20.09.2013 Views

Warmte accumulatie - Bouwvraagstuk.nl

Warmte accumulatie - Bouwvraagstuk.nl

Warmte accumulatie - Bouwvraagstuk.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1.6. <strong>Warmte</strong>-isolatie en warmte<strong>accumulatie</strong> van dak- en<br />

gevelconstructies<br />

In de Nederlandse norm NEN 1068 (6) worden eisen gesteld aan de warmteweerstand<br />

van dak- en gevelconstructies, afhankelijk van de massa per m 2 . Deze gradatie is<br />

noodzakelijk in verband met het gedrag van dergelijke constructies bij niet-stationaire<br />

toestanden.<br />

De niet-stationaire invloeden zullen later uitgebreid worden behandeld.<br />

Om een constructie aan de gestelde eisen te kunnen laten voldoen, is het meestal<br />

noodzakelijk warmte-isolatie aan te brengen. Indien dan met behulp van de aan te<br />

brengen isolatie aan de in de norm gestelde eisen is voldaan, heeft men de zekerheid<br />

een thermisch bevredigende constructie te hebben ontworpen. Toch kan dan nog veel<br />

narigheid optreden, wanneer de isolatie niet op de juiste plaats is aangebracht of,<br />

algemeen gesteld: wanneer de diverse lagen waaruit de constructie is opgebouwd niet op<br />

de juiste wijze achter elkaar zijn geplaatst.<br />

Alvorens hier verder op in te gaan is het nodig om nog de volgende grootheden in te<br />

voeren, die bij niet-stationaire toestanden een belangrijke rol spelen.<br />

ρ = dichtheid van een materiaal [kg/m 3 ]<br />

c = soortelijke warmte van een materiaal = de hoeveelheid<br />

warmte nodig om 1 kg materie 1 K op te warmen [J/kgK]<br />

ρc = warmtecapaciteit = de hoeveelheid warmte nodig om 1m 3<br />

materie 1 K in temperatuur te doen stijgen [J/m 3 K]<br />

a = λ/ρc = temperatuurvereffeningscoëfficiënt [m 2 /s]<br />

rv = verdampingswarmte [J/kg]<br />

rs = smeltwarmte [J/kg]<br />

Voorbeeld 1. 8.<br />

Gegeven: Een liter water van 10 o C, waarin zich een dompelaar bevindt van 500 W.<br />

Gevraagd: De tijd om dit water aan de kook te brengen, als aangenomen mag worden<br />

dat er geen warmte-uitwisseling met de omgeving optreedt.<br />

Oplossing: De benodigde hoeveelheid warmte W bedraagt:<br />

W = ρcV∆T = 1000 * 1000 * 4200 * 90 = 378.000 J<br />

De dompelaar levert 500 J/s, zodat de benodigde opwarmingstijd τ<br />

bedraagt:<br />

τ = 378.000/500 = 756 s = 12,6 min.<br />

Wanneer een ruimte opgewarmd wordt van een temperatuur Ta tot Ti, zal na het<br />

bereiken van de stationaire toestand door een homogene scheidingsconstructie per m 2<br />

oppervlak een hoeveelheid warmte W zijn opgenomen gelijk aan:<br />

W = ρ*d*c*(Tgem - Ta) = m*c*(Tgem – Ta),<br />

als m de massa per m 2 en Tgem de gemiddelde temperatuur van de constructie is (figuur<br />

1.16).<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 1 van 9


Wanneer we aannemen dat de stookinrichting slechts berekend is op het leveren van een<br />

zodanige warmtestroomdichtheid q, dat het optredende transmissieverlies in stationaire<br />

toestand net kan worden gecompenseerd, dan is<br />

q = (Ti – Ta) / Rtot = (Tgem – Ta) = m * c * (Tgem – Ta),<br />

Nu is dus W/q het aantal seconden dat de stookinrichting nodig heeft om de hoeveelheid<br />

warmte te leveren nodig voor het opwarmen van de muur, indien tijdens de opwarming<br />

geen warmte-uitwisseling met buiten optreedt.<br />

We krijgen dus voor de opwarmtijd τ:<br />

τ = W/q = mc(Tgem – Ta) / (Tgem – Ta) / ( ½rc + ra) = mc( ½rc + ra) (1.17)<br />

De gevolgde redenering is zeer ruw. maar geeft wel een idee van de orde van grootte<br />

van de opwarmtijden.<br />

Indien nu rc >> ra, hetgeen meestal het geval is, kan ra worden verwaarloosd, zodat<br />

(1.17) vereenvoudigd geschreven kan worden als:<br />

τ ≈ 0,50 m * c * rc = 0,50 ρ * d * c * d/λ = 0,50 d 2 /a,<br />

waarin a de temperatuurvereffeningscoëfficiënt van het materiaal is.<br />

Hieruit volgt dat de opwarmtijd dus ongeveer evenredig met het kwadraat van de dikte<br />

zou zijn. Dit betekent bijvoorbeeld, dat bij brand een tweemaal zo dikke muur het<br />

viermaal zo lang uithoudt.<br />

In werkelijkheid, bij een veel moeilijker exacte berekening zonder verwaarlozingen, blijkt<br />

het dan ook niet helemaal op te gaan. Voor een zo eenvoudige benadering zijn de<br />

afwijkingen echter niet te groot.<br />

Aangezien τ ≈ 0,50 d 2 /a = 0,50 c * m * rc , en voor de meeste bouwmaterialen de<br />

soortelijke warmte c even groot is, geldt dat twee homogene constructies ongeveer<br />

dezelfde opwarmtijd hebben indien m1 * rc1 = m2 * rc2. Om een bepaalde τ te hebben<br />

moeten lichte constructies dus zwaarder geïsoleerd worden dan zware constructies. Dit is<br />

in de hiervoor genoemde norm NEN 1068 (uitgave 1964) dan ook zo verwerkt.<br />

Beschouwen we nu constructies die uit meer lagen zijn opgebouwd, dan kan de<br />

geaccumuleerde warmte in stationaire toestand in de afzonderlijke lagen worden<br />

berekend en daarna worden gesommeerd, waaruit na deling door de optredende<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 2 van 9


warmtestroomdichtheid in stationaire toestand de opwarmtijd τ gevonden kan worden.<br />

Aan de hand van de volgende toepassing zal blijken dat tussen twee constructies die,<br />

behalve de plaats van de isolatie, overigens identiek zijn, toch een groot verschil bestaat.<br />

Beschouw de constructies uit figuur 1.17, beide opgebouwd uit een draagconstructie van<br />

150 mm beton met een isolatie van 30 mm kunststofschuim. Het verschil bestaat slechts<br />

hierin, dat in constructie a de isolatie aan de bovenzijde is geplaatst, terwijl bij<br />

constructie b dezelfde isolatie aan de onderzijde is aangebracht. Met de gegevens uit<br />

tabel 1.2 kunnen Rtot en qstat berekend worden:<br />

Rtot = ra + rschuim + rbeton + ri<br />

= 0,04 + 0,85 + 0,075 + 0,13 = 1,10 SI,<br />

waaruit k = 0,91 SI en qstat = k∆T = 0,91 * 20 = 18,2 SI voor beide constructies.<br />

materiaal<br />

d λ ρ c R m<br />

[m] W/mK] [kg/m 3 ] [J/kgK] [m 2 K/W] [kg/m 2 ]<br />

kunststofschuim 0,030 0,035 50 1470 0,85 1,5<br />

beton 0,150 2,0 2400 840 0,075 360<br />

Tabel 1.2<br />

Na berekening van het temperatuurverloop over de constructies, waaruit eenvoudig Tgem<br />

van de beide lagen te vinden is (zie figuur 1.17), berekenen we eerst de geaccumuleerde<br />

hoeveelheid warmte in stationaire toestand voor beide constructies, en daaruit de<br />

opwarmtijden.<br />

Constructie a isolatie boven constructie b isolatie beneden<br />

Wsch: 1,5 * 1470 * 8,5 = 18.742 [J/m 2 ] Wbet = 360 * 840 * 1,4 = 423.360<br />

Wbeton: 360 * 840 * 16,9 = 5.110.560 [J/m 2 ] + Wsch = 1,5 * 1470 * 9,9 = 21.829 +<br />

5.129.302 [J/m 2 ] Totaal 445.189 J/m 2<br />

τa = 5.129.302 / (18,2 * 3600) = 78h τb = 445.189 / (18,2 * 3600) = 6,8h<br />

Hoewel het voor de warmteweerstand en het warmteverlies in stationaire toestand niets<br />

uitmaakt waar de isolatie wordt aangebracht, is uit bovenstaande berekening duidelijk te<br />

zien welke enorme verschillen in opwarmingsgedrag beide constructies te zien geven.<br />

In constructie b is weinig warmte geaccumuleerd in stationaire toestand; deze<br />

constructie is dus snel op te warmen. Indien ruimten niet permanent gebruikt worden<br />

(kerken, vergaderzalen, sporthallen, wachtkamers van doktoren, enz.), is het belangrijk<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 3 van 9


te overwegen om principe b te kiezen, indien dit niet met eventuele andere eisen strijdig<br />

is.<br />

Ook uit economisch oogpunt zou het sterk af te raden zijn in dergelijke gevallen principe<br />

a te kiezen, daar zeer grote massa’s steenachtig materiaal telkens vele graden voor niets<br />

zouden moeten worden opgewarmd.<br />

Wanneer echter ruimten vrijwel permanent gebruikt worden (woonhuizen, ziekenhuizen,<br />

kantoren), is een flinke <strong>accumulatie</strong> beslist gewenst.<br />

Doordat in constructie a circa 10 x meer warmte geaccumuleerd is in stationaire toestand<br />

dan in constructie b (de opwarmtijd is dan ook circa 10x langer), werkt een dergelijke<br />

constructie stabiliserend bij doorlopend doch onregelmatig stoken of bij plotseling sterk<br />

wisselend buitenklimaat. De geaccumuleerde warmte moet éénmaal worden toegevoerd,<br />

maar is daarna in dergelijke gevallen zeer nuttig.<br />

In het algemeen kan gesteld worden dat een gebouw bestaande uit lichte constructies en<br />

met weinig isolatie snel zal opwarmen, maar ook snel afkoelt (barakkenklimaat). Voor<br />

het bouwen in tropische gebieden, met grote temperatuurverschillen tussen dag en<br />

nacht, betekent dit dat het aan te bevelen zou zijn het woongedeelte "zwaar" en het<br />

slaapgedeelte "licht" te construeren.<br />

Niet alleen de plaats van de isolatie is bepalend voor de opwarmtijd van een constructie,<br />

ook de totale massa speelt hierbij natuurlijk een grote rol. Dit zal blijken uit de volgende<br />

voorbeelden.<br />

Voorbeeld 1.9.<br />

Beschouw de getekende constructies uit figuur 1.18, bestaande uit 100 resp. 200 mm<br />

beton. Na berekening van het temperatuurverloop, Tgem, qstst en de geaccumuleerde<br />

warmte W volgt voor de opwarmtijd τ van de constructie bestaande uit 100 mm beton:<br />

τ = 1.189.440 / (91 * 3600) = 3,6 h,<br />

terwijl voor een tweemaal zo dikke constructie wordt gevonden:<br />

τ = 2.701.440 / (74 * 3600) = 10,1 h<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 4 van 9


Zelfs bij constructies met een kleine totale warmteweerstand blijkt reeds dat een<br />

tweemaal dikkere constructie een meer dan tweemaal langere opwarmtijd nodig heeft.<br />

De formule τ = 0,5 d 2 /a mag hier niet worden toegepast, aangezien ra niet mag worden<br />

verwaarloosd t.o.v. rc.<br />

Voorbeeld 1.10<br />

Vergelijken we in een extreem geval het opwarmgedrag van een bakstenen muur van<br />

420 mm met dat van een vliesgevel opgebouwd uit 20 mm dikke, met schuim gevulde<br />

panelen, dan blijkt uit de berekening in figuur 1.19 dat er tussen beide constructies,<br />

ondanks een ongeveer even grote warmteweerstand (dus identiek stationair gedrag!),<br />

een extreem verschil in opwarmgedrag optreedt. Door de korte opwarmtijd van de<br />

schuimpanelen kan veel narigheid optreden bij toepassing van dergelijke lichte<br />

constructies bij vliesgevels (curtain walls). Bij zonbestraling betekent dit, dat het<br />

maximum van de binnendringende zonne-energie vrijwel samenvalt met het tijdstip<br />

waarop de zonbestraling op de gevel maximaal is. Bij heel zware constructies (bunker,<br />

kasteel, enz) treedt daarentegen een grote tijdvertraging op.<br />

Dat toepassing van vliesgevels in de praktijk echter vaak niet zo somber hoeft te worden<br />

gezien als bovenstaande beschouwing zou doen vermoeden, is gelegen in het feit dat de<br />

binnenkomende zonnewarmte ook de massa van de vloer, het plafond, enz. van het<br />

achterliggende vertrek (binnencapaciteit) zal moeten opwarmen, waardoor een<br />

regulerende werking wordt verkregen.<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 5 van 9


In figuur 1.20 is ter illustratie een grafiek opgenomen, waaruit het verloop van de<br />

binnenoppervlakte-temperatuur als functie van de tijd bij een constant gehouden<br />

binne<strong>nl</strong>uchttemperatuur onder zonbestraling is af te lezen voor een lichte en een zware<br />

constructie met dezelfde k-waarde; zie ook (8).<br />

De belangrijkste conclusies die hieruit zijn af te lezen zlJn:<br />

- Bij de lichte constructie komt de meeste warmte binnen ongeveer 1 ½ uur nadat de<br />

zonstraling maximaal is. Ook de buite<strong>nl</strong>uchttemperatuur bereikt haar maximum 1~<br />

uur later dan het tijdstip waarop de zonstraling maximaal is. De warmte komt dus op<br />

het heetst van de dag binnen. Bij de zware constructie valt dit maximum bijna vijf<br />

uur later.<br />

- De maximale hoeveelheid binnenkomende warmte is bij de lichte constructie bijna<br />

tweemaal zo groot als bij de zware constructie.<br />

Voor de keuze van een evt. airconditioninginstallatie volgt hieruit dat de installatie bij<br />

toepassing van lichte constructies doorgaans groter gedimensioneerd moet worden<br />

dan bij toepassing van zware constructies.<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 6 van 9


Tot slot volgen nog enige praktijkuitvoeringen, waarin het niet-stationaire gedrag een rol<br />

speelt:<br />

1) Uitkragende voordak bij kantoorgebouwen, enz. (figuur 1.21) Ten gevolge van de<br />

traagheid van de constructie zal de oppervlaktetemperatuur 's ochtends vroeg lager<br />

kunnen zijn dan de omgevende luchttemperatuur, waardoor bij hoge relatieve<br />

vochtigheid buiten (echter zonder dat het geregend hoeft te hebben) kans op<br />

condensatie aan de onderzijde van het voordak bestaat. Dergelijke gevallen van<br />

condensatie worden vaak niet juist onderkend, maar toegeschreven aan lekkage van<br />

het dak.<br />

Naarmate de constructie zwaarder is, zal de tijdsduur waarin condensatie optreedt<br />

vanzelfsprekend langer zijn.<br />

2) Koelen van aardappelbewaarplaatsen zonder gebruik te maken van een<br />

koelinstallatie. Door 's nachts te ventileren met koele buite<strong>nl</strong>ucht en overdag geen<br />

ventilatie toe te laten, zal het binnenklimaat overdag bepaald worden door de<br />

traagheid van de omhullende constructie en de capaciteit van de berg aardappelen.<br />

Het spreekt wel vanzelf, dat zulke gebouwen zonder ramen worden uitgevoerd.<br />

3) Nachtelijke uitstraling.<br />

Bij heldere hemel 's avonds zal door een dakconstructie die overdag is opgewarmd,<br />

behalve t.g.v. convectie, aan de ('s avonds koudere) buite<strong>nl</strong>ucht ook stralingswarmte<br />

afgegeven worden naar het koude "heelal".<br />

Nu is het begrip "heelal" in deze zin moeilijk te definiëren, aangezien door absorptie<br />

van CO2 en H20 in de atmosfeer weer een soort terugstraling ontstaat. Het is dan ook<br />

niet eenvoudig om een goede waarde te vinden voor de warmteoverdrachtscoëfficiënt<br />

αs en de temperatuur waarheen uitgestraald wordt. Bij een<br />

buite<strong>nl</strong>uchttemperatuur van bijv. 0 o C is het echter door genoemde uitstraling<br />

mogelijk, dat de oppervlaktetemperatuur beneden de 0 o C zal dalen. Bij een hoge<br />

relatieve vochtigheid buiten zal dan condensatie op het "koudere" oppervlak van het<br />

dak kunnen optreden.<br />

Andere voorbeelden van dit verschijnsel zijn: condensatie op auto's; rijp op bomen;<br />

condensatie aan de onderzijde van aluminium golfplaten bij een goed geventileerd<br />

dak, ondanks uitstekende dampdichting aan de onderzijde van het dak (zie figuur<br />

1.22).<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 7 van 9


4) Wanneer een gevelconstructie wordt opgebouwd met panelen bestaande uit dunne,<br />

gemoffelde staalplaat gelijmd op een schuimlaag, dan ontstaan ten gevolge van de<br />

inwerking van de niet-stationaire zonbestraling grote (variërende)<br />

temperatuurspanningen in de platen.<br />

Wanneer nu de hechting tussen schuim en plaat niet sterk genoeg is, bestaat er kans<br />

op loslating met als gevolg het ontstaan van "blazen" (figuur 1. 23).<br />

Dergelijke panelen zijn toegepast bij het "Evangelisches Konsistorium" te Berlijn<br />

(1971). Gevolg: vele blazen met afmetingen van 20-30 cm.<br />

Bovendien is te weinig rekening gehouden met de uitzetting van de dekplaten en is<br />

de keuze van materialen in dit geval bepaald niet gelukkig!<br />

5) In een weverij moeten de temperatuur en de vochtigheid in verband met het<br />

fabricageproces binnen enge grenzen constant gehouden worden.<br />

Daarom is een airconditioninginstallatie noodzakelijk. Om de capaciteit van deze<br />

installatie te berekenen, moet men de hoeveelheid warmte die niet-stationair door<br />

wanden en dak naar binnenkomt kennen. Een stationaire berekening zou een niet<br />

goed aangepaste installatie geven.<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 8 van 9


6) In figuur 1.24 is een voorbeeld van een lichte dakconstructie (ca. 40 kg/m 2 ) gegeven<br />

met kans op "narigheid". Door een relatief hoge druk in de trapeziumvormige holle<br />

ruimten bestaat er kans op loslaten van de moeilijk aan te brengen en daardoor vaak<br />

slecht gehechte bitumen "lijm"-laag.<br />

Toegepast bij de "Natohallen" met veel schade (9)<br />

7) In figuur 1.25 is de invloed te zien van massaverzwaring (grind) op de optredende<br />

oppervlakte-temperaturen van een dakconstructie. Bij het optreden van een dergelijk<br />

verloop van oppervlaktetemperaturen kan niet meer met stationaire berekeningen<br />

worden volstaan. Niet alleen wordt door massaverzwaring de oppervlaktetemperatuur<br />

lager (demping), ook het tijdstip waarop het temperatuurmaximum valt blijkt<br />

verschoven (faseverschuiving). Het gewicht van een constructie blijkt voor het nietstationaire<br />

gedrag dus van groot belang te zijn. Dit in tegenstelling tot het stationaire<br />

gedrag, waar slechts de warmteweerstand maatgevend is.<br />

Dictaat bouwfysica <strong>Warmte</strong> <strong>accumulatie</strong> Pagina 9 van 9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!