gent zuidelijke stationsomgeving campus hogeschool ...
gent zuidelijke stationsomgeving campus hogeschool ...
gent zuidelijke stationsomgeving campus hogeschool ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
GENT ZUIDELIJKE STATIONSOMGEVING<br />
CAMPUS HOGESCHOOL WETENSCHAPSPARK
inleiding<br />
locatie / situatie<br />
uitgangspunten / opgave<br />
verdichting <strong>campus</strong> / wetenschapspark<br />
fasering<br />
bebouwingsregels<br />
ontsluiting<br />
landschap<br />
mogelijk eindbeeld<br />
overzicht varianten<br />
colofon<br />
4-5<br />
6-9<br />
10-13<br />
14-25<br />
26-29<br />
30-31<br />
32-37<br />
38-47<br />
48-51<br />
52-55<br />
56-57<br />
inhoud<br />
3
VISIE VOOR DE ZUIDELIJKE STATIONSOMGEVING<br />
Het gebied ten zuiden van het Sint-Pietersstation wordt door de stad Gent beschouwd als een<br />
belangrijk onderdeel van het Ruimtelijk Structuurplan Gent. Het gebied maakt daarbij deel uit van de<br />
zogenaamde "<strong>zuidelijke</strong> mozaïek", zijnde het zuidwestelijke randstedelijke gebied van vier woonlobben<br />
die vasthangen aan de kernstad.<br />
Het gebied van de <strong>zuidelijke</strong> <strong>stationsomgeving</strong> is noch stadscentrum, noch periferie. Het heeft echter<br />
wel potentieel om inhoud te kunnen geven aan een nieuw begrip van urbaniteit. Deze kwaliteit is aan<br />
uiteenlopende factoren te danken, zoals de ligging in de buurt van het stadscentrum, een goede<br />
ontsluitingspotentie (zowel voor de auto als voor het openbaar vervoer), een karakteristieke menging<br />
van historische en moderne structuren in een contrastrijke afwisseling van grote en kleine<br />
schaalniveaus, de aanwezigheid van woon- en schoolfuncties, en de aanwezigheid van groengebied. Dit<br />
maakt het mogelijk sterk van elkaar verschillende activiteiten in symbiose met elkaar te realiseren, in<br />
een combinatie van culturele, alledaagse en commerciële functies die zich bewegen tussen informele<br />
en officiële. Noch het stadscentrum, noch de periferie voldoet aan deze condities. Het stadscentrum is<br />
als "theme-park" aan fun-shopping en ander entertainment overgeleverd en te duur. De periferie is te<br />
anoniem, te ver weg, te één-dimensionaal, te weinig verdicht.<br />
Een bepaalde mate van radicale functiemenging is voor het plangebied aangewezen. Ons inzicht is dat<br />
reductie van autoverkeer om het openbaar vervoer te bevorderen, en het uit de stad weren van zg.<br />
volumewinkels om de detailhandel te beschermen, contraproductief werkt. Het aanleggen van grote,<br />
goed bereikbare parkeerfaciliteiten bij Intercitystations stimuleert het treingebruik. Het oude centrum<br />
van Lille bijvoorbeeld heeft door de komst van een TGV-station en een grootschalig winkelcentrum een<br />
ware revival ondergaan.<br />
Het plangebied vraagt om een ontwikkelingstrategie die is gebaseerd op het regisseren van een<br />
gefaseerde, open-ended ontwikkeling, waarin bestaande kwaliteiten, zowel op het gebied van de fysiek<br />
structuur als op het gebied van de activiteiten, door hun wederzijdse complementariteit en verrijking,<br />
als duurzaam kapitaal worden erkend. Dit betekent dat er een onderliggend raamwerk moet worden<br />
opgesteld, waarin de verschillende deelopgaves zoals nieuwe infrastructuur, een gefaseerde<br />
transformatie van de verschillende binnengebieden, de verdichting van de <strong>campus</strong> met een wetenschapspark,<br />
de ontwikkeling van het nieuwe stationsplein als interface, en de consolidatie van het groengebied<br />
kunnen worden ingebed.<br />
Het gaat er daarbij om te streven naar duurzame, dynamische evenwichten tussen de verschillende<br />
bestaande en nieuwe componenten binnen het plangebied en directe omgeving. Daartoe is, naast visie,<br />
inzicht vereist in complexiteit, procesmatigheid en beheersmanagement voor de totstandkoming van de<br />
meest uiteenlopende omgevingen. Ontwikkeling - of consolidatie - dient daarbij niet plaats te vinden<br />
op basis van het individuele gebouw, maar op basis grotere eenheden; enclaves, ensembles of<br />
corridors. Deze strategie zal een duurzame ontwikkeling van het gebied in hoge mate bevorderen.<br />
CAMPUS HOGESCHOOL & WETENSCHAPSPARK<br />
De opdracht omvat het onderzoek naar de mogelijkheden van ontwikkeling van de BME/CTL <strong>campus</strong> en<br />
de verdichting met een wetenschapspark, onderzoek naar en een voorstel voor inrichting van het tracé<br />
van de R4 met de Fabiolalaan-ontwikkeling, en onderzoek naar de bestaande natuurwaarden van het<br />
natuurgebied Overmeersen en de inrichting ervan.<br />
De aanleiding voor deze studie zijn een tweetal beleidsopties: enerzijds de beslissing van het Gentse<br />
stadsbestuur de ontwikkeling van 48.000 m2 wetenschapspark op de BME/CTL <strong>campus</strong> om in het<br />
Ruimtelijk Structuurplan Gent (RSG) op te nemen, en anderzijds de noodzaak om de ontwikkeling van<br />
een nieuwe stadswijk op de terreinen van de NMBS ter hoogte van de Fabiolalaan bereikbaar te maken<br />
vanaf de snelweg en de R4.<br />
relatie met sint-pietersstation: langzaam verkeer<br />
Door de nabijheid van het sint-Pietersstation can de gehele <strong>campus</strong>omgeving beschouwd worden als<br />
een stationslocatie; volgens de Nederlandse normen betreft het hier een zg. A-locatie. Dit betekent<br />
dat de mogelijkheden voor optimale loop- en fietsverbindingen dienen te worden onderzocht, waarbij<br />
het doordringbaar maken (de zg. permeabiliteit) van de straatwand van de Voskenslaan en de Sint-<br />
Dnijslaan belangrijk wordt. Hierdoor kan de parkeerbehoefte voor de ontwikkeling van zowel <strong>campus</strong><br />
als wetenschapspark worden beperkt, wat leidt tot een compacter wetenschapspark met een beperkte<br />
grondinname.<br />
tracé R4-Fabiolalaan<br />
Het verbindingstracé zorgt ervoor dat de centrale, publiek toegankelijke parkeervoorziening van de<br />
Fabiolaanontwikkeling wordt ontsloten met de E40 (via de Pégoudlaan) en de R4. Daardoor is het<br />
tracé te beschouwen als een bovenmodale ontsluiting, niet als een lokale verbindsweg. Belangrijke<br />
aanwezige en toekomstige ontwikkelingen zoals de BME/CTL <strong>campus</strong> en het wetenschapspark zullen<br />
worden ontsloten via het verbindingstracé, zodat in ieder geval voor wat betreft het autoverkeer de<br />
<strong>campus</strong> noch het wetenschapspark vanuit de omringende wijken bereikbaar zullen zijn, maar wel<br />
vanuit de periferie van Gent.
De keuze van de positie van het tracé wordt bepaald door twee uitgangspunten: voldoende afstand tot<br />
en een buffering met de privé-tuinen in de omgeving, en een zichtrelatie met <strong>campus</strong> en<br />
wetenschapspark. In overleg met de stad Gent en het verkeerstechnisch studiebureau Tritel is gekozen<br />
voor een lichtengeregelde verbinding met het knooppunt met de R4 en de Sint-Denijslaan. In de mate<br />
van het mogelijke is bij de positie van het tracé rekening gehouden met een inbedding in het<br />
bestaande landschap en het behoud van de ecologisch waardevolle elementen.<br />
Een belangrijk aspect is de relatie met <strong>campus</strong> en wetenschapspark: doordat het tracé straks letterlijk<br />
de snelweg verbindt met het station, biedt dit mogelijkheden om de verdichting van de <strong>campus</strong> en de<br />
ontwikkeling van een wetenschapspark te sturen zodat er een nieuwe voorkant ontstaat ter hoogte van<br />
het tracé: nieuwe gebouwen kunnen zich visueel richten tot de nieuwe toegangsweg naar de stad,<br />
zodat Gent er in de toekomst - tezamen met de ontwikkeling van de Handelsbeurssite - een nieuwe<br />
aantrekkelijke toegangsweg bijkrijgt.<br />
verdichting <strong>campus</strong><br />
In het RSG is op de site een verdichting met maximaal 48.000 m2 wetenschapspark voorzien. Om de<br />
<strong>campus</strong> niet de mogelijkheden tot ontwikkeling en groei te ontnemen, stellen wij voor om het<br />
wetenschapspark in te planten in een zone tussen de <strong>campus</strong> en het natuurgebied Overmeersen, en<br />
hiervoor een bandvormige strook te voorzien, vertrekkende vanaf de Sint-Denijslaan. Teneinde het<br />
natuurgebied zoveel mogelijk te sparen, wordt het merendeel van het wetenschapspark zo dicht<br />
mogelijk ontwikkeld aan het station. Daarbij vormt de bestaande, verwaarloosde tuin van de Paters<br />
Redemptoristen een uitstekende kans om het bandmodel door te trekken rondom de <strong>campus</strong>.<br />
De <strong>campus</strong> behoudt hierdoor haar mogelijkheden tot inbreiding, zodat zij zich met een flexibel<br />
programma als het ware kan heruitvinden en zich onafhankelijk van derden kan ontwikkelen. Ook de<br />
bestaande parkeerproblematiek van de <strong>campus</strong> kan hierdoor op eigen terrein worden opgelost. Het<br />
wetenschapspark kan zich met een beperkte parkeerfaciliteit eveneens onafhankelijk ontwikkelen.<br />
Nieuwe gebouwen dienen zich zowel naar de bestaande site als naar het verbindingstracé te keren,<br />
zodat er een nieuwe voorkant wordt gecreërd. Gezien de gevoeligheid van het gebied is het<br />
stedenbouwkundig concept voor het wetenschapspark gebaseerd op een minimale bezetting van de<br />
bodem. Daartoe wordt het plan gerealiseerd in een stelsel van clusters, waarin gebouwen los rond een<br />
cour zijn gegroepeerd. De clusters vermijden een indruk van aaneengeslotenheid langs het tracé en<br />
mengen zich met het omringende landschap en de aanwezige gebouwen. Voorts zorgen ze ervoor dat<br />
het plan goed faseerbaar is en telkens in zichzelf voltooid wordt. Door de opbouw in clusters kan het<br />
programma voor het wetenschapspark gefaseerd worden uitgevoerd. Een interne ventweg ontsluit<br />
bestaande en nieuwe <strong>campus</strong>gebouwen en het wetenschapspark en takt aan op het verbindingstracé.<br />
Binnen het cluster liggen de gebouwen rondom een cour, die als toegangsplein fungeert van elk<br />
gebouw. Tussen de gebouwen onderling worden tuinen afgebakend met specifieke groencultuur,<br />
toegankelijk voor voetgangers en gebruikers van het gebouw. Aldus ontstaat er een duurzame relatie<br />
tussen het aanwezige natuurlijke landschap en de nieuwe 'artificiële' gebouwde omgeving, met de cour<br />
en de clustertuinen als intermediair.<br />
Het programma voor het wetenschapspark zal wellicht bestaan uit ICT-kantoren, (biotechnische)<br />
laboratoria en diverse bedrijven (mengvorm van kantoren en laboratoria), ondersteunende diensten en<br />
stedelijke functies. Wij voorzien in deze studie een verhouding van 65% kantoren, 30% laboratoria en<br />
bedrijven en 5% diensten en stedelijke functies. Andere verhoudingen zijn natuurlijk mogelijk en<br />
afhankelijk van de marksituatie.<br />
Het stedenbouwkundig concept is op de mogelijkheid van een meervoudige fasering ontworpen.<br />
Het gebied kan per cluster worden gefaseerd, te beginnen bij het aan de Sint-Denijslaan gelegen<br />
cluster. Een cluster kan gefaseerd ontwikkeld worden synchroon met de aanleg van de ontsluiting via<br />
de cour, de ventweg en de parkeervoorziening.<br />
Daarnaast is het mogelijk verschillende clusters tegelijkertijd te ontwikkelen wanneer het programma<br />
dit vraagt, met dien verstande dat zoveel mogelijk een cluster als geheel moet worden ontwikkeld.<br />
Specifieke aspecten zoals architectonische en esthetische eisen en bebouwingsregels zijn tevens<br />
opgenomen in deze studie.<br />
inrichting natuurgebied Overmeersen<br />
Er is door KCAP Arcadis Gedas allereerst een inventarisatie gemaakt van de bestaande natuurwaarden.<br />
Dit leidde enerzijds tot het inzicht dat het gehele natuurgebied kan worden beschouwd als waardevol,<br />
en anderzijds tot de constatering dat door de nieuwe weginfrastructuur het oostelijk gebied zodanig<br />
versnipperd wordt dat men daar eigenlijk niet meer van een samenhangend natuurgebied kan spreken.<br />
Dit betekent dat het natuurgebied Overmeersen worden ingekrompen tot het westelijk deel , waarbij ter<br />
compensatie <strong>campus</strong>/wetenschapspark worden vergroend met nieuwe bomen en groen.<br />
Dit betekent ook dat de relatie van natuurgebied met <strong>campus</strong>/wetenschapspark een voornamelijk<br />
"groene" relatie zal worden, die voornamelijk vanuit de auto zal worden beleefd.<br />
Als toekomstvisie op de mogelijke evolutie van het natuurgebied naar natuurpark zien wij dit - gezien<br />
de gevoeligheid van het gebied -gebeuren met minimale ingrepen. Het kwetsbare natuurgebied vraagt<br />
niet om zware ingrepen. De studie suggereert een aantal mogelijkheden om met beperkte middelen het<br />
natuurgebied te verbinden met de <strong>campus</strong> en de omgeving, voornamelijk voor het langzaam verkeer.<br />
Rotterdam 10 mei 2004<br />
inleiding<br />
5
situatie
8<br />
luchtfoto<br />
woonwijk<br />
st. pieters aaigem<br />
flanders expo<br />
natuurgebied<br />
overmeersen<br />
<strong>campus</strong><br />
<strong>hogeschool</strong><br />
st. pietersstation<br />
woonwijk<br />
st. pieters aalst
viaduct:<br />
verbinding met<br />
<strong>campus</strong><br />
<strong>hogeschool</strong><br />
klooster<br />
paters<br />
redemptoristen<br />
natuurgebied<br />
overmeersen<br />
woonwijk<br />
st. pieters aaigem<br />
sporen<br />
NMBS<br />
locatie aan het spoor<br />
9
uitgangspunten / opgave
12<br />
uitgangspunten<br />
1. verdichting <strong>campus</strong> <strong>hogeschool</strong><br />
ontwikkeling van wetenschapspark en <strong>campus</strong> als aparte entiteiten<br />
programma wetenschapspark: maximum 48.000 m2 volgens Ruimtelijk Structuurplan Gent<br />
beperkt parkeren ten behoeve van wetenschapspark (stationslocatie)<br />
parkeren ten behoeve van <strong>campus</strong> onafhankelijk van wetenschapspark<br />
relatie met verbindingstracé: creëren van nieuwe voorzijde<br />
stedenbouwkundige principes nieuwbouw<br />
2. verbindingstrace R4 met Fabiolalaan-ontwikkeling<br />
keuze van positie tracé in functie van bestaand landschap<br />
verbinding met knooppunt R4-Pégoudlaan (viaduct)<br />
inbedding van tracé in landschap<br />
relatie met <strong>campus</strong>: creëren van nieuwe voorzijde<br />
3. natuurgebied Overmeersen<br />
inventarisatie van bestaande natuurwaarden<br />
toekomstvisie: relatie met <strong>campus</strong> & omgeving<br />
potenties: mogelijke evolutie van natuurgebied naar natuurpark<br />
4. relatie gebied met St. Pietersstation<br />
<strong>campus</strong> & wetenschapspark als stationslocatie<br />
mogelijke loop- & fietsverbindingen vanaf station naar projectgebied
3<br />
2<br />
natuurgebied<br />
overmeersen<br />
verbindingstracé<br />
R4-Fabiolalaan<br />
1<br />
4<br />
verdichting<br />
<strong>campus</strong> <strong>hogeschool</strong><br />
relatie met<br />
sint pietersstation<br />
uitgangspunten<br />
13
verdichting<br />
<strong>campus</strong> / wetenschapspark<br />
15
16<br />
TYPOLOGIE WETENSCHAPSPARK<br />
wetenschapspark mogelijk programma<br />
Het programma voor het wetenschapspark bestaat voornamelijk uit (ICT-) kantoren, bedrijven en stedelijke functies.<br />
Als gemiddelde wordt aangenomen : 65% kantoren / 30% bedrijven / 5% stedelijke functies<br />
m2 aandeel<br />
48.000 100% maximaal programma wetenschapspark<br />
m2 aandeel<br />
31.200 65% 31.200 m2 ICT-kantoren<br />
14.400 30% 12.000 m2 bedrijven<br />
2.400 5% 4.800 m2 stedelijke functies<br />
m2 aandeel<br />
9.125 1% 9.600 m2 parkeerplaatsen<br />
bedrijven = gemengde ICT-kantoren & laboratoria<br />
stedelijke functies = functies met ondersteunend & dienstverlenend karakter<br />
parkeerplaatsen = max. aantal overdekte parkeerplaatsen op eigen terrein<br />
365 parkeerplaatsen x 25 m2 = 9.125 m2
WETENSCHAPSPARK: PROGRAMMA & PARKEREN<br />
MODAL SPLIT EIGEN - OPENBAAR VERVOER<br />
oppervlakte volgens programma m2 % m2 % m2 % m2<br />
gemiddelde<br />
% m2 % m2 % m2<br />
maximale oppervlakte conform RSG 48000<br />
aandeel kantoren variabel 35% 16.800 45% 21.600 55% 26.400 65% 31.200 75% 36.000 85% 40.800<br />
aandeel bedrijven variabel 60% 28.800 50% 24.000 40% 19.200 30% 14.400 20% 9.600 10% 4.800<br />
aandeel stedelijke functies 5% 5% 2.400 5% 2.400 5% 2.400 5% 2.400 5% 2.400 5% 2.400<br />
aantal m2 wetenschapspark totaal 48.000 48.000 48.000 48.000 48.000 48.000<br />
aantal arbeidsplekken m2/ap % ap % ap % ap % ap % ap % ap<br />
maximale oppervlakte conform RSG 48000<br />
m2 per arbeidsplek kantoren 25 35% 672 45% 864 55% 1.056 65% 1.248 75% 1.440 85% 1.632<br />
m2 per arbeidsplek bedrijven 50 60% 576 50% 480 40% 384 30% 288 20% 192 10% 96<br />
aantal werkplekken totaal 1.248 50% 1.344 1.440 1.536 1.632 1.728<br />
modal split % pp % pp % pp % pp % pp % pp<br />
oppervlakte zonder stedelijke functies 45.600<br />
parkeernorm A-locatie (pp / m2) 1/125<br />
parkeerbalans (aantal pp) bij 43.200 m2 365<br />
aandeel eigen vervoer maximaal vast 29% 365 27% 365 25% 365 24% 365 22% 365 21% 365<br />
aandeel openbaar vervoer resterend variabel 71% 883 73% 979 75% 1.075 76% 1.171<br />
gemiddelde<br />
78% 1.267 79% 1.363<br />
Het aandeel eigen vervoer wordt in deze modal split beperkt omwille van :<br />
- de nabijheid van het Sint-Pietersstation, waardoor het wetenschapspark een zg. A-locatie wordt<br />
- de aansluiting van de <strong>campus</strong> aan het verbindingstracé, die een beperkte verkeersstroom ten behoeve van <strong>campus</strong> en wetenschapspark toelaat<br />
parkeren wetenschapspark<br />
17
18<br />
loopafstanden<br />
800 m = 10 minuten<br />
600 m = 7 minuten<br />
1 km = 12 minuten<br />
500 m = 6 minuten
P<br />
P<br />
P<br />
Clusters van gebouwen met een<br />
semi-ondergrondse parkeergarage,<br />
een entreedek en een gebouwensemble<br />
vormen een band langsheen een<br />
ontsluitingsweg waaraan het parkeren<br />
tbv. <strong>campus</strong> plaatsvindt.<br />
+ =<br />
Het restgebied tussen het tracé R4-Fabiolalaan en<br />
de ontsluitingsweg van de <strong>campus</strong> wordt een langgerekt<br />
verdichtingsgebied, waarbinnen de gebouwclusters<br />
als inlegwerk in het landschap worden ingelegd.<br />
Het verdichtingsgebied wordt wetenschapspark: van<br />
negatieve ruimte zonder functie tot de nieuwe voorkant<br />
van de <strong>campus</strong> én een nieuwe toegang naar<br />
de stad Gent.<br />
principe bandmodel<br />
19
wetenschapspark overzicht<br />
21
22<br />
Parkeren tbv. het wetenschapspark gebeurt in principe binnen elk<br />
gebouwencluster.<br />
Parkeren tbv. de <strong>campus</strong> gebeurt in principe langs de ontsluitingsweg<br />
en op eigen parkeerterreinen.<br />
parkeersysteem
totale footprint clusters: 13.303 m2<br />
totale oppervlakte bvo: 48.532 m2<br />
fase 2<br />
fase 4<br />
fase 1<br />
fase 3<br />
fasering/ programma<br />
23
eindsituatie<br />
25
26<br />
fase1
fase 2<br />
27
28<br />
fase 3
fase 4<br />
29
30<br />
BEBOUWINGSREGELS CLUSTERBEBOUWING<br />
V/T INDEX<br />
Uitgaande van een maximale bebouwing van 48.532 m2 op een<br />
terreininname van 13.303 m2, wordt een maximale V/T index van 3,65 bekomen.<br />
STRUCTUUR / ZONERING<br />
Elk cluster bestaat uit respectievelijk een semi-ondergrondse open<br />
parkeergarage, met daarboven een toegangsdek, waarop de eigenlijke gebouwen<br />
gesitueerd zijn.<br />
De bebouwing in de clusters wordt van elkaar gescheiden door een toegangsdek,<br />
waaraan de entrees liggen.<br />
Per cluster kunnen de gebouwen in twee tot drie zones worden gebouwd.<br />
De buitenhoeken van de clusters dienen steeds door bebouwing te worden<br />
ingevuld.<br />
De bebouwing in de clusters dient zodanig te worden gegroepeerd, dat er<br />
minstens één doorgaande (voetgangers)verbinding door het midden van het<br />
gehele gebied kan worden gegarandeerd.<br />
Elk gebouw raakt met minstens 2 gevels de buitenste rooilijn van het cluster.<br />
BOUWHOOGTES / VOLUMES<br />
Bouwvolumes kunnen naar believen binnen het cluster worden<br />
gerangschikt, met dien verstande dat de gebouwen een onderlinge afstand van<br />
minimum 8 m moeten aanhouden.<br />
De bebouwing in de clusters bestaat uit 2 tot maximaal 7 bouwlagen.<br />
De bouwhoogte mag de 21 m boven entreeniveau niet overschrijden, met<br />
uitzondering van kleinere volumes van maximum 15% van het grondoppervlak<br />
van een gebouw.<br />
bebouwingsregels<br />
ENTREEDEK / PARKEREN<br />
Het entreedek ligt maximaal 1 m boven maaiveld.<br />
De minimum breedte van het dek bedraagt 8 m; de maximum breedte bedraagt<br />
12 m.<br />
Het dek mag boven een vrije hoogte van 5 m plaatselijk over een breedte van<br />
maximum 24 m worden overbouwd.<br />
Het dek dient zodanig te worden ingericht dat het een verblijfskwaliteit krijgt<br />
(banken, verlichting, groen, terrassen, etc.).<br />
De inrichting van het dek, alsook het entreegebied van de gebouwdelen, is<br />
onderdeel van het totale inrichtingsplan.<br />
Onder het dek bevindt zich een verzonken parkeerlaag, die op natuurlijke wijze<br />
dient te worden verlucht en verlicht.<br />
PROGRAMMA<br />
Het programma van het wetenschapspark zal voornamelijk bestaan uit<br />
ICT-kantoren, bedrijven (gemengde kantoren & laboratoria) en stedelijke<br />
functies (restaurant-cafetaria, kinderopvang, etc.).<br />
50% der gebouwen kan worden voorzien van een overdekt atrium ten behoeve<br />
van de warmtehuishouding, eventuele interne gemeenschappelijke functies<br />
(bv. entreehal) of stedelijke functies.<br />
Eventuele stedelijke functies dienen direct toegankelijk te zijn vanaf het<br />
dekniveau.<br />
MATERIALISATIE<br />
De materialisatie geschiedt bij voorkeur in beton, (bak)steen, glas, metaal<br />
en hout, waarbij de natuurlijke kleur en textuur van het materiaal dient te<br />
worden aangehouden.<br />
De gebouwen dienen qua vormgeving en materiaal- en kleurgebruik per cluster<br />
op elkaar te worden afgestemd.<br />
Eventuele inpandige tuinen of atria moeten zorgvuldig worden ingericht met<br />
aangepast groen.
kazuo sejima, woning + galerie tokio<br />
sauerbruch hutton, fotoniek centrum, berlijn<br />
clusterbebouwing als<br />
gebouwensemble<br />
gebouwen<br />
plint: entree<br />
dek: verblijfskwaliteit<br />
semi-ondergrondse<br />
parkeergarage<br />
cepezed kart-baan<br />
van velzen kantoor<br />
principe clusterbebouwing, referenties<br />
31
ontsluiting
34<br />
verbindingstracé<br />
2 x 1 rijbaan<br />
lichten<br />
lichten<br />
ontsluiting <strong>campus</strong>/ wp<br />
tunnel
afscherming tracé ten opzichte van<br />
natuurgebied en privé-tuinen door<br />
middel van nieuw groen<br />
creëren van zichtrelatie en nieuwe<br />
voorkant van wetenschapspark /<br />
<strong>campus</strong> met tracé<br />
profiel tracé<br />
35
36<br />
fietsverbinding
hoofdlooproutes<br />
37
landschap
40<br />
natuurwaarden: bestaande toestand
natuurwaarden: biologische waardering<br />
41
42<br />
ECOLOGISCHE BESCHRIJVING EN WAARDERING NATUURGEBIED OVERMEERSEN<br />
De Overmeersen in de wijk Sint-Pieters-Aaigem vormen een restant van het eertijds zeer<br />
uitgestrekte meersengebied in het samenvloeiingsgebied van de Leie en de Schelde. Door de aanleg<br />
van diverse grote infrastructuren zoals de Ringvaart, de Watersportbaan, diverse spoorlijnen en wegen<br />
werd het gebied sterk versnipperd. Ook verstedelijking eiste een belangrijk deel van het gebied op. Een<br />
zeer belangrijk restant (ongeveer 200 ha) wordt nog gevormd door de Bourgoyen-Ossemeersen-<br />
Drongensemeersen. Andere deelgebieden zijn de Assels, Schoonmeersen en Blaarmeersen. Afhankelijk<br />
van de grootte, het beheer en gebruik, de hydrologie en bodem van deze deelgebieden varieert de<br />
ecologische waarde ervan. Het totale meersengebied heeft zowel zeer hoge flora- als faunawaarden.<br />
Ook de landschappelijke waarden zijn zeer hoog. De meeste van deze gebieden werden op het<br />
gewestplan dan ook aangeduid als natuur- en/of reservaatgebied. Ook het gebied Overmeersen heeft de<br />
bestemming natuurgebied.<br />
De waarde van deze terreinen ligt hem in het nat karakter, met in de winterperiode vaak lange<br />
inundatieperiodes en plas-drassituaties. In de zomerperiode zakt het grondwater tot onder het<br />
maaiveld. De bodem bestaat overwegend uit (zware) alluviale kleigronden en zandleemgronden met<br />
drainageklassen nat tot zeer nat. Deze combinatie van abiotische factoren maakt deze gebieden zeer<br />
bijzonder.<br />
BESCHRIJVING GEBIED OVERMEERSEN<br />
Aan de hand van het bodemgebruik en de habitatkenmerken werden een achttal deelgebieden<br />
afgebakend die hierna afzonderlijk besproken worden. Het totale gebied heeft een oppervlakte van<br />
ongeveer 17,5 ha. Een uitgebreide planteninventarisatie werd uitgevoerd half juni. In totaal werden<br />
ruim 200 hogere plantensoorten gevonden.<br />
1. Deelgebied OM001 : opgehoogd terrein bij <strong>campus</strong><br />
Ten westen van de <strong>campus</strong> en de parking ligt een eertijds opgehoogd terrein dat deels is<br />
genivelleerd, deels ongemoeid is gelaten. Door het grotendeels uitblijven van actief beheer heeft zich<br />
over het grootste deel van het terrein, dat ongeveer 2 ha groot is, via spontane natuurlijke successie<br />
een gevarieerd biotoop ontwikkeld met een afwisseling in struweel, ruigte, bloemrijk grasland en<br />
rietruigte. Ruim de helft van het terrein is begroeid met wilgenstruweel (diverse soorten) waarin<br />
plaatselijk ook andere loofhout-soorten zoals hazelaar, zomereik, gewone esdoorn en rode kornoelje<br />
voorkomen. Door het geaccidenteerd karakter van het terrein en plaatselijk bodemverdichting, komen<br />
er natte zones in voor die tijdens de winterperiode plassen vormen of plas-dras staan. Afhankelijk van<br />
de openheid van het terrein ontwikkelde zich hier een riet-en grote lisdoddevegetatie met ondermeer<br />
ecologische beschrijving<br />
bosrietzanger als broedvogel. De open graslandjes, die langs de kant van de parking geregeld gemaaid<br />
worden, zijn bloemrijk en herbergen een interessante vlinderpopulatie met ondermeer Icarusblauwtje,<br />
groot dikkopje en bruin zandoogje. Het bloemenaspect wordt er gevormd door tal van vlinderbloemigen<br />
zoals gewone rolklaver, citroengele honingklaver, witte honingklaver, vogelwikke, voederwikke, witte<br />
klaver, rode klaver, kleine klaver, ringelwikke, hopklaver, naast soorten als gewoon biggekruid, vertakte<br />
leeuwentand, ruige leeuwentand, teunisbloem, slipbladige ooievaarsbek, vijfvingerkruid, scherpe<br />
boterbloem, brunel en peen. De grazige terreintjes binnen de struweelbegroeiingen zijn vrij sterk<br />
verruigd en vergrast met glanshaver, grote brandnetel, smeerwortel, fluitenkruid, ijle dravik, bijvoet,<br />
gewone berenklauw, boerenwormkruid, en duinriet. Deze gaan over in braamstruweel en zoomvegetaties<br />
met ondermeer heggendoornzaad, hop en haagwinde. In de natte depressies treffen we vochtminnende<br />
soorten aan als valse voszegge, rietgras, watermunt, zomprus, egelboterbloem, grote lisdodde, riet,<br />
harig wilgenroosje, grote kattenstaart, pinksterbloem, moerasrolklaver, mannagras, koninginnekruid,<br />
zeegroene rus, wolfspoot, gewone engelwortel en zelfs zwarte zegge. In de struweelzone groeit vrij veel<br />
brede wespenorchis.<br />
2. Deelgebied OM002 : ruderale ruigte<br />
Dit deelgebied, op originele bodem, dat ingesloten ligt tussen het opgehoogde <strong>campus</strong>terrein en<br />
de waterloop werd vroeger voor het grootste deel gebruikt als volkstuintjesgebied. Enkele restanten<br />
zoals tuinhuisjes en afsluitingen zijn nog in het gebied aanwezig. Het is ongeveer 1,8 ha groot. Tijdens<br />
de wintermaanden staan delen van het gebied plas-dras. Centraal in het gebied ligt een vrij recent<br />
uitgegraven poel met een vrij goed ontwikkelde oevervegetatie bestaande uit grote lisdodde,<br />
oeverzegge, wolfspoot, moerasspirea, egelboterbloem, moeras vergeet-mij-nietje, moerasrolklaver,<br />
watermunt, liesgras, bitterzoet, grote kattenstaart en gele lis. De poel is grotendeels omgeven door<br />
wilgen- en elzenstruweel. Het open terreindeel is door het voormalig gebruik, zeer ruderaal en sterk<br />
verruigd met voornamelijk grote brandnetel, akkerdistel, kleefkruid, kruipende boterbloem en andere<br />
ruderalen. Struweelvorming met wilg, els en zomereik komt op gang. De waterloop, die in het zuiden in<br />
functie van waterberging werd verbreed, is langs beide oevers afgeboord met oud en jong struweel met<br />
ondermeer schietwilg, zwarte els, vlier, rode kornoelje, zomereik en braam.<br />
3. Deelgebied OM003 : nat weiland<br />
Het weilandcomplex vormt de kern van het gebied. Het is een laag gelegen, in de winterperiode<br />
grotendeels plas-drasgebied op originele bodem. Het oostelijk deel bestaat uit natte zandleemgronden,<br />
het westelijk deel ligt op zware kleigronden. Dit verschil in bodemtype is eveneens in de<br />
detailbegreppeling af te lezen. In het westelijk deel is deze veel uitgebreider. Tijdens de winterperiode<br />
staan deze delen plas-dras. In de zomerperiode zakt het grondwaterpeil tot onder het maaiveld. Het
weilandgebied is ongeveer 5,7 ha groot en bestaat uit twee gebruikspercelen. Het is door een<br />
landbouwer in gebruik die er voornamelijk intensieve seizoensbegrazing met jongvee op uitvoert.<br />
Plaatselijk werd steenpuin opgevoerd om drassige plekken berijdbaar te maken. Verder wordt het<br />
weiland bemest en worden ongewenst plantensoorten zoals akkerdistel chemisch verdelgd. Ondanks dit<br />
intensief gebruik, maar dankzij de bijzondere abiotische omstandigheden, bezit het terrein een zeer<br />
hoge ecologische waarde met een goed ontwikkelde graslandvegetatie (kamgrasweide) met tal van<br />
zeldzame soorten, op natte alluviale klei- en leemgronden met een zure bovenwatertafel. Kwelinvloeden<br />
zijn zeer gering. Als kenmerkende soorten zijn ondermeer te vernoemen: egelboterbloem, schildereprijs,<br />
geelgroene zegge, zeegroene rus, kale jonker, zomprus, moeras vergeet-mij-nietje, gevleugeld hertshooi,<br />
kamgras, moeraswalstro, grasmuur, echte koekoeksbloem, beekpunge, pijptorkruid en tijmereprijs. Door<br />
de intensieve begrazing komt veel witte klaver in het grasland voor. De greppeltjes zijn overwegend<br />
verland met liesgras en mannagras. Plaatsen waar waterstagnatie voorkomt zijn gekoloniseerd met<br />
geknikte vossenstaart. Verspreid langs de greppels komen restanten van kleine landschapselementen<br />
voor zoals oude knotbomen (populier, wilg, els) en elzenhoutkanten.<br />
Dwars door het terrein ligt een verbrede afwateringsgracht (Leebeek) die tevens als bufferbekken<br />
(0,6 ha groot) dienst doet. De oevers ervan werden gefixeerd met grasdallen. Hiertussen vindt enige<br />
struweelontwikkeling plaats met zwarte els, schietwilg, gewone vlier, gewone es en rode kornoelje. De<br />
oevervegetatie is beperkt. Toch komen er enkele waardevolle soorten voor zoals hoge cyperzegge, ijle<br />
zegge, valse voszegge, echte valeriaan, moeraspirea, koninginnekruid en waterzuring. De waterplas en<br />
weilanden worden frequent gebruikt door Canadese ganzen, terwijl op de waterplas vrijwel steeds<br />
kuifeend aanwezig is. Deze soort is vermoedelijk ook in het gebied broedvogel.<br />
4. Deelgebied OM004 : opgehoogd terrein<br />
Het betreft een vrij hoog opgehoogd terreindeel met een totale oppervlakte van ongeveer 1,3<br />
ha. Het noordelijk deel werd vermoedelijk opgehoogd met gronden afkomstig van de uitgraving van de<br />
waterplas (bufferbekken). Het zuidelijk talud ervan werd beplant met zwarte els en recentelijk ook met<br />
Chamaecyparus. Door de zwaardere grond die hier gestapeld ligt komen waterstagnatieplekken voor die<br />
recent werden gedraineerd met een drain. Het merendeel van het terrein wordt gebruikt als<br />
paardenweide (intensief begraasd). Hierdoor komt er ook slechts een storings- en pioniersvegetatie voor<br />
met veel echte kamille, melganzenvoet, ruw beemdgras, greppelrus, kruipende boterbloem, straatgras,<br />
geknikte vossenstaart, witte klaver, kropaar, gestreepte witbol, moerasdroogbloem, heermoes,<br />
knolboterbloem, smalle weegbree, vertakte leeuwentand en zilverschoon. In de randen is de vegetatie<br />
ruiger met braamontwikkeling en bloem- en soortenrijkere begroeiingen met ondermeer Sint-Janskruid,<br />
scherpe boterbloem, hazezegge, voederwikke en vogelwikke. Een deel van het terrein ligt braak en werd<br />
ingeplant met Chamaecyparis. De vegetatie bestaat er voornamelijk uit glanshaver. Een ander deeltje<br />
wordt grotendeels gebruikt als tuintje. In de rand van het gebied komen nog enkele oudere struwelen<br />
en boomgroepen voor, maar ook is er veel afval terug te vinden (afbraakmateriaal, autowrakken,<br />
huisvuil).<br />
5. Deelgebied OM005 : brugtalud<br />
De brug over de Ringvaart kent nog geen aansluiting. Het aangelegde talud loopt uit in een<br />
natte zone aan de rand het weiland. Er komt dan ook een vegetatie voor die enerzijds gebonden is aan<br />
droge standplaatsen en anderzijds aan natte situaties. Op het talud vinden we ondermeer veel gewone<br />
rolklaver, maar ook biezenknoppen. Hier vinden we ook een vrij grote populatie Icarusblauwtje. Het<br />
laag gelegen nat terreindeel is grotendeels begroeid met pitrus, moerasspirea, grote lisdodde, grote<br />
kattenstaart, zeegroene rus, liesgras en harig wilgenroosje. Het terrein is ongeveer 0,5 ha groot.<br />
6. Deelgebied OM006 : elzenbroekbos<br />
Dit deelgebied van ongeveer 3 ha groot bestaat uit een dicht begroeid, nat nitrofiel<br />
elzenbroekbos. De struweellaag bestaat uit diverse wilgensoorten, zwarte els, Gelderse roos, aalbes en<br />
gewone vlier. Delen zijn niet begroeid met struweel. Hier komt liesgras- en rietruigte voor met soorten<br />
als wolfspoot, watermunt, haagwinde, waterzuring, watermuur, waterpeper, bitterzoet, grote<br />
kattenstaart, veerdelig tandzaad, scherpe zegge, grote wederik, moeraswalstro, grote lisdodde, blauw<br />
glidkruid, gele lis, moeraskers en moeraspirea. Het winterhalfjaar staat dit gebied blank. Plaatselijk,<br />
voornamelijk in de noordrand zijn kwelinvloeden aanwezig met ondermeer dotterbloem.<br />
7. Deelgebied OM007 : gemengd loofbos<br />
Dit gebiedsdeel is op te delen in een westelijk en een oostelijk deel, respectievelijk met een<br />
oppervlakte van ongeveer 0,9 en 0,8 ha. Beiden werden in het verleden opgehoogd waarbij het<br />
westelijk deel grotendeels niet werd genivelleerd. Hierdoor komt een sterk reliëfrijk terrein voor dat<br />
later spontaan is verbost met voornamelijk Schietwilg. Door de ouderdom hebben ook reeds<br />
hardhout-soorten zoals zoete kers, gewone es, gewone esdoorn, lijsterbes, zomereik en noordse esdoorn<br />
zich in het boombestand bevestigd. In de struiklaag vinden we hazelaar, aalbes, rode kornoelje,<br />
eenstijlige meidoorn en gewone vlier. De bodem is over belangrijke delen begroeid met klimop.<br />
Daarnaast komen ook reeds echte bossoorten zoals geel nagelkruid, bleeksporig bosviooltje,<br />
mannetjesvaren, robertskruid, bosandoorn en look-zonder-look voor. Andere terreindelen zijn sterk<br />
verbraamd of verruigd met grote brandnetel. Dit heeft vaak als oorzaak het ongebreideld dumpen van<br />
tuinafval in dit bosgedeelte.<br />
Het oostelijk deel is minder natuurlijk en maakt deel uit van verschillende grote tuinen. Delen ervan<br />
werden dan ook 'opgekuist'. Ook komen in dit deel meer aanplantingen van (sier)bomen voor,<br />
ecologische beschrijving<br />
43
44<br />
ondermeer Catalpa, populier en tamme kastanje. Langs de oever van de watergang die de beide<br />
deelgebieden scheidt, groeit veel reuzenbalsemien en reuzenberenklauw.<br />
8. Deelgebied OM008 : voormalige volkstuintjes-elzenbroekbos<br />
Ook dit deelgebied (0,8 ha) dat tijdens de winterperiode nat tot zeer nat is, is op te splitsen in<br />
een zuidelijk en noordelijk deel. Het zuidelijk deel bestaat uit een voormalig gebied met volkstuintjes.<br />
Deze zijn allen verlaten en in verval waardoor het gehele terrein bezaaid ligt met allerlei rommel. Het<br />
terrein verbost echter zeer snel met zwarte els, Gelderse roos, gewone vlier en diverse wilgensoorten.<br />
De kruidlaag bestaat uit ruigtesoorten met voornamelijk grote brandnetel, braam, kleefkruid, gewone<br />
smeerwortel, haagwinde, glanshaver, pitrus en vochtminnende soorten zoals echte valeriaan, gele lis,<br />
moerasspirea, mannagras en bitterzoet. Het terrein kan beschouwd worden als nitrofiel elzenbroekbos<br />
in ontwikkeling. Het noordelijk deel bestaat uit oud elzenbroekbos waarin een vrij goed ontwikkelde<br />
kruidlaag voorkomt met veel speenkruid, ijle zegge, geel nagelkruid, hop, bosveldkers, pinksterbloem,<br />
klimop en gele dovenetel. In de struiklaag staan hazelaar, aalbes en gewone vlier. Plaatselijk wordt<br />
tuinafval gestort wat zorgt voor sterke verruiging van de vegetatie.<br />
9. Deelgebied OM009 : bosje langs R4<br />
Langs de R4 ligt achter de gebouwen van het MPI en het Textielinstituut een bosgebiedje. Het<br />
betreft een eertijds opgehoogd terrein dat braak blijven liggen is en waarop zich een wilgenstruweel<br />
(ondertussen bos) heeft ontwikkeld (ongeveer 20 jaar oud ?). De struiklaag is er ondertussen ook vrij<br />
goed ontwikkeld met gewone esdoorn, roos spec., zomereik, haagbeuk, ruwe berk, gewone lijsterbes,<br />
gewone vlier, sneeuwbes, aalbes, boskers, geoorde wilg en zwarte els. De kruidlaag is ruderaal en wordt<br />
gedomineerd door grote brandnetel en braam, met plaatselijk veel klimop. Verder komen er<br />
ruigtekruiden voor zoals hondsdraf, kleefkruid, robertskruid, kropaar, haagwinde, akkerdistel,<br />
vogelmuur, gewone hennepnetel, heggedoornzaad, speerdistel en akkerkool. Enkele bossoorten zijn geel<br />
nagelkruid en brede wespenorchis. Plaatselijk ook enkele soorten van nattere bodemsituatie zoals<br />
echte valeriaan, gele lis, moerasrolklaver, bitterzoet en harig wilgenroosje. Vooral in de noordrand wordt<br />
vrij veel tuinafval gestort. Door het bos werd een zware afsluiting geplaatst rond de terreinen van het<br />
MPI.<br />
10. Deelgebied OM010 : domein paters Redemptoristen<br />
Ingesloten tussen de gebouwen van het CTL, het Ateneum en woonblokken ligt het terrein van<br />
de paters Redemptoristen. Het bestaat uit verschillende onderdelen zoals moestuin, bloementuin, bos,<br />
struweel, parking en siertuin. Door gebrek aan middelen heeft het terrein echter zijn beste tijd gehad<br />
ecologische beschrijving<br />
en verschillende delen zijn dan ook aan het verwilderen. Bij de inkom ligt een siertuin met vijver (A).<br />
Deze is echter door jarenlange bladopstapeling sterk verland. Gele lis, watertorkruid, grote<br />
waterweegbree, kroos en bitterzoet zijn soorten die er voorkomen. Er omheen staan parkbomen<br />
(zomereik, Catalpa, treurbeuk, plataan, paardekastanje, zomerlinde) en ligt een klein grasveldje. Van<br />
hieruit vertrekt een beukendreef die door het achterliggende gemengd loofbos loopt. Het oostelijk<br />
bosgedeelte (B) bestaat uit gemengd loofhout met zowel een boom- als struiketage bestaande uit<br />
hazelaar, plataan, hulst, zomereik, gewone esdoorn, veldiep, tamme kastanje, haagbeuk, beuk,<br />
Amerikaanse eik, robinia, buxus en allerlei sierstruiken in de rand. Klimop vormt de voornaamste<br />
bodembedekker. Het westelijke deel (C) is ruderaal, nat populierenbos met gewone vlier, zwarte els,<br />
ruwe iep, éénstijlige meidoorn en gewone esdoorn in de struiklaag. De kruidlaag bestaat uit grote<br />
brandnetel, brede stekelvaren, ijle zegge, kruipende boterbloem, robertskruid, bosveldkers, kleefkruid,<br />
wolfspoot, watermunt, klimop, gele lis, braam en rietgras. Centraal in het gebied ligt een met een hoge<br />
muur omsloten oude moes- en bloementuin (D) met achter de congregatiegebouwen een grote, met<br />
steenslag verharde parking (E). Deze wordt geregeld bespoten om onkruidvrij te houden. De begroeiing<br />
ervan staat dan ook uit soorten van stenige milieus met ondermeer brunel, viltige basterdwederik, grote<br />
weegbree, echt duizendguldenkruid, moerasdroogbloem, hopklaver, teunisbloem, koningskaars, stijve<br />
klaverzuring, … Achter de parking ligt rechts een kippenren en verwilderde boomgaard op nat terrein.<br />
De begroeiing bestaat uit ruderale soorten zoals akkerdistel, kleefkruid, kruipende boterbloem, grote<br />
brandnetel, zevenblad, grote kattenstaart, echte valeriaan, gewone berenklauw, haagwinde, gestreepte<br />
witbol, mannagras, pitrus, harig wilgenroosje. Het terrein rechts van het laantje met Italiaanse populier<br />
dat naar het kruis leidt, wordt gevormd door nat populieren- en deel elzenbos. Ook hier is de vegetatie<br />
ruig met grote kattenstaart, rietgras, veenwortel, ijle zegge, robertskruid, kleefkruid, grote brandnetel,<br />
ruw beemdgras, wolfspoot, engelwortel, braam, wolfspoot, gewone hennepnetel.
BIOLOGISCHE WAARDERING<br />
Op basis van de uitgevoerde uitgebreide planteninventarisatie werden de verschillende<br />
deelgebieden en percelen gewaardeerd naar hun ecologische waarde (zie kaart biologische waardering).<br />
Deze werd vergeleken met de verschillende ecologische waarderingen die in het verleden reeds werden<br />
uitgevoerd (BWK 1978 en 1997, Stad Gent 1999). Uit deze vergelijking blijkt dat er grote verschillen<br />
voorkomen die naar onze mening vermoedelijk te wijten zijn aan het onvoldoende gedetailleerd<br />
inventariseren van het gebied. De waardetoekenning wordt bepaald door het biotooptype, de intactheid,<br />
kwaliteit, kwetsbaarheid, zeldzaamheid en vervangbaarheid ervan. Volgens de huidige uitgevoerde<br />
inventarisatie krijgen de oudere nitrofiele elzenbroekbossen (deelgebieden OM006 en noordelijk deel<br />
deelgebied OM008), samen met het grootste deel van het centrale nat weilandgebied en het<br />
opgehoogde terrein langs de <strong>campus</strong>, de hoogste waardering (biologisch zeer waardevol). Alle overige<br />
terreinen, met uitzondering van een deel van deelgebied OM009 (het bosje langs de R4) worden nog<br />
als biologisch waardevol gewaardeerd vermits ze deel uitmaken van een ecologische eenheid, maar<br />
door niet aangepast beheer (nog) niet de intrinsieke waarde en volledigheid hebben van de zeer<br />
waardevolle percelen. Deelgebied OM005, het brugtalud, werd buiten beschouwing gelaten. Het terrein<br />
van de paters Redemptoristen kan deels als ecologisch waardevol gewaardeerd worden.<br />
VERGELIJKING VAN DE VERSCHILLENDE SCENARIO'S<br />
Met betrekking tot de inrichting van de <strong>campus</strong>terreinen en de aanleg van de verbindingsweg<br />
werden verschillende scenario's en varianten gemaakt. Deze werden met betrekking tot de<br />
oppervlakte-inname met elkaar vergeleken (benaderende oppervlakten daar er nog geen detailplannen<br />
beschikbaar zijn en tevens de werfzone niet helemaal gekend is). Zowel de inname biologisch<br />
waardevol, biologisch zeer waardevol, als natuurgebied werden in de vergelijking meegenomen (zie<br />
onderstaande tabel). De begrenzing van het natuurgebied op het gewestplan volgt niet overal de<br />
perceelsgrenzen. Dit is vooral het geval in het noorden en langs de <strong>campus</strong> in het oosten. Bij deze<br />
oppervlaktevergelijking werd uitgegaan van de totale in te nemen oppervlakte, dus met inbegrip van de<br />
reeds geplande en kortelings uit te voeren aansluiting van de brug op de R4. Hierbij wordt ongeveer<br />
2,6 ha natuurgebied en overwegend biologisch zeer waardevol terrein ingenomen.<br />
SCENARIO/VARIANT OPPERVLAKTE-INNAME OVERMEERSEN IN HA<br />
Biologisch waardevol gebied Biologisch zeer waardevol gebied Natuurgebied<br />
uitgangspunten [ha] 1,7 2 3<br />
bandmodel [ha] 2,2 2,3 4,2<br />
Niet enkel naar oppervlakte-inname kan een vergelijking worden gemaakt tussen de<br />
verschillende varianten, ook naar de structurele aantasting van het gebied en het verder ecologisch en<br />
landschappelijk functioneren ervan kan dit gebeuren. Vooraf dient toch gezegd dat de impact van de<br />
aanleg van de verbindingsweg en het af- en oprittencomplex een zeer grote impact heeft op de<br />
natuur- en landschapswaarden van het meersengebied. Vrijwel alle ecologisch meest waardevolle<br />
percelen gaan in gelijk welke variant verloren. De ecologische waarde van de rest van het gebied zal<br />
zeer sterk afhankelijk zijn van het behoud van de zeer specifieke hydrologische omstandigheden die er<br />
thans voorkomen en waaraan de meeste waardevolle vegetatietypes gebonden zijn. Ook landschappelijk<br />
zal de aansluiting in elk scenario een grote impact hebben. De belevingswaarde van het gebied zal<br />
steeds sterk dalen door ondermeer de inkrimping in oppervlakte van het gebied en de geluidsoverlast.<br />
SCENARIO/VARIANT STRUCTUURAANTASTING GEBIED<br />
Uitgangspunten: De westelijke helft van het gebied blijft intact, het volledige oostelijke deel<br />
gaat, op enkele restgronden na, verloren. Ecologisch en landschappelijk worden deze restgebiedjes<br />
volledig geïsoleerd van het westelijk deelgebied en hebben daardoor een geringe ecologische en<br />
landschappelijke waarde. Ze kunnen ingeschakeld worden als buffergroen. De natuurbehoudswaarde<br />
van het westelijke deel kan bewaard blijven en deels hersteld worden mits grote zorg voor de<br />
hydrologische randvoorwaarden en het uitvoeren natuurherstelmaatregelen. Mits groene inkadering van<br />
de weg behoud het gebied nog een vrij grote belevingswaarde.<br />
Bandmodel: Vrijwel de volledige oostelijke helft van het gebied wordt ingenomen door<br />
verkeersinfrastructuur en <strong>campus</strong>gebouwen en -infrastructuur. In het westelijk deel kunnen via<br />
natuurherstelmaatregelen natuurwaarden verhoogd worden. Mits groene inkadering van de weg en de<br />
infrastructuur behoud het gebied nog een vrij grote belevings- en woonwaarde. Enkele restgebiedjes<br />
binnen het wegencomplex kunnen als buffergebied ingericht worden. Verdichting van de <strong>campus</strong> vindt<br />
plaats in het bosje langs de R4. Specifieke belevingswaarden en ecologische verbindingsstructuren<br />
gaan hierdoor niet verloren.<br />
ecologische beschrijving<br />
45
46<br />
natuurgebied Overmeersen<br />
- maximaal behoud van aanwezige natuurwaarden<br />
- ontwikkeling tot natuurpark via minimale ingrepen<br />
- verbinding met omgeving via een voetgangersroute van<br />
oost naar west doorheen mini eco-vallei (fietstunnel)<br />
<strong>campus</strong> & wetenschapspark<br />
- maximaal behoud van aanwezige natuurwaarden in functie van<br />
ontwikkeling <strong>campus</strong> & wetenschapspark<br />
- vergroening door middel van boom aanplant<br />
verbinding landschap<br />
natuurpark Overmeersen<br />
eco-vallei<br />
caqmpus &<br />
wetenschapspark
zitbanken<br />
evolutie van natuurgebied naar natuurpark<br />
verlichting<br />
brug over water<br />
- ontsluiting via een voetgangersroute doorheen het park in oost-westelijke richting<br />
- minimale ingrepen zoals verhard wandelpad, brug over waterplas, etc.<br />
- zorgvuldige inrichting van accessoires zoals verharding, banken, verlichting, vuilnisbakken, etc.<br />
vuilnisbakken<br />
inrichtingsprincipes<br />
47
eindbeeld 49
eindbeeld wetenschapspark<br />
51
ontwikkeling varianten
pegoudlaan<br />
R 4<br />
R 4<br />
ringvaart<br />
sint denijslaan<br />
P<br />
voskenslaan<br />
1<br />
Alternatief 2.1<br />
september_03<br />
ecologisch<br />
stadspark<br />
brug/<br />
ecovallei<br />
maximale aantal parkeerplekken<br />
binnen de boulevard - 384 pp<br />
<strong>campus</strong>boulevard<br />
bestaande parkeergarages<br />
geplande<br />
nieuwbouw<br />
laden/ lossen<br />
entreé -<br />
gebouw<br />
MPIGO<br />
de oase<br />
P<br />
sportveld<br />
<strong>campus</strong><br />
<strong>hogeschool</strong>/<br />
wetenschap<br />
textielinstituut<br />
stadstuin<br />
4<br />
ontwikkeling in varianten<br />
3B<br />
55
alle luchtfoto’s:<br />
copyright Henderyckx fotografie<br />
colofon<br />
57
Zuidelijke Stationsomgeving Gent KCAP ARCADIS Gedas mei 2004