ZONDAGSBLAD - PKN-gemeente de Triangel

ZONDAGSBLAD - PKN-gemeente de Triangel ZONDAGSBLAD - PKN-gemeente de Triangel

pkn.detriangel.nl
from pkn.detriangel.nl More from this publisher
20.09.2013 Views

Zondagsgebed. Eerste schriftlezing: Nehemia 3: 33 – 4: 17 33 Toen Sanballat hoorde dat de muur door ons werd herbouwd, werd hij woedend, en in zijn ergernis bespotte hij de Joden. 34 In tegenwoordigheid van zijn ambtgenoten en van het leger van Samaria zei hij: ‘Wat doen die zielige Joden toch? Denken ze de muur zelf te kunnen repareren? Willen ze echt gaan offeren? Denken ze dat werk vandaag nog af te krijgen? Zijn ze serieus van plan de stenen uit die totaal verbrande puinhopen opnieuw te gebruiken?’ 35 En Tobia uit Ammon, die naast hem stond, zei: ‘Hoe ze ook hun best doen bij het bouwen, er hoeft maar een vos op die stenen muur van hen te klimmen of hij stort al in.’ 36 Hoor, onze God, hoe wij worden veracht! Laat hun hoon op hun eigen hoofd neerkomen. Voer hen weg in ballingschap, geef hen prijs aan plunderaars. 37 Dek hun misdaden niet toe, zie hun zonden niet door de vingers, want ze hebben degenen die de muur herstellen zwaar beledigd. 38 Zo bouwden wij de muur weer op. De hele muur werd voltooid tot op halve hoogte, het hele volk was vastbesloten door te gaan. Toen Sanballat en Tobia, en de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de gaten langzaam maar zeker werden gedicht, werden ze woedend. 2 Ze spanden samen om eendrachtig Jeruzalem aan te vallen en er verwarring te stichten. 3 Wij baden tot onze God, en met het oog op hun plannen zetten we wachten uit om hen dag en nacht in de gaten te houden. 4 Juda klaagde: ‘De sjouwers zijn uitgeput, het puin is te zwaar. Nooit zal het ons lukken de muur te herstellen.’ 5 Onze tegenstanders dachten ons onverhoeds aan te vallen en te doden, en zo het werk te kunnen stopzetten. 6 De Joden die in de buurt van onze vijanden woonden kwamen overal vandaan naar ons toe en drongen er wel tien keer op aan dat wij met hen mee terug zouden gaan. 7 Maar ik stelde het volk, familie bij familie, bewapend met zwaarden, speren en bogen, bij de open plekken achter de muur op, daar waar de muur nog laag was. 8 Na een inspectie drukte ik de vooraanstaande burgers, de bestuurders en de rest van het volk dit op het hart: ‘Wees niet bang voor hen, denk aan de grote en geduchte Heer en strijd voor uw volksgenoten, voor uw zonen, dochters en vrouwen, en voor uw huizen.’ 9 Toen onze vijanden merkten dat wij van hun plannen op de hoogte waren en dat God ze had verijdeld, konden we ons werk aan de muur hervatten. 10 Vanaf die dag voerde de ene helft van mijn mannen het werk uit, terwijl de andere helft werd uitgerust met schilden, speren, bogen en borstkurassen. 3 De officieren stonden opgesteld achter de Judeeërs 11 die de muur aan het bouwen waren. De lastdragers deden het werk met de ene hand en hielden een werpspies in de andere, 12 en de bouwers werkten met het zwaard op de heup gebonden. Naast mij stond een ramshoornblazer. 13 Ik zei tegen de vooraanstaande burgers, de bestuurders en de rest van het volk: ‘Er is veel werk te doen aan heel verschillende delen van de muur, we werken op grote afstand van elkaar en hebben nauwelijks contact. 14 Als u de ramshoorn hoort schallen, dan moet u allemaal naar ons toe komen. Onze God zal voor ons strijden.’ 15 Zo werkten wij, terwijl de helft van mijn mannen klaarstond met de speer in de hand, van het ochtendgloren tot aan het opkomen van de sterren. 16 Toen ook heb ik de werklieden opgedragen om in Jeruzalem te overnachten, samen met hun knechten. Zo hielden ze ’s nachts voor ons de wacht, en overdag werkten ze. 17 Geen ogenblik waren we uit de kleren, ik niet, en mijn verwanten, mijn mannen en mijn lijfwacht ook niet; iedereen had zijn werpspies steeds bij de hand. Zingen: Gezang 172 Tweede schriftlezing: Johannes 4: 5 – 26 5 Zo kwam hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6 waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 7 Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef mij wat te drinken.’ 8 Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 9 De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om. 10 Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.’ 11 ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘u hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt u dan levend water vandaan halen? 12 U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ 13 ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,’ zei Jezus, 14 ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 15 ‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ 16 Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ 17 ‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, 18 ‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ 19 Daarop zei de vrouw: ‘Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent! 20 Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ 4

21 ‘Geloof me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. 22 Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel; de redding komt immers van de Joden. 23 Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden, 24 want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in geest en in waarheid.’ 25 De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen’ (dat betekent ‘gezalfde’), ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ 26 Jezus zei tegen haar: ‘Dat ben ik, degene die met u spreekt.’ V: Hier eindigen de lezingen uit de bijbelse boeken. Zingen: Verkondiging Orgelspel Zingen uit Eva’s lied 40 (melodie psalm 65) 1 Wij mensen blijven dromen dromen en vergezichten zien een nieuwe aarde die gaat komen te vinden al misschien wij dromen van de mensenrechten die ieder mens dan heeft niet langer tegen onrecht vechten daar t recht van liefde leeft 2 Verdwenen zijn de dictaturen gevangenschap en pijn verbanning en verdriet verduren God zelf zal bij ons zijn wie in de dromen durft geloven voelt zelf verandering vertwijfeling en wanhoop doven in blijde aarzeling 5 3 En licht en sterk vol zachte krachten die onverzetlijk zijn bevechten wij de kwade machten die niet te tellen zijn Waar mensen putten uit de bronnen van droom als werk'lijkheid daar is Gods toekomst al begonnen in onze levenstijd De kinderen komen terug uit de kinderkerk Verhaal uit de kinderkerk Projektlied 40 dagentijd Inleiding doop 6

Zondagsgebed.<br />

Eerste schriftlezing: Nehemia 3: 33 – 4: 17<br />

33 Toen Sanballat hoor<strong>de</strong> dat <strong>de</strong> muur door ons werd herbouwd, werd hij<br />

woe<strong>de</strong>nd, en in zijn ergernis bespotte hij <strong>de</strong> Jo<strong>de</strong>n.<br />

34 In tegenwoordigheid van zijn ambtgenoten en van het leger van Samaria<br />

zei hij: ‘Wat doen die zielige Jo<strong>de</strong>n toch? Denken ze <strong>de</strong> muur zelf te kunnen<br />

repareren? Willen ze echt gaan offeren? Denken ze dat werk vandaag nog<br />

af te krijgen? Zijn ze serieus van plan <strong>de</strong> stenen uit die totaal verbran<strong>de</strong><br />

puinhopen opnieuw te gebruiken?’ 35 En Tobia uit Ammon, die naast hem<br />

stond, zei: ‘Hoe ze ook hun best doen bij het bouwen, er hoeft maar een<br />

vos op die stenen muur van hen te klimmen of hij stort al in.’<br />

36 Hoor, onze God, hoe wij wor<strong>de</strong>n veracht! Laat hun hoon op hun eigen<br />

hoofd neerkomen. Voer hen weg in ballingschap, geef hen prijs aan plun<strong>de</strong>raars.<br />

37 Dek hun misda<strong>de</strong>n niet toe, zie hun zon<strong>de</strong>n niet door <strong>de</strong> vingers,<br />

want ze hebben <strong>de</strong>genen die <strong>de</strong> muur herstellen zwaar beledigd.<br />

38 Zo bouw<strong>de</strong>n wij <strong>de</strong> muur weer op. De hele muur werd voltooid tot op<br />

halve hoogte, het hele volk was vastbesloten door te gaan.<br />

Toen Sanballat en Tobia, en <strong>de</strong> Arabieren, <strong>de</strong> Ammonieten en <strong>de</strong> Asdodieten<br />

hoor<strong>de</strong>n dat het herstel van <strong>de</strong> muren van Jeruzalem vor<strong>de</strong>r<strong>de</strong> en dat<br />

<strong>de</strong> gaten langzaam maar zeker wer<strong>de</strong>n gedicht, wer<strong>de</strong>n ze woe<strong>de</strong>nd.<br />

2 Ze span<strong>de</strong>n samen om eendrachtig Jeruzalem aan te vallen en er verwarring<br />

te stichten. 3 Wij ba<strong>de</strong>n tot onze God, en met het oog op hun plannen<br />

zetten we wachten uit om hen dag en nacht in <strong>de</strong> gaten te hou<strong>de</strong>n. 4 Juda<br />

klaag<strong>de</strong>:<br />

‘De sjouwers zijn uitgeput,<br />

het puin is te zwaar.<br />

Nooit zal het ons lukken<br />

<strong>de</strong> muur te herstellen.’<br />

5 Onze tegenstan<strong>de</strong>rs dachten ons onverhoeds aan te vallen en te do<strong>de</strong>n,<br />

en zo het werk te kunnen stopzetten. 6 De Jo<strong>de</strong>n die in <strong>de</strong> buurt van onze<br />

vijan<strong>de</strong>n woon<strong>de</strong>n kwamen overal vandaan naar ons toe en drongen er wel<br />

tien keer op aan dat wij met hen mee terug zou<strong>de</strong>n gaan. 7 Maar ik stel<strong>de</strong><br />

het volk, familie bij familie, bewapend met zwaar<strong>de</strong>n, speren en bogen, bij<br />

<strong>de</strong> open plekken achter <strong>de</strong> muur op, daar waar <strong>de</strong> muur nog laag was. 8 Na<br />

een inspectie drukte ik <strong>de</strong> vooraanstaan<strong>de</strong> burgers, <strong>de</strong> bestuur<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong><br />

rest van het volk dit op het hart: ‘Wees niet bang voor hen, <strong>de</strong>nk aan <strong>de</strong><br />

grote en geduchte Heer en strijd voor uw volksgenoten, voor uw zonen,<br />

dochters en vrouwen, en voor uw huizen.’<br />

9 Toen onze vijan<strong>de</strong>n merkten dat wij van hun plannen op <strong>de</strong> hoogte waren<br />

en dat God ze had verij<strong>de</strong>ld, kon<strong>de</strong>n we ons werk aan <strong>de</strong> muur hervatten.<br />

10 Vanaf die dag voer<strong>de</strong> <strong>de</strong> ene helft van mijn mannen het werk uit,<br />

terwijl <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re helft werd uitgerust met schil<strong>de</strong>n, speren, bogen en<br />

borstkurassen.<br />

3<br />

De officieren ston<strong>de</strong>n opgesteld achter <strong>de</strong> Ju<strong>de</strong>eërs 11 die <strong>de</strong> muur aan<br />

het bouwen waren. De lastdragers <strong>de</strong><strong>de</strong>n het werk met <strong>de</strong> ene hand en<br />

hiel<strong>de</strong>n een werpspies in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re, 12 en <strong>de</strong> bouwers werkten met het<br />

zwaard op <strong>de</strong> heup gebon<strong>de</strong>n. Naast mij stond een ramshoornblazer. 13 Ik<br />

zei tegen <strong>de</strong> vooraanstaan<strong>de</strong> burgers, <strong>de</strong> bestuur<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> rest van het<br />

volk: ‘Er is veel werk te doen aan heel verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len van <strong>de</strong> muur, we<br />

werken op grote afstand van elkaar en hebben nauwelijks contact. 14 Als u<br />

<strong>de</strong> ramshoorn hoort schallen, dan moet u allemaal naar ons toe komen.<br />

Onze God zal voor ons strij<strong>de</strong>n.’ 15 Zo werkten wij, terwijl <strong>de</strong> helft van mijn<br />

mannen klaarstond met <strong>de</strong> speer in <strong>de</strong> hand, van het ochtendgloren tot aan<br />

het opkomen van <strong>de</strong> sterren. 16 Toen ook heb ik <strong>de</strong> werklie<strong>de</strong>n opgedragen<br />

om in Jeruzalem te overnachten, samen met hun knechten. Zo hiel<strong>de</strong>n ze ’s<br />

nachts voor ons <strong>de</strong> wacht, en overdag werkten ze. 17 Geen ogenblik waren<br />

we uit <strong>de</strong> kleren, ik niet, en mijn verwanten, mijn mannen en mijn lijfwacht<br />

ook niet; ie<strong>de</strong>reen had zijn werpspies steeds bij <strong>de</strong> hand.<br />

Zingen: Gezang 172<br />

Twee<strong>de</strong> schriftlezing: Johannes 4: 5 – 26<br />

5 Zo kwam hij bij <strong>de</strong> Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat<br />

Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6 waar <strong>de</strong> Jakobsbron is. Jezus was<br />

vermoeid van <strong>de</strong> reis en ging bij <strong>de</strong> bron zitten; het was rond het middaguur.<br />

7 Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen<br />

haar: ‘Geef mij wat te drinken.’ 8 Zijn leerlingen waren namelijk naar<br />

<strong>de</strong> stad gegaan om eten te kopen. 9 De vrouw antwoord<strong>de</strong>: ‘Hoe kunt u, als<br />

Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Jo<strong>de</strong>n<br />

gaan namelijk niet met Samaritanen om. 10 Jezus zei tegen haar: ‘Als u<br />

wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém<br />

erom vragen en dan zou hij u levend water geven.’ 11 ‘Maar heer,’ zei <strong>de</strong><br />

vrouw, ‘u hebt geen emmer, en <strong>de</strong> put is diep – waar wilt u dan levend water<br />

vandaan halen? 12 U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorva<strong>de</strong>r?<br />

Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen<br />

en zijn vee.’ 13 ‘Ie<strong>de</strong>reen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,’<br />

zei Jezus, 14 ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer<br />

dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron wor<strong>de</strong>n waaruit<br />

water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 15 ‘Geef mij dat water, heer,’ zei <strong>de</strong><br />

vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen<br />

te komen om water te putten.’ 16 Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw<br />

man eens roepen en kom dan weer terug.’ 17 ‘Ik heb geen man,’ zei <strong>de</strong><br />

vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, 18 ‘u hebt<br />

vijf mannen gehad, en <strong>de</strong>gene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is<br />

waar.’ 19 Daarop zei <strong>de</strong> vrouw: ‘Nu begrijp ik, heer, dat u een profeet bent!<br />

20 Onze voorou<strong>de</strong>rs vereer<strong>de</strong>n God op <strong>de</strong>ze berg, en bij u zegt men dat in<br />

Jeruzalem <strong>de</strong> plek is waar God vereerd moet wor<strong>de</strong>n.’<br />

4

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!