Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk
Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk
Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
estemmingsplan<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong><br />
<strong>toelichting</strong><br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Oisterwijk</strong><br />
Datum: 19 mei 2011<br />
Projectnummer: 100353<br />
ID: NL.IMRO.0824.BP<strong>Lindeplein</strong>-0002
INHOUD<br />
1 Inleiding 3<br />
1.1 Aanleiding 3<br />
1.2 Ligging plangebied 3<br />
1.3 Procedurele voorgeschiedenis 4<br />
1.4 Geldend bestemmingsplan 5<br />
1.5 Opzet voorliggend bestemmingsplan 5<br />
2 Het plan 6<br />
2.1 Integraal gebiedsprofiel 6<br />
2.2 Het plangebied 7<br />
2.3 Gewenste situatie 13<br />
3 Haalbaarheid van het plan 14<br />
3.1 Inleiding 14<br />
3.2 Beleidskader 14<br />
3.3 Behoefte aan voorzieningen 21<br />
3.4 Milieuaspecten 22<br />
3.5 Waterhuishouding 31<br />
3.6 flora en fauna 35<br />
3.7 Cultuurhistorie - Archeologie 37<br />
3.8 Verkeer en parkeren 41<br />
3.9 Economische uitvoerbaarheid 43<br />
3.10 Handhaving van het plan 43<br />
4 Wijze van bestemmen 44<br />
4.1 Algemeen 44<br />
4.2 Dit bestemmingsplan 46<br />
5 Procedure 49<br />
Bijlagen<br />
Bijlage 1: Geldende bestemmingen<br />
Bijlage 2: Luchtkwaliteitonderzoek<br />
Bijlage 3: Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleiding
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> stelt een bestemmingsplan op voor een aantal gerealiseerde<br />
projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. Het gaat om de projecten<br />
Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de Spoorlaan. Enkele jaren geleden<br />
zijn voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> afzonderlijk ruimtelijke onderbouwingen<br />
opgesteld, zijn haalbaarheidsonderzoeken verricht en zijn vervolgens artikel<br />
19 lid 2-procedures volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening doorlopen. De<br />
verleende vrijstellingen zijn inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />
De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan<br />
en de projecten een passende juridisch-planologische regeling geven. De verschillende<br />
projecten gaan onderdeel uitmaken van één bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan<br />
voorziet hier in. Het gaat dus om een conserverend/consoliderend<br />
plan.<br />
1.2 Ligging plangebied<br />
Het plangebied is gesitueerd in het centrumgebied van de kern <strong>Oisterwijk</strong> en bevindt<br />
zich globaal tussen de Spoorlaan en De Lind. Het plangebied wordt aan de zuidzijde<br />
begrensd door De Lind en aan de oost-, noord- en westzijde door bestaande bebouwing.<br />
De navolgende afbeeldingen geven de ligging van het plangebied in het centrum<br />
van <strong>Oisterwijk</strong> weer en tonen de globale begrenzing van het plangebied. Voor de<br />
exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.<br />
Globale ligging van het plangebied in <strong>Oisterwijk</strong> Bron: Topografische Atlas, bewerking SAB Arnhem BV<br />
SAB 3
Globale begrenzing van het plangebied Bron: Google Earth, bewerking SAB Arnhem BV<br />
1.3 Procedurele voorgeschiedenis<br />
Het plangebied is in de afgelopen jaren herontwikkeld. Het geldende bestemmingsplan<br />
“Centrum <strong>Oisterwijk</strong>” bood onvoldoende mogelijkheden om in een gewenste herontwikkeling<br />
te kunnen voorzien. De gewenste herontwikkeling is in drie fasen c.q.<br />
projecten tot ontwikkeling gebracht. Het betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier<br />
en appartementen aan de Spoorlaan. Voor deze drie projecten zijn afzonderlijk artikel<br />
19 lid 2-procedures, conform de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening doorlopen en<br />
zijn ten behoeve van die procedures de navolgende ruimtelijke onderbouwing opgesteld:<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1c, 1d en 3 (28 november 2006);<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1 (5 juni 2008);<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 2 (5 juni 2008);<br />
De drie projecten zijn inmiddels gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan bevat<br />
een integrale nieuwe juridisch-planologische regeling voor deze projecten en herziet<br />
daarmee een deel van het geldende bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>”. In voorliggend<br />
bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.<br />
Hiermee heeft dit bestemmingsplan een consoliderend karakter.<br />
SAB 4
1.4 Geldend bestemmingsplan<br />
Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>” vigerend, zoals dit<br />
plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 oktober 2001 en goedgekeurd door<br />
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 11 juni 2002. Het plangebied valt grotendeels<br />
binnen de bestemming “uit te werken cultuurcentrum, VVV-plein (Ucc-VVV)”.<br />
Een klein deel valt binnen de bestemmingen “horecadoeleinden (H)”, “woondoeleinden<br />
(W)”, “detailhandelsdoeleinden (D)” en “zakelijke dienstverleningsdoeleinden<br />
(ZD)”. Tot slot geldt voor het hele bestemmingsplangebied de beschrijving in hoofdlijnen,<br />
zoals opgenomen in artikel 6 van het bestemmingsplan. Voor meer informatie<br />
over de geldende bestemmingen wordt verwezen naar de bijlagen.<br />
Fragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan<br />
1.5 Opzet voorliggend bestemmingsplan<br />
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze <strong>toelichting</strong>. De <strong>toelichting</strong><br />
is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in<br />
hoofdstuk 2 “Het plan” ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige inrichting<br />
van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan<br />
aangetoond voor wat betreft het (relevante) beleid van de rijksoverheid, de provincie<br />
en de gemeente, milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna, verkeer en economische<br />
uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen<br />
wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de<br />
verbeelding en de regels. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de planprocedure,<br />
dat wil zeggen de resultaten van zienswijzen en overleg.<br />
SAB 5
2 Het plan<br />
2.1 Integraal gebiedsprofiel<br />
<strong>Oisterwijk</strong> is ontstaan in de nabijheid van het stroomgebied van de Voorste en de Achterste<br />
Stroom, mogelijk op de kruising van de oude handelsweg van Vlaanderen naar<br />
Nijmegen en het toen nog bevaarbare riviertje de Lei. <strong>Oisterwijk</strong> wordt een “baan”- of<br />
“baanderdorp” genoemd. Het centraal gelegen marktplein is gevormd door een wegverbreding<br />
ten behoeve van handelsactiviteiten: de gunstige verkeersligging van het<br />
dorp op de kruising van de wegen Antwerpen - ‟s-Hertogenbosch en Maastricht - Holland<br />
bracht activiteiten en concentratie van niet-agrarische bebouwing met zich mee.<br />
Door de eeuwen heen heeft de aanliggende bebouwing zich verdicht tot min of meer<br />
gesloten gevelwanden. Rond 1850 was het plangebied grotendeels braakliggend.<br />
Het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plangebied<br />
maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht.<br />
<strong>Oisterwijk</strong> 19 e eeuw<br />
Aan de noordwestzijde van het projectgebied staat het cultuurcentrum “Tiliander”. Dit<br />
centrum is gesitueerd tussen de Tuinweg en de Spoorlaan en wordt omringd door woningbouw.<br />
Met de bouw van dit centrum is een eerste stap gezet in de herontwikkeling<br />
van het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>. De VVV maakt onderdeel uit van het cultuurcentrum.<br />
In de panden aan De Lind zijn horecagelegenheden gevestigd. Op de overgang<br />
van het <strong>Lindeplein</strong> naar De Lind staat het voormalige VVV-gebouwtje (zie ook<br />
hierna). Aan de overzijde van de Spoorlaan ligt een groot parkeerterrein voor bezoekers<br />
aan het centrum. De Spoorlaan heeft een stedelijk karakter. De Tuinweg, die<br />
door het plangebied loopt, was oorspronkelijk slechts een achterontsluiting van de<br />
panden aan de Spoorlaan en De Lind. In de loop der jaren is de Tuinweg steeds meer<br />
een informeel woonstraatje geworden, dat gekarakteriseerd wordt door een aardige<br />
afwisseling tussen voor- en achterkanten.<br />
SAB 6
2.2 Het plangebied<br />
Voorgeschiedenis<br />
Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />
Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied<br />
van <strong>Oisterwijk</strong>. De voormalige bebouwing was ofwel verouderd, ofwel te kleinschalig<br />
en daarmee niet passend in het centrumgebied van de kern. Tevens was een aantal<br />
braakliggende terreinen aanwezig. De gemeente heeft destijds besloten de bestaande<br />
bebouwing te amoveren, zodat een integrale herontwikkeling en dus ook planvorming<br />
mogelijk werd. De nieuwbouw en de inrichting van de openbare ruimte zijn gefaseerd<br />
tot ontwikkeling gekomen. Nu de projecten gerealiseerd zijn, kan worden geconcludeerd<br />
dat een impuls aan de kern is gegeven.<br />
Huidige situatie<br />
De nieuwbouw en herinrichting van de openbare ruimte is in verschillende fasen (projecten)<br />
tot stand gekomen als gevolg waarvan ook meerdere deelgebieden te onderscheiden<br />
zijn. Deze deelgebieden worden in de navolgende alinea‟s beschreven.<br />
Hierbij gaat het om de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de<br />
Spoorlaan. De navolgende afbeelding geeft een weergave van de ligging van de projecten.<br />
Tiliander<br />
Swaenhof<br />
Appartementen aan<br />
de Spoorlaan<br />
Lindekwartier<br />
Globale begrenzing fasen ontwikkeling <strong>Lindeplein</strong> en omgeving<br />
SAB 7<br />
VVV-huisje
2.2.1 Lindekwartier<br />
Ter plaatse van het Lindekwartier is nieuwbouw in 3 bouwlagen met een bewoonbare<br />
kap en een parkeerkelder gerealiseerd. Op de begane grond en deels ondergronds<br />
zijn naast commerciële ruimten gerealiseerd. De commerciële ruimten hebben hun entree<br />
aan het <strong>Lindeplein</strong>. Op de bovenliggende bouwlagen zijn 36 appartementen gerealiseerd.<br />
Hierna volgt een beschrijving van het programma.<br />
Commerciële ruimten<br />
De totale oppervlakte aan commerciële ruimten bedraagt 1.198 m². Hierbij is onderscheid<br />
gemaakt in ruimte voor detailhandel en horeca. Voor de functie detailhandel is<br />
circa 353 m 2 aanwezig en voor de functie horeca circa 845 m 2 . De omvang van de<br />
commerciële ruimten is hieronder aangegeven:<br />
commerciële ruimte 1: 353 m²;<br />
commerciële ruimte 2: 277 m²;<br />
commerciële ruimte 3: 73 m²;<br />
commerciële ruimte 4: 150 m²;<br />
commerciële ruimte 5: 165 m²;<br />
commerciële ruimte 6: 180 m².<br />
Bioscoopruimte<br />
De bioscoop heeft een bruto oppervlakte van circa 1.834 m² (de bioscoop zelf, algemene<br />
ruimten, technische ruimten, vluchtroutes, etc.) en biedt ruimte aan circa 140<br />
personen. De bioscoopruimte is deels ondergronds en deels op de begane grond gerealiseerd.<br />
Momenteel staat de bioscoopruimte leeg en is een verdiepingsvloer aangebracht.<br />
Met voorliggend bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor andere passende<br />
functies op deze plek. Deze functies zijn uitsluitend ter plaatse van de<br />
bioscoopruimte toegestaan en de parkeervraag van deze functies moet kleiner of gelijk<br />
zijn aan de parkeervraag van de bioscoop.<br />
Gevelaanzichten Lindekwartier<br />
Appartementen en parkeerkelder<br />
In totaal zijn 36 appartementen verdeeld over 3 bouwlagen gerealiseerd. De appartementen<br />
zijn aangeboden in de koop- en huursector. Voor zowel bewoners als werknemers<br />
van de commerciële voorzieningen zijn parkeerplaatsen in een ondergrondse<br />
parkeergarage aanwezig. De parkeergarage is onder het gehele herontwikkelingsgebied<br />
gesitueerd. De parkeergarage is gekoppeld aan de garage onder de appartementen<br />
aan de Spoorlaan. De Spoorlaan vormt een algemene in- en uitrit voor de parkeergarage.<br />
SAB 8
Weergave plattegrond bebouwing Lindekwartier bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />
Aanzicht westgevel, zijde <strong>Lindeplein</strong> bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />
Aanzicht noordgevel, zijde Tuinweg bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />
SAB 9
2.2.2 VVV-huisje<br />
Het voormalig VVV-gebouwtje is uitgebreid. Het gebouw heeft een horecafunctie<br />
(grand café) gekregen. Tevens zijn in dit gebouw een traforuimte, een toiletgroep en<br />
een vluchtgang voor de parkeergarage aanwezig.<br />
2.2.3 Swaenhof<br />
Swaenhof bevindt zich ten westen van het <strong>Lindeplein</strong>. Swaenhof bestaat uit 36 woningen,<br />
commerciële ruimten ten behoeve van detailhandelsdoeleinden, met parkeerkelder<br />
en de verbouw van het bestaande pand aan De Lind 47. Hier is bebouwing in drie<br />
lagen bouwlagen met bewoonbare kap gerealiseerd. De gebouwen begrenzen tezamen<br />
ruimtelijk en visueel het <strong>Lindeplein</strong>. Op de begane grond zijn commerciële ruimten<br />
met een gezamenlijk oppervlak van circa 700 m 2 aanwezig, die een entree aan het<br />
<strong>Lindeplein</strong> hebben. De detailhandel heeft betrekking op het hogere marktsegment en<br />
is gerealiseerd in verschillende kleine units. Op de eerste tot en met de derde verdieping<br />
zijn woningen (appartementen en maisonnettes) aanwezig. De bestaande karakteristieke<br />
lintbebouwing aan De Lind is gehandhaafd.<br />
Gevelaanzicht <strong>Lindeplein</strong> en binnentuin<br />
Aan de Tuinweg zijn tevens woningen aanwezig. In aansluiting op de bestaande bebouwing<br />
zijn maximaal drie bouwlagen gerealiseerd. De woningen betreffen stadswoningen:<br />
eengezinswoningen en beneden- en bovenwoningen. Temidden van het bebouwingscomplex<br />
is een binnenterrein met groenvoorziening gerealiseerd.<br />
Gevelaanzicht woningen Tuinweg<br />
Het bestaande pand aan De Lind 47, dat in de huidige situatie ruimte biedt aan 2 restaurants<br />
op de begane grond, is gerestaureerd. Bij deze restauratie zijn de bestaande<br />
horecavoorzieningen gehandhaafd en is daarnaast voorzien in 1 groot appartement<br />
SAB 10
en 3 maisonnettes op de 2 e en 3 e verdieping. Voor zowel bewoners als werknemers<br />
van de commerciële voorzieningen zijn parkeerplaatsen in een parkeergarage onder<br />
het gebouw aanwezig. De parkeergarage is onder het gehele herontwikkelingsgebied<br />
gesitueerd en is ontsloten via de Tuinweg. De Tuinweg vormt een algemene in- en uitrit<br />
voor de parkeergarage. De openbare ruimte van het <strong>Lindeplein</strong> is heringericht. Het<br />
plein heeft hiermee een verblijfsfunctie gekregen.<br />
Aanzicht noordgevel, zijde Tuinweg bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />
Aanzicht oostgevel, zijde <strong>Lindeplein</strong> bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />
Weergave plattegrond bebouwing Swaenhof bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />
SAB 11
2.2.4 Appartementen Spoorlaan<br />
Aan de Spoorlaan is een appartementengebouw met 3 bouwlagen gerealiseerd. In totaal<br />
zijn 23 appartementen aanwezig. Onder het gebouw zijn een parkeerkelder met<br />
bergingen gerealiseerd. De parkeerkelder sluit ondergronds aan op de parkeerkelder<br />
behorend bij het complex Lindekwartier.<br />
Weergave plattegrond bebouwing appartementen Spoorlaan<br />
Bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />
Aanzicht zuidgevel, zijde Tuinweg bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />
SAB 12
2.3 Gewenste situatie<br />
Voorliggend bestemmingsplan betreft een nieuwe juridisch-planologische regeling<br />
voor de vrijstellingsprocedures ex artikel 19 lid 2-procedure, volgens de oude Wet op<br />
de Ruimtelijke Ordening. Hiermee heeft de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> de mogelijkheid het<br />
gebied planologisch beter te beheren en bovendien kan tegemoet worden gekomen<br />
aan de wettelijke verplichting om een bestemmingsplan binnen 10 jaar opnieuw vast<br />
te stellen, gebaseerd op artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend<br />
bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Dit houdt in dat de bestaande situatie<br />
in het plangebied juridisch-planologisch is vastgelegd. In dit plan zijn dan ook<br />
geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Binnen de nieuwe planologische regeling<br />
is wel enige ruimte geboden voor kleinschalige wijzigingen.<br />
SAB 13
3 Haalbaarheid van het plan<br />
3.1 Inleiding<br />
In de ruimtelijke onderbouwingen, die behoorden bij het vrijstellingsbesluit, is de haalbaarheid<br />
reeds uitvoerig getoetst en aangetoond. Voorliggend bestemmingsplan is<br />
conserverend van aard en legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Met uitzondering<br />
van de thema‟s lucht en externe veiligheid is het uitvoeren van nieuwe haalbaarheidsonderzoeken<br />
niet noodzakelijk.<br />
In dit hoofdstuk wordt de volgende opbouw gehanteerd. Per haalbaarheidsaspect<br />
wordt eerst ingegaan op het beleid en/of wet- en regelgeving, vervolgens komt de huidige<br />
situatie aan de orde, waarna wordt aangegeven of in het kader van dit bestemmingsplan<br />
onderzoek noodzakelijk is en of het past binnen het geldend beleid. Vervolgens<br />
is er, omwille van de duidelijkheid, voor gekozen de conclusies uit de<br />
haalbaarheidsonderzoeken die destijds in het kader van de ruimtelijke onderbouwingen<br />
zijn verricht, in dit bestemmingsplan over te nemen. Deze conclusies zijn steeds<br />
cursief weergegeven.<br />
3.2 Beleidskader<br />
3.2.1 Rijksbeleid<br />
Nota Ruimte<br />
De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben respectievelijk 17 mei 2005<br />
en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte. Met de bekendmaking op 27 februari<br />
2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. De Nota Ruimte bevat de<br />
visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste<br />
bijbehorende doelstellingen. De Nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord<br />
van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige<br />
en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De rijksverantwoordelijkheden en<br />
die van anderen zijn helder onderscheiden. Daarbij wordt invulling gegeven aan het<br />
motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. De Nota Ruimte is door het Rijk op dit<br />
moment vastgesteld als Structuurvisie met een uitvoeringsparagraaf.<br />
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de<br />
verschillende ruimtevragende functies. Het kabinet richt zich op:<br />
1 versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;<br />
2 bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;<br />
3 borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden;<br />
4 borging van veiligheid.<br />
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingsstrategie.<br />
De steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele<br />
motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Infrastructuur<br />
kan worden geconcentreerd en optimaal benut. Het Rijk voert het bundelingsbeleid<br />
niet zelf uit. Dat is een taak van decentrale overheden. Wel speelt het Rijk<br />
een stimulerende rol. Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt<br />
SAB 14
geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor landelijke<br />
gebieden, waar vooral starters en ouderen moeite hebben om aan een geschikte<br />
woning te komen, waardoor de sociale samenhang onder druk komt te staan.<br />
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing<br />
voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen<br />
in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in<br />
nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke<br />
gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.<br />
Ontwerp-AMvB Ruimte (2009)<br />
De Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) heeft tot doel de Rijksbelangen<br />
directer door te laten werken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De inwerkingtreding<br />
van de AMvB Ruimte is voorzien voor medio 2010. De AMvB bevat alle<br />
ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt het sluitstuk van het nieuwe stelsel van<br />
ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking<br />
trad. De kern van de Wro is dat overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar<br />
maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Rijk<br />
en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal,<br />
respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten Rijk en provincies duidelijk maken<br />
of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door<br />
gemeenten. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk duidelijk waar provinciale verordeningen<br />
en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. De AMvB Ruimte<br />
omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen<br />
die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Voor onderhavig<br />
plangebied zijn geen planologische kernbeslissingen van toepassing. De ontwerp-AMvB<br />
Ruimte is dan ook niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.<br />
3.2.2 Provinciaal beleid<br />
3.2.2.1 Interimstructuurvisie “Brabant in ontwikkeling” en Paraplunota ruimtelijke ordening<br />
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn de Interimstructuurvisie en Paraplunota<br />
opgesteld. De Interimstructuurvisie (27 juni 2008) benoemt de (ruimtelijke) belangen<br />
en doelen van de provincie Noord-Brabant en werkt deze op hoofdlijnen in beleid<br />
uit. De Paraplunota werkt dit ruimtelijk beleid uit. Het hoofdbelang van de<br />
provincie is zorgvuldig ruimtegebruik. Dit hoofdbelang wordt thematisch uitgewerkt in<br />
deelbelangen en -doelen. De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn vervolgens<br />
uiteengezet aan de hand van vijf leidende principes, welke een ruimtelijke inslag<br />
hebben en van belang zijn voor het provinciale schaalniveau. De vijf ruimtelijke<br />
principes zijn:<br />
meer aandacht voor de onderste lagen;<br />
zuinig ruimtegebruik;<br />
concentratie van de verstedelijking;<br />
zonering van het buitengebied;<br />
grensoverschrijdend denken en handelen.<br />
Voor onderhavig bestemmingsplan is met name het principe „zuinig ruimtegebruik‟ van<br />
belang. Zuinig ruimtegebruik kan gerealiseerd worden door middel van inbreiden, herstructureren<br />
en intensiveren. Zowel in stedelijke als landelijke regio‟s moet het accent<br />
liggen op inbreiden en herstructureren. De mate waarin en de wijze waarop aan as-<br />
SAB 15
pecten van zuinig ruimtegebruik vorm en inhoud wordt gegeven, moeten aansluiten bij<br />
de specifieke ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse. Wanneer toch uitbreiding<br />
aan de orde is, dan moeten de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten bepalend<br />
zijn voor de uiteindelijke vorm daarvan.<br />
Gedeputeerde Staten stellen periodiek een bevolkings- en woningbehoefteprognose<br />
vast, op grond waarvan zij per stedelijke en landelijke regio het aantal te bouwen woningen<br />
bepalen. Voorliggend plan is niet gebonden aan minimum of maximum aantal<br />
te ontwikkelen woningen, omdat de ontwikkeling een pilot betreft in het kader van<br />
“Bouwen binnen strakke contouren” (zie paragraaf 3.2.2.4).<br />
3.2.2.2 Verordening Ruimte en Provinciale Structuurvisie Ruimte<br />
Op 30 juni 2009 hebben Gedeputeerde Staten (GS) het ontwerp Verordening ruimte<br />
Noord-Brabant fase 1 vastgesteld. De Provinciale Staten hebben de verordening 1 e<br />
fase op 23 april 2010 vastgesteld.<br />
De verordening is in werking getreden per 1 juni 2010 en bestaat uit tekst en kaartmateriaal.<br />
De tekst bevat regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het<br />
opstellen van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Aan<br />
de hand van de kaart kan vastgesteld worden waar welke regels van toepassing zijn.<br />
Onderwerpen die in de ontwerp-Verordening ruimte 1 e fase opgenomen zijn:<br />
stedelijke ontwikkeling: wonen en (middel-)zware bedrijventerreinen<br />
ecologische hoofdstructuur (EHS)<br />
waterbergingsgebieden<br />
intensieve veehouderij<br />
concentratiebeleid glastuinbouw<br />
ruimte-voor-ruimte<br />
Dit betreffen onderwerpen waarover weinig tot geen discussie is. Het huidige beleid is<br />
min of meer één op één in de verordening overgenomen.<br />
De verordening 2 e fase bevat nieuwe beleidselementen uit de nieuwe structuurvisie.<br />
De structuurvisie en de verordening ruimte 2 e fase zijn in 2010 vastgesteld.<br />
3.2.2.3 Uitwerkingsplan Hilvarenbeek en <strong>Oisterwijk</strong><br />
De provincie Noord-Brabant heeft voor de landelijke regio Hilvarenbeek en <strong>Oisterwijk</strong><br />
een streekplanuitwerking opgesteld (21 december 2004). De locatie is op de plankaart<br />
van het Uitwerkingsplan aangeduid als “beheer en intensivering”. Dit zijn die delen van<br />
het stedelijk gebied waar het beleid nu en in de toekomst gericht is op het beheer van<br />
de bestaande kwaliteiten. Intensivering van het ruimtegebruik en aanpassing van het<br />
stedelijk gebied, waar dat vanwege bestaande ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord<br />
is, kan nodig zijn. Dit zal niet snel leiden tot een totaal andere structuur of<br />
functie van stadsdelen en/of wijken. Het onderhavige plan betreft een inbreidingslocatie<br />
en past dus binnen het uitwerkingsplan.<br />
SAB 16
Uitsnede plankaart uitwerkingsplan<br />
Ten aanzien van wonen wordt in het Uitwerkingsplan gestreefd naar een aantrekkelijk<br />
centrumstedelijk woonklimaat dat voldoet aan de eisen van (potentiële) werknemers in<br />
de technologische kennissector: een aantrekkelijke binnenstad met een ruim aanbod<br />
van winkels en cultuur, met op relatief korte afstand een mooi buitengebied. De prioriteit<br />
ligt bij inbreiden, herstructureren en intensiveren van bestaand bebouwd gebied.<br />
Ter plaatse van het plangebied is de aanduiding „centrumontwikkeling‟ opgenomen.<br />
Binnen deze aanduiding zijn gronden gelegen waarbinnen versterking en ontwikkeling<br />
van centrumfuncties wordt nagestreefd. Hier liggen kansen voor centrumondersteunende<br />
functies, stedelijk wonen en dergelijke. Vitale centrumgebieden zijn van grote<br />
betekenis omdat deze het hart vormen van de steden en dorpen.<br />
3.2.2.4 Bouwen binnen strakke contouren<br />
De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> heeft, sinds het GS-besluit van 11 maart 2003, deel genomen<br />
aan de pilot "Bouwen binnen strakke contouren". Eén van de doelstellingen van deze<br />
pilot is om het bestaande stedelijk gebied intensiever te benutten zodat er minder<br />
ruimte in het buitengebied voor nieuwe ontwikkelingen behoeft te worden benut. Tussen<br />
provincie en gemeente zijn hierover afspraken gemaakt. Samengevat komt het er<br />
op neer dat de gemeente zich heeft verplicht om tot 2008 uitsluitend woningbouwprojecten<br />
te realiseren binnen de in overleg met de provincie getrokken contouren voor<br />
de beide kernen (de zogenaamde "strakke contouren") en dat de gemeente zich heeft<br />
verplicht om bij elke locatie te streven naar een zo optimaal mogelijke benutting van<br />
de aanwezige ruimte. Dit is overigens niet alleen beleid van de gemeente en provincie,<br />
maar ook in onder andere de Nota Ruimte is door het Rijk uitdrukkelijk voor deze<br />
benadering gekozen. Hierbij was geen limiet vastgesteld voor het aantal te bouwen<br />
woningen.<br />
SAB 17
Een intensief gebruik van de ruimte wil overigens niet zeggen dat dan het beleid is dat<br />
elke locatie vol kan worden gebouwd met zoveel mogelijk woningen zodat een optimale<br />
exploitatie mogelijk is. Ook bij de pilotprojecten wordt vastgehouden aan kwaliteit op<br />
het gebied van stedenbouw, architectuur en inrichting van de openbare ruimte.<br />
Onderhavig plan is gerealiseerd in het kader van deze pilot “Bouwen binnen strakke<br />
contouren”.<br />
3.2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />
3.2.3.1 StructuurvisiePlus<br />
De gemeenteraad van <strong>Oisterwijk</strong> heeft op 19 mei 2005 de StructuurvisiePlus vastgesteld.<br />
Met deze visie geeft de gemeente in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling<br />
van het grondgebied. Een richting die het gebied integraal benadert en zowel<br />
recht doet aan de gebiedsspecifieke kwaliteiten van natuur, landschap,<br />
waterstructuur en cultuurhistorie als aan de wensen van de lokale samenleving om er<br />
te kunnen wonen, werken en recreëren. Met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling<br />
van de kernen zijn de volgende vier uitgangspunten van belang:<br />
inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kernen;<br />
ruimte voor opwaardering en herstructurering met aandacht voor (passende) menging<br />
van functies;<br />
benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties, waarbij<br />
wordt gezocht naar meerwaarde en rekening wordt gehouden met de maat en<br />
schaal van de bebouwing;<br />
zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen<br />
de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de 'entrees'.<br />
Binnen de kern <strong>Oisterwijk</strong> liggen diverse inbreidingslocaties. Belangrijkste uitgangspunt<br />
voor deze inbreidingslocaties is dat wordt gebouwd met oog voor de kwaliteit van<br />
de plek. Bij het bouwen in de kern dient in de toekomst meer aandacht te bestaan<br />
voor de beeldkwaliteit van de bebouwing. Bebouwing moet passen binnen de maat en<br />
schaal van de omgeving. De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> wil met name in de historische gebieden<br />
met aandacht voor het verleden bouwen. Specifiek met betrekking tot het<br />
plangebied is het strategische project „Verbeteren relaties dorpslint waterlint en spoorzone‟<br />
relevant. De gemeente wil in dit kader kansen grijpen om in de gehele oude<br />
kern van <strong>Oisterwijk</strong> (onder andere Dorpsstraat/ De Lind) de relatie met het dal van de<br />
Voorste Stroom te versterken. Ook de relatie tussen dorpslint en de Spoorzone en het<br />
station kan verbeterd worden. Relaties kunnen bijvoorbeeld met behulp van (informele)<br />
doorsteekjes worden gerealiseerd.<br />
3.2.3.2 Structuurvisie centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />
De gemeenteraad van <strong>Oisterwijk</strong> heeft op 22 mei 1997 de structuurvisie Centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />
vastgesteld. De structuurvisie onderscheidt vier oost-west gerichte zones: bedrijvenzone,<br />
spoorzone, dorpszone en beekdalzone. De ruimtelijke samenhang tussen<br />
deze zones bestaat uit noord-zuid voerende dwarsverbindingen, die ruimtelijk ondergeschikt<br />
blijven aan de lineaire, oost-west georiënteerde historische structuur. Het<br />
plangebied ligt in de dorpszone en aan een dwarsverband. Tezamen met het nieuwe<br />
cultuurcentrum heeft het project een belangrijke bijdrage geleverd aan de opwaardering<br />
van de ruimtelijke kwaliteit van het <strong>Lindeplein</strong>. Tevens wordt het dwarsverband<br />
begeleid door bebouwing.<br />
SAB 18
3.2.3.3 Visie op de detailhandelsstructuur<br />
In 1995 is een ruimtelijk-economische structuurvisie voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong><br />
opgesteld. Sinds die tijd is er het nodige veranderd. Zo is het winkelaanbod toegenomen<br />
en bestaat de gemeente sinds de gemeentelijke herindeling van 1997 behalve uit<br />
<strong>Oisterwijk</strong> ook uit Moergestel en Heukelom. <strong>Oisterwijk</strong> is deelnemer aan de pilot van<br />
de provincie “Bouwen binnen strakke contouren”, waarbinnen diverse bouwprojecten<br />
in <strong>Oisterwijk</strong> en Moergestel plaatsvinden, welke kunnen zorgen voor bevolkingsgroei.<br />
Door de dynamiek in vraag en aanbod is er behoefte aan een goed afwegingskader<br />
voor nieuwe winkelinitiatieven. Een actueel inzicht in de retailontwikkelingsmogelijkheden<br />
van de beide kernen is daarvoor nodig. Daarom is in 2008 de „Visie op de detailhandelsstructuur‟<br />
opgesteld.<br />
Het centrum van de kern <strong>Oisterwijk</strong> is het belangrijkste winkelgebied van de gemeente<br />
met 17.505 winkelmeters. De grote variatie in winkels, horeca en dienstverlening en<br />
inrichting van het gebied maken het tot een sfeervol centrum dat een regionale aantrekkingskracht<br />
heeft. Sfeervolle inrichtingselementen, veel groen, karakteristieke<br />
panden en het grote aantal speciaalzaken en zelfstandige ondernemers zijn kenmerken<br />
die het unique selling point van <strong>Oisterwijk</strong> vormen. De Dorpsstraat en De Lind<br />
vormen het middelpunt van het centrum. Daar zijn de meeste winkels, horeca en publieksgerichte<br />
voorzieningen gevestigd. Maar ook bijvoorbeeld de Kerkstraat, Stationsstraat,<br />
Fabriekspad en Burg. Verwielstraat zijn winkelstraten in <strong>Oisterwijk</strong> centrum.<br />
Functiekaart <strong>Oisterwijk</strong> Centrum<br />
Het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is sterk gericht op het doen van dagelijkse boodschappen,<br />
recreatief winkelen en uitgaan. Dit uit zich in de branchering en vergelijking met plaatsen<br />
van een zelfde omvang als <strong>Oisterwijk</strong>. Ter plaatse van het plangebied zijn hoofdzakelijk<br />
horecafuncties aanwezig.<br />
3.2.3.4 Deelvisie <strong>Lindeplein</strong>, Tuinweg en omgeving<br />
In de visie voor de Tuinweg en omgeving wordt een eerste globale visie op het <strong>Lindeplein</strong><br />
binnen het deelgebied Tuinweg en omgeving gegeven. In deze visie krijgt het<br />
<strong>Lindeplein</strong> meer vorm door een flankerende bebouwing in twee bouwlagen (met kap),<br />
waarbij tenminste één wand bovenwoningen dient te bevatten. Dit is essentieel voor<br />
de belevingswaarde van het plein. Het plein zelf krijgt verblijfskwaliteit, onder andere<br />
SAB 19
door het toevoegen van enkele groenelementen. Het <strong>Lindeplein</strong> loopt vloeiend over in<br />
het cultuurplein bij het cultuurcentrum. Doordat beide plannen een andere inrichting<br />
krijgen ontstaat een duidelijke geleding. Het parkeren wordt als functie geheel van het<br />
<strong>Lindeplein</strong> afgehaald en verplaatst naar de spoorzone.<br />
3.2.3.5 Vigerend bestemmingsplan Centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />
Voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is het vigerende bestemmingplan „Centrum <strong>Oisterwijk</strong>‟<br />
van toepassing. Dit bestemmingsplan heeft als doel een centrumgebied te creeren,<br />
waarbij met behoud en versterking van het cultuurhistorische karakter ruimte is<br />
voor het ontwikkelen van een dynamisch, recreatief en attractief winkel(voorzieningen)-<br />
en woongebied. Het bestemmingsplan geeft hiermee juridische<br />
uitwerking aan voornoemde structuurvisie centrum <strong>Oisterwijk</strong>. Zoals gesteld maakt het<br />
plangebied deel uit van de dorpszone. De dorpszone wordt gekarakteriseerd door een<br />
grote menging van functies. Het plangebied maakt onderdeel uit van het concentratiegebied<br />
van horeca en grenst aan het kernwinkelgebied. Het horecaconcentratiegebied<br />
is in hoofdzaak bestemd voor horeca, die in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische)<br />
dranken en/of logies verstrekken en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren<br />
plaatsvindt, waaronder restaurants, cafés en hotels. Met betrekking tot detailhandel<br />
is bepaald dat buiten het kernwinkelgebied nieuwvestiging van maximaal 10<br />
detailhandeleenheden met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 50 m 2 per eenheid<br />
mogelijk is. Bovendien mogen bestaande winkels beperkt uitbreiden. Een te sterke<br />
concentratie van winkels leidt tot een afname van de functiemenging in het centrum<br />
en daarmee een afname van de attractiviteit. Burgemeester en wethouders zijn dan<br />
ook bevoegd tot het verlenen van vrijstelling teneinde een groter verkoopvloeroppervlak<br />
buiten het kernwinkelgebied toe te staan (groter dan 500 m 2 ), mits de vergroting<br />
geen duurzame ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur in <strong>Oisterwijk</strong> tot<br />
gevolg heeft. Hiertoe moet een distributieplanologisch onderzoek worden opgesteld 1 .<br />
Behoud en versterking van het woonmilieu in het centrum is daarnaast een essentieel<br />
uitgangspunt. De woonfunctie dient tot behoud van draagvlak en levendigheid in het<br />
centrum. Buiten het kernwinkelgebied zijn woningen op de begane grond en op eventuele<br />
verdiepingen van panden, die geen woonfunctie op de begane grond hebben,<br />
toegestaan. Het aantal te realiseren woningen moet passen binnen de afspraken die<br />
hieromtrent onder andere met de provincie zijn gemaakt.<br />
3.2.4 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Met dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> wordt zoveel mogelijk de bestaande situatie in<br />
het plangebied vastgelegd. Er worden geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden toegestaan<br />
en er vinden dus ook geen ontwikkelingen plaats welke natuurwaarden, landschappelijke,<br />
cultuurhistorische waarden, etc. aantasten. Daarnaast voorziet voorliggend<br />
plan in het beheer van bestaand bebouwd gebied, wat tevens speerpunt van<br />
beleid is.<br />
1 In het kader van de herontwikkeling van het <strong>Lindeplein</strong> is reeds een distributieplanologisch<br />
onderzoek uitgevoerd.<br />
SAB 20
3.2.5 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
In het kader van artikel 19-procedures werd het volgende geconcludeerd ten aanzien<br />
van de herontwikkeling van het <strong>Lindeplein</strong> en omgeving.<br />
In de StructuurvisiePlus wordt, in lijn met provinciaal beleid, veel waarde gehecht aan<br />
het benutten van inbreidings- en herstructureringslocaties. Hierbij moet worden gezocht<br />
naar een (passende) menging van functies en rekening worden gehouden met<br />
(het historische karakter van) de omgeving. Voorliggend project heeft bijgedragen aan<br />
de inbreiding in het centrumgebied. In lijn met de StructuurvisiePlus en het vigerend<br />
bestemmingsplan is voorzien in een passende functiemenging in de vorm van wonen,<br />
detailhandel en horeca. Deze functiemenging draagt bij aan een levendig centrum.<br />
Tevens is onder andere wat architectuur betreft aangesloten op de bestaande omgeving.<br />
De inrichting van de openbare ruimte van het <strong>Lindeplein</strong> is afgestemd op de directe<br />
omgeving.<br />
3.3 Behoefte aan voorzieningen<br />
In mei 2005 is door BRO een distributieplanologisch onderzoek (dpo) uitgevoerd. Dit<br />
is een actualisatie is van de ruimtelijk-economische structuurvisie centrum uit 1995.<br />
Een actualisatie van de visie was gezien landelijke en regionale ontwikkelingen, maar<br />
ook in verband met de deelname aan de pilot “Bouwen binnen strakke contouren”<br />
noodzakelijk. Uit het dpo blijkt dat <strong>Oisterwijk</strong> een belangrijke (boven)lokale verzorgingsfunctie<br />
heeft.<br />
Door de toeristisch-recreatieve functie van <strong>Oisterwijk</strong> en een ruim aanbod in de woonbranche<br />
is de aantrekkingskracht daarbuiten ook groot. De omvang van het winkelaanbod<br />
is ruim, zowel in het centrum als verspreid over de kern. De schaal van de<br />
winkels is naar verhouding klein. Branches die sterk vertegenwoordigd zijn, zijn kleding/mode,<br />
schoenen, antiek en woninginrichting. De overige branches zijn redelijk<br />
normaal aanwezig. Het winkelaanbod functioneert momenteel op een niveau iets boven<br />
het landelijke gemiddelde. In het kader van de planontwikkeling rondom het <strong>Lindeplein</strong><br />
zijn de volgende conclusies uit het dpo van belang:<br />
naar de toekomst zijn er mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van het detailhandelsaanbod<br />
in de kern <strong>Oisterwijk</strong>. Naast een lichte groei van het aantal inwoners,<br />
bieden ook enige verbetering van de koopkrachtbinding- en toevloeiing<br />
ruimte voor uitbreiding;<br />
in kwantitatieve zin is er binnen <strong>Oisterwijk</strong> ruimte voor circa 400-700 m 2 winkelaanbod<br />
in de dagelijkse sector en in de niet-dagelijkse sector is dit circa 3.500-4.500<br />
m 2 ;<br />
voor de niet-dagelijkse sector in het centrumgebied is ruimte voor 1.000-2.600 m 2 ,<br />
waarbij volgens het onderzoek 1.600 m 2 nieuw winkelaanbod zondermeer mogelijk<br />
is;<br />
een belangrijke landelijke trend in de detailhandel is schaalvergroting. Steeds meer<br />
winkels zijn op zoek naar grotere units om hiermee meer service en comfort aan<br />
de klant te kunnen bieden;<br />
het centrumgebied heeft een functie als een sterk boodschappen-plus centrum<br />
voor eigen inwoners en een belangrijke functie als koopcentrum voor toeristen en<br />
recreanten. Waar mogelijk dienen beide functies te worden versterkt.<br />
SAB 21
3.3.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Met dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> wordt zoveel mogelijk de bestaande situatie in<br />
het plangebied vastgelegd. Er worden geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden toegestaan.<br />
In het kader van de artikel 19-procedures is de toevoeging van het extra aantal<br />
m 2 verkoopvloeroppervlak onderbouwd (zie hierna).<br />
3.3.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
Het totale project rondom het <strong>Lindeplein</strong> heeft een capaciteit van maximaal 1.100 m 2<br />
netto verkoopvloeroppervlak. Een dergelijke vergroting van het detailhandelaanbod<br />
past binnen de berekende distributieplanologische ruimte voor toevoegingen, zoals in<br />
het bovenstaande geschetst. Dit zowel binnen de berekende ruimte voor de gehele<br />
kern als voor het centrumgebied. De indeling in grotere units past binnen de gesignaleerde<br />
landelijke trend voor schaalvergroting. Specifiek met betrekking tot voorliggend<br />
project kan op basis van het dpo worden geconcludeerd dat een toevoeging van circa<br />
400 m 2 extra detailhandel ten oosten van het <strong>Lindeplein</strong> de voorzieningenstructuur<br />
van de gemeente niet verstoort. Deze conclusie blijkt eveneens uit het (concept)rapport<br />
‘Visie op de detailhandelsstructuur’ van BRO 2 en vormt een goede onderbouwing<br />
voor het toestaan van een groter verkoopvloeroppervlak uit het vigerende<br />
bestemmingsplan. De maximale oppervlakte detailhandel, die in het vigerende bestemmingsplan<br />
wordt genoemd, is dan ook niet meer actueel.<br />
3.4 Milieuaspecten<br />
3.4.1 Bodem<br />
3.4.1.1 Toets bestemmingsplan<br />
Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem<br />
en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bestaande bebouwing<br />
en functies worden in dit bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van dit bestemmingsplan<br />
is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek<br />
uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders<br />
van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de<br />
bouwvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is<br />
altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n)<br />
gebruikt gaan worden. Minimaal moet een verkennend bodemonderzoek<br />
uitgevoerd worden. In de regel moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd als de<br />
voorgenomen ontwikkeling een nieuwbouw woning betreft of een bedrijf met verblijfsruimte(n)<br />
en nieuwbouw, aan- of uitbouw bij bouwwerken die voor 1970 gebouwd zijn.<br />
Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk<br />
vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie<br />
beschikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in een periode van minder dan<br />
twee jaar geleden daadwerkelijk een bodemonderzoek is uitgevoerd en sindsdien op<br />
het terrein geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Deze vrijstelling<br />
geldt alleen voor nieuwbouwwoningen en bedrijven.<br />
2 Deze visie is inmiddels definitief.<br />
SAB 22
3.4.1.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
In het kader van de doorlopen vrijstellingsprocedures ex artikel 19 lid 2 volgens de<br />
oude Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn reeds bodem- en grondwateronderzoeken<br />
uitgevoerd op basis waarvan de haalbaarheid destijds al is aangetoond. De navolgende<br />
paragraven geven de conclusies uit de uitgevoerde bodemonderzoeken weer.<br />
Projecten Lindekwartier en Appartementen Spoorlaan<br />
In januari 2006 heeft Milieuadviesbureau Inventerra een verkennend en aanvullend<br />
bodemonderzoek 3 uitgevoerd ter plekke van deze deelgebieden en het gebied van<br />
enkele omliggende fases. Aanleiding hiertoe vormen de voorgenomen planontwikkeling<br />
en de resultaten van het in 2003 uitgevoerde onderzoek voor de locatie De Lind<br />
59-63 (Inventerra, kenmerk 7.653.004). Doel van het onderzoek was het vaststellen<br />
van de huidige bodemkwaliteit op het nog niet onderzochte terreindeel (verkennend<br />
bodemonderzoek) en het nader onderzoeken van de eerder aangetroffen chroom -en<br />
PAK-verontreiniging en onbekende geur in de grond (nader bodemonderzoek).<br />
Verkennend bodemonderzoek<br />
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat de bovengrond op<br />
het <strong>Lindeplein</strong> licht verontreinigd is met chroom. De ondergrond daar is licht verhoogd<br />
met zware metalen, olie en PAK. Verder blijkt dat de bovengrond achter De Lind 67-<br />
71 tot een diepte van 08 m-mv licht verontreinigd is met zware metalen en PAK en ter<br />
plaatse van boring 10 matig verontreinigd met zink. De ondergrond op dit deel van het<br />
terrein is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De matige zinkverontreiniging<br />
is aan de onderzijde en zuid- en westzijde voldoende afgeperkt. Aan de oostzijde<br />
(buiten het plangebied) is deze niet afgeperkt.<br />
Uit het grondwateronderzoek blijkt dat het grondwater uit peilbuis PB2 licht verontreinigd<br />
is met chroom. Het water is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten<br />
en gechloreerde koolwaterstoffen.<br />
Daarnaast blijkt uit de analyseresultaten dat de puin- en koolashoudende bovengrond<br />
op het noordoostelijk deel (ter hoogte van de Spoorlaan) licht verontreinigd is met<br />
lood, zink, minerale olie en PAK. Er is geen asbest aangetoond. De zintuiglijk onverdachte<br />
ondergrond is licht verontreinigd met PAK. Op het westelijk deel van de inbreidingslocatie<br />
<strong>Lindeplein</strong> en omgeving (Tuinweg rondom cultureel centrum) zijn de zintuiglijk<br />
onverdachte onder- en bovengrond niet verontreinigd met de onderzochte<br />
parameters. Vanaf 2-3 m-mv is de zintuiglijk onverdachte bodem op de gehele deellocatie<br />
niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater uit peilbuis<br />
Pb206 is licht verontreinigd met chroom en zink.<br />
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen belemmering van<br />
de voorgenomen bouwactiviteiten. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.<br />
3 Verkennend en nader bodemonderzoek “Lindekwartier” te <strong>Oisterwijk</strong>, Inventerra Milieuad-<br />
viesbureau, 19 januari 2006, rapportnummer 05-2047-R02JV<br />
SAB 23
Aanvullend onderzoek<br />
Nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar PAK ter plaatse van garageboxen en de<br />
voormalige leerlooierij, naar chroom nabij de Tuinweg en een onbekende geur uit<br />
peilbuis PB 12. Uit dit nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen verontreinigingen<br />
aanwezig zijn.<br />
Afperkend onderzoek de Lind 61-65<br />
Milieuadviesbureau Inventerra heeft in maart 2006 een afperkend bodemonderzoek 4<br />
uitgevoerd op het achterterrein van de Lind 61-65. Op deze locatie is een sterke PAKverontreiniging<br />
aanwezig, die afgeperkt moet worden.<br />
Op basis van dit onderzoek is de omvang van de verontreiniging voldoende vastgesteld.<br />
Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, er is<br />
meer dan 25 m³ grond verontreinigd met PAK, met concentraties groter of gelijk aan<br />
de interventiewaarde. Het geval van ernstige bodemverontreiniging is saneringsplichtig.<br />
Formeel dient een saneringsplan te worden opgesteld. Omdat ter plaatse echter<br />
een parkeerkelder gerealiseerd, waarbij de grond tot een diepte van ca 2,5 m-mv afgegraven<br />
dient te worden. In dit kader is de sanering volgens het Besluit Uniforme<br />
Saneringen (BUS) aangemeld. Het BUS voorziet voor kleinschalige bodemverontreinigingen<br />
in een eenvoudiger meldingsprocedure dan de Wet Bodembescherming,<br />
waarbij 5 weken na de melding gestart kan worden met de sanering. Na sloop van de<br />
bebouwing is direct overgegaan tot sanering.<br />
Swaenhof<br />
In december 2005 is in opdracht van Raadgevend Ingenieursbureau Van Nunen b.v.<br />
een verkennend bodemonderzoek 5 uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de<br />
toplaag van de bodem niet tot licht verontreinigd is met lood en PAK. De onderlaag is<br />
verontreinigd met enkele zware metalen en PAK. De diepere onderlaag is niet verontreinigd<br />
met de onderzochte bestanddelen. De vastgestelde verontreinigingen zijn<br />
vermoedelijk te relateren aan het oud stedelijk gebruik. Het grondwater ter plaatse is<br />
licht verontreinigd met koper en zink. Dergelijk licht verhoogde gehalten worden vaker<br />
in het grondwater vastgesteld en worden doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping.<br />
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem<br />
ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging<br />
milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.<br />
3.4.2 Conclusie<br />
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />
plan.<br />
4 Afperkend onderzoek PAK-verontreiniging op de locatie achter De Lind 61-65 te <strong>Oisterwijk</strong>,<br />
Inventerra Milieuadviesbureau, 21 maart 2006, rapportnummer06-2030-B060964.<br />
5 Verkennend bodemonderzoek, De Swaenhof (nieuwbouw appartementen en parkeerkelder)<br />
aan de Lind 47 te <strong>Oisterwijk</strong>, Van Dijk Geo en Milieutechniek BV, 20-12-2005.<br />
SAB 24
3.4.3 Bedrijven en milieuzonering<br />
3.4.3.1 Inleiding<br />
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt,<br />
moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt.<br />
Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone.<br />
Omliggende bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast<br />
door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.<br />
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige<br />
functies is de VNG publicatie „Bedrijven en Milieuzonering‟ 6 als leidraad voor<br />
milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings-<br />
en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings-<br />
en gebiedstypen: „rustige woonwijk‟, „rustig buitengebied‟ en „gemengd gebied‟.<br />
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies<br />
dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs<br />
hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een<br />
dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels,<br />
maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het<br />
buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd<br />
gebied worden beschouwd.<br />
Bij het bepalen van de aanbevolen richtafstanden zijn in de VNG-brochure de volgende<br />
uitgangpunten gehanteerd:<br />
het betreft „gemiddeld‟ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen<br />
en voorzieningen;<br />
de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen „rustige woonwijk‟ en<br />
„rustig buitengebied‟. Bij het omgevingstype „gemengd gebied‟ kan worden uitgegaan<br />
van kortere afstanden (verlaging met één afstandsstap);<br />
de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;<br />
bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie,<br />
opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst<br />
als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij<br />
ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.<br />
3.4.3.2 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Voor de bestaande functies in en nabij het plangebied en de gevoelige functies geldt<br />
dat onderlinge afstanden niet met dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Onderhavig<br />
bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die bedrijven beperken<br />
in hun bedrijfsvoering.<br />
6 VNG publicatie „Bedrijven en Milieuzonering‟, 2009.<br />
SAB 25
3.4.3.3 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
In de omgeving van de geprojecteerde woningen is een aantal winkels, cafés en het<br />
cultuurcentrum gelegen. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is<br />
op basis van de indicatieve afstanden van deze functies bepaald op welke minimale<br />
afstand de woningen moeten worden gesitueerd. Ten opzichte van het cultuurcentrum<br />
ten noorden van het projectgebied geldt een indicatieve afstand van 30 m voor het<br />
aspect geluid. Voor de bestaande functies aan De Lind ten westen en zuiden van het<br />
projectgebied geldt een indicatieve afstand van 30 m voor het aspect geur, ten opzichte<br />
van winkels dient een minimale afstand van 10 m te worden aangehouden voor het<br />
aspect geluid. Omdat het projectgebied, zeker gezien de recente ontwikkelingen, niet<br />
kan worden getypeerd als een rustige woonwijk, maar als een gemengd gebied kan<br />
voor het cultuurcentrum, voor het aspect geluid, een afstandsstap lager worden aangehouden,<br />
te weten 10 m. Dit geldt niet voor de cafés en de bakkerij (indien ter plekke<br />
brood wordt gebakken), omdat voor deze functies het aspect geur maatgevend is.<br />
Geconcludeerd kan worden dat de winkels en het cultuurcentrum geen beperkingen<br />
opleveren voor de ontwikkeling van het project. Daarnaast wordt in de nieuwbouw<br />
vanwege de geluidsproductie van de bioscoop een aantal voorzieningen getroffen<br />
waardoor voor de bewoners van de nieuwe appartementen een leefbaar woonklimaat<br />
ontstaat. Het gaat hierbij om extra isolatie en dikke wanden.<br />
3.4.3.4 Conclusie<br />
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid<br />
van voorliggend plan.<br />
3.4.4 Externe veiligheid<br />
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke<br />
stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn<br />
de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route<br />
gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en<br />
het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in<br />
plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun<br />
woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het<br />
groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt<br />
een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare<br />
objecten.<br />
3.4.4.1 Plaatsgebonden risico<br />
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel<br />
10 -6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent<br />
op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk<br />
verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het<br />
plaatsgebonden risico van 10 -6 als grenswaarde.<br />
SAB 26
3.4.4.2 Groepsrisico<br />
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de<br />
omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen.<br />
Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke<br />
slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het<br />
aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van<br />
een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk<br />
van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting,<br />
leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de<br />
kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor<br />
honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt<br />
verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen<br />
wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven<br />
of risico‟s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico‟s te<br />
verkleinen.<br />
3.4.4.3 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
Uit een risicoanalyse, op basis van de verwachte vervoersstroom van gevaarlijke stoffen<br />
over het spoor Tilburg-Eindhoven, blijkt dat de geprojecteerde bebouwing niet binnen<br />
de maatgevende plaatsgebonden risicocontour is gelegen en dat het groepsrisico<br />
de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.<br />
In het kader van het project <strong>Lindeplein</strong> heeft overleg plaatsgevonden met de brandweer.<br />
De brandweer heeft positief geadviseerd ten aanzien van het project.<br />
3.4.4.4 Buisleiding<br />
In 2010 in de AMvB Buisleidingen in werking getreden. Vandaar dat een kwantitatieve<br />
risicoanalyse 7 ten gevolge van de aardgastransportleiding is uitgevoerd door de gemeente<br />
Tilburg. Hiermee wordt de haalbaarheid van onderhavig bestemmingsplan<br />
onderzocht. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieruit kan<br />
het volgende worden geconcludeerd.<br />
Buiten het plangebied, ten noorden van de spoorlijn, is aardgasleiding Z-520-01 gelegen.<br />
Deze heeft een druk van 25 bar. Het invloedsgebied reikt 110 m uit de leiding en<br />
loopt ter hoogte van de Tuinweg. De leiding heeft geen 10-6 PR contour en derhalve<br />
zijn er geen saneringssituaties met betrekking tot (beperkt) kwetsbare objecten. De<br />
10-7 contour komt niet tot het plangebied en de 10-8 contour (80 meter) reikt tot 30 m<br />
uit de noordelijke grens van het plangebied. Het optredende groepsrisico overschrijdt<br />
de oriëntatiewaarde niet en blijft beperkt tot een factor 0,01 van de oriëntatiewaarde.<br />
De externe veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebied<br />
veroorzaken geen onaanvaardbare risico's voor het plangebied.<br />
7 <strong>Gemeente</strong> Tilburg, kwantitatieve risicoanalyse EV plangebeid Lindenplein <strong>Oisterwijk</strong> t.g.v.<br />
aardgastransportleiding, november 2008.<br />
SAB 27
3.4.4.5 Hoogspanningsleidingen<br />
De navolgende afbeelding geeft aan dat geen hoogspanningsleidingen door het plangebied<br />
lopen. Daarom wordt het niet nodig geacht indicatieve toetsingen uit te voeren.<br />
Uitsnede netkaart hoogspanningsleidingen bron: www.rivm.nl<br />
3.4.4.6 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Om te bepalen of de externe veiligheid een belemmering vormt voor nieuwe ontwikkelingen,<br />
die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dient in principe op<br />
basis van de laatste vervoerscijfers van ProRail het plaatsgebonden risico en groepsrisico<br />
opnieuw berekend te worden. Omdat dit bestemmingsplan enkel beperkte kleinschalige<br />
mogelijkheden biedt, zal het groepsrisico maar beperkt kunnen toenemen.<br />
Als gevolg hiervan wordt een verantwoordingsplicht voor een toename van het<br />
groepsrisico in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.<br />
Conclusie<br />
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van<br />
voorliggend bestemmingsplan.<br />
3.4.5 Luchtkwaliteit<br />
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een<br />
implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming<br />
van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen<br />
in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld. De wet stelt bij een<br />
(dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke<br />
plannen die „in betekenende mate‟ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit<br />
of „gevoelige bestemmingen‟ binnen onderzoekszones van provinciale- en<br />
rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen<br />
worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren.<br />
SAB 28
Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan „niet in<br />
betekende mate‟ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Omdat onderhavig bestemmingsplan<br />
functiewijziging ter plekke van de bioscoop mogelijk maakt, is luchtonderzoek<br />
noodzakelijk.<br />
3.4.5.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Onderzocht 8 is of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet<br />
milieubeheer. Verder is beoordeeld of het in deze context aanvaardbaar is om dit project<br />
op de beoogde locatie te realiseren; of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.<br />
Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:<br />
Het project betreft geen „gevoelige bestemming‟ binnen 300 meter van een rijksweg<br />
of 50 meter van een provinciale weg.<br />
De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing aangezien er<br />
binnen een straal van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen plaatsvinden<br />
die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde hoofdontsluiting.<br />
Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de NIBM-grens<br />
getoetst kan worden.<br />
Daarom is op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer)<br />
onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding.<br />
Hiervan is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en<br />
2020.<br />
De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen tussen 2008 en 2020 onder de<br />
grenswaarden die op wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau<br />
zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen<br />
van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt<br />
en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico‟s.<br />
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat<br />
zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit<br />
geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.<br />
3.4.5.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />
In het kader van de vrijstellingsprocedures is destijds luchtonderzoek verricht. De conclusies<br />
zijn als volgt:<br />
de Wet milieubeheer voor dit project geen nadere eisen, maatregelen of onderzoeksplicht<br />
stelt. Het project weliswaar ‘in betekenende mate’ leidt tot verslechtering van<br />
de luchtkwaliteit, maar er geen grenswaarden worden overschreden. Het betreft<br />
geen ‘gevoelige bestemming’;<br />
het aspect ‘luchtkwaliteit’ is in deze situatie geen belemmering voor een goede<br />
ruimtelijke ordening. Hoewel het initiatief kan leiden tot een langdurige blootstelling<br />
aan luchtverontreiniging op de projectlocatie (in het geval van de woningen), liggen<br />
de concentraties van de luchtvervuilende stoffen op een aanvaardbaar niveau in<br />
vergelijking met de luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden) die op Europees niveau<br />
zijn vastgesteld om te voorkomen dat de gezondheid onaanvaardbare risico’s<br />
loopt.<br />
8 SAB Arnhem B.V., luchtkwaliteitonderzoek <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>,<br />
13 september 2010.<br />
SAB 29
3.4.5.3 Conclusie<br />
Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />
plan.<br />
3.4.6 Geluid<br />
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het weg- en railverkeer, het woonmilieu<br />
mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. Wonen wordt aangemerkt als een<br />
geluidsgevoelige functie. Commerciële ruimten vallen daar niet onder. De Wet geluidhinder<br />
stelt daardoor geen eis ten aanzien van de commerciële ruimten. De wet stelt<br />
dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet meer dan 48 dB<br />
mag bedragen. De Wet geluidhinder stelt de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten<br />
naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen en spoorlijnen voor zover<br />
er een geluidsgevoelige functie aanwezig is of mogelijk wordt gemaakt binnen de onderzoekszone<br />
van de wegen en/of de spoorlijnen.<br />
3.4.6.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
In het kader van dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk,<br />
omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden toegevoegd.<br />
3.4.6.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />
In het kader van de vrijstellingsprocedures is destijds al onderzoek verricht. De conclusies<br />
zijn als volgt.<br />
In maart 2001 is door Pouderoyen compagnons een akoestisch onderzoek 9 verricht<br />
voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder<br />
in werking getreden. Aangezien ten tijde van het uitvoeren van dit onderzoek de nieuwe<br />
wetgeving nog niet van toepassing was, is het onderzoek gebaseerd op inmiddels<br />
verouderde wetgeving. Uit onderstaande blijkt dat op basis van het onderzoek destijds<br />
hogere grenswaarden door de provincie Noord-Brabant zijn verleend. Deze hogere<br />
waarden zijn formeel nog steeds van toepassing op het plangebied. Het plangebied<br />
bevindt zich volgens dit onderzoek tussen de 57 dB(A)-contour en de 70 dB(A)contour.<br />
Woningen of andere geluidsgevoelige objecten kunnen buiten de contouren<br />
van de wettelijke voorkeursgrenswaarde gerealiseerd worden. Binnen deze contouren<br />
dienen hogere grenswaarden bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant te worden<br />
aangevraagd. Ten behoeve van het bestemmingsplan voor het Centrum van <strong>Oisterwijk</strong><br />
dat in 2001 werd opgesteld, is door Gedeputeerde Staten in 2001 een hogere<br />
grenswaarde 10 verleend voor diverse locaties in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. De locatie<br />
van voorliggend plan maakt hier deel van uit. De hogere grenswaarden die destijds<br />
verleend zijn, gelden nog steeds. Geconcludeerd kan worden dat het plan uit akoestisch<br />
oogpunt haalbaar is. Opgemerkt dient te worden dat de geluidsbelasting op de<br />
gevels van de bebouwing van ten zuiden van de appartementen aan de Spoorlaan is<br />
afgenomen vanwege de afschermende werking.<br />
9 Akoestisch onderzoek <strong>Oisterwijk</strong> Centrum, Pouderoyen Compagnons, maart 2001.<br />
10 Besluit met betrekking tot het verzoek ex artikelen 83 en 106 Wet geluidhinder (Wgh) voor<br />
het bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>”, provincie Noord-Brabant, 22 oktober 2001,<br />
kenmerk: 789234.<br />
SAB 30
3.4.6.3 Conclusie<br />
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />
plan.<br />
3.5 Waterhuishouding<br />
Het is wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf dient te<br />
worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige<br />
doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij<br />
wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een<br />
beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.<br />
In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van het relevante beleid ten aanzien<br />
van water. Voor meer achtergronden van dit beleid wordt verwezen naar de verschillende<br />
beleidsdocumenten. Een vertaling van de waterdoelstellingen, zoals deze<br />
in de diverse stukken zijn beschreven, heeft plaatsgevonden in het actuele beleid van<br />
het waterschap. Een samenvatting hiervan is opgenomen in de volgende paragraaf. In<br />
de daarna volgende paragrafen zal het onderhavige initiatief worden getoetst aan dit<br />
beleid.<br />
3.5.1 Rijksbeleid<br />
Het Nationaal Waterplan ‘Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst’<br />
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit<br />
1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan<br />
is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in<br />
werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale<br />
waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan<br />
voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.<br />
Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied<br />
van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en<br />
de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal<br />
Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies<br />
van de Deltacommissie.<br />
3.5.2 Provinciaal beleid<br />
3.5.2.1 Provinciaal Waterplan en provinciale Waterverordening<br />
Het Provinciaal Waterplan, vastgesteld op 20 november 2009 en in werking getreden<br />
22 december 2009, beschrijft het strategische waterbeleid voor Noord-Brabant op<br />
hoofdlijnen en maakt duidelijk hoe aan het beleid uitvoering wordt gegeven.<br />
Het Provinciaal Waterplan bestaat uit een plantekst en 2 plankaarten. De plantekst<br />
beschrijft het provinciale waterbeleid. Het plan bestaat uit een strategisch deel en een<br />
operationeel deel. De hoofddoelstelling is dat ‗het water bijdraagt aan een gezonde<br />
omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is<br />
voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen.<br />
SAB 31
Dit wordt vertaald in de volgende maatschappelijke doelen:<br />
schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;<br />
adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;<br />
Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).<br />
In aansluiting op de Waterwet is tevens een nieuwe provinciale Waterverordening inwerking<br />
getreden.<br />
3.5.2.2 Interimstructuurvisie<br />
Eén van de uitgangspunten van de Interimstructuurvisie van Noord-Brabant (2008) is<br />
het streven naar een robuust water- en bodemsysteem. Ruimtelijke plannen moeten<br />
qua locatiekeuze, inrichting en beheer zoveel mogelijk aansluiten op het natuurlijke<br />
systeem. In de Interimstructuurvisie worden deze uitgangspunten verder geconcretiseerd.<br />
3.5.3 Regionaal beleid<br />
3.5.3.1 Waterschap De Dommel: Integraal waterbeleid<br />
Het waterschap streeft naar realisatie van een bepaald basisniveau van de waterhuishoudkundige<br />
situatie voor het gehele beheersgebied. Dit basisniveau biedt voldoende<br />
waarborgen voor algemeen gebruik van het water(systeem) voor zowel menselijke<br />
doeleinden als evenwichtig functionerende ecosystemen.<br />
Het beleid van Waterschap De Dommel is onderverdeeld in 5 kernthema„s:<br />
Het realiseren van een duurzame watervoorziening<br />
Onder watervoorziening wordt het onttrekken van water aan grond- en oppervlaktewatersystemen<br />
en de levering daarvan aan huishoudens en het bedrijfsleven verstaan.<br />
Een duurzame watervoorziening verenigt waterwinning voor nu en latere generaties<br />
ten behoeve van landbouw, natuur en economie met de zorg voor de ontwikkeling van<br />
duurzame watersystemen. Momenteel is de aandacht met name gevestigd op grondwater.<br />
In de toekomst wordt de aandacht tevens gevestigd op oppervlaktewater, zuivering<br />
en verdroging. De doelstelling is om hergebruik van effluent ten behoeve van<br />
de watervoorziening te stimuleren.<br />
Het verbeteren van de waterhuishoudkundige voorwaarden voor de functies<br />
Bij het realiseren van de doelstellingen voor de verschillende functies zijn duurzame<br />
watersystemen en water als ordenend principe de hoofduitgangspunten. De komende<br />
periode wordt extra aandacht besteed aan ruimte voor water en bestrijding van de<br />
verdroging.<br />
Het verbeteren van de waterkwaliteit<br />
Met de komst van het integrale waterbeheer is meer aandacht gekomen voor de ecologische<br />
waterkwaliteit. Het voorkomen van bepaalde planten en dieren in het water is<br />
daarbij een belangrijke graadmeter. Voor wat betreft de fysisch-chemische waterkwaliteit,<br />
wordt met name aandacht besteed aan de stroomgebiedsgerichte aanpak en de<br />
verdergaande reductie van emissies.<br />
SAB 32
De inrichting van waterlopen in het buitengebied<br />
Waterlopen en oevers met de functie ―waternatuur‖ worden zodanig heringericht, dat<br />
natuurlijke processen in de beeksystemen meer kans krijgen. Naast beekherstel en<br />
hermeandering richt de herinrichting zich op het verbeteren van de mogelijkheden van<br />
vismigratie en het realiseren van ecologische verbindingszones langs waterlopen.<br />
Omgaan met water in bebouwd gebied<br />
Het waterbeheer in het stedelijk gebied was tot voor kort met name gericht op het<br />
voorkomen van wateroverlast door het realiseren van een voldoende drooglegging en<br />
het zo snel mogelijk afvoeren van overtollig water. Door de toename van verhard oppervlakte,<br />
nemen ook de piekafvoeren toe en de infiltratie af, waardoor verdroging<br />
ontstaat. Hieruit volgt het doel dat het bebouwd gebied geen nadelige invloed mag<br />
hebben op de lokale en regionale watersystemen, en zo mogelijk een bijdrage levert<br />
aan het herstel van de watersystemen zonder dat dit tot overlastsituaties elders leidt.<br />
3.5.3.2 Waterbeheerplan III<br />
Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Het Waterschap<br />
De Dommel geeft hierin aan wat hun doelen (en inspanningen) zijn voor de periode<br />
2010-2015 en hoe zij die willen bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan<br />
Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Er<br />
wordt gewerkt met de volgende thema‟s:<br />
Droge voeten<br />
Voldoende water<br />
Natuurlijk water<br />
Schoon water<br />
Schone waterbodem<br />
Mooi water<br />
3.5.3.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />
In het watertoetsproces is „hydrologisch neutraal ontwikkelen‟ een belangrijk kwantitatief<br />
beleidsuitgangspunt. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" geeft invulling aan<br />
het "niet afwentelen"principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw<br />
(WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen,<br />
omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In<br />
principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm<br />
"hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen<br />
de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige<br />
ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische<br />
achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de<br />
referentiesituatie tot gevolg hebben. Deze uitgangspunten zijn vertaald in de beleidsnotitie<br />
'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk' die op 14 november 2007 door het<br />
waterschap is vastgesteld.<br />
3.5.3.4 Keur Waterschap De Dommel 2009<br />
Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede<br />
kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en<br />
langs het water.<br />
Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont<br />
of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels met daarin verboden<br />
en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater zijn vastge-<br />
SAB 33
legd in de „Keur Waterschap De Dommel 2009‟. In principe zijn alle activiteiten in, op<br />
of nabij 5 meter van een watergang keurplichtig. In dat geval dient contact opgenomen<br />
te worden met Waterschap De Dommel, om de activiteit te melden of een watervergunning<br />
aan te vragen.<br />
3.5.4 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />
De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> heeft in 1997 beleid vastgesteld voor integraal waterbeheer.<br />
De uitwerking van dit beleid is vastgelegd in het <strong>Gemeente</strong>lijk Rioleringsplan.<br />
Sinds eind 2003 is bij nieuwbouwprojecten wettelijk voorgeschreven dat via een zogenaamde<br />
watertoets inzicht wordt gegeven in de wijze waarop met water bij projecten<br />
wordt omgegaan. Met het Waterschap de Dommel heeft afstemming plaatsgevonden<br />
over de wijze waarop met deze watertoets in het kader van de pilotlocaties zal worden<br />
omgegaan en is een gezamenlijk beleid voor de uitvoering geformuleerd.<br />
Uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk hydrologisch neutraal moet worden gebouwd<br />
en dat primair het vasthouden (infiltratie, hergebruik e.d.), het bergen en als laatste afvoeren<br />
dient te worden onderzocht. Daarnaast is afgesproken dat geen uitloogbare<br />
bouwmaterialen mogen worden gebruikt en dat er altijd een gescheiden HWA/DWA<br />
systeem moet worden aangelegd. Dit ook als afkoppeling pas op langere termijn mogelijk<br />
is.<br />
De huidige locatie is toegewezen als a-locatie. Dit houdt in dat binnen het plan met<br />
maatwerk bepaald moet worden hoe omgegaan kan worden met water.<br />
3.5.5 Situatie plangebied<br />
DWA<br />
Omdat door de aanleg van de parkeerkelder geen riolering aangelegd kon worden boven<br />
het parkeerdek zijn de DWA-afvoerleidingen van het gebied aan de onderzijde<br />
van het parkeerdek opgehangen. Het DWA wordt afgevoerd via de bestaande gemengde<br />
stelsels aan de Spoorlaan en De Lind.<br />
HWA<br />
Binnen de plannen is gekeken of hergebruik tot de mogelijkheden hoort. Het is echter<br />
door de opbouw van de soorten bebouwing in samenhang met de ondergrondse parkeerkelder<br />
niet mogelijk om water op te vangen en te bufferen voor hergebruik binnen<br />
het gebied. De onderkant van de kelder ligt ongeveer op het peil van de gemiddelde<br />
grondwaterstand. Infiltratie onder de parkeerkelder behoort dan ook niet tot de mogelijkheden<br />
Opvang regenwater<br />
Het totale gebied is, afgezien van enkele ondergeschikte stroken volledig verhard. Op<br />
de binnentuin van één van de gebouwen (Lindekwartier) wordt het water opgevangen<br />
en gedeeltelijk vastgehouden. Het meeste water vanuit het gebied wordt echter afgevoerd.<br />
Daarvoor is in het Lindepad en de Tuinweg een aangepast hemelwatersysteem aangelegd<br />
met infiltrerende capaciteit. Lindekwartier en de nieuwbouw appartementen<br />
aan de Spoorlaan voeren via deze leiding af naar de Spoorlaan. Aan de andere kant<br />
voert de nieuwbouw van Swaenhof af via een nieuwe leiding naar de Spoorlaan. Dit<br />
systeem krijgt een overdrukleiding naar de riolering in de Lind. Bij eventuele calamitei-<br />
SAB 34
ten zal een teveel aan water dan geloosd worden op de DWA-riolering in de Lind. Een<br />
terugslagklep zal voorkomen dat water terug kan stromen.<br />
In de Spoorlaan is een HWA-infiltratieleiding aangelegd als verzamel/transportleiding<br />
naar de infiltratieriolering in de Joannes Lenartzstraat. Deze leiding is al langer actief<br />
en is via de Gemullehoekenweg verbonden met een overstort op de Voorste Stroom.<br />
Om te voorkomen dat het water rechtstreeks overstort is onder het parkeerterrein aan<br />
de Spoorlaan een infiltratiekelder aangelegd voor de ontwikkeling van <strong>Lindeplein</strong> e.o.<br />
en de aanliggende parkeerterreinen. De kelder heeft een inhoud van 500 m3 en voldoet<br />
daarmee, samen met de infiltratieleidingen, ruimschoots een de benodigde infiltratie/buffercapaciteit<br />
voor het plan. Het systeem is er op gericht dat eerst de kelder<br />
volloopt en pas daarna doorvoer naar de Joannes Lenartzstraat plaatsvindt.<br />
Op deze manier kan de opvang, buffering en infiltratie op eigen terrein van de ontwikkelaars<br />
niet gerealiseerd worden. Daarom heeft de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> de zorgplicht<br />
overgenomen. De ontwikkelaars betalen een bijdrage in de aanleg van het volledige<br />
systeem. De berekening van deze bijdrage is vastgelegd op een bedrag per berekende<br />
m3 hemelwater. Daarnaast wordt op basis van de contracten de aangelegde ondergrondse<br />
infrastructuur van de opvangende en transporterende leidingen naar rato<br />
doorberekend.<br />
Overleg met de waterbeheerder<br />
Ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied heeft bij een eerdere watertoets<br />
overleg plaatsgevonden met het waterschap.<br />
Conclusie<br />
Het aspect water vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend<br />
plan.<br />
3.6 flora en fauna<br />
3.6.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden<br />
ter plaatse. Daarbij is onderscheid te maken in gebieds- en soortenbescherming. Er<br />
moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden / beschermde<br />
soorten. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent<br />
dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Hierdoor worden zowel directe<br />
als indirecte effecten op strikt beschermden soorten en beschermde gebieden niet<br />
verwacht. Onderzoek is niet noodzakelijk.<br />
SAB 35
3.6.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />
In het kader van de artikel 19-procedures zijn destijds onderzoeken 11,12 verricht. De<br />
conclusies zijn als volgt.<br />
Gebiedsbescherming<br />
Het plangebied ligt nabij een als Speciale Beschermingszone (SBZ) aangewezen gebied<br />
in het kader van de Habitatrichtlijn. Dit gebied, Kampina en <strong>Oisterwijk</strong>se bossen<br />
en vennen, ligt op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het plangebied. Deze SBZ is<br />
aangewezen vanwege de aanwezigheid van bossen, beken, venen en heidevelden en<br />
een aantal watergebonden soorten als kleine modderkruiper, kamsalamander en drijvende<br />
waterweegbree. Het projectgebied (grotendeels bebouwd) en de aard van de<br />
beoogde activiteiten (lokale ingreep) hebben geen enkele relatie met of invloed op de<br />
soorten en kwaliteiten in de speciale beschermingszone.<br />
Het plangebied ligt ook op 250 meter van een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zone<br />
langs de Voorste Stroom. Ook hierop is de ontwikkeling niet van invloed, gezien de<br />
tussenliggende bebouwing en wegen en een niet wezenlijke verandering van het gebruik.<br />
Soortenbescherming<br />
Door planontwikkeling kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van (mogelijk) aanwezige<br />
zoogdiersoorten als egel, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, hermelijn,<br />
wezel, bunzing, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis en mogelijk aanwezige<br />
amfibieën als kleine watersalamander, middelste groene kikker, bruine kikker en gewone<br />
pad worden aangetast of verstoord. Deze soorten zijn beschermd en vallen onder<br />
het lichte beschermingsregime. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en<br />
verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat sprake is van procedurele<br />
consequenties.<br />
Op basis van de quick scan flora en fauna van SAB uit december 2005 kon de aanwezigheid<br />
van ontheffingsplichtige soorten vleermuizen en de soort steenmarter niet<br />
kon worden uitgesloten. Daarom is in juli 2006 door middel van meerdere veldbezoeken<br />
een veldinventarisatie uitgevoerd door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau<br />
Ad Eco naar het gebruik van het plangebied door deze soorten. Hieruit bleek dat het<br />
plangebied nauwelijks een functie heeft voor vleermuizen. Vaste rust- en verblijfplaatsen<br />
of vliegroutes zijn niet aangetroffen. Er is alleen tweemaal een overvliegende gewone<br />
dwergvleermuis gezien. Ook de meer strikt beschermde steenmarter is niet<br />
aangetroffen op basis van zichtwaarnemingen en sporenonderzoek.<br />
Met de aanwezigheid van vogels is rekening gehouden door sloop- en rooiactiviteiten<br />
buiten het broedseizoen van vogels plaats te laten vinden.<br />
11 Onderzoek flora en fauna <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1c, 1d en 3, SAB Arnhem B.V.,<br />
28 november 2006, projectnummer: 61738.<br />
12 Quick scan flora en fauna <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 2, SAB Arnhem B.V., 28 novem-<br />
ber 2006, projectnummer: 61739.<br />
SAB 36
Procedurele consequenties<br />
Er worden geen negatieve invloeden verwacht op nabijgelegen beschermde Habitatrichtlijngebieden<br />
en EHS gebieden als gevolg van de ruimtelijke ingrepen aan het<br />
<strong>Lindeplein</strong> te <strong>Oisterwijk</strong>. In het kader van de Natuurbeschermingswet en de EHS worden<br />
geen procedurele consequenties verwacht.<br />
In het plangebied en de directe omgeving is, op basis van de aanwezige biotopen,<br />
aangevuld met een inventarisatie naar het voorkomen van vleermuizen en de steenmarter,<br />
geen sprake van de aanwezigheid van permanente vaste rust- en verblijfplaatsen<br />
van strikt beschermde soorten. Een ontheffing in het kader van de Flora- en<br />
faunawet is daarom niet nodig voor dit plan. Aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen<br />
van de overige mogelijk aanwezige soorten kan op basis van een algemene<br />
vrijstelling, mits de zorgplicht in acht wordt genomen.<br />
Verzachtende omstandigheden en aanbevelingen<br />
Een aantal van de kleinere zoogdieren zullen in de nieuwe situatie in tuinen weer een<br />
geschikt leefgebied kunnen vinden. Het plangebied en de omgeving zijn echter nu en<br />
in de toekomst een overwegend stedelijk gebied met een bijbehorend gebruik. Van<br />
natuurlijke groeiplaatsen of biotopen is dan ook nauwelijks sprake en de verwachtingen<br />
ten aanzien van het voorkomen van soorten zijn daarmee laag. Eenvoudige inrichtingsmaatregelen,<br />
zoals het toepassen van bijvoorbeeld speciale dakpannen waarin<br />
huismussen kunnen broeden en het inrichten van de openbare ruimte en tuinen met<br />
besdragende struiken en bomen levert een bijdrage aan de basiskwaliteit van het gebied.<br />
3.6.3 Conclusie<br />
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend<br />
bestemmingsplan.<br />
3.7 Cultuurhistorie - Archeologie<br />
3.7.1 Cultuurhistorie<br />
Het plangebied is gelegen in een gebied met een historisch stedenbouwkundige structuur.<br />
De provincie Noord-Brabant adviseert om de architectuur van het plan conform<br />
de visie van het streekplan uit te voeren. Dit betekent dat cultuurhistorische en andere<br />
landschappelijke waarden gerespecteerd moeten worden en dat deze waarden gebruikt<br />
moeten worden als inspiratiebron voor de verhoging van de landschappelijke<br />
kwaliteit van het bebouwde gebied. Op deze manier kan de identiteit van de historische<br />
stedenbouw versterkt en behouden worden.<br />
Beschermd stadsgezicht<br />
Een deel van het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische<br />
en stedenbouwkundige waarde van het beschermd stadgezicht zijn over<br />
een lange periode gegroeid. In en nabij de omgeving van het plangebied zijn nog veel<br />
historische elementen aanwezig. De cultuurhistorische waarden van het beschermd<br />
stadsgezicht moeten worden gehandhaafd en – waar nodig – hersteld. De voornaamste<br />
kenmerken die het beeld van het stadgezicht bepalen zijn de parcellering, het rooilijnverloop,<br />
goothoogte en bouwhoogte, kaprichting en kapvorm, architectonische ge-<br />
SAB 37
leding en de inrichting van de openbare ruimte. Voor het behoud en herstel van het<br />
beschermd stadsgezicht is ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen. Een beschrijving<br />
van voornoemde elementen is hierna opgenomen.<br />
Parcellering<br />
De kavels van oudsher loodrecht op de weg en op de Voorste Stroom. De breedte van<br />
de percelen varieert sterk, maar is van oudsher smal waardoor een kleinschalig beeld<br />
ontstaan.<br />
Rooilijnverloop<br />
De rooilijn in het beschermd stadgezicht verloopt vloeiend en is beeldbepalend. Beoogd<br />
wordt deze rooilijn zoveel mogelijk te behouden.<br />
Goothoogte, bouwhoogte, kaprichting en kapvorm<br />
De hoogte is sterk wisselend, waarbij oudere gebouwen vaak een hoge kap hebben.<br />
Ook deze wisseling in hoogte dient gewaarborgd te blijven. De nokrichting is afwisselend,<br />
zowel evenwijdig aan als loodrecht op de weg gericht. Het betreft met pannen<br />
gedekte zadeldaken - eventueel met wolfseinden -, mansardedaken, schilddaken, en<br />
platte daken met gevelschilden. Ook voor nieuwe bebouwing binnen het beschermd<br />
stadsgezicht geldt dat één van deze kapvormen moet worden toegepast.<br />
Architectonische geleding<br />
De architectuur binnen het beschermd stadgezicht heeft een overwegend verticaal karakter<br />
met horizontale geledende elementen. Beoogd wordt de oorspronkelijke harmonische<br />
opbouw in de gevels zowel in de horizontale als in de verticale richting te<br />
behouden dan wel te herstellen.<br />
Inrichting openbare ruimte<br />
Behalve de gebouwen, zijn ook elementen in de openbare ruimte bepalend voor het<br />
beeld. De vele lindebomen hebben een ruimte geledende en structurerende functie.<br />
Met name in de Dorpsstraat en de Lind is hiervan sprake. Er wordt gestreefd naar behoud<br />
en versterking van deze elementen in de openbare ruimte. Bij een herinrichting<br />
van de openbare ruimte dient een afweging te worden gemaakt tussen bereikbaarheidsaspecten<br />
enerzijds en verblijfsaspecten anderzijds. De verblijfsruimte dient daarbij<br />
kwantitatief en kwalitatief voldoende te zijn.<br />
3.7.2 Archeologie<br />
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />
ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen<br />
van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische<br />
waarden in situ 13 bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar<br />
gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk<br />
blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven<br />
en ex situ 14 worden bewaard.<br />
13 in situ = in de bodem [bewaren].<br />
14 ex situ = uit de bodem [halen en ergens anders bewaren].<br />
SAB 38
<strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />
Op 5 november 2009 heeft de raad het archeologiebeleid voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong><br />
vastgesteld. Aanleiding hiervoor is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg,<br />
die gericht is op een betere bescherming van het archeologisch erfgoed.<br />
Volgens deze nieuwe wet moet elke gemeente over een eigen archeologiebeleid beschikken.<br />
Om te voldoen aan deze wettelijke bepaling is een Beleidsplan Archeologie<br />
voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> opgesteld. De Wet op de archeologische monumentenzorg<br />
gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan<br />
100 m². <strong>Gemeente</strong>n kunnen echter van die norm afwijken (naar boven en naar beneden)<br />
als zij daarvoor een deugdelijke motivering aanvoeren.<br />
Om de archeologische waarde in de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> inzichtelijk te maken is een<br />
beleidskaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebieden in bestemmingsplannen<br />
een dubbelbestemming archeologie geldt en die een koppeling<br />
mogelijk maakt met de voor de gebieden voorgestelde oppervlakte- en dieptegrenzen<br />
ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht. De kaart maakt uiteraard ook inzichtelijk<br />
voor welke gebieden geen archeologische onderzoeksplicht geldt.<br />
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de archeologische beleidskaart en<br />
het plangebied is hierop aangeduid met een rood kader. Binnen de grenzen van het<br />
plangebied geldt de Waarde - archeologie 1. Voor dit gebied geldt een onderzoeksplicht<br />
bij ingrepen in de bodem vanaf 50 m² en dieper dan 30 centimeter.<br />
Fragment archeologische beleidskaart<br />
3.7.2.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />
Omdat voorliggend bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> conserverend van aard is en met<br />
nieuwe ontwikkelingen geen gronden worden geroerd kan in het kader van dit bestemmingsplan<br />
onderzoek achterwege blijven.<br />
SAB 39
3.7.2.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />
Ten tijde van de artikel 19-procedures zijn wel onderzoeken uitgevoerd, omdat het<br />
plangebied zich bevindt zich in een gebied waarvan de archeologische verwachtingswaarde<br />
destijds nog niet in beeld was gebracht. In november 2005 is door RAAP Archeologisch<br />
Adviesbureau B.V. een archeologisch vooronderzoek 15 verricht in het<br />
plangebied.<br />
De conclusies uit dit onderzoek zijn als volgt:<br />
Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een<br />
middelmatige kans voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars en een hoge kans voor<br />
vindplaatsen van landbouwende gemeenschappen. Op basis van de rijke bewoningsgeschiedenis<br />
van <strong>Oisterwijk</strong> worden voornamelijk bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen<br />
en de Nieuwe Tijd in het plangebied aangetroffen. In de bebouwde kom is<br />
sprake van een hoge concentratie aan bouwactiviteiten en een uitgebreid netwerk aan<br />
infrastructuur. Hierdoor wordt verwacht dat er plaatselijk in het plangebied ernstige<br />
verstoringen van het bodemarchief zijn opgetreden. Vooral van eventuele jagersverzamelaars-vindplaatsen<br />
wordt verwacht dat ze volledig verstoord zijn. Vindplaatsen<br />
van landbouwende, meer sedentaire culturen zijn minder afhankelijk van erosie waardoor<br />
er mogelijk toch een inzicht kan worden verkregen in het voorkomen van structuren.<br />
Vooral vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd zijn door het gebruik van bakstenen beter<br />
bewaard gebleven. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd<br />
het plangebied aan een vervolgonderzoek te onderwerpen. Mogelijk kan de<br />
archeologische begeleiding uitkomst bieden op de vragen of er archeologische sporen<br />
aanwezig zijn en of de bewoning in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd intensiever<br />
was dan het bewoningspatroon dat op de historische kaarten staat aangegeven.<br />
Omdat wordt verwacht dat er plaatselijk in het plangebied ernstige verstoringen van<br />
het bodemarchief zijn opgetreden, wordt een proefsleuvenonderzoek een moeilijk te<br />
legitimeren middel bevonden. Daarom heeft een archeologische begeleiding tijdens<br />
de graafwerkzaamheden plaatsgevonden. Een archeologische begeleiding houdt in<br />
dat eventuele archeologische sporen en vondsten, ontdekt tijdens de graafwerkzaamheden,<br />
worden gedocumenteerd en op kaart ingetekend. De archeologen zijn in de<br />
gelegenheid gesteld deze vondsten en/of sporen te documenteren conform de geldende<br />
richtlijnen.<br />
15 Projectgebied Lindepad te <strong>Oisterwijk</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>; archeologisch vooronderzoek:<br />
een bureauonderzoek, RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, november 2005, ISSN:<br />
0925-6369.<br />
SAB 40
3.7.2.3 Archeologische begeleiding<br />
De graafwerkzaamheden voor de verschillende projecten binnen het <strong>Lindeplein</strong> hebben<br />
onder archeologische begeleiding plaatsgevonden. Er zijn diverse voorwerpen en<br />
restanten van verschillende soorten putten aangetroffen. Bijgaande afbeelding toont<br />
enkele vondsten. De waardevolle elementen zijn bewaard. De locatie van de plaggenhutten<br />
uit de 15 e en 16 e eeuw worden zichtbaar gemaakt in de bestrating van het<br />
openbare plein.<br />
3.7.3 Conclusie<br />
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de haalbaarheid<br />
van voorliggend plan.<br />
3.8 Verkeer en parkeren<br />
3.8.1 Parkeerbeleidsvisie <strong>Oisterwijk</strong><br />
Bureau Goudappel Coffeng heeft in oktober 2006 een parkeerbeleidsvisie 16 (zie separate<br />
bijlage) opgesteld. Doel is het aanreiken van uitgangspunten, richtlijnen en instrumenten<br />
voor het autoparkeerbeleid.<br />
Aan de hand van de visie wordt het parkeren getoetst en georganiseerd. Instrumenten<br />
die de gemeente wil inzetten om het beleid uit te voeren zijn:<br />
instellen parkeerregulering;<br />
acceptabele parkeerregulatie;<br />
instellen parkeernorm;<br />
voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouwprojecten (eigen terrein);<br />
doelgroepenbeleid;<br />
handhaving.<br />
De parkeercapaciteit in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> bedraagt circa 1.190 parkeerplaatsen.<br />
Circa 30% is gratis. De overige plaatsen maken onderdeel uit van een vorm van<br />
parkeerregulering. Uit parkeeronderzoek is gebleken dat de huidige parkeersituatie<br />
acceptabel is. Er zijn echter wel grote lokale verschillen. Dat geldt ook voor betaalde<br />
16 Parkeerbeleidsvisie <strong>Oisterwijk</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>, Goudappel Coffeng adviseurs verkeer<br />
en vervoer, 11 oktober 2006, kenmerk OTW018/Sma/0216.<br />
SAB 41
en gratis parkeerplaatsen. Werkers parkeren vaak op gratis parkeerplaatsen. Bezoekers<br />
parkeren grotendeels op betaalde parkeerplaatsen.<br />
In verband met vele nieuwbouwontwikkelingen in en buiten het centrum zullen er in de<br />
toekomst meer auto‟s naar het centrum komen. De gemeente zal daarom monitoren<br />
of de parkeercapaciteit toereikend blijft of waar problemen ontstaan.<br />
Bij nieuwbouw moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.<br />
Wanneer bij nieuwbouwprojecten onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein<br />
gerealiseerd worden, kan de gemeente de initiatiefnemer deze verplichting laten afkopen.<br />
3.8.2 Parkeerbalans plangebied<br />
De parkeerbalans voor het <strong>Lindeplein</strong> is opgesteld op basis van de actuele parkeernormen<br />
voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> [Parkeren bij nieuwbouw, 2007].<br />
parkeervraag parkeeraanbod verschil<br />
bewoners + werkers 108 185<br />
bezoekers 106<br />
214 185 -29<br />
Het plan genereert een parkeerbehoefte van 214 parkeerplaatsen in de piekperiode<br />
(108 voor bewoners en werkers en 106 voor bezoekers).<br />
In het plangebied zijn circa 185 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn<br />
gezien de constructie niet geschikt voor bezoekers. Het overschot aan parkeerplaatsen<br />
is middels een abonnementen- of vergunningensysteem beschikbaar gesteld aan<br />
bewoners/werkers in de directe omgeving van het te realiseren project. Uitgangspunt<br />
is dat de parkeerplaatsen die hiermee vrijkomen in het centrum kunnen worden gebruikt<br />
voor bezoekers van het <strong>Lindeplein</strong>.<br />
Dan blijft over een tekort van (214-185=) 29 parkeerplaatsen. Het tekort aan parkeerplaatsen<br />
kan worden opgevangen in de parkeerkelder onder de Tiliander en de parkeerterreinen<br />
aan de Spoorlaan. Op deze locaties (279 parkeerplaatsen) is sprake<br />
van een lage parkeerdruk, oftewel voldoende parkeercapaciteit voor bezoekers van<br />
het <strong>Lindeplein</strong>.<br />
De gemeente heeft in het verleden vrijstelling verleend van het bepaalde in de Bouwverordening<br />
ten aanzien van parkeren op eigen terrein.<br />
3.8.3 Conclusie<br />
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van<br />
voorliggend bestemmingsplan.<br />
SAB 42
3.9 Economische uitvoerbaarheid<br />
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet<br />
ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering<br />
van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij<br />
particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte<br />
kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot<br />
ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen<br />
met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar<br />
gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap<br />
en sociale woningbouw).<br />
In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie planologisch vastgelegd.<br />
Het bestemmingsplan maakt hierbij geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het<br />
Besluit ruimtelijke ordening mogelijk.<br />
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten<br />
met zich mee. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking.<br />
Eventuele toekomstige particuliere plannen komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.<br />
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.<br />
3.10 Handhaving van het plan<br />
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van onderhavig<br />
bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de planregels tegen te<br />
gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Zo zal controle en toezicht plaats<br />
moeten vinden om te constateren of er overtredingen bestaan. Vervolgens zal in veel<br />
gevallen getracht worden om met overleg een einde te maken aan de overtreding. Als<br />
dit niet lukt, zullen specifieke handhavingmiddelen worden toegepast zoals bestuursdwang.<br />
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt<br />
niet onder handhaving.<br />
SAB 43
4 Wijze van bestemmen<br />
4.1 Algemeen<br />
4.1.1 Wat is een bestemmingsplan?<br />
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden<br />
worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit<br />
de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie.<br />
Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie<br />
die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:<br />
a de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen<br />
bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en<br />
b de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven<br />
bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).<br />
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing<br />
(omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van „werken,<br />
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden‟ (omgevingsvergunning ten behoeve<br />
van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).<br />
Een bestemmingsplan regelt derhalve:<br />
het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);<br />
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:<br />
het bebouwen van de gronden;<br />
het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.<br />
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid,<br />
maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels<br />
zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening,<br />
de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen<br />
van het ruimtelijke beleid.<br />
4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden<br />
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt<br />
via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak<br />
gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven.<br />
Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:<br />
a Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een<br />
bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus<br />
meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één „enkel‟ bestemming (dat is dé<br />
bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In<br />
de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende<br />
gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden<br />
van de onderliggende bestemmingen.<br />
SAB 44
Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking<br />
heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets‟ geregeld.<br />
Dat „iets‟ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen<br />
voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen<br />
kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels<br />
en kunnen ook een eigen regel hebben.<br />
4.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels<br />
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:<br />
1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels<br />
worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing<br />
van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden<br />
bij het toepassen van de regels (artikel 2).<br />
2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen<br />
opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het<br />
toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen<br />
met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden<br />
opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit<br />
hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.<br />
a Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd<br />
in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.<br />
Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-<br />
en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot<br />
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of<br />
wijzigingsbevoegdheden opgenomen.<br />
b Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in<br />
andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd<br />
moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen<br />
is geregeld.<br />
3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen<br />
karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling,<br />
algemene bouwregels (zo worden de bouwwerken die afwijken<br />
van de regeling in het bestemmingsplan „positief‟ bestemd) en algemene afwijkingsregels.<br />
4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht<br />
en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene<br />
regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk<br />
opgenomen.<br />
4.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht<br />
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking<br />
getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling<br />
in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke<br />
leefomgeving.<br />
De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit,<br />
de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de<br />
Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.<br />
SAB 45
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen<br />
als „aanlegvergunning‟, „sloopvergunning‟, „ontheffing‟ en „bouwvergunning‟ zijn vervangen<br />
door „omgevingsvergunning ten behoeve van…‟.<br />
4.2 Dit bestemmingsplan<br />
4.2.1 Algemeen<br />
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een <strong>toelichting</strong>. De verbeelding<br />
en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.<br />
Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden<br />
bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze<br />
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.<br />
De <strong>toelichting</strong> heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel<br />
van het plan. De <strong>toelichting</strong> van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen,<br />
de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan<br />
ten grondslag liggen. Tot slot is de <strong>toelichting</strong> van wezenlijk belang<br />
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.<br />
4.2.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan<br />
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is<br />
beschreven. Het bestemmingsplan bevat drie bestemmingen, te weten de bestemming<br />
Centrum, Verkeer – Verblijf, Wonen en Wonen - Gestapeld.<br />
Centrum<br />
De gronden met bestemming Centrum zijn bestemd voor wonen in combinatie met<br />
een beroep aan huis en diverse commerciële functies. Woningen zijn op alle verdiepingen<br />
toegestaan terwijl de commerciële functies alleen op de begane grond en beneden<br />
maaiveld mogen worden gerealiseerd. Het maximaal aantal te realiseren woningen<br />
is opgenomen op de verbeelding. De toegestane commerciële functies zijn<br />
detailhandel, horeca en cultuur en ontspanning waarbij deze laatste alleen daar is<br />
toegestaan, waar het op de kaart is aangegeven. Horeca is aan de westzijde van het<br />
<strong>Lindeplein</strong> uitgesloten. Detailhandel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen<br />
„cultuur en ontspanning‟ en „detailhandel uitgesloten‟. Op de verbeelding en/of in<br />
de regels wordt de oppervlakte van deze commerciële functies beperkt. Tevens wordt<br />
in de regels aangegeven in welke categorieën horeca is toegestaan. Het behoud en<br />
herstel van de cultuurhistorische waarde van de bebouwing is aangeduid ter plaatse<br />
van de aanduiding „specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument‟. Daarnaast<br />
is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />
Verkeer - Verblijf<br />
Deze bestemming heeft betrekking op het openbaar gebied rondom de overige bestemmingen.<br />
De gronden zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen en bijbehorende<br />
voorzieningen. Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage<br />
toegestaan. Voor wat betreft evenementen, het houden van de wekelijkse markt en<br />
het hebben van terrassen is de inhoud van het (paraplu)bestemmingsplan, Centrum<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, herziening I (evenementen), verwerkt in deze bestemming.<br />
SAB 46
Wonen<br />
De bestemming Wonen is bedoeld voor de stadswoningen in combinatie met een beroep<br />
aan huis in het westen van het plangebied.<br />
Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte<br />
zijn opgenomen op de verbeelding. Ter plekke zijn uitsluitend<br />
aaneengebouwde woningen toegestaan.<br />
Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />
Tot slot zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het wijzigen<br />
van het woningtype, mantelzorg en een bedrijf aan huis.<br />
Wonen - Gestapeld<br />
De bestemming Wonen - Gestapeld is bedoeld voor gestapelde woningen in combinatie<br />
met een beroep aan huis.<br />
Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte<br />
zijn opgenomen op de verbeelding. De voorgevel van het gebouw mag niet<br />
meer dan 3 meter uit de, op de verbeelding opgenomen, gevellijn worden gerealiseerd.<br />
Bijgebouwen mogen niet worden gebouwd.<br />
Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />
Tot slot zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van mantelzorg<br />
en een bedrijf aan huis.<br />
Waarde - Archeologie 1<br />
De voor „Waarde - Archeologie 1‟ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere<br />
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming<br />
van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair<br />
ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.<br />
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende<br />
bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken<br />
met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te<br />
overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag<br />
zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende<br />
mate zijn vastgesteld.<br />
Waarde - Beschermd stadsgezicht<br />
De voor Waarde - Beschermd stadsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor<br />
de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel<br />
van het beschermd stadsgezicht.<br />
SAB 47
4.2.3 Algemene regels<br />
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld<br />
begrippen, de wijze van meten, algemene gebruiksregels en overgangsrecht. Deze<br />
min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.<br />
Ten slotte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan het college<br />
het bestemmingsplan kan wijzigen voor het toestaan van meer woningen in het<br />
plangebied. Dit wijzigingsplan kan pas worden opgesteld als voldaan wordt aan een<br />
aantal randvoorwaarden.<br />
SAB 48
5 Procedure<br />
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2011 voor een periode van 6<br />
weken ter visie gelegen. Gedurende die periode heeft een ieder zijn of haar zienswijze<br />
op het bestemmingsplan kunnen indienen. Er zijn geen reacties ingediend.<br />
Gelijktijdig met de tervisielegging is het ontwerp voor advies toegestuurd naar de volgende<br />
instanties:<br />
Brandweer Midden – en West Brabant;<br />
Waterschap De Dommel;<br />
Provincie Noord-Brabant;<br />
VROM-inspectie.<br />
Van het Waterschap en de Brandweer zijn adviezen ontvangen. De reactie van het<br />
Waterschap heeft geleid tot enkele aanpassingen in de waterparagraaf en de regels<br />
van dit bestemmingsplan. Het advies van de brandweer had betrekking op nieuwe<br />
ontwikkelingen die eventueel met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.<br />
Aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden<br />
biedt, zoals de bouw van een bijgebouw, is nader onderzoek niet noodzakelijk en zijn<br />
geen wijzigingen doorgevoerd.<br />
SAB 49
Bijlage 1: Beschrijving geldende bestemmingen
Bijlage: beschrijving geldende bestemmingen<br />
Beschrijving in hoofdlijnen - artikel 6<br />
In het geldende bestemmingsplan is een artikel met de beschrijving in hoofdlijnen van<br />
het plan opgenomen. Dit artikel dient als toetsingskader voor toekomstige ontwikkeling<br />
die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.<br />
In de beschrijving in hoofdlijnen wordt het bestemmingsplangebied verdeeld in zones.<br />
Het plangebied maakt deel uit van de dorpszone. De dorpszone wordt gekarakteriseerd<br />
door een grote menging van functies. Het plangebied maakt onderdeel uit van<br />
het concentratiegebied van horeca en grenst aan het kernwinkelgebied. Het horecaconcentratiegebied<br />
is in hoofdzaak bestemd voor horeca, die in hoofdzaak maaltijden,<br />
(alcoholische) dranken en/of logies verstrekken en waarvan de exploitatie doorgaans<br />
in de avonduren plaatsvindt, waaronder restaurants, cafés en hotels. Met betrekking<br />
tot detailhandel is bepaald dat buiten het kernwinkelgebied nieuwvestiging van maximaal<br />
10 detailhandeleenheden met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 50 m 2<br />
per eenheid mogelijk is. De woonfunctie dient tot behoud van draagvlak en levendigheid<br />
in het centrum. Buiten het kernwinkelgebied zijn woningen op de begane grond<br />
en op eventuele verdiepingen van panden, die geen woonfunctie op de begane grond<br />
hebben, toegestaan.<br />
Het plangebied is volledig aangewezen als „Beschermd stadsgezicht‟, waarmee cultuurhistorische<br />
waarden moeten worden gehandhaafd en, waar nodig, hersteld. Hiervoor<br />
is een aanlegvergunningstelsel in verband met het vellen van houtopstanden en<br />
het slopen van gebouwen en muren opgenomen.<br />
Uit te werken cultuurcentrum, VVV-plein (Ucc-VVV) - artikel 26<br />
Het grootste gedeelte van het projectgebied valt binnen deze bestemming (bruine<br />
kleur op het fragment van de geldende plankaart). Ten tijde van het opstellen van het<br />
moederplan was de gewenste functie van het gebied al wel uitgekristalliseerd, de<br />
exacte vormgeving was echter nog niet bekend. In de voorschriften is het uitwerkingsgebied<br />
verder opgesplitst in drie deelgebieden. Twee van deze gebieden hebben betrekking<br />
op het projectgebied.<br />
Deelgebied 2 (het VVV-plein en omliggende bebouwing)<br />
De belangrijkste uitwerkingsvoorschriften voor dit deelgebied zijn hieronder opgenomen.<br />
de gronden worden bestemd voor maatschappelijke, woon-, horeca-, detailhandels-<br />
en verkeersdoeleinden, zakelijke dienstverlening en bijbehorende verkeers-,<br />
parkeer- en groenvoorzieningen;<br />
het VVV-plein dient te worden uitgewerkt tot een openbare ruimte met een hoge<br />
verblijfskwaliteit, waar voor autoverkeer geen plaats is;<br />
voorzien moet worden in ruimte voor parkeren voor gebruikers van het gebied<br />
(mensen die er wonen en werken). Bezoekers parkeren in de spoorzone en/of een<br />
parkeerkelder;<br />
de westelijke wand van het te realiseren plein volgt globaal het verlengde van de<br />
zijgevel van het pand De Lind 53/55 en heeft een lengte van circa 2/3 van de totale<br />
afstand tussen De Lind en de Tuinweg, zodat het plein zich voor het cultuurcentrum,<br />
ten noorden van het projectgebied, verbreedt;<br />
de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen, waarbij een terugliggende derde<br />
laag wordt gerealiseerd;
de bebouwing dient waar mogelijk bij te dragen aan behoud en herstel van de<br />
waarde van het beschermd stadsgezicht;<br />
op de begane grondlaag van de pleinwanden zijn woondoeleinden, detailhandel<br />
(maximaal 4 eenheden van 50 m 2 ), horeca (maximaal 1 vestiging in de categorie<br />
Horeca I) en zakelijke dienstverlening toegestaan. De detailhandelsvestiging mag<br />
geen aantasting van de bestaande voorzieningenstructuur tot gevolg hebben. Dit<br />
betekent dat het totaal aantal toe te voegen meters verkoopvloeroppervlakte, tezamen<br />
met overige ontwikkelingen binnen het voorzieningencentrum, niet meer<br />
mag bedragen dan het totaal voor het voorzieningencentrum beschikbare maximum<br />
van 500 m 2 ;<br />
op hoger gelegen bouwlagen is uitsluitend de woonfunctie met bijbehorende voorzieningen<br />
toegestaan;<br />
rekening moet worden gehouden met de spoorlijn, provinciale woningbouwgetallen,<br />
de bodemkwaliteit ter plaatse en milieuhinder van omliggende bedrijven;<br />
voor de betreffende gronden dient een verkennend archeologisch onderzoek te zijn<br />
uitgevoerd.<br />
Deelgebied 3 (Tuinweg tussen nummers 48 en 58)<br />
De belangrijkste uitwerkingsvoorschriften voor dit deelgebied zijn hieronder opgenomen.<br />
de gronden worden bestemd voor woningen;<br />
er zijn maximaal 4 woningen toegestaan;<br />
de goot- en/of boeiboordhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;<br />
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;<br />
de bebouwing dient kleinschalig van karakter en omvang te zijn;<br />
de bebouwing dient waar mogelijk bij te dragen aan behoud en herstel van de<br />
waarde van het beschermd stadsgezicht;<br />
de achterontsluiting van panden aan De Lind 65-71 dient te worden behouden;<br />
rekening moet worden gehouden met de spoorlijn, provinciale woningbouwgetallen,<br />
de bodemkwaliteit ter plaatse en milieuhinder van omliggende bedrijven;<br />
voor de betreffende gronden dient een verkennend archeologisch onderzoek te zijn<br />
uitgevoerd.<br />
Woondoeleinden (W) - artikel 8<br />
Deze bestemming geldt voor 2 voormalige woningen aan de Tuinweg (48 en 46). Binnen<br />
de woonbestemming is een gebruik voor het wonen toegestaan. Binnen de op de<br />
plankaart aangegeven bouwgrenzen mogen 2 hoofdgebouwen met een bouwhoogte<br />
van maximaal 8 m worden opgericht.<br />
Detailhandelsdoeleinden (D) - artikel 9<br />
Deze bestemming geldt voor de gronden ten noorden van de panden De Lind 61 a en<br />
b en De Lind 67b t/m 67g. De gronden met deze bestemming mogen onder andere<br />
worden gebruikt voor detailhandel, waaronder begrepen horeca uitsluitend als ondergeschikte<br />
nevenactiviteit en woondoeleinden. Voor het perceel De Lind 67b t/m 67g is<br />
tevens detailhandel op de verdieping toegestaan.<br />
Voor beide percelen geldt dat alleen een deel van het bestemmingsvlak zonder bouwgrenzen<br />
gelegen is in het projectgebied. Hier mogen uitbouwen en bijgebouwen met<br />
een maximale bouwhoogte van 4,5 m worden opgericht.
Horecadoeleinden (H) - artikel 10<br />
De gronden ten noorden van het perceel De Lind 61 en 63a hebben de bestemming<br />
Horecadoeleinden (H). Deze gronden, voor zover gelegen binnen het projectgebied,<br />
zijn bestemd voor horeca in categorie I (in de vorm van onder andere cafés, restaurants,<br />
hotels en pensions) op de begane grond en woondoeleinden. In totaal mogen<br />
zich in het projectgebied 2 horecabedrijven vestigen. Echter, binnen het projectgebied<br />
mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen en uitbouwen mogen<br />
een bouwhoogte van maximaal 4,5 m hebben.<br />
Zakelijke dienstverleningsdoeleinden (ZD) - artikel 14<br />
Deze bestemming geldt ter plaatse van de gronden ten noorden van het perceel De<br />
Lind 65. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor zakelijke dienstverlening en<br />
woondoeleinden. In totaal mag zich in het projectgebied 1 zakelijke dienstverleningsvestiging<br />
vestigen. Op deze gronden mogen ter plaatse van het projectgebied alleen<br />
bijgebouwen en uitbouwen met een bouwhoogte van 4,5 m worden opgericht.<br />
Vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden<br />
Het bestemmingsplan bevat enkele vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden waarmee<br />
kan worden ingespeeld op wensen en ontwikkelingen in bijvoorbeeld de detailhandelsstructuur.<br />
Burgemeester en wethouders zijn bijvoorbeeld bevoegd tot het verlenen<br />
van vrijstelling teneinde een groter verkoopvloeroppervlak buiten het kernwinkelgebied<br />
toe te staan (groter dan 500 m 2 ), mits de vergroting geen duurzame ontwrichting van<br />
de bestaande voorzieningenstructuur in <strong>Oisterwijk</strong> tot gevolg heeft. Hiertoe moet een<br />
distributieplanologisch onderzoek worden opgesteld. Dit is inmiddels gebeurd.
Bijlage 2: Luchtkwaliteitonderzoek
Luchtkwaliteitonderzoek<br />
<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong><br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Oisterwijk</strong><br />
13 september 2010<br />
projectnummer 100353
INHOUD<br />
1 Inleiding 3<br />
1.1 Aanleiding 3<br />
1.2 Doel van het onderzoek 3<br />
1.3 leeswijzer 4<br />
2 Wet- en regelgeving omtrent luchtkwaliteit 5<br />
2.1 Europese regelgeving 5<br />
2.2 Wet milieubeheer 5<br />
2.3 Wet ruimtelijke ordening 8<br />
3 Beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer 9<br />
3.1 Inleiding 9<br />
3.2 Gevoelige bestemming in onderzoekszone 9<br />
3.3 Beoordeling (N)IBM op grond van ministeriële regeling 9<br />
3.4 Onderzoek naar een mogelijke grenswaardenoverschrijding 10<br />
3.5 Toets aan Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen 10<br />
4 Beoordeling in het kader van de Wet ruimtelijke<br />
ordening 11<br />
4.1 De duur van de blootstelling 11<br />
4.2 De kwaliteit van de lucht 11<br />
4.3 Beoordeling “blootstelling aan luchtverontreiniging” 11<br />
5 Conclusies 12<br />
Bijlage<br />
Zichtjaren<br />
Rekenmodellen<br />
Uitgangspunten, rekenmethodiek en parameters<br />
Verkeersgegevens<br />
Rekenresultaten
1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />
Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied.Het<br />
betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de<br />
Spoorlaan. Enkele jaren geleden is voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> afzonderlijk<br />
een artikel 19 lid 2-procedure volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />
doorlopen (<strong>Lindeplein</strong>, fase 1, 1c, 1d en 3 en fase 2). De verleende vrijstellingen zijn<br />
inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />
De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan en de projecten<br />
een passende juridisch-planologische regeling geven. Hierbij vinden er enkele<br />
wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige juridisch-planologische regelingen:<br />
− In fase 2 zijn geen 21 maar 23 wooneenheden mogelijk;<br />
− De bioscoopruimte in fase 1 krijgt een bredere bestemming, aangezien deze ruimte<br />
momenteel leeg staat.<br />
Figuur 1: Globale begrenzing van het plangebied Bron: Google Earth, bewerking SAB Arnhem BV<br />
1.2 Doel van het onderzoek<br />
Onderhavig onderzoek is een uitwerking van de vereisten die de Wet luchtkwaliteit<br />
(verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) stelt ten aanzien van ruimtelijke<br />
projecten. Daarnaast vindt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de<br />
afweging plaats of het aanvaardbaar is om het initiatief op deze plaats te realiseren.<br />
SAB 3
Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het initiatief zelf<br />
niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />
1.3 leeswijzer<br />
Hoofdstuk 2 geeft een korte samenvatting van de relevante wet- en regelgeving.<br />
In hoofdstuk 3 is een korte beschrijving van het initiatief opgenomen, alsmede de invloed<br />
die het heeft op de luchtkwaliteit in de omgeving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan<br />
op de blootstelling aan luchtverontreiniging met het oog op een goede ruimtelijke ordening.<br />
Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de conclusies van het onderzoek opgenomen.<br />
SAB 4
2 Wet- en regelgeving omtrent luchtkwaliteit<br />
2.1 Europese regelgeving<br />
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van<br />
mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben.<br />
Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren,<br />
bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën,<br />
zoals kinderen en ouderen 1 . Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen<br />
opgenomen in de nationale wetgeving. De Europese richtlijn betreffende<br />
luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa (2008/50/EG) uit 2008 biedt lidstaten de<br />
mogelijkheid uitstel en vrijstelling aan te vragen voor het voldoen aan bepaalde normen<br />
(derogatie).<br />
2.2 Wet milieubeheer<br />
2.2.1 Hoofdlijnen<br />
Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen<br />
(hoofdstuk 5, titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) gewijzigd. Deze wijziging wordt ook wel de<br />
‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd. Verder in dit onderzoek zal deze wetswijziging ook zo<br />
genoemd worden. De Wet luchtkwaliteit met onderliggende AMvB’s en ministeriële regelingen<br />
vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en is een implementatie van de Europese<br />
kaderrichtlijn luchtkwaliteit 2008 en diverse dochterrichtlijnen, waarin onder<br />
andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn<br />
vastgesteld. Met de Wet luchtkwaliteit, de bijbehorende bepalingen en maatregelenpakket<br />
wil de overheid een zodanige verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen<br />
dat aan de grenswaarden wordt voldaan en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke<br />
ordening doorgang kunnen vinden.<br />
De kern van de Wet is het ‘Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’<br />
(NSL). Dit instrument wordt door de rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke<br />
ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en maatregelen<br />
die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is om in 2015 overal<br />
aan de grenswaarden te voldoen. In het voorjaar van 2009 heeft de Europese Commissie<br />
ingestemd met deze Nederlandse aanpak. Concreet betekent dit dat Nederland<br />
uitstel (derogatie) heeft gekregen voor de ingangsdata voor de normen voor stikstofdioxide<br />
en fijn stof voor agglomeraties en zones die deel uit maken van het NSL. De ingangsdata<br />
zijn hier als gevolg van deze derogatie opgeschoven van januari 2010 naar<br />
juni 2011 (voor fijn stof) en januari 2015 (voor stikstofdioxide) 2 . De Derogatiewet implementeert<br />
de Europese richtlijn 2008/50/EG en de derogatie in de Nederlandse wetgeving.<br />
Tevens is hiermee het NSL sinds 1 augustus 2009 in werking getreden.<br />
1<br />
Eerste dochterrichtlijn luchtkwaliteit EU, Richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden<br />
voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht,<br />
april 1999.<br />
2<br />
Voor de agglomeratie Heerlen-Kerkrade geldt derogatie tot 1 januari 2013.<br />
SAB 5
2.2.2 Relevante stoffen<br />
De Europese Unie heeft grenswaarden vastgesteld voor onder andere de stoffen stikstofdioxide<br />
(NO2), fijn stof (PM2,5 en PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood<br />
(Pb) en koolmonoxide (CO). De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten<br />
minimaal aan de gestelde grenswaarden voldoen. De ervaring leert dat in Nederland<br />
de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO)<br />
sinds 2002 niet meer worden overschreden 3 . Berekeningen van TNO tonen aan dat<br />
dit de aankomende tien jaar ook niet het geval zal zijn 4 . De concentraties benzeen liggen<br />
in de regel eveneens onder de grenswaarden. Deze kunnen echter sterk oplopen<br />
in situaties waar sprake is van grote parkeerterreinen of grote parkeergarages die niet<br />
voldoen aan de NEN 2443 eisen. Hiervan is bij het onderhavige plan geen sprake.<br />
In tegenstelling tot de overige genoemde stoffen geldt voor PM2,5 een grenswaarde<br />
die in 2015 van kracht wordt. Het NSL geeft aan dat het Planbureau voor de Leefomgeving<br />
verwacht dat in Nederland deze grenswaarde in 2015 gehaald wordt. Ook de<br />
eerste metingen in Nederland wijzen uit dat dit een reële veronderstelling is.<br />
Op plaatsen waar wordt voldaan aan de grenswaarden voor PM10 wordt dan namelijk<br />
5<br />
ook voldaan aan die voor PM2.5 . Om deze reden is er voor gekozen in het NSL en in<br />
dit onderzoek niet apart te toetsen aan het halen van deze grenswaarde. Dit onderzoek<br />
richt zich daarom alleen op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).<br />
2.2.3 Te beoordelen locaties<br />
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) 6 bevat onder andere voorschriften<br />
over berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen<br />
vast te stellen. De regeling geeft een invulling van het begrip toepasbaarheidbeginsel,<br />
waarbij het gaat om de toegankelijkheid van- en de blootstelling op een locatie.<br />
De volgende locaties zijn uitgezonderd van beoordeling van de luchtkwaliteit:<br />
− Bedrijfsterreinen of terreinen van agrarische of industriële inrichtingen. Dit omvat<br />
mede de (eigen) bedrijfswoning. Toetsing vindt plaats vanaf de inrichtingsgrens.<br />
− De rijbaan (en eventuele middelberm) van wegen, tenzij voetgangers normaliter<br />
toegang hebben tot de middenberm. Bij de berekening van concentraties NO2 en<br />
PM10 moet de beoordeling plaats vinden op 10 meter vanaf de wegrand, tenzij een<br />
andere afstand een representatiever beeld van de luchtkwaliteit geeft. De luchtkwaliteit<br />
op het rekenpunt moet representatief zijn voor een straatsegment met een<br />
lengte van minimaal 100 meter.<br />
− Locaties die ontoegankelijk en niet geschikt of bedoeld zijn voor menselijke toegang.<br />
Een voortuin van een woning als deze geen verblijfsfunctie heeft.<br />
Daarnaast hoeft de luchtkwaliteit alleen te worden beoordeeld op plaatsen waar een<br />
significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Het gaat om blootstelling gedurende<br />
een periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde.<br />
3<br />
RIVM, Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2002, Rapport 500037004, 2004.<br />
4<br />
TNO, Wesseling, J.P. en P.Y.J. Zandveld, bijlagen bij luchtkwaliteitberekeningen in het kader<br />
van de ZSM/spoedwet, TNO-Rapport R2006, november 2006.<br />
5<br />
MNP, Matthijsen, J. en ten Brink, H.M., PM2,5 in the Netherlands. Consequences<br />
of the new European air quality standards, Rapport 500099001, Milieu- en Natuurplanbureau,<br />
oktober 2007.<br />
6<br />
Laatste wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 13 augustus 2009.<br />
SAB 6
Voor de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10) is de middelingstijd van de grenswaarde<br />
een etmaal. Het gaat om de verblijfsduur die in het algemeen verbonden is<br />
aan een functie. Volgens de Rbl is onder andere een woning, school en sportterrein<br />
een locatie met een significante blootstellingsduur.<br />
2.2.4 ‘Niet in betekenende mate’<br />
De wet maakt onderscheid in aard en omvang van projecten. Projecten die de concentratie<br />
meer dan 3% van de grenswaarde van een stof verhogen, dragen in betekenende<br />
mate (IBM) bij aan de luchtverontreiniging. Als dit niet het geval is, is de bijdrage<br />
van het project “niet in betekenende mate” (NIBM) 7 . NIBM-projecten hoeven niet<br />
langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden omdat ze niet<br />
leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. IBM-projecten moeten<br />
wel getoetst worden aan de grenswaarden. Deze projecten zullen veelal zijn opgenomen<br />
in het NSL die tevens aantoont met welke maatregelen er in het betrokken gebied<br />
wordt gezorgd dat de grenswaarden worden gehaald.<br />
Voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide betekent 3% van de grenswaarde van een stof<br />
een maximale toename van 1,2 μg/m 3 . Voor een aantal functies geeft de ministeriële<br />
regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan:<br />
− woningen: 1.500 woningen met één ontsluitingsweg;<br />
− kantoren: 10 hectare bruto vloeroppervlak (bvo) met één ontsluitingsweg;<br />
− landbouwinrichtingen: akkerbouw of tuinbouw met open teelt, teelt van eetbare<br />
gewassen in een gebouw of onverwarmde glastuinbouw ongeacht de omvang en<br />
verwarmde opstanden van glas of kunststof van maximaal 2 hectare;<br />
− kinderboerderijen.<br />
Andere functies moeten getoetst worden aan het 3% criterium.<br />
2.2.5 Gevoelige bestemmingen<br />
Het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” vormt een uitwerking van<br />
artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Dit artikel is erop gericht te voorkomen dat<br />
door de bouw van een gevoelige bestemming op een plek met een (dreigende)<br />
grenswaardenoverschrijding voor luchtkwaliteit het aantal ter plaatse verblijvende personen<br />
gaat toenemen. In de AMvB zijn de volgende categorieën gevoelige bestemmingen<br />
gedefinieerd:<br />
− gebouwen ten behoeve van basisonderwijs;<br />
− voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;<br />
− gebouwen ten behoeve van kinderopvang;<br />
− bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen;<br />
− een combinatie van genoemde functies.<br />
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om<br />
alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen<br />
en andere besluiten.<br />
7 AMvB “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.<br />
SAB 7
De AMvB kent vaste zones langs drukke infrastructuur. Langs rijkswegen is deze zone<br />
300 meter vanaf de rand van de weg. Langs provinciale wegen wordt een zone van 50<br />
meter genoemd. Binnen de genoemde zones mag een gevoelige bestemming niet gerealiseerd<br />
worden als er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding<br />
voor luchtkwaliteit en dit leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende<br />
personen. Uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen wordt in beperkte mate<br />
wel toegestaan. In een (dreigende) overschrijdingssituatie is dit toelaatbaar als de<br />
toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen niet groter is dan 10%. Het<br />
besluit houdt een onderzoeksverplichting in binnen deze zones, in aanvulling op het<br />
onverkort geldende principe van een goede ruimtelijke ordening.<br />
2.3 Wet ruimtelijke ordening<br />
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wat betreft luchtkwaliteit verder<br />
worden gekeken dan alleen de juridische verplichtingen uit de Wet milieubeheer.<br />
De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB ‘gevoelige<br />
bestemmingen’ nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen<br />
vervanging zijn van het principe ‘goede ruimtelijke ordening’.<br />
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of<br />
het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.<br />
Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het<br />
project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />
SAB 8
3 Beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer<br />
3.1 Inleiding<br />
Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging voor zover<br />
ze geen gevoelige bestemming bevatten binnen onderzoekszones van provinciale- en<br />
rijkswegen hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden.<br />
Onderstaand wordt op beide criteria nader ingegaan.<br />
3.2 Gevoelige bestemming in onderzoekszone<br />
Het projectgebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale<br />
weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer<br />
inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming<br />
langs drukke infrastructuur.<br />
3.3 Beoordeling (N)IBM op grond van ministeriële regeling<br />
3.3.1 (N)IBM<br />
Het bestemmingsplan maakt twee extra woningen mogelijk en geeft een grotere flexibiliteit<br />
aan het gebruik van de huidige bioscoopruimte. De ministeriële regeling NIBM<br />
kwantificeert de (N)IBM-grens voor wooneenheden echter niet voor voorzieningen.<br />
Dit betekent dat op een andere wijze aannemelijk gemaakt moeten worden dat het<br />
plan niet in betekenende mate bijdraagt. Dit kan door de extra verkeersgeneratie te<br />
bepalen en te toetsen of de toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof<br />
onder de 1,2 μg/m 3 blijft.<br />
3.3.2 Anticululatiebepaling ex art. 5 Besluit NIBM<br />
Artikel 5 van het Besluit NIBM bij de Wet luchtkwaliteit bevat een anticumulatiebepaling.<br />
Dit betekent dat een bouwplan niet ‘opgeknipt’ mag worden en afzonderlijk aan<br />
de NIBM-grens mag worden getoetst. Weliswaar zijn de overige planonderdelen van<br />
het bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> momenteel al in aanbouw of reeds gerealiseerd, in<br />
de directe omgeving vinden diverse ontwikkelingen plaats die worden uitgevoerd in<br />
periode dat het NSL van kracht is (tot 2015) en gebruik maken van dezelfde<br />
(hoofd-)infrastructuur in de kern <strong>Oisterwijk</strong>.<br />
De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing. Dit betekent dat<br />
dit bestemmingsplan niet als afzonderlijk plan de status van NIBM-project mag krijgen.<br />
Er kan niet worden uitgesloten dat dit plan in samenhang met plannen binnen een<br />
straal van 1 kilometer leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit<br />
nabij ontsluitingswegen. Door middel van een individuele toetsing aan de Europese<br />
grenswaarden kan worden voldaan aan de Wet milieubeheer, als blijkt dat er geen<br />
sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding.<br />
SAB 9
3.4 Onderzoek naar een mogelijke grenswaardenoverschrijding<br />
Om na te gaan of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding, is<br />
onderzoek uitgevoerd naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving<br />
van het plangebied. Met betrekking tot het toepasbaarheidbeginsel wordt de ‘praktische<br />
werkwijze’ zoals beschreven in de <strong>toelichting</strong> op de regeling Beoordeling luchtkwaliteit<br />
2007 gevolgd. De luchtkwaliteit wordt in brede zin bepaald; pas in tweede instantie<br />
wordt na gegaan op welke locaties toepasbaarheid betrekking heeft. Als de<br />
luchtkwaliteit op de meeste kritische plek voldoet aan de grenswaarden, voldoet deze<br />
ook op de plaatsen waar het toepasbaarheidbeginsel van toepassing is.<br />
Het plangebied ligt tussen de Spoorlaan en De Lind. De parkeergarage wordt ontsloten<br />
op de Spoorlaan. Het studiegebied bevat naast het plangebied ook de ontsluitingen<br />
op de Lind, de Spoorlaan en de Joannes Lenarzstraat. Vanaf hier is het verkeer<br />
opgenomen in het heersende verkeersbeeld en zal het zich verder verdelen.<br />
De gehanteerde uitgangspunten, rekenmodellen, parameters en rekenresultaten<br />
staan in de bijlage. In tabel 1 is per stof en per onderzoeksjaar weergegeven of aan<br />
de grenswaarde wordt voldaan.<br />
Toets concentraties studiegebied aan Europese grenswaarden<br />
Tabel 1: Toets aan Europese grenswaarden<br />
3.5 Toets aan Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen<br />
Op basis van de voorgaande paragrafen kan op grond van de Wet milieubeheer het<br />
volgende worden geconcludeerd:<br />
− Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg<br />
of 50 meter van een provinciale weg.<br />
− De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 uit het besluit NIBM is van toepassing aangezien<br />
er binnen een straat van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen<br />
plaats vinden die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde<br />
hoofd-ontsluiting. Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de<br />
NIBM-grens getoetst kan worden.<br />
− op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is<br />
onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding. Hiervan<br />
is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en 2020.<br />
Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen op grond van de Wet milieubeheer.<br />
Dit laat onverlet dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen<br />
dient te worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Daarbij<br />
speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet<br />
of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />
SAB 10<br />
2010 2011 2015 2020<br />
stikstofdioxide, jaargemiddelde concentratie voldoet voldoet voldoet voldoet<br />
- overschrijdingen uurgem. van 200 μg/m 3 voldoet voldoet voldoet voldoet<br />
fijn stof, jaargemiddelde concentratie voldoet voldoet voldoet voldoet<br />
- overschrijdingen 24h-gem. van 50 μg/m 3 voldoet voldoet voldoet voldoet
4 Beoordeling in het kader van de<br />
Wet ruimtelijke ordening<br />
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of het<br />
aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij<br />
kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen. Dit is relevant tenzij de<br />
blootstelling van mensen niet plaats vindt gedurende een periode die significant is ten<br />
opzichte van de middelingtijd van een grenswaarde. Voor stikstofdioxide en fijnstof is<br />
deze tijdsduur 24 uur. Volgens de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 is bij onder<br />
andere een woning, school of sportterrein sprake van een significante periode ten opzichte<br />
van een etmaal. Als ten gevolge van het plan (meer) mensen langdurig kunnen<br />
worden blootgesteld aan een (grotere) luchtverontreiniging dient de kwaliteit van de<br />
lucht zodanig te zijn dat er geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.<br />
4.1 De duur van de blootstelling<br />
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij o.a. een woning sprake<br />
van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit<br />
te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht.<br />
4.2 De kwaliteit van de lucht<br />
In het vorige hoofdstuk zijn de concentraties luchtvervuilende stoffen berekend in het<br />
plangebied en haar directe omgeving.<br />
In de onderstaande tabel zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof vergeleken<br />
met de luchtkwaliteitsnormen die op Europees niveau zijn vastgesteld om te voorkomen<br />
dat de gezondheid onaanvaardbare risico’s loopt. De concentraties zijn uitgedrukt<br />
in percentages van deze Europese grenswaarden.<br />
berekende concentratie als percentage van de Europese grenswaarde<br />
SAB 11<br />
2010<br />
stikstofdioxide, jaargemiddelde concentratie 73%<br />
stikstofdioxide, overschrijdingen uurgem. van 200 μg/m 3 0%<br />
fijn stof, jaargemiddelde concentratie 60%<br />
fijn stof, overschrijdingen 24h-gem. van 50 μg/m 3 43%<br />
Tabel 2: Concentraties in het plangebied in percentages t.o.v. de Europese grenswaarden<br />
4.3 Beoordeling “blootstelling aan luchtverontreiniging”<br />
De blootstelling aan luchtverontreiniging leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.<br />
De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen onder de grenswaarden die op<br />
wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming<br />
van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
5 Conclusies<br />
Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />
Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied<br />
van <strong>Oisterwijk</strong>. Het betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen<br />
aan de Spoorlaan. Enkele jaren geleden is voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong><br />
afzonderlijk een artikel 19 lid 2-procedure volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />
doorlopen (<strong>Lindeplein</strong>, fase 1, 1c, 1d en 3 en fase 2). De verleende vrijstellingen<br />
zijn inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />
De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan en de projecten<br />
een passende juridisch-planologische regeling geven. Hierbij vinden er enkele<br />
wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige juridisch-planologische regelingen:<br />
− In fase 2 zijn geen 21 maar 23 wooneenheden mogelijk;<br />
− De bioscoopruimte in fase 1 krijgt een bredere bestemming,aangezien deze ruimte<br />
momenteel leeg staat.<br />
Onderzocht is of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet<br />
milieubeheer. Verder is beoordeeld of het in deze context aanvaardbaar is om dit project<br />
op de beoogde locatie te realiseren; of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.<br />
Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:<br />
− Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg<br />
of 50 meter van een provinciale weg.<br />
− De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing aangezien er<br />
binnen een straat van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen plaats<br />
vinden die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde hoofdontsluiting.<br />
Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de NIBM-grens<br />
getoetst kan worden.<br />
− op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is<br />
onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding. Hiervan<br />
is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en 2020.<br />
− De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen tussen 2008 en 2020 onder de<br />
grenswaarden die op wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau<br />
zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen<br />
van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt<br />
en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.<br />
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat<br />
zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit<br />
geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.<br />
SAB 12
Bijlage
Praktische toepassing rekenregels<br />
toepasbaarheidsbeginsel<br />
De <strong>toelichting</strong> op de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) 8 geeft aan dat<br />
vanwege “praktische redenen” ervoor gekozen kan worden de luchtkwaliteit in eerste<br />
instantie in brede zin te bepalen en vervolgens na te gaan op welke locaties toepasbaarheid<br />
betrekking heeft. Mochten door die werkwijze concentraties hoger dan een<br />
grenswaarde worden vastgesteld op locaties waar ingevolge de EG-richtlijn luchtkwaliteit<br />
de luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld dan kunnen die ten gevolge van het toepasbaarheidbeginsel<br />
niet worden aangemerkt als een overschrijding. Om die reden is<br />
het treffen van maatregelen op die locaties dan ook niet aan de orde.<br />
Tenzij anders gemotiveerd wordt de zojuist genoemde praktische werkwijze met betrekking<br />
tot het toepasbaarheidsbeginsel gevolgd. Pas in tweede instantie, als er<br />
grenswaardenoverschrijdingen worden geconstateerd op locaties waarop geen toepasbaarheid<br />
betrekking heeft, wordt specifiek gekeken naar locaties waarop toepasbaarheid<br />
betrekking heeft.<br />
wegbreedte<br />
Tenzij anders gemotiveerd wordt voor de wegbreedte uitgegaan van 5 meter.<br />
Hierbij wordt aangesloten bij de NIBM-rekentool van VROM. Deze is gebaseerd op<br />
een op een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename worden<br />
de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie<br />
ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. In samenhang met de rekenregel dat<br />
concentraties stikstofdioxide en fijn stof bepaald worden op 10 meter vanaf de wegrand,<br />
ligt het rekenpunt op 12,5 meter uit het hart van de weg.<br />
Rekenpunt<br />
In dit onderzoek zijn luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd voor één rekenpunt.<br />
Figuur 2: ligging rekenpunt<br />
8 Laatste wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 13 augustus 2009<br />
1
Het studiegebied bevat naast het plangebied zelf ook de ontsluiting van het <strong>Lindeplein</strong><br />
(de Lind en de Spoorlaan) op de Joannes Lenarzstraat. Vanaf hier is het verkeer opgenomen<br />
in het heersende verkeersbeeld en zal het zich verder verdelen.<br />
De meest kritische plek in het gebied is nabij de kruising van de Joannes Lenarzstraat<br />
met de Spoorlaan. Hier zijn de verkeersintensiteiten het hoogst en zullen ook de concentraties<br />
stikstofdioxide en fijn stof het hoogst zijn.<br />
Zichtjaren<br />
In paragraaf B.4.3 van de Regeling Meten en rekenen luchtkwaliteit (november 2007)<br />
wordt het begrip zichtjaar uitgelegd: een jaar waarvoor concentratieberekeningen<br />
worden uitgevoerd om de luchtkwaliteit vast te stellen. Naast het realisatiejaar en 10<br />
jaar na dato betreft dit de ingangsdata voor de normen. Met deze tijdspanne wordt<br />
aangesloten bij de termijn uit de Wet ruimtelijke ordening<br />
Het ingangsjaar voor normen voor stikstofdioxide en fijn stof is in principe 2010.<br />
In zones en gebieden waarvoor het NSL is vastgesteld zijn 2011 en 2015 het zichtjaar<br />
voor stikstofdioxide en fijn stof; met uitzondering van de regio Heerlen-Kerkrade waar<br />
de ingangsdatum voor fijn stof 2013 is.<br />
Het NSL bestrijkt de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, zuid Holland, Noord-<br />
Brabant, Limburg en de delen van Noord Holland en Flevoland waar een Regionaal<br />
samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (RSL) van kracht is.<br />
Het plangebied ligt in het gebied waar het NSL van kracht is. De ingangsjaren voor de<br />
normen voor stikstofdioxide en fijn stof zijn 2011 en 2015.<br />
In dit onderzoek zijn de jaren 2010, 2011 2015 en 2020 als zichtjaren gekozen:<br />
− 2010 is het jaar dat het project gerealiseerd kan zijn.<br />
− 2011 is het ingangsjaar voor normen voor stikstofdioxide<br />
− 2015 is het ingangsjaar voor normen voor en fijn stof<br />
− 2020 is 10 jaar na het jaar dat het plan gerealiseerd kan zijn.<br />
Rekenmodellen<br />
De ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften en rekenregels<br />
om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen.<br />
Conform het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit is voor modelberekeningen<br />
langs wegen het rekenmodel bepaald op grond van kenmerken van<br />
de bebouwing in de omgeving en kenmerken van de weg.<br />
Het hier gaat om de bepaling van concentraties luchtverontreinigende stoffen op een<br />
relatief korte afstand tot de wegas in een situatie met bebouwing langs de weg in een<br />
stedelijke situatie. Er is niet of nauwelijks sprake van een hoogteverschil tussen de<br />
weg en de omgeving, langs de weg bevinden zich geen afschermende constructies en<br />
de weg is vrij van tunnels.<br />
De situatie voldoet aan het toepassingsbereik van Standaardrekenmethode 1. Er is<br />
gebruik gemaakt van de meest actuele versie van het CAR II-model, versie 9.0. Dit<br />
model is een implementatie van standaardrekenmethode 1 en werkt met de meest recente<br />
gegevens over de ontwikkeling van emissiefactoren en achtergrondconcentraties.
Uitgangspunten, rekenmethodiek en parameters<br />
Coördinaten (X;Y)<br />
afstand<br />
tot wegas<br />
snelheid<br />
wegtype<br />
boomfactor<br />
stagnatiefactor<br />
<strong>toelichting</strong><br />
Joannes Lenartzstraat<br />
De Spoorlaan<br />
141968 ; 399348<br />
12,5<br />
12,5<br />
C<br />
D<br />
1<br />
2<br />
1<br />
1<br />
0<br />
0<br />
I & II<br />
I & II<br />
I Er is uitgegaan van een meerjarige meteorologie, neutrale schalingsfactoren en exclusief dubbeltelling.<br />
II De parkeerbewegingen zijn buiten beschouwing gelaten, aangezien deze alleen de concentratie benzeen beïnvloeden.<br />
Deze stof wordt niet onderzocht omdat er geen overschrijding verwacht wordt.<br />
III Aan beide zijden van de weg is de onbebouwde ruimte tussen de bebouwing c.q. de afstand tot de weg dusdanig groot dat<br />
er geen sprake kan zijn van een wegtype 3a of 3b.<br />
legenda<br />
snelheidstype wegtype boomfactor stagnatiefactor<br />
A snelweg algemeen<br />
typisch snelwegverkeer, een<br />
gemiddelde snelheid van 65<br />
km/uur 0,2 stops per km.<br />
B buitenweg<br />
typisch buitenwegverkeer,<br />
een gemiddelde snelheid<br />
van 60 km/uur en 0,2 stops<br />
per km.<br />
C normaal stadsverkeer<br />
typisch stadsverkeer met<br />
een redelijke van congestie.<br />
Een gemiddelde snelheid<br />
van 15-30 km/uur en circa 2<br />
stops per km.<br />
D stagnerend verkeer<br />
stadsverkeer met een grote<br />
mate van congestie. Een<br />
gemiddelde snelheid kleiner<br />
dan 15 km/uur en gemiddeld10<br />
stops per km.<br />
E stadsverkeer met minder<br />
congestie - stadsverkeer<br />
met een relatief groter aandeel<br />
‘free-flow’ rijgedrag en<br />
een gemiddelde snelheid<br />
van 30-45 km/uur.<br />
Circa 1,5 stops per km.<br />
Tabel 3: parameters CAR II model<br />
1 weg door open terrein.<br />
incidenteel gebouwen of<br />
bomen binnen een<br />
straal van 100 meter.<br />
2 Basistype<br />
alle wegen anders dan<br />
type 1, 3a, 3b of 4.<br />
3a beide zijden van de weg<br />
bebouwing, afstand<br />
wegas-gevel is kleiner<br />
dan 3 maal de hoogte<br />
van de be-bouwing,<br />
maar groter dan 1,5<br />
maal de hoogte van de<br />
bebouwing.<br />
3b beide zijden van de weg<br />
bebouwing, afstand<br />
wegas-gevel is kleiner<br />
dan 1,5 maal de hoogte<br />
van de bebouwing (street<br />
canyon)<br />
4 eenzijdige bebouwing,<br />
weg met aan één zijde<br />
min of meer aaneengesloten<br />
bebouwing op<br />
een afstand van minder<br />
dan 3 maal de hoogte<br />
van de bebouwing.<br />
1 hier en daar bomen of<br />
in het geheel niet.<br />
1,25 één of meer rijen bomen<br />
met een onderlinge<br />
afstand van<br />
minder dan 15 meter<br />
met openingen tussen<br />
de kronen.<br />
1,5 de kronen raken elkaar<br />
en overspannen<br />
minstens eenderde<br />
gedeelte van de<br />
straatbreedte.<br />
0% geen stagnatie<br />
7% minder dan 1 uur in<br />
de ochtend- of<br />
avondspits; minder<br />
dan 2x 1 uur in de<br />
ochtend- en avondspits<br />
15% tussen 1 en 2 uur in<br />
de ochtend- of<br />
avondspits<br />
20% meer dan 2 uur in de<br />
ochtend- of avondspits<br />
30% bijna 2x 2 uur in de<br />
ochtend- en avondspits<br />
40% meer dan 2x 2 uur in<br />
de ochtend- en<br />
avondspits
Verkeersgegevens<br />
Mogelijke toename door het plan<br />
Aangezien de aanleiding van dit milieuonderzoek is dat het nieuwe bestemmingsplan<br />
twee extra wooneenheden mogelijk maakt en een grotere flexibiliteit geeft aan het gebruik<br />
van de huidige bioscoopruimte, is onderzocht in hoeverre dit kan leiden tot aanpassing<br />
van de verkeersintensiteiten in de verkeersprognoses van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong>.<br />
Wooneenheden<br />
De verkeersaantrekkende werking van de wooneenheden is ingeschat met behulp van<br />
de rekentool ‘Verkeersgeneratie’ van het CROW”. Hierbij wordt rekening gehouden<br />
met het woonmilieu (centrum-dorps) en het type woningen (appartement) Dit leidt op<br />
een gemiddelde weekdag tot een extra verkeersgeneratie van 12<br />
voertuigbewegingen. Hierbij is uitgegaan van worstcase kengetallen voor een<br />
koopetage met garage.<br />
Bioscoopruimte<br />
De bioscoop heeft een bruto oppervlakte van circa 1.126 m² (de bioscoop zelf, algemene<br />
ruimten, technische ruimten, vluchtroutes, etc.) en biedt ruimte aan circa 140<br />
personen. De bioscoopruimte is deels ondergronds en deels op de begane grond gerealiseerd.<br />
Momenteel staat de bioscoopruimte leeg en is een verdiepingsvloer aangebracht.<br />
Met voorliggend bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor andere passende<br />
functies op deze plek, zoals een fitnesscentrum, een bowlingcentrum,<br />
podiumkunsten, musea, muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra,<br />
casino’s en feestzalenverhuur. Deze functies zijn uitsluitend ter plaatse van de bioscoopruimte<br />
toegestaan en de parkeervraag van deze functies moet kleiner of gelijk<br />
zijn aan de parkeervraag van de bioscoop.<br />
In het luchtkwaliteitonderzoek behorende bij de Ruimtelijke Onderbouwing <strong>Oisterwijk</strong>,<br />
<strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1a, 1c, 3 ex artikel 19, lid 2 van de WRO is de verkeersaantrekkende<br />
werking van de bioscoopruimte ingeschat op maximaal 400 voertuigbewegingen.<br />
Met behulp van de rekentool ‘Verkeersgeneratie’ van het CROW” is onderzocht of<br />
deze flexibiliteitsbepaling kan leiden tot een grotere verkeersgeneratie ten opzichte<br />
van de eerdere inschatting van 400. Dit blijkt niet het geval te zijn. Zelfs het algemene<br />
kengetal voor binnensteden (waarbij ook detailhandel en een supermarkt mogelijk is)<br />
zit voor 1.126 m² ‘slechts’ op 367 motorvoertuigen per etmaal. Het is daarmee<br />
onwaarschijnlijk dat andere –niet genoemde- functies die worden toegestaan een<br />
grotere verkeersgeneratie hebben.<br />
functie mvt functie mvt<br />
Fitness en sportstudio’s 105 Casino’s 311<br />
Bowlingcentrum (8 banen) 74 Binnenstad tot 30.000 inw 367<br />
Theater / schouwburg 117 bibliotheek 48<br />
Tabel 4: verkeersgeneratie rekentool CROW
conclusie<br />
De ingeschatte verkeersgeneratie van de bioscoopruimte was dusdanig hoog, dat de<br />
extra wooneenheden en de ruimere bestemming van de ruimte gezamenlijk niet leidt<br />
tot een grotere verkeersgeneratie. Er is dan ook geen reken aan te nemen dat de<br />
verkeersprognoses moeten worden bijgesteld vanwege dit bestemmingsplan.<br />
Joannes Lenartzstraat:<br />
De verkeersgegevens van deze weg zijn afkomstig van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> en<br />
zijn gebaseerd op tellingen uit 2007 en prognoses voor 2008, 2015 en 2020 uit verkeersmodel<br />
Basec. De verkeersprognoses houden rekening met de ontwikkelingen in<br />
het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>.<br />
Er is uitgegaan van de gemiddelde weekdagintensiteit. De prognoses laten een afname<br />
zien tussen 2008 en 2015. Voor 2010 en 2011 is uitgegaan van de hogere intensiteit<br />
in 2008.<br />
J. Lenartzstraat Basis=2008 2010 2011 2015 2020<br />
etmaalintensiteit 9.318 9.318 9.318 9.000 9.085<br />
voertuigverdeling<br />
lmv (I + II) 92,5 92,5 92,5 92,5 92,5 %<br />
mzmv (III) 6,4 6,4 6,4 6,4 6,4 %<br />
zmv (IV) 1,1 1,1 1,1 1,1 1,1 %<br />
totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 %<br />
Tabel 5: verkeersgegevens Joannes Lenartzstraat<br />
mvt/etm<br />
De Spoorlaan<br />
De verkeersgegevens van deze weg zijn afkomstig van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> en<br />
zijn gebaseerd op tellingen uit 2007 en prognoses voor 2008, 2015 en 2020 uit verkeersmodel<br />
Basec. De verkeersprognoses houden rekening met de ontwikkelingen in<br />
het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>.<br />
Er is uitgegaan van de gemiddelde weekdagintensiteit. Om tot prognoses voor 2010<br />
en 2011 te komen is uitgegaan van de gemiddelde groei tussen 2008 en 2015.<br />
De Spoorlaan Basis=2008 2010 2011 2015 2020<br />
etmaalintensiteit 4.205 4.473 4.614 5.222 5.367<br />
voertuigverdeling<br />
autonome groei tussen 2008 en 2015= 2,5% per jaar<br />
lmv (I + II) 95,0 95,0 95,0 95,0 84,0 %<br />
mzmv (III) 4,0 4,0 4,0 4,0 8,0 %<br />
zmv (IV) 1,0 1,0 1,0 1,0 8,0 %<br />
totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 %<br />
Tabel 6: verkeersgegevens de Spoorlaan<br />
mvt/etm
Rekenresultaten<br />
In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten uit rekenmodel voor stikstofdioxide en fijn<br />
stof schematisch weergegeven voor het rekenpunt met de hoogste concentraties.<br />
projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />
op de ontwikkelingslocatie<br />
rekenpunt 1<br />
datum: 13 september 2010 CAR II-model, versie 9.0<br />
rekenresultaten wegverkeer Joannes Lenartzstraat en De Spoorlaan<br />
stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />
NO2<br />
(stikstofdioxide)<br />
PM10<br />
(fijn stof)<br />
jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 µg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door lokale wegen 8,3 8,7 7,5 4,8 µg/m 3 max.73% van<br />
correctie dubbeltelling nee nee nee nee de grenswaarde<br />
bijtelling overige emissies 0,0 0,0 0,0 0,0 µg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal 29 29 26 20 µg/m 3 voldoet aan<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 µg/m 3 grenswaarde<br />
aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer max.0%<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />
per jaar v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />
18 18 18 18 keer voldoet aan de<br />
grenswaarde<br />
jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 µg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door lokale wegen 1,4 1,6 1,4 0,9 µg/m 3 max.60% van<br />
correctie dubbeltelling nee nee nee nee de grenswaarde<br />
bijtelling overige emissies 0,0 0,0 0,0 0,0 µg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal* 24 24 23 21 µg/m 3 voldoet aan<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 µg/m 3 de grenswaarde<br />
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 15 14 11 8 keer max.43%<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 35 35 35 35 keer voldoet aan<br />
)<br />
grenswaarde<br />
* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />
gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />
** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />
beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />
Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />
is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />
Tabel 7: rekenresultaten luchtkwaliteit rekenpunt I (studiegebied)
projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />
rekenpunt 1<br />
datum: 13 september 2010 op de ontwikkelingslocatie<br />
CAR II-model, versie 9.0<br />
invloed van de Joannes Lenartzstraat<br />
stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />
NO2<br />
(stikstofdioxide)<br />
PM10<br />
(fijn stof)<br />
jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 μg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door de Joannes Lenartzstraat 5,6 5,6 4,4 2,7 μg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal 26,3 25,9 22,9 17,9 μg/m 3<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />
aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen per jaar<br />
v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />
18 18 18 18 keer<br />
jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 μg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door de Joannes Lenartzstraat 0,9 0,9 0,7 0,6 μg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal* 23,5 23,3 22,3 20,7 μg/m 3<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 13 13 10 7 keer<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 )<br />
35 35 35 35 keer<br />
* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />
gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />
** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />
beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />
Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />
is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />
Tabel 8: invloed van de Joannes Lenartzstraat op rekenpunt I
projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />
rekenpunt 1<br />
datum: 13 september 2010 op de ontwikkelingslocatie<br />
CAR II-model, versie 9.0<br />
invloed van De Spoorlaan<br />
stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />
NO2<br />
(stikstofdioxide)<br />
PM10<br />
(fijn stof)<br />
jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 μg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door De Lind 4,1 4,2 3,7 2,4 μg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal 24,8 24,5 22,2 17,6 μg/m 3<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />
aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen per jaar<br />
v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />
18 18 18 18 keer<br />
jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 μg/m 3<br />
jaargemiddelde toename door De Lind 0,5 0,5 0,5 0,4 μg/m 3<br />
jaargemiddelde totaal* 23,1 22,9 22,1 20,5 μg/m 3<br />
grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 12 12 10 7 keer<br />
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 )<br />
35 35 35 35 keer<br />
* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />
gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />
** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />
beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />
Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />
is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />
Tabel 9: invloed van De Spoorlaan op rekenpunt I
Bijlage 3: Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleiding
Kwantitatieve Risicoanalyse<br />
EV Plangebeid Lindenplein <strong>Oisterwijk</strong><br />
t.g.v. aardgastransportleiding<br />
Door:<br />
d.d. 8 november 2010.<br />
Jan Kieboom<br />
<strong>Gemeente</strong> Tilburg, dienst Publiekszaken, afdeling<br />
Ondernemingszaken
Samenvatting<br />
Buiten het plangebied, ten noorden van de spoorlijn, is aardgasleiding Z-520-01 gelegen.<br />
Deze heeft een druk van 25 bar. Het invloedsgebied reikt 110 m uit de leiding en loopt t.p.v.<br />
de tuinweg. De leiding heeft geen 10 -6 PR contour en derhalve zijn er geen saneringssituaties<br />
m.b.t. (beperkt) kwetsbare objecten. De 10 -7 contour komt niet tot het plangebeid en de 10 -8<br />
contour (80 meter) reikt tot 30 m uit de noordelijk grens van het plangebied. Het optredende<br />
groepsrisico overschreid de orientatiewaarde niet en blijft beperkt tot een factor 0,01 van de<br />
orientatiewaarde.<br />
De extrene veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebeid<br />
veroorzaakt geen onaanvaarbaar risico's voor het plangebied.<br />
Pagina 2 van 25
Inhoud<br />
Samenvatting ........................................................................................................... 2<br />
1 Inleiding ............................................................................................................... 4<br />
2 Invoergegevens ..................................................................................................... 5<br />
2.1 Interessegebied .............................................................................................. 6<br />
2.2 Relevante leidingen ......................................................................................... 7<br />
2.3 Populatie ........................................................................................................ 8<br />
3 Plaatsgebonden risico ............................................................................................ 16<br />
3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ....... 16<br />
3.2 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie ....... 17<br />
4 Groepsrisico screening ........................................................................................... 18<br />
4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 18<br />
4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 19<br />
4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 20<br />
5 FN curves ............................................................................................................. 22<br />
5.1 Figuur 5.1 FN curve voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />
tussen stationing 8870.00 en stationing 9870.00 ...................................................... 22<br />
5.2 Figuur 5.2 FN curve voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />
tussen stationing 0.00 en stationing 0.00 ................................................................ 22<br />
5.3 Figuur 5.3 FN curve voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />
tussen stationing 0.00 en stationing 390.00............................................................. 23<br />
6 Conclusies ............................................................................................................ 24<br />
7 Referenties ........................................................................................................... 25<br />
Pagina 3 van 25
1 Inleiding<br />
De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen<br />
voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergrondse gelegen hogedruk<br />
aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA.<br />
CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld,<br />
specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse<br />
hogedruk aardgastransportleidingen.<br />
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon<br />
die onafgebroken op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval<br />
met een potentieel gevaarlijke bron. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door<br />
middel van contouren met een gelijke risicowaarde op een kaart.<br />
Het groepsrisico voor buisleidingen is gedefinieerd als de frequentie per jaar per kilometer<br />
leiding dat een groep van tenminste tien personen komt te overlijden als gevolg van een<br />
ongeval met die buisleiding, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt<br />
weergegeven in een FN-curve, een dubbel logaritmische grafiek waarbij op de horizontale as<br />
het aantal doden (N) wordt gegeven en op de verticale as de cumulatieve frequentie (F) van<br />
tenminste N doden.<br />
Om te bepalen of de berekende risico’s acceptabel zijn wordt getoetst aan de normen zoals<br />
die worden vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen.<br />
Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten<br />
mogen bevinden binnen de plaatsgebonden risico contour van 10 -6 per jaar. Voor<br />
(geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt het 10 -6 per jaar PR criterium als<br />
richtwaarde.<br />
Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde, die voor buisleidingen gesteld is op<br />
F·N 2 < 10 -2 per jaar per km leiding, waarin F de frequentie per jaar is met N of meer<br />
dodelijke slachtoffers. Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd<br />
gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent<br />
aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid. Laatstgenoemde aspecten, en daarmee de<br />
verantwoordingsplicht, worden in dit rapport niet geadresseerd.<br />
Pagina 4 van 25
2 Invoergegevens<br />
De risicoberekeningen die in dit rapport zijn beschreven zijn uitgevoerd met CAROLA versie<br />
1.0.0.50. De gehanteerde parameterfile heeft versienummer 1.0. De berekeningen zijn<br />
uitgevoerd op 08-11-2010.<br />
Dit project is opgeslagen onder de naam:<br />
H:\Mijn documenten\EV <strong>Oisterwijk</strong>\<strong>Bestemmingsplan</strong> Lindenplein\<strong>Bestemmingsplan</strong><br />
Lindenplein.crp en is laatstelijk bijgewerkt op 05-11-2010. Voor de berekeningen is gebruik<br />
gemaakt van de meteorologische gegevens van het weerstation Gilze-Rijen.<br />
In dit hoofdstuk worden de verschillende invoergegevens nader gespecificeerd in de<br />
navolgende secties.<br />
Pagina 5 van 25
2.1 Interessegebied<br />
Het interessegebied is weergegeven in figuur 2.1<br />
Figuur 2.1 Interessegebied voor de uitgevoerde risicoberekeningen<br />
Pagina 6 van 25
2.2 Relevante leidingen<br />
Op basis van het gespecificeerde interessegebied zijn de volgende aardgastransportleidingen<br />
meegenomen in de risicostudie.<br />
Eigenaar Leidingnaam Diameter [mm] Druk [bar] Datum aanleveren<br />
gegevens<br />
Gasunie N.V. Z-520-01 324.00 25.00 05-11-2010<br />
Gasunie N.V. Z-520-02 114.30 40.00 05-11-2010<br />
Gasunie N.V. Z-520-03 168.30 40.00 05-11-2010<br />
Er zijn alleen leidingen aanwezig waarvan de vervaldatum voor het gebruik van de gegevens<br />
is overschreden. Voor deze leidingen kunnen geen risicoberekeningen worden uitgevoerd.<br />
De leidingen zijn gevisualiseerd in figuur 2.2.<br />
Figuur 2.2 Buisleidingen aanwezig in de omgeving van het interessegebied<br />
Leidingen meegenomen in de risicoberekeningen<br />
Leidingen waarvoor de houdbaarheidsdatum van de gegevens verstreken is<br />
Voor de in bovenstaande tabel opgenomen leidingen zijn geen risico mitigerende<br />
maatregelen verdisconteerd in de bijbehorende risicoberekeningen.<br />
Pagina 7 van 25
2.3 Populatie<br />
Voor de bepaling van het groepsrisico is het van belang dat de populatie rondom de<br />
aardgastransportleidingen wordt geïnventariseerd. De relevante populatie is weergegeven in<br />
figuur 2.3<br />
Figuur 2.3 Bevolking meegenomen in de risicoberekeningen<br />
Populatietype Polygoonpunten Populatiepolygoon<br />
Wonen<br />
Werken<br />
Evenement<br />
Pagina 8 van 25
Populatiepolygonen<br />
Label Type Aantal Dichtheid Vervangmodus Percentage<br />
Personen<br />
W20 Wonen 12.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W1a Wonen 134.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W1 Wonen 9.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W2 Wonen 55.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W4 Wonen 60.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W5 Wonen 67.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W6 Wonen 48.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W7 Wonen 52.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W8 Wonen 21.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W9 Wonen 69.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W10 Wonen 64.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W11 Wonen 14.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W12 Wonen 48.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W13 Wonen 4.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W14 Wonen 76.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Pagina 9 van 25
W15 Wonen 88.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W16 Wonen 60.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W17 Wonen 64.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A3 Wonen 32.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A2 Wonen 32.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A1 Wonen 32.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W3 Wonen 28.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B5 Werken 14.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B8 Werken 864.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B6 Werken 20.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W58 Wonen 19.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B7 Wonen 4.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B9 Werken 150.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B10 Werken 103.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B11 Werken 608.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W59 Wonen 9.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 20/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 15/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 15/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 15/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
Pagina 10 van 25
W18 Wonen 40.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W19 Wonen 36.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B12 Werken 200.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B13 Werken 172.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W21a Wonen 2.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B4 Werken 8.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W21 Wonen 26.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W22 Wonen 52.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W23 Wonen 48.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W24 Wonen 62.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W28 Wonen 81.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W27 Wonen 9.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W29 Wonen 115.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W30 Wonen 48.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W35 Wonen 50.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W31 Wonen 26.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 15/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 15/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
Pagina 11 van 25
W32 Wonen 26.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A9 Wonen 100.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
D4 Werken 70.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A1 Wonen 32.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W25 Wonen 62.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W35 Wonen 50.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W33 Wonen 36.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W34 Wonen 43.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
B6 Wonen 20.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W37 Wonen 120.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W36 Wonen 120.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W26 Wonen 57.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A4 Wonen 42.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A5 Wonen 42.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A6 Wonen 52.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W37a Wonen 67.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 0/ 15/ 1/<br />
100/ 100<br />
Pagina 12 van 25
A7 Wonen 60.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
BRW Werken 10.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W37a Wonen 12.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
D1 Werken 100.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
D2 Werken 10.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W38 Wonen 31.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Station + Werken 50.0 Toevoegen<br />
Paekeerstr.<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W39 Wonen 21.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
D3 Werken 100.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W40 Wonen 96.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W41 Wonen 60.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
C1 Werken 300.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W42 Wonen 103.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W43 Wonen 72.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
A8 Wonen 44.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W44 Wonen 24.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 80/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 20/ 100/<br />
100/ 100/ 100<br />
100/ 5/ 100/ 100/<br />
100/ 100<br />
100/ 10/ 15/ 100/<br />
100/ 100<br />
10/ 100/ 7/ 1/<br />
100/ 100<br />
Pagina 13 van 25
B14 Werken 20.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W45 Wonen 60.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W46 Wonen 139.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W47 Wonen 36.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W48 Wonen 36.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W49 Wonen 36.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W50 Wonen 16.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W51 Wonen 72.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W52 Wonen 64.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W53 Wonen 81.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W54 Wonen 100.8 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W55 Wonen 110.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
W56 Wonen 29.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Openbaar<br />
gebeid<br />
Appartemen<br />
t<br />
Deel gebied<br />
II<br />
Werken 5.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Wonen 55.2 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Wonen 84.6 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 10/ 100/<br />
100/ 100/ 100<br />
Pagina 14 van 25
Deelgebied<br />
II<br />
detailhandel<br />
700 m2<br />
Deelgebied<br />
III<br />
Lindenplein<br />
36 app<br />
Horeca,<br />
bolingcentru<br />
m,<br />
detailhandel,<br />
bioscoop,<br />
museum<br />
Werken 100.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Wonen 86.4 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
Werken 250.0 Toevoegen<br />
Nieuwe<br />
Populatie<br />
100/ 10/ 15/ 1/<br />
100/ 100<br />
100/ 50/ 15/ 15/<br />
100/ 100<br />
Pagina 15 van 25
3 Plaatsgebonden risico<br />
Voor de in voorgaande hoofdstuk genoemde leidingen is het plaatsgebonden risico bepaald.<br />
Voor elk van de leidingen wordt het plaatsgebonden risico weergegeven als isorisicocontouren<br />
op een achtergrondkaart.<br />
3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
Pagina 16 van 25
3.2 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
1E-4<br />
1E-5<br />
1E-6<br />
1E-7<br />
1E-8<br />
Pagina 17 van 25
4 Groepsrisico screening<br />
Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico<br />
gescreend alvorens voor specifieke segmenten FN-curves te visualiseren. Voor elk van de<br />
leidingen wordt per stationing de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het<br />
groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding één<br />
kilometer segment te kiezen die gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze<br />
kilometer leiding is een FN-curve berekend en voor deze FN-curve de overschrijdingsfactor.<br />
De overschrijdingsfactor is de verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde.<br />
Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde<br />
wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de<br />
FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van 1 zal de FN-curve de<br />
oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde<br />
overschreden.<br />
4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 19<br />
slachtoffers en een frequentie van 5.43E-007.<br />
De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.020 en correspondeert met<br />
die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 8870.00 en stationing<br />
9870.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.<br />
De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.1<br />
Pagina 18 van 25
Figuur 4.1 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />
voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 19<br />
slachtoffers en een frequentie van 5.43E-007.<br />
De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert<br />
met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 0.00.<br />
Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De<br />
betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.2<br />
Pagina 19 van 25
Figuur 4.2 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />
voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 36<br />
slachtoffers en een frequentie van 5.34E-008.<br />
De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 6.921E-003 en correspondeert<br />
met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing<br />
390.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.<br />
De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.3<br />
Pagina 20 van 25
Figuur 4.3 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />
voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />
Pagina 21 van 25
5 FN curves<br />
Voor elk van de eerder genoemde leidingen is het groepsrisico berekend. Een samenvatting<br />
van de resultaten hiervan is gegeven in het voorgaande hoofdstuk; in dit hoofdstuk wordt<br />
voor elk van de leidingen de daadwerkelijke FN-curve gegeven van de (in termen van<br />
groepsrisico) “slechtste” kilometer van het betreffende tracé.<br />
5.1 Figuur 5.1 FN curve voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />
kilometer tussen stationing 8870.00 en stationing 9870.00<br />
5.2 Figuur 5.2 FN curve voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />
kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00<br />
Pagina 22 van 25
5.3 Figuur 5.3 FN curve voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />
kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 390.00<br />
Pagina 23 van 25
6 Conclusies<br />
De extrene veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebeid<br />
veroorzaakt geen onaanvaarbaar risico's voor het plangebied.<br />
Pagina 24 van 25
7 Referenties<br />
[1] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en<br />
Milieu. Brief 390/06 CEV Lah/pbz-1191. 6 november 2006.<br />
[2] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM. Brief 2006.334302.<br />
7 december 2006.<br />
[3] Laheij GMH, Vliet AAC van, Kooi ES. Achtergronden bij de vervanging van<br />
zoneringafstanden hogedruk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse<br />
Gasunie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport<br />
620121001/2008. 2008.<br />
[4] M. Gielisse, M.T. Dröge, G.R. Kuik. Risicoanalyse aardgastransportleidingen. N.V.<br />
Nederlandse Gasunie. DEI 2008.R.0939. 2008.<br />
Pagina 25 van 25