouding in<br />
het geding is.<br />
2.6 Vleermuizen<br />
Aangetroffen <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> eerdere studies<br />
Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone<br />
grootoorvleermuis (Limpens & Verheggen, 2001; Van Eekelen et al., 2002).<br />
13
14<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
De volgende <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> vleermuizen zijn uit de regio bekend en zouden in het<br />
plangebied kunnen voorkomen: baardvleermuis, watervleermuis, gewone<br />
dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en gewone<br />
grootoorvleermuis. Hiervan zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse<br />
vleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis in de omgeving van de <strong>A12</strong><br />
aangetroffen (Limpens & Verheggen, 2001; Van Eekelen et al., 2002). Tijdens het<br />
veldbezoek zijn geen geschikte nestbomen of andere mogelijke rust- of verblijfsplaatsen<br />
in het plangebied waargenomen. Ook zijn geen geschikte vaste rust- of verblijfsplaatsen<br />
aangetroffen. Gezien de periode waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden werd het<br />
niet zinvol geacht onderzoek met een batdetector te verrichten. In de genoemde periode<br />
zijn de meeste zomerverblijfplaatsen namelijk verlaten en foerageren de dieren met name<br />
rond de overwinteringsplaatsen. Gezien het habitat is de omgeving van het plangebied<br />
met name geschikt voor in de zomer foeragerende dieren.<br />
Effecten en ontheffing<br />
Directe effecten op vleermuizen worden niet verwacht. Wel zal mogelijk de<br />
barrièrewerking van de weg iets toenemen. Ten opzichte van de huidige barrièrewerking<br />
zal dit in praktijk echter nauwelijks een extra negatief effect vormen. Door de aanleg van<br />
faunapassages (ruime duikers), geschikt voor vleermuizen, zullen de mogelijkheden voor<br />
vleermuizen om de weg over te steken verbeteren. Er zullen dan ook geen<br />
verbodsbepalingen ten opzichte van vleermuizen worden overtreden noch is de gunstige<br />
staat van instandhouding in het geding. Er behoeft daarom geen ontheffing te worden<br />
aangevraagd.<br />
2.7 Vogels<br />
Voorkomen en functie plangebied<br />
In de bermen van verkeerswegen komen doorgaans weinig tot geen vogels tot broeden.<br />
Dit is te wijten aan de verkeersintensiteit die een sterk verstorend effect op vogels heeft.<br />
Wel komen in de wijdere omtrek van de weg broedvogels voor.<br />
Effecten en ontheffingen<br />
Op broedvogels zijn door het ontbreken van nesten in de berm alleen indirecte effecten<br />
te verwachten doordat geluidseffecten opschuiven. Doordat de weg al een ernstig<br />
verstorende werking heeft zal de extra verstoring die met de werkzaamheden en de<br />
gebruiksfase gepaard gaat naar verwachting zeer beperkt zijn. Er worden dan ook geen<br />
significant negatieve effecten op vogels en hun vaste rust- en verblijfplaatsen verwacht.<br />
Er behoeft dan ook geen ontheffing voor deze <strong>soorten</strong>groep te worden aangevraagd.<br />
Noch behoeven aanvullende maatregelen te worden genomen.
2.8 Beschermde <strong>soorten</strong> ongewervelden<br />
Binnen het gebied zijn geen geschikte habitats voor <strong>beschermde</strong> ongewervelden<br />
aanwezig zoals zeggemoerasjes en oude eikenstobben. Er zijn ook tijdens de<br />
veldbezoeken geen <strong>beschermde</strong> ongewervelden waargenomen. Effecten op <strong>beschermde</strong><br />
ongewervelden zijn dan ook niet aan de orde. Een ontheffing wordt daarom niet<br />
noodzakelijk geacht.<br />
15
3 Conclusies en aanbevelingen<br />
3.1 Conclusies<br />
Op basis van eerdere onderzoeken en de recente veldbezoeken dient ontheffing te<br />
worden aangevraagd voor het verstoren, vangen en verplaatsen van hazelworm en<br />
zandhagedis.<br />
Voor de overige <strong>soorten</strong> waarvoor in een eerder stadium ontwerp-ontheffing is verleend,<br />
geldt nu een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen mits de gunstige<br />
staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Een uitzondering betreft kleine zonnedauw<br />
en kleine modderkruiper. Deze <strong>soorten</strong> zijn in 2006 niet aangetroffen. Op de kleine<br />
modderkruiper is gericht bemonsterd. Ook de aanwezige habitats geven geen aanleiding<br />
te veronderstellen dat deze soort binnen het plangebied aanwezig is. Er mag dan ook<br />
geconcludeerd worden dat zowel kleine modderkruiper als kleine zonnedauw niet in het<br />
plangebied aanwezig is zijn waardoor ook geen effecten mogen worden verwacht en<br />
een ontheffing niet noodzakelijk geacht wordt.<br />
3.2 Aanbevelingen<br />
Hieronder worden enkele mitigerende of compenserende maatregelen aanbevolen,<br />
waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de eis van zorgvuldig handelen en aan de<br />
zorgplicht.<br />
Hazelworm<br />
Het verdient aanbeveling om bij de aanleg van Ecoduct Mollebos het hier aanwezige<br />
habitat ongeschikt te maken en eventueel aanwezige dieren te verplaatsen. Deze<br />
werkzaamheden dienen onder begeleiding van een deskundige te worden uitgevoerd.<br />
Zandhagedis<br />
Het verdient de aanbeveling om bij de aanleg van Ecoduct Mollebos het hier aanwezige<br />
habitat ongeschikt te maken en eventueel aanwezige dieren te verplaatsen. Deze<br />
werkzaamheden dienen onder begeleiding van een deskundige te worden uitgevoerd.<br />
Dempen sloten<br />
Waar sloten worden gedempt dienen vanuit de zorgplicht kikkers en andere amfibieën<br />
de gelegenheid gegeven te worden de wateren te verlaten. Dit kan door waterhoudende<br />
sloten leeg te pompen en enige dagen leeg te laten staan.<br />
17
4 Literatuur<br />
Backes, C.W., P.J.J. van Buuren & A.A. Freriks (2004). Hoofdlijnen<br />
natuurbeschermingsrecht. Sdu Uitgevers, Den Haag.<br />
De Groene Ruimte, 2002. Sloot- en bermbeheerplan Dienstkring Huis ter Heide. De<br />
Groene Ruimte, Wageningen<br />
Eekelen, R. van. E.J.J. Sieben & G.F.J. Smit, 2002. Beschermde <strong>soorten</strong> langs de <strong>A12</strong>,<br />
traject Odijk – Veenendaal. Bureau Waardenburg in opdracht van<br />
Rijkswaterstaat Directie <strong>Utrecht</strong>.<br />
Jong, Th. de , R. Beenen & P. Heuts, 2003. Atlas van de <strong>Utrecht</strong>se vis<strong>soorten</strong>. Provincie<br />
<strong>Utrecht</strong> & Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.<br />
Lensink, R., J. Reitsma, S. Dirksen & J. van der Winden, 2001. Ecologische effecten van<br />
het structuurmodel Kust (gemeente Lelystad). Rapport 01-019, Bureau<br />
Waardenburg bv, Culemborg.<br />
Limpens, H.J.G.A & L.S.G.M. Verheggen 2001. Zoogdieren langs de <strong>A12</strong>. VZZ in<br />
opdracht van Rijkswaterstaat, Directie <strong>Utrecht</strong><br />
LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard.<br />
Ministerie van LNV, Den Haag.<br />
LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, Den Haag.<br />
LNV, 2005a. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met <strong>beschermde</strong> dieren en<br />
planten! Ministerie van LNV, Den Haag.<br />
LNV, 2005b. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV,<br />
Den Haag.<br />
Woldendorp. H.E., 2005. Wetgeving natuurbescherming. teksten en toelichting. Editie<br />
2005. Sdu Uitgevers. Den Haag.<br />
19
B1.1 Inleiding<br />
Bijlage 1 Wettelijk kader<br />
In dit hoofdstuk worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke<br />
ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingskaders door<br />
Bureau Waardenburg worden gehanteerd bij het opstellen van ecologische<br />
beoordelingen.<br />
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en<br />
regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen <strong>soorten</strong>bescherming en<br />
gebiedsbescherming. De <strong>soorten</strong>bescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en<br />
faunawet (§ 2.2), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 2.3).<br />
Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 2.4) en de Ecologische<br />
Hoofdstructuur (§ 2.5) bij ecologische toetsingen.<br />
B1.2 Flora- en faunawet 1<br />
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild<br />
voorkomende planten- en dier<strong>soorten</strong>. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht<br />
als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende<br />
dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen.<br />
De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle<br />
schadelijke handelingen ten aanzien van <strong>beschermde</strong> planten- en dier<strong>soorten</strong> in principe<br />
verboden zijn (zie kader).<br />
Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort)<br />
Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier<br />
van de groeiplaats verwijderen van <strong>beschermde</strong> planten.<br />
Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van <strong>beschermde</strong><br />
dieren.<br />
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van <strong>beschermde</strong> dieren.<br />
Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere<br />
voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van <strong>beschermde</strong> dieren.<br />
Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van <strong>beschermde</strong> dieren.<br />
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van <strong>beschermde</strong> planten en<br />
dieren.<br />
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen<br />
worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een<br />
Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er<br />
gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen<br />
en die in het kader van bestendig gebruik en beheer.<br />
1 Deze paragraaf is in belangrijke mate gestoeld op de brochure ‘Buiten aan het werk?’ (LNV, 2005a).<br />
21
22<br />
Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen<br />
<strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong>, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure.<br />
Tabel 1. De algemene <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong><br />
Voor deze <strong>soorten</strong> geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik<br />
en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de<br />
gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’).<br />
Tabel 2. De overige <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong><br />
Voor deze <strong>soorten</strong> geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke<br />
ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door<br />
de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing<br />
noodzakelijk, na lichte toetsing.<br />
Tabel 3. De strikt <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong><br />
Dit zijn alle vogel<strong>soorten</strong> en de planten- en dier<strong>soorten</strong> vermeld in Bijlage 4 van de<br />
Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer<br />
geldt ook voor deze <strong>soorten</strong> een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de<br />
minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed)<br />
van deze <strong>soorten</strong> kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke<br />
ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet<br />
noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing.<br />
De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als:<br />
1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de<br />
soort;<br />
2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;<br />
3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang;<br />
4. Er zorgvuldig wordt gehandeld.<br />
Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en<br />
uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als<br />
openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke<br />
schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op<br />
de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van<br />
negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen<br />
deel uitmaken van het zorgvuldig handelen.<br />
Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet<br />
Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van<br />
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus:<br />
1. Komen er <strong>soorten</strong> uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de<br />
zorgplicht is van toepassing.<br />
2. Komen er <strong>soorten</strong> uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode)<br />
of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing).<br />
3. Komen er <strong>soorten</strong> uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik<br />
en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd<br />
ontheffing nodig (uitgebreide toetsing).
B1.3 Natuurbeschermingswet 1998 2<br />
De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet 1998) heeft als doel het beschermen<br />
en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. In de wet zijn vier categorieën<br />
<strong>beschermde</strong> gebieden te onderscheiden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden<br />
(oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones),<br />
aangewezen op grond van artikel 10a en de <strong>beschermde</strong> natuurmonumenten,<br />
aangewezen op grond van artikel 10. Een gebied kan niet tegelijkertijd Natura 2000gebied<br />
en beschermd natuurmonument zijn. Voor reeds aangewezen <strong>beschermde</strong><br />
natuurmonumenten die geheel of gedeeltelijk in een Natura 2000-gebied liggen, vervalt<br />
(te zijner tijd) de aanwijzing als beschermd natuurmonument voor dat deel dat in het<br />
Natura 2000-gebied ligt.<br />
Aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten tenminste een kaart en een<br />
toelichting, waarin (voor Natura 2000-gebieden) de instandhoudingsdoelstellingen staan<br />
verwoord.<br />
Voor Natura 2000-gebieden dient een beheersplan te worden opgesteld (artikel 19a).<br />
Hierin staat tenminste aangegeven wat de beoogde resultaten zijn met betrekking tot de<br />
<strong>beschermde</strong> natuurwaarden en welke maatregelen daarvoor in hoofdlijnen zullen<br />
worden genomen. Voor <strong>beschermde</strong> natuurmonumenten is een beheersplan mogelijk,<br />
maar niet verplicht.<br />
Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen<br />
hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn verboden.<br />
Hiervoor kan door Gedeputeerde Staten (of in uitzonderingsgevallen door de minister<br />
van LNV) vergunning worden verleend op grond van artikel 19d. Voor plannen (bij<br />
voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuishoudingsplannen) geldt dat<br />
goedkeuring van het bevoegd gezag op grond van artikel 19j nodig is. Ook activiteiten<br />
buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten<br />
door ‘externe werking’ kunnen optreden.<br />
De vergunning of goedkeuring kan pas worden afgegeven nadat een zogenaamde<br />
‘habitattoets’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke<br />
kenmerken van het gebied niet worden aangetast en de kwaliteit van de natuurlijke<br />
habitats en de habitats van de <strong>soorten</strong> niet verslechtert en dat er geen verstoring van<br />
<strong>soorten</strong> optreedt.<br />
Habitattoets<br />
Onder deze noemer valt de beoordelingsprocedure voor plannen, projecten en<br />
handelingen zoals genoemd in artikelen 19 d t/m 19j. De Algemene Handreiking<br />
Natuurbeschermingswet 1998 (LNV 2005b) onderscheidt een aantal stappen, die<br />
hieronder worden weergegeven. Sommige termen en stappen staan echter niet in de<br />
wet genoemd en komen ook niet in alle gevallen overeen met de tot dusverre gevolgde<br />
werkwijze.<br />
In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of<br />
een plan, project of handeling (samen kortweg aangeduid als ‘activiteit’), gelet op de<br />
2 Hierbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de brochure ‘Algemene handreiking natuurbeschermingswet 1998’<br />
(LNV, 2005b)<br />
23
24<br />
instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura<br />
2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten<br />
worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten<br />
(‘cumulatieve effecten’).<br />
De oriëntatiefase kan drie uitkomsten hebben:<br />
- Er zijn geen schadelijke gevolgen te verwachten. Er is geen vergunningsaanvraag,<br />
goedkeuringsverzoek of andere vervolgstap noodzakelijk.<br />
- Er zijn mogelijk schadelijke effecten, maar deze zijn zeker niet significant. Er dient<br />
een vergunning of goedkeuring te worden (aan)gevraagd, na het uitvoeren van<br />
een ‘verslechterings- en verstoringstoets’ (zie onder).<br />
- Het optreden van significant negatieve effecten kan niet worden uitgesloten. Er<br />
dient een vergunning of goedkeuring te worden (aan)gevraagd, na het uitvoeren<br />
van een ‘passende beoordeling’ (zie onder).<br />
De verslechterings- en verstoringstoets dient uit te wijzen of er een reële kans bestaat op<br />
het optreden van negatieve effecten ten gevolg van de voorgenomen activiteit. Volgens<br />
de Handreiking (LNV 2005b) hoeft in deze fase geen rekening meer gehouden te<br />
worden met cumulatieve effecten. De verstorings- en verslechteringstoets heeft twee<br />
mogelijke uitkomsten:<br />
- De verslechtering en verstoring is aanvaardbaar. Het bevoegd gezag verleent<br />
vergunning dan wel geeft goedkeuring.<br />
- De verslechtering en/of verstoring is onaanvaardbaar. De vergunning wordt<br />
geweigerd dan wel de goedkeuring wordt onthouden.<br />
Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie<br />
onder) worden verbonden.<br />
De passende beoordeling is erop gericht om, op basis van de beste wetenschappelijke<br />
kennis ter zake, alle aspecten van een plan, project of handeling te inventariseren, die de<br />
instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen. Hierbij moeten ook de<br />
cumulatieve effecten worden beoordeeld.<br />
De passende beoordeling kan drie uitkomsten hebben:<br />
- Er treedt geen aantasting op. De vergunning dan wel goedkeuring wordt<br />
verleend.<br />
- Negatieve effecten treden (mogelijk) wel op, maar deze zijn niet significant.<br />
Vergunning dan wel toestemming wordt verleend, mits de aantasting niet<br />
onaanvaardbaar is (zie boven).<br />
- Er treden (mogelijk) wel significante effecten op. Dan volgt toetsing aan de<br />
zogeheten ADC-criteria:<br />
- Er zijn geen geschikte Alternatieven.<br />
- Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang,<br />
waaronder redenen van sociale en economische aard.<br />
- Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie.<br />
Slechts als aan deze drie criteria is voldaan, mag het bevoegd gezag vergunning of<br />
goedkeuring verlenen.
Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van<br />
prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV<br />
aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen<br />
van groot openbaar belang beperkt.<br />
Het toetsingskader voor <strong>beschermde</strong> natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de<br />
procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte<br />
punten af.<br />
Knelpunten<br />
Voor de toepassing in de onderhavige beoordeling zijn de instandhoudingsdoelen<br />
leidend zijn bij het opstellen van zowel de passende beoordeling als het beheersplan. De<br />
procedure voor het vaststellen van instandhoudingsdoelen loopt nog; definitieve<br />
vaststelling wordt niet verwacht voor medio 2006. Daarom hanteert Bureau<br />
Waardenburg vooralsnog gegevens over het voorkomen van de <strong>beschermde</strong> natuurlijke<br />
habitats en <strong>soorten</strong> ten tijde van de aanwijzing c.q. aanmelding van de Natura 2000gebieden.<br />
In de aanwijzingsbesluiten van de <strong>beschermde</strong> (of staats-) natuurmonumenten<br />
onder de oude Natuurbeschermingswet zijn vaak algemene beschrijvingen van<br />
natuurwaarden opgenomen, die zich soms slecht voor toetsing lenen.<br />
Bovendien is er geen duidelijkheid over de criteria voor significantie van effecten. Deze<br />
dienen rekening te houden met de status en de gevoeligheid van de betrokken habitats<br />
en <strong>soorten</strong>. Teneinde een transparante en objectieve beoordeling van effecten te kunnen<br />
maken heeft Bureau Waardenburg een set criteria voor de bepaling van significantie<br />
opgesteld (Lensink et al. 2001), die in principe bij alle passende beoordelingen worden<br />
gehanteerd. Bij de effectinschatting wordt gedetailleerd rekening gehouden met de<br />
specifieke aard van de ingreep, het gebied en de betrokken <strong>soorten</strong> en habitats.<br />
Zorgplicht<br />
Artikel 19l legt aan een ieder een zorgplicht voor <strong>beschermde</strong> natuurgebieden op. Deze<br />
zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een<br />
handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als<br />
dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te<br />
beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de<br />
instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke<br />
kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.<br />
B1.4 Rode lijsten<br />
Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen<br />
om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van<br />
maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er<br />
zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen,<br />
vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften,<br />
kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen,<br />
25
26<br />
zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale<br />
Rode lijsten opgesteld.<br />
Van <strong>soorten</strong> op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van<br />
ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen.<br />
Waar het <strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en<br />
compensatie moeten worden besteed. Bij niet-<strong>beschermde</strong> <strong>soorten</strong> of soortgroepen<br />
kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal<br />
soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen <strong>soorten</strong>,<br />
waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.<br />
B1.5 Ecologische Hoofdstructuur<br />
De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 1993)<br />
bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het<br />
nationaal ruimtelijk beleid voor o.m. natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de<br />
Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van<br />
bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De<br />
begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Provinciale Ecologische<br />
Hoofdstructuur (PEHS) worden in provinciale streekplannen uitgewerkt; ruimtelijke<br />
plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren<br />
in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde<br />
eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen.<br />
In of in de nabijheid van <strong>beschermde</strong> natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime.<br />
Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke<br />
kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken<br />
als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar<br />
belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten<br />
weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het<br />
realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook<br />
financiële compensatie is mogelijk.
Bijlage 2 Waarnemingenkaart<br />
27