20.09.2013 Views

Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk

Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk

Bestemmingsplan Lindeplein, toelichting - Gemeente Oisterwijk

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

estemmingsplan<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong><br />

<strong>toelichting</strong><br />

<strong>Gemeente</strong> <strong>Oisterwijk</strong><br />

Datum: 19 mei 2011<br />

Projectnummer: 100353<br />

ID: NL.IMRO.0824.BP<strong>Lindeplein</strong>-0002


INHOUD<br />

1 Inleiding 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Ligging plangebied 3<br />

1.3 Procedurele voorgeschiedenis 4<br />

1.4 Geldend bestemmingsplan 5<br />

1.5 Opzet voorliggend bestemmingsplan 5<br />

2 Het plan 6<br />

2.1 Integraal gebiedsprofiel 6<br />

2.2 Het plangebied 7<br />

2.3 Gewenste situatie 13<br />

3 Haalbaarheid van het plan 14<br />

3.1 Inleiding 14<br />

3.2 Beleidskader 14<br />

3.3 Behoefte aan voorzieningen 21<br />

3.4 Milieuaspecten 22<br />

3.5 Waterhuishouding 31<br />

3.6 flora en fauna 35<br />

3.7 Cultuurhistorie - Archeologie 37<br />

3.8 Verkeer en parkeren 41<br />

3.9 Economische uitvoerbaarheid 43<br />

3.10 Handhaving van het plan 43<br />

4 Wijze van bestemmen 44<br />

4.1 Algemeen 44<br />

4.2 Dit bestemmingsplan 46<br />

5 Procedure 49<br />

Bijlagen<br />

Bijlage 1: Geldende bestemmingen<br />

Bijlage 2: Luchtkwaliteitonderzoek<br />

Bijlage 3: Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleiding


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> stelt een bestemmingsplan op voor een aantal gerealiseerde<br />

projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. Het gaat om de projecten<br />

Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de Spoorlaan. Enkele jaren geleden<br />

zijn voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> afzonderlijk ruimtelijke onderbouwingen<br />

opgesteld, zijn haalbaarheidsonderzoeken verricht en zijn vervolgens artikel<br />

19 lid 2-procedures volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening doorlopen. De<br />

verleende vrijstellingen zijn inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />

De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan<br />

en de projecten een passende juridisch-planologische regeling geven. De verschillende<br />

projecten gaan onderdeel uitmaken van één bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan<br />

voorziet hier in. Het gaat dus om een conserverend/consoliderend<br />

plan.<br />

1.2 Ligging plangebied<br />

Het plangebied is gesitueerd in het centrumgebied van de kern <strong>Oisterwijk</strong> en bevindt<br />

zich globaal tussen de Spoorlaan en De Lind. Het plangebied wordt aan de zuidzijde<br />

begrensd door De Lind en aan de oost-, noord- en westzijde door bestaande bebouwing.<br />

De navolgende afbeeldingen geven de ligging van het plangebied in het centrum<br />

van <strong>Oisterwijk</strong> weer en tonen de globale begrenzing van het plangebied. Voor de<br />

exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.<br />

Globale ligging van het plangebied in <strong>Oisterwijk</strong> Bron: Topografische Atlas, bewerking SAB Arnhem BV<br />

SAB 3


Globale begrenzing van het plangebied Bron: Google Earth, bewerking SAB Arnhem BV<br />

1.3 Procedurele voorgeschiedenis<br />

Het plangebied is in de afgelopen jaren herontwikkeld. Het geldende bestemmingsplan<br />

“Centrum <strong>Oisterwijk</strong>” bood onvoldoende mogelijkheden om in een gewenste herontwikkeling<br />

te kunnen voorzien. De gewenste herontwikkeling is in drie fasen c.q.<br />

projecten tot ontwikkeling gebracht. Het betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier<br />

en appartementen aan de Spoorlaan. Voor deze drie projecten zijn afzonderlijk artikel<br />

19 lid 2-procedures, conform de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening doorlopen en<br />

zijn ten behoeve van die procedures de navolgende ruimtelijke onderbouwing opgesteld:<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1c, 1d en 3 (28 november 2006);<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1 (5 juni 2008);<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 2 (5 juni 2008);<br />

De drie projecten zijn inmiddels gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan bevat<br />

een integrale nieuwe juridisch-planologische regeling voor deze projecten en herziet<br />

daarmee een deel van het geldende bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>”. In voorliggend<br />

bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.<br />

Hiermee heeft dit bestemmingsplan een consoliderend karakter.<br />

SAB 4


1.4 Geldend bestemmingsplan<br />

Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>” vigerend, zoals dit<br />

plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 oktober 2001 en goedgekeurd door<br />

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 11 juni 2002. Het plangebied valt grotendeels<br />

binnen de bestemming “uit te werken cultuurcentrum, VVV-plein (Ucc-VVV)”.<br />

Een klein deel valt binnen de bestemmingen “horecadoeleinden (H)”, “woondoeleinden<br />

(W)”, “detailhandelsdoeleinden (D)” en “zakelijke dienstverleningsdoeleinden<br />

(ZD)”. Tot slot geldt voor het hele bestemmingsplangebied de beschrijving in hoofdlijnen,<br />

zoals opgenomen in artikel 6 van het bestemmingsplan. Voor meer informatie<br />

over de geldende bestemmingen wordt verwezen naar de bijlagen.<br />

Fragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan<br />

1.5 Opzet voorliggend bestemmingsplan<br />

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze <strong>toelichting</strong>. De <strong>toelichting</strong><br />

is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in<br />

hoofdstuk 2 “Het plan” ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige inrichting<br />

van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan<br />

aangetoond voor wat betreft het (relevante) beleid van de rijksoverheid, de provincie<br />

en de gemeente, milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna, verkeer en economische<br />

uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen<br />

wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de<br />

verbeelding en de regels. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de planprocedure,<br />

dat wil zeggen de resultaten van zienswijzen en overleg.<br />

SAB 5


2 Het plan<br />

2.1 Integraal gebiedsprofiel<br />

<strong>Oisterwijk</strong> is ontstaan in de nabijheid van het stroomgebied van de Voorste en de Achterste<br />

Stroom, mogelijk op de kruising van de oude handelsweg van Vlaanderen naar<br />

Nijmegen en het toen nog bevaarbare riviertje de Lei. <strong>Oisterwijk</strong> wordt een “baan”- of<br />

“baanderdorp” genoemd. Het centraal gelegen marktplein is gevormd door een wegverbreding<br />

ten behoeve van handelsactiviteiten: de gunstige verkeersligging van het<br />

dorp op de kruising van de wegen Antwerpen - ‟s-Hertogenbosch en Maastricht - Holland<br />

bracht activiteiten en concentratie van niet-agrarische bebouwing met zich mee.<br />

Door de eeuwen heen heeft de aanliggende bebouwing zich verdicht tot min of meer<br />

gesloten gevelwanden. Rond 1850 was het plangebied grotendeels braakliggend.<br />

Het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plangebied<br />

maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht.<br />

<strong>Oisterwijk</strong> 19 e eeuw<br />

Aan de noordwestzijde van het projectgebied staat het cultuurcentrum “Tiliander”. Dit<br />

centrum is gesitueerd tussen de Tuinweg en de Spoorlaan en wordt omringd door woningbouw.<br />

Met de bouw van dit centrum is een eerste stap gezet in de herontwikkeling<br />

van het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>. De VVV maakt onderdeel uit van het cultuurcentrum.<br />

In de panden aan De Lind zijn horecagelegenheden gevestigd. Op de overgang<br />

van het <strong>Lindeplein</strong> naar De Lind staat het voormalige VVV-gebouwtje (zie ook<br />

hierna). Aan de overzijde van de Spoorlaan ligt een groot parkeerterrein voor bezoekers<br />

aan het centrum. De Spoorlaan heeft een stedelijk karakter. De Tuinweg, die<br />

door het plangebied loopt, was oorspronkelijk slechts een achterontsluiting van de<br />

panden aan de Spoorlaan en De Lind. In de loop der jaren is de Tuinweg steeds meer<br />

een informeel woonstraatje geworden, dat gekarakteriseerd wordt door een aardige<br />

afwisseling tussen voor- en achterkanten.<br />

SAB 6


2.2 Het plangebied<br />

Voorgeschiedenis<br />

Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />

Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied<br />

van <strong>Oisterwijk</strong>. De voormalige bebouwing was ofwel verouderd, ofwel te kleinschalig<br />

en daarmee niet passend in het centrumgebied van de kern. Tevens was een aantal<br />

braakliggende terreinen aanwezig. De gemeente heeft destijds besloten de bestaande<br />

bebouwing te amoveren, zodat een integrale herontwikkeling en dus ook planvorming<br />

mogelijk werd. De nieuwbouw en de inrichting van de openbare ruimte zijn gefaseerd<br />

tot ontwikkeling gekomen. Nu de projecten gerealiseerd zijn, kan worden geconcludeerd<br />

dat een impuls aan de kern is gegeven.<br />

Huidige situatie<br />

De nieuwbouw en herinrichting van de openbare ruimte is in verschillende fasen (projecten)<br />

tot stand gekomen als gevolg waarvan ook meerdere deelgebieden te onderscheiden<br />

zijn. Deze deelgebieden worden in de navolgende alinea‟s beschreven.<br />

Hierbij gaat het om de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de<br />

Spoorlaan. De navolgende afbeelding geeft een weergave van de ligging van de projecten.<br />

Tiliander<br />

Swaenhof<br />

Appartementen aan<br />

de Spoorlaan<br />

Lindekwartier<br />

Globale begrenzing fasen ontwikkeling <strong>Lindeplein</strong> en omgeving<br />

SAB 7<br />

VVV-huisje


2.2.1 Lindekwartier<br />

Ter plaatse van het Lindekwartier is nieuwbouw in 3 bouwlagen met een bewoonbare<br />

kap en een parkeerkelder gerealiseerd. Op de begane grond en deels ondergronds<br />

zijn naast commerciële ruimten gerealiseerd. De commerciële ruimten hebben hun entree<br />

aan het <strong>Lindeplein</strong>. Op de bovenliggende bouwlagen zijn 36 appartementen gerealiseerd.<br />

Hierna volgt een beschrijving van het programma.<br />

Commerciële ruimten<br />

De totale oppervlakte aan commerciële ruimten bedraagt 1.198 m². Hierbij is onderscheid<br />

gemaakt in ruimte voor detailhandel en horeca. Voor de functie detailhandel is<br />

circa 353 m 2 aanwezig en voor de functie horeca circa 845 m 2 . De omvang van de<br />

commerciële ruimten is hieronder aangegeven:<br />

commerciële ruimte 1: 353 m²;<br />

commerciële ruimte 2: 277 m²;<br />

commerciële ruimte 3: 73 m²;<br />

commerciële ruimte 4: 150 m²;<br />

commerciële ruimte 5: 165 m²;<br />

commerciële ruimte 6: 180 m².<br />

Bioscoopruimte<br />

De bioscoop heeft een bruto oppervlakte van circa 1.834 m² (de bioscoop zelf, algemene<br />

ruimten, technische ruimten, vluchtroutes, etc.) en biedt ruimte aan circa 140<br />

personen. De bioscoopruimte is deels ondergronds en deels op de begane grond gerealiseerd.<br />

Momenteel staat de bioscoopruimte leeg en is een verdiepingsvloer aangebracht.<br />

Met voorliggend bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor andere passende<br />

functies op deze plek. Deze functies zijn uitsluitend ter plaatse van de<br />

bioscoopruimte toegestaan en de parkeervraag van deze functies moet kleiner of gelijk<br />

zijn aan de parkeervraag van de bioscoop.<br />

Gevelaanzichten Lindekwartier<br />

Appartementen en parkeerkelder<br />

In totaal zijn 36 appartementen verdeeld over 3 bouwlagen gerealiseerd. De appartementen<br />

zijn aangeboden in de koop- en huursector. Voor zowel bewoners als werknemers<br />

van de commerciële voorzieningen zijn parkeerplaatsen in een ondergrondse<br />

parkeergarage aanwezig. De parkeergarage is onder het gehele herontwikkelingsgebied<br />

gesitueerd. De parkeergarage is gekoppeld aan de garage onder de appartementen<br />

aan de Spoorlaan. De Spoorlaan vormt een algemene in- en uitrit voor de parkeergarage.<br />

SAB 8


Weergave plattegrond bebouwing Lindekwartier bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />

Aanzicht westgevel, zijde <strong>Lindeplein</strong> bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />

Aanzicht noordgevel, zijde Tuinweg bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />

SAB 9


2.2.2 VVV-huisje<br />

Het voormalig VVV-gebouwtje is uitgebreid. Het gebouw heeft een horecafunctie<br />

(grand café) gekregen. Tevens zijn in dit gebouw een traforuimte, een toiletgroep en<br />

een vluchtgang voor de parkeergarage aanwezig.<br />

2.2.3 Swaenhof<br />

Swaenhof bevindt zich ten westen van het <strong>Lindeplein</strong>. Swaenhof bestaat uit 36 woningen,<br />

commerciële ruimten ten behoeve van detailhandelsdoeleinden, met parkeerkelder<br />

en de verbouw van het bestaande pand aan De Lind 47. Hier is bebouwing in drie<br />

lagen bouwlagen met bewoonbare kap gerealiseerd. De gebouwen begrenzen tezamen<br />

ruimtelijk en visueel het <strong>Lindeplein</strong>. Op de begane grond zijn commerciële ruimten<br />

met een gezamenlijk oppervlak van circa 700 m 2 aanwezig, die een entree aan het<br />

<strong>Lindeplein</strong> hebben. De detailhandel heeft betrekking op het hogere marktsegment en<br />

is gerealiseerd in verschillende kleine units. Op de eerste tot en met de derde verdieping<br />

zijn woningen (appartementen en maisonnettes) aanwezig. De bestaande karakteristieke<br />

lintbebouwing aan De Lind is gehandhaafd.<br />

Gevelaanzicht <strong>Lindeplein</strong> en binnentuin<br />

Aan de Tuinweg zijn tevens woningen aanwezig. In aansluiting op de bestaande bebouwing<br />

zijn maximaal drie bouwlagen gerealiseerd. De woningen betreffen stadswoningen:<br />

eengezinswoningen en beneden- en bovenwoningen. Temidden van het bebouwingscomplex<br />

is een binnenterrein met groenvoorziening gerealiseerd.<br />

Gevelaanzicht woningen Tuinweg<br />

Het bestaande pand aan De Lind 47, dat in de huidige situatie ruimte biedt aan 2 restaurants<br />

op de begane grond, is gerestaureerd. Bij deze restauratie zijn de bestaande<br />

horecavoorzieningen gehandhaafd en is daarnaast voorzien in 1 groot appartement<br />

SAB 10


en 3 maisonnettes op de 2 e en 3 e verdieping. Voor zowel bewoners als werknemers<br />

van de commerciële voorzieningen zijn parkeerplaatsen in een parkeergarage onder<br />

het gebouw aanwezig. De parkeergarage is onder het gehele herontwikkelingsgebied<br />

gesitueerd en is ontsloten via de Tuinweg. De Tuinweg vormt een algemene in- en uitrit<br />

voor de parkeergarage. De openbare ruimte van het <strong>Lindeplein</strong> is heringericht. Het<br />

plein heeft hiermee een verblijfsfunctie gekregen.<br />

Aanzicht noordgevel, zijde Tuinweg bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />

Aanzicht oostgevel, zijde <strong>Lindeplein</strong> bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />

Weergave plattegrond bebouwing Swaenhof bron: Architectenbureau De Twee Snoeken<br />

SAB 11


2.2.4 Appartementen Spoorlaan<br />

Aan de Spoorlaan is een appartementengebouw met 3 bouwlagen gerealiseerd. In totaal<br />

zijn 23 appartementen aanwezig. Onder het gebouw zijn een parkeerkelder met<br />

bergingen gerealiseerd. De parkeerkelder sluit ondergronds aan op de parkeerkelder<br />

behorend bij het complex Lindekwartier.<br />

Weergave plattegrond bebouwing appartementen Spoorlaan<br />

Bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />

Aanzicht zuidgevel, zijde Tuinweg bron: H&R Bouwkundig ingenieursbureau Nijmegen<br />

SAB 12


2.3 Gewenste situatie<br />

Voorliggend bestemmingsplan betreft een nieuwe juridisch-planologische regeling<br />

voor de vrijstellingsprocedures ex artikel 19 lid 2-procedure, volgens de oude Wet op<br />

de Ruimtelijke Ordening. Hiermee heeft de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> de mogelijkheid het<br />

gebied planologisch beter te beheren en bovendien kan tegemoet worden gekomen<br />

aan de wettelijke verplichting om een bestemmingsplan binnen 10 jaar opnieuw vast<br />

te stellen, gebaseerd op artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening. Voorliggend<br />

bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Dit houdt in dat de bestaande situatie<br />

in het plangebied juridisch-planologisch is vastgelegd. In dit plan zijn dan ook<br />

geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Binnen de nieuwe planologische regeling<br />

is wel enige ruimte geboden voor kleinschalige wijzigingen.<br />

SAB 13


3 Haalbaarheid van het plan<br />

3.1 Inleiding<br />

In de ruimtelijke onderbouwingen, die behoorden bij het vrijstellingsbesluit, is de haalbaarheid<br />

reeds uitvoerig getoetst en aangetoond. Voorliggend bestemmingsplan is<br />

conserverend van aard en legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Met uitzondering<br />

van de thema‟s lucht en externe veiligheid is het uitvoeren van nieuwe haalbaarheidsonderzoeken<br />

niet noodzakelijk.<br />

In dit hoofdstuk wordt de volgende opbouw gehanteerd. Per haalbaarheidsaspect<br />

wordt eerst ingegaan op het beleid en/of wet- en regelgeving, vervolgens komt de huidige<br />

situatie aan de orde, waarna wordt aangegeven of in het kader van dit bestemmingsplan<br />

onderzoek noodzakelijk is en of het past binnen het geldend beleid. Vervolgens<br />

is er, omwille van de duidelijkheid, voor gekozen de conclusies uit de<br />

haalbaarheidsonderzoeken die destijds in het kader van de ruimtelijke onderbouwingen<br />

zijn verricht, in dit bestemmingsplan over te nemen. Deze conclusies zijn steeds<br />

cursief weergegeven.<br />

3.2 Beleidskader<br />

3.2.1 Rijksbeleid<br />

Nota Ruimte<br />

De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben respectievelijk 17 mei 2005<br />

en 17 januari 2006 ingestemd met de Nota Ruimte. Met de bekendmaking op 27 februari<br />

2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. De Nota Ruimte bevat de<br />

visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste<br />

bijbehorende doelstellingen. De Nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord<br />

van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige<br />

en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De rijksverantwoordelijkheden en<br />

die van anderen zijn helder onderscheiden. Daarbij wordt invulling gegeven aan het<br />

motto “decentraal wat kan, centraal wat moet”. De Nota Ruimte is door het Rijk op dit<br />

moment vastgesteld als Structuurvisie met een uitvoeringsparagraaf.<br />

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de<br />

verschillende ruimtevragende functies. Het kabinet richt zich op:<br />

1 versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;<br />

2 bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;<br />

3 borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden;<br />

4 borging van veiligheid.<br />

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingsstrategie.<br />

De steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele<br />

motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Infrastructuur<br />

kan worden geconcentreerd en optimaal benut. Het Rijk voert het bundelingsbeleid<br />

niet zelf uit. Dat is een taak van decentrale overheden. Wel speelt het Rijk<br />

een stimulerende rol. Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt<br />

SAB 14


geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor landelijke<br />

gebieden, waar vooral starters en ouderen moeite hebben om aan een geschikte<br />

woning te komen, waardoor de sociale samenhang onder druk komt te staan.<br />

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing<br />

voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen<br />

in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in<br />

nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke<br />

gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.<br />

Ontwerp-AMvB Ruimte (2009)<br />

De Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) heeft tot doel de Rijksbelangen<br />

directer door te laten werken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De inwerkingtreding<br />

van de AMvB Ruimte is voorzien voor medio 2010. De AMvB bevat alle<br />

ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt het sluitstuk van het nieuwe stelsel van<br />

ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking<br />

trad. De kern van de Wro is dat overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar<br />

maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Rijk<br />

en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal,<br />

respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten Rijk en provincies duidelijk maken<br />

of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door<br />

gemeenten. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk duidelijk waar provinciale verordeningen<br />

en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. De AMvB Ruimte<br />

omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen<br />

die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Voor onderhavig<br />

plangebied zijn geen planologische kernbeslissingen van toepassing. De ontwerp-AMvB<br />

Ruimte is dan ook niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.<br />

3.2.2 Provinciaal beleid<br />

3.2.2.1 Interimstructuurvisie “Brabant in ontwikkeling” en Paraplunota ruimtelijke ordening<br />

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening zijn de Interimstructuurvisie en Paraplunota<br />

opgesteld. De Interimstructuurvisie (27 juni 2008) benoemt de (ruimtelijke) belangen<br />

en doelen van de provincie Noord-Brabant en werkt deze op hoofdlijnen in beleid<br />

uit. De Paraplunota werkt dit ruimtelijk beleid uit. Het hoofdbelang van de<br />

provincie is zorgvuldig ruimtegebruik. Dit hoofdbelang wordt thematisch uitgewerkt in<br />

deelbelangen en -doelen. De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn vervolgens<br />

uiteengezet aan de hand van vijf leidende principes, welke een ruimtelijke inslag<br />

hebben en van belang zijn voor het provinciale schaalniveau. De vijf ruimtelijke<br />

principes zijn:<br />

meer aandacht voor de onderste lagen;<br />

zuinig ruimtegebruik;<br />

concentratie van de verstedelijking;<br />

zonering van het buitengebied;<br />

grensoverschrijdend denken en handelen.<br />

Voor onderhavig bestemmingsplan is met name het principe „zuinig ruimtegebruik‟ van<br />

belang. Zuinig ruimtegebruik kan gerealiseerd worden door middel van inbreiden, herstructureren<br />

en intensiveren. Zowel in stedelijke als landelijke regio‟s moet het accent<br />

liggen op inbreiden en herstructureren. De mate waarin en de wijze waarop aan as-<br />

SAB 15


pecten van zuinig ruimtegebruik vorm en inhoud wordt gegeven, moeten aansluiten bij<br />

de specifieke ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse. Wanneer toch uitbreiding<br />

aan de orde is, dan moeten de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten bepalend<br />

zijn voor de uiteindelijke vorm daarvan.<br />

Gedeputeerde Staten stellen periodiek een bevolkings- en woningbehoefteprognose<br />

vast, op grond waarvan zij per stedelijke en landelijke regio het aantal te bouwen woningen<br />

bepalen. Voorliggend plan is niet gebonden aan minimum of maximum aantal<br />

te ontwikkelen woningen, omdat de ontwikkeling een pilot betreft in het kader van<br />

“Bouwen binnen strakke contouren” (zie paragraaf 3.2.2.4).<br />

3.2.2.2 Verordening Ruimte en Provinciale Structuurvisie Ruimte<br />

Op 30 juni 2009 hebben Gedeputeerde Staten (GS) het ontwerp Verordening ruimte<br />

Noord-Brabant fase 1 vastgesteld. De Provinciale Staten hebben de verordening 1 e<br />

fase op 23 april 2010 vastgesteld.<br />

De verordening is in werking getreden per 1 juni 2010 en bestaat uit tekst en kaartmateriaal.<br />

De tekst bevat regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het<br />

opstellen van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Aan<br />

de hand van de kaart kan vastgesteld worden waar welke regels van toepassing zijn.<br />

Onderwerpen die in de ontwerp-Verordening ruimte 1 e fase opgenomen zijn:<br />

stedelijke ontwikkeling: wonen en (middel-)zware bedrijventerreinen<br />

ecologische hoofdstructuur (EHS)<br />

waterbergingsgebieden<br />

intensieve veehouderij<br />

concentratiebeleid glastuinbouw<br />

ruimte-voor-ruimte<br />

Dit betreffen onderwerpen waarover weinig tot geen discussie is. Het huidige beleid is<br />

min of meer één op één in de verordening overgenomen.<br />

De verordening 2 e fase bevat nieuwe beleidselementen uit de nieuwe structuurvisie.<br />

De structuurvisie en de verordening ruimte 2 e fase zijn in 2010 vastgesteld.<br />

3.2.2.3 Uitwerkingsplan Hilvarenbeek en <strong>Oisterwijk</strong><br />

De provincie Noord-Brabant heeft voor de landelijke regio Hilvarenbeek en <strong>Oisterwijk</strong><br />

een streekplanuitwerking opgesteld (21 december 2004). De locatie is op de plankaart<br />

van het Uitwerkingsplan aangeduid als “beheer en intensivering”. Dit zijn die delen van<br />

het stedelijk gebied waar het beleid nu en in de toekomst gericht is op het beheer van<br />

de bestaande kwaliteiten. Intensivering van het ruimtegebruik en aanpassing van het<br />

stedelijk gebied, waar dat vanwege bestaande ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord<br />

is, kan nodig zijn. Dit zal niet snel leiden tot een totaal andere structuur of<br />

functie van stadsdelen en/of wijken. Het onderhavige plan betreft een inbreidingslocatie<br />

en past dus binnen het uitwerkingsplan.<br />

SAB 16


Uitsnede plankaart uitwerkingsplan<br />

Ten aanzien van wonen wordt in het Uitwerkingsplan gestreefd naar een aantrekkelijk<br />

centrumstedelijk woonklimaat dat voldoet aan de eisen van (potentiële) werknemers in<br />

de technologische kennissector: een aantrekkelijke binnenstad met een ruim aanbod<br />

van winkels en cultuur, met op relatief korte afstand een mooi buitengebied. De prioriteit<br />

ligt bij inbreiden, herstructureren en intensiveren van bestaand bebouwd gebied.<br />

Ter plaatse van het plangebied is de aanduiding „centrumontwikkeling‟ opgenomen.<br />

Binnen deze aanduiding zijn gronden gelegen waarbinnen versterking en ontwikkeling<br />

van centrumfuncties wordt nagestreefd. Hier liggen kansen voor centrumondersteunende<br />

functies, stedelijk wonen en dergelijke. Vitale centrumgebieden zijn van grote<br />

betekenis omdat deze het hart vormen van de steden en dorpen.<br />

3.2.2.4 Bouwen binnen strakke contouren<br />

De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> heeft, sinds het GS-besluit van 11 maart 2003, deel genomen<br />

aan de pilot "Bouwen binnen strakke contouren". Eén van de doelstellingen van deze<br />

pilot is om het bestaande stedelijk gebied intensiever te benutten zodat er minder<br />

ruimte in het buitengebied voor nieuwe ontwikkelingen behoeft te worden benut. Tussen<br />

provincie en gemeente zijn hierover afspraken gemaakt. Samengevat komt het er<br />

op neer dat de gemeente zich heeft verplicht om tot 2008 uitsluitend woningbouwprojecten<br />

te realiseren binnen de in overleg met de provincie getrokken contouren voor<br />

de beide kernen (de zogenaamde "strakke contouren") en dat de gemeente zich heeft<br />

verplicht om bij elke locatie te streven naar een zo optimaal mogelijke benutting van<br />

de aanwezige ruimte. Dit is overigens niet alleen beleid van de gemeente en provincie,<br />

maar ook in onder andere de Nota Ruimte is door het Rijk uitdrukkelijk voor deze<br />

benadering gekozen. Hierbij was geen limiet vastgesteld voor het aantal te bouwen<br />

woningen.<br />

SAB 17


Een intensief gebruik van de ruimte wil overigens niet zeggen dat dan het beleid is dat<br />

elke locatie vol kan worden gebouwd met zoveel mogelijk woningen zodat een optimale<br />

exploitatie mogelijk is. Ook bij de pilotprojecten wordt vastgehouden aan kwaliteit op<br />

het gebied van stedenbouw, architectuur en inrichting van de openbare ruimte.<br />

Onderhavig plan is gerealiseerd in het kader van deze pilot “Bouwen binnen strakke<br />

contouren”.<br />

3.2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />

3.2.3.1 StructuurvisiePlus<br />

De gemeenteraad van <strong>Oisterwijk</strong> heeft op 19 mei 2005 de StructuurvisiePlus vastgesteld.<br />

Met deze visie geeft de gemeente in hoofdlijnen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling<br />

van het grondgebied. Een richting die het gebied integraal benadert en zowel<br />

recht doet aan de gebiedsspecifieke kwaliteiten van natuur, landschap,<br />

waterstructuur en cultuurhistorie als aan de wensen van de lokale samenleving om er<br />

te kunnen wonen, werken en recreëren. Met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling<br />

van de kernen zijn de volgende vier uitgangspunten van belang:<br />

inzetten op het versterken van de ruimtelijke structuur en identiteit van de kernen;<br />

ruimte voor opwaardering en herstructurering met aandacht voor (passende) menging<br />

van functies;<br />

benutten van de potentie op inbreidings- en herstructureringslocaties, waarbij<br />

wordt gezocht naar meerwaarde en rekening wordt gehouden met de maat en<br />

schaal van de bebouwing;<br />

zorgvuldig vormgeven van en passende functies plaatsen in de overgangen tussen<br />

de kernen en het buitengebied met bijzondere aandacht voor de 'entrees'.<br />

Binnen de kern <strong>Oisterwijk</strong> liggen diverse inbreidingslocaties. Belangrijkste uitgangspunt<br />

voor deze inbreidingslocaties is dat wordt gebouwd met oog voor de kwaliteit van<br />

de plek. Bij het bouwen in de kern dient in de toekomst meer aandacht te bestaan<br />

voor de beeldkwaliteit van de bebouwing. Bebouwing moet passen binnen de maat en<br />

schaal van de omgeving. De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> wil met name in de historische gebieden<br />

met aandacht voor het verleden bouwen. Specifiek met betrekking tot het<br />

plangebied is het strategische project „Verbeteren relaties dorpslint waterlint en spoorzone‟<br />

relevant. De gemeente wil in dit kader kansen grijpen om in de gehele oude<br />

kern van <strong>Oisterwijk</strong> (onder andere Dorpsstraat/ De Lind) de relatie met het dal van de<br />

Voorste Stroom te versterken. Ook de relatie tussen dorpslint en de Spoorzone en het<br />

station kan verbeterd worden. Relaties kunnen bijvoorbeeld met behulp van (informele)<br />

doorsteekjes worden gerealiseerd.<br />

3.2.3.2 Structuurvisie centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />

De gemeenteraad van <strong>Oisterwijk</strong> heeft op 22 mei 1997 de structuurvisie Centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />

vastgesteld. De structuurvisie onderscheidt vier oost-west gerichte zones: bedrijvenzone,<br />

spoorzone, dorpszone en beekdalzone. De ruimtelijke samenhang tussen<br />

deze zones bestaat uit noord-zuid voerende dwarsverbindingen, die ruimtelijk ondergeschikt<br />

blijven aan de lineaire, oost-west georiënteerde historische structuur. Het<br />

plangebied ligt in de dorpszone en aan een dwarsverband. Tezamen met het nieuwe<br />

cultuurcentrum heeft het project een belangrijke bijdrage geleverd aan de opwaardering<br />

van de ruimtelijke kwaliteit van het <strong>Lindeplein</strong>. Tevens wordt het dwarsverband<br />

begeleid door bebouwing.<br />

SAB 18


3.2.3.3 Visie op de detailhandelsstructuur<br />

In 1995 is een ruimtelijk-economische structuurvisie voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong><br />

opgesteld. Sinds die tijd is er het nodige veranderd. Zo is het winkelaanbod toegenomen<br />

en bestaat de gemeente sinds de gemeentelijke herindeling van 1997 behalve uit<br />

<strong>Oisterwijk</strong> ook uit Moergestel en Heukelom. <strong>Oisterwijk</strong> is deelnemer aan de pilot van<br />

de provincie “Bouwen binnen strakke contouren”, waarbinnen diverse bouwprojecten<br />

in <strong>Oisterwijk</strong> en Moergestel plaatsvinden, welke kunnen zorgen voor bevolkingsgroei.<br />

Door de dynamiek in vraag en aanbod is er behoefte aan een goed afwegingskader<br />

voor nieuwe winkelinitiatieven. Een actueel inzicht in de retailontwikkelingsmogelijkheden<br />

van de beide kernen is daarvoor nodig. Daarom is in 2008 de „Visie op de detailhandelsstructuur‟<br />

opgesteld.<br />

Het centrum van de kern <strong>Oisterwijk</strong> is het belangrijkste winkelgebied van de gemeente<br />

met 17.505 winkelmeters. De grote variatie in winkels, horeca en dienstverlening en<br />

inrichting van het gebied maken het tot een sfeervol centrum dat een regionale aantrekkingskracht<br />

heeft. Sfeervolle inrichtingselementen, veel groen, karakteristieke<br />

panden en het grote aantal speciaalzaken en zelfstandige ondernemers zijn kenmerken<br />

die het unique selling point van <strong>Oisterwijk</strong> vormen. De Dorpsstraat en De Lind<br />

vormen het middelpunt van het centrum. Daar zijn de meeste winkels, horeca en publieksgerichte<br />

voorzieningen gevestigd. Maar ook bijvoorbeeld de Kerkstraat, Stationsstraat,<br />

Fabriekspad en Burg. Verwielstraat zijn winkelstraten in <strong>Oisterwijk</strong> centrum.<br />

Functiekaart <strong>Oisterwijk</strong> Centrum<br />

Het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is sterk gericht op het doen van dagelijkse boodschappen,<br />

recreatief winkelen en uitgaan. Dit uit zich in de branchering en vergelijking met plaatsen<br />

van een zelfde omvang als <strong>Oisterwijk</strong>. Ter plaatse van het plangebied zijn hoofdzakelijk<br />

horecafuncties aanwezig.<br />

3.2.3.4 Deelvisie <strong>Lindeplein</strong>, Tuinweg en omgeving<br />

In de visie voor de Tuinweg en omgeving wordt een eerste globale visie op het <strong>Lindeplein</strong><br />

binnen het deelgebied Tuinweg en omgeving gegeven. In deze visie krijgt het<br />

<strong>Lindeplein</strong> meer vorm door een flankerende bebouwing in twee bouwlagen (met kap),<br />

waarbij tenminste één wand bovenwoningen dient te bevatten. Dit is essentieel voor<br />

de belevingswaarde van het plein. Het plein zelf krijgt verblijfskwaliteit, onder andere<br />

SAB 19


door het toevoegen van enkele groenelementen. Het <strong>Lindeplein</strong> loopt vloeiend over in<br />

het cultuurplein bij het cultuurcentrum. Doordat beide plannen een andere inrichting<br />

krijgen ontstaat een duidelijke geleding. Het parkeren wordt als functie geheel van het<br />

<strong>Lindeplein</strong> afgehaald en verplaatst naar de spoorzone.<br />

3.2.3.5 Vigerend bestemmingsplan Centrum <strong>Oisterwijk</strong><br />

Voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> is het vigerende bestemmingplan „Centrum <strong>Oisterwijk</strong>‟<br />

van toepassing. Dit bestemmingsplan heeft als doel een centrumgebied te creeren,<br />

waarbij met behoud en versterking van het cultuurhistorische karakter ruimte is<br />

voor het ontwikkelen van een dynamisch, recreatief en attractief winkel(voorzieningen)-<br />

en woongebied. Het bestemmingsplan geeft hiermee juridische<br />

uitwerking aan voornoemde structuurvisie centrum <strong>Oisterwijk</strong>. Zoals gesteld maakt het<br />

plangebied deel uit van de dorpszone. De dorpszone wordt gekarakteriseerd door een<br />

grote menging van functies. Het plangebied maakt onderdeel uit van het concentratiegebied<br />

van horeca en grenst aan het kernwinkelgebied. Het horecaconcentratiegebied<br />

is in hoofdzaak bestemd voor horeca, die in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische)<br />

dranken en/of logies verstrekken en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren<br />

plaatsvindt, waaronder restaurants, cafés en hotels. Met betrekking tot detailhandel<br />

is bepaald dat buiten het kernwinkelgebied nieuwvestiging van maximaal 10<br />

detailhandeleenheden met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 50 m 2 per eenheid<br />

mogelijk is. Bovendien mogen bestaande winkels beperkt uitbreiden. Een te sterke<br />

concentratie van winkels leidt tot een afname van de functiemenging in het centrum<br />

en daarmee een afname van de attractiviteit. Burgemeester en wethouders zijn dan<br />

ook bevoegd tot het verlenen van vrijstelling teneinde een groter verkoopvloeroppervlak<br />

buiten het kernwinkelgebied toe te staan (groter dan 500 m 2 ), mits de vergroting<br />

geen duurzame ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur in <strong>Oisterwijk</strong> tot<br />

gevolg heeft. Hiertoe moet een distributieplanologisch onderzoek worden opgesteld 1 .<br />

Behoud en versterking van het woonmilieu in het centrum is daarnaast een essentieel<br />

uitgangspunt. De woonfunctie dient tot behoud van draagvlak en levendigheid in het<br />

centrum. Buiten het kernwinkelgebied zijn woningen op de begane grond en op eventuele<br />

verdiepingen van panden, die geen woonfunctie op de begane grond hebben,<br />

toegestaan. Het aantal te realiseren woningen moet passen binnen de afspraken die<br />

hieromtrent onder andere met de provincie zijn gemaakt.<br />

3.2.4 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Met dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> wordt zoveel mogelijk de bestaande situatie in<br />

het plangebied vastgelegd. Er worden geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden toegestaan<br />

en er vinden dus ook geen ontwikkelingen plaats welke natuurwaarden, landschappelijke,<br />

cultuurhistorische waarden, etc. aantasten. Daarnaast voorziet voorliggend<br />

plan in het beheer van bestaand bebouwd gebied, wat tevens speerpunt van<br />

beleid is.<br />

1 In het kader van de herontwikkeling van het <strong>Lindeplein</strong> is reeds een distributieplanologisch<br />

onderzoek uitgevoerd.<br />

SAB 20


3.2.5 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

In het kader van artikel 19-procedures werd het volgende geconcludeerd ten aanzien<br />

van de herontwikkeling van het <strong>Lindeplein</strong> en omgeving.<br />

In de StructuurvisiePlus wordt, in lijn met provinciaal beleid, veel waarde gehecht aan<br />

het benutten van inbreidings- en herstructureringslocaties. Hierbij moet worden gezocht<br />

naar een (passende) menging van functies en rekening worden gehouden met<br />

(het historische karakter van) de omgeving. Voorliggend project heeft bijgedragen aan<br />

de inbreiding in het centrumgebied. In lijn met de StructuurvisiePlus en het vigerend<br />

bestemmingsplan is voorzien in een passende functiemenging in de vorm van wonen,<br />

detailhandel en horeca. Deze functiemenging draagt bij aan een levendig centrum.<br />

Tevens is onder andere wat architectuur betreft aangesloten op de bestaande omgeving.<br />

De inrichting van de openbare ruimte van het <strong>Lindeplein</strong> is afgestemd op de directe<br />

omgeving.<br />

3.3 Behoefte aan voorzieningen<br />

In mei 2005 is door BRO een distributieplanologisch onderzoek (dpo) uitgevoerd. Dit<br />

is een actualisatie is van de ruimtelijk-economische structuurvisie centrum uit 1995.<br />

Een actualisatie van de visie was gezien landelijke en regionale ontwikkelingen, maar<br />

ook in verband met de deelname aan de pilot “Bouwen binnen strakke contouren”<br />

noodzakelijk. Uit het dpo blijkt dat <strong>Oisterwijk</strong> een belangrijke (boven)lokale verzorgingsfunctie<br />

heeft.<br />

Door de toeristisch-recreatieve functie van <strong>Oisterwijk</strong> en een ruim aanbod in de woonbranche<br />

is de aantrekkingskracht daarbuiten ook groot. De omvang van het winkelaanbod<br />

is ruim, zowel in het centrum als verspreid over de kern. De schaal van de<br />

winkels is naar verhouding klein. Branches die sterk vertegenwoordigd zijn, zijn kleding/mode,<br />

schoenen, antiek en woninginrichting. De overige branches zijn redelijk<br />

normaal aanwezig. Het winkelaanbod functioneert momenteel op een niveau iets boven<br />

het landelijke gemiddelde. In het kader van de planontwikkeling rondom het <strong>Lindeplein</strong><br />

zijn de volgende conclusies uit het dpo van belang:<br />

naar de toekomst zijn er mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van het detailhandelsaanbod<br />

in de kern <strong>Oisterwijk</strong>. Naast een lichte groei van het aantal inwoners,<br />

bieden ook enige verbetering van de koopkrachtbinding- en toevloeiing<br />

ruimte voor uitbreiding;<br />

in kwantitatieve zin is er binnen <strong>Oisterwijk</strong> ruimte voor circa 400-700 m 2 winkelaanbod<br />

in de dagelijkse sector en in de niet-dagelijkse sector is dit circa 3.500-4.500<br />

m 2 ;<br />

voor de niet-dagelijkse sector in het centrumgebied is ruimte voor 1.000-2.600 m 2 ,<br />

waarbij volgens het onderzoek 1.600 m 2 nieuw winkelaanbod zondermeer mogelijk<br />

is;<br />

een belangrijke landelijke trend in de detailhandel is schaalvergroting. Steeds meer<br />

winkels zijn op zoek naar grotere units om hiermee meer service en comfort aan<br />

de klant te kunnen bieden;<br />

het centrumgebied heeft een functie als een sterk boodschappen-plus centrum<br />

voor eigen inwoners en een belangrijke functie als koopcentrum voor toeristen en<br />

recreanten. Waar mogelijk dienen beide functies te worden versterkt.<br />

SAB 21


3.3.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Met dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> wordt zoveel mogelijk de bestaande situatie in<br />

het plangebied vastgelegd. Er worden geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden toegestaan.<br />

In het kader van de artikel 19-procedures is de toevoeging van het extra aantal<br />

m 2 verkoopvloeroppervlak onderbouwd (zie hierna).<br />

3.3.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

Het totale project rondom het <strong>Lindeplein</strong> heeft een capaciteit van maximaal 1.100 m 2<br />

netto verkoopvloeroppervlak. Een dergelijke vergroting van het detailhandelaanbod<br />

past binnen de berekende distributieplanologische ruimte voor toevoegingen, zoals in<br />

het bovenstaande geschetst. Dit zowel binnen de berekende ruimte voor de gehele<br />

kern als voor het centrumgebied. De indeling in grotere units past binnen de gesignaleerde<br />

landelijke trend voor schaalvergroting. Specifiek met betrekking tot voorliggend<br />

project kan op basis van het dpo worden geconcludeerd dat een toevoeging van circa<br />

400 m 2 extra detailhandel ten oosten van het <strong>Lindeplein</strong> de voorzieningenstructuur<br />

van de gemeente niet verstoort. Deze conclusie blijkt eveneens uit het (concept)rapport<br />

‘Visie op de detailhandelsstructuur’ van BRO 2 en vormt een goede onderbouwing<br />

voor het toestaan van een groter verkoopvloeroppervlak uit het vigerende<br />

bestemmingsplan. De maximale oppervlakte detailhandel, die in het vigerende bestemmingsplan<br />

wordt genoemd, is dan ook niet meer actueel.<br />

3.4 Milieuaspecten<br />

3.4.1 Bodem<br />

3.4.1.1 Toets bestemmingsplan<br />

Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem<br />

en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bestaande bebouwing<br />

en functies worden in dit bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van dit bestemmingsplan<br />

is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek<br />

uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders<br />

van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de<br />

bouwvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is<br />

altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n)<br />

gebruikt gaan worden. Minimaal moet een verkennend bodemonderzoek<br />

uitgevoerd worden. In de regel moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd als de<br />

voorgenomen ontwikkeling een nieuwbouw woning betreft of een bedrijf met verblijfsruimte(n)<br />

en nieuwbouw, aan- of uitbouw bij bouwwerken die voor 1970 gebouwd zijn.<br />

Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk<br />

vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie<br />

beschikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als in een periode van minder dan<br />

twee jaar geleden daadwerkelijk een bodemonderzoek is uitgevoerd en sindsdien op<br />

het terrein geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Deze vrijstelling<br />

geldt alleen voor nieuwbouwwoningen en bedrijven.<br />

2 Deze visie is inmiddels definitief.<br />

SAB 22


3.4.1.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

In het kader van de doorlopen vrijstellingsprocedures ex artikel 19 lid 2 volgens de<br />

oude Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn reeds bodem- en grondwateronderzoeken<br />

uitgevoerd op basis waarvan de haalbaarheid destijds al is aangetoond. De navolgende<br />

paragraven geven de conclusies uit de uitgevoerde bodemonderzoeken weer.<br />

Projecten Lindekwartier en Appartementen Spoorlaan<br />

In januari 2006 heeft Milieuadviesbureau Inventerra een verkennend en aanvullend<br />

bodemonderzoek 3 uitgevoerd ter plekke van deze deelgebieden en het gebied van<br />

enkele omliggende fases. Aanleiding hiertoe vormen de voorgenomen planontwikkeling<br />

en de resultaten van het in 2003 uitgevoerde onderzoek voor de locatie De Lind<br />

59-63 (Inventerra, kenmerk 7.653.004). Doel van het onderzoek was het vaststellen<br />

van de huidige bodemkwaliteit op het nog niet onderzochte terreindeel (verkennend<br />

bodemonderzoek) en het nader onderzoeken van de eerder aangetroffen chroom -en<br />

PAK-verontreiniging en onbekende geur in de grond (nader bodemonderzoek).<br />

Verkennend bodemonderzoek<br />

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat de bovengrond op<br />

het <strong>Lindeplein</strong> licht verontreinigd is met chroom. De ondergrond daar is licht verhoogd<br />

met zware metalen, olie en PAK. Verder blijkt dat de bovengrond achter De Lind 67-<br />

71 tot een diepte van 08 m-mv licht verontreinigd is met zware metalen en PAK en ter<br />

plaatse van boring 10 matig verontreinigd met zink. De ondergrond op dit deel van het<br />

terrein is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De matige zinkverontreiniging<br />

is aan de onderzijde en zuid- en westzijde voldoende afgeperkt. Aan de oostzijde<br />

(buiten het plangebied) is deze niet afgeperkt.<br />

Uit het grondwateronderzoek blijkt dat het grondwater uit peilbuis PB2 licht verontreinigd<br />

is met chroom. Het water is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten<br />

en gechloreerde koolwaterstoffen.<br />

Daarnaast blijkt uit de analyseresultaten dat de puin- en koolashoudende bovengrond<br />

op het noordoostelijk deel (ter hoogte van de Spoorlaan) licht verontreinigd is met<br />

lood, zink, minerale olie en PAK. Er is geen asbest aangetoond. De zintuiglijk onverdachte<br />

ondergrond is licht verontreinigd met PAK. Op het westelijk deel van de inbreidingslocatie<br />

<strong>Lindeplein</strong> en omgeving (Tuinweg rondom cultureel centrum) zijn de zintuiglijk<br />

onverdachte onder- en bovengrond niet verontreinigd met de onderzochte<br />

parameters. Vanaf 2-3 m-mv is de zintuiglijk onverdachte bodem op de gehele deellocatie<br />

niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater uit peilbuis<br />

Pb206 is licht verontreinigd met chroom en zink.<br />

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen belemmering van<br />

de voorgenomen bouwactiviteiten. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.<br />

3 Verkennend en nader bodemonderzoek “Lindekwartier” te <strong>Oisterwijk</strong>, Inventerra Milieuad-<br />

viesbureau, 19 januari 2006, rapportnummer 05-2047-R02JV<br />

SAB 23


Aanvullend onderzoek<br />

Nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar PAK ter plaatse van garageboxen en de<br />

voormalige leerlooierij, naar chroom nabij de Tuinweg en een onbekende geur uit<br />

peilbuis PB 12. Uit dit nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen verontreinigingen<br />

aanwezig zijn.<br />

Afperkend onderzoek de Lind 61-65<br />

Milieuadviesbureau Inventerra heeft in maart 2006 een afperkend bodemonderzoek 4<br />

uitgevoerd op het achterterrein van de Lind 61-65. Op deze locatie is een sterke PAKverontreiniging<br />

aanwezig, die afgeperkt moet worden.<br />

Op basis van dit onderzoek is de omvang van de verontreiniging voldoende vastgesteld.<br />

Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, er is<br />

meer dan 25 m³ grond verontreinigd met PAK, met concentraties groter of gelijk aan<br />

de interventiewaarde. Het geval van ernstige bodemverontreiniging is saneringsplichtig.<br />

Formeel dient een saneringsplan te worden opgesteld. Omdat ter plaatse echter<br />

een parkeerkelder gerealiseerd, waarbij de grond tot een diepte van ca 2,5 m-mv afgegraven<br />

dient te worden. In dit kader is de sanering volgens het Besluit Uniforme<br />

Saneringen (BUS) aangemeld. Het BUS voorziet voor kleinschalige bodemverontreinigingen<br />

in een eenvoudiger meldingsprocedure dan de Wet Bodembescherming,<br />

waarbij 5 weken na de melding gestart kan worden met de sanering. Na sloop van de<br />

bebouwing is direct overgegaan tot sanering.<br />

Swaenhof<br />

In december 2005 is in opdracht van Raadgevend Ingenieursbureau Van Nunen b.v.<br />

een verkennend bodemonderzoek 5 uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de<br />

toplaag van de bodem niet tot licht verontreinigd is met lood en PAK. De onderlaag is<br />

verontreinigd met enkele zware metalen en PAK. De diepere onderlaag is niet verontreinigd<br />

met de onderzochte bestanddelen. De vastgestelde verontreinigingen zijn<br />

vermoedelijk te relateren aan het oud stedelijk gebruik. Het grondwater ter plaatse is<br />

licht verontreinigd met koper en zink. Dergelijk licht verhoogde gehalten worden vaker<br />

in het grondwater vastgesteld en worden doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping.<br />

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem<br />

ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging<br />

milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.<br />

3.4.2 Conclusie<br />

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />

plan.<br />

4 Afperkend onderzoek PAK-verontreiniging op de locatie achter De Lind 61-65 te <strong>Oisterwijk</strong>,<br />

Inventerra Milieuadviesbureau, 21 maart 2006, rapportnummer06-2030-B060964.<br />

5 Verkennend bodemonderzoek, De Swaenhof (nieuwbouw appartementen en parkeerkelder)<br />

aan de Lind 47 te <strong>Oisterwijk</strong>, Van Dijk Geo en Milieutechniek BV, 20-12-2005.<br />

SAB 24


3.4.3 Bedrijven en milieuzonering<br />

3.4.3.1 Inleiding<br />

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt,<br />

moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt.<br />

Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone.<br />

Omliggende bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast<br />

door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.<br />

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige<br />

functies is de VNG publicatie „Bedrijven en Milieuzonering‟ 6 als leidraad voor<br />

milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings-<br />

en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings-<br />

en gebiedstypen: „rustige woonwijk‟, „rustig buitengebied‟ en „gemengd gebied‟.<br />

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies<br />

dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs<br />

hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een<br />

dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels,<br />

maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het<br />

buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd<br />

gebied worden beschouwd.<br />

Bij het bepalen van de aanbevolen richtafstanden zijn in de VNG-brochure de volgende<br />

uitgangpunten gehanteerd:<br />

het betreft „gemiddeld‟ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen<br />

en voorzieningen;<br />

de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen „rustige woonwijk‟ en<br />

„rustig buitengebied‟. Bij het omgevingstype „gemengd gebied‟ kan worden uitgegaan<br />

van kortere afstanden (verlaging met één afstandsstap);<br />

de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;<br />

bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie,<br />

opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst<br />

als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij<br />

ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.<br />

3.4.3.2 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Voor de bestaande functies in en nabij het plangebied en de gevoelige functies geldt<br />

dat onderlinge afstanden niet met dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Onderhavig<br />

bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die bedrijven beperken<br />

in hun bedrijfsvoering.<br />

6 VNG publicatie „Bedrijven en Milieuzonering‟, 2009.<br />

SAB 25


3.4.3.3 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

In de omgeving van de geprojecteerde woningen is een aantal winkels, cafés en het<br />

cultuurcentrum gelegen. Op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is<br />

op basis van de indicatieve afstanden van deze functies bepaald op welke minimale<br />

afstand de woningen moeten worden gesitueerd. Ten opzichte van het cultuurcentrum<br />

ten noorden van het projectgebied geldt een indicatieve afstand van 30 m voor het<br />

aspect geluid. Voor de bestaande functies aan De Lind ten westen en zuiden van het<br />

projectgebied geldt een indicatieve afstand van 30 m voor het aspect geur, ten opzichte<br />

van winkels dient een minimale afstand van 10 m te worden aangehouden voor het<br />

aspect geluid. Omdat het projectgebied, zeker gezien de recente ontwikkelingen, niet<br />

kan worden getypeerd als een rustige woonwijk, maar als een gemengd gebied kan<br />

voor het cultuurcentrum, voor het aspect geluid, een afstandsstap lager worden aangehouden,<br />

te weten 10 m. Dit geldt niet voor de cafés en de bakkerij (indien ter plekke<br />

brood wordt gebakken), omdat voor deze functies het aspect geur maatgevend is.<br />

Geconcludeerd kan worden dat de winkels en het cultuurcentrum geen beperkingen<br />

opleveren voor de ontwikkeling van het project. Daarnaast wordt in de nieuwbouw<br />

vanwege de geluidsproductie van de bioscoop een aantal voorzieningen getroffen<br />

waardoor voor de bewoners van de nieuwe appartementen een leefbaar woonklimaat<br />

ontstaat. Het gaat hierbij om extra isolatie en dikke wanden.<br />

3.4.3.4 Conclusie<br />

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid<br />

van voorliggend plan.<br />

3.4.4 Externe veiligheid<br />

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke<br />

stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn<br />

de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route<br />

gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en<br />

het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in<br />

plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun<br />

woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het<br />

groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt<br />

een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare<br />

objecten.<br />

3.4.4.1 Plaatsgebonden risico<br />

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel<br />

10 -6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent<br />

op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk<br />

verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het<br />

plaatsgebonden risico van 10 -6 als grenswaarde.<br />

SAB 26


3.4.4.2 Groepsrisico<br />

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de<br />

omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen.<br />

Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke<br />

slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het<br />

aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van<br />

een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk<br />

van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting,<br />

leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de<br />

kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor<br />

honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt<br />

verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen<br />

wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven<br />

of risico‟s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico‟s te<br />

verkleinen.<br />

3.4.4.3 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

Uit een risicoanalyse, op basis van de verwachte vervoersstroom van gevaarlijke stoffen<br />

over het spoor Tilburg-Eindhoven, blijkt dat de geprojecteerde bebouwing niet binnen<br />

de maatgevende plaatsgebonden risicocontour is gelegen en dat het groepsrisico<br />

de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.<br />

In het kader van het project <strong>Lindeplein</strong> heeft overleg plaatsgevonden met de brandweer.<br />

De brandweer heeft positief geadviseerd ten aanzien van het project.<br />

3.4.4.4 Buisleiding<br />

In 2010 in de AMvB Buisleidingen in werking getreden. Vandaar dat een kwantitatieve<br />

risicoanalyse 7 ten gevolge van de aardgastransportleiding is uitgevoerd door de gemeente<br />

Tilburg. Hiermee wordt de haalbaarheid van onderhavig bestemmingsplan<br />

onderzocht. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieruit kan<br />

het volgende worden geconcludeerd.<br />

Buiten het plangebied, ten noorden van de spoorlijn, is aardgasleiding Z-520-01 gelegen.<br />

Deze heeft een druk van 25 bar. Het invloedsgebied reikt 110 m uit de leiding en<br />

loopt ter hoogte van de Tuinweg. De leiding heeft geen 10-6 PR contour en derhalve<br />

zijn er geen saneringssituaties met betrekking tot (beperkt) kwetsbare objecten. De<br />

10-7 contour komt niet tot het plangebied en de 10-8 contour (80 meter) reikt tot 30 m<br />

uit de noordelijke grens van het plangebied. Het optredende groepsrisico overschrijdt<br />

de oriëntatiewaarde niet en blijft beperkt tot een factor 0,01 van de oriëntatiewaarde.<br />

De externe veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebied<br />

veroorzaken geen onaanvaardbare risico's voor het plangebied.<br />

7 <strong>Gemeente</strong> Tilburg, kwantitatieve risicoanalyse EV plangebeid Lindenplein <strong>Oisterwijk</strong> t.g.v.<br />

aardgastransportleiding, november 2008.<br />

SAB 27


3.4.4.5 Hoogspanningsleidingen<br />

De navolgende afbeelding geeft aan dat geen hoogspanningsleidingen door het plangebied<br />

lopen. Daarom wordt het niet nodig geacht indicatieve toetsingen uit te voeren.<br />

Uitsnede netkaart hoogspanningsleidingen bron: www.rivm.nl<br />

3.4.4.6 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Om te bepalen of de externe veiligheid een belemmering vormt voor nieuwe ontwikkelingen,<br />

die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dient in principe op<br />

basis van de laatste vervoerscijfers van ProRail het plaatsgebonden risico en groepsrisico<br />

opnieuw berekend te worden. Omdat dit bestemmingsplan enkel beperkte kleinschalige<br />

mogelijkheden biedt, zal het groepsrisico maar beperkt kunnen toenemen.<br />

Als gevolg hiervan wordt een verantwoordingsplicht voor een toename van het<br />

groepsrisico in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.<br />

Conclusie<br />

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van<br />

voorliggend bestemmingsplan.<br />

3.4.5 Luchtkwaliteit<br />

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een<br />

implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming<br />

van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen<br />

in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld. De wet stelt bij een<br />

(dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke<br />

plannen die „in betekenende mate‟ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit<br />

of „gevoelige bestemmingen‟ binnen onderzoekszones van provinciale- en<br />

rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen<br />

worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren.<br />

SAB 28


Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan „niet in<br />

betekende mate‟ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Omdat onderhavig bestemmingsplan<br />

functiewijziging ter plekke van de bioscoop mogelijk maakt, is luchtonderzoek<br />

noodzakelijk.<br />

3.4.5.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Onderzocht 8 is of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet<br />

milieubeheer. Verder is beoordeeld of het in deze context aanvaardbaar is om dit project<br />

op de beoogde locatie te realiseren; of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.<br />

Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:<br />

Het project betreft geen „gevoelige bestemming‟ binnen 300 meter van een rijksweg<br />

of 50 meter van een provinciale weg.<br />

De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing aangezien er<br />

binnen een straal van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen plaatsvinden<br />

die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde hoofdontsluiting.<br />

Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de NIBM-grens<br />

getoetst kan worden.<br />

Daarom is op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer)<br />

onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding.<br />

Hiervan is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en<br />

2020.<br />

De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen tussen 2008 en 2020 onder de<br />

grenswaarden die op wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau<br />

zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen<br />

van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt<br />

en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico‟s.<br />

Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat<br />

zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit<br />

geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.<br />

3.4.5.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />

In het kader van de vrijstellingsprocedures is destijds luchtonderzoek verricht. De conclusies<br />

zijn als volgt:<br />

de Wet milieubeheer voor dit project geen nadere eisen, maatregelen of onderzoeksplicht<br />

stelt. Het project weliswaar ‘in betekenende mate’ leidt tot verslechtering van<br />

de luchtkwaliteit, maar er geen grenswaarden worden overschreden. Het betreft<br />

geen ‘gevoelige bestemming’;<br />

het aspect ‘luchtkwaliteit’ is in deze situatie geen belemmering voor een goede<br />

ruimtelijke ordening. Hoewel het initiatief kan leiden tot een langdurige blootstelling<br />

aan luchtverontreiniging op de projectlocatie (in het geval van de woningen), liggen<br />

de concentraties van de luchtvervuilende stoffen op een aanvaardbaar niveau in<br />

vergelijking met de luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden) die op Europees niveau<br />

zijn vastgesteld om te voorkomen dat de gezondheid onaanvaardbare risico’s<br />

loopt.<br />

8 SAB Arnhem B.V., luchtkwaliteitonderzoek <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>,<br />

13 september 2010.<br />

SAB 29


3.4.5.3 Conclusie<br />

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />

plan.<br />

3.4.6 Geluid<br />

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het weg- en railverkeer, het woonmilieu<br />

mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. Wonen wordt aangemerkt als een<br />

geluidsgevoelige functie. Commerciële ruimten vallen daar niet onder. De Wet geluidhinder<br />

stelt daardoor geen eis ten aanzien van de commerciële ruimten. De wet stelt<br />

dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet meer dan 48 dB<br />

mag bedragen. De Wet geluidhinder stelt de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten<br />

naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen en spoorlijnen voor zover<br />

er een geluidsgevoelige functie aanwezig is of mogelijk wordt gemaakt binnen de onderzoekszone<br />

van de wegen en/of de spoorlijnen.<br />

3.4.6.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

In het kader van dit bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk,<br />

omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden toegevoegd.<br />

3.4.6.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />

In het kader van de vrijstellingsprocedures is destijds al onderzoek verricht. De conclusies<br />

zijn als volgt.<br />

In maart 2001 is door Pouderoyen compagnons een akoestisch onderzoek 9 verricht<br />

voor het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder<br />

in werking getreden. Aangezien ten tijde van het uitvoeren van dit onderzoek de nieuwe<br />

wetgeving nog niet van toepassing was, is het onderzoek gebaseerd op inmiddels<br />

verouderde wetgeving. Uit onderstaande blijkt dat op basis van het onderzoek destijds<br />

hogere grenswaarden door de provincie Noord-Brabant zijn verleend. Deze hogere<br />

waarden zijn formeel nog steeds van toepassing op het plangebied. Het plangebied<br />

bevindt zich volgens dit onderzoek tussen de 57 dB(A)-contour en de 70 dB(A)contour.<br />

Woningen of andere geluidsgevoelige objecten kunnen buiten de contouren<br />

van de wettelijke voorkeursgrenswaarde gerealiseerd worden. Binnen deze contouren<br />

dienen hogere grenswaarden bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant te worden<br />

aangevraagd. Ten behoeve van het bestemmingsplan voor het Centrum van <strong>Oisterwijk</strong><br />

dat in 2001 werd opgesteld, is door Gedeputeerde Staten in 2001 een hogere<br />

grenswaarde 10 verleend voor diverse locaties in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong>. De locatie<br />

van voorliggend plan maakt hier deel van uit. De hogere grenswaarden die destijds<br />

verleend zijn, gelden nog steeds. Geconcludeerd kan worden dat het plan uit akoestisch<br />

oogpunt haalbaar is. Opgemerkt dient te worden dat de geluidsbelasting op de<br />

gevels van de bebouwing van ten zuiden van de appartementen aan de Spoorlaan is<br />

afgenomen vanwege de afschermende werking.<br />

9 Akoestisch onderzoek <strong>Oisterwijk</strong> Centrum, Pouderoyen Compagnons, maart 2001.<br />

10 Besluit met betrekking tot het verzoek ex artikelen 83 en 106 Wet geluidhinder (Wgh) voor<br />

het bestemmingsplan “Centrum <strong>Oisterwijk</strong>”, provincie Noord-Brabant, 22 oktober 2001,<br />

kenmerk: 789234.<br />

SAB 30


3.4.6.3 Conclusie<br />

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend<br />

plan.<br />

3.5 Waterhuishouding<br />

Het is wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf dient te<br />

worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige<br />

doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij<br />

wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een<br />

beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.<br />

In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van het relevante beleid ten aanzien<br />

van water. Voor meer achtergronden van dit beleid wordt verwezen naar de verschillende<br />

beleidsdocumenten. Een vertaling van de waterdoelstellingen, zoals deze<br />

in de diverse stukken zijn beschreven, heeft plaatsgevonden in het actuele beleid van<br />

het waterschap. Een samenvatting hiervan is opgenomen in de volgende paragraaf. In<br />

de daarna volgende paragrafen zal het onderhavige initiatief worden getoetst aan dit<br />

beleid.<br />

3.5.1 Rijksbeleid<br />

Het Nationaal Waterplan ‘Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst’<br />

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit<br />

1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan<br />

is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in<br />

werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale<br />

waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan<br />

voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.<br />

Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied<br />

van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en<br />

de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal<br />

Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies<br />

van de Deltacommissie.<br />

3.5.2 Provinciaal beleid<br />

3.5.2.1 Provinciaal Waterplan en provinciale Waterverordening<br />

Het Provinciaal Waterplan, vastgesteld op 20 november 2009 en in werking getreden<br />

22 december 2009, beschrijft het strategische waterbeleid voor Noord-Brabant op<br />

hoofdlijnen en maakt duidelijk hoe aan het beleid uitvoering wordt gegeven.<br />

Het Provinciaal Waterplan bestaat uit een plantekst en 2 plankaarten. De plantekst<br />

beschrijft het provinciale waterbeleid. Het plan bestaat uit een strategisch deel en een<br />

operationeel deel. De hoofddoelstelling is dat ‗het water bijdraagt aan een gezonde<br />

omgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is<br />

voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen.<br />

SAB 31


Dit wordt vertaald in de volgende maatschappelijke doelen:<br />

schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;<br />

adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;<br />

Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).<br />

In aansluiting op de Waterwet is tevens een nieuwe provinciale Waterverordening inwerking<br />

getreden.<br />

3.5.2.2 Interimstructuurvisie<br />

Eén van de uitgangspunten van de Interimstructuurvisie van Noord-Brabant (2008) is<br />

het streven naar een robuust water- en bodemsysteem. Ruimtelijke plannen moeten<br />

qua locatiekeuze, inrichting en beheer zoveel mogelijk aansluiten op het natuurlijke<br />

systeem. In de Interimstructuurvisie worden deze uitgangspunten verder geconcretiseerd.<br />

3.5.3 Regionaal beleid<br />

3.5.3.1 Waterschap De Dommel: Integraal waterbeleid<br />

Het waterschap streeft naar realisatie van een bepaald basisniveau van de waterhuishoudkundige<br />

situatie voor het gehele beheersgebied. Dit basisniveau biedt voldoende<br />

waarborgen voor algemeen gebruik van het water(systeem) voor zowel menselijke<br />

doeleinden als evenwichtig functionerende ecosystemen.<br />

Het beleid van Waterschap De Dommel is onderverdeeld in 5 kernthema„s:<br />

Het realiseren van een duurzame watervoorziening<br />

Onder watervoorziening wordt het onttrekken van water aan grond- en oppervlaktewatersystemen<br />

en de levering daarvan aan huishoudens en het bedrijfsleven verstaan.<br />

Een duurzame watervoorziening verenigt waterwinning voor nu en latere generaties<br />

ten behoeve van landbouw, natuur en economie met de zorg voor de ontwikkeling van<br />

duurzame watersystemen. Momenteel is de aandacht met name gevestigd op grondwater.<br />

In de toekomst wordt de aandacht tevens gevestigd op oppervlaktewater, zuivering<br />

en verdroging. De doelstelling is om hergebruik van effluent ten behoeve van<br />

de watervoorziening te stimuleren.<br />

Het verbeteren van de waterhuishoudkundige voorwaarden voor de functies<br />

Bij het realiseren van de doelstellingen voor de verschillende functies zijn duurzame<br />

watersystemen en water als ordenend principe de hoofduitgangspunten. De komende<br />

periode wordt extra aandacht besteed aan ruimte voor water en bestrijding van de<br />

verdroging.<br />

Het verbeteren van de waterkwaliteit<br />

Met de komst van het integrale waterbeheer is meer aandacht gekomen voor de ecologische<br />

waterkwaliteit. Het voorkomen van bepaalde planten en dieren in het water is<br />

daarbij een belangrijke graadmeter. Voor wat betreft de fysisch-chemische waterkwaliteit,<br />

wordt met name aandacht besteed aan de stroomgebiedsgerichte aanpak en de<br />

verdergaande reductie van emissies.<br />

SAB 32


De inrichting van waterlopen in het buitengebied<br />

Waterlopen en oevers met de functie ―waternatuur‖ worden zodanig heringericht, dat<br />

natuurlijke processen in de beeksystemen meer kans krijgen. Naast beekherstel en<br />

hermeandering richt de herinrichting zich op het verbeteren van de mogelijkheden van<br />

vismigratie en het realiseren van ecologische verbindingszones langs waterlopen.<br />

Omgaan met water in bebouwd gebied<br />

Het waterbeheer in het stedelijk gebied was tot voor kort met name gericht op het<br />

voorkomen van wateroverlast door het realiseren van een voldoende drooglegging en<br />

het zo snel mogelijk afvoeren van overtollig water. Door de toename van verhard oppervlakte,<br />

nemen ook de piekafvoeren toe en de infiltratie af, waardoor verdroging<br />

ontstaat. Hieruit volgt het doel dat het bebouwd gebied geen nadelige invloed mag<br />

hebben op de lokale en regionale watersystemen, en zo mogelijk een bijdrage levert<br />

aan het herstel van de watersystemen zonder dat dit tot overlastsituaties elders leidt.<br />

3.5.3.2 Waterbeheerplan III<br />

Het waterbeheerplan 'Krachtig Water' is een strategisch document. Het Waterschap<br />

De Dommel geeft hierin aan wat hun doelen (en inspanningen) zijn voor de periode<br />

2010-2015 en hoe zij die willen bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan<br />

Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Er<br />

wordt gewerkt met de volgende thema‟s:<br />

Droge voeten<br />

Voldoende water<br />

Natuurlijk water<br />

Schoon water<br />

Schone waterbodem<br />

Mooi water<br />

3.5.3.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />

In het watertoetsproces is „hydrologisch neutraal ontwikkelen‟ een belangrijk kwantitatief<br />

beleidsuitgangspunt. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" geeft invulling aan<br />

het "niet afwentelen"principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw<br />

(WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen,<br />

omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In<br />

principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm<br />

"hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen<br />

de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige<br />

ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische<br />

achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de<br />

referentiesituatie tot gevolg hebben. Deze uitgangspunten zijn vertaald in de beleidsnotitie<br />

'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk' die op 14 november 2007 door het<br />

waterschap is vastgesteld.<br />

3.5.3.4 Keur Waterschap De Dommel 2009<br />

Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede<br />

kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en<br />

langs het water.<br />

Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont<br />

of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels met daarin verboden<br />

en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater zijn vastge-<br />

SAB 33


legd in de „Keur Waterschap De Dommel 2009‟. In principe zijn alle activiteiten in, op<br />

of nabij 5 meter van een watergang keurplichtig. In dat geval dient contact opgenomen<br />

te worden met Waterschap De Dommel, om de activiteit te melden of een watervergunning<br />

aan te vragen.<br />

3.5.4 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />

De gemeente <strong>Oisterwijk</strong> heeft in 1997 beleid vastgesteld voor integraal waterbeheer.<br />

De uitwerking van dit beleid is vastgelegd in het <strong>Gemeente</strong>lijk Rioleringsplan.<br />

Sinds eind 2003 is bij nieuwbouwprojecten wettelijk voorgeschreven dat via een zogenaamde<br />

watertoets inzicht wordt gegeven in de wijze waarop met water bij projecten<br />

wordt omgegaan. Met het Waterschap de Dommel heeft afstemming plaatsgevonden<br />

over de wijze waarop met deze watertoets in het kader van de pilotlocaties zal worden<br />

omgegaan en is een gezamenlijk beleid voor de uitvoering geformuleerd.<br />

Uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk hydrologisch neutraal moet worden gebouwd<br />

en dat primair het vasthouden (infiltratie, hergebruik e.d.), het bergen en als laatste afvoeren<br />

dient te worden onderzocht. Daarnaast is afgesproken dat geen uitloogbare<br />

bouwmaterialen mogen worden gebruikt en dat er altijd een gescheiden HWA/DWA<br />

systeem moet worden aangelegd. Dit ook als afkoppeling pas op langere termijn mogelijk<br />

is.<br />

De huidige locatie is toegewezen als a-locatie. Dit houdt in dat binnen het plan met<br />

maatwerk bepaald moet worden hoe omgegaan kan worden met water.<br />

3.5.5 Situatie plangebied<br />

DWA<br />

Omdat door de aanleg van de parkeerkelder geen riolering aangelegd kon worden boven<br />

het parkeerdek zijn de DWA-afvoerleidingen van het gebied aan de onderzijde<br />

van het parkeerdek opgehangen. Het DWA wordt afgevoerd via de bestaande gemengde<br />

stelsels aan de Spoorlaan en De Lind.<br />

HWA<br />

Binnen de plannen is gekeken of hergebruik tot de mogelijkheden hoort. Het is echter<br />

door de opbouw van de soorten bebouwing in samenhang met de ondergrondse parkeerkelder<br />

niet mogelijk om water op te vangen en te bufferen voor hergebruik binnen<br />

het gebied. De onderkant van de kelder ligt ongeveer op het peil van de gemiddelde<br />

grondwaterstand. Infiltratie onder de parkeerkelder behoort dan ook niet tot de mogelijkheden<br />

Opvang regenwater<br />

Het totale gebied is, afgezien van enkele ondergeschikte stroken volledig verhard. Op<br />

de binnentuin van één van de gebouwen (Lindekwartier) wordt het water opgevangen<br />

en gedeeltelijk vastgehouden. Het meeste water vanuit het gebied wordt echter afgevoerd.<br />

Daarvoor is in het Lindepad en de Tuinweg een aangepast hemelwatersysteem aangelegd<br />

met infiltrerende capaciteit. Lindekwartier en de nieuwbouw appartementen<br />

aan de Spoorlaan voeren via deze leiding af naar de Spoorlaan. Aan de andere kant<br />

voert de nieuwbouw van Swaenhof af via een nieuwe leiding naar de Spoorlaan. Dit<br />

systeem krijgt een overdrukleiding naar de riolering in de Lind. Bij eventuele calamitei-<br />

SAB 34


ten zal een teveel aan water dan geloosd worden op de DWA-riolering in de Lind. Een<br />

terugslagklep zal voorkomen dat water terug kan stromen.<br />

In de Spoorlaan is een HWA-infiltratieleiding aangelegd als verzamel/transportleiding<br />

naar de infiltratieriolering in de Joannes Lenartzstraat. Deze leiding is al langer actief<br />

en is via de Gemullehoekenweg verbonden met een overstort op de Voorste Stroom.<br />

Om te voorkomen dat het water rechtstreeks overstort is onder het parkeerterrein aan<br />

de Spoorlaan een infiltratiekelder aangelegd voor de ontwikkeling van <strong>Lindeplein</strong> e.o.<br />

en de aanliggende parkeerterreinen. De kelder heeft een inhoud van 500 m3 en voldoet<br />

daarmee, samen met de infiltratieleidingen, ruimschoots een de benodigde infiltratie/buffercapaciteit<br />

voor het plan. Het systeem is er op gericht dat eerst de kelder<br />

volloopt en pas daarna doorvoer naar de Joannes Lenartzstraat plaatsvindt.<br />

Op deze manier kan de opvang, buffering en infiltratie op eigen terrein van de ontwikkelaars<br />

niet gerealiseerd worden. Daarom heeft de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> de zorgplicht<br />

overgenomen. De ontwikkelaars betalen een bijdrage in de aanleg van het volledige<br />

systeem. De berekening van deze bijdrage is vastgelegd op een bedrag per berekende<br />

m3 hemelwater. Daarnaast wordt op basis van de contracten de aangelegde ondergrondse<br />

infrastructuur van de opvangende en transporterende leidingen naar rato<br />

doorberekend.<br />

Overleg met de waterbeheerder<br />

Ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied heeft bij een eerdere watertoets<br />

overleg plaatsgevonden met het waterschap.<br />

Conclusie<br />

Het aspect water vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend<br />

plan.<br />

3.6 flora en fauna<br />

3.6.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden<br />

ter plaatse. Daarbij is onderscheid te maken in gebieds- en soortenbescherming. Er<br />

moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden / beschermde<br />

soorten. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit betekent<br />

dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Hierdoor worden zowel directe<br />

als indirecte effecten op strikt beschermden soorten en beschermde gebieden niet<br />

verwacht. Onderzoek is niet noodzakelijk.<br />

SAB 35


3.6.2 Onderzoeken ruimtelijke onderbouwingen<br />

In het kader van de artikel 19-procedures zijn destijds onderzoeken 11,12 verricht. De<br />

conclusies zijn als volgt.<br />

Gebiedsbescherming<br />

Het plangebied ligt nabij een als Speciale Beschermingszone (SBZ) aangewezen gebied<br />

in het kader van de Habitatrichtlijn. Dit gebied, Kampina en <strong>Oisterwijk</strong>se bossen<br />

en vennen, ligt op ongeveer 1,5 kilometer afstand van het plangebied. Deze SBZ is<br />

aangewezen vanwege de aanwezigheid van bossen, beken, venen en heidevelden en<br />

een aantal watergebonden soorten als kleine modderkruiper, kamsalamander en drijvende<br />

waterweegbree. Het projectgebied (grotendeels bebouwd) en de aard van de<br />

beoogde activiteiten (lokale ingreep) hebben geen enkele relatie met of invloed op de<br />

soorten en kwaliteiten in de speciale beschermingszone.<br />

Het plangebied ligt ook op 250 meter van een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zone<br />

langs de Voorste Stroom. Ook hierop is de ontwikkeling niet van invloed, gezien de<br />

tussenliggende bebouwing en wegen en een niet wezenlijke verandering van het gebruik.<br />

Soortenbescherming<br />

Door planontwikkeling kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van (mogelijk) aanwezige<br />

zoogdiersoorten als egel, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, mol, hermelijn,<br />

wezel, bunzing, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis en mogelijk aanwezige<br />

amfibieën als kleine watersalamander, middelste groene kikker, bruine kikker en gewone<br />

pad worden aangetast of verstoord. Deze soorten zijn beschermd en vallen onder<br />

het lichte beschermingsregime. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en<br />

verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat sprake is van procedurele<br />

consequenties.<br />

Op basis van de quick scan flora en fauna van SAB uit december 2005 kon de aanwezigheid<br />

van ontheffingsplichtige soorten vleermuizen en de soort steenmarter niet<br />

kon worden uitgesloten. Daarom is in juli 2006 door middel van meerdere veldbezoeken<br />

een veldinventarisatie uitgevoerd door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau<br />

Ad Eco naar het gebruik van het plangebied door deze soorten. Hieruit bleek dat het<br />

plangebied nauwelijks een functie heeft voor vleermuizen. Vaste rust- en verblijfplaatsen<br />

of vliegroutes zijn niet aangetroffen. Er is alleen tweemaal een overvliegende gewone<br />

dwergvleermuis gezien. Ook de meer strikt beschermde steenmarter is niet<br />

aangetroffen op basis van zichtwaarnemingen en sporenonderzoek.<br />

Met de aanwezigheid van vogels is rekening gehouden door sloop- en rooiactiviteiten<br />

buiten het broedseizoen van vogels plaats te laten vinden.<br />

11 Onderzoek flora en fauna <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1c, 1d en 3, SAB Arnhem B.V.,<br />

28 november 2006, projectnummer: 61738.<br />

12 Quick scan flora en fauna <strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 2, SAB Arnhem B.V., 28 novem-<br />

ber 2006, projectnummer: 61739.<br />

SAB 36


Procedurele consequenties<br />

Er worden geen negatieve invloeden verwacht op nabijgelegen beschermde Habitatrichtlijngebieden<br />

en EHS gebieden als gevolg van de ruimtelijke ingrepen aan het<br />

<strong>Lindeplein</strong> te <strong>Oisterwijk</strong>. In het kader van de Natuurbeschermingswet en de EHS worden<br />

geen procedurele consequenties verwacht.<br />

In het plangebied en de directe omgeving is, op basis van de aanwezige biotopen,<br />

aangevuld met een inventarisatie naar het voorkomen van vleermuizen en de steenmarter,<br />

geen sprake van de aanwezigheid van permanente vaste rust- en verblijfplaatsen<br />

van strikt beschermde soorten. Een ontheffing in het kader van de Flora- en<br />

faunawet is daarom niet nodig voor dit plan. Aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen<br />

van de overige mogelijk aanwezige soorten kan op basis van een algemene<br />

vrijstelling, mits de zorgplicht in acht wordt genomen.<br />

Verzachtende omstandigheden en aanbevelingen<br />

Een aantal van de kleinere zoogdieren zullen in de nieuwe situatie in tuinen weer een<br />

geschikt leefgebied kunnen vinden. Het plangebied en de omgeving zijn echter nu en<br />

in de toekomst een overwegend stedelijk gebied met een bijbehorend gebruik. Van<br />

natuurlijke groeiplaatsen of biotopen is dan ook nauwelijks sprake en de verwachtingen<br />

ten aanzien van het voorkomen van soorten zijn daarmee laag. Eenvoudige inrichtingsmaatregelen,<br />

zoals het toepassen van bijvoorbeeld speciale dakpannen waarin<br />

huismussen kunnen broeden en het inrichten van de openbare ruimte en tuinen met<br />

besdragende struiken en bomen levert een bijdrage aan de basiskwaliteit van het gebied.<br />

3.6.3 Conclusie<br />

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend<br />

bestemmingsplan.<br />

3.7 Cultuurhistorie - Archeologie<br />

3.7.1 Cultuurhistorie<br />

Het plangebied is gelegen in een gebied met een historisch stedenbouwkundige structuur.<br />

De provincie Noord-Brabant adviseert om de architectuur van het plan conform<br />

de visie van het streekplan uit te voeren. Dit betekent dat cultuurhistorische en andere<br />

landschappelijke waarden gerespecteerd moeten worden en dat deze waarden gebruikt<br />

moeten worden als inspiratiebron voor de verhoging van de landschappelijke<br />

kwaliteit van het bebouwde gebied. Op deze manier kan de identiteit van de historische<br />

stedenbouw versterkt en behouden worden.<br />

Beschermd stadsgezicht<br />

Een deel van het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische<br />

en stedenbouwkundige waarde van het beschermd stadgezicht zijn over<br />

een lange periode gegroeid. In en nabij de omgeving van het plangebied zijn nog veel<br />

historische elementen aanwezig. De cultuurhistorische waarden van het beschermd<br />

stadsgezicht moeten worden gehandhaafd en – waar nodig – hersteld. De voornaamste<br />

kenmerken die het beeld van het stadgezicht bepalen zijn de parcellering, het rooilijnverloop,<br />

goothoogte en bouwhoogte, kaprichting en kapvorm, architectonische ge-<br />

SAB 37


leding en de inrichting van de openbare ruimte. Voor het behoud en herstel van het<br />

beschermd stadsgezicht is ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen. Een beschrijving<br />

van voornoemde elementen is hierna opgenomen.<br />

Parcellering<br />

De kavels van oudsher loodrecht op de weg en op de Voorste Stroom. De breedte van<br />

de percelen varieert sterk, maar is van oudsher smal waardoor een kleinschalig beeld<br />

ontstaan.<br />

Rooilijnverloop<br />

De rooilijn in het beschermd stadgezicht verloopt vloeiend en is beeldbepalend. Beoogd<br />

wordt deze rooilijn zoveel mogelijk te behouden.<br />

Goothoogte, bouwhoogte, kaprichting en kapvorm<br />

De hoogte is sterk wisselend, waarbij oudere gebouwen vaak een hoge kap hebben.<br />

Ook deze wisseling in hoogte dient gewaarborgd te blijven. De nokrichting is afwisselend,<br />

zowel evenwijdig aan als loodrecht op de weg gericht. Het betreft met pannen<br />

gedekte zadeldaken - eventueel met wolfseinden -, mansardedaken, schilddaken, en<br />

platte daken met gevelschilden. Ook voor nieuwe bebouwing binnen het beschermd<br />

stadsgezicht geldt dat één van deze kapvormen moet worden toegepast.<br />

Architectonische geleding<br />

De architectuur binnen het beschermd stadgezicht heeft een overwegend verticaal karakter<br />

met horizontale geledende elementen. Beoogd wordt de oorspronkelijke harmonische<br />

opbouw in de gevels zowel in de horizontale als in de verticale richting te<br />

behouden dan wel te herstellen.<br />

Inrichting openbare ruimte<br />

Behalve de gebouwen, zijn ook elementen in de openbare ruimte bepalend voor het<br />

beeld. De vele lindebomen hebben een ruimte geledende en structurerende functie.<br />

Met name in de Dorpsstraat en de Lind is hiervan sprake. Er wordt gestreefd naar behoud<br />

en versterking van deze elementen in de openbare ruimte. Bij een herinrichting<br />

van de openbare ruimte dient een afweging te worden gemaakt tussen bereikbaarheidsaspecten<br />

enerzijds en verblijfsaspecten anderzijds. De verblijfsruimte dient daarbij<br />

kwantitatief en kwalitatief voldoende te zijn.<br />

3.7.2 Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland,<br />

ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen<br />

van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische<br />

waarden in situ 13 bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar<br />

gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk<br />

blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven<br />

en ex situ 14 worden bewaard.<br />

13 in situ = in de bodem [bewaren].<br />

14 ex situ = uit de bodem [halen en ergens anders bewaren].<br />

SAB 38


<strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />

Op 5 november 2009 heeft de raad het archeologiebeleid voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong><br />

vastgesteld. Aanleiding hiervoor is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg,<br />

die gericht is op een betere bescherming van het archeologisch erfgoed.<br />

Volgens deze nieuwe wet moet elke gemeente over een eigen archeologiebeleid beschikken.<br />

Om te voldoen aan deze wettelijke bepaling is een Beleidsplan Archeologie<br />

voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> opgesteld. De Wet op de archeologische monumentenzorg<br />

gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan<br />

100 m². <strong>Gemeente</strong>n kunnen echter van die norm afwijken (naar boven en naar beneden)<br />

als zij daarvoor een deugdelijke motivering aanvoeren.<br />

Om de archeologische waarde in de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> inzichtelijk te maken is een<br />

beleidskaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven voor welke gebieden in bestemmingsplannen<br />

een dubbelbestemming archeologie geldt en die een koppeling<br />

mogelijk maakt met de voor de gebieden voorgestelde oppervlakte- en dieptegrenzen<br />

ten aanzien van de archeologische onderzoeksplicht. De kaart maakt uiteraard ook inzichtelijk<br />

voor welke gebieden geen archeologische onderzoeksplicht geldt.<br />

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de archeologische beleidskaart en<br />

het plangebied is hierop aangeduid met een rood kader. Binnen de grenzen van het<br />

plangebied geldt de Waarde - archeologie 1. Voor dit gebied geldt een onderzoeksplicht<br />

bij ingrepen in de bodem vanaf 50 m² en dieper dan 30 centimeter.<br />

Fragment archeologische beleidskaart<br />

3.7.2.1 Toets bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong><br />

Omdat voorliggend bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> conserverend van aard is en met<br />

nieuwe ontwikkelingen geen gronden worden geroerd kan in het kader van dit bestemmingsplan<br />

onderzoek achterwege blijven.<br />

SAB 39


3.7.2.2 Conclusies ruimtelijke onderbouwingen<br />

Ten tijde van de artikel 19-procedures zijn wel onderzoeken uitgevoerd, omdat het<br />

plangebied zich bevindt zich in een gebied waarvan de archeologische verwachtingswaarde<br />

destijds nog niet in beeld was gebracht. In november 2005 is door RAAP Archeologisch<br />

Adviesbureau B.V. een archeologisch vooronderzoek 15 verricht in het<br />

plangebied.<br />

De conclusies uit dit onderzoek zijn als volgt:<br />

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een<br />

middelmatige kans voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars en een hoge kans voor<br />

vindplaatsen van landbouwende gemeenschappen. Op basis van de rijke bewoningsgeschiedenis<br />

van <strong>Oisterwijk</strong> worden voornamelijk bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen<br />

en de Nieuwe Tijd in het plangebied aangetroffen. In de bebouwde kom is<br />

sprake van een hoge concentratie aan bouwactiviteiten en een uitgebreid netwerk aan<br />

infrastructuur. Hierdoor wordt verwacht dat er plaatselijk in het plangebied ernstige<br />

verstoringen van het bodemarchief zijn opgetreden. Vooral van eventuele jagersverzamelaars-vindplaatsen<br />

wordt verwacht dat ze volledig verstoord zijn. Vindplaatsen<br />

van landbouwende, meer sedentaire culturen zijn minder afhankelijk van erosie waardoor<br />

er mogelijk toch een inzicht kan worden verkregen in het voorkomen van structuren.<br />

Vooral vindplaatsen uit de Nieuwe Tijd zijn door het gebruik van bakstenen beter<br />

bewaard gebleven. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd<br />

het plangebied aan een vervolgonderzoek te onderwerpen. Mogelijk kan de<br />

archeologische begeleiding uitkomst bieden op de vragen of er archeologische sporen<br />

aanwezig zijn en of de bewoning in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd intensiever<br />

was dan het bewoningspatroon dat op de historische kaarten staat aangegeven.<br />

Omdat wordt verwacht dat er plaatselijk in het plangebied ernstige verstoringen van<br />

het bodemarchief zijn opgetreden, wordt een proefsleuvenonderzoek een moeilijk te<br />

legitimeren middel bevonden. Daarom heeft een archeologische begeleiding tijdens<br />

de graafwerkzaamheden plaatsgevonden. Een archeologische begeleiding houdt in<br />

dat eventuele archeologische sporen en vondsten, ontdekt tijdens de graafwerkzaamheden,<br />

worden gedocumenteerd en op kaart ingetekend. De archeologen zijn in de<br />

gelegenheid gesteld deze vondsten en/of sporen te documenteren conform de geldende<br />

richtlijnen.<br />

15 Projectgebied Lindepad te <strong>Oisterwijk</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>; archeologisch vooronderzoek:<br />

een bureauonderzoek, RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, november 2005, ISSN:<br />

0925-6369.<br />

SAB 40


3.7.2.3 Archeologische begeleiding<br />

De graafwerkzaamheden voor de verschillende projecten binnen het <strong>Lindeplein</strong> hebben<br />

onder archeologische begeleiding plaatsgevonden. Er zijn diverse voorwerpen en<br />

restanten van verschillende soorten putten aangetroffen. Bijgaande afbeelding toont<br />

enkele vondsten. De waardevolle elementen zijn bewaard. De locatie van de plaggenhutten<br />

uit de 15 e en 16 e eeuw worden zichtbaar gemaakt in de bestrating van het<br />

openbare plein.<br />

3.7.3 Conclusie<br />

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de haalbaarheid<br />

van voorliggend plan.<br />

3.8 Verkeer en parkeren<br />

3.8.1 Parkeerbeleidsvisie <strong>Oisterwijk</strong><br />

Bureau Goudappel Coffeng heeft in oktober 2006 een parkeerbeleidsvisie 16 (zie separate<br />

bijlage) opgesteld. Doel is het aanreiken van uitgangspunten, richtlijnen en instrumenten<br />

voor het autoparkeerbeleid.<br />

Aan de hand van de visie wordt het parkeren getoetst en georganiseerd. Instrumenten<br />

die de gemeente wil inzetten om het beleid uit te voeren zijn:<br />

instellen parkeerregulering;<br />

acceptabele parkeerregulatie;<br />

instellen parkeernorm;<br />

voldoende parkeerplaatsen bij nieuwbouwprojecten (eigen terrein);<br />

doelgroepenbeleid;<br />

handhaving.<br />

De parkeercapaciteit in het centrum van <strong>Oisterwijk</strong> bedraagt circa 1.190 parkeerplaatsen.<br />

Circa 30% is gratis. De overige plaatsen maken onderdeel uit van een vorm van<br />

parkeerregulering. Uit parkeeronderzoek is gebleken dat de huidige parkeersituatie<br />

acceptabel is. Er zijn echter wel grote lokale verschillen. Dat geldt ook voor betaalde<br />

16 Parkeerbeleidsvisie <strong>Oisterwijk</strong>, gemeente <strong>Oisterwijk</strong>, Goudappel Coffeng adviseurs verkeer<br />

en vervoer, 11 oktober 2006, kenmerk OTW018/Sma/0216.<br />

SAB 41


en gratis parkeerplaatsen. Werkers parkeren vaak op gratis parkeerplaatsen. Bezoekers<br />

parkeren grotendeels op betaalde parkeerplaatsen.<br />

In verband met vele nieuwbouwontwikkelingen in en buiten het centrum zullen er in de<br />

toekomst meer auto‟s naar het centrum komen. De gemeente zal daarom monitoren<br />

of de parkeercapaciteit toereikend blijft of waar problemen ontstaan.<br />

Bij nieuwbouw moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.<br />

Wanneer bij nieuwbouwprojecten onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein<br />

gerealiseerd worden, kan de gemeente de initiatiefnemer deze verplichting laten afkopen.<br />

3.8.2 Parkeerbalans plangebied<br />

De parkeerbalans voor het <strong>Lindeplein</strong> is opgesteld op basis van de actuele parkeernormen<br />

voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> [Parkeren bij nieuwbouw, 2007].<br />

parkeervraag parkeeraanbod verschil<br />

bewoners + werkers 108 185<br />

bezoekers 106<br />

214 185 -29<br />

Het plan genereert een parkeerbehoefte van 214 parkeerplaatsen in de piekperiode<br />

(108 voor bewoners en werkers en 106 voor bezoekers).<br />

In het plangebied zijn circa 185 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn<br />

gezien de constructie niet geschikt voor bezoekers. Het overschot aan parkeerplaatsen<br />

is middels een abonnementen- of vergunningensysteem beschikbaar gesteld aan<br />

bewoners/werkers in de directe omgeving van het te realiseren project. Uitgangspunt<br />

is dat de parkeerplaatsen die hiermee vrijkomen in het centrum kunnen worden gebruikt<br />

voor bezoekers van het <strong>Lindeplein</strong>.<br />

Dan blijft over een tekort van (214-185=) 29 parkeerplaatsen. Het tekort aan parkeerplaatsen<br />

kan worden opgevangen in de parkeerkelder onder de Tiliander en de parkeerterreinen<br />

aan de Spoorlaan. Op deze locaties (279 parkeerplaatsen) is sprake<br />

van een lage parkeerdruk, oftewel voldoende parkeercapaciteit voor bezoekers van<br />

het <strong>Lindeplein</strong>.<br />

De gemeente heeft in het verleden vrijstelling verleend van het bepaalde in de Bouwverordening<br />

ten aanzien van parkeren op eigen terrein.<br />

3.8.3 Conclusie<br />

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van<br />

voorliggend bestemmingsplan.<br />

SAB 42


3.9 Economische uitvoerbaarheid<br />

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet<br />

ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering<br />

van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij<br />

particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte<br />

kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot<br />

ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen<br />

met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar<br />

gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap<br />

en sociale woningbouw).<br />

In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie planologisch vastgelegd.<br />

Het bestemmingsplan maakt hierbij geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het<br />

Besluit ruimtelijke ordening mogelijk.<br />

De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten<br />

met zich mee. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking.<br />

Eventuele toekomstige particuliere plannen komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer.<br />

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.<br />

3.10 Handhaving van het plan<br />

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van onderhavig<br />

bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de planregels tegen te<br />

gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Zo zal controle en toezicht plaats<br />

moeten vinden om te constateren of er overtredingen bestaan. Vervolgens zal in veel<br />

gevallen getracht worden om met overleg een einde te maken aan de overtreding. Als<br />

dit niet lukt, zullen specifieke handhavingmiddelen worden toegepast zoals bestuursdwang.<br />

Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt<br />

niet onder handhaving.<br />

SAB 43


4 Wijze van bestemmen<br />

4.1 Algemeen<br />

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan?<br />

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden<br />

worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit<br />

de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie.<br />

Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie<br />

die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:<br />

a de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen<br />

bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en<br />

b de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven<br />

bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).<br />

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing<br />

(omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van „werken,<br />

geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden‟ (omgevingsvergunning ten behoeve<br />

van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).<br />

Een bestemmingsplan regelt derhalve:<br />

het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);<br />

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:<br />

het bebouwen van de gronden;<br />

het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.<br />

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid,<br />

maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels<br />

zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening,<br />

de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen<br />

van het ruimtelijke beleid.<br />

4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden<br />

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt<br />

via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak<br />

gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven.<br />

Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:<br />

a Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een<br />

bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus<br />

meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één „enkel‟ bestemming (dat is dé<br />

bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In<br />

de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende<br />

gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden<br />

van de onderliggende bestemmingen.<br />

SAB 44


Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking<br />

heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets‟ geregeld.<br />

Dat „iets‟ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen<br />

voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen<br />

kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels<br />

en kunnen ook een eigen regel hebben.<br />

4.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels<br />

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:<br />

1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels<br />

worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing<br />

van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden<br />

bij het toepassen van de regels (artikel 2).<br />

2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen<br />

opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het<br />

toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen<br />

met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden<br />

opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit<br />

hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.<br />

a Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd<br />

in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.<br />

Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-<br />

en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot<br />

het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of<br />

wijzigingsbevoegdheden opgenomen.<br />

b Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in<br />

andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd<br />

moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen<br />

is geregeld.<br />

3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen<br />

karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling,<br />

algemene bouwregels (zo worden de bouwwerken die afwijken<br />

van de regeling in het bestemmingsplan „positief‟ bestemd) en algemene afwijkingsregels.<br />

4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht<br />

en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene<br />

regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk<br />

opgenomen.<br />

4.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht<br />

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking<br />

getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling<br />

in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke<br />

leefomgeving.<br />

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit,<br />

de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de<br />

Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.<br />

SAB 45


Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen<br />

als „aanlegvergunning‟, „sloopvergunning‟, „ontheffing‟ en „bouwvergunning‟ zijn vervangen<br />

door „omgevingsvergunning ten behoeve van…‟.<br />

4.2 Dit bestemmingsplan<br />

4.2.1 Algemeen<br />

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een <strong>toelichting</strong>. De verbeelding<br />

en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.<br />

Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden<br />

bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze<br />

bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.<br />

De <strong>toelichting</strong> heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel<br />

van het plan. De <strong>toelichting</strong> van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen,<br />

de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan<br />

ten grondslag liggen. Tot slot is de <strong>toelichting</strong> van wezenlijk belang<br />

voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.<br />

4.2.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan<br />

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is<br />

beschreven. Het bestemmingsplan bevat drie bestemmingen, te weten de bestemming<br />

Centrum, Verkeer – Verblijf, Wonen en Wonen - Gestapeld.<br />

Centrum<br />

De gronden met bestemming Centrum zijn bestemd voor wonen in combinatie met<br />

een beroep aan huis en diverse commerciële functies. Woningen zijn op alle verdiepingen<br />

toegestaan terwijl de commerciële functies alleen op de begane grond en beneden<br />

maaiveld mogen worden gerealiseerd. Het maximaal aantal te realiseren woningen<br />

is opgenomen op de verbeelding. De toegestane commerciële functies zijn<br />

detailhandel, horeca en cultuur en ontspanning waarbij deze laatste alleen daar is<br />

toegestaan, waar het op de kaart is aangegeven. Horeca is aan de westzijde van het<br />

<strong>Lindeplein</strong> uitgesloten. Detailhandel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen<br />

„cultuur en ontspanning‟ en „detailhandel uitgesloten‟. Op de verbeelding en/of in<br />

de regels wordt de oppervlakte van deze commerciële functies beperkt. Tevens wordt<br />

in de regels aangegeven in welke categorieën horeca is toegestaan. Het behoud en<br />

herstel van de cultuurhistorische waarde van de bebouwing is aangeduid ter plaatse<br />

van de aanduiding „specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument‟. Daarnaast<br />

is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />

Verkeer - Verblijf<br />

Deze bestemming heeft betrekking op het openbaar gebied rondom de overige bestemmingen.<br />

De gronden zijn bestemd voor verkeersvoorzieningen en bijbehorende<br />

voorzieningen. Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage<br />

toegestaan. Voor wat betreft evenementen, het houden van de wekelijkse markt en<br />

het hebben van terrassen is de inhoud van het (paraplu)bestemmingsplan, Centrum<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, herziening I (evenementen), verwerkt in deze bestemming.<br />

SAB 46


Wonen<br />

De bestemming Wonen is bedoeld voor de stadswoningen in combinatie met een beroep<br />

aan huis in het westen van het plangebied.<br />

Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte<br />

zijn opgenomen op de verbeelding. Ter plekke zijn uitsluitend<br />

aaneengebouwde woningen toegestaan.<br />

Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />

Tot slot zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het wijzigen<br />

van het woningtype, mantelzorg en een bedrijf aan huis.<br />

Wonen - Gestapeld<br />

De bestemming Wonen - Gestapeld is bedoeld voor gestapelde woningen in combinatie<br />

met een beroep aan huis.<br />

Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte<br />

zijn opgenomen op de verbeelding. De voorgevel van het gebouw mag niet<br />

meer dan 3 meter uit de, op de verbeelding opgenomen, gevellijn worden gerealiseerd.<br />

Bijgebouwen mogen niet worden gebouwd.<br />

Binnen de bestemming is tevens een ondergrondse parkeergarage toegestaan.<br />

Tot slot zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van mantelzorg<br />

en een bedrijf aan huis.<br />

Waarde - Archeologie 1<br />

De voor „Waarde - Archeologie 1‟ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere<br />

daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming<br />

van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair<br />

ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.<br />

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende<br />

bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken<br />

met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te<br />

overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag<br />

zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende<br />

mate zijn vastgesteld.<br />

Waarde - Beschermd stadsgezicht<br />

De voor Waarde - Beschermd stadsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor<br />

de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel<br />

van het beschermd stadsgezicht.<br />

SAB 47


4.2.3 Algemene regels<br />

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld<br />

begrippen, de wijze van meten, algemene gebruiksregels en overgangsrecht. Deze<br />

min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.<br />

Ten slotte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan het college<br />

het bestemmingsplan kan wijzigen voor het toestaan van meer woningen in het<br />

plangebied. Dit wijzigingsplan kan pas worden opgesteld als voldaan wordt aan een<br />

aantal randvoorwaarden.<br />

SAB 48


5 Procedure<br />

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2011 voor een periode van 6<br />

weken ter visie gelegen. Gedurende die periode heeft een ieder zijn of haar zienswijze<br />

op het bestemmingsplan kunnen indienen. Er zijn geen reacties ingediend.<br />

Gelijktijdig met de tervisielegging is het ontwerp voor advies toegestuurd naar de volgende<br />

instanties:<br />

Brandweer Midden – en West Brabant;<br />

Waterschap De Dommel;<br />

Provincie Noord-Brabant;<br />

VROM-inspectie.<br />

Van het Waterschap en de Brandweer zijn adviezen ontvangen. De reactie van het<br />

Waterschap heeft geleid tot enkele aanpassingen in de waterparagraaf en de regels<br />

van dit bestemmingsplan. Het advies van de brandweer had betrekking op nieuwe<br />

ontwikkelingen die eventueel met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.<br />

Aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden<br />

biedt, zoals de bouw van een bijgebouw, is nader onderzoek niet noodzakelijk en zijn<br />

geen wijzigingen doorgevoerd.<br />

SAB 49


Bijlage 1: Beschrijving geldende bestemmingen


Bijlage: beschrijving geldende bestemmingen<br />

Beschrijving in hoofdlijnen - artikel 6<br />

In het geldende bestemmingsplan is een artikel met de beschrijving in hoofdlijnen van<br />

het plan opgenomen. Dit artikel dient als toetsingskader voor toekomstige ontwikkeling<br />

die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.<br />

In de beschrijving in hoofdlijnen wordt het bestemmingsplangebied verdeeld in zones.<br />

Het plangebied maakt deel uit van de dorpszone. De dorpszone wordt gekarakteriseerd<br />

door een grote menging van functies. Het plangebied maakt onderdeel uit van<br />

het concentratiegebied van horeca en grenst aan het kernwinkelgebied. Het horecaconcentratiegebied<br />

is in hoofdzaak bestemd voor horeca, die in hoofdzaak maaltijden,<br />

(alcoholische) dranken en/of logies verstrekken en waarvan de exploitatie doorgaans<br />

in de avonduren plaatsvindt, waaronder restaurants, cafés en hotels. Met betrekking<br />

tot detailhandel is bepaald dat buiten het kernwinkelgebied nieuwvestiging van maximaal<br />

10 detailhandeleenheden met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 50 m 2<br />

per eenheid mogelijk is. De woonfunctie dient tot behoud van draagvlak en levendigheid<br />

in het centrum. Buiten het kernwinkelgebied zijn woningen op de begane grond<br />

en op eventuele verdiepingen van panden, die geen woonfunctie op de begane grond<br />

hebben, toegestaan.<br />

Het plangebied is volledig aangewezen als „Beschermd stadsgezicht‟, waarmee cultuurhistorische<br />

waarden moeten worden gehandhaafd en, waar nodig, hersteld. Hiervoor<br />

is een aanlegvergunningstelsel in verband met het vellen van houtopstanden en<br />

het slopen van gebouwen en muren opgenomen.<br />

Uit te werken cultuurcentrum, VVV-plein (Ucc-VVV) - artikel 26<br />

Het grootste gedeelte van het projectgebied valt binnen deze bestemming (bruine<br />

kleur op het fragment van de geldende plankaart). Ten tijde van het opstellen van het<br />

moederplan was de gewenste functie van het gebied al wel uitgekristalliseerd, de<br />

exacte vormgeving was echter nog niet bekend. In de voorschriften is het uitwerkingsgebied<br />

verder opgesplitst in drie deelgebieden. Twee van deze gebieden hebben betrekking<br />

op het projectgebied.<br />

Deelgebied 2 (het VVV-plein en omliggende bebouwing)<br />

De belangrijkste uitwerkingsvoorschriften voor dit deelgebied zijn hieronder opgenomen.<br />

de gronden worden bestemd voor maatschappelijke, woon-, horeca-, detailhandels-<br />

en verkeersdoeleinden, zakelijke dienstverlening en bijbehorende verkeers-,<br />

parkeer- en groenvoorzieningen;<br />

het VVV-plein dient te worden uitgewerkt tot een openbare ruimte met een hoge<br />

verblijfskwaliteit, waar voor autoverkeer geen plaats is;<br />

voorzien moet worden in ruimte voor parkeren voor gebruikers van het gebied<br />

(mensen die er wonen en werken). Bezoekers parkeren in de spoorzone en/of een<br />

parkeerkelder;<br />

de westelijke wand van het te realiseren plein volgt globaal het verlengde van de<br />

zijgevel van het pand De Lind 53/55 en heeft een lengte van circa 2/3 van de totale<br />

afstand tussen De Lind en de Tuinweg, zodat het plein zich voor het cultuurcentrum,<br />

ten noorden van het projectgebied, verbreedt;<br />

de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen, waarbij een terugliggende derde<br />

laag wordt gerealiseerd;


de bebouwing dient waar mogelijk bij te dragen aan behoud en herstel van de<br />

waarde van het beschermd stadsgezicht;<br />

op de begane grondlaag van de pleinwanden zijn woondoeleinden, detailhandel<br />

(maximaal 4 eenheden van 50 m 2 ), horeca (maximaal 1 vestiging in de categorie<br />

Horeca I) en zakelijke dienstverlening toegestaan. De detailhandelsvestiging mag<br />

geen aantasting van de bestaande voorzieningenstructuur tot gevolg hebben. Dit<br />

betekent dat het totaal aantal toe te voegen meters verkoopvloeroppervlakte, tezamen<br />

met overige ontwikkelingen binnen het voorzieningencentrum, niet meer<br />

mag bedragen dan het totaal voor het voorzieningencentrum beschikbare maximum<br />

van 500 m 2 ;<br />

op hoger gelegen bouwlagen is uitsluitend de woonfunctie met bijbehorende voorzieningen<br />

toegestaan;<br />

rekening moet worden gehouden met de spoorlijn, provinciale woningbouwgetallen,<br />

de bodemkwaliteit ter plaatse en milieuhinder van omliggende bedrijven;<br />

voor de betreffende gronden dient een verkennend archeologisch onderzoek te zijn<br />

uitgevoerd.<br />

Deelgebied 3 (Tuinweg tussen nummers 48 en 58)<br />

De belangrijkste uitwerkingsvoorschriften voor dit deelgebied zijn hieronder opgenomen.<br />

de gronden worden bestemd voor woningen;<br />

er zijn maximaal 4 woningen toegestaan;<br />

de goot- en/of boeiboordhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;<br />

de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;<br />

de bebouwing dient kleinschalig van karakter en omvang te zijn;<br />

de bebouwing dient waar mogelijk bij te dragen aan behoud en herstel van de<br />

waarde van het beschermd stadsgezicht;<br />

de achterontsluiting van panden aan De Lind 65-71 dient te worden behouden;<br />

rekening moet worden gehouden met de spoorlijn, provinciale woningbouwgetallen,<br />

de bodemkwaliteit ter plaatse en milieuhinder van omliggende bedrijven;<br />

voor de betreffende gronden dient een verkennend archeologisch onderzoek te zijn<br />

uitgevoerd.<br />

Woondoeleinden (W) - artikel 8<br />

Deze bestemming geldt voor 2 voormalige woningen aan de Tuinweg (48 en 46). Binnen<br />

de woonbestemming is een gebruik voor het wonen toegestaan. Binnen de op de<br />

plankaart aangegeven bouwgrenzen mogen 2 hoofdgebouwen met een bouwhoogte<br />

van maximaal 8 m worden opgericht.<br />

Detailhandelsdoeleinden (D) - artikel 9<br />

Deze bestemming geldt voor de gronden ten noorden van de panden De Lind 61 a en<br />

b en De Lind 67b t/m 67g. De gronden met deze bestemming mogen onder andere<br />

worden gebruikt voor detailhandel, waaronder begrepen horeca uitsluitend als ondergeschikte<br />

nevenactiviteit en woondoeleinden. Voor het perceel De Lind 67b t/m 67g is<br />

tevens detailhandel op de verdieping toegestaan.<br />

Voor beide percelen geldt dat alleen een deel van het bestemmingsvlak zonder bouwgrenzen<br />

gelegen is in het projectgebied. Hier mogen uitbouwen en bijgebouwen met<br />

een maximale bouwhoogte van 4,5 m worden opgericht.


Horecadoeleinden (H) - artikel 10<br />

De gronden ten noorden van het perceel De Lind 61 en 63a hebben de bestemming<br />

Horecadoeleinden (H). Deze gronden, voor zover gelegen binnen het projectgebied,<br />

zijn bestemd voor horeca in categorie I (in de vorm van onder andere cafés, restaurants,<br />

hotels en pensions) op de begane grond en woondoeleinden. In totaal mogen<br />

zich in het projectgebied 2 horecabedrijven vestigen. Echter, binnen het projectgebied<br />

mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen en uitbouwen mogen<br />

een bouwhoogte van maximaal 4,5 m hebben.<br />

Zakelijke dienstverleningsdoeleinden (ZD) - artikel 14<br />

Deze bestemming geldt ter plaatse van de gronden ten noorden van het perceel De<br />

Lind 65. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor zakelijke dienstverlening en<br />

woondoeleinden. In totaal mag zich in het projectgebied 1 zakelijke dienstverleningsvestiging<br />

vestigen. Op deze gronden mogen ter plaatse van het projectgebied alleen<br />

bijgebouwen en uitbouwen met een bouwhoogte van 4,5 m worden opgericht.<br />

Vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden<br />

Het bestemmingsplan bevat enkele vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden waarmee<br />

kan worden ingespeeld op wensen en ontwikkelingen in bijvoorbeeld de detailhandelsstructuur.<br />

Burgemeester en wethouders zijn bijvoorbeeld bevoegd tot het verlenen<br />

van vrijstelling teneinde een groter verkoopvloeroppervlak buiten het kernwinkelgebied<br />

toe te staan (groter dan 500 m 2 ), mits de vergroting geen duurzame ontwrichting van<br />

de bestaande voorzieningenstructuur in <strong>Oisterwijk</strong> tot gevolg heeft. Hiertoe moet een<br />

distributieplanologisch onderzoek worden opgesteld. Dit is inmiddels gebeurd.


Bijlage 2: Luchtkwaliteitonderzoek


Luchtkwaliteitonderzoek<br />

<strong>Oisterwijk</strong>, <strong>Lindeplein</strong><br />

<strong>Gemeente</strong> <strong>Oisterwijk</strong><br />

13 september 2010<br />

projectnummer 100353


INHOUD<br />

1 Inleiding 3<br />

1.1 Aanleiding 3<br />

1.2 Doel van het onderzoek 3<br />

1.3 leeswijzer 4<br />

2 Wet- en regelgeving omtrent luchtkwaliteit 5<br />

2.1 Europese regelgeving 5<br />

2.2 Wet milieubeheer 5<br />

2.3 Wet ruimtelijke ordening 8<br />

3 Beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer 9<br />

3.1 Inleiding 9<br />

3.2 Gevoelige bestemming in onderzoekszone 9<br />

3.3 Beoordeling (N)IBM op grond van ministeriële regeling 9<br />

3.4 Onderzoek naar een mogelijke grenswaardenoverschrijding 10<br />

3.5 Toets aan Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen 10<br />

4 Beoordeling in het kader van de Wet ruimtelijke<br />

ordening 11<br />

4.1 De duur van de blootstelling 11<br />

4.2 De kwaliteit van de lucht 11<br />

4.3 Beoordeling “blootstelling aan luchtverontreiniging” 11<br />

5 Conclusies 12<br />

Bijlage<br />

Zichtjaren<br />

Rekenmodellen<br />

Uitgangspunten, rekenmethodiek en parameters<br />

Verkeersgegevens<br />

Rekenresultaten


1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />

Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied.Het<br />

betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen aan de<br />

Spoorlaan. Enkele jaren geleden is voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong> afzonderlijk<br />

een artikel 19 lid 2-procedure volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />

doorlopen (<strong>Lindeplein</strong>, fase 1, 1c, 1d en 3 en fase 2). De verleende vrijstellingen zijn<br />

inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />

De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan en de projecten<br />

een passende juridisch-planologische regeling geven. Hierbij vinden er enkele<br />

wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige juridisch-planologische regelingen:<br />

− In fase 2 zijn geen 21 maar 23 wooneenheden mogelijk;<br />

− De bioscoopruimte in fase 1 krijgt een bredere bestemming, aangezien deze ruimte<br />

momenteel leeg staat.<br />

Figuur 1: Globale begrenzing van het plangebied Bron: Google Earth, bewerking SAB Arnhem BV<br />

1.2 Doel van het onderzoek<br />

Onderhavig onderzoek is een uitwerking van de vereisten die de Wet luchtkwaliteit<br />

(verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) stelt ten aanzien van ruimtelijke<br />

projecten. Daarnaast vindt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de<br />

afweging plaats of het aanvaardbaar is om het initiatief op deze plaats te realiseren.<br />

SAB 3


Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het initiatief zelf<br />

niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />

1.3 leeswijzer<br />

Hoofdstuk 2 geeft een korte samenvatting van de relevante wet- en regelgeving.<br />

In hoofdstuk 3 is een korte beschrijving van het initiatief opgenomen, alsmede de invloed<br />

die het heeft op de luchtkwaliteit in de omgeving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan<br />

op de blootstelling aan luchtverontreiniging met het oog op een goede ruimtelijke ordening.<br />

Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de conclusies van het onderzoek opgenomen.<br />

SAB 4


2 Wet- en regelgeving omtrent luchtkwaliteit<br />

2.1 Europese regelgeving<br />

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van<br />

mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben.<br />

Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren,<br />

bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën,<br />

zoals kinderen en ouderen 1 . Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen<br />

opgenomen in de nationale wetgeving. De Europese richtlijn betreffende<br />

luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa (2008/50/EG) uit 2008 biedt lidstaten de<br />

mogelijkheid uitstel en vrijstelling aan te vragen voor het voldoen aan bepaalde normen<br />

(derogatie).<br />

2.2 Wet milieubeheer<br />

2.2.1 Hoofdlijnen<br />

Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen<br />

(hoofdstuk 5, titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) gewijzigd. Deze wijziging wordt ook wel de<br />

‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd. Verder in dit onderzoek zal deze wetswijziging ook zo<br />

genoemd worden. De Wet luchtkwaliteit met onderliggende AMvB’s en ministeriële regelingen<br />

vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 en is een implementatie van de Europese<br />

kaderrichtlijn luchtkwaliteit 2008 en diverse dochterrichtlijnen, waarin onder<br />

andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn<br />

vastgesteld. Met de Wet luchtkwaliteit, de bijbehorende bepalingen en maatregelenpakket<br />

wil de overheid een zodanige verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen<br />

dat aan de grenswaarden wordt voldaan en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke<br />

ordening doorgang kunnen vinden.<br />

De kern van de Wet is het ‘Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’<br />

(NSL). Dit instrument wordt door de rijksoverheid gecoördineerd en bevat de ruimtelijke<br />

ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en maatregelen<br />

die de luchtkwaliteit verbeteren. Het doel van het NSL is om in 2015 overal<br />

aan de grenswaarden te voldoen. In het voorjaar van 2009 heeft de Europese Commissie<br />

ingestemd met deze Nederlandse aanpak. Concreet betekent dit dat Nederland<br />

uitstel (derogatie) heeft gekregen voor de ingangsdata voor de normen voor stikstofdioxide<br />

en fijn stof voor agglomeraties en zones die deel uit maken van het NSL. De ingangsdata<br />

zijn hier als gevolg van deze derogatie opgeschoven van januari 2010 naar<br />

juni 2011 (voor fijn stof) en januari 2015 (voor stikstofdioxide) 2 . De Derogatiewet implementeert<br />

de Europese richtlijn 2008/50/EG en de derogatie in de Nederlandse wetgeving.<br />

Tevens is hiermee het NSL sinds 1 augustus 2009 in werking getreden.<br />

1<br />

Eerste dochterrichtlijn luchtkwaliteit EU, Richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden<br />

voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht,<br />

april 1999.<br />

2<br />

Voor de agglomeratie Heerlen-Kerkrade geldt derogatie tot 1 januari 2013.<br />

SAB 5


2.2.2 Relevante stoffen<br />

De Europese Unie heeft grenswaarden vastgesteld voor onder andere de stoffen stikstofdioxide<br />

(NO2), fijn stof (PM2,5 en PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood<br />

(Pb) en koolmonoxide (CO). De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten<br />

minimaal aan de gestelde grenswaarden voldoen. De ervaring leert dat in Nederland<br />

de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO)<br />

sinds 2002 niet meer worden overschreden 3 . Berekeningen van TNO tonen aan dat<br />

dit de aankomende tien jaar ook niet het geval zal zijn 4 . De concentraties benzeen liggen<br />

in de regel eveneens onder de grenswaarden. Deze kunnen echter sterk oplopen<br />

in situaties waar sprake is van grote parkeerterreinen of grote parkeergarages die niet<br />

voldoen aan de NEN 2443 eisen. Hiervan is bij het onderhavige plan geen sprake.<br />

In tegenstelling tot de overige genoemde stoffen geldt voor PM2,5 een grenswaarde<br />

die in 2015 van kracht wordt. Het NSL geeft aan dat het Planbureau voor de Leefomgeving<br />

verwacht dat in Nederland deze grenswaarde in 2015 gehaald wordt. Ook de<br />

eerste metingen in Nederland wijzen uit dat dit een reële veronderstelling is.<br />

Op plaatsen waar wordt voldaan aan de grenswaarden voor PM10 wordt dan namelijk<br />

5<br />

ook voldaan aan die voor PM2.5 . Om deze reden is er voor gekozen in het NSL en in<br />

dit onderzoek niet apart te toetsen aan het halen van deze grenswaarde. Dit onderzoek<br />

richt zich daarom alleen op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).<br />

2.2.3 Te beoordelen locaties<br />

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) 6 bevat onder andere voorschriften<br />

over berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen<br />

vast te stellen. De regeling geeft een invulling van het begrip toepasbaarheidbeginsel,<br />

waarbij het gaat om de toegankelijkheid van- en de blootstelling op een locatie.<br />

De volgende locaties zijn uitgezonderd van beoordeling van de luchtkwaliteit:<br />

− Bedrijfsterreinen of terreinen van agrarische of industriële inrichtingen. Dit omvat<br />

mede de (eigen) bedrijfswoning. Toetsing vindt plaats vanaf de inrichtingsgrens.<br />

− De rijbaan (en eventuele middelberm) van wegen, tenzij voetgangers normaliter<br />

toegang hebben tot de middenberm. Bij de berekening van concentraties NO2 en<br />

PM10 moet de beoordeling plaats vinden op 10 meter vanaf de wegrand, tenzij een<br />

andere afstand een representatiever beeld van de luchtkwaliteit geeft. De luchtkwaliteit<br />

op het rekenpunt moet representatief zijn voor een straatsegment met een<br />

lengte van minimaal 100 meter.<br />

− Locaties die ontoegankelijk en niet geschikt of bedoeld zijn voor menselijke toegang.<br />

Een voortuin van een woning als deze geen verblijfsfunctie heeft.<br />

Daarnaast hoeft de luchtkwaliteit alleen te worden beoordeeld op plaatsen waar een<br />

significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Het gaat om blootstelling gedurende<br />

een periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde.<br />

3<br />

RIVM, Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2002, Rapport 500037004, 2004.<br />

4<br />

TNO, Wesseling, J.P. en P.Y.J. Zandveld, bijlagen bij luchtkwaliteitberekeningen in het kader<br />

van de ZSM/spoedwet, TNO-Rapport R2006, november 2006.<br />

5<br />

MNP, Matthijsen, J. en ten Brink, H.M., PM2,5 in the Netherlands. Consequences<br />

of the new European air quality standards, Rapport 500099001, Milieu- en Natuurplanbureau,<br />

oktober 2007.<br />

6<br />

Laatste wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 13 augustus 2009.<br />

SAB 6


Voor de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10) is de middelingstijd van de grenswaarde<br />

een etmaal. Het gaat om de verblijfsduur die in het algemeen verbonden is<br />

aan een functie. Volgens de Rbl is onder andere een woning, school en sportterrein<br />

een locatie met een significante blootstellingsduur.<br />

2.2.4 ‘Niet in betekenende mate’<br />

De wet maakt onderscheid in aard en omvang van projecten. Projecten die de concentratie<br />

meer dan 3% van de grenswaarde van een stof verhogen, dragen in betekenende<br />

mate (IBM) bij aan de luchtverontreiniging. Als dit niet het geval is, is de bijdrage<br />

van het project “niet in betekenende mate” (NIBM) 7 . NIBM-projecten hoeven niet<br />

langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden omdat ze niet<br />

leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. IBM-projecten moeten<br />

wel getoetst worden aan de grenswaarden. Deze projecten zullen veelal zijn opgenomen<br />

in het NSL die tevens aantoont met welke maatregelen er in het betrokken gebied<br />

wordt gezorgd dat de grenswaarden worden gehaald.<br />

Voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide betekent 3% van de grenswaarde van een stof<br />

een maximale toename van 1,2 μg/m 3 . Voor een aantal functies geeft de ministeriële<br />

regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan:<br />

− woningen: 1.500 woningen met één ontsluitingsweg;<br />

− kantoren: 10 hectare bruto vloeroppervlak (bvo) met één ontsluitingsweg;<br />

− landbouwinrichtingen: akkerbouw of tuinbouw met open teelt, teelt van eetbare<br />

gewassen in een gebouw of onverwarmde glastuinbouw ongeacht de omvang en<br />

verwarmde opstanden van glas of kunststof van maximaal 2 hectare;<br />

− kinderboerderijen.<br />

Andere functies moeten getoetst worden aan het 3% criterium.<br />

2.2.5 Gevoelige bestemmingen<br />

Het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” vormt een uitwerking van<br />

artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Dit artikel is erop gericht te voorkomen dat<br />

door de bouw van een gevoelige bestemming op een plek met een (dreigende)<br />

grenswaardenoverschrijding voor luchtkwaliteit het aantal ter plaatse verblijvende personen<br />

gaat toenemen. In de AMvB zijn de volgende categorieën gevoelige bestemmingen<br />

gedefinieerd:<br />

− gebouwen ten behoeve van basisonderwijs;<br />

− voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;<br />

− gebouwen ten behoeve van kinderopvang;<br />

− bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen;<br />

− een combinatie van genoemde functies.<br />

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om<br />

alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen<br />

en andere besluiten.<br />

7 AMvB “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.<br />

SAB 7


De AMvB kent vaste zones langs drukke infrastructuur. Langs rijkswegen is deze zone<br />

300 meter vanaf de rand van de weg. Langs provinciale wegen wordt een zone van 50<br />

meter genoemd. Binnen de genoemde zones mag een gevoelige bestemming niet gerealiseerd<br />

worden als er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding<br />

voor luchtkwaliteit en dit leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende<br />

personen. Uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen wordt in beperkte mate<br />

wel toegestaan. In een (dreigende) overschrijdingssituatie is dit toelaatbaar als de<br />

toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen niet groter is dan 10%. Het<br />

besluit houdt een onderzoeksverplichting in binnen deze zones, in aanvulling op het<br />

onverkort geldende principe van een goede ruimtelijke ordening.<br />

2.3 Wet ruimtelijke ordening<br />

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wat betreft luchtkwaliteit verder<br />

worden gekeken dan alleen de juridische verplichtingen uit de Wet milieubeheer.<br />

De handreiking bij de Wet milieubeheer geeft expliciet aan dat de AMvB ‘gevoelige<br />

bestemmingen’ nadere regels betreft die verplicht nageleefd moeten worden en geen<br />

vervanging zijn van het principe ‘goede ruimtelijke ordening’.<br />

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of<br />

het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.<br />

Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het<br />

project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />

SAB 8


3 Beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer<br />

3.1 Inleiding<br />

Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging voor zover<br />

ze geen gevoelige bestemming bevatten binnen onderzoekszones van provinciale- en<br />

rijkswegen hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden.<br />

Onderstaand wordt op beide criteria nader ingegaan.<br />

3.2 Gevoelige bestemming in onderzoekszone<br />

Het projectgebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale<br />

weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer<br />

inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming<br />

langs drukke infrastructuur.<br />

3.3 Beoordeling (N)IBM op grond van ministeriële regeling<br />

3.3.1 (N)IBM<br />

Het bestemmingsplan maakt twee extra woningen mogelijk en geeft een grotere flexibiliteit<br />

aan het gebruik van de huidige bioscoopruimte. De ministeriële regeling NIBM<br />

kwantificeert de (N)IBM-grens voor wooneenheden echter niet voor voorzieningen.<br />

Dit betekent dat op een andere wijze aannemelijk gemaakt moeten worden dat het<br />

plan niet in betekenende mate bijdraagt. Dit kan door de extra verkeersgeneratie te<br />

bepalen en te toetsen of de toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof<br />

onder de 1,2 μg/m 3 blijft.<br />

3.3.2 Anticululatiebepaling ex art. 5 Besluit NIBM<br />

Artikel 5 van het Besluit NIBM bij de Wet luchtkwaliteit bevat een anticumulatiebepaling.<br />

Dit betekent dat een bouwplan niet ‘opgeknipt’ mag worden en afzonderlijk aan<br />

de NIBM-grens mag worden getoetst. Weliswaar zijn de overige planonderdelen van<br />

het bestemmingsplan <strong>Lindeplein</strong> momenteel al in aanbouw of reeds gerealiseerd, in<br />

de directe omgeving vinden diverse ontwikkelingen plaats die worden uitgevoerd in<br />

periode dat het NSL van kracht is (tot 2015) en gebruik maken van dezelfde<br />

(hoofd-)infrastructuur in de kern <strong>Oisterwijk</strong>.<br />

De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing. Dit betekent dat<br />

dit bestemmingsplan niet als afzonderlijk plan de status van NIBM-project mag krijgen.<br />

Er kan niet worden uitgesloten dat dit plan in samenhang met plannen binnen een<br />

straal van 1 kilometer leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit<br />

nabij ontsluitingswegen. Door middel van een individuele toetsing aan de Europese<br />

grenswaarden kan worden voldaan aan de Wet milieubeheer, als blijkt dat er geen<br />

sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding.<br />

SAB 9


3.4 Onderzoek naar een mogelijke grenswaardenoverschrijding<br />

Om na te gaan of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding, is<br />

onderzoek uitgevoerd naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving<br />

van het plangebied. Met betrekking tot het toepasbaarheidbeginsel wordt de ‘praktische<br />

werkwijze’ zoals beschreven in de <strong>toelichting</strong> op de regeling Beoordeling luchtkwaliteit<br />

2007 gevolgd. De luchtkwaliteit wordt in brede zin bepaald; pas in tweede instantie<br />

wordt na gegaan op welke locaties toepasbaarheid betrekking heeft. Als de<br />

luchtkwaliteit op de meeste kritische plek voldoet aan de grenswaarden, voldoet deze<br />

ook op de plaatsen waar het toepasbaarheidbeginsel van toepassing is.<br />

Het plangebied ligt tussen de Spoorlaan en De Lind. De parkeergarage wordt ontsloten<br />

op de Spoorlaan. Het studiegebied bevat naast het plangebied ook de ontsluitingen<br />

op de Lind, de Spoorlaan en de Joannes Lenarzstraat. Vanaf hier is het verkeer<br />

opgenomen in het heersende verkeersbeeld en zal het zich verder verdelen.<br />

De gehanteerde uitgangspunten, rekenmodellen, parameters en rekenresultaten<br />

staan in de bijlage. In tabel 1 is per stof en per onderzoeksjaar weergegeven of aan<br />

de grenswaarde wordt voldaan.<br />

Toets concentraties studiegebied aan Europese grenswaarden<br />

Tabel 1: Toets aan Europese grenswaarden<br />

3.5 Toets aan Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen<br />

Op basis van de voorgaande paragrafen kan op grond van de Wet milieubeheer het<br />

volgende worden geconcludeerd:<br />

− Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg<br />

of 50 meter van een provinciale weg.<br />

− De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 uit het besluit NIBM is van toepassing aangezien<br />

er binnen een straat van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen<br />

plaats vinden die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde<br />

hoofd-ontsluiting. Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de<br />

NIBM-grens getoetst kan worden.<br />

− op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is<br />

onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding. Hiervan<br />

is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en 2020.<br />

Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen op grond van de Wet milieubeheer.<br />

Dit laat onverlet dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen<br />

dient te worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Daarbij<br />

speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet<br />

of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.<br />

SAB 10<br />

2010 2011 2015 2020<br />

stikstofdioxide, jaargemiddelde concentratie voldoet voldoet voldoet voldoet<br />

- overschrijdingen uurgem. van 200 μg/m 3 voldoet voldoet voldoet voldoet<br />

fijn stof, jaargemiddelde concentratie voldoet voldoet voldoet voldoet<br />

- overschrijdingen 24h-gem. van 50 μg/m 3 voldoet voldoet voldoet voldoet


4 Beoordeling in het kader van de<br />

Wet ruimtelijke ordening<br />

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of het<br />

aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij<br />

kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen. Dit is relevant tenzij de<br />

blootstelling van mensen niet plaats vindt gedurende een periode die significant is ten<br />

opzichte van de middelingtijd van een grenswaarde. Voor stikstofdioxide en fijnstof is<br />

deze tijdsduur 24 uur. Volgens de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 is bij onder<br />

andere een woning, school of sportterrein sprake van een significante periode ten opzichte<br />

van een etmaal. Als ten gevolge van het plan (meer) mensen langdurig kunnen<br />

worden blootgesteld aan een (grotere) luchtverontreiniging dient de kwaliteit van de<br />

lucht zodanig te zijn dat er geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.<br />

4.1 De duur van de blootstelling<br />

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij o.a. een woning sprake<br />

van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit<br />

te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht.<br />

4.2 De kwaliteit van de lucht<br />

In het vorige hoofdstuk zijn de concentraties luchtvervuilende stoffen berekend in het<br />

plangebied en haar directe omgeving.<br />

In de onderstaande tabel zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof vergeleken<br />

met de luchtkwaliteitsnormen die op Europees niveau zijn vastgesteld om te voorkomen<br />

dat de gezondheid onaanvaardbare risico’s loopt. De concentraties zijn uitgedrukt<br />

in percentages van deze Europese grenswaarden.<br />

berekende concentratie als percentage van de Europese grenswaarde<br />

SAB 11<br />

2010<br />

stikstofdioxide, jaargemiddelde concentratie 73%<br />

stikstofdioxide, overschrijdingen uurgem. van 200 μg/m 3 0%<br />

fijn stof, jaargemiddelde concentratie 60%<br />

fijn stof, overschrijdingen 24h-gem. van 50 μg/m 3 43%<br />

Tabel 2: Concentraties in het plangebied in percentages t.o.v. de Europese grenswaarden<br />

4.3 Beoordeling “blootstelling aan luchtverontreiniging”<br />

De blootstelling aan luchtverontreiniging leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.<br />

De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen onder de grenswaarden die op<br />

wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming<br />

van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.


5 Conclusies<br />

Het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>, rondom het <strong>Lindeplein</strong>, is de afgelopen jaren herontwikkeld.<br />

Doel van de herontwikkeling was het opwaarderen van het centrumgebied<br />

van <strong>Oisterwijk</strong>. Het betreft de projecten Swaenhof, Lindekwartier en appartementen<br />

aan de Spoorlaan. Enkele jaren geleden is voor deze projecten rondom het <strong>Lindeplein</strong><br />

afzonderlijk een artikel 19 lid 2-procedure volgens de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />

doorlopen (<strong>Lindeplein</strong>, fase 1, 1c, 1d en 3 en fase 2). De verleende vrijstellingen<br />

zijn inmiddels onherroepelijk en de bebouwing is inmiddels gerealiseerd.<br />

De gemeente wil deze vrijstellingen nu verwerken in een bestemmingsplan en de projecten<br />

een passende juridisch-planologische regeling geven. Hierbij vinden er enkele<br />

wijzigingen plaats ten opzichte van de huidige juridisch-planologische regelingen:<br />

− In fase 2 zijn geen 21 maar 23 wooneenheden mogelijk;<br />

− De bioscoopruimte in fase 1 krijgt een bredere bestemming,aangezien deze ruimte<br />

momenteel leeg staat.<br />

Onderzocht is of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn vanuit de Wet<br />

milieubeheer. Verder is beoordeeld of het in deze context aanvaardbaar is om dit project<br />

op de beoogde locatie te realiseren; of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.<br />

Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:<br />

− Het project betreft geen ‘gevoelige bestemming’ binnen 300 meter van een rijksweg<br />

of 50 meter van een provinciale weg.<br />

− De anticumulatiebepaling ex. artikel 5 besluit NIBM is van toepassing aangezien er<br />

binnen een straat van 1 km van het <strong>Lindeplein</strong> nog andere ontwikkelingen plaats<br />

vinden die worden uitgevoerd voor 2015 en gebruik maken van dezelfde hoofdontsluiting.<br />

Dit betekent dat dit bestemmingsplan niet afzonderlijk aan de NIBM-grens<br />

getoetst kan worden.<br />

− op grond van de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is<br />

onderzocht of er sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding. Hiervan<br />

is geen sprake in de onderzoeksjaren 2010, 2011, 2015 en 2020.<br />

− De concentraties luchtvervuilende stoffen liggen tussen 2008 en 2020 onder de<br />

grenswaarden die op wetenschappelijk niveau zijn bepaald en op Europees niveau<br />

zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen<br />

van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt<br />

en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.<br />

Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat<br />

zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit<br />

geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.<br />

SAB 12


Bijlage


Praktische toepassing rekenregels<br />

toepasbaarheidsbeginsel<br />

De <strong>toelichting</strong> op de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) 8 geeft aan dat<br />

vanwege “praktische redenen” ervoor gekozen kan worden de luchtkwaliteit in eerste<br />

instantie in brede zin te bepalen en vervolgens na te gaan op welke locaties toepasbaarheid<br />

betrekking heeft. Mochten door die werkwijze concentraties hoger dan een<br />

grenswaarde worden vastgesteld op locaties waar ingevolge de EG-richtlijn luchtkwaliteit<br />

de luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld dan kunnen die ten gevolge van het toepasbaarheidbeginsel<br />

niet worden aangemerkt als een overschrijding. Om die reden is<br />

het treffen van maatregelen op die locaties dan ook niet aan de orde.<br />

Tenzij anders gemotiveerd wordt de zojuist genoemde praktische werkwijze met betrekking<br />

tot het toepasbaarheidsbeginsel gevolgd. Pas in tweede instantie, als er<br />

grenswaardenoverschrijdingen worden geconstateerd op locaties waarop geen toepasbaarheid<br />

betrekking heeft, wordt specifiek gekeken naar locaties waarop toepasbaarheid<br />

betrekking heeft.<br />

wegbreedte<br />

Tenzij anders gemotiveerd wordt voor de wegbreedte uitgegaan van 5 meter.<br />

Hierbij wordt aangesloten bij de NIBM-rekentool van VROM. Deze is gebaseerd op<br />

een op een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename worden<br />

de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie<br />

ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. In samenhang met de rekenregel dat<br />

concentraties stikstofdioxide en fijn stof bepaald worden op 10 meter vanaf de wegrand,<br />

ligt het rekenpunt op 12,5 meter uit het hart van de weg.<br />

Rekenpunt<br />

In dit onderzoek zijn luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd voor één rekenpunt.<br />

Figuur 2: ligging rekenpunt<br />

8 Laatste wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 13 augustus 2009<br />

1


Het studiegebied bevat naast het plangebied zelf ook de ontsluiting van het <strong>Lindeplein</strong><br />

(de Lind en de Spoorlaan) op de Joannes Lenarzstraat. Vanaf hier is het verkeer opgenomen<br />

in het heersende verkeersbeeld en zal het zich verder verdelen.<br />

De meest kritische plek in het gebied is nabij de kruising van de Joannes Lenarzstraat<br />

met de Spoorlaan. Hier zijn de verkeersintensiteiten het hoogst en zullen ook de concentraties<br />

stikstofdioxide en fijn stof het hoogst zijn.<br />

Zichtjaren<br />

In paragraaf B.4.3 van de Regeling Meten en rekenen luchtkwaliteit (november 2007)<br />

wordt het begrip zichtjaar uitgelegd: een jaar waarvoor concentratieberekeningen<br />

worden uitgevoerd om de luchtkwaliteit vast te stellen. Naast het realisatiejaar en 10<br />

jaar na dato betreft dit de ingangsdata voor de normen. Met deze tijdspanne wordt<br />

aangesloten bij de termijn uit de Wet ruimtelijke ordening<br />

Het ingangsjaar voor normen voor stikstofdioxide en fijn stof is in principe 2010.<br />

In zones en gebieden waarvoor het NSL is vastgesteld zijn 2011 en 2015 het zichtjaar<br />

voor stikstofdioxide en fijn stof; met uitzondering van de regio Heerlen-Kerkrade waar<br />

de ingangsdatum voor fijn stof 2013 is.<br />

Het NSL bestrijkt de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, zuid Holland, Noord-<br />

Brabant, Limburg en de delen van Noord Holland en Flevoland waar een Regionaal<br />

samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (RSL) van kracht is.<br />

Het plangebied ligt in het gebied waar het NSL van kracht is. De ingangsjaren voor de<br />

normen voor stikstofdioxide en fijn stof zijn 2011 en 2015.<br />

In dit onderzoek zijn de jaren 2010, 2011 2015 en 2020 als zichtjaren gekozen:<br />

− 2010 is het jaar dat het project gerealiseerd kan zijn.<br />

− 2011 is het ingangsjaar voor normen voor stikstofdioxide<br />

− 2015 is het ingangsjaar voor normen voor en fijn stof<br />

− 2020 is 10 jaar na het jaar dat het plan gerealiseerd kan zijn.<br />

Rekenmodellen<br />

De ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften en rekenregels<br />

om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen.<br />

Conform het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit is voor modelberekeningen<br />

langs wegen het rekenmodel bepaald op grond van kenmerken van<br />

de bebouwing in de omgeving en kenmerken van de weg.<br />

Het hier gaat om de bepaling van concentraties luchtverontreinigende stoffen op een<br />

relatief korte afstand tot de wegas in een situatie met bebouwing langs de weg in een<br />

stedelijke situatie. Er is niet of nauwelijks sprake van een hoogteverschil tussen de<br />

weg en de omgeving, langs de weg bevinden zich geen afschermende constructies en<br />

de weg is vrij van tunnels.<br />

De situatie voldoet aan het toepassingsbereik van Standaardrekenmethode 1. Er is<br />

gebruik gemaakt van de meest actuele versie van het CAR II-model, versie 9.0. Dit<br />

model is een implementatie van standaardrekenmethode 1 en werkt met de meest recente<br />

gegevens over de ontwikkeling van emissiefactoren en achtergrondconcentraties.


Uitgangspunten, rekenmethodiek en parameters<br />

Coördinaten (X;Y)<br />

afstand<br />

tot wegas<br />

snelheid<br />

wegtype<br />

boomfactor<br />

stagnatiefactor<br />

<strong>toelichting</strong><br />

Joannes Lenartzstraat<br />

De Spoorlaan<br />

141968 ; 399348<br />

12,5<br />

12,5<br />

C<br />

D<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

0<br />

0<br />

I & II<br />

I & II<br />

I Er is uitgegaan van een meerjarige meteorologie, neutrale schalingsfactoren en exclusief dubbeltelling.<br />

II De parkeerbewegingen zijn buiten beschouwing gelaten, aangezien deze alleen de concentratie benzeen beïnvloeden.<br />

Deze stof wordt niet onderzocht omdat er geen overschrijding verwacht wordt.<br />

III Aan beide zijden van de weg is de onbebouwde ruimte tussen de bebouwing c.q. de afstand tot de weg dusdanig groot dat<br />

er geen sprake kan zijn van een wegtype 3a of 3b.<br />

legenda<br />

snelheidstype wegtype boomfactor stagnatiefactor<br />

A snelweg algemeen<br />

typisch snelwegverkeer, een<br />

gemiddelde snelheid van 65<br />

km/uur 0,2 stops per km.<br />

B buitenweg<br />

typisch buitenwegverkeer,<br />

een gemiddelde snelheid<br />

van 60 km/uur en 0,2 stops<br />

per km.<br />

C normaal stadsverkeer<br />

typisch stadsverkeer met<br />

een redelijke van congestie.<br />

Een gemiddelde snelheid<br />

van 15-30 km/uur en circa 2<br />

stops per km.<br />

D stagnerend verkeer<br />

stadsverkeer met een grote<br />

mate van congestie. Een<br />

gemiddelde snelheid kleiner<br />

dan 15 km/uur en gemiddeld10<br />

stops per km.<br />

E stadsverkeer met minder<br />

congestie - stadsverkeer<br />

met een relatief groter aandeel<br />

‘free-flow’ rijgedrag en<br />

een gemiddelde snelheid<br />

van 30-45 km/uur.<br />

Circa 1,5 stops per km.<br />

Tabel 3: parameters CAR II model<br />

1 weg door open terrein.<br />

incidenteel gebouwen of<br />

bomen binnen een<br />

straal van 100 meter.<br />

2 Basistype<br />

alle wegen anders dan<br />

type 1, 3a, 3b of 4.<br />

3a beide zijden van de weg<br />

bebouwing, afstand<br />

wegas-gevel is kleiner<br />

dan 3 maal de hoogte<br />

van de be-bouwing,<br />

maar groter dan 1,5<br />

maal de hoogte van de<br />

bebouwing.<br />

3b beide zijden van de weg<br />

bebouwing, afstand<br />

wegas-gevel is kleiner<br />

dan 1,5 maal de hoogte<br />

van de bebouwing (street<br />

canyon)<br />

4 eenzijdige bebouwing,<br />

weg met aan één zijde<br />

min of meer aaneengesloten<br />

bebouwing op<br />

een afstand van minder<br />

dan 3 maal de hoogte<br />

van de bebouwing.<br />

1 hier en daar bomen of<br />

in het geheel niet.<br />

1,25 één of meer rijen bomen<br />

met een onderlinge<br />

afstand van<br />

minder dan 15 meter<br />

met openingen tussen<br />

de kronen.<br />

1,5 de kronen raken elkaar<br />

en overspannen<br />

minstens eenderde<br />

gedeelte van de<br />

straatbreedte.<br />

0% geen stagnatie<br />

7% minder dan 1 uur in<br />

de ochtend- of<br />

avondspits; minder<br />

dan 2x 1 uur in de<br />

ochtend- en avondspits<br />

15% tussen 1 en 2 uur in<br />

de ochtend- of<br />

avondspits<br />

20% meer dan 2 uur in de<br />

ochtend- of avondspits<br />

30% bijna 2x 2 uur in de<br />

ochtend- en avondspits<br />

40% meer dan 2x 2 uur in<br />

de ochtend- en<br />

avondspits


Verkeersgegevens<br />

Mogelijke toename door het plan<br />

Aangezien de aanleiding van dit milieuonderzoek is dat het nieuwe bestemmingsplan<br />

twee extra wooneenheden mogelijk maakt en een grotere flexibiliteit geeft aan het gebruik<br />

van de huidige bioscoopruimte, is onderzocht in hoeverre dit kan leiden tot aanpassing<br />

van de verkeersintensiteiten in de verkeersprognoses van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong>.<br />

Wooneenheden<br />

De verkeersaantrekkende werking van de wooneenheden is ingeschat met behulp van<br />

de rekentool ‘Verkeersgeneratie’ van het CROW”. Hierbij wordt rekening gehouden<br />

met het woonmilieu (centrum-dorps) en het type woningen (appartement) Dit leidt op<br />

een gemiddelde weekdag tot een extra verkeersgeneratie van 12<br />

voertuigbewegingen. Hierbij is uitgegaan van worstcase kengetallen voor een<br />

koopetage met garage.<br />

Bioscoopruimte<br />

De bioscoop heeft een bruto oppervlakte van circa 1.126 m² (de bioscoop zelf, algemene<br />

ruimten, technische ruimten, vluchtroutes, etc.) en biedt ruimte aan circa 140<br />

personen. De bioscoopruimte is deels ondergronds en deels op de begane grond gerealiseerd.<br />

Momenteel staat de bioscoopruimte leeg en is een verdiepingsvloer aangebracht.<br />

Met voorliggend bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor andere passende<br />

functies op deze plek, zoals een fitnesscentrum, een bowlingcentrum,<br />

podiumkunsten, musea, muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra,<br />

casino’s en feestzalenverhuur. Deze functies zijn uitsluitend ter plaatse van de bioscoopruimte<br />

toegestaan en de parkeervraag van deze functies moet kleiner of gelijk<br />

zijn aan de parkeervraag van de bioscoop.<br />

In het luchtkwaliteitonderzoek behorende bij de Ruimtelijke Onderbouwing <strong>Oisterwijk</strong>,<br />

<strong>Lindeplein</strong> e.o., fase 1, 1a, 1c, 3 ex artikel 19, lid 2 van de WRO is de verkeersaantrekkende<br />

werking van de bioscoopruimte ingeschat op maximaal 400 voertuigbewegingen.<br />

Met behulp van de rekentool ‘Verkeersgeneratie’ van het CROW” is onderzocht of<br />

deze flexibiliteitsbepaling kan leiden tot een grotere verkeersgeneratie ten opzichte<br />

van de eerdere inschatting van 400. Dit blijkt niet het geval te zijn. Zelfs het algemene<br />

kengetal voor binnensteden (waarbij ook detailhandel en een supermarkt mogelijk is)<br />

zit voor 1.126 m² ‘slechts’ op 367 motorvoertuigen per etmaal. Het is daarmee<br />

onwaarschijnlijk dat andere –niet genoemde- functies die worden toegestaan een<br />

grotere verkeersgeneratie hebben.<br />

functie mvt functie mvt<br />

Fitness en sportstudio’s 105 Casino’s 311<br />

Bowlingcentrum (8 banen) 74 Binnenstad tot 30.000 inw 367<br />

Theater / schouwburg 117 bibliotheek 48<br />

Tabel 4: verkeersgeneratie rekentool CROW


conclusie<br />

De ingeschatte verkeersgeneratie van de bioscoopruimte was dusdanig hoog, dat de<br />

extra wooneenheden en de ruimere bestemming van de ruimte gezamenlijk niet leidt<br />

tot een grotere verkeersgeneratie. Er is dan ook geen reken aan te nemen dat de<br />

verkeersprognoses moeten worden bijgesteld vanwege dit bestemmingsplan.<br />

Joannes Lenartzstraat:<br />

De verkeersgegevens van deze weg zijn afkomstig van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> en<br />

zijn gebaseerd op tellingen uit 2007 en prognoses voor 2008, 2015 en 2020 uit verkeersmodel<br />

Basec. De verkeersprognoses houden rekening met de ontwikkelingen in<br />

het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>.<br />

Er is uitgegaan van de gemiddelde weekdagintensiteit. De prognoses laten een afname<br />

zien tussen 2008 en 2015. Voor 2010 en 2011 is uitgegaan van de hogere intensiteit<br />

in 2008.<br />

J. Lenartzstraat Basis=2008 2010 2011 2015 2020<br />

etmaalintensiteit 9.318 9.318 9.318 9.000 9.085<br />

voertuigverdeling<br />

lmv (I + II) 92,5 92,5 92,5 92,5 92,5 %<br />

mzmv (III) 6,4 6,4 6,4 6,4 6,4 %<br />

zmv (IV) 1,1 1,1 1,1 1,1 1,1 %<br />

totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 %<br />

Tabel 5: verkeersgegevens Joannes Lenartzstraat<br />

mvt/etm<br />

De Spoorlaan<br />

De verkeersgegevens van deze weg zijn afkomstig van de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> en<br />

zijn gebaseerd op tellingen uit 2007 en prognoses voor 2008, 2015 en 2020 uit verkeersmodel<br />

Basec. De verkeersprognoses houden rekening met de ontwikkelingen in<br />

het centrumgebied van <strong>Oisterwijk</strong>.<br />

Er is uitgegaan van de gemiddelde weekdagintensiteit. Om tot prognoses voor 2010<br />

en 2011 te komen is uitgegaan van de gemiddelde groei tussen 2008 en 2015.<br />

De Spoorlaan Basis=2008 2010 2011 2015 2020<br />

etmaalintensiteit 4.205 4.473 4.614 5.222 5.367<br />

voertuigverdeling<br />

autonome groei tussen 2008 en 2015= 2,5% per jaar<br />

lmv (I + II) 95,0 95,0 95,0 95,0 84,0 %<br />

mzmv (III) 4,0 4,0 4,0 4,0 8,0 %<br />

zmv (IV) 1,0 1,0 1,0 1,0 8,0 %<br />

totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 %<br />

Tabel 6: verkeersgegevens de Spoorlaan<br />

mvt/etm


Rekenresultaten<br />

In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten uit rekenmodel voor stikstofdioxide en fijn<br />

stof schematisch weergegeven voor het rekenpunt met de hoogste concentraties.<br />

projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />

op de ontwikkelingslocatie<br />

rekenpunt 1<br />

datum: 13 september 2010 CAR II-model, versie 9.0<br />

rekenresultaten wegverkeer Joannes Lenartzstraat en De Spoorlaan<br />

stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />

NO2<br />

(stikstofdioxide)<br />

PM10<br />

(fijn stof)<br />

jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 µg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door lokale wegen 8,3 8,7 7,5 4,8 µg/m 3 max.73% van<br />

correctie dubbeltelling nee nee nee nee de grenswaarde<br />

bijtelling overige emissies 0,0 0,0 0,0 0,0 µg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal 29 29 26 20 µg/m 3 voldoet aan<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 µg/m 3 grenswaarde<br />

aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer max.0%<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />

per jaar v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />

18 18 18 18 keer voldoet aan de<br />

grenswaarde<br />

jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 µg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door lokale wegen 1,4 1,6 1,4 0,9 µg/m 3 max.60% van<br />

correctie dubbeltelling nee nee nee nee de grenswaarde<br />

bijtelling overige emissies 0,0 0,0 0,0 0,0 µg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal* 24 24 23 21 µg/m 3 voldoet aan<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 µg/m 3 de grenswaarde<br />

aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 15 14 11 8 keer max.43%<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />

per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 35 35 35 35 keer voldoet aan<br />

)<br />

grenswaarde<br />

* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />

gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />

** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />

beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />

Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />

is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />

Tabel 7: rekenresultaten luchtkwaliteit rekenpunt I (studiegebied)


projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />

rekenpunt 1<br />

datum: 13 september 2010 op de ontwikkelingslocatie<br />

CAR II-model, versie 9.0<br />

invloed van de Joannes Lenartzstraat<br />

stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />

NO2<br />

(stikstofdioxide)<br />

PM10<br />

(fijn stof)<br />

jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 μg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door de Joannes Lenartzstraat 5,6 5,6 4,4 2,7 μg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal 26,3 25,9 22,9 17,9 μg/m 3<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />

aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen per jaar<br />

v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />

18 18 18 18 keer<br />

jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 μg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door de Joannes Lenartzstraat 0,9 0,9 0,7 0,6 μg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal* 23,5 23,3 22,3 20,7 μg/m 3<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />

aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 13 13 10 7 keer<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />

per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 )<br />

35 35 35 35 keer<br />

* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />

gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />

** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />

beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />

Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />

is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />

Tabel 8: invloed van de Joannes Lenartzstraat op rekenpunt I


projectnummer: 100353 De luchtkwaliteit<br />

rekenpunt 1<br />

datum: 13 september 2010 op de ontwikkelingslocatie<br />

CAR II-model, versie 9.0<br />

invloed van De Spoorlaan<br />

stof type norm 2010 2011 2015 2020 oordeel<br />

NO2<br />

(stikstofdioxide)<br />

PM10<br />

(fijn stof)<br />

jaargemiddelde achtergrond 20,7 20,3 18,5 15,2 μg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door De Lind 4,1 4,2 3,7 2,4 μg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal 24,8 24,5 22,2 17,6 μg/m 3<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />

aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar 0 0 0 0 keer<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen per jaar<br />

v/h uurgemiddelde van 200 μg/m 3 )<br />

18 18 18 18 keer<br />

jaargemiddelde achtergrond* 22,6 22,4 21,6 20,1 μg/m 3<br />

jaargemiddelde toename door De Lind 0,5 0,5 0,5 0,4 μg/m 3<br />

jaargemiddelde totaal* 23,1 22,9 22,1 20,5 μg/m 3<br />

grenswaarde (jaargemiddelde) 40 40 40 40 μg/m 3<br />

aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar** 12 12 10 7 keer<br />

grenswaarde (max. aantal overschrijdingen<br />

per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 μg/m 3 )<br />

35 35 35 35 keer<br />

* Het berekende jaargemiddelde van de concentratie fijn stof is conform de ministeriële Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007<br />

gecorrigeerd met het aandeel zeezout. Voor de gemeente <strong>Oisterwijk</strong> is deze correctie vastgesteld op 3 μg /m 3 .<br />

** Het berekende aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 μg/m 3 van fijn stof is conform de ministeriële Regeling<br />

beoordeling luchtkwaliteit 2007 gecorrigeerd met 6 dagen.<br />

Conform de afrondingsregels uit de ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht<br />

is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.<br />

Tabel 9: invloed van De Spoorlaan op rekenpunt I


Bijlage 3: Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleiding


Kwantitatieve Risicoanalyse<br />

EV Plangebeid Lindenplein <strong>Oisterwijk</strong><br />

t.g.v. aardgastransportleiding<br />

Door:<br />

d.d. 8 november 2010.<br />

Jan Kieboom<br />

<strong>Gemeente</strong> Tilburg, dienst Publiekszaken, afdeling<br />

Ondernemingszaken


Samenvatting<br />

Buiten het plangebied, ten noorden van de spoorlijn, is aardgasleiding Z-520-01 gelegen.<br />

Deze heeft een druk van 25 bar. Het invloedsgebied reikt 110 m uit de leiding en loopt t.p.v.<br />

de tuinweg. De leiding heeft geen 10 -6 PR contour en derhalve zijn er geen saneringssituaties<br />

m.b.t. (beperkt) kwetsbare objecten. De 10 -7 contour komt niet tot het plangebeid en de 10 -8<br />

contour (80 meter) reikt tot 30 m uit de noordelijk grens van het plangebied. Het optredende<br />

groepsrisico overschreid de orientatiewaarde niet en blijft beperkt tot een factor 0,01 van de<br />

orientatiewaarde.<br />

De extrene veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebeid<br />

veroorzaakt geen onaanvaarbaar risico's voor het plangebied.<br />

Pagina 2 van 25


Inhoud<br />

Samenvatting ........................................................................................................... 2<br />

1 Inleiding ............................................................................................................... 4<br />

2 Invoergegevens ..................................................................................................... 5<br />

2.1 Interessegebied .............................................................................................. 6<br />

2.2 Relevante leidingen ......................................................................................... 7<br />

2.3 Populatie ........................................................................................................ 8<br />

3 Plaatsgebonden risico ............................................................................................ 16<br />

3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ....... 16<br />

3.2 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie ....... 17<br />

4 Groepsrisico screening ........................................................................................... 18<br />

4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 18<br />

4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 19<br />

4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie ..... 20<br />

5 FN curves ............................................................................................................. 22<br />

5.1 Figuur 5.1 FN curve voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />

tussen stationing 8870.00 en stationing 9870.00 ...................................................... 22<br />

5.2 Figuur 5.2 FN curve voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />

tussen stationing 0.00 en stationing 0.00 ................................................................ 22<br />

5.3 Figuur 5.3 FN curve voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer<br />

tussen stationing 0.00 en stationing 390.00............................................................. 23<br />

6 Conclusies ............................................................................................................ 24<br />

7 Referenties ........................................................................................................... 25<br />

Pagina 3 van 25


1 Inleiding<br />

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen<br />

voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergrondse gelegen hogedruk<br />

aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA.<br />

CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld,<br />

specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse<br />

hogedruk aardgastransportleidingen.<br />

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon<br />

die onafgebroken op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval<br />

met een potentieel gevaarlijke bron. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door<br />

middel van contouren met een gelijke risicowaarde op een kaart.<br />

Het groepsrisico voor buisleidingen is gedefinieerd als de frequentie per jaar per kilometer<br />

leiding dat een groep van tenminste tien personen komt te overlijden als gevolg van een<br />

ongeval met die buisleiding, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt<br />

weergegeven in een FN-curve, een dubbel logaritmische grafiek waarbij op de horizontale as<br />

het aantal doden (N) wordt gegeven en op de verticale as de cumulatieve frequentie (F) van<br />

tenminste N doden.<br />

Om te bepalen of de berekende risico’s acceptabel zijn wordt getoetst aan de normen zoals<br />

die worden vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen.<br />

Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten<br />

mogen bevinden binnen de plaatsgebonden risico contour van 10 -6 per jaar. Voor<br />

(geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt het 10 -6 per jaar PR criterium als<br />

richtwaarde.<br />

Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde, die voor buisleidingen gesteld is op<br />

F·N 2 < 10 -2 per jaar per km leiding, waarin F de frequentie per jaar is met N of meer<br />

dodelijke slachtoffers. Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd<br />

gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent<br />

aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid. Laatstgenoemde aspecten, en daarmee de<br />

verantwoordingsplicht, worden in dit rapport niet geadresseerd.<br />

Pagina 4 van 25


2 Invoergegevens<br />

De risicoberekeningen die in dit rapport zijn beschreven zijn uitgevoerd met CAROLA versie<br />

1.0.0.50. De gehanteerde parameterfile heeft versienummer 1.0. De berekeningen zijn<br />

uitgevoerd op 08-11-2010.<br />

Dit project is opgeslagen onder de naam:<br />

H:\Mijn documenten\EV <strong>Oisterwijk</strong>\<strong>Bestemmingsplan</strong> Lindenplein\<strong>Bestemmingsplan</strong><br />

Lindenplein.crp en is laatstelijk bijgewerkt op 05-11-2010. Voor de berekeningen is gebruik<br />

gemaakt van de meteorologische gegevens van het weerstation Gilze-Rijen.<br />

In dit hoofdstuk worden de verschillende invoergegevens nader gespecificeerd in de<br />

navolgende secties.<br />

Pagina 5 van 25


2.1 Interessegebied<br />

Het interessegebied is weergegeven in figuur 2.1<br />

Figuur 2.1 Interessegebied voor de uitgevoerde risicoberekeningen<br />

Pagina 6 van 25


2.2 Relevante leidingen<br />

Op basis van het gespecificeerde interessegebied zijn de volgende aardgastransportleidingen<br />

meegenomen in de risicostudie.<br />

Eigenaar Leidingnaam Diameter [mm] Druk [bar] Datum aanleveren<br />

gegevens<br />

Gasunie N.V. Z-520-01 324.00 25.00 05-11-2010<br />

Gasunie N.V. Z-520-02 114.30 40.00 05-11-2010<br />

Gasunie N.V. Z-520-03 168.30 40.00 05-11-2010<br />

Er zijn alleen leidingen aanwezig waarvan de vervaldatum voor het gebruik van de gegevens<br />

is overschreden. Voor deze leidingen kunnen geen risicoberekeningen worden uitgevoerd.<br />

De leidingen zijn gevisualiseerd in figuur 2.2.<br />

Figuur 2.2 Buisleidingen aanwezig in de omgeving van het interessegebied<br />

Leidingen meegenomen in de risicoberekeningen<br />

Leidingen waarvoor de houdbaarheidsdatum van de gegevens verstreken is<br />

Voor de in bovenstaande tabel opgenomen leidingen zijn geen risico mitigerende<br />

maatregelen verdisconteerd in de bijbehorende risicoberekeningen.<br />

Pagina 7 van 25


2.3 Populatie<br />

Voor de bepaling van het groepsrisico is het van belang dat de populatie rondom de<br />

aardgastransportleidingen wordt geïnventariseerd. De relevante populatie is weergegeven in<br />

figuur 2.3<br />

Figuur 2.3 Bevolking meegenomen in de risicoberekeningen<br />

Populatietype Polygoonpunten Populatiepolygoon<br />

Wonen<br />

Werken<br />

Evenement<br />

Pagina 8 van 25


Populatiepolygonen<br />

Label Type Aantal Dichtheid Vervangmodus Percentage<br />

Personen<br />

W20 Wonen 12.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W1a Wonen 134.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W1 Wonen 9.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W2 Wonen 55.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W4 Wonen 60.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W5 Wonen 67.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W6 Wonen 48.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W7 Wonen 52.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W8 Wonen 21.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W9 Wonen 69.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W10 Wonen 64.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W11 Wonen 14.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W12 Wonen 48.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W13 Wonen 4.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W14 Wonen 76.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Pagina 9 van 25


W15 Wonen 88.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W16 Wonen 60.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W17 Wonen 64.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A3 Wonen 32.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A2 Wonen 32.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A1 Wonen 32.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W3 Wonen 28.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B5 Werken 14.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B8 Werken 864.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B6 Werken 20.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W58 Wonen 19.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B7 Wonen 4.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B9 Werken 150.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B10 Werken 103.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B11 Werken 608.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W59 Wonen 9.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 20/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 15/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 15/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 15/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

Pagina 10 van 25


W18 Wonen 40.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W19 Wonen 36.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B12 Werken 200.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B13 Werken 172.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W21a Wonen 2.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B4 Werken 8.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W21 Wonen 26.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W22 Wonen 52.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W23 Wonen 48.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W24 Wonen 62.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W28 Wonen 81.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W27 Wonen 9.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W29 Wonen 115.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W30 Wonen 48.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W35 Wonen 50.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W31 Wonen 26.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 15/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 15/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

Pagina 11 van 25


W32 Wonen 26.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A9 Wonen 100.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

D4 Werken 70.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A1 Wonen 32.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W25 Wonen 62.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W35 Wonen 50.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W33 Wonen 36.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W34 Wonen 43.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

B6 Wonen 20.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W37 Wonen 120.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W36 Wonen 120.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W26 Wonen 57.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A4 Wonen 42.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A5 Wonen 42.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A6 Wonen 52.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W37a Wonen 67.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 0/ 15/ 1/<br />

100/ 100<br />

Pagina 12 van 25


A7 Wonen 60.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

BRW Werken 10.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W37a Wonen 12.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

D1 Werken 100.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

D2 Werken 10.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W38 Wonen 31.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Station + Werken 50.0 Toevoegen<br />

Paekeerstr.<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W39 Wonen 21.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

D3 Werken 100.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W40 Wonen 96.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W41 Wonen 60.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

C1 Werken 300.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W42 Wonen 103.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W43 Wonen 72.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

A8 Wonen 44.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W44 Wonen 24.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 80/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 20/ 100/<br />

100/ 100/ 100<br />

100/ 5/ 100/ 100/<br />

100/ 100<br />

100/ 10/ 15/ 100/<br />

100/ 100<br />

10/ 100/ 7/ 1/<br />

100/ 100<br />

Pagina 13 van 25


B14 Werken 20.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W45 Wonen 60.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W46 Wonen 139.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W47 Wonen 36.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W48 Wonen 36.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W49 Wonen 36.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W50 Wonen 16.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W51 Wonen 72.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W52 Wonen 64.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W53 Wonen 81.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W54 Wonen 100.8 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W55 Wonen 110.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

W56 Wonen 29.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Openbaar<br />

gebeid<br />

Appartemen<br />

t<br />

Deel gebied<br />

II<br />

Werken 5.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Wonen 55.2 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Wonen 84.6 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 10/ 100/<br />

100/ 100/ 100<br />

Pagina 14 van 25


Deelgebied<br />

II<br />

detailhandel<br />

700 m2<br />

Deelgebied<br />

III<br />

Lindenplein<br />

36 app<br />

Horeca,<br />

bolingcentru<br />

m,<br />

detailhandel,<br />

bioscoop,<br />

museum<br />

Werken 100.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Wonen 86.4 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

Werken 250.0 Toevoegen<br />

Nieuwe<br />

Populatie<br />

100/ 10/ 15/ 1/<br />

100/ 100<br />

100/ 50/ 15/ 15/<br />

100/ 100<br />

Pagina 15 van 25


3 Plaatsgebonden risico<br />

Voor de in voorgaande hoofdstuk genoemde leidingen is het plaatsgebonden risico bepaald.<br />

Voor elk van de leidingen wordt het plaatsgebonden risico weergegeven als isorisicocontouren<br />

op een achtergrondkaart.<br />

3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

Pagina 16 van 25


3.2 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

1E-4<br />

1E-5<br />

1E-6<br />

1E-7<br />

1E-8<br />

Pagina 17 van 25


4 Groepsrisico screening<br />

Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico<br />

gescreend alvorens voor specifieke segmenten FN-curves te visualiseren. Voor elk van de<br />

leidingen wordt per stationing de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het<br />

groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding één<br />

kilometer segment te kiezen die gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze<br />

kilometer leiding is een FN-curve berekend en voor deze FN-curve de overschrijdingsfactor.<br />

De overschrijdingsfactor is de verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde.<br />

Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde<br />

wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de<br />

FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van 1 zal de FN-curve de<br />

oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde<br />

overschreden.<br />

4.1 Figuur 4.1 Groepsrisico screening voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 19<br />

slachtoffers en een frequentie van 5.43E-007.<br />

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.020 en correspondeert met<br />

die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 8870.00 en stationing<br />

9870.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.<br />

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.1<br />

Pagina 18 van 25


Figuur 4.1 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />

voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

4.2 Figuur 4.2 Groepsrisico screening voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 19<br />

slachtoffers en een frequentie van 5.43E-007.<br />

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000 en correspondeert<br />

met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing 0.00.<br />

Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk. De<br />

betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.2<br />

Pagina 19 van 25


Figuur 4.2 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />

voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

4.3 Figuur 4.3 Groepsrisico screening voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 36<br />

slachtoffers en een frequentie van 5.34E-008.<br />

De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 6.921E-003 en correspondeert<br />

met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 0.00 en stationing<br />

390.00. Voor deze kilometer leiding is de FN-curve opgenomen in het volgende hoofdstuk.<br />

De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 4.3<br />

Pagina 20 van 25


Figuur 4.3 Kilometer leiding behorende bij de maximale overschrijding van de FNcurve<br />

voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie<br />

Pagina 21 van 25


5 FN curves<br />

Voor elk van de eerder genoemde leidingen is het groepsrisico berekend. Een samenvatting<br />

van de resultaten hiervan is gegeven in het voorgaande hoofdstuk; in dit hoofdstuk wordt<br />

voor elk van de leidingen de daadwerkelijke FN-curve gegeven van de (in termen van<br />

groepsrisico) “slechtste” kilometer van het betreffende tracé.<br />

5.1 Figuur 5.1 FN curve voor Z-520-01 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />

kilometer tussen stationing 8870.00 en stationing 9870.00<br />

5.2 Figuur 5.2 FN curve voor Z-520-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />

kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 0.00<br />

Pagina 22 van 25


5.3 Figuur 5.3 FN curve voor Z-520-03 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de<br />

kilometer tussen stationing 0.00 en stationing 390.00<br />

Pagina 23 van 25


6 Conclusies<br />

De extrene veiligheidsaspecten van de aardgasleiding ten noorden van het plangebeid<br />

veroorzaakt geen onaanvaarbaar risico's voor het plangebied.<br />

Pagina 24 van 25


7 Referenties<br />

[1] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en<br />

Milieu. Brief 390/06 CEV Lah/pbz-1191. 6 november 2006.<br />

[2] Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM. Brief 2006.334302.<br />

7 december 2006.<br />

[3] Laheij GMH, Vliet AAC van, Kooi ES. Achtergronden bij de vervanging van<br />

zoneringafstanden hogedruk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse<br />

Gasunie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport<br />

620121001/2008. 2008.<br />

[4] M. Gielisse, M.T. Dröge, G.R. Kuik. Risicoanalyse aardgastransportleidingen. N.V.<br />

Nederlandse Gasunie. DEI 2008.R.0939. 2008.<br />

Pagina 25 van 25

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!