Woonwagenbewoners In Nederland PRIMO 2006 - Woonwagenwijzer
Woonwagenbewoners In Nederland PRIMO 2006 - Woonwagenwijzer
Woonwagenbewoners In Nederland PRIMO 2006 - Woonwagenwijzer
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Daardoor waren woonkarren voortaan verboden. Als minimale afmetingen voor de wagen noemde de wet:<br />
4,5 x 2,1 x 2,1 meter. De woonruimte moest zijn opgedeeld in een dag- en een nachtverblijf, gescheiden door<br />
een schot met een openslaande of schuivende deur. <strong>In</strong> het slaapverblijf hoorde een aantal bedden te staan,<br />
maar kinderen mochten ook in het woongedeelte slapen. De hele woonwagen moest solide zijn, waterdicht en<br />
voorzien van meerdere, beweegbare ramen die voldoende licht doorlieten.<br />
Voldeed een wagen bij de ‘schouw’ aan al deze keuringseisen, dan kreeg hij een kenmerk: de naam van de<br />
gemeente waar de vergunning was aangevraagd en een volgnummer. Het kenteken diende op de linker- en<br />
rechterkant van de wagen te worden geschilderd, met witte letters op een blauwe ondergrond. Het bestond,<br />
net als de kentekenregistratie voor auto’s in die tijd, uit de letter van een provincie en het nummer van de<br />
vergunning. Het kenteken in Zuid-Holland begon met een H, Overijssel met een E, Gelderland met een M.<br />
<strong>In</strong> de eerste jaren nadat de wet van kracht was geworden, reden er nog heel wat wagens rond die niet aan alle<br />
eisen voldeden. Vanwege de woningnood stonden gemeenten oogluikend toe dat wagens met gebreken bleven<br />
rondtrekken. De afmetingen van wagens benaderden in de loop van de jaren twintig en dertig wel steeds’ vaker<br />
de wettelijke voorschriften. <strong>In</strong> de jaren twintig was nog bijna een kwart van de wagens in Overijssel korter<br />
dan vier meter, in de jaren dertig gold dat nog voor negen procent en beginjaren veertig was dat percentage<br />
gedaald tot vier. <strong>In</strong> de periode 1920-1945 waren de meeste wagens 4,5 meter lang en zo’ n 2,15 meter breed.<br />
Hedendaagse woonwagenbewoners zijn ruime woonwagens gewend. Oudere woonwagenbewoners slagen<br />
er dan ook niet altijd in om hun kinderen uit te leggen hoe een groot gezin in zo’n vooroorlogs wagentje kon<br />
samenwonen. Dat vergde inderdaad veel organisatie, vooral bij het slapen.<br />
Wie ’s avonds de petroleumlamp doofde, moest het schema van de slaapplaatsen goed in zijn hoofd hebben,<br />
want er was geen standaardindeling voor een slaapvertrek. De bedden konden overdwars, maar ook in de<br />
lengterichting zijn opgesteld. Als er meer ‘twijfelaars’ aanwezig waren, sliepen de ouders meestal in het ene<br />
bed en toch al gauw vier kinderen in het andere. Soms stonden aan beide kanten van het vertrek stapelbedden.<br />
Was zo’n vertrek vol, dan weken de jongens uit naar kermisbedden in het woonvertrek. De maaltijden werden<br />
doorgaans bereid op een petroleumstel of een houtkachel, maar soms stond er een groot gietijzeren fornuis in<br />
de wagen. De petroleumlamp werd in de jaren vijftig vervangen door een butagaslamp. Tot de vaste attributen<br />
behoorde ook de melkbus of een emmer, om water te halen. De inrichting was aanvankelijk sober en doelmatig,<br />
maar werd uitbundiger met het toenemen van de welstand, goed zichtbaar aan het houtsnijwerk aan de<br />
buitenkant van de wagen. Belgische wagens, bijvoorbeeld die uit Buggenhout, waren zeer geliefd vanwege de<br />
prachtige versieringen.<br />
De woonwagen groeide uit tot een nieuw handelsobject. Aan de vergunningenlijsten is af te lezen dat de<br />
wagens regelmatig van eigenaar wisselden, door ruil of verkoop. Een wagen van een echte wagenmaker was<br />
in de jaren veertig en vijftig zeer kostbaar. Wagenbouwers deden goede zaken, maar de bewoners zijn zelf<br />
ook altijd wagens blijven maken. Ze bouwden bijvoorbeeld een woongedeelte op het houten plateau van een<br />
onderstel van een slepers wagen. <strong>In</strong> het begin rechttoe rechtaan, later steeds vaker met versieringen. De<br />
toenemende vaardigheid van de zelfbouwers was zichtbaar in de schoonheid van de wagens en merkbaar aan<br />
de handelswaarde. Soms verkochten zelfbouwers hun nieuwe wagen al voordat hij helemaal af was. Vrouwen<br />
kinderen hadden het nakijken en moesten het ‘hoofd van het gezin’ op zijn woord geloven dat hij weer snel aan<br />
een nieuwe wagen zou beginnen.<br />
Vóór de oorlog ontwierpen sommigen hun eigen wagen, maar ze lieten de bouw over aan een wagenmaker.<br />
“’s Morgens ventte ik voor het eten en ‘s middags voor de wagen. Het geld dat ik dan verdiende stuurde ik naar<br />
de wagenmaker in Schiedam. Na een jaar werken was de wagen afbetaald en konden we hem gaan halen.“<br />
I n f o r m a t i e c d - r o m ‘ W o o n w a g e n b e w o n e r s i n N e d e r l a n d ( 1 8 8 0 - 2 0 0 6 ) ’ 3 0<br />
▼<br />
<strong>In</strong>dex