20.09.2013 Views

De dood van een auteur die een beetje op Wouter ... - Overspoor

De dood van een auteur die een beetje op Wouter ... - Overspoor

De dood van een auteur die een beetje op Wouter ... - Overspoor

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

de <strong>dood</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>auteur</strong> <strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> <strong>op</strong><br />

wouter godijn lijkt


Van deze <strong>auteur</strong> verschenen eerder:<br />

Witte tongen (roman, 1997)<br />

Alle kinderen zijn <strong>van</strong> glas (gedichten, 2000)<br />

Langzame nederlaag (gedichten, 2002)<br />

<strong>De</strong> karpers en de krab (gedichten, 2003)<br />

Kamermuziek, of <strong>De</strong> weg naar de onverschilligheid<br />

(gedichten, 2005)


WOUTER GODIJN<br />

<strong>De</strong> <strong>dood</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>auteur</strong><br />

<strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> <strong>op</strong><br />

<strong>Wouter</strong> Godijn lijkt<br />

2007<br />

Uitgeverij Contact<br />

Amsterdam/Antwerpen


© 2007 <strong>Wouter</strong> Godijn<br />

Omslagontwerp Suzan Beijer<br />

Typografie Arjen Oosterbaan<br />

isbn 978 90 254 2 9 41<br />

6<br />

D/2007/0108/911<br />

nur 301<br />

www.uitgeverijcontact.nl


‘Omdat ik je heb verzonnen heb je nóóit bestaan.’<br />

‘Wie was dat dan in je studio met haar benen over jouw<br />

schouders? (...) Het enige wat ik wou gaan zeggen is dat ik<br />

heel verwarde, ingewikkelde gedachten heb over de hele<br />

kwestie <strong>van</strong> <strong>op</strong>en en bloot over jezelf schrijven en over de<br />

verschillende vormen verraad, en alles wat dit soort dingen<br />

inhoudt.’<br />

‘Verraad is wel <strong>een</strong> overdonderende aanklacht, vind je ook<br />

niet? Er is g<strong>een</strong> over<strong>een</strong>komst <strong>op</strong>gesteld waarin stond dat ik<br />

mijn beroep zou verloochenen in zaken <strong>die</strong> jou betroffen.<br />

Ik ben <strong>een</strong> <strong>die</strong>f, en zoals ieder<strong>een</strong> weet is <strong>een</strong> <strong>die</strong>f niet te vertrouwen.’<br />

‘Zelfs niet door zijn liefje?’<br />

Philip Roth, Bedrog


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


proloog<br />

‘Nu hoeven we all<strong>een</strong> nog maar af te wachten.’<br />

‘Ja, dat zeggen ze.’<br />

‘Wat denk jij dan? Zou het waar zijn wat ze beweren? Dat<br />

hij, nu hij in coma is, niet meer kan voelen en denken? Dat<br />

hij eigenlijk al is vertrokken?’<br />

‘Ach lieve meid, wat ik allemaal met dokters heb meegemaakt.<br />

Als de tumoren uit je oren hangen, denken ze nog dat<br />

je blaasontsteking hebt. Het zou mij niet verbazen als in dat<br />

hoofd, waarin volgens hen niets meer gebeurt, grote activiteit<br />

heerst. Dat hij als <strong>een</strong> razende aan het schrijven is.’<br />

‘Je m<strong>een</strong>t het. Waarover? Over zijn – zijn leven?’<br />

‘Dat wist je bij hem nooit. Je wist nooit wanneer hij iets<br />

verzon en wanneer niet. Over zijn werkelijke belevenissen is<br />

hij altijd heel gesloten geweest, zelfs tegen mij.<br />

Neem nou zijn eerste roman, <strong>De</strong> man en het kanaal.Volgens<br />

<strong>die</strong> ene criticus – hoe heet hij ook alweer? – <strong>die</strong> man<br />

met <strong>die</strong> k<strong>op</strong> als <strong>een</strong> <strong>op</strong>geblazen stuk zeep – volgens hem heeft<br />

hij dat boek later nooit meer geëvenaard. Toen ik hem leerde<br />

kennen, woonde hij in <strong>een</strong> flatje, <strong>een</strong> klein, armoedig flatje...’<br />

‘Wéét ik. Heb je al duizend keer verteld.’<br />

‘...Niet ver <strong>van</strong> dat flatje was <strong>een</strong> kanaal. Maar wat denk je<br />

dat hij zei toen ik hem vroeg of dat kanaal voor hemzelf ook<br />

zo’n obsessie was geweest? Hij zei, <strong>op</strong> dat zeikerige toontje...’<br />

‘Daar werd ik soms niet goed <strong>van</strong>, <strong>van</strong> dat toontje.’<br />

‘...Dat hij er “wel<strong>een</strong>s wat gewandeld had”. Wel<strong>een</strong>s wat gewandeld,<br />

moet je je voorstellen.’<br />

‘Vré-sé-líjk.’<br />

‘Waar we volgens mij wel zeker <strong>van</strong> kunnen zijn is, als hij<br />

7


nu nog aan het schrijven is, dat het nog altijd over hetzelfde<br />

gaat.’<br />

‘Nog steeds...?’<br />

8


in het hoofd <strong>van</strong> de stervende schrijver<br />

Te klein voor de wereld<br />

bekroont zich met leegte<br />

alom, <strong>die</strong> geroemd wordt:<br />

grenzeloos is de geest.<br />

Wie m<strong>een</strong>t te bevatten<br />

wat hij in de sterren leest<br />

vergeet dat in <strong>die</strong> ogen<br />

hij er nooit is geweest.<br />

Anneke Brassinga, ‘Klein gebrek’<br />

9


10<br />

over hoe vrouwen ervoor zorgen dat ik ik<br />

ben. over <strong>een</strong> mooie goal en de vijf vingers<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> hand<br />

Vrouwen! Zij hebben natuurlijk nog nooit in coma gelegen,<br />

hebben er g<strong>een</strong> idee <strong>van</strong> hoe dat is, denken dat ik g<strong>een</strong> woord<br />

versta <strong>van</strong> wat ze zeggen.<br />

Ik versta alles!<br />

Nu ik erover nadenk: de ene coma is waarschijnlijk de andere<br />

niet. Je zult wel zwarte en witte coma’s hebben. (Is het<br />

meervoud <strong>van</strong> coma coma’s? – ik kan het niet <strong>op</strong>zoeken.)<br />

Mogelijk ook zwart-witte coma’s. Hoe het ook zij, ik ben bij<br />

bewustzijn en alert. In sommige <strong>op</strong>zichten lijk ik zelfs in <strong>een</strong><br />

toestand <strong>van</strong> hyperbewustzijn te verkeren. Ik kan all<strong>een</strong> g<strong>een</strong><br />

enkel levensteken geven.<br />

Maar schrijven ho maar! Ik was juist zo blij dat ik er<strong>van</strong><br />

verlost was. Zal ik <strong>een</strong>s verklappen wat ik deed? Ik was <strong>een</strong><br />

mooie goal aan het herhalen. Dat gaat zo: je zoekt <strong>een</strong> beroemde<br />

goal <strong>op</strong> in je herinnering, bijvoorbeeld <strong>die</strong> <strong>van</strong> Maradonna<br />

tegen Engeland waarbij hij <strong>van</strong>af de Argentijnse<br />

helft tegenstanders passeert tot hij de bal in het net schuift,<br />

en <strong>die</strong> herhaal je dan, heel langzaam. Krijg je <strong>een</strong> heerlijk<br />

gevoel <strong>van</strong> in je k<strong>op</strong>, net of je hersens mooie muziek maken.<br />

Nee, nog gekker – alsof je hersens veranderen in muziek. En<br />

de tijd vliegt! Eén passeerbeweging kan <strong>een</strong> kwartier <strong>op</strong>slokken.<br />

Ik ben de man voor wie zij me houden niet, ik ben <strong>die</strong><br />

schrijver niet! En toch: toch heb ik nu het gevoel dat ik hem<br />

moet zijn – weer moet zijn. Dat ik <strong>die</strong> vrouwen niet teleur<br />

mag stellen. Omdat ze anders verdrietig worden. Omdat ze<br />

anders gaan snotteren. Woe-hoe-woe-woe-hoe-woe gaan


doen. Er is niets waar ik zo bang voor ben als voor verdrietige<br />

vrouwen. Als ik de tijd krijg, zult u er nog wel achter<br />

komen waarom. (Tegen wie denk ik eigenlijk dat ik het heb?<br />

Mijn God, het is al zo ver, ik begin hem alweer te worden.<br />

Ik zie mijn gedachten alweer in druk voor me.)<br />

Een vrouw bracht me ter wereld. Vrouwen creëerden mijn<br />

schrijverschap. Mijn persoonlijkheid. En mijn as – straks?<br />

Vrouwen zullen bedisselen wat ermee moet gebeuren.<br />

Maar goed: stel <strong>een</strong>s dat ik het doe, wat doe ik dan? In mijn<br />

omstandigheden lijkt het niet verstandig om aan <strong>een</strong> trilo –<br />

soms ben ik <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> woord kwijt – <strong>een</strong> trilodinges te beginnen.<br />

Laat ik <strong>een</strong>s even goed in mijn hoofd kijken. (Gek<br />

hè, zo begint het. Je kijkt in je hoofd, ik heb er zelf g<strong>een</strong> flauw<br />

idee <strong>van</strong> hoe je dat doet, en dan komt er iets. Het is me zelden<br />

overkomen dat mijn hoofd me in dat <strong>op</strong>zicht teleurstelde.<br />

Verder kan het overigens niet veel, mijn hoofd.)<br />

Ik zie, ik zie. Ik zie verhalen. Vijf verhalen als de vijf vingers<br />

<strong>van</strong> één hand. Een hand <strong>die</strong> iets gaat pakken.<br />

Wat <strong>die</strong> hand gaat pakken, mogen we niet weten, u en ik.<br />

(Zoals elke schrijver belazer ik u, denkbeeldige lezer. Ik weet<br />

heel goed wat <strong>die</strong> hand wil pakken, en tegelijk – dit klinkt<br />

krankzinnig, maar toch is het zo – tegelijk weet ik het niet.<br />

<strong>De</strong> linkerhand weet niet, nou, <strong>die</strong> kunt u zelf wel afmaken.)<br />

Genoeg! Hier komt mijn eerste verhaal.<br />

11


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


EERSTE VERHAAL:<br />

JOHN


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


1.<br />

Ze lagen <strong>op</strong> <strong>een</strong> plat dak in <strong>een</strong> warm mengsel <strong>van</strong> stof en<br />

zand, enigszins beschut tegen de vijandige wapens door de<br />

hoge dakrand. Maar weerloos tegen het felle zonlicht, dat <strong>van</strong><br />

alle kanten <strong>op</strong> hen neer leek te slaan, alsof ze werden beschenen<br />

door drie, vier zonnen tegelijk. John vroeg zich af of<br />

er planeten bestonden <strong>die</strong> inderdaad door zo veel zonnen<br />

werden beschenen. Nee, de zwaartekracht zou de zonnen laten<br />

versmelten tot één hongerige supernova, <strong>die</strong> vervolgens<br />

de planeet, met al zijn bewoners, naar zich toe zou zuigen en<br />

inslikken als <strong>een</strong> vliegje. Meer manen, ja, dat was mogelijk.<br />

Maar zo veel zonnen niet.<br />

‘Sigaret?’ Op het moment dat John de vraag hoorde, wist<br />

hij dat Will hem <strong>een</strong> ogenblik geleden al hetzelfde had gevraagd.<br />

<strong>De</strong> warmte en het licht hadden de vraag uitgewist,<br />

nu was hij er weer.<br />

‘Ja – dank je.’<br />

Will strekte het pakje naar hem uit, en probeerde erbij te<br />

lachen, maar de lach lukte niet. Sinds hij aan de oorlog deelnam,<br />

leek Will <strong>op</strong> <strong>een</strong> slecht acteur zodra hij probeerde te lachen.<br />

John draaide zich <strong>op</strong> zijn rug toen hij inhaleerde en gaf<br />

zich over aan het genot – hetzelfde plezier dat <strong>een</strong> zonnebader<br />

ondergaat als hij zich, <strong>op</strong> vakantie, <strong>op</strong> het strand heeft<br />

uitgestrekt. Iemand anders zou zich hebben verbaasd over het<br />

15


contrast, John niet. Anders dan bij de meeste soldaten was de<br />

manier waar<strong>op</strong> hij het leven onderging niet door de oorlog<br />

gewijzigd. Dat leven zelf natuurlijk wel, maar hij zag de oorlog<br />

als <strong>een</strong> <strong>van</strong> de veranderingen <strong>die</strong> zich om de zoveel jaar<br />

voordeden. Zoals je <strong>van</strong> <strong>een</strong> baby in <strong>een</strong> kleuter veranderde,<br />

was je <strong>op</strong> <strong>een</strong> dag soldaat in plaats <strong>van</strong> student – en dan werd<br />

je de oorlog in gestuurd.<br />

Hij wentelde zich terug <strong>op</strong> zijn buik, drukte de sigaret uit<br />

en duwde zijn lichaam omhoog zodat hij over de dakrand<br />

kon gluren. <strong>De</strong> stad strekte zich naar alle kanten, zo ver als<br />

zijn blik reikte. Veel huizen waren als Arabische huizen in <strong>een</strong><br />

film: oogverblindend witte muren en kleine, donkere, <strong>die</strong>pliggende<br />

ramen. Maar er waren ook hele wijken in <strong>een</strong> andere,<br />

lelijker bouwstijl, <strong>die</strong> zich als schimmel door de stad had<br />

verspreid: de muren grauwgrijs, of ze met modder waren besmeurd,<br />

de daken nog donkerder, bijna zwart. Hier en daar<br />

stak de uivormige koepel <strong>van</strong> <strong>een</strong> moskee er bovenuit, of <strong>een</strong><br />

tengere minaret, bleekwit alsof zo getoond werd hoe de God<br />

<strong>die</strong> daarbinnen werd aanbeden was geschrokken <strong>van</strong> de oorlog.<br />

Of fonkelend blauwgroen als zwembadwater. <strong>De</strong> meeste<br />

huizen waren laag, maar in de verte, dichter bij het centrum,<br />

rezen hoge gebouwen <strong>op</strong>, sommige nog helemaal intact, de<br />

ramen blikkerend in het zonlicht, andere zwart uitgeslagen.<br />

Boven de wijken in het westen hing <strong>een</strong> grote rookwolk, nauwelijks<br />

bewegend, lusteloos door de warmte.<br />

‘Nice view huh...?’ zei Ike, de soldaat <strong>die</strong> links <strong>van</strong> John lag.<br />

‘We’re on holiday, men. We should be grateful.’<br />

Zoals altijd was er <strong>een</strong> moment vol spanning en vol wilde,<br />

schokkerige beweging, waar<strong>op</strong> je de knallen nog maar half<br />

hoorde, ook nog g<strong>een</strong> kogels zag inslaan, of hoogstens één<br />

onschuldig zandfonteintje <strong>een</strong> paar meter verder<strong>op</strong> dat eer-<br />

16


der deel uit leek te maken <strong>van</strong> <strong>een</strong> kinderspelletje, en waar<strong>op</strong><br />

je toch wist dat er geschoten werd. John dook in elkaar,<br />

maakte zich zo klein mogelijk. Zo was het ook geweest toen<br />

hij jaren geleden verst<strong>op</strong>pertje speelde in het struikgewas<br />

rond zijn ouderlijk huis: alsof je <strong>op</strong><strong>een</strong>s intenser leefde. <strong>De</strong><br />

kogels sloegen als hagel tegen de dakrand boven zijn hoofd.<br />

Maar ik zie de geelbruine zandkorrels in dat groefje <strong>op</strong> tien<br />

centimeter <strong>van</strong> mijn gezicht. En ik zie dat spinnetje niet veel<br />

groter dan <strong>een</strong> speldenkn<strong>op</strong> dat zich erdoorh<strong>een</strong> worstelt,<br />

zijn ijle pootjes hoog <strong>op</strong>tillend, helemaal <strong>op</strong>gaand in zijn zelf<strong>op</strong>gelegde<br />

taak. Dus ik ben niet <strong>dood</strong>. Het schieten hield <strong>op</strong><br />

en de stilte <strong>die</strong> volgde leek zich elke seconde verder uit te breiden.<br />

Toen hoorde John Will bewegen; ook hijzelf ontspande<br />

zich en nam <strong>een</strong> wat gemakkelijkere houding aan. Ike bleek<br />

niet snel genoeg te hebben gebukt. Zijn linkeroog tuurde nog<br />

met <strong>een</strong> starre, geconcentreerde blik over de dakrand, maar<br />

zijn rechteroog was veranderd in <strong>een</strong> taps toel<strong>op</strong>end, bloederig<br />

gat. Ook <strong>op</strong> zijn hals, vlak onder het haar, was bloed,<br />

glimmend in het zonlicht, zich vertakkend in smalle baantjes,<br />

bewegend met <strong>een</strong> insectachtige bedrijvigheid. Angstig,<br />

maar onwillekeurig ook gefascineerd, keek John ernaar, tot<br />

hij plotseling werd vastgegrepen en door elkaar geschud. Het<br />

was Will, <strong>die</strong> hem met <strong>een</strong> <strong>op</strong>gejaagde blik in de ogen aankeek.<br />

‘Zie je dat?’ herhaalde hij telkens. ‘Zie je dat?’<br />

John zei dat hij het zag.<br />

Hij nam nu al langer dan <strong>een</strong> jaar deel aan de oorlog. Als hij<br />

zijn best deed zo precies mogelijk vast te stellen hoe lang hij<br />

‘soldaat in oorlog’ was, dacht hij: één jaar, drie maanden<br />

(maar waren het er inderdaad drie?) en – ongeveer twee weken.<br />

Vaak kreeg hij dan het gevoel dat hij zich vergiste, dat<br />

17


hij in werkelijkheid bijvoorbeeld, zoals sommige soldaten, al<br />

drie jaar vocht. Er waren er <strong>die</strong> beweerden dat ze vijf jaar aan<br />

één stuk tegen de Arabieren hadden geknokt. En de oorlog<br />

zelf duurde al veel langer. Het hing er ook <strong>van</strong> af wanneer je<br />

hem liet beginnen, <strong>een</strong> kwestie waarin je <strong>een</strong> zekere vrijheid<br />

genoot. Er waren er <strong>die</strong> het begin zo ver achteruitschoven tot<br />

ze de aanslag <strong>op</strong> de Twin Towers hadden bereikt, anderen waren<br />

<strong>van</strong> mening dat je pas moest gaan tellen bij de veel minder<br />

primitieve, veel verwoestender aanslagen <strong>die</strong> er<strong>op</strong> waren<br />

gevolgd.<br />

Inmiddels leek de oorlog deel uit te maken <strong>van</strong> de menselijke<br />

conditie: vrachtschepen brachten goederen <strong>van</strong> het ene<br />

continent naar het andere, in hetzelfde lome ritme waarin ze<br />

dat voor de oorlog hadden gedaan, waarbij ze het Suezkanaal<br />

vermeden; de aandelenhandel had zich gedeeltelijk hersteld;<br />

elk voorjaar toonden de Parijse couturiers hun nieuwste creaties;<br />

de meeste auto’s reden nu <strong>op</strong> waterstof; <strong>een</strong> Nederlandse<br />

club had voor de tweede achter<strong>een</strong>volgende keer de<br />

Champions League gewonnen – en intussen was er <strong>die</strong> oorlog,<br />

onaangenaam, maar zo verbonden met het dagelijks bestaan<br />

dat men door <strong>een</strong> lichte paniek zou zijn be<strong>van</strong>gen als<br />

hij <strong>op</strong><strong>een</strong>s was <strong>op</strong>gehouden.<br />

<strong>De</strong> gedachte dat het om <strong>een</strong> natuurverschijnsel ging, werd<br />

nog verleidelijker als je de oorlog <strong>van</strong> nabij meemaakte. Zo<br />

leken alle, <strong>op</strong> het eerste gezicht spectaculaire ontwikkelingen,<br />

de troepenbewegingen en de vorderingen waarover in de legercommuniqués<br />

en de nieuwsbulletins <strong>op</strong>gewonden werd<br />

gedaan, <strong>een</strong> relatieve bewegingloosheid, <strong>een</strong> <strong>die</strong>per liggende<br />

inertie te verbergen – de oorlog koesterde zich als <strong>een</strong> goed<br />

doorvoede krokodil in de zon en was niet <strong>van</strong> zins zich te verplaatsen<br />

of iets aan zijn houding te veranderen. <strong>De</strong> grote ste-<br />

18


den, <strong>die</strong> als fata morgana’s midden in de woestijn <strong>op</strong>doemden,<br />

werden aangevallen en na weken <strong>van</strong> grimmige gevechten<br />

‘onder controle gebracht’. <strong>De</strong> soldaten <strong>die</strong> bij zo’n <strong>op</strong>eratie<br />

waren betrokken, kregen <strong>een</strong> complimentje en moesten<br />

luisteren naar <strong>een</strong> toespraak <strong>van</strong> <strong>een</strong> generaal <strong>die</strong> elk woord<br />

in de houding liet staan in zijn wijd ge<strong>op</strong>ende mond. Of <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> overgevlogen minister <strong>die</strong> er niet in slaagde om te verbergen<br />

dat hij zo snel mogelijk terug naar huis wilde. Maar<br />

altijd laaide het verzet in zo’n ‘onder controle gebrachte’ stad<br />

na verlo<strong>op</strong> <strong>van</strong> tijd weer <strong>op</strong>. Na <strong>een</strong> paar weken of maanden<br />

moest de stad <strong>op</strong>nieuw ‘onder controle’ worden gebracht en<br />

tijdens de daar<strong>op</strong>volgende schermutselingen merkte je aan<br />

niets dat de tegenstander door de eerdere strijd was verzwakt:<br />

hij had evenveel (of méér!) soldaten tot zijn beschikking, zijn<br />

wapens waren minstens <strong>van</strong> dezelfde kwaliteit, kortom, alles<br />

herhaalde zich, of was zelfs erger dan de vorige keer. <strong>De</strong> oorlog<br />

leek veel <strong>op</strong> zo’n nachtmerrie waarin je de strijd aanbindt<br />

met <strong>een</strong> tegenstander <strong>die</strong> <strong>van</strong> elke klap onmiddellijk herstelt,<br />

wiens wonden zich binnen <strong>een</strong> paar seconden sluiten en <strong>die</strong><br />

direct nadat je zijn tanden uit zijn mond hebt geslagen alweer<br />

<strong>op</strong> je af stormt, lachend met <strong>een</strong> mond vol fonkelende,<br />

hagelwitte tanden. <strong>De</strong> indruk dat elk gevecht <strong>een</strong> luchtspiegeling<br />

of <strong>een</strong> droom was, werd nog versterkt doordat het dagelijkse<br />

leven gewoon door sch<strong>een</strong> te gaan. Midden in de<br />

strijd was John <strong>een</strong>s <strong>een</strong> hoek omgeslagen om tot de ontdekking<br />

te komen dat hij zich plotseling <strong>op</strong> <strong>een</strong> drukbezochte<br />

markt bevond: er werd gekocht en verkocht, luidkeels geschreeuwd<br />

en afgedongen, manden vol tomaten en aubergines<br />

glommen in het zonlicht, gesluierde vrouwen lieten hun<br />

elegante vingers langs veelkleurige stoffen glijden, hij rook<br />

parfum en scherpe specerijen, hij hoorde het sissen <strong>van</strong> ge-<br />

19


aden vlees in olie – en ieder<strong>een</strong> gedroeg zich alsof hij onzichtbaar<br />

was, alsof hij helemaal niet bestond.<br />

Op het plein niet ver <strong>van</strong> het huis waar<strong>op</strong>, ongeveer <strong>een</strong> uur<br />

geleden, nadat hij zijn bewondering voor het uitzicht had uitgesproken,<br />

de soldaat Ike was gestorven, heerste nu <strong>een</strong> nerveuze<br />

bedrijvigheid, <strong>die</strong> associaties <strong>op</strong>riep met de voorbereiding<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> kermis of <strong>een</strong> ander evenement. Officieren<br />

liepen parmantig h<strong>een</strong> en weer, schreeuwden bevelen, <strong>die</strong> ze<br />

kracht bijzetten met geagiteerde, dwingende armgebaren.<br />

Een soort gepantserde vrachtauto reed het plein <strong>op</strong>, bleef<br />

roerloos staan alsof de chauffeur de weg kwijt was, en toen<br />

sprongen er plotseling soldaten uit, wel twintig, <strong>die</strong> binnen<br />

enkele ogenblikken tussen de huizen waren verdwenen. Andere<br />

soldaten liepen schijnbaar doelloos rond, of zaten lachend<br />

en pratend in het zand. Weer anderen bewaakten ge<strong>van</strong>gengenomen<br />

guerrillastrijders, of kwamen met hen het<br />

plein <strong>op</strong> l<strong>op</strong>en. Een soldaat schoot <strong>een</strong> Arabier <strong>dood</strong>, daarna<br />

nog <strong>een</strong> en ging vervolgens zitten om <strong>op</strong> zijn gemak <strong>een</strong> slok<br />

uit zijn veldfles te nemen. Boven het plein vlogen helik<strong>op</strong>ters,<br />

zich soms verplaatsend, dan weer bewegingloos <strong>op</strong> hun<br />

razendsnel draaiende wieken na, in de lucht hangend als reusachtige<br />

insecten. Een <strong>van</strong> de huizen rond het plein stond in<br />

brand, <strong>een</strong> ander was <strong>op</strong>geblazen: het zwartgeblakerde puin<br />

leek <strong>op</strong> het stompje <strong>van</strong> <strong>een</strong> rotte kies.<br />

Toen er versterking was gekomen, had John bevel gekregen<br />

om te helpen met ‘het uitkammen <strong>van</strong> de hele wijk’. Met<br />

zes anderen had hij zich, zo goed en zo kwaad als het ging<br />

dekking zoekend, tussen de huizen begeven. Een <strong>van</strong> hen<br />

werd algauw <strong>dood</strong>geschoten, hij raakte de anderen (onder<br />

wie Will) kwijt, en was all<strong>een</strong> verder gegaan. Zijn wapen<br />

20


schietklaar voor zich uit priemend, zoals <strong>een</strong> blinde <strong>een</strong> stok<br />

voor zich uit steekt, liep hij traag door <strong>een</strong> steeg <strong>die</strong> hoogstens<br />

twee meter breed was. Aan de schaduw kon je zien dat<br />

hij nooit plaats hoefde te maken voor de volle zon. Het stonk<br />

naar urine. Hij moest zich langs grote kisten wringen <strong>die</strong><br />

eruitzagen alsof ze er al jaren stonden, het hout was hier en<br />

daar vermolmd, gemakkelijk te breken. Hier all<strong>een</strong> binnendringen<br />

was nog <strong>op</strong>windender dan met anderen. Op<strong>een</strong>s<br />

werd hij beschoten, maar het geluid <strong>van</strong> de knallen klonk gedempt,<br />

ver weg, en leek niets met hem te maken te hebben.<br />

Een paar kogels ploften in de daklijst <strong>een</strong> eindje boven zijn<br />

hoofd: <strong>een</strong> zacht, bedeesd geluid, alsof er beleefd <strong>op</strong> <strong>een</strong> deur<br />

werd gekl<strong>op</strong>t. Hij ging <strong>een</strong> huis binnen, <strong>op</strong> de vloer zat <strong>een</strong><br />

klein meisje te spelen met <strong>een</strong> barbiep<strong>op</strong>, verder was er niemand.<br />

Het kind schrok niet, maar kwam naar hem toe, met<br />

hobbelende kinderpasjes, om haar p<strong>op</strong> te laten zien. ‘Mooi,’<br />

zei hij. ‘Beautiful, but I have to go now.’<br />

In <strong>een</strong> volgende kamer, <strong>een</strong> sober ingericht slaapvertrek,<br />

stond <strong>een</strong> raam <strong>op</strong>en, <strong>een</strong> gordijn bewoog in de tocht. Hij<br />

stapte door het raam in <strong>een</strong> andere steeg. Toen hij verder liep<br />

had hij het gevoel dat je krijgt als, nadat je uren door <strong>een</strong> bos<br />

hebt gel<strong>op</strong>en, de bosrand nadert: hoewel er vrijwel niets verandert,<br />

weet je dat het <strong>op</strong>en land vlakbij is – en even later<br />

stond hij <strong>op</strong> het plein.<br />

Het felle licht deed pijn aan zijn ogen. Zijn zintuigen wilden<br />

zich in het begin niet <strong>op</strong>enstellen voor de ruimte en het<br />

lawaai, maar toen voelde hij hoe hij erin werd <strong>op</strong>genomen.<br />

Het was of hij plotseling deelnam aan <strong>een</strong> sportwedstrijd, of<br />

aan <strong>een</strong> toneeluitvoering, aan <strong>een</strong> meeslepende gebeurtenis<br />

waaraan je jezelf ondergeschikt moest maken, en hetzelfde genot<br />

dat je bij <strong>een</strong> dergelijke gebeurtenis ondergaat, de ge-<br />

21


waarwording dat je leven zich naar alle kanten <strong>op</strong>ent en wordt<br />

<strong>op</strong>getild naar <strong>een</strong> hoger plan, maakte zich <strong>van</strong> hem meester.<br />

Met doelbewuste passen liep hij verder het plein <strong>op</strong>, hoewel<br />

hij g<strong>een</strong> flauw benul had waar hij naartoe ging. Een soldaat<br />

botste tegen hem <strong>op</strong>, hun schouders schampten tegen elkaar.<br />

Een andere soldaat greep hem vast, bracht zijn bezwete, met<br />

zwarte vegen besmeurde gezicht vlak bij het zijne en schreeuwde:<br />

‘We hebben ze te pakken man! <strong>De</strong>ze keer hebben we ze<br />

goed te pakken!’ Een officier hield hem staande en zei dat hij<br />

de naam <strong>van</strong> zijn onderdeel moest noemen, wat hij deed.<br />

‘Maak je klaar om naar sector vier te gaan!’ blafte de officier.<br />

‘We rukken <strong>op</strong> naar sector vier! We zullen ze hun eigen kloten<br />

laten <strong>op</strong>vreten!’<br />

‘Komt voor elkaar sergeant!’ brulde John – al wist hij niet<br />

waar sector vier zich bevond of wat hij daar moest doen, behalve<br />

terugschieten als er <strong>op</strong> hem werd geschoten. Hierna<br />

volgden nog enkele gebeurtenissen, waar<strong>van</strong> hij zich <strong>een</strong> uur<br />

later al bijna niets kon herinneren; all<strong>een</strong> drukke, wervelende<br />

beweging, kleuren <strong>die</strong> als het ware in zijn gezichtsveld<br />

sprongen en het volgende ogenblik alweer waren verdwenen,<br />

nog meer geschreeuw – en toen zag hij Will.<br />

Will liep zijn richting uit, in zijn ene hand zijn wapen, met<br />

zijn andere hand <strong>een</strong> Arabier met zich meesleurend, zoals <strong>een</strong><br />

volwassene <strong>een</strong> onwillig kind meetrekt – nee, zag John, nu hij<br />

beter keek: g<strong>een</strong> Arabier, <strong>een</strong> Arabische, <strong>een</strong> vrouw.<br />

‘Kijk <strong>een</strong>s wat ik ge<strong>van</strong>gen heb!’ schreeuwde Will. Zijn stem<br />

had <strong>een</strong> gemaakt-vrolijke klank, zijn gezicht was verwrongen<br />

alsof hij gekweld werd door hevig verdriet. Voor wie zijn<br />

woorden waren bedoeld was niet duidelijk: het ene moment<br />

leek hij zich bewust <strong>van</strong> Johns aanwezigheid, het volgende<br />

veranderde hij <strong>van</strong> richting en sch<strong>een</strong> hij tegen iemand an-<br />

22


ders te brullen. ‘Een grappenmaakster! Wou ons <strong>een</strong> ho<strong>op</strong><br />

plezier bezorgen! Iemand <strong>van</strong> de feestcommissie!’<br />

Hij trok de vrouw tegen zich aan, schreeuwde zijn woorden<br />

nu in haar gezicht. Daarna gooide hij haar <strong>op</strong> de grond<br />

en ging <strong>op</strong> haar zitten. Eerst had hij haar behandeld of ze <strong>een</strong><br />

kind was, vervolgens leek hij zelf ook <strong>een</strong> kind te worden –<br />

<strong>een</strong> boos kind. ‘Jij ging ons verrassen hè?’ tierde hij. ‘Vuurwerk<br />

afsteken! Boem! Boem!’ Zo hard was zijn stem dat het<br />

lange, gitzwarte haar <strong>van</strong> de vrouw, dat nu waaiervormig om<br />

haar hoofd lag uitgespreid, erdoor in beweging werd gebracht.<br />

Ze keek hem met wijd ge<strong>op</strong>ende ogen aan, maar reageerde<br />

niet.<br />

‘Ze hing helemaal vol met knalbonbons!’ raasde Will verder.<br />

‘Ik kan ze jullie niet laten zien. Heb ze daar’ – <strong>een</strong> gebaar<br />

in de richting <strong>van</strong> de huizen – ‘laten liggen. Maar wat gebeurde<br />

er? Ze gingen niet af, <strong>die</strong> krengen! Een foutje! Heel<br />

jammer!’<br />

Opnieuw bracht hij zijn gezicht vlak bij dat <strong>van</strong> de vrouw.<br />

‘Jij had zin om in stukjes uit elkaar te vliegen hè?! Regelrecht<br />

naar Allah! En dan zoveel mogelijk <strong>van</strong> ons m<strong>een</strong>emen! Kunnen<br />

wij ook <strong>een</strong>s met Hem kennismaken! Zien dat wij christenhonden<br />

ons helemaal vergissen! Zal ik jou <strong>een</strong>s laten zien<br />

wat er tevoorschijn was gekomen als het was gelukt?’<br />

Het volgende ogenblik was hij al bezig haar lichaam <strong>op</strong>en<br />

te snijden, zijn armen zakelijk bewegend, alsof hij <strong>een</strong> elektrisch<br />

apparaat of <strong>een</strong> meubelstuk uit zijn verpakking haalde.<br />

All<strong>een</strong> zijn nog altijd verwrongen gezicht leek te schrikken<br />

<strong>van</strong> wat hij deed. Voor iemand hem kon tegenhouden<br />

had hij de ingewanden <strong>van</strong> de vrouw tevoorschijn getrokken.<br />

‘Kijk dan!’ schreeuwde hij. ‘<strong>De</strong> weg naar de hemel!’<br />

Alsof de tijd <strong>dood</strong>moe werd <strong>van</strong> alles wat hij in zichzelf<br />

23


moest toelaten om zijn bestaan voort te zetten, leek hij bijna<br />

tot stilstand te komen. John had de gelegenheid om de <strong>op</strong>engemaakte<br />

vrouw lang te bekijken en zelfs om het geziene, in<br />

gedachten, te becommentariëren. Zo anders dan ik altijd had<br />

gedacht. Lichtroze als de binnenkant <strong>van</strong> <strong>een</strong> schelp. En toen,<br />

zich er vluchtig over verbazend dat er niets veranderde, dat<br />

hij de kans kreeg om nog meer te denken: het is alsof ze er<br />

niets <strong>van</strong> voelt, all<strong>een</strong> verbaasd is. En toen: ze bewegen, ze leven,<br />

als <strong>een</strong> vreemd wezen dat in haar groeide, waar hij haar<br />

<strong>van</strong> wil bevrijden.<br />

Op dat moment hernam de tijd <strong>op</strong><strong>een</strong>s zijn normale snelheid.<br />

Een soldaat sleurde Will <strong>van</strong> de vrouw af en de vrouw,<br />

nu met <strong>een</strong> verkrampt gezicht, ging half overeind zitten en<br />

probeerde alles terug te st<strong>op</strong>pen in haar buik, zichzelf weer<br />

netjes in elkaar te zetten. John merkte dat hij zich vlug verplaatste,<br />

eerst <strong>op</strong> het tafereel af, vervolgens weer achteruit, er<br />

verder <strong>van</strong>af. Will gaf de soldaat <strong>die</strong> hem bij de vrouw had<br />

weggetrokken zo’n harde klap dat hij omviel. Vrijwel tegelijk<br />

sprongen twee, drie soldaten <strong>van</strong> achteren boven <strong>op</strong> hem,<br />

waardoor hij zelf ten val kwam en bijna helemaal door soldatenlichamen<br />

aan het gezicht werd onttrokken. <strong>De</strong> vrouw<br />

kro<strong>op</strong>, één arm tegen haar buik gedrukt, naar de rand <strong>van</strong><br />

het plein. John rende achter haar aan, maar werd tegengehouden<br />

door weer <strong>een</strong> andere soldaat.<br />

‘Wat lo<strong>op</strong> jij nou debiel te janken!’ schreeuwde de soldaat.<br />

‘Ik jank helemaal niet!’ brulde John terug. Maar toen hij<br />

zijn gezicht betastte werden zijn vingers nat.<br />

Hij wrong zich langs de soldaat, maar nu zag hij de vrouw<br />

nergens meer. Had ze zonder dat iemand haar tegenhield het<br />

plein weten te verlaten en was ze tussen de huizen verdwenen?<br />

Of bracht iemand haar al naar <strong>een</strong> ziekenhuis? Niemand<br />

24


kon hem iets over haar vertellen wat hij zelf niet had waargenomen.<br />

Hoeveel soldaten hadden gezien wat Will met haar<br />

had gedaan? Misschien wel twintig, misschien nog veel meer.<br />

Maar niet één <strong>die</strong> wist wat er daarna met haar was gebeurd.<br />

Hij zou er nooit achter komen.<br />

<strong>De</strong> daar<strong>op</strong>volgende weken herhaalden de gebeurtenissen<br />

<strong>op</strong> het plein zich telkens in zijn hoofd, wanneer de buitenwereld<br />

niet al zijn aandacht <strong>op</strong>eiste. In plaats <strong>van</strong> te verdwijnen<br />

in het verleden, leken ze zich te ontwikkelen tot de kern<br />

<strong>van</strong> zijn bestaan, de glanzende, roze kern waar al het andere<br />

omh<strong>een</strong> draaide. Maar toen de weken maanden werden, bleken<br />

ze toch te vervagen – en later zou <strong>een</strong> andere vrouw, <strong>van</strong><br />

wie hij nóóit de ingewanden zou zien, de koningin <strong>van</strong> Johns<br />

leven worden.<br />

2.<br />

Het hoofdgebouw <strong>van</strong> de universiteit, met de weidse aula en<br />

de grootste, theaterachtige collegezalen erin, zag er aan de<br />

voorkant uit als <strong>een</strong> Griekse tempel. Een tientallen meters<br />

brede trap, <strong>die</strong> altijd wit bleef, hoeveel vuile voeten er dagelijks<br />

ook gebruik <strong>van</strong> maakten, leidde naar <strong>een</strong> bordes waar<strong>op</strong><br />

<strong>een</strong> lange rij Dorische zuilen had wortel geschoten. Op<br />

het fries <strong>van</strong> de tempel was g<strong>een</strong> mythologische voorstelling<br />

te zien, g<strong>een</strong> oorlog, g<strong>een</strong> zegevierend leger, maar de zegevierende<br />

wetenschap, bezig met haar lange veldtocht door de<br />

geschiedenis: als je blik <strong>van</strong> rechts naar links over het fries<br />

ging, trokken in chronologische volgorde de grote geleerden<br />

<strong>die</strong> de mensheid had voortgebracht aan je voorbij. Helemaal<br />

rechts zag je Aristoteles en Archimedes, ongeveer in het mid-<br />

25


den ontdekte je C<strong>op</strong>ernicus en Newton, en links Einstein en<br />

Planck.<br />

Voor het hoofdgebouw lag <strong>een</strong> plein in de vorm <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

reusachtige acht, <strong>op</strong>gevuld met terracottakleurige, kleine<br />

klinkers en omzoomd door lage bankjes. Rechts <strong>van</strong> het plein,<br />

en er<strong>van</strong> gescheiden door <strong>een</strong> altijd kortgeschoren gazon,<br />

stonden de studentenhuizen, en links, achter vier rijen platanen,<br />

begon de doolhof: hoge heggen <strong>die</strong> de wind dwongen<br />

om te gaan liggen en waartussen je kon ronddwalen over<br />

smalle kiezelpaadjes tot je de boom der kennis had gevonden<br />

– g<strong>een</strong> appelboom, maar <strong>een</strong> statige rode beuk.<br />

Altijd met hetzelfde vage, lichte gevoel <strong>van</strong> verbazing had<br />

John geaccepteerd wat hem overkwam: eerst de heerschappij<br />

<strong>van</strong> zijn moeder, <strong>een</strong> hoge toren <strong>van</strong> warm vrouwenvlees <strong>die</strong><br />

zich koesterend over hem h<strong>een</strong> boog, en daarna, in dezelfde<br />

ononderbroken stroom <strong>van</strong> aanvaarding, zijn kindertijd,<br />

middelbare school, eerste stu<strong>die</strong>jaren, de oorlog – en nu zijn<br />

leven aan deze modeluniversiteit waarmee de regering hem<br />

beloonde voor zijn inspanningen als soldaat. <strong>De</strong> wijze waar<strong>op</strong><br />

hij zijn bestaan onderging zou je kunnen vergelijken met<br />

de manier waar<strong>op</strong> iemand <strong>die</strong> niet echt muzikaal is, maar <strong>die</strong><br />

wel <strong>een</strong> hevige liefde koestert voor muziek, luistert naar <strong>een</strong><br />

ingewikkelde symfonie. Elk deel verraste hem en toch voelde<br />

hij dat er <strong>een</strong> verborgen samenhang was – dat de delen<br />

<strong>een</strong> geheel vormden. Maar waaruit <strong>die</strong> samenhang dan bestond,<br />

kon hij niet verwoorden. Integendeel: zodra hij dat<br />

probeerde, losten zijn gedachten <strong>op</strong> in <strong>een</strong> soort mist. Sommige<br />

mensen zouden zich daaraan hebben geërgerd, John<br />

niet. In plaats daar<strong>van</strong> glimlachte hij, alsof iemand <strong>een</strong> geslaagde<br />

grap met hem had uitgehaald, en hij begon over iets<br />

anders na te denken.<br />

26


Zoals alle studenten bleef hij soms dagenlang <strong>op</strong> de campus,<br />

waardoor de indruk dat hij zich <strong>op</strong>nieuw in <strong>een</strong> soort<br />

droomwereld bevond werd versterkt. Maar regelmatig, minstens<br />

één keer per week, ging hij de stad in – en tijdens <strong>een</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>die</strong> bezoekjes ontmoette hij Will.<br />

Zijn eerste reactie was afkeer. Will deed denken aan <strong>een</strong><br />

dakloze of <strong>een</strong> junkie en misschien was hij dat ook wel. Zijn<br />

haar zag eruit of het in g<strong>een</strong> weken was gewassen, zijn kleren<br />

zaten vol vreemde vlekken. Hij had <strong>een</strong> wilde, schichtige blik<br />

in zijn ogen. Toch onderdrukte John <strong>die</strong> eerste reflex; het besef<br />

<strong>van</strong> verbondenheid, <strong>van</strong> trouw aan <strong>een</strong> gem<strong>een</strong>schappelijk<br />

verleden was sterker.<br />

Maar toen ze <strong>een</strong> paar minuten later tegenover elkaar zaten<br />

in <strong>een</strong> café wisten ze niet goed wat ze moesten zeggen. Ze<br />

haalden herinneringen <strong>op</strong>, maar hun gesprek verliep stroef.<br />

Op<strong>een</strong>s vroeg John: ‘<strong>De</strong>nk je nog vaak aan haar?’<br />

‘Elke dag man,’ zei Will. ‘Ik zie haar voor me, soms zo duidelijk<br />

dat dit – alles – <strong>een</strong> illusie lijkt. Ik had nooit...’ In plaats<br />

<strong>van</strong> zijn zin af te maken zei hij: ‘Ik denk wel <strong>een</strong>s dat ik met<br />

haar ben getrouwd, dat <strong>die</strong> dag de dag was <strong>van</strong> onze bloedbruiloft.’<br />

Toen boog hij zich voorover, dichter naar John. ‘En jij?’<br />

vroeg hij. ‘<strong>De</strong>nk jij nog aan haar?’<br />

John schudde ongelovig zijn hoofd. Het had hem al verbaasd<br />

dat <strong>die</strong> vraag bij hem was <strong>op</strong>gekomen – dat de vraag<br />

nu ook aan hém werd gesteld, verbaasde hem nog meer.<br />

‘Hoe kun je leven man...?!’ schreeuwde Will. ‘Na alles wat<br />

je hebt gezien! Het is allemaal zo... zinloos!’<br />

John legde uit dat hij nooit <strong>op</strong> <strong>die</strong> manier over het leven<br />

nadacht. ‘Stel <strong>een</strong>s dat je <strong>een</strong> of ander imposant landschap<br />

bewondert,’ zei hij. ‘Misschien ziet het er ook wel angstaan-<br />

27


jagend uit. Misschien zelfs gruwelijk. <strong>De</strong> Grand Canyon. Het<br />

uitzicht <strong>op</strong> de Mont Blanc. Kun je zeggen dat zo’n landschap<br />

zin heeft? Nee. Maar het landschap maakt dat je <strong>die</strong> vraag<br />

niet stelt. <strong>De</strong> vraag wordt overbodig.’<br />

Nadat ze afscheid hadden genomen, vergezelde de herinnering<br />

aan hun ontmoeting John <strong>een</strong> paar dagen, als <strong>een</strong><br />

schaduw. Maar er was zoveel dat zijn aandacht <strong>op</strong>eiste, dat<br />

hij Will spoedig vergat. <strong>De</strong> elkaar snel <strong>op</strong>volgende ontdekkingen<br />

en theorieën maakten astronomie in <strong>die</strong> tijd tot <strong>een</strong><br />

<strong>van</strong> de <strong>op</strong>windendste vakken <strong>die</strong> je kon studeren. Een paar<br />

jaar geleden was men er zelfs in geslaagd om achter de Big<br />

Bang te kijken, om te zien wat er daarvoor was: <strong>een</strong> universum<br />

vol nieuwe raadsels, waarin ruimte en tijd niet bestonden.<br />

Nog <strong>op</strong>zienbarender: de Big Bang vormde niet het einde<br />

<strong>van</strong> dit universum – het kon niet <strong>een</strong>s eindigen. Vanuit dit<br />

nieuwe perspectief vormde alles één eeuwig durend moment.<br />

Als je in staat zou zijn om <strong>van</strong>uit dit perspectief naar je leven<br />

te kijken, zou je tegelijk je geboorte en je <strong>dood</strong> ondergaan.<br />

John kon de ingewikkeldste wiskundige formules en theorieën<br />

begrijpen. Hij was in staat <strong>een</strong> complex wetenschappelijk<br />

boek <strong>van</strong> meer dan driehonderd bladzijden in <strong>een</strong> paar<br />

uur te lezen en daarna <strong>een</strong> bijna perfecte samenvatting <strong>van</strong><br />

de inhoud te geven. Kreeg hij nog <strong>een</strong> paar uur de tijd om<br />

het boek te bestuderen, dan was het zo goed als onmogelijk<br />

geworden er <strong>een</strong> vraag over te stellen <strong>die</strong> hij niet kon beantwoorden<br />

– zelfs wat er in de honderdzesenvijftigste voetnoot<br />

stond, onder aan pagina tweehonderdtweeëntwintig, kon hij<br />

vertellen. Voor zijn tentamens, onderzoeks<strong>op</strong>drachten en<br />

scripties haalde hij nooit <strong>een</strong> lager cijfer dan <strong>een</strong> zeven komma<br />

vijf. Toch werden zijn mogelijkheden als astronoom be-<br />

28


grensd door <strong>een</strong> gebrek aan echte creativiteit. Ook als hij zich<br />

moest bezighouden met ‘oorspronkelijk onderzoek’ waren<br />

zijn resultaten behoorlijk, zij het altijd wat minder dan als hij<br />

all<strong>een</strong> hoefde te reproduceren wat anderen hadden bedacht.<br />

Maar <strong>een</strong> baanbrekende ontdekking zou hij nooit doen. Hij<br />

zou wetenschappelijk medewerker kunnen worden, hoogleraar<br />

zelfs, maar g<strong>een</strong> beroemd sterrenkundige. Voor hem was<br />

deze beperking iets <strong>van</strong>zelfsprekends, vergelijkbaar met de<br />

kleur <strong>van</strong> zijn haar, of zijn lichaamslengte.<br />

Het kwam nooit bij hem <strong>op</strong> dat hij zich eraan zou kunnen<br />

ergeren.<br />

3.<br />

Na de colleges ging hij graag even wandelen of <strong>op</strong> <strong>een</strong> bankje<br />

zitten in de doolhof. Hij hield <strong>van</strong> de rust <strong>die</strong> als <strong>een</strong> stolp<br />

over je h<strong>een</strong> zakte zodra je je achter de eerste heggen bevond<br />

– en <strong>die</strong>, als je eraan gewend was, gevuld bleek met allerlei<br />

kleine, steelse geluiden: <strong>een</strong> vogel schudde zijn vleugels uit,<br />

<strong>een</strong> windvlaag gleed als <strong>een</strong> kam door de bladeren, <strong>een</strong> paar<br />

heggen verder<strong>op</strong> knerpte het grind omdat <strong>een</strong> andere student<br />

naderde. Het besef dat iets of iemand hier ongezien vlak bij<br />

je kon komen verl<strong>een</strong>de zo nu en dan <strong>een</strong> onderstroom <strong>van</strong><br />

<strong>op</strong>winding aan zijn gedachten.<br />

Op <strong>een</strong> dag stapte er, direct nadat hij de doolhof was binnengegaan,<br />

<strong>een</strong> meisje <strong>op</strong> hem af en vroeg of ze <strong>een</strong> eindje<br />

mee mocht l<strong>op</strong>en. Haar voorkomen riep onmiddellijk <strong>een</strong> zekere<br />

verwarring bij hem <strong>op</strong>. Zijn eerste indruk was dat ze lang<br />

was, maar toen zag hij dat hij zich vergiste: ze léék lang, maar<br />

was het niet. Hetzelfde gebeurde met haar mond, <strong>een</strong> grote<br />

29


mond met brede, sensuele lippen. Je dacht: jammer dat hij<br />

scheef staat, en als je nog <strong>een</strong>s keek, kon je plotseling niets<br />

scheefs meer ontdekken. Die wisselende indrukken bleken<br />

zich telkens te herhalen, waardoor haar uiterlijk iets ongrijpbaars<br />

hield. Ze vertelde hoe ze heette (Manon), wat ze studeerde<br />

(pedagogie) en daarna sch<strong>een</strong> ze zich over te geven<br />

aan <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> binnenpret: met kleine passen liep-dribbelde<br />

ze naast hem voort, haar hoofd met het agressief krullende,<br />

helblonde haar enigszins voorover hangend, <strong>een</strong> glimlach<br />

gleed over haar lippen, vervaagde, keerde terug – en<br />

vervolgens stelde hij verwonderd vast dat het vrouwelijke deinen<br />

<strong>van</strong> haar lichaam overging in <strong>een</strong> soort ingehouden<br />

schudden. Met <strong>een</strong> <strong>op</strong><strong>een</strong>s klaterende stem vertelde ze dat ze<br />

naar hem keek. Ze wist ook altijd met<strong>een</strong>, ging ze <strong>op</strong> dezelfde<br />

uitgelaten manier verder, of hij zich in dezelfde ruimte als<br />

zij <strong>op</strong>hield. O, nu moest hij niet gaan denken dat ze het niet<br />

kon laten, dat kijken. Dat kon ze wél. (‘Soms doe ik het gewoon<br />

<strong>een</strong> poosje niet.’) Maar daar werd ze chagrijnig <strong>van</strong>.<br />

Net alsof je in één kamer zat met <strong>een</strong> doos bonbons of iets<br />

anders wat je gewoon vreselijk lekker vond – hij wist toch zeker<br />

wel hoe dat was? ja toch? – en dat je daar dan <strong>van</strong> jezelf<br />

af moest blijven. En daarom, omdat ze dus telkens naar hem<br />

keek, vond ze dat ze elkaar moesten leren kennen.<br />

In plaats <strong>van</strong> in het verleden te verzinken leek hun ontmoeting<br />

in zijn hersens voort te bestaan, merkte John, en daar<br />

<strong>een</strong> zekere druk uit te oefenen <strong>die</strong> all<strong>een</strong> verlicht kon worden<br />

door haar <strong>op</strong>nieuw te ontmoeten. Elke pauze wachtte de <strong>een</strong><br />

de ander <strong>op</strong> aan de rand <strong>van</strong> de doolhof, zonder dat ze de<br />

moeite namen iets af te spreken. Als John er als eerste was en<br />

zijn blik tussen de studenten <strong>op</strong> het plein naar Manon zocht,<br />

30


was het alsof ergens in hem <strong>een</strong> mechanisme gereed werd gemaakt<br />

om in werking te treden zodra hij haar zag – en dat<br />

‘hem’ kon je dan niet zonder meer gelijkstellen aan zijn lichaam,<br />

want daar sch<strong>een</strong> hij, als <strong>op</strong> <strong>een</strong> foto waar<strong>op</strong> je beweegt,<br />

tijdens zulke ogenblikken niet helemaal mee samen te<br />

vallen. Alsof ik zo’n ouderwets horloge in me heb dat je <strong>op</strong> moest<br />

winden en dat het zo ver is, dat het tikken begint precies <strong>op</strong> het<br />

moment dat ik haar in de gaten krijg.<br />

Wandelend of <strong>op</strong> <strong>een</strong> bankje zittend tussen de stoïcijns <strong>op</strong><br />

hen neerkijkende heggen, gaven ze zich over aan – aan iets<br />

wat ze g<strong>een</strong> <strong>van</strong> tweeën konden benoemen, maar dat nog het<br />

meest leek <strong>op</strong> <strong>een</strong> soort honger. All<strong>een</strong> door aanwezig te zijn,<br />

door de ander te zien en te horen, brachten ze elkaar in <strong>een</strong><br />

heldere roes – <strong>een</strong> roes <strong>die</strong> tegelijk vreemd en alledaags was<br />

en waarin je volkomen nuchter sch<strong>een</strong> te blijven.<br />

Toen ze zich na <strong>een</strong> paar <strong>van</strong> zulke ontmoetingen naar elkaar<br />

toe bogen, tegelijk, om elkaar te betasten, was dit zo <strong>van</strong>zelfsprekend<br />

dat John aan<strong>van</strong>kelijk het gevoel had dat er eigenlijk<br />

niets nieuws gebeurde, dat ze gewoon verder gingen<br />

met kennismaken. En ook toen ze elkaar begonnen af te likken<br />

met lange halen <strong>van</strong> hun tongen, zoals poezen hun jongen<br />

schoonlikken, had dit eerst nauwelijks iets seksueels. Enkele<br />

ogenblikken later leken ze allebei haast te krijgen: elkaar<br />

zacht toegrommend en -kermend rukten en sjorden ze aan<br />

elkaars kledingstukken. John maande zichzelf tot kalmte –<br />

maar omdat zijn handen zich weinig <strong>van</strong> zijn instructies aantrokken,<br />

leunde Manon kort daar<strong>op</strong> met <strong>een</strong> tot haar navel<br />

<strong>op</strong>engekno<strong>op</strong>te blouse en één borst dwaas uit haar beha hangend<br />

tegen hem aan. Nog voortvarender dan hij had zij inmiddels<br />

zijn broek <strong>op</strong>engekno<strong>op</strong>t en zijn roede bevrijd uit<br />

het ondergoed waarin deze verstrikt was geraakt. Alsof hij <strong>een</strong><br />

31


soort tuinmansgereedschap was richtte ze hem, ijverig knedend,<br />

<strong>op</strong> de heg tegenover hen. Hij hoorde zichzelf nog bezorgd<br />

uitroepen dat ‘er elk ogenblik iemand aan kon komen’<br />

(‘Welnee man, niemand ziet ons,’ antwoordde ze, met <strong>een</strong><br />

klokkend, half onderdrukt gekoer erachteraan) en <strong>op</strong> dezelfde<br />

bezorgde toon informeren ‘of zij niet ook iets wilde?’ (‘O<br />

ja – kom <strong>van</strong>avond naar mijn kamer!’ riep ze ademloos, en<br />

na <strong>een</strong> korte denkpauze: ‘Je kunt vast nog wel <strong>een</strong> keer’) en<br />

toen gebeurde er iets wat onmiddellijk gepaard ging met het<br />

besef dat hij het zijn hele leven had verwacht: de droom<br />

scheurde <strong>op</strong>en en als het <strong>op</strong> hetzelfde moment niet oogverblindend<br />

licht was geworden, zou hij eindelijk hebben gezien<br />

wat erachter was.<br />

4.<br />

<strong>De</strong> daar<strong>op</strong>volgende jaren kreeg Johns leven, nog meer dan<br />

vroeger, iets doelgerichts. Alles wat hem overkwam, leek in<br />

<strong>die</strong>nst te staan <strong>van</strong> iets anders. Maar wat het was, deze finale<br />

waar alles <strong>op</strong> af sch<strong>een</strong> te gaan, bleef verborgen. Hij had<br />

het gevoel dat iets hem <strong>op</strong>wachtte, dat het dichterbij kwam,<br />

en dikwijls was deze gewaarwording zo sterk dat hij de indruk<br />

kreeg dat wat hem nog zou overkomen al bestond in<br />

het nu – dat het al bij hem was, vlakbij zonder dat hij het zag.<br />

Manon en hij waren <strong>een</strong> jaar na hun kennismaking gaan<br />

samenwonen en twee jaar later getrouwd. Hun verlangen, de<br />

honger, had zich tegen <strong>die</strong> tijd misschien vermengd met <strong>een</strong><br />

vaag gevoel <strong>van</strong> verzadiging, maar dat het daardoor in intensiteit<br />

was afgenomen, kon je toch niet zeggen. Ingebed in<br />

<strong>een</strong> netwerk <strong>van</strong> gem<strong>een</strong>schappelijke voorkeuren en aversies,<br />

32


gedeelde interesses, overtuigingen en overtuiginkjes (buiten<br />

hun stu<strong>die</strong> en elkaar koesterden ze g<strong>een</strong> grote, brandende passies,<br />

hun temperament neigde eerder naar het flegmatieke en<br />

had, in de ogen <strong>van</strong> iemand <strong>die</strong> het streng, <strong>op</strong> het kwaadwillige<br />

af, beschouwde, mogelijk zelfs iets dors) gedijde hun liefde,<br />

<strong>die</strong>, zoals elke liefde, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> aan <strong>een</strong> axioma deed denken:<br />

ze sprak <strong>van</strong>zelf, maar elk argument dat je verzon om<br />

haar bestaan aan te tonen sch<strong>een</strong> <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier<br />

tekort te schieten.<br />

Toen Manon John <strong>een</strong> paar maanden nadat hij <strong>een</strong> baan<br />

als wetenschappelijk medewerker had gekregen vertelde dat<br />

ze zwanger was, leek dat ook weer <strong>een</strong> manifestatie <strong>van</strong> de<br />

mysterieuze logica waaraan zijn leven gehoorzaamde. <strong>De</strong> eerste<br />

maanden <strong>van</strong> haar zwangerschap kreeg hun liefde iets<br />

grenzeloos. Hij liet haar <strong>een</strong>s zo vaak achter elkaar klaarkomen<br />

dat ze ten slotte kreunend de beddenlakens onderkakte.<br />

Ook de manier waar<strong>op</strong> ze elkaar uitvroegen had iets extreems.<br />

‘Toen in de oorlog...’<br />

‘Zeg het nou maar.’<br />

‘Nou, ik geloof... Ik geloof dat ik wil weten wat het ergste<br />

was. Het is misschien idioot, maar ik wil het gewoon weten.’<br />

‘Ik heb <strong>een</strong>s gezien hoe <strong>een</strong> andere soldaat – ik was min of<br />

meer met hem bevriend...’<br />

‘Jij bent min of meer met ieder<strong>een</strong> bevriend.’<br />

‘Stil nou...! Ik zag hoe hij <strong>een</strong> vrouw, <strong>een</strong> terroriste, hoe hij<br />

haar <strong>op</strong>ensneed. Hij ontweidde haar, om het in jagersterminologie<br />

te zeggen – wat in de middeleeuwen trouwens <strong>een</strong><br />

regelmatig <strong>op</strong>gelegde lijfstraf was. Hij sneed haar <strong>op</strong>en en<br />

haalde haar ingewanden eruit.’<br />

33


‘Gád-vér-dámme! Hoe...’<br />

‘Wacht even, dat was het niet – dat was nog niet wat ik je<br />

wilde vertellen.’<br />

‘O – wat is het dan wél?’<br />

‘Dat ik – ik kon er mijn ogen niet <strong>van</strong> afhouden, begrijp<br />

je? Ik keek en ik keek en ik keek. En tegelijk had ik het gevoel<br />

dat ik alle kanten <strong>op</strong> rende, als <strong>een</strong> muis – ja, zo moet ik het<br />

zeggen: als <strong>een</strong> muis <strong>die</strong> probeert te ontkomen aan iets<br />

enorms, <strong>een</strong> huizenhoge kat, en de kat was de wereld, de rest<br />

<strong>van</strong> de wereld, alle andere mensen, en de kat schreeuwde tegen<br />

me. Hij schreeuwde: jij moet dit verschrikkelijk vinden!<br />

Als je dit niet verschrikkelijk vindt, mag je niet verder leven!<br />

Snap je nu wat het ergste was? Het ergste was dat ik het niet<br />

– niet erg vond.’<br />

‘Maar als je het niet erg vond, wat... vond je er dan <strong>van</strong>?’<br />

‘Je bent vast wel <strong>een</strong>s in de bergen geweest en dat je al wéét<br />

dat je <strong>een</strong> afgrond zult zien voor je hem ziet, dat je als je nog<br />

<strong>een</strong> eindje verder lo<strong>op</strong>t <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>die</strong>p in <strong>een</strong> kloof of <strong>een</strong> dal<br />

zult kijken. En dan gebeurt het en je krijgt <strong>een</strong> schok en je<br />

voelt hoe de <strong>die</strong>pte aan je begint te zuigen. Nou: zo was dit<br />

ook. Ik geloof dat ik het – ik geloof dat ik het mooi vond.’<br />

‘Móói...?!’<br />

‘<strong>De</strong>nk je dat je me kunt vergeven?’<br />

Direct na dit gesprek neukte ze hem <strong>op</strong> <strong>een</strong> manier waar<strong>op</strong><br />

ze het nooit had gedaan: ze neukte hem in zijn kont, met<br />

<strong>een</strong> vinger. Nadat hij was klaargekomen wachtte ze <strong>een</strong> poosje,<br />

naar hem kijkend, haar vinger zo af en toe bewegend, haar<br />

kin leunend <strong>op</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> zijn knieën. Toen begon ze <strong>op</strong>nieuw,<br />

haar andere hand om zijn geslachtsdelen, losjes, alsof ze <strong>een</strong><br />

bosje tere narcissen vasthield, net zo lang duwend en persend<br />

tot hij nog <strong>een</strong>s kwam, zijn lichaam gekromd, zijn hoofd ach-<br />

34


terover, zijn hoofd ge<strong>op</strong>end voor <strong>een</strong> geluidloze schreeuw.<br />

Zodra zijn lichaam <strong>op</strong>hield met schokken dook ze boven <strong>op</strong><br />

hem, zich niets aantrekkend <strong>van</strong> het zaad dat zelfs in zijn haar<br />

was terechtgekomen, en kuste hem vol <strong>op</strong> zijn mond. Ze<br />

smaakte naar – <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> naar aarde, dacht hij, zijn gedachten<br />

heel traag, heel loom. Een <strong>beetje</strong> naar aarde, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong><br />

naar bloed, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> naar allebei. Er was eigenlijk g<strong>een</strong><br />

woord dat precies paste <strong>op</strong> <strong>die</strong> zware, volle smaak. Hij wist<br />

al dat ze het nooit meer zo zou doen, dat hij er ook nooit om<br />

zou vragen – en dat ze ook nooit meer zouden praten over<br />

de Arabische.<br />

Toen Manons buik appelrond werd, alsof er <strong>een</strong> miniatuurplaneet<br />

in haar groeide, en de tepels <strong>van</strong> haar groter wordende<br />

borsten zich als vlezige, roze bloemen leken te <strong>op</strong>enen,<br />

sloeg de stemming <strong>van</strong> het paar om: de laatste maanden <strong>van</strong><br />

Manons zwangerschap gedroegen ze zich ingetogen, bijna<br />

kuis. Tijdens <strong>een</strong> trage, hete zomer <strong>die</strong> ze thuis doorbrachten,<br />

terwijl bijna ieder<strong>een</strong> <strong>op</strong> vakantie sch<strong>een</strong> te zijn (in de<br />

talrijke speeltuinen in de buitenwijk waar ze woonden hingen<br />

de schommels slap omlaag, als de slingers <strong>van</strong> klokken<br />

<strong>die</strong> niet meer werden <strong>op</strong>gewonden, en toen John <strong>op</strong> <strong>een</strong> dag<br />

het dichtstbijzijnde winkelcentrum binnenging, bleek het<br />

personeel haasje-over te spelen in de verder lege, galmende<br />

winkelgalerij), lazen ze lijvige boeken, hij over het uitdijende<br />

heelal, zij over baby’s, bekeken tientallen dvd’s (omdat ze dit<br />

gewoonlijk ’s avonds deden en niet de moeite namen om lampen<br />

aan te steken, raakte de zitkamer in de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> de avond<br />

in de greep <strong>van</strong> <strong>een</strong> on<strong>op</strong>houdelijk <strong>van</strong> kleur verschietend,<br />

ietwat onheilspellend flakkerend licht), repeteerden trouw<br />

wat ze tijdens de bevalling geacht werden te doen en te laten,<br />

35


en ze speelden spelletjes, vooral schaak – en toen hij <strong>een</strong> paar<br />

maanden later nog <strong>een</strong>s aan <strong>die</strong> laatste bezigheid terugdacht,<br />

probeerde zijn herinnering hem wijs te maken dat hij aldoor<br />

met zwart had gespeeld. Soms sloeg hij zijn boek dicht, of<br />

liep om de tafel h<strong>een</strong> waaraan ze <strong>een</strong> spelletje speelden, en<br />

vroeg: ‘Mag ik?’ Dan humde ze instemmend, hij liet zich <strong>op</strong><br />

zijn knieën vallen en legde zijn oor te luisteren <strong>op</strong> haar buik:<br />

zee, en in de zee woonde <strong>een</strong> vis, één grote vis, <strong>die</strong> de aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> het oor onmiddellijk bemerkte en ernaartoe<br />

zwom. Altijd was er <strong>een</strong> moment vol ademloze spanning<br />

waar<strong>op</strong> de vis nog niet bij hem was, maar wel bijna – en hij<br />

zou nooit weten of hij echt hoorde hoe het vruchtwater <strong>op</strong>zij<br />

stroomde om het <strong>die</strong>r door te laten, of dat hij het zich verbeeldde.<br />

Dan, met <strong>een</strong> soort plofje, gonzend, verrukkelijk en<br />

fluweelzacht, vlijde de vis zich tegen zijn oorschelp, en alles<br />

was goed. Even sch<strong>een</strong> hij zelf weer <strong>een</strong> kind te zijn en <strong>op</strong> zijn<br />

moeders schoot te zitten.<br />

Ten slotte kwam de avond waar<strong>op</strong> Manon haar ogen wijd<br />

<strong>op</strong>ensperde toen hij <strong>op</strong> het punt stond haar schaakmat te zetten,<br />

<strong>op</strong> verraste toon ‘O!’ zei, haar stoel bruusk achteruitschoof<br />

en de rand <strong>van</strong> het tafelblad vastgreep. Na <strong>een</strong> korte<br />

pauze, waarin John de indruk had dat ze <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere<br />

manier in haar lichaam keek, voegde ze eraan toe: ‘Nou ja,<br />

zég...’<br />

Het eerste uur vitte ze feller <strong>op</strong> hem dan ze ooit had gedaan<br />

– ‘Sta daar nou niet zo te staan en sla je armen om me<br />

h<strong>een</strong>!’ – ‘John la-me-los-ik-kan-so-nie-ademen-ik-krijg-hetbenauwd!’<br />

– ‘O John nou hebben we dit zo vaak geoefend en<br />

nou doe je het nog verkeerd! Je puft helemaal verkeerd!’ – ‘John,<br />

ik heb hé-lé-maal niets aan je!’ – en daarna leek ze all<strong>een</strong> nog<br />

vaag te beseffen dat hij er was. Zoals sommige honden ach-<br />

36


ter baasje aan dribbelen, volgde hij haar overal waar haar rusteloosheid<br />

haar h<strong>een</strong> dreef. Naar de zolder, ‘want daar kan<br />

het zo lekker naar schoenendozen ruiken, misschien word ik<br />

daar kalm <strong>van</strong>’. Naar de tuin, ‘want ik snák naar frisse lucht’.<br />

Hij hing <strong>een</strong> hele tijd, uren voor zijn gevoel, onderuitgezakt<br />

in <strong>een</strong> fauteuil en observeerde haar gekweld wiegende billen,<br />

<strong>die</strong> als <strong>een</strong> gezicht nee leken te schudden, terwijl zij geknield<br />

<strong>op</strong> de bank tegenover hem zat, met haar echte gezicht naar<br />

de muur. Nadat hij in de badkamer <strong>een</strong> poosje had staan staren<br />

naar haar glimmende, tot aan de grens waarachter het<br />

absurde begon uitgedijde heuvels en glooiingen, terwijl zij alles<br />

met ingehouden razernij natspoot, sch<strong>een</strong> ze zich plotseling<br />

weer bewust te worden <strong>van</strong> zijn aanwezigheid: ‘John, kun<br />

je de vroedvrouw bellen...?!’<br />

Een hartelijke, goedlachse vrouw – <strong>die</strong> zijn telefoontje als<br />

<strong>een</strong> goede grap leek <strong>op</strong> te vatten: ‘Hoe vaak komen de weeën<br />

nu John..? Dat weet je niet... Probeer daar dan eerst maar <strong>een</strong>s<br />

achter te komen en maak je g<strong>een</strong> zorgen, d’r zal niks misgaan.<br />

Als ze om de twee minuten komen, ij-hijl ik naar jullie toe.’<br />

Nadat ze hem nog <strong>een</strong> uitbundige groet had toegezongen,<br />

hing ze <strong>op</strong>.<br />

In de badkamer was de waterdamp nu zo dicht, dat hij even<br />

het gevoel had dat hij werd ondervraagd door <strong>een</strong> vrouw <strong>die</strong><br />

hij niet kende, <strong>een</strong> geheimzinnige vrouw <strong>die</strong> <strong>van</strong>uit <strong>een</strong> zilvergrijze<br />

wolk het woord tot hem richtte. ‘Ze zei,’ antwoordde<br />

hij, met iets kinderlijk-flinks in zijn stem, alsof hij het toekomstige<br />

oudere broertje was, ‘dat ze komt zodra de weeën<br />

om de – om de twee minuten komen.’<br />

Met één hand steun zoekend bij de verraderlijk gladde douchemuur,<br />

boog ze haar gezicht, roodroze <strong>van</strong> de warmte, naar<br />

hem toe. Ze liet iets flikkeren in haar ogen, iets wat er brons-<br />

37


kleurig en messcherp uitzag: ‘John wil je nu weer bellen en<br />

zeggen dát ze om de twee minuten komen?’<br />

Toen de vroedvrouw was gearriveerd beperkte zijn rol zich<br />

tot glazig toekijken, af en toe door <strong>een</strong> zuchtje, sisje of amechtig<br />

kreuntje blijk geven <strong>van</strong> zijn bewondering of verbazing,<br />

en zich verder nergens mee bemoeien. Ten slotte zag hij hoe<br />

Manon <strong>op</strong>enging en hoe zich tussen haar benen iets vertoonde<br />

wat elke verbeelding tartte: het was <strong>die</strong>prood, roze,<br />

paars, koolzwart, het glansde vochtig, en het zou evengoed<br />

<strong>een</strong> oog <strong>van</strong> de duivel kunnen zijn als <strong>een</strong> zich plotseling materialiserende<br />

welwillende gedachte <strong>van</strong> de Schepper – en terwijl<br />

John in <strong>een</strong> soort heilige ontzetting toekeek werden zijn<br />

hersens als het ware vluchtig aangeraakt door de gedachte dat<br />

Manon, in deze toestand, <strong>op</strong> iemand leek. Toen was daar <strong>op</strong><strong>een</strong>s<br />

zijn zoontje, Robin, tierend, woedend om het onherstelbare<br />

verlies dat hem was aangedaan.<br />

‘Aaaahhh,’ zei iemand <strong>op</strong> extatische toon. Het duurde even<br />

voor John begreep dat hij het zelf was. Hij kreeg <strong>een</strong> soort<br />

schaar in zijn rechterhand gedrukt. Hij moest de navelstreng<br />

doorknippen. Enkele ogenblikken later kwam er nog iets uit<br />

Manon: <strong>een</strong> doorzichtige plastic zak vol grote brokken vlees,<br />

<strong>die</strong> plompverloren aan John werd overhandigd. ‘Taak <strong>van</strong> de<br />

man,’ zei de vroedvrouw lachend. ‘<strong>De</strong> nageboorte. Kan gewoon<br />

in de container.’<br />

Hij stommelde door de hal, het huis uit, het grijze morgenlicht<br />

in. Waar was nu <strong>die</strong> container? vroeg hij zich dromerig<br />

af, terwijl hij zijn blik over het pleintje voor hun huis<br />

liet dwalen – en toen wist hij <strong>op</strong><strong>een</strong>s aan wie Manon hem<br />

had doen denken.<br />

38


5.<br />

Drie weken na de geboorte <strong>van</strong> zijn zoon voelde John onder<br />

de douche <strong>een</strong> knobbel in zijn hals. Een schok – waar hij nauwelijks<br />

<strong>van</strong> schrok. Hij werd voornamelijk <strong>op</strong>gewonden. Wat<br />

spannend, dacht hij. Allemachtig, wat verschrikkelijk spannend.<br />

Gaat het nu gebeuren? <strong>De</strong> knobbel deed aan <strong>een</strong> ei denken<br />

– <strong>een</strong> paaseitje. Niet groot, dan zou het hem eerder zijn<br />

<strong>op</strong>gevallen. Maar toen hij het met zijn vingert<strong>op</strong>pen aftastte,<br />

bleek het toch verrassend om<strong>van</strong>grijk te zijn. Hij wist dat<br />

hij nu moest kijken of er aan de andere kant <strong>van</strong> zijn hals ook<br />

<strong>een</strong> knobbel zat – en eigenlijk wist hij ook al dat er daar nog<br />

<strong>een</strong> wachtte <strong>op</strong> zijn vingers, zoals de toetsen <strong>van</strong> <strong>een</strong> piano<br />

wachten <strong>op</strong> de handen <strong>van</strong> de pianist. Toen Manon en hij <strong>een</strong><br />

kwartiertje later zijn lichaam afzochten, kwamen ze tot <strong>een</strong><br />

totaal <strong>van</strong> elf knobbels – en drie twijfelgevallen.<br />

<strong>De</strong> daar<strong>op</strong>volgende maanden kreeg hij telkens wilde huilbuien.<br />

Als hij zag hoe na <strong>een</strong> paar bewolkte uren de zon doorbrak.<br />

Als hij <strong>een</strong> hap ontbijtkoek nam en de str<strong>op</strong>erige smaak,<br />

<strong>die</strong> hij zich nog uit zijn kindertijd herinnerde, zich zacht,<br />

bruin en slijmerig door zijn mond verspreidde. Als hij <strong>een</strong><br />

grasmaaier hoorde ratelen.<br />

En als hij bedacht dat hij afscheid zou nemen <strong>van</strong> Manon<br />

en Robin, voelde hij hoe <strong>een</strong> groots, spectaculair verdriet in<br />

hem <strong>op</strong>rees – <strong>een</strong> eindeloze treurnis <strong>die</strong> hij zich soms voorstelde<br />

als <strong>een</strong> kathedraal <strong>van</strong> glas, <strong>op</strong> de bodem <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>die</strong>pe<br />

vijver, of als <strong>een</strong> tientallen meters lange, krijtwitte bruidssluier<br />

<strong>die</strong> ergens in de verte, waar het al schemerde, verdw<strong>een</strong><br />

tussen oude, kronkelige sprookjesbosbomen. En toch ging de<br />

<strong>op</strong>winding <strong>die</strong> hij met<strong>een</strong>, bij <strong>die</strong> allereerste knobbel had gevoeld,<br />

nooit helemaal weg.<br />

39


Later, toen zijn lichaam deed denken aan <strong>een</strong> bladerloze,<br />

spichtige struik en hij zo zwak was dat wat bedeesd oudemannengeschuifel<br />

door het achtertuintje hem volkomen uitputte,<br />

sliep hij veel, zelfs midden <strong>op</strong> de dag uren achter elkaar.<br />

Zijn dromen leken nu dikwijls werkelijker dan zijn<br />

ervaringen in wakende toestand.Als hij midden in <strong>een</strong> droom<br />

wakker schrok en vervolgens <strong>op</strong>nieuw in slaap sukkelde, ging<br />

de droom vaak verder <strong>op</strong> het punt waar hij was onderbroken.<br />

In <strong>een</strong> <strong>van</strong> <strong>die</strong> dromen vond hij de bevestiging <strong>van</strong> iets<br />

wat hij altijd had vermoed: zijn leven was niet zijn echte leven,<br />

maar ook <strong>een</strong> soort droom, en hij, de dromer, was in<br />

werkelijkheid iemand anders. Hij was <strong>een</strong> man <strong>die</strong> zijn dagen<br />

vulde met lange wandelingen langs <strong>een</strong> kanaal en <strong>die</strong> licht<br />

gaf, maar dit niet <strong>van</strong> zichzelf wist, tot hij <strong>een</strong> vrouw ontmoette<br />

<strong>die</strong> het hem vertelde.<br />

In <strong>een</strong> andere droom zat <strong>een</strong> vrouw boven <strong>op</strong> hem, in de<br />

heerszuchtige houding <strong>die</strong> vrouwen aannemen als ze je berijden,<br />

en het was Manon, en tegelijk was het de Arabische,<br />

en ze haalde haar ingewanden uit haar buik om ze aan hem<br />

te laten zien. Als hij uit deze droom ontwaakte was hij niet<br />

angstig, maar kalm – <strong>die</strong> kalmte leek zich al in zijn slaap, tegen<br />

het einde <strong>van</strong> de droom, <strong>van</strong> hem meester te maken, en<br />

sloeg nadat hij zijn ogen had ge<strong>op</strong>end soms om in extase.<br />

Niet al zijn dromen waren zo. Vaak waren het gewone huistuin-en-keukendromen,<br />

waarin je worstelt met <strong>een</strong> on<strong>op</strong>losbaar<br />

probleem, wordt achtervolgd door <strong>een</strong> <strong>van</strong> t<strong>op</strong> tot t<strong>een</strong><br />

in het zwart geklede man, of hardnekkig <strong>op</strong> zoek bent naar<br />

iets onvindbaars. Na <strong>een</strong> droom waarin zijn moeder hem naar<br />

het dichtstbijzijnde winkelcentrum had gestuurd om <strong>een</strong> speciaal<br />

soort pannenspons te k<strong>op</strong>en <strong>die</strong> uit kleine, tot <strong>een</strong> knoedel<br />

gevlochten metalen ringen bestond en <strong>die</strong> vervolgens ner-<br />

40


gens verkrijgbaar bleek, ontdekte hij dat Manon naast zijn<br />

bed zat. Hij voelde zich verkwikt – had de indruk dat zijn<br />

krachten waren teruggekeerd en dat hij zodra hij het wilde<br />

uit bed zou kunnen springen om, bijvoorbeeld, boodschappen<br />

te gaan doen – en omdat ze niets zei en hij evenmin iets<br />

wist te zeggen, zonder dat dit hem stoorde, bekeek hij haar<br />

<strong>op</strong> zijn gemak. Toen hij haar <strong>een</strong> poosje had geobserveerd,<br />

voelde hij hoe, met <strong>een</strong> enigszins logge, voorname traagheid,<br />

het besef in hem groeide dat de dromen waarin hij telkens<br />

weggleed verbeelding waren, dat hij nu (misschien wel voor<br />

het laatst) was teruggekeerd naar zijn echte leven, dat dit leven<br />

bijna afgel<strong>op</strong>en was, en dat daar vlak bij hem, onverwisselbaar<br />

met welke vrouw dan ook, de enige vrouw zat <strong>van</strong> wie<br />

hij had gehouden. Pas daarna drong het eindelijk tot hem<br />

door – en even was het alsof hij iets volkomen krankzinnigs<br />

had ontdekt, de glinsterende punt <strong>van</strong> <strong>een</strong> spijker <strong>die</strong> uit <strong>een</strong><br />

<strong>van</strong> haar wangen stak, of iets dergelijks – dat ze, ingehouden<br />

schuddend met haar bovenlichaam, haar vingers kinderlijk<br />

wriemelend <strong>op</strong> haar knieën, verwoed zat te huilen.<br />

‘Ep,’ zei hij. Zijn tong bleek de tong <strong>van</strong> <strong>een</strong> dronkeman na<br />

te doen. ‘...pijp me.’<br />

Niet goed. Nog <strong>een</strong>s proberen.<br />

Ze keek hem nu onderzoekend aan.<br />

‘Het,’ zei hij.<br />

‘Het,’ herhaalde ze.<br />

‘...hijt me.’<br />

‘O John, het zal je heus wel spíjten, maar...’ Haar stem klom<br />

omhoog. ‘Je aanvaardt het zo makkelijk... Soms is het net of<br />

het je niets... niets kan schelen dat je bij ons – dat je ons kwijtraakt...!<br />

Terwijl ik...! Ik vind het verschrikkelijk...! Ik...!’ Ze<br />

draaide haar bovenlichaam half <strong>van</strong> hem weg, en toen riep<br />

41


ze: ‘Ik haat het wat er met je gebeurt! Ik haat het! Ik haat het!’<br />

‘Blik ook,’ zei hij, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> gelaten.<br />

‘Nee,’ schreeuwde ze, haar gezicht met <strong>een</strong> ruk naar hem<br />

toewendend. ‘Dat doe je niet!’<br />

‘Bloed ik hel,’ zei hij. ‘Blep hall<strong>een</strong>...’<br />

Hij zweeg en keek haar zo hulpeloos aan, dat ze <strong>op</strong><strong>een</strong>s kalmeerde.<br />

Ze zei dat het haar speet dat ze haar zelfbeheersing<br />

had verloren. Ze ging dichter bij hem zitten, legde <strong>een</strong> hand<br />

<strong>op</strong> zijn arm en zei: ‘Wat wou je nou vertellen?’<br />

‘Dat ik het bedoel heb...’ Hij zuchtte.<br />

‘Dat je het gevoel hebt...’ verbeterde ze.<br />

‘Blad ik <strong>op</strong> heg hen.’<br />

‘Dat je <strong>op</strong> weg bent.’<br />

‘Blergens blaarkoe.’<br />

‘Ergens naartoe.’<br />

Hij zag <strong>een</strong> begrijpende, vriendelijke uitdrukking <strong>op</strong> haar<br />

gezicht verschijnen – en hoe in haar <strong>die</strong> speciale vorm <strong>van</strong><br />

moed ontstond <strong>die</strong> all<strong>een</strong> wij sterfelijke wezens kunnen <strong>op</strong>brengen,<br />

terwijl we door onze zinloze, raadselachtige levens<br />

trekken, en waarom de goden (als we voor het gemak even<br />

aannemen dat ze bestaan) ons benijden.<br />

‘Je probeert me geloof ik te vertellen dat je het ook heel erg<br />

vindt, net zo erg als ik, dat je ons kwijtraakt, hè John,’ zei ze.<br />

‘All<strong>een</strong> heb je het gevoel dat je <strong>op</strong> reis gaat, ergens anders<br />

naartoe, en dat – dat maakt het minder erg voor je.’<br />

Hij knikte.<br />

‘En je houdt je vast aan dat gevoel – anders was het allemaal<br />

nog... véél walgelijker,’ vervolgde ze, met <strong>een</strong> toegeeflijk<br />

lachje, dat definitief doorbrak bij ‘walgelijker’.<br />

Hij knikte nog <strong>een</strong>s.<br />

‘Nou, dan zal ik dat aan Robin vertellen, zodra het kan. Ik<br />

42


zal hem vertellen, lieverd, dat zijn pappa niet helemaal weg<br />

is, dat hij ergens naartoe is gegaan, niet omdat hij dat wilde<br />

maar omdat hij dat moest, dat ik all<strong>een</strong> niet precies weet<br />

waarh<strong>een</strong>, maar dat het in ieder geval heel ver hier<strong>van</strong>daan<br />

is.’<br />

Niet lang daarna droomde hij dat hij <strong>een</strong> vis was en dat<br />

hij, nog <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> onwennig peddelend met zijn vele vinnen<br />

en vinnetjes, omhoog zwom, in de richting <strong>van</strong> het oogverblindend<br />

schitterende water<strong>op</strong>pervlak. Even vergetend dat de<br />

wereld daarachter nu ontoegankelijk voor hem was, dacht hij<br />

verlangend aan de wegen <strong>die</strong> als linten over het land lagen<br />

uitgespreid, de uitdagend groene weilanden, de verlegen dorpen,<br />

de lawaaiige, pompeuze, potsierlijke steden – maar hoe<br />

dichter hij het schitterende plafond naderde, hoe vermoeider<br />

hij werd. Toen het vlakbij was, kreeg hij de indruk dat zijn<br />

spieren als elastiekjes zouden knappen, als hij nog verder omhoog<br />

zwom. Hij slaakte <strong>een</strong> soort geestelijke zucht, gaf het <strong>op</strong><br />

en liet zich wegvoeren door de stroom, <strong>die</strong> hem gulzig meezoog,<br />

omlaag, omlaag en <strong>op</strong>zij. Vrijwel <strong>op</strong> hetzelfde moment<br />

realiseerde hij zich dat hij all<strong>een</strong> maar had gedroomd dat hij<br />

<strong>een</strong> vis was en dat hem in werkelijkheid iets anders was overkomen.<br />

Dat hij nog één keer had geprobeerd zichzelf toegang<br />

te verschaffen tot zijn leven, dat het hem zou zijn gelukt als<br />

hij zich nog iets meer had ingespannen, maar dat hij zijn kans<br />

voorbij had laten gaan. Toen hij dit begreep, had hij de neiging<br />

het nog <strong>een</strong>s te proberen; het was alsof hij zijn verdwenen<br />

vissenstaart voelde bewegen. Maar de stroom leek nog<br />

sterker te worden en bulderde in zijn oren.<br />

Hij sch<strong>een</strong> zich met grote snelheid te verplaatsen. Elk ogenblik<br />

zou hij zijn bewustzijn kunnen verliezen, dacht hij – maar<br />

toen dit na <strong>een</strong> poosje nog steeds niet was gebeurd, begon hij<br />

43


zich, ondanks de gedachte dat dit nogal oneerbiedig <strong>van</strong> hem<br />

was, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> te vervelen. Hij vroeg zich af waarom hij zijn<br />

ogen zo krampachtig dichtkneep. Nauwelijks had hij zichzelf<br />

<strong>die</strong> vraag gesteld, of hij deed ze <strong>op</strong>en, knipperend tegen het<br />

felle licht.<br />

Tot zijn verbazing bleek de indruk dat hij zich snel voortbewoog,<br />

terwijl ook alles rondom hem in beweging sch<strong>een</strong> te<br />

zijn, illusoir. In plaats daar<strong>van</strong> stond hij rustig <strong>op</strong> <strong>een</strong> uitgestrekte,<br />

flauw glooiende grasvlakte. Het zonlicht viel zwaar<br />

<strong>op</strong> de vaagjes wuivende halmen, en had <strong>een</strong> <strong>die</strong>pgele, bierachtige<br />

kleur. Niet ver <strong>van</strong> hem <strong>van</strong>daan stonden <strong>een</strong> paar<br />

roodgeschorste bomen, met grillig kronkelende, als vleugels<br />

gespreide takken. Hij hoorde <strong>een</strong> stem – degene <strong>die</strong> hem aansprak<br />

leek vlak achter hem te staan en zich naar hem toe te<br />

buigen om zo goed mogelijk verstaanbaar te zijn. ‘En,’ zei de<br />

stem, ‘was dat nou zo erg?’<br />

44


over het willen bezitten <strong>van</strong> twee hoofden.<br />

over lange zinnen en platte landen. over de<br />

vrouw met de buitenboordingewanden, critici<br />

en de boeken <strong>die</strong> ze lezen. over mijn eigen<br />

vrouw en over hoe aan iets goeds iets slechts<br />

vastzit<br />

Twee hoofden zou ik willen bezitten, vastzittend aan twee<br />

lenige, beweeglijke halzen, zodat ik de vraag <strong>die</strong> mij nu bijna<br />

helemaal in beslag neemt tegelijk in uw linker- en in uw<br />

rechteroor kon hijgen: fon-u-et-goed? fon-u-et-goed? Was<br />

u ontroerd-geschoqueerd-geïrriteerd?<br />

Mijn God – het deed u toch wel iets?<br />

Op zijn minst ben ik erin geslaagd u er<strong>van</strong> te overtuigen dat<br />

mijn voorstellingsvermogen wat hoger is ontwikkeld dan<br />

het gemiddelde. Of anders ontwikkeld, dat is <strong>een</strong> minder<br />

zelfingenomen en boven<strong>die</strong>n realistischer omschrijving. Een<br />

computerprogramma verzinnen, bijvoorbeeld, kan ik niet.<br />

Weet u wat ik wel kan? Ik kan me u voorstellen.<br />

Ik hoor u het volgende zeggen: er staan lange, onbegrijpelijke<br />

zinnen in, en rare vergelijkingen.<br />

Hoe vindt u deze? ‘Terwijl ik <strong>een</strong> zelfbewust kamertje<br />

doorliep dat welhaast overvloeide <strong>van</strong> symbolen <strong>van</strong> wat c<strong>op</strong>ywriters<br />

“behaaglijk leven” noemen en werd binnengeleid<br />

– theoretisch want het <strong>die</strong>nstmeisje was verdwenen – in <strong>een</strong><br />

grote, zachtgetinte burgerlijke salon, drong het tot me door<br />

dat dit nu precies het soort huis was waar je kon verwachten<br />

voorgesteld te worden aan de <strong>een</strong> of andere oude dwaas<br />

<strong>die</strong> kaviaar had gegeten in het Kremlin of aan de <strong>een</strong> of andere<br />

houten Sovjet-Rus, en dat mijn kennis mrs. Sharp, <strong>die</strong><br />

45


46<br />

om de <strong>een</strong> of andere reden altijd gebelgd was geweest over<br />

mijn verachting voor de richtlijnen <strong>van</strong> de Partij en voor de<br />

Communist en “His Master’s Voice”, tot de conclusie was gekomen,<br />

de ziel, dat zo’n ervaring misschien <strong>een</strong> heilzame invloed<br />

zou kunnen hebben <strong>op</strong> mijn heiligschennende geest.’<br />

Nabokov, inclusief pakweg vijf rare vergelijkingen en drie<br />

keer ‘<strong>een</strong> of andere’ – tenzij zijn vertaler voor dat laatste verantwoordelijk<br />

is. Ik mag dan zo af en toe <strong>een</strong> woord kwijt<br />

zijn, veel <strong>van</strong> Nabokovs lange zinnen kan ik me nog letterlijk<br />

herinneren.<br />

Een lange zin is net <strong>een</strong> lange trein <strong>die</strong> zich kronkelend<br />

<strong>een</strong> weg baant door <strong>een</strong> geheimzinnig heuvellandschap. En<br />

u hebt daar moeite mee omdat u <strong>een</strong> Nederlander bent. In<br />

Nederland kun je niet in <strong>een</strong> trein zitten <strong>die</strong> zich kronkelend<br />

<strong>een</strong> weg baant door <strong>een</strong> geheimzinnig heuvellandschap.<br />

(Ik weet dit allemaal zo goed omdat ik zelf <strong>een</strong> Nederlander<br />

ben – punt.) Nederland is plat, daardoor is de geest <strong>van</strong> de<br />

bewoners ook plat. Platte geesten willen andere geesten plat<br />

maken, dan voelen ze zich <strong>op</strong> hun gemak.<br />

Het belangrijkste, beroemdste Nederlandse exportproduct<br />

is kaas.<br />

Kaas – echt iets om trots <strong>op</strong> te zijn.<br />

Iets anders: lukte het u om zich met John te identificeren?<br />

Was u <strong>een</strong> poosje John? Ik wel hoor.<br />

Als het mogelijk was geweest, zou ik mijn hele leven de<br />

rol <strong>van</strong> John hebben gespeeld. Ik zou er, zoals men zegt, ‘helemaal<br />

in zijn <strong>op</strong>gegaan’. Net als hij heb ik geprobeerd de<br />

kosmos te omhelzen. Ik heb aanleg voor euforie. En net als<br />

John heb ik altijd – hoe zeg ik het zonder dat de woorden<br />

met<strong>een</strong> zo slap en kleverig worden dat ze in vormeloze blub-


er veranderen? – ik heb altijd ‘mamma’s lieve jongen’ willen<br />

zijn.<br />

Maar dat is je niet gelukt. Nee, het is mij net zo gegaan als<br />

ieder<strong>een</strong> <strong>die</strong> het leven in al zijn facetten probeert te beminnen:<br />

vroeg of laat kom je tot de ontdekking dat je <strong>een</strong> monster<br />

in je armen houdt.<br />

Van dat monster is het in uw ogen misschien <strong>een</strong> kleine stap<br />

naar de vrouw met de buitenboordingewanden. Zelf voel ik<br />

met<strong>een</strong> hoe alles in me zich tegen <strong>die</strong> stap verzet. Voor mij<br />

is het <strong>een</strong> grote stap.<br />

<strong>De</strong> vrouw met de buitenboordingewanden roept namelijk<br />

uitsluitend gevoelens <strong>van</strong> zachtheid, tere... Ach wat <strong>een</strong><br />

gekwijl, over zoiets valt niet te schrijven.<br />

Maar zou de lezer begrijpen dat ik iets met <strong>die</strong> vrouw bedoe-hoel?<br />

Dat ze iets symboli – wéér <strong>een</strong>. Alweer <strong>een</strong> woord<br />

kwijt. Maar <strong>op</strong> het moment dat dat woord ertussenuit<br />

kneep, kwam er ook <strong>een</strong> voor in de plaats. Het woord critici.<br />

Elke schrijver denkt veel na over critici. Critici (ik zet ze<br />

nu verder recht<strong>op</strong>, geef acht dames en heren!) hebben namelijk<br />

<strong>een</strong> grote invloed <strong>op</strong> zijn inkomen. Via zijn inkomen<br />

beïnvloeden ze zijn levensomstandigheden en het verlo<strong>op</strong><br />

<strong>van</strong> zijn schrijverscarrière.<br />

Als beginnend schrijver denk je dat er <strong>een</strong> directe relatie<br />

bestaat tussen je boek en de mening <strong>van</strong> de criticus. Maar<br />

dat is niet zo. Een somber boek noemen ze ‘geforceerd vrolijk’,<br />

<strong>een</strong> duister boek ‘glashelder’. Mijn goede vriend de dichter<br />

<strong>Wouter</strong> Godijn (ik kom nog <strong>op</strong> hem terug) zou zeggen:<br />

dat komt doordat elke criticus <strong>van</strong> jouw boek zijn eigen boek<br />

47


48<br />

maakt. Maar volgens mij is dat onzin. Er is één boek – en<br />

verder zijn er de stommelingen <strong>die</strong> dat boek verkeerd begrijpen.<br />

Mijn vrouw is terug. Ze was even de kamer uit, maar nu is<br />

ze weer naast mijn bed gaan zitten – als <strong>een</strong> vogel <strong>op</strong> zijn<br />

nest. Wonderlijk: ik kan mijn ogen niet <strong>op</strong>endoen en toch<br />

zie ik haar binnenkomen. Ik ben me bewust <strong>van</strong> elke voetstap<br />

<strong>die</strong> ze zet. Ik kan de warmte <strong>van</strong> haar goddelijke lichaam<br />

voelen. (Ach, wat zou ik er niet voor over hebben om nog<br />

één keer tot leven te komen en haar nog één keer, piepend<br />

en kermend – nee, dat is voorbij.)<br />

En het lijkt of ik haar geest, in al zijn onderdelen, ook <strong>op</strong><br />

de <strong>een</strong> of andere manier kan zien. Ik zie haar kracht, dat<br />

stoere. Haar k<strong>op</strong>pigheid. En haar angst, haar verdriet. Ik zie<br />

de wond <strong>die</strong> mijn toestand haar heeft toegebracht, ik zie <strong>die</strong><br />

wond letterlijk, het is <strong>een</strong> soort langwerpige <strong>op</strong>en snede, het<br />

vlees aan de randen trilt zo af en toe.<br />

Ach, wat houd ik <strong>van</strong> haar en wat zou ik graag willen dat<br />

zij Manon was en ik John. En toch heb ik het gevoel dat ik<br />

iets ongeoorloofds heb gedaan door onze liefde zo te beschrijven,<br />

dat ik <strong>een</strong> of andere goudglanzende ethische regel<br />

heb overtreden. Altijd als je iets goeds probeert te doen,<br />

blijkt er iets slechts aan vast te zitten.<br />

‘Kom <strong>een</strong>s bij mamma.’<br />

‘Ja mam, hier ben ik.’<br />

‘Wat heb jij voor stouts gedaan?’<br />

‘Wee-nie.’<br />

‘O jawel, dat weet jij heel goed.’<br />

‘Kleine Johnnie heeft gejokt.’


Zal ik dat dialoogje laten staan, of moet het eruit? Tot aan<br />

de drukproeven kon je over zulke vragen tobben.<br />

Hier komt mijn tweede verhaal.<br />

49


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


TWEEDE VERHAAL:<br />

DE LICHTGEVER


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


1.<br />

<strong>De</strong> lichtgever <strong>op</strong>ende één oog. Maar om nu te zeggen dat de<br />

werkelijkheid tot zijn bewustzijn doordrong – er was eerder<br />

sprake <strong>van</strong> <strong>een</strong> vluchtige aanraking.Waarna het oog zich weer<br />

sloot. En de lichtgever zich met <strong>een</strong> zucht <strong>van</strong> welbehagen<br />

liet terugzakken in – ja waarin? Hoewel zijn ogen nu gesloten<br />

waren, was er toch genoeg te zien. Hoge bomen spreidden<br />

hun takken, loom, waardig, als vogels <strong>die</strong> hun vleugels<br />

<strong>een</strong>s <strong>op</strong>enklappen zonder <strong>van</strong> plan te zijn te gaan vliegen. Het<br />

tafereel overgoten met zwaar, <strong>die</strong>pgeel licht: de kleur <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

chique, overrijpe biersoort. Hijzelf <strong>een</strong> klein <strong>die</strong>r, in elkaar<br />

gedoken in het zoemende gras, gespannen als <strong>een</strong> veer. Een<br />

ogenblik later was hij <strong>een</strong> <strong>van</strong> de bomen. En toen <strong>een</strong> vogel.<br />

Toen <strong>een</strong> vis – de hemelkoepel nu <strong>die</strong>pgroen, er schoot <strong>een</strong><br />

lichtgevende slang overh<strong>een</strong>. Hij was <strong>een</strong> cheeta. Hij was <strong>een</strong><br />

baviaan. Een walrus. In <strong>die</strong> laatste hoedanigheid zwom hij in<br />

de richting <strong>van</strong> het water<strong>op</strong>pervlak, hoger en hoger. Zijn oog<br />

<strong>op</strong>ende zich <strong>op</strong>nieuw, even later gevolgd door oog nummer<br />

twee. <strong>De</strong>ze keer was de werkelijkheid vasthoudender. Zij bestond<br />

voornamelijk uit wit plafond, al zo lang verwaarloosd<br />

dat het wit iets kwijnends had.<br />

Voorzichtig manoeuvreerde de lichtgever zijn nog onwennig<br />

bewegende lichaam uit het plakkerige beddengoed, dat<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> niet onplezierige manier sch<strong>een</strong> te ruiken naar alle<br />

53


<strong>die</strong>ren <strong>die</strong> hij in zijn slaap was geweest. Strompelig begaf hij<br />

zich naar <strong>een</strong> onwerkelijk smerig keukentje, <strong>op</strong>ende <strong>een</strong> rammelig<br />

keukenkastje en tilde er met behoedzame vingers <strong>een</strong><br />

theebuiltje uit. Na <strong>een</strong> ontbijt waarin voedzame, de gezondheid<br />

bevorderende granen overheersten, en <strong>een</strong> paar bladzijden<br />

uit <strong>een</strong> broeierige Russische roman <strong>die</strong> hij heel lang geleden<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> boomlange, hysterische tante had gekregen,<br />

besloot hij dat het tijd was voor wat lichaamsbeweging.<br />

<strong>De</strong> lichtgever was <strong>een</strong> man <strong>van</strong> min of meer vaste wandelroutes,<br />

slechts langzaam, in de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> vele maanden, jaren<br />

zelfs, traden er subtiele veranderingen <strong>op</strong>. Zijn lievelingswandeling<br />

leidde in <strong>die</strong> tijd langs het brede, winderige<br />

kanaal dat zich, <strong>op</strong> de kaart <strong>van</strong> de provincie, priemend boven<br />

de stad verhief. Over de smalle weg langs de ene oever<br />

zoefde af en toe – als <strong>een</strong> verwijzing naar de wereld <strong>van</strong> werk<br />

en plicht – <strong>een</strong> auto, over het slecht onderhouden, door<br />

struikgewas en lage bomen overhuifde pad langs de andere<br />

oever dwaalden mensen <strong>die</strong> zich allen <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere<br />

manier <strong>van</strong> het normale bestaan schenen te hebben losgemaakt:<br />

morsige mannen wier <strong>een</strong>zaamheden en rancunes<br />

zich leken te hebben gematerialiseerd in hun honden; fietsende<br />

paren (als het warm en zonnig was) vol uitdagende levensvreugde;<br />

harige, vertederend onhandige natuurvereerders,<br />

met hun baarden, hun schrikachtige brillenglazen, hun<br />

gebleekte, te wijde sandalen en hun achterlijke wandelstokken;<br />

eigenwijze meisjes met gespierde bruine benen, stroblond<br />

haar en <strong>een</strong> tartende had-je-watblik in hun ogen – en<br />

zo af en toe <strong>een</strong> regelrechte griezel met <strong>een</strong> cirkel <strong>van</strong> onheil<br />

om zich h<strong>een</strong>. <strong>De</strong> lichtgever liep en liep, liet het <strong>een</strong>tonige<br />

vlakke landschap steeds <strong>die</strong>per <strong>op</strong> zich inwerken. Terwijl het<br />

veranderde leek het tegelijk te verstarren tot iets schilderij-<br />

54


achtigs; de beelden <strong>die</strong> hij zag werden tot archetypes: het<br />

vrachtschip; de hengelaar; de p<strong>op</strong>ulier. In hemzelf groeide <strong>een</strong><br />

ruimte, eerst nauwelijks groter dan <strong>een</strong> tennisbal en vervolgens<br />

in <strong>een</strong> traag, kalmerend tempo uitdijend tot kamerachtige<br />

pr<strong>op</strong>orties, waarin alles zich herhaalde. Ook daar verspreidde<br />

de zon <strong>een</strong> bleek, peerkleurig licht; ook daar kauwde<br />

<strong>een</strong> slonzig schaap <strong>op</strong> <strong>een</strong> bundel lange grassen; ook daar<br />

strekte <strong>een</strong> vrouw haar <strong>op</strong>geblazen lichaam uit naast haar<br />

grimmig vissende echtgenoot.<br />

En als zijn benen zwaar werden en hij besloot terug te keren,<br />

herhaalde alles zich nog <strong>een</strong>s, in omgekeerde volgorde,<br />

hier en daar onderbroken door <strong>een</strong> verrassende verandering:<br />

all<strong>een</strong> nog <strong>een</strong> kuil in het gras waar de dikke vrouw had gelegen,<br />

alsof het echtpaar hand in hand in het water was gesprongen.<br />

Soms wilde de lichtgever <strong>een</strong> <strong>van</strong> de andere mensen zijn:<br />

hij bleef staan om <strong>een</strong> hond te aaien; hij sprak met <strong>een</strong> hengelaar<br />

over de <strong>van</strong>gst. Soms hees zo’n man dan <strong>een</strong> druipend<br />

net vol verschrikte vissen uit het water of toonde <strong>een</strong> <strong>dood</strong>geknuppelde,<br />

bloederige snoekbaars in <strong>een</strong> plastic zak. Eén<br />

keer, toen zo’n visserman <strong>een</strong> saffie wilde aansteken, rees er<br />

uit zijn aansteker, in plaats <strong>van</strong> <strong>een</strong> vlam, <strong>een</strong> fontein <strong>van</strong> maden<br />

<strong>op</strong>, tot vlak onder de harige, ruim uitgevallen neusgaten<br />

<strong>van</strong> de hengelaar. Een enkele keer ging de lichtgever nog verder;<br />

hij transporteerde zelf <strong>een</strong> <strong>een</strong>voudige hengel naar de kanaaloever.<br />

Uren staarde hij naar het dansende dobbertje tot<br />

de lijn <strong>op</strong><strong>een</strong>s snaarstrak werd getrokken en vervolgens knapte;<br />

het dobbertje zoefde langs zijn gezicht en bleef hangen in<br />

het struikgewas achter hem. Tijd om huiswaarts te gaan.<br />

Na zo’n lange wandeling bereidde de lichtgever <strong>een</strong> <strong>een</strong>voudige<br />

maaltijd: gebakken aardappelen met kaas of zilver-<br />

55


vliesrijst. Als de lichaamsbeweging hem te loom had gemaakt<br />

om te kokkerellen, warmde hij <strong>een</strong> blik soep <strong>op</strong>, waarin hij<br />

meergranenbrood weekte. Na de maaltijd rookte hij <strong>een</strong> sigaar<br />

en keek naar de televisie, telkens <strong>van</strong> zender veranderend,<br />

tot zijn oogleden zwaar werden. In bed keerden de beelden<br />

<strong>van</strong> de wandeling <strong>op</strong>nieuw terug, de wuivende grassen,<br />

felgroen of gelig, al naar gelang het jaargetijde, in het voorjaar<br />

bespikkeld met fluitenkruid en paardenbloemen, de ruisende<br />

boombladeren, soms grijs of vlezig-wit aan de onderzijde,<br />

het behaaglijke zonlicht, de imposante wolkenkastelen.<br />

Soms was het of de beelden stemmen kregen, <strong>die</strong> hem langzaam<br />

maar zeker in slaap praatten. ‘Toe maar,’ zeiden ze. ‘Ga<br />

maar.’ En:‘Lekker hè.’ En:‘Wat <strong>een</strong> geluk dat je bent ontsnapt.’<br />

Het leven <strong>van</strong> de lichtgever leek in evenwicht. Het was of<br />

het eindeloos <strong>op</strong> dezelfde manier zou kunnen doorgaan –<br />

maar dat deed het niet.<br />

2.<br />

In de natuur is de vraag waar alles om draait: eten of niet<br />

eten. Maar ook <strong>een</strong> mensenleven kan <strong>een</strong> andere richting<br />

inslaan door <strong>een</strong> hapje voedsel. Op zekere dag werd <strong>op</strong> lo<strong>op</strong>afstand<br />

<strong>van</strong> het huis <strong>van</strong> de lichtgever <strong>een</strong> veredelde gaarkeuken<br />

ge<strong>op</strong>end. Een paar keer per week bezweek de lichtgever<br />

voor de verleiding. Het was ook zo gemakkelijk. Een<br />

schijf kabeljauw bestrooid met gedroogde peterselie, worteltjes<br />

zo zacht dat ze in je mond onmiddellijk in warm water<br />

veranderden, krokante gehaktballetjes met zilveruitjes en<br />

augurk: voor <strong>een</strong> zacht prijsje kreeg hij het allemaal voorgezet.<br />

56


Toen hij zich <strong>op</strong> <strong>een</strong> benauwde voorjaarsavond (het was<br />

niet wat je noemt drukkend heet, maar de atmosfeer leek niet<br />

genoeg zuurstof te bevatten) huiswaarts begaf, verzadigd tot<br />

<strong>op</strong> de rand <strong>van</strong> misselijkheid, stond ze plotseling tegenover<br />

hem. Zonder dat hij begreep waar ze <strong>van</strong>daan kwam. Uit <strong>een</strong><br />

portiek? Had ze zich achter <strong>een</strong> zwaarlijvige hulststruik verscholen?<br />

Een grote mond met volle, bijna té volle lippen, <strong>die</strong><br />

<strong>een</strong> fors en nogal gewaagd vormgegeven gebit onthulden.<br />

Enorme ogen, heel licht blauw, en vraagziek, als je met je vingers<br />

knipte vroegen ze al iets <strong>van</strong> je. Een kippenbouillonkleurig<br />

permanentje, <strong>een</strong> rozewitte huid, <strong>een</strong> buitelend lachje<br />

met veel bas, <strong>die</strong>p in haar keel. Niets voor mij, dacht de<br />

lichtgever, precies het type waar ik niet <strong>op</strong> val. Te... Te wat...?<br />

Inmiddels had ze gezegd dat ze hem al <strong>een</strong> paar keer had begluurd<br />

als hij zijn avondmaal verorberde en dat ze hem graag<br />

beter wilde leren kennen. Het woord dat hij zocht schoot hem<br />

<strong>op</strong><strong>een</strong>s te binnen... Truttig. Zin om <strong>een</strong> afspraakje te maken?<br />

Hij had het gevoel dat hij bedreigd werd, niet door <strong>een</strong> of ander<br />

huis-tuin-en-keukengevaartje, o nee, door iets wat eigenlijk<br />

in <strong>een</strong> Griekse trage<strong>die</strong> thuishoorde, door iets, nou ja,<br />

iets noodlottigs.<br />

Als <strong>een</strong> hond <strong>die</strong> enigszins onwillig de bevelen <strong>van</strong> zijn baas<br />

<strong>op</strong>volgt (Bello hieeerrr!) stemde de lichtgever in met haar<br />

voorstellen, <strong>die</strong> er<strong>op</strong> neerkwamen dat er gezamenlijk ‘<strong>een</strong><br />

hapje en <strong>een</strong> drankje’ in het centrum zou worden genuttigd,<br />

mogelijk gevolgd door ‘<strong>een</strong> biosco<strong>op</strong>je’, dat eventueel zou<br />

kunnen worden ver<strong>van</strong>gen door ‘lekker kletsen in de kroeg’<br />

als er ‘niks leuks draaide’. Van de film herinnerde hij zich later<br />

niet veel meer dan hoe de held, <strong>een</strong> acteur <strong>die</strong> zijn Engelse<br />

upperclassaccent nogal overdreef, herhaaldelijk struikelde<br />

als hij <strong>een</strong> pompeuze, hagelwitte trap af huppelde, wat<br />

57


hij telkens liet volgen door zo’n hartveroverende verontschuldigende<br />

glimlach, dat de lichtgever de indruk kreeg dat<br />

hij de ontroerde zucht <strong>die</strong> zodoende aan vele kelen ontsnapte<br />

kon ruiken, <strong>een</strong> vage, weeïge, zoete geur, alsof het publiek<br />

en masse <strong>een</strong> soort wind had gelaten, maar dan uit <strong>een</strong> andere<br />

lichaams<strong>op</strong>ening.<br />

Na allerlei omtrekkende bewegingen kwamen de lichtgever<br />

en het meisje (inmiddels wist hij natuurlijk dat ze Iefke<br />

heette) ten slotte terecht in het halletje <strong>van</strong> lichtgevers flat,<br />

waar ze hem tegen <strong>een</strong> muur drukte en probeerde zijn broek<br />

<strong>op</strong>en te maken.‘Ja maar...’ protesteerde hij,‘ik weet niet of dit<br />

wel zo’n goed idee is.’<br />

‘Ach man,’ antwoordde ze, ‘zeur toch niet...’ en toen, zichzelf<br />

onderbrekend: ‘Jezus zeg! Wat krijgen we nou...?’ Na <strong>een</strong><br />

verwachtingsvolle, bijna onheilszwangere pauze vervolgde ze:<br />

‘Dat heb ik nou nog nooit meegemaakt. Je geeft licht, man,<br />

je geeft licht...!’ <strong>De</strong> lichtgever voelde zijn benen week worden.<br />

Hij was wel <strong>een</strong>s flauwgevallen, langgeleden, en nu was<br />

hij er niet ver <strong>van</strong> af, m<strong>een</strong>de hij. Hij herkende de vreemde,<br />

verrukkelijke golven <strong>die</strong> door zijn lichaam trokken, <strong>van</strong> onder<br />

naar boven, en weer terug. En hoewel hij de volgende dag<br />

al weer vervuld zou zijn <strong>van</strong> twijfel, was hij er <strong>op</strong> dat moment<br />

<strong>van</strong> overtuigd dat ze gelijk had, dat hij het ook zag, het<br />

licht, zijn licht. Het was erg <strong>op</strong>dringerig, liet nauwelijks plaats<br />

over in zijn bewustzijn voor iets anders, maar toch kon hij<br />

haar stem nog horen <strong>die</strong> hem min of meer sch<strong>een</strong> aan te vuren:<br />

‘Lekker zeg... Krijg nou de klere... Jij bent ook g<strong>een</strong> kat<br />

in de zak.’<br />

58


3.<br />

Waarom stond het woord ‘geven’ hem zo tegen? Hij vond dat<br />

het thuishoorde in ‘de plantjes water geven’ en dat het daar<br />

moest blijven. En als ik dan toch iets geef, voegde hij er in gedachten<br />

aan toe, dan is het verdomme duisternis. Hoewel hij<br />

dat laatste niet echt m<strong>een</strong>de, als iemand hem ernaar had gevraagd,<br />

zou hij iets hebben gemompeld over ‘<strong>een</strong> dichterlijke<br />

vrijheid’, raakte hij zo toch verrassend goed de kern <strong>van</strong><br />

zijn overtuigingen omtrent zichzelf. Het was <strong>een</strong> misverstand,<br />

zei hij in gedachten tegen Iefke – zoals hij <strong>een</strong> paar dagen geleden<br />

ook in werkelijkheid had gedaan. Als we ermee door<br />

waren gegaan, zou je heel ongelukkig zijn geworden. Hij zag<br />

<strong>een</strong> nobele taak voor zichzelf weggelegd: hij moest haar tegen<br />

zichzelf beschermen.<br />

Een jaar verstreek – <strong>een</strong> jaar waarin hun omgang twee, <strong>op</strong><br />

z’n zachtst gezegd nogal ongewone, <strong>van</strong> elkaar afhankelijke<br />

ontwikkelingen te zien gaf. Ten eerste: hij gaf niet toe. En ten<br />

tweede: zij gaf niet <strong>op</strong>.<br />

Als ik blijf zeggen dat ik all<strong>een</strong> vriendschap wil, dacht hij,<br />

legt ze zich daar vroeg of laat bij neer. En boven<strong>die</strong>n: ze komt<br />

gauw genoeg <strong>een</strong> andere man tegen, en dan is ze in <strong>een</strong> wip<br />

verlost <strong>van</strong> <strong>die</strong> malle fixatie.<br />

Zelfs toen ze na <strong>een</strong> paar maanden, tegen het einde <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

<strong>van</strong> hun, elkaar in <strong>een</strong> bezadigd tempo <strong>van</strong> om de drie weken<br />

<strong>op</strong>volgende afspraakjes, begon te stampvoeten, zich <strong>op</strong><br />

de borst trommelde en riep dat ze zich ‘h<strong>op</strong>eloos geremd<br />

voelde’ en dat ze zich ‘wilde kunnen ontladen’, gaf hij g<strong>een</strong><br />

krimp. Iets <strong>van</strong> de trots <strong>van</strong> <strong>een</strong> katholiek priester <strong>die</strong> de verleidingen<br />

<strong>van</strong> het vlees weerstaat, zal zich wel aan hem hebben<br />

meegedeeld. Iets – het had meer kunnen zijn, als hij be-<br />

59


ter had <strong>op</strong>gelet, maar dat deed hij niet. Al zijn ervaringen met<br />

Iefke borg hij <strong>op</strong> in <strong>een</strong> speciaal hoekje <strong>van</strong> zijn hersenen,<br />

waar hij slechts af en toe aandacht aan schonk. Gespeelde desinteresse?<br />

In ieder geval geloofde hij in zijn rol.<br />

In de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> dat jaar cultiveerde hij <strong>een</strong> vaderlijk medelijden.<br />

Hij beschouwde haar hardnekkige verliefdheid als <strong>een</strong><br />

ziekte, niet ernstig gelukkig, maar wel hinderlijk, en het ging<br />

maar niet over. Dat hij haar beeld ook wel <strong>een</strong>s <strong>op</strong>riep als hij<br />

zich aftrok (hij had <strong>een</strong> hele verzameling <strong>van</strong> zulke beelden,<br />

<strong>een</strong> gefantaseerd fotoalbum, en soms was zij ‘aan de beurt’)<br />

paste natuurlijk niet bij dat vaderlijke medelijden. Voorzover<br />

hij wist (vaderschap stond ver <strong>van</strong> hem af) werden vaders<br />

niet geacht aan hun dochters te denken terwijl ze zich aftrokken.<br />

Maar zodra hij zich er<strong>van</strong> bewust werd dat hier iets<br />

wrong, merkte hij dat hij <strong>een</strong> keus had: hij kon er <strong>een</strong> probleem<br />

<strong>van</strong> maken, maar hij kon het ook laten. Hij koos voor<br />

het laatste.<br />

<strong>De</strong> voorjaarsavond waar<strong>op</strong> de patstelling werd doorbroken,<br />

was zoel in plaats <strong>van</strong> benauwd, en dat zal, naast het feit<br />

dat ze inmiddels naar het centrum was verhuisd zodat hij <strong>op</strong><br />

de fiets naar haar toe moest, wel <strong>een</strong> zekere invloed hebben<br />

gehad <strong>op</strong> de gebeurtenissen. Tijdens <strong>een</strong> fietstocht <strong>op</strong> <strong>een</strong><br />

zoele voorjaarsavond neig je nu <strong>een</strong>maal wat meer naar <strong>een</strong><br />

heraclitische levensvisie: leven is verandering, leven is actie.<br />

‘Ik bel omdat ik je zo snel mogelijk moet spreken,’ had ze gezegd,<br />

en toen: ‘Zo kan het niet langer.’ Hij, nog altijd <strong>op</strong> <strong>die</strong><br />

warme, vaderlijke toon: ‘O – ik wil wel met je praten. Zal ik<br />

naar je...?’<br />

Als hij dacht aan de mogelijkheid dat ze uit zijn bestaan<br />

zou verdwijnen, aan <strong>een</strong> breuk, voelde hij <strong>een</strong> vlaag verdriet<br />

<strong>op</strong>bloeien, maar <strong>op</strong> dat moment was het nog <strong>een</strong> heel nette,<br />

60


eschaafde treurnis, zoals je ondergaat tijdens de uitvaart <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> niet al te <strong>die</strong>rbaar familielid. Als hij zich <strong>een</strong> voorstelling<br />

trachtte te maken <strong>van</strong> hun komende ontmoeting (waardoor<br />

hij onwillekeurig harder ging fietsen), zag hij zich onmiddellijk<br />

in de rol <strong>van</strong> de edelmoedige, <strong>op</strong>offeringsgezinde man:<br />

juist omdat ik je respecteer... g<strong>een</strong> misbruik maken... pijnlijk...<br />

beter voor jezelf... Hij wilde rein zijn. Rein als wat? – als <strong>een</strong><br />

zuivere, kleurloze lichtbundel.<br />

Toen hij, nadat ze hun standpunten nog <strong>een</strong>s hadden uit<strong>een</strong>gezet<br />

en Iefke zich vervolgens met <strong>een</strong> ‘Ja jongen, wat<br />

moeten we nou?’ <strong>op</strong> de leuning <strong>van</strong> zijn stoel had laten ploffen,<br />

<strong>een</strong> hand <strong>op</strong> haar dichtstbijzijnde dijb<strong>een</strong> legde, kon hij<br />

dan ook nauwelijks geloven dat hij dat zelf had gedaan. Hij<br />

had het gevoel dat zijn hand <strong>een</strong> vreemd <strong>die</strong>r was, dat plotseling<br />

<strong>op</strong> haar schoot was gesprongen. Elke handeling, elke<br />

gebeurtenis <strong>die</strong> daar<strong>op</strong> volgde, dwong hem als het ware verder<br />

in de richting <strong>van</strong> datgene wat hij nu juist niet had gewild,<br />

en <strong>die</strong> wetenschap bleef voortdurend ergens in hem<br />

aanwezig. Hij had het gevoel dat hij <strong>een</strong> nieuwe identiteit had<br />

aangenomen, <strong>die</strong> hij nu ook met<strong>een</strong> trouw moest zijn, omdat<br />

de weg naar zijn oude identiteit werd afgesneden door de<br />

nieuwe. Dus toen ze begon te snikken zodra hij in haar binnendrong,<br />

stootte hij slordig gearticuleerde, maar goedbedoelde,<br />

troostende klanken uit, en toen ze even later ademloos<br />

‘Wil je dit wel wil je dit wel’ in zijn oor joelde (zonder<br />

één komma) reageerde hij, instinctief haar toon nabootsend,<br />

met <strong>een</strong> ‘jahaja’. Het duurde tot de volgende morgen voor ze<br />

hem over de laatste horde kreeg: terwijl hij eerder verwonderd<br />

dan <strong>op</strong>gewonden zag hoe zijn zaad in dikke klodders <strong>op</strong><br />

haar beddenlakens neerdaalde, besefte hij dat hij zich all<strong>een</strong><br />

tegen <strong>een</strong> hoge prijs zou kunnen veranderen in de man <strong>die</strong><br />

61


hij was geweest tot <strong>op</strong> het moment dat hij zijn hand <strong>op</strong> haar<br />

dijb<strong>een</strong> aantrof – en dat hem dat merkwaardig weinig kon<br />

schelen.<br />

4.<br />

Ik sta in <strong>een</strong> pantywinkel. Fout. Een pantybar. Nooit, ook<br />

maar <strong>een</strong> seconde, <strong>een</strong> schim <strong>van</strong> <strong>een</strong> vermoeden gehad dat<br />

er zoiets bestond. Maar als het waar is wat ik me zo vaak heb<br />

voorgehouden: dat het niet belangrijk is wat ik doe of waar<br />

ik ben, dan moet ik overal kunnen zijn, en dus ook hier.<br />

<strong>De</strong> pantybar was nauwelijks groter dan <strong>een</strong> doorsnee tuinschuur<br />

en <strong>op</strong> <strong>een</strong> zaterdagmiddag om vier uur bijna tot barstens<br />

toe gevuld met vrouwen. Vrouwen, vrouwen en nog<br />

<strong>een</strong>s vrouwen. Vrouwen <strong>die</strong> zich om elkaar h<strong>een</strong> wrongen,<br />

giechelden, kwetterden, hun zonnebrillen steviger in hun<br />

haar plantten, met hun ogen rolden, laden <strong>op</strong>enrukten en er<br />

panty’s uit trokken, citroengele panty’s, turkooizen panty’s,<br />

crèmekleurige panty’s, lila panty’s en panty’s in tientallen andere<br />

kleuren, <strong>die</strong> ze tegen hun kleren vlijden, uitspreidden en<br />

kirrend en kakelend <strong>van</strong> commentaar voorzagen. <strong>De</strong> geuren<br />

<strong>van</strong> haarlak, parfum, bodylotion, bodymilk, deodorant en<br />

nog veel, héél veel meer, creëerden <strong>een</strong> vreemde, met geuren<br />

verzadigde, onwerkelijke atmosfeer, zwaar en tegelijk licht. Je<br />

werd er zelf licht <strong>van</strong>, dacht de lichtgever, gevaarlijk licht, je<br />

wist niet meer wat er het volgende ogenblik met je zou gebeuren,<br />

of je <strong>een</strong> appelflauwte zou krijgen of dat je zou gaan<br />

zweven <strong>van</strong> pure lichtheid. Je voelde je <strong>een</strong> onnozel slablaadje<br />

<strong>op</strong> de enorme boezem <strong>van</strong> <strong>een</strong> door en door vrouwelijk universum.<br />

62


Groggy staarde hij naar het <strong>die</strong>proze, vlezige, verhitte<br />

hoofd <strong>van</strong> de eigenaar <strong>van</strong> de pantybar. Met routineuze razernij<br />

toverde de man de ene panty na de andere voor Iefke<br />

tevoorschijn, besprak in ziedende vaart hun merites (dezeheefbeswelleuktintje<strong>beetje</strong>ondeugendsouheelgoedkunnemaarjekunttuurlijkookditiswatstijlvoller)<br />

en tot verbazing<br />

<strong>van</strong> de lichtgever nam hij het snel aanzwellende stapeltje<br />

reeds besproken panty’s telkens in de mond, <strong>die</strong> daarvoor<br />

steeds verder <strong>op</strong>en moest. Op<strong>een</strong>s begon Iefke waarschuwend<br />

tegen de lichtgever te sissen: ‘Sta daar nou nie as <strong>een</strong> soutsak<br />

toon je ’s <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> betrokken, so fin-ik ur g<strong>een</strong> bal aan om<br />

gesellug te winkele.’<br />

Ja, er was <strong>een</strong> nieuwe wereld voor de lichtgever <strong>op</strong>engegaan,<br />

<strong>die</strong> behalve het fenom<strong>een</strong> <strong>van</strong> de pantybar nog veel<br />

meer verrassingen bleek te herbergen. Hij bezocht feestjes,<br />

waar ontzettend grote mannen, gekleed in dromerig getinte<br />

pakken en met heel lange dassen om hun nek <strong>die</strong> telkens bijna<br />

ergens in hingen, <strong>op</strong> heel kleine stoeltjes <strong>van</strong> riet en rank<br />

metaal zaten. Ze wisselden mededelingen uit als ‘Ik vind het<br />

belangrijk of je met iemand kunt leffelen’, ‘Maar dat neem je<br />

dan toch mee in je randvoorwaarden’ of ‘Als je totaalpakket<br />

voldoende differentiaties accumuleert ben je in principe niet<br />

te pakken’. Hun stemmen klonken <strong>die</strong>pbruin en dwongen het<br />

leven in overzichtelijke vormen. <strong>De</strong> lichtgever luisterde met<br />

<strong>een</strong> begrijpende glimlach, bevroren <strong>op</strong> zijn gezicht. Pas nadat<br />

de mannen vele glazen tot zich hadden genomen, veranderde<br />

hun vocabulaire <strong>van</strong> karakter – en dan spraken ze,<br />

enigszins onbeheerst, over iets wat ze ‘vuile kankerzooi’<br />

noemden, of over ‘lekkere wijven’.<br />

<strong>De</strong> lichtgever ging ook anders gekleed dan vroeger. Iefke<br />

had het grootste deel <strong>van</strong> zijn garderobe bij het grofvuil ge-<br />

63


zet en ruimvallende, bananengele blouses en blauwe jasjes<br />

voor hem aangeschaft. In <strong>een</strong> klein knalrood, Japans autootje<br />

reed hij regelmatig met haar naar het dorp W, <strong>die</strong>p in de<br />

provincie, om met haar familie boerenleverworst, taart en<br />

gevulde eieren te eten, terwijl de conversatie zich met matte<br />

tred verplaatste tussen gecompliceerde bevallingen, beroertes,<br />

en kinderen en huizen <strong>die</strong> ‘aangepakt’ gingen worden.<br />

Toen hij <strong>op</strong> <strong>een</strong> dag met Iefke in <strong>een</strong> winkel stond en zag<br />

hoe <strong>een</strong> verko<strong>op</strong>ster <strong>een</strong> lange rode jurk uitspreidde, gemaakt<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> stof <strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> aan crêpepapier deed denken, begon<br />

er iets te draaien – in zijn hoofd? in de winkel? Hij wist<br />

het niet, maar <strong>een</strong> plotselinge angst beving hem. Hij rende<br />

de winkel uit. Het vreemde was dat hij zich, zodra hij in beweging<br />

kwam, niet meer uitsluitend angstig voelde, maar tegelijk,<br />

heel strijdig daarmee, kalm, dromerig haast. Hij m<strong>een</strong>de<br />

Iefkes stem te horen, ze sch<strong>een</strong> iets tegen hem te roepen,<br />

iets wat hij niet goed verstond. Maar het leek ook mogelijk<br />

dat hij zich dit verbeeldde – en om de <strong>een</strong> of andere reden<br />

was dat helemaal niet belangrijk. Al <strong>die</strong> jurken, rood, geel en<br />

blauw, díé waren pas belangrijk. <strong>De</strong> overtuiging dat ze achter<br />

hem aan zouden komen, dat hij, als hij zich omdraaide,<br />

zou zien hoe de jurken, eerst <strong>een</strong>, daarna meer, als bontgekleurde<br />

spoken de winkel uit zweefden en achter hem aan<br />

kwamen, sch<strong>een</strong> zijn geprikkelde geest <strong>van</strong> alle kanten te benaderen,<br />

lag als het ware uitnodigend voor het grijpen. U mag<br />

hem wel even passen.<br />

<strong>De</strong> lichtgever zette het <strong>op</strong> <strong>een</strong> l<strong>op</strong>en. Het leek alsof hij pas<br />

vertraagde toen hij het kanaal had bereikt. (Dat kon natuurlijk<br />

niet. Al veel eerder moest hij zijn overgeschakeld <strong>op</strong> wandelen.)<br />

Het was bewolkt <strong>die</strong> dag, het water lag er knorrig en<br />

64


in zichzelf gekeerd bij. ‘Ik wil terug,’ zei de lichtgever met<br />

stemverheffing, en daarna, nu <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> huilerig: ‘Breng me<br />

terug.’ Vervolgens snoot hij uitvoerig zijn neus. Even later<br />

draaide hij zich om en ging, met lorrig hangende schouders,<br />

<strong>op</strong> huis aan.<br />

Zij wil wat ieder<strong>een</strong> wil, dacht hij, en niemand is zo ongeschikt<br />

om haar <strong>die</strong> iederenerigheid te geven als ik. Ik ben te<br />

dromerig, te afwezig. Als hij vacatures las waarin gevraagd<br />

werd naar teambegeleiders, merchandisers en rayonmanagers,<br />

plaste hij bijna in zijn broek <strong>van</strong> onvermogen. Hij was<br />

niet in staat om functieomschrijvingen langer dan vijf seconden<br />

te onthouden. Voor hem was <strong>een</strong> lijvig boek over Giordano<br />

Bruno, de Midden-Amerikaanse brulaap of de brontosaurus<br />

toegankelijker. Hij had ook het gevoel dat het leven<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> brulaap meer <strong>op</strong> het zijne leek dan dat <strong>van</strong> <strong>een</strong> merchandiser.<br />

Als hij zich <strong>een</strong> voorstelling probeerde te maken<br />

<strong>van</strong> het werk <strong>van</strong> de laatste begon het onmiddellijk te sneeuwen<br />

in zijn hoofd. En dan het huis waar zo’n hoogglanzende<br />

meneer in woonde, de obsessieve aandacht voor laminaat,<br />

lampjes en natuurst<strong>een</strong>, het nooit eindigende geknutsel en<br />

nimmer aflatende gekwaak over dat geknutsel. En de kinderen.<br />

<strong>De</strong> baby’s. Ik vind <strong>een</strong> baby ongeveer net zo ontroerend als<br />

<strong>een</strong> hondendrol.<br />

Door dit beeld <strong>van</strong> zichzelf in stand te houden (en hij hing<br />

aan deze voorstelling zoals iemand aan de rand <strong>van</strong> <strong>een</strong> afgrond<br />

hangt: als hij loslaat, zal hij <strong>die</strong>p vallen), maakte de<br />

voortzetting <strong>van</strong> zijn verhouding met Iefke hem in zijn ogen<br />

bijna tot <strong>een</strong> misdadiger, in ieder geval tot <strong>een</strong> bedrieger. Hij<br />

kon betrapt worden. Op <strong>een</strong> dag zou dat zeker gebeuren. Die<br />

gedachte leidde altijd onmiddellijk tot <strong>een</strong> andere, altijd de-<br />

65


zelfde, zoals er altijd dezelfde klank volgt als je <strong>op</strong> <strong>een</strong> bepaalde<br />

pianotoets drukt: nog niet. Want hij genoot wél <strong>van</strong><br />

haar. Hij genoot <strong>van</strong> het klokklokklok <strong>van</strong> haar stem als ze vertelde<br />

over haar vriendinnen of haar docenten, zelfs als ze hem<br />

deelgenoot probeerde te maken <strong>van</strong> haar plannen met haar<br />

tuintje (terwijl hij het plan zelf onmiddellijk vergat). Als ze<br />

hem <strong>een</strong> nieuwe jurk liet zien en bedelde om zijn goedkeuring,<br />

kreeg hij <strong>een</strong> dikke keel <strong>van</strong> ontroering (terwijl je, als je<br />

zijn gedachten zou kunnen lezen, <strong>op</strong> de plaats waar <strong>een</strong> mening<br />

over de jurk geacht werd te ontstaan slechts <strong>een</strong> gapende<br />

leegte zou aantreffen). Hij genoot <strong>van</strong> de rust <strong>die</strong> ze creëerde<br />

in elk huis waar ze gedurende <strong>die</strong> eerste jaren <strong>van</strong> hun<br />

verhouding in nestelde (ook al bestempelde hij de inrichting<br />

in gedachten als kitsch), de bijna té lege kamers, de zachte<br />

kleuren. Hij genoot <strong>van</strong> het lange, moerassige neuken. Hij genoot<br />

<strong>van</strong> de maaltijden <strong>die</strong> ze hem voorzette, zelfs als ze jammerlijk<br />

mislukt waren. (‘Smaakt ’t <strong>een</strong> <strong>beetje</strong>?’ vroeg ze dan,<br />

terwijl haar blauwe ogen iets groter leken te worden en <strong>een</strong><br />

<strong>beetje</strong> waterig. En als hij dan bijvoorbeeld, traag en langgerekt,<br />

antwoordde: ‘O – tis best te eten... hoor,’ ontplofte ze <strong>op</strong><br />

<strong>een</strong> adembenemende manier.)<br />

Soms, als hij zich Iefkes toestand voorstelde nadat ze had<br />

ontdekt hoe hij werkelijk was, na zijn onvermijdelijke ontmaskering,<br />

werd hij overvallen door medelijden. Zijn eigen<br />

wel en wee boezemde hem weinig belang in, maar kon hij<br />

haar <strong>die</strong> teleurstelling niet besparen? Was er g<strong>een</strong> manier om<br />

te ontkomen aan het onvermijdelijke? Heden ten dage, zette<br />

hij zijn gedachten dan voort met <strong>een</strong> soort gulzigheid, waren<br />

er toch wetenschapsbeoefenaars en filosofen <strong>die</strong> zelfs de onwrikbaarste<br />

natuurwetten relativeerden? Als hij <strong>op</strong> dat punt<br />

was aangekomen, stelde hij zich soms voor dat hij <strong>een</strong> stem<br />

66


hoorde. Een <strong>op</strong>windend spelletje, al schaamde hij zich na aflo<strong>op</strong>.<br />

Aansteller, je hebt helemaal g<strong>een</strong> stem gehoord, leek <strong>een</strong><br />

stem dan <strong>op</strong> bestraffende toon te zeggen. <strong>De</strong> eerste stem (ik<br />

ho<strong>op</strong> dat u ze uit elkaar kunt houden) leek <strong>op</strong> <strong>die</strong> <strong>van</strong> de<br />

commandant <strong>van</strong> <strong>een</strong> ruimteschip in <strong>een</strong> televisieserie en<br />

spoorde hem aan zijn verhouding met Iefke voort te zetten,<br />

ook al leek elk nadenken hiertegen te pleiten. Trust me,zei de<br />

stem gevoelig. <strong>De</strong> lichtgever ging dan ook <strong>op</strong> Engels over:<br />

Why should I trust you? En de stem antwoordde: Because I ask<br />

you to. Do you understand me? There is no reason. You must<br />

leave all reason behind. That is the only way you can save her.<br />

<strong>De</strong> lichtgever hield heel veel <strong>van</strong> het zinnetje You can save her.<br />

Als hij het <strong>een</strong> paar keer in gedachten herhaalde, kreunde hij<br />

<strong>van</strong> genot.<br />

Toen de dag waar hij zo lang bang voor was geweest ten<br />

slotte kwam, werd hij aangegrepen door <strong>een</strong> verrassende<br />

voortvarendheid. Zodra hij begreep dat ‘het zover was’, kreeg<br />

hij het gevoel dat hij, of iets in hem, begon te vliegen. Ongewoon<br />

landerig had Iefke de liefde met hem bedreven, en toen<br />

hij er, aangestoken door haar lusteloosheid, de brui aan gaf,<br />

ging ze met<strong>een</strong> <strong>op</strong> haar zij liggen, trok haar knieën <strong>op</strong> en tuurde<br />

met iets hards en wilds in haar plotseling haast grijze ogen<br />

naar <strong>een</strong> hoek <strong>van</strong> het kussenslo<strong>op</strong>.<br />

‘Wat is er?’ vroeg hij. Omdat ze niet onmiddellijk antwoord<br />

gaf, voegde hij er bijna plagerig aan toe: ‘Zeg het nou maar.’<br />

Ze ging met <strong>een</strong> ruk recht<strong>op</strong> zitten. Haar tekst week nauwelijks<br />

af <strong>van</strong> wat hij had verwacht: het wordt nooit écht iets<br />

tussen ons. Je zult nooit met me gaan samenwonen. Me nooit<br />

<strong>een</strong> kind geven. Nooit gaan werken.<br />

‘Hoe kom je daarbij?’ hoorde hij zichzelf <strong>op</strong> kalme, zelfverzekerde<br />

toon vragen. Hij hoorde de stem <strong>van</strong> de com-<br />

67


mandant <strong>van</strong> het ruimteschip ook: That’s it boy. Do it. Just do<br />

it.<br />

‘Nou, hoe wou je dat dan voor elkaar krijgen?’ vroeg ze argwanend.<br />

‘We kunnen daar...’ Hij wist <strong>op</strong><strong>een</strong>s niet goed hoe hij verder<br />

moest. ‘...de komende tijd toch <strong>van</strong> alles aan doen?’<br />

‘Dóén’, herhaalde Iefke spottend. ‘Jij doet nooit iets. Jij verko<strong>op</strong>t<br />

mooie praatjes. Maar als er iets moet gebeuren, geef jij<br />

niet thuis.’<br />

<strong>De</strong> ruimteschipcommandant ging abrupt <strong>op</strong> Nederlands<br />

over en zei: ‘Je moet over jezelf h<strong>een</strong> springen. Spring over<br />

jezelf h<strong>een</strong>.’<br />

‘Hoezo? We kunnen nu met<strong>een</strong> iets laten gebeuren als je<br />

dat zo graag wilt.’<br />

‘Wat bedoel je?’ Ze was inmiddels recht<strong>op</strong> gaan zitten en<br />

nu leunde ze afwachtend achterover.<br />

‘Show me that you’re a man,’ galmde de ruimteschipcommandant.<br />

Hij deed zijn best zijn ogen Bruce Willisachtig te laten flikkeren.<br />

‘Dat kind waar je het over hebt’, zei hij, ‘zouden we om<br />

te beginnen even kunnen maken. Dat kan binnen <strong>een</strong> minuut.’<br />

5.<br />

Door <strong>een</strong> kind te verwekken had hij geprobeerd zichzelf in<br />

iemand anders te veranderen. Maar het leek alsof hij precies<br />

het omgekeerde had bereikt. Alsof hij zichzelf had onthuld,<br />

alsof Iefke nu pas, nu zijn nageslacht groeide in haar buik,<br />

begreep wie hij was.<br />

68


<strong>De</strong> <strong>een</strong>voudige woning in <strong>een</strong> volksbuurt waar hij haar vijf<br />

maanden na zijn fatale toverkunst in moest drijven alsof ze<br />

<strong>een</strong> weerspannig <strong>die</strong>r was, probeerde ze <strong>die</strong>zelfde dag te ontvluchten.<br />

Hij lag <strong>op</strong> de bank en was net al zappend <strong>op</strong> <strong>een</strong><br />

vampier gestuit <strong>die</strong> de mensheid wilde redden, toen hij de<br />

traptreden waarschuwend hoorde kraken. Misschien omdat<br />

hij zich nog half met de heldhaftige vampier identificeerde,<br />

dempte hij zijn voetstappen <strong>op</strong> weg naar het halletje, waar<br />

het muf en pr<strong>op</strong>perig was en waar nog vaag de geur hing <strong>van</strong><br />

de katten <strong>van</strong> de vorige bewoner. Omdat ze <strong>een</strong> wit truitje<br />

droeg, lichtte haar buik in de vaalgrijze schemer <strong>op</strong> als <strong>een</strong><br />

reusachtige sneeuwbal. <strong>De</strong> uitpuilende sporttas <strong>die</strong> telkens<br />

met <strong>een</strong> onhandige zwaai tegen de trapleuning plofte, verraadde<br />

haar bedoelingen.<br />

Geheel in strijd met de situatie voelde hij even <strong>een</strong> wilde,<br />

krankzinnige vreugde, <strong>die</strong> meeklonk in zijn woorden:‘En wat<br />

ben jij <strong>van</strong> plan?’<br />

‘God.’ Ze hield het woord heel klein, het leek of ze ‘gut’ zei.<br />

‘Praat toch niet zo stom, het lijkt alsof je jezelf nu nog leuk<br />

staat te vinden.’ En toen: ‘Ik ga naar me moeder toe.’<br />

Ik ga naar me moeder toe. Terug naar pappa en mamma,<br />

ja, dat zou ik ook wel willen. Het zinnetje had <strong>een</strong> sterke, reinigende<br />

uitwerking, ontdeed de scène als het ware <strong>van</strong> alle<br />

overbodige complexiteit, maakte alles strak en overzichtelijk.<br />

Hij zei: ‘Nee, dat doe je niet’ en daarna had hij het heel druk<br />

met het afweren <strong>van</strong> haar vuistslagen. Een felle, brandende<br />

pijn onder in zijn b<strong>een</strong>: ze had hem gesch<strong>op</strong>t. Het was alsof<br />

ze <strong>een</strong> <strong>van</strong> de ongeschreven wetten had overtreden waaraan<br />

echtelijke ruzies in zijn bewustzijn kennelijk waren gebonden<br />

en hij nu vrij was om haar met gelijke munt terug te betalen,<br />

want bijna <strong>op</strong> hetzelfde moment haalde hij uit. Hij<br />

69


aakte iets zachts. Iets weeks. Een ogenblik later zat ze onder<br />

aan de trap en riep tegen allerlei onzichtbare getuigen: ‘Hij<br />

heeft me geslagen! Nu heeft hij me ook nog geslagen!’ Hij besefte<br />

<strong>op</strong><strong>een</strong>s dat het halletje veel te klein was voor dit soort<br />

gebeurtenissen. Je had niet genoeg bewegingsvrijheid. Hij was<br />

nu erg moe. Hij sjorde haar overeind, beledigd snuivend, zo<br />

hard dat ze het goed kon horen, en zei: ‘Nou – jij begon.’ En:<br />

‘Schiet nou maar <strong>op</strong>, ik breng je wel naar bed.’ Toen hij achter<br />

haar log draaiende kont de trap <strong>op</strong> stommelde, proefde<br />

hij <strong>een</strong> eigenaardige smaak in zijn mond, <strong>die</strong> hij nooit eerder<br />

had geproefd en <strong>die</strong> aan bittere chocolade deed denken.<br />

<strong>De</strong> laatste vier maanden <strong>van</strong> Iefkes zwangerschap ontwikkelde<br />

de wandelaar in de lichtgever <strong>een</strong> sterke voorkeur voor het<br />

vlakke, kale, prairieachtige landschap waaraan de provincie<br />

haar twijfelachtige reputatie te danken had. Hij vermeed het<br />

kanaal: het uitzicht was hem daar nog te gevarieerd. Landschap<br />

teruggebracht tot zijn essentie wilde hij, hemel, horizon,<br />

en verder? Verder all<strong>een</strong> het hoogstnoodzakelijke. Als het<br />

echt niet anders kon <strong>een</strong> boerderij – Godzijdank haast altijd<br />

in de verte – <strong>die</strong> zich zo klein mogelijk maakte. Een rafelig<br />

boompje. Wind. Allerlei soorten wind. Zelfs stilstaande wind:<br />

je hoorde het blazen, en toch bewoog er niets. Hoe kon dat?<br />

Het kon. In deze tot het uiterste versoberde omgeving sprak<br />

hij met het kind dat in Iefkes buik naar hem toe reisde. Blijf<br />

weg, zei hij. Heus, het zal je allemaal erg tegenvallen. Neem<br />

mij bijvoorbeeld. Ik ben <strong>een</strong> leegteaanbidder. G<strong>een</strong> vader. En<br />

je moeder doet niets dan jammeren. Waar je nu bent is het<br />

veel prettiger.<br />

70


In haar ondoorgrondelijke grilligheid besloot de natuur echter<br />

haar te vroege geboortes, hartjes <strong>die</strong> het vertikken, darmpjes<br />

<strong>die</strong> k<strong>op</strong>pig weigeren te groeien, en wat ze verder zoal <strong>op</strong><br />

haar repertoire heeft, in petto te houden voor anderen. En zo<br />

kwam de avond waar<strong>op</strong> Iefke, <strong>die</strong> al <strong>een</strong> poosje hartstochtelijk<br />

<strong>op</strong> haar lichtgever zat te vitten, midden in <strong>een</strong> spelletje<br />

Scrabble <strong>op</strong><strong>een</strong>s ‘O’ zei, en toen, terwijl de lichtgever zag hoe<br />

de schrikachtige blik in haar ogen zich naar binnen keerde,<br />

luid en nadrukkelijk, nog <strong>een</strong>s ‘O’.<br />

Een paar uur later was ze in zo’n afwezige stemming dat<br />

ze niet merkte dat ze <strong>op</strong> het punt stond de nieuwe bank (ze<br />

had uren aan de aanschaf gewijd) onherstelbaar te beslijmen<br />

en te bebloeden. Als <strong>een</strong> slaapwandelaar liet ze zich door de<br />

lichtgever naar het kraambed dirigeren.<br />

Tijdens de finale werden ze bijgestaan door <strong>een</strong> goedlachse,<br />

kordate vroedvrouw. Verontwaardigd tierend maakte hun<br />

zoontje zich los uit Iefkes als <strong>een</strong> vuistgrote anus <strong>op</strong>engespalkte<br />

schoot. Even later klotste de nageboorte erachteraan.<br />

<strong>De</strong> vroedvrouw tilde de druipende rode vliezen <strong>op</strong> en drukte<br />

ze in de handen <strong>van</strong> de glazig kijkende lichtgever, alsof het<br />

<strong>een</strong> boodschappentas betrof. ‘Taak <strong>van</strong> de man,’ zei ze, met<br />

<strong>een</strong> stralende, triomfantelijke lach, en toen, omdat de lichtgever<br />

g<strong>een</strong> aanstalten maakte iets te ondernemen: ‘Wegbrengen.<br />

Kan gewoon in de container.’<br />

Met feestelijke huppelpasjes betrad hij het pleintje voor<br />

hun huis, de nageboorte hoog <strong>op</strong>tillend, zoals <strong>een</strong> hengelaar<br />

met één hand <strong>een</strong> grote snoek omhooghoudt, de vingers onder<br />

de kieuwen. Het ochtendlicht was nog bleek, de mensen<br />

sliepen. Container: niemand zei iets, en toch was het of hij<br />

het woord hoorde; het klonk zacht en donzig. Een meter of<br />

twintig, dertig <strong>van</strong> hem verwijderd stonden er <strong>een</strong> paar, in<br />

71


<strong>een</strong> groepje, dicht <strong>op</strong> elkaar gepakt. Moest je nageboorten in<br />

de groene container doen?<br />

Halverwege het pleintje werden zijn benen zwaar. Opnieuw<br />

sch<strong>een</strong> er iemand tegen hem te praten. Niet de kapitein <strong>van</strong><br />

het ruimteschip. Het was uitgesloten dat dit de stem was <strong>van</strong><br />

iemand <strong>die</strong> de eindeloze hemelgewelven bereisde. Het geluid<br />

was zwart en scherp en leek <strong>die</strong>p uit de aarde te komen. ‘Er<br />

is g<strong>een</strong> kind,’ zei de stem. ‘Kijk maar <strong>een</strong>s goed naar <strong>die</strong> zak<br />

vol bloederige brokken; dat is het enige wat ze eruit heeft weten<br />

te persen.’ Vrijwel <strong>op</strong> hetzelfde moment kreeg hij <strong>een</strong> ingeving:<br />

zeg dat het niet zo is. All<strong>een</strong> als jij het zegt, als je zegt<br />

‘Ik heb <strong>een</strong> kind’, heb je er <strong>een</strong>. Ik heb het toch gezien? Dat<br />

telt niet, je moet het zeggen, het zeggen en <strong>die</strong> zak weggooien,<br />

anders is het niet zo. O, dus dit is mijn kans om er<strong>van</strong> af<br />

te komen? Zeg het nu, vlug!<br />

Met <strong>een</strong> uitdagende zwaai liet hij de nageboorte in de <strong>op</strong>en<br />

bek <strong>van</strong> de container zakken en zei: ‘Ik heb <strong>een</strong> kind.’<br />

Even later boog hij zich over zijn nog immer boos brullende<br />

nageslacht en kuste onhandig de plakkerige haartjes.<br />

Zijn blik verwijlde <strong>een</strong> ogenblik bij het absurd kleine, kommavormige<br />

slurfje, de bron <strong>van</strong> zo veel toekomstige wonderen<br />

en verschrikkingen. Arme jongen, dacht hij. Een <strong>beetje</strong><br />

spijtig besefte hij dat hij mogelijk zijn laatste kans om het<br />

knaapje dit bestaan te besparen voorbij had laten gaan.<br />

6.<br />

<strong>De</strong> maanden sleepten zich voort. ’s Nachts hield de kleine<br />

Bastiaan hen wakker. Hij dronk <strong>van</strong> zijn moeder met <strong>een</strong> bijna<br />

gewelddadige gretigheid, alsof hij niets <strong>van</strong> haar over wil-<br />

72


de laten. Iefke jammerde en smeet zo veel servies kapot, dat<br />

de lichtgever meerdere malen naar de Hema moest om de<br />

slinkende inhoud <strong>van</strong> de keukenkastjes aan te vullen. Hij<br />

overwoog om de aanvoerlijnen korter te maken: het servies<br />

rechtstreeks aan Iefke te overhandigen, in plaats <strong>van</strong> het eerst<br />

in gebruik te nemen.<br />

Op <strong>een</strong> dag betrad hij de slaapkamer, waarin zij zoals gewoonlijk<br />

lag te pruilen. (Het was of ze langzaam maar zeker<br />

zelf in <strong>een</strong> kind veranderde, <strong>een</strong> kind dat altijd boos was.) Hij<br />

had <strong>een</strong> stapeltje A4’tjes bij zich, dat hij met gemaakte nonchalance<br />

verplaatste <strong>van</strong> zijn ene hand naar de andere en zowel<br />

zijn motoriek, zijn wippende lo<strong>op</strong>je, als het lachje <strong>op</strong> zijn<br />

gezicht, had iets beheerst-uitdagends, wat Iefke ertoe bracht<br />

haar lichaam <strong>op</strong> één elleboog te verheffen – <strong>een</strong> trage golf<br />

trok door haar uitgedijde, mistroostige tieten – en hem afwachtend<br />

aan te kijken.<br />

‘Kijk,’ zei hij en hij vlijde de A4’tjes in haar schoot.<br />

Ze las: ‘Complexe strategieën in <strong>een</strong> complexe wereld: de<br />

betekenis <strong>van</strong> het deconstructivisme voor het contemporaine<br />

ondernemerschap.’<br />

‘Wat is dat?’ vroeg ze.<br />

Nu kon hij zich niet meer inhouden: hij straalde. ‘Dat is<br />

geouwehoer,’ zei hij, met wellustig krullende lippen.<br />

‘O. En wat wou je daar dan mee gaan doen?’<br />

‘Dat wou ik verk<strong>op</strong>en.’<br />

Ze haalde haar schouders <strong>op</strong>, ging weer liggen en draaide<br />

haar gezicht naar de muur.<br />

Vier weken later kreeg hij zijn eerste <strong>op</strong>dracht: <strong>een</strong> manuscript<br />

corrigeren voor <strong>een</strong> grote uitgeverij, gespecialiseerd in<br />

uitgaven voor het middelbaar en hoger onderwijs. Het ma-<br />

73


nuscript was geschreven door <strong>een</strong> hoogleraar in de econometrie<br />

<strong>die</strong> zich struikelend door de Nederlandse grammatica<br />

bewoog en telkens na <strong>een</strong> paar woorden verdwaalde in zijn<br />

lange, als blinde wormen om zich h<strong>een</strong> tastende zinnen. Een<br />

week later volgde <strong>een</strong> tweede <strong>op</strong>dracht: de correctie <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

vurig maar ongepolijst verslag <strong>van</strong> <strong>een</strong> expeditie in het Peruaanse<br />

regenwoud, dat vol stond met licht experimentele<br />

poëzie. ‘Mijn zweet gutst lang mijn voorhoofd en ga tegen<br />

<strong>een</strong> boom zitten’ bijvoorbeeld en ‘<strong>De</strong> zon breekt bijtend <strong>op</strong><br />

de tandrotsen’. Na acht weken publiceerde hij <strong>op</strong>nieuw <strong>een</strong><br />

artikel in <strong>een</strong> wetenschappelijk tijdschrift: ‘Clusteronderwijs<br />

in <strong>een</strong> gefragmenteerde samenleving’. Spoedig werd hij niet<br />

meer all<strong>een</strong> gevraagd om manuscripten te corrigeren, maar<br />

ook om zelf te schrijven. En hij schreef, hij schreef voor semioverheidsinstellingen<br />

(‘Kansen en gevaren in <strong>een</strong> afbrokkelend<br />

zorgsysteem: de moderne win-winrelatie tussen arts<br />

en patiënt’), voor bedrijven (‘<strong>De</strong> nieuwe huid <strong>van</strong> de slang:<br />

inspelen <strong>op</strong> krimp en groei in de toiletartikelensector’) en<br />

voor de gem<strong>een</strong>te (‘Zwevend vuilnis: <strong>een</strong> interactieve aanpak<br />

<strong>van</strong> het zwerfvuilprobleem’).<br />

Hij richtte <strong>een</strong> bedrijf <strong>op</strong>, Light on language. Toen Iefke<br />

vroeg waarom het bedrijf <strong>een</strong> Engelse naam kreeg, antwoordde<br />

hij dat de hedendaagse mens zijn gedachten het<br />

liefst in kleuterengels formuleerde, in <strong>een</strong> soort gefragmenteerde<br />

songteksten.<br />

Elke week kreeg hij nieuwe <strong>op</strong>drachten. Bastiaan hobbelde<br />

inmiddels als <strong>een</strong> zeehond door de huiskamer. Iefke vertoonde<br />

zich meer en meer buiten het slaapvertrek. Op haar<br />

lippen versch<strong>een</strong> steeds vaker <strong>een</strong> weke, verontschuldigende<br />

lach. Bemoedigend bekl<strong>op</strong>te hij haar schouders, <strong>die</strong> leken te<br />

krimpen onder zijn handen. Hij ging zich te buiten aan zin-<br />

74


nen als ‘Je ziet eruit als <strong>een</strong> lekker voorjaarszonnestraaltje’ en<br />

‘Alles komt in orde, Bambi’. Als ik toch bezig ben, dacht hij,<br />

kan dat er nog wel bij.<br />

Liefde? Hij wist dat er <strong>een</strong> verband was tussen de aanwezigheid<br />

in zijn leven <strong>van</strong> <strong>een</strong> teergevoelige vrouw en <strong>een</strong> pasgeboren<br />

zoontje enerzijds en zijn <strong>op</strong> hol geslagen taalproductie<br />

anderzijds, maar of liefde daar het goede woord voor was?<br />

Het leek <strong>een</strong> <strong>dood</strong>doener. Er was sprake <strong>van</strong> druk, ja, druk,<br />

en <strong>die</strong> druk veroorzaakte <strong>een</strong> breuk, <strong>een</strong> doorbraak. Een zekere<br />

schroom, bepaalde scrupules waar hij zich nooit écht<br />

<strong>van</strong> bewust was geweest, liet hij varen en zodra hij dat deed,<br />

veranderde hij in <strong>een</strong> tekst uitbrakend personage.<br />

Weken werden jaren. <strong>De</strong> tijd ging niet all<strong>een</strong> voorbij, maar<br />

leek ook te versnellen: in plaats <strong>van</strong> zich voort te slepen, verplaatsten<br />

de maanden zich nu met <strong>een</strong> kwieke, doelbewuste<br />

wandelpas. In de lente boog de lichtgever zich over <strong>een</strong> weerspannige<br />

zin en als hij <strong>op</strong>keek, was het herfst, en de zin bleek<br />

veranderd in <strong>een</strong> andere zin, <strong>die</strong> moest worden verweven in<br />

<strong>een</strong> andere tekst. Iefke werkte inmiddels ook, twee dagen in<br />

de week, in de kinder<strong>op</strong><strong>van</strong>g. Light on language vestigde zich<br />

in <strong>een</strong> kantoor en de lichtgever nam mensen in <strong>die</strong>nst, zes,<br />

nee tien, of toch zeven? Het precieze aantal veranderde voortdurend.<br />

In plaats <strong>van</strong> in het huurhuisje waar Bastiaan was geboren,<br />

woonde de familie Lichtgever nu <strong>op</strong> <strong>een</strong> Vinexlokatie.<br />

Zoals mensen <strong>op</strong> hun honden lijken, zo leek dit huis, vond<br />

de lichtgever, <strong>op</strong> de gemiddelde Nederlander. Net iets te dik,<br />

net iets te zelfingenomen, net iets te dom. <strong>De</strong> poging tot architectonische<br />

frivoliteit, <strong>een</strong> vooruitspringende hal met<br />

krijtwitte, huilerige muren, <strong>die</strong> zich <strong>een</strong> straat lang herhaalde,<br />

had iets krampachtigs, iets <strong>van</strong> <strong>een</strong> stramme oude man<br />

75


<strong>die</strong> zich aan <strong>een</strong> jeugdig sprongetje waagt. <strong>De</strong> luxueuze uitstraling<br />

kwam uit <strong>een</strong> pakje.<br />

Maar Iefke vond het prachtig – ze sch<strong>een</strong> nooit meer <strong>van</strong><br />

het leven te hebben verwacht dan dit. <strong>De</strong> eerste avond in hun<br />

nieuwe huis, nadat ze de kleine Bastiaan naar bed had gebracht,<br />

deed ze iets wat ze in g<strong>een</strong> jaren had gedaan: ze maakte<br />

de broek <strong>van</strong> de lichtgever <strong>op</strong>en (nog even vroeg hij zich<br />

af of ze, zoals zo vaak, iets aan zijn kleding had geconstateerd<br />

wat haar niet beviel, <strong>een</strong> scheef zittende riem of iets dergelijks)<br />

en begon hem te pijpen. Toen hij klaarkwam, volgde er<br />

iets wat ze nooit had gedaan: in plaats <strong>van</strong> haar gezicht, met<br />

<strong>een</strong> konijnachtig <strong>op</strong>getrokken snuffelneusje en <strong>een</strong> huiverend<br />

lichtje in haar ogen, <strong>op</strong>zij te houden, slokte ze zijn zaad <strong>op</strong>.<br />

<strong>De</strong> lichtgever wist niet of ze zo handelde uit hartstocht, of uit<br />

angst dat hij de pasgelegde vloerbedekking zou onderkliederen<br />

– <strong>een</strong> combinatie <strong>van</strong> beide emoties was ook mogelijk.<br />

Maar hij besloot er niet naar te vragen. In de maanden <strong>die</strong><br />

volgden herhaalde Iefke dit ritueel regelmatig en steeds met<br />

dezelfde kordate, methodische manier <strong>van</strong> bewegen waarmee<br />

ze ramen lapte en kleren streek (wat het voor de lichtgever<br />

<strong>op</strong>windender dan vroeger maakte om haar gade te slaan als<br />

ze huishoudelijk werk verrichtte).<br />

We zien <strong>een</strong> vuurpijl vliegen, waar – ach! – zo’n schattig, kinderlijk<br />

kometenstaartje achteraan bibbert. We zien hem uit<br />

elkaar spatten en veranderen in <strong>een</strong> fontein <strong>van</strong> veelkleurige<br />

sterren. Ik ben de vuurpijl. Ik ben het licht. Ik of mijn leven,<br />

knappe jongen <strong>die</strong> <strong>die</strong> twee uit elkaar kan houden.<br />

Naarmate zijn maatschappelijk succes toenam, kreeg de<br />

lichtgever steeds vaker dit soort extatische visioenen. Vrijwel<br />

permanent verkeerde hij in <strong>een</strong> toestand <strong>van</strong> lichte euforie.<br />

76


Nooit gedacht dat het allemaal zo makkelijk was. Altijd gedacht<br />

dat je <strong>van</strong> alles moest kunnen, maar dat hoeft helemaal<br />

niet. Integendeel: iets kunnen, talent, kan niet schelen waarvoor,<br />

is juist <strong>een</strong> nadeel. Want de anderen kunnen ook niets.<br />

Weten niks. Rotzooien maar wat aan. Talent, daar worden ze<br />

zenuwachtig <strong>van</strong>. Ze zijn bang dat iemand <strong>die</strong> over talent beschikt<br />

hun gebrek aan talent zal ontdekken. Gem<strong>een</strong>teraadsleden,<br />

wethouders, ondernemers, interim-managers, de leden<br />

<strong>van</strong> de taskforce, hoe al <strong>die</strong> zeeolifanten verder ook mogen<br />

heten, g<strong>een</strong> <strong>van</strong> allen kunnen ze iets. Een man <strong>van</strong> veertig <strong>die</strong><br />

iets kan, wordt toch g<strong>een</strong> interim-manager? Laat ze iets<br />

schrijven en je ziet dat ze zich nauwelijks beter kunnen uitdrukken<br />

dan <strong>een</strong> vijfjarig kind. Het zíjn vijfjarige kinderen,<br />

<strong>die</strong> burgemeestertje spelen. Er zijn maar twee dingen <strong>die</strong> ze<br />

redelijk goed kunnen. Twéé. Gewichtig doen en lulkoek verk<strong>op</strong>en.<br />

Het enige wat <strong>die</strong> hele maatschappelijke elite doet is<br />

zichzelf <strong>op</strong>- en lulkoek rondpompen. Het is net of ze zo’n hele<br />

grote, slome, <strong>beetje</strong> blubberige ballon hebben volgeblazen,<br />

je weet wel, zo <strong>een</strong> <strong>die</strong> de kids zo éééénig vinden, en <strong>die</strong> gooien<br />

ze elkaar toe, schaterend <strong>van</strong> de pret. Terwijl ze met z’n allen<br />

door hun zelfgemaakte ballenbak rollen.<br />

Als hij zo’n monoloog tegen Iefke afstak, onderbrak ze hem<br />

gewoonlijk na <strong>een</strong> paar zinnen. ‘Doe niezo raar,’ zei ze dan.<br />

Of: ‘Praat niet zoveel en geef me ’s <strong>een</strong> kusje.’ Als hij zijn redevoering<br />

voor <strong>een</strong> denkbeeldige gesprekspartner ten gehore<br />

bracht, was hij veel langer aan het woord. Soms raasde hij<br />

door tot de aderen in zijn slapen begonnen te bonken. Of tot<br />

hij zichzelf in <strong>een</strong> soort rode, gonzende cocon had gepraat,<br />

waarin hij niet meer wist wie hij was of wat hij deed. Als hij<br />

weer tot zichzelf kwam, ontdekte hij dat zijn T-shirt drijfnat<br />

was geworden.<br />

77


‘Ben je zover?’ riep Iefke onder aan de trap.<br />

‘Jaháááá!’ zong hij terug, en daarna, staccato blaffend:‘Kom<br />

eraan! Momentje!’<br />

Zoals gewoonlijk was er even <strong>een</strong> gevoel <strong>van</strong> spijt toen de<br />

computer zijn woorden <strong>op</strong>slurpte. Hij wilde altijd meer<br />

schrijven dan hij schreef.<br />

Het vertrek – hij en Iefke zouden ‘gezellig <strong>een</strong> hapje gaan<br />

eten in de stad’ – vergleed in gespannen luchtigheid. Op zichzelf<br />

was er niets ongewoons aan de gebeurtenissen. Temende<br />

vrouwenstemmen toen hij de trap af liep, Bastiaans stem <strong>die</strong><br />

oversloeg <strong>van</strong> <strong>op</strong>winding, en vervolgens, na <strong>een</strong> <strong>op</strong>enzwaaiende<br />

deur, de verwarrende schoonheid <strong>van</strong> de <strong>op</strong>pas, <strong>een</strong> één<br />

meter tachtig lange pubermeid met <strong>een</strong> navelpiercing, waardoor<br />

hij zijn armen niet met<strong>een</strong> in de mouwen <strong>van</strong> zijn jas<br />

kreeg, enzovoort enzovoort. Gebeurtenissen kon je dit eigenlijk<br />

nauwelijks noemen, en dat was misschien juist het probleem.<br />

(Was er dan <strong>een</strong> probleem...?!) Alles wat zich voordeed<br />

behield, met <strong>een</strong> zekere hardnekkigheid, iets lichts, iets doorschijnends,<br />

waardoor het <strong>op</strong> zijn hoogst half leek te gebeuren.<br />

Nu waren ze in de bus. ‘Hè, eindelijk weer <strong>een</strong>s met zijn<br />

tweetjes,’ snaterde Iefke. Even later gevolgd door: ‘Lekker niet<br />

dat gelazer met de auto – goed idee om de bus te pakken.’ Hij<br />

knorde wat – horreborreborre – terwijl hij onwillekeurig terugdacht<br />

aan iets wat hem <strong>een</strong> paar dagen geleden was overkomen,<br />

nee, niet overkomen – iets wat hij had gedáán. Voor<br />

het eerst in jaren was hij teruggekeerd naar het kanaal.<br />

<strong>De</strong> rietkragen al geel, de herfst zat in de lucht. Iets zéér paradoxaals:<br />

zijn oude leven was onmiskenbaar voorbij – en alles,<br />

letterlijk alles wat hij hier zag, nog altijd <strong>die</strong>zelfde sprietige<br />

grassen, <strong>die</strong> oliedomme schapen, <strong>die</strong> tengere bomen, was<br />

als het ware doortrokken <strong>van</strong> <strong>die</strong> boodschap. Maar tegelijk,<br />

78


terwijl dat onmogelijk was of zou moeten zijn, wás het er nog.<br />

Hij had zich uitgesproken. ‘Luister,’ had hij gezegd. ‘Het was<br />

allemaal <strong>een</strong> vergissing, <strong>een</strong> misverstand. Ik dacht dat ik <strong>die</strong><br />

man was <strong>die</strong> hier zijn leven verliep en dat <strong>die</strong> man onmogelijk<br />

kon doen wat ik nu doe. Maar de zaken lagen precies omgekeerd.<br />

<strong>De</strong> man <strong>die</strong> ik niet was, was ik, en niet de man <strong>die</strong><br />

ik was. Heus: het is minder ingewikkeld dan het klinkt.’ Hij<br />

voelde het met<strong>een</strong>: de verzoening waar hij even <strong>op</strong> had geho<strong>op</strong>t,<br />

kwam niet. Het kanaal wees hem af, en dat zou het<br />

blijven doen. En toch kreeg hij, toen hij het water zijn rug<br />

had toegekeerd en de terugtocht had aanvaard, het gevoel dat<br />

hij, als hij zich nog één keer zou omdraaien, zou zien hoe hijzelf<br />

het pad langs de oever betrad, voor zijn dagelijkse wandeling.<br />

Het gebeurde toen hij, twee passen achter Iefke, het restaurant<br />

wilde binnenl<strong>op</strong>en. <strong>De</strong> glazen deur, waarin zijn spiegelbeeld<br />

zich te buiten sch<strong>een</strong> te gaan aan potsierlijke buitelingen,<br />

verzette zich eerst uit alle macht, en toen, <strong>op</strong><strong>een</strong>s,<br />

dwarrelde het glas <strong>op</strong>zij. Het volgende ogenblik was het er<br />

niet meer. Verdampt. Ook zijn benen gedroegen zich heel<br />

merkwaardig. Ze smolten, leek het. Hij moest gaan zitten en<br />

dacht: nou dit is misschien niet gezond, maar het is wel allejezus<br />

lekker. Iefke boog zich over hem h<strong>een</strong>, haar ogen groot,<br />

nee bol, bol <strong>van</strong> angst. ‘Wat is er met je?’ Toen was ze weg.<br />

Het geluid <strong>van</strong> haar stem kwam als <strong>een</strong> verfrissend lentewindje<br />

naar hem toe waaien: ‘Bel <strong>een</strong> dokter, <strong>een</strong> ambulance!’<br />

Ze vloekte. Toen was ze er weer. Hij begreep dat hij haar<br />

enige uitleg verschuldigd was, daar had ze recht <strong>op</strong>, beslist.<br />

Hij zei: ‘Mijn licht...’<br />

Ze had altijd <strong>een</strong> goed ontwikkeld instinct gehad voor het<br />

ergste. ‘Gaat het uit...?’<br />

79


‘Nou, nee, dat niet...’ Hij probeerde te glimlachen, maar het<br />

werd <strong>een</strong> gekke grijns. Hij voelde dat de afstand tussen hen<br />

nu snel groter werd. Hij zag het ook, aan de uitdrukking <strong>op</strong><br />

haar gezicht. Waar had haar k<strong>op</strong>pigheid, haar vasthoudendheid,<br />

hem niet gebracht? Dat was toch heel <strong>op</strong>merkelijk geweest.<br />

Maar tegen deze tegenstander kon ze niets beginnen<br />

en dat wist ze, hij zag in haar ogen dat ze het wist. ‘Het gaat<br />

niet uit,’ zei hij, ‘maar het gaat de verkeerde kant <strong>op</strong>, het gaat<br />

naar binnen in plaats <strong>van</strong> naar buiten.’ Toen was hij plotseling<br />

terug in <strong>een</strong> <strong>van</strong> zijn vroegere droomlandschappen,<br />

waar<strong>van</strong> hij had gedacht dat hij ze voorgoed achter zich had<br />

gelaten. Het gras gonsde <strong>van</strong> de insecten, het licht had de<br />

kleur <strong>van</strong> bier, en in de verte rezen drie bomen <strong>op</strong>, de stammen<br />

roodbruin, bijna rood, <strong>die</strong> hun takken spreidden als vogels<br />

<strong>die</strong> hun vleugels <strong>een</strong>s <strong>op</strong>enklappen zonder <strong>van</strong> plan te<br />

zijn te gaan vliegen. Maar deze keer bleef het daar niet bij.<br />

Hij schoot in de lach toen hij zag wat er gebeurde. <strong>De</strong> bomen<br />

bewogen hun takken <strong>op</strong> en neer, óp, neer, óp, neer, steeds feller,<br />

en vervolgens maakten ze zich los <strong>van</strong> de grond.<br />

80


over de tranen <strong>van</strong> mijn vrouw. over de<br />

waarheid en wouter godijn<br />

Na de euforie <strong>van</strong> het scheppen komt de onzekerheid, zich<br />

vastklemmend aan zusje Angst. Twee schrikachtige hinden<br />

in <strong>een</strong> desolaat, duister woud. (Ik vraag me af of <strong>een</strong> redacteur<br />

<strong>die</strong> huiverende hertjes met<strong>een</strong> omver zou knallen... Hallohallo...<br />

Tsja, ik heb hier g<strong>een</strong> redacteur.)<br />

Als de euforie niet zo verslavend was, zou je het er nooit<br />

voor overhebben. Bij elke herlezing worden je zinnen bleker,<br />

de vragen klemmender. Dat licht, zouden ze dat begrijpen?<br />

Zouden ze überhaupt begrijpen dat er iets te begrijpen<br />

valt? En als ze het te goed begrijpen, is het ook weer niet<br />

goed, want dan schrijven ze dat je alles er te dik boven<strong>op</strong><br />

legt. Scylla en... Verdorie, hoe heet <strong>die</strong> andere ook alweer?<br />

Weer <strong>een</strong> <strong>die</strong> me in de steek laat.<br />

Tussen Scylla en <strong>die</strong> andere <strong>die</strong> ik kwijt ben, als <strong>een</strong> miezerig<br />

stroompje, je slinkende banksaldo. Waarom denken<br />

mensen <strong>die</strong> nooit schrijven toch altijd dat er niets mooiers<br />

bestaat dan het schrijverschap?<br />

En mijn vrouw? Neem ik soms aan dat zij blij zou zijn met<br />

dit verhaal? Helemaal niet! Ik stel me voor dat deze bladzijden,<br />

<strong>die</strong> nu all<strong>een</strong> zijn vastgelegd in mijn hersens (en de bestanden<br />

kunnen elk ogenblik worden gewist), zijn gedrukt<br />

en dat zij ze leest. Ik stel me dat om de haverklap voor! En<br />

hoe grote, glanzende tranen dan traag, als <strong>een</strong> soort transparante<br />

slakken, over haar wangen glijden – en natuurlijk<br />

kan ik het weer niet laten om aan het glijden <strong>van</strong> <strong>die</strong> tranen<br />

iets wellustigs te geven. Ik zou <strong>een</strong> <strong>van</strong> <strong>die</strong> tranen willen zijn<br />

en dan – ja, ja.<br />

81


82<br />

En dan te bedenken dat ik nu helemaal niet zou schrijven<br />

als zij niet <strong>op</strong> dat idee gekomen was! Dat zij dit alles in zekere<br />

zin verzonnen heeft!<br />

Ik stel me voor hoe ze me met betraande ogen aankijkt, en<br />

zegt: ‘Met elk verhaal maak je alles nóg erger.’ Wat bedoelt<br />

ze met ‘alles’? Hoezo ‘erger’? Waarom stel ik me dat eigenlijk<br />

zo voor? Waarom heb ik het gevoel dat het mijn plicht<br />

is om me dit voor te stellen?<br />

Wat ik haar in het ene verhaal te veel geef, geef ik haar in<br />

het andere te weinig. En aan iets goeds blijkt <strong>op</strong>nieuw iets<br />

slechts vast te zitten. Hoeveel schrijvers hebben iets vergelijkbaars<br />

meegemaakt? Ze nemen zich voor om de waarheid<br />

te onthullen, en als ze klaar zijn en alom worden geprezen<br />

om ‘hun genadeloze eerlijkheid’, weten ze <strong>die</strong>p in hun hart<br />

dat ze niet iets goeds hebben gedaan, maar iets – iets smerigs.<br />

Daarom voelen ze zich zo snel aangevallen, daarom verdedigen<br />

ze zich zo fel.<br />

Waarom schrijf je dan niet de waarheid? vraagt u zich misschien<br />

af. <strong>De</strong> eerste jaren <strong>van</strong> mijn schrijverschap heb ik<br />

besteed aan pogingen de waarheid te schrijven. Na uren<br />

zwoegen had ik dan één zin. Bijvoorbeeld: ‘Hij liep naar de<br />

deur.’<br />

En mijn bureau was bezaaid met deels in razernij tot<br />

pr<strong>op</strong>pen geknepen vellen papier: ‘Hij had het gevoel dat hij<br />

met grote sprongen <strong>op</strong> de deur af ging’; ‘Hij sch<strong>een</strong> <strong>op</strong> de<br />

deur af te vliegen’; ‘Hij liep naar de deur, grote, machtige<br />

vleugels ruisten in zijn hoofd’;‘Afwezig liep hij naar de deur’;<br />

‘Hij liep naar de deur, maar het leek alsof hij zich niet be-


woog en de deur naar hem toe kwam’ – enzovoort, enzovoort.<br />

<strong>De</strong> waarheid: je kunt je er al schrijvend langs wurmen, eronderdoor<br />

of eroverh<strong>een</strong>, maar je kunt er niet in. Of all<strong>een</strong><br />

bij toeval, door afstand te doen <strong>van</strong> het verlangen.<br />

‘Jouw voorstelling <strong>van</strong> de waarheid is zo heerlijk archaïsch<br />

J,’ zou <strong>Wouter</strong> Godijn zeggen – en daarbij <strong>een</strong> <strong>van</strong> zijn valsere<br />

grijnsjes produceren. ‘Jij ziet de waarheid als <strong>een</strong><br />

brandpunt waar-eh... nou, waar <strong>van</strong> alles samenkomt.<br />

Maar zo is de waarheid helemaal niet. <strong>De</strong> waarheid heeft<br />

duizend gezichten <strong>die</strong> elk ogenblik <strong>van</strong> uitdrukking veranderen.’<br />

Vermoedelijk zou ik geantwoord hebben dat hij <strong>op</strong> moest<br />

houden met het verkleuteren <strong>van</strong> warhoofdige Franse filosofen,<br />

wier werk hij nauwelijks kent omdat hij g<strong>een</strong> Frans<br />

kan lezen. Daar is <strong>Wouter</strong> Godijn gewoon te stom voor!<br />

Ik heb er vaak <strong>van</strong> genoten om met hem te redetwisten.<br />

Hij nam het altijd <strong>op</strong> voor Mulisch en Nooteboom: elegante,<br />

<strong>die</strong>pzinnige schrijvers, zei hij, <strong>die</strong> in eigen land steeds waren<br />

bekritiseerd en gewantrouwd, omdat de Nederlander<br />

<strong>een</strong> hekel heeft aan elegantie en <strong>die</strong>pzinnigheid.<br />

‘Nee!’ schreeuwde ik dan, ‘omdat ze kitsch schrijven! <strong>De</strong><br />

Nederlandse literatuur is all<strong>een</strong> in staat boven de kitsch uit<br />

te stijgen door hoekig, onbehouwen proza. Hermans, Reve,<br />

Krol, dat soort werk. Kijk naar mij! Ben ik soms elegant?<br />

Nou dan.’<br />

Ach ja, <strong>Wouter</strong> Godijn. Een dag of vijf geleden was hij hier<br />

om, zoals de niet-schrijvende medemens met zijn onbehol-<br />

83


84<br />

pen gevoel voor dramatiek dat zo pakkend uitdrukt, ‘afscheid<br />

te nemen’.<br />

Hij zag er dermate bescheten uit dat ik het gevoel had dat<br />

hij zo mijn plaats zou kunnen innemen. Hij is namelijk ziek,<br />

<strong>Wouter</strong> Godijn. Een spierziekte, sinds <strong>een</strong> jaar of twee. Het<br />

ziekteproces verlo<strong>op</strong>t heel traag. Dat past goed bij hem, want<br />

hij is zelf ook traag.<br />

Van redetwisten kwam niets meer terecht. Ik was nauwelijks<br />

in staat <strong>een</strong> woord uit te brengen en hij kwam niet verder<br />

dan <strong>een</strong> slechte imitatie <strong>van</strong> zichzelf. Hij probeerde<br />

steeds dat vage lachje met één mondhoek, waar hij vaak mee<br />

is gefotografeerd, <strong>op</strong> zijn smoel te krijgen. Maar het mislukte<br />

telkens. Zijn stem klonk <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> lallerig; wla-wlawla.<br />

<strong>De</strong> spieren in de mond en de tong hè, <strong>die</strong> gaan er ook<br />

aan. We geven nu het woord aan de beroemde dichter <strong>Wouter</strong><br />

Godijn: wla-ha-wla-ha.<br />

Dank u wel – zeer verhelderend.<br />

Hij is zijn carrière trouwens begonnen met <strong>een</strong> roman – was<br />

misschien wel liever schrijver geworden.<br />

Voorl<strong>op</strong>ig heb ik meer ervaring in ziek zijn dan hij. Ik<br />

weet wat hem te wachten staat. Die fameuze mildheid <strong>van</strong><br />

hem, en wat zijn critici ‘zijn fijnzinnige humor’ noemen, <strong>die</strong><br />

krijgt de ziekte er wel uit. Die zal uit hem worden geperst<br />

als het sap uit <strong>een</strong> sinaasappel. Hoe zieker hij wordt, hoe<br />

meer hij <strong>op</strong> mij zal gaan lijken.<br />

Ik verspeel veel te veel tijd aan hem. Hoeveel tijd zou ik nog<br />

hebben?<br />

Hoog tijd om aan mijn volgende verhaal te beginnen. Ik<br />

heb de neiging u uitnodigend toe te blaffen.


Mijn moeder was <strong>een</strong> hond en later werd ik de hond <strong>van</strong><br />

alle andere vrouwen. Waarom zeg ik dat nu weer...? Doet er<br />

niet toe, ik begin... WRRRRAAF...! WAF! WAF!<br />

Ik ben de blaffende lichtgod.<br />

85


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


DERDE VERHAAL:<br />

DE TERUGKEER


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


Hoe begint zoiets? Hij zegt: ik voel <strong>een</strong> knobbel, en ik antwoord:<br />

lekkere knobbel in je broek zal je bedoelen, en ik pak<br />

’m bij z’n zak, zo in één keer, <strong>een</strong> hand vol, zoals ik dat zo<br />

graag doe, maar hij vindt het niet leuk. Hij draait zich weg<br />

en hij zegt: nee daar. En ik ga ernaartoe met m’n vingers, nu<br />

heel anders, en het is <strong>een</strong> soort balletje onder z’n huid, in de<br />

buurt <strong>van</strong> zijn oksel, en als ik, terwijl ik eraan zit, naar z’n<br />

gezicht kijk, is z’n gezicht <strong>een</strong> bang kindergezicht, met <strong>van</strong><br />

dat natte, half gesmolten ijs in z’n ogen, en dan, <strong>op</strong><strong>een</strong>s, zoals<br />

<strong>een</strong> kurk uit <strong>een</strong> champagnefles schiet, is ons hele leven<br />

veranderd. En dan? Nou, je praat en je praat (ja, je praat wat<br />

af!), je praat hele kathedralen bij elkaar, kathedralen <strong>van</strong> liefde,<br />

<strong>die</strong> zich met al hun versieringen en bogen en spiralen verheffen<br />

boven de knobbeltjes, boven het knollenveld <strong>van</strong> zijn<br />

uit elkaar vallende lichaam, en je zegt: wij zullen winnen, en<br />

je zegt: zelfs als we niet winnen zullen we winnen. Toen ik<br />

nog bij m’n ouders woonde heb ik ’s <strong>een</strong> nest jonge vogeltjes<br />

verz<strong>op</strong>en dat onze kat uit de boom had gesleept en ik had<br />

nooit gedacht dat het zo lang zou duren en zo ging hij ook<br />

<strong>dood</strong>. Dag en nacht hadden <strong>die</strong> doktoren zitten zaniken over<br />

hoe mooi het allemaal was en hoe hij waardig afscheid nam,<br />

of ging nemen, of had genomen, daar waren ze nog niet helemaal<br />

uit, tot hij <strong>op</strong><strong>een</strong>s zijn ogen weer <strong>op</strong>endeed en in <strong>een</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>die</strong> vogeltjes veranderde, en al <strong>die</strong> doktoren <strong>die</strong> riepen a<br />

en o en sprongen als apen <strong>op</strong> en neer en wat mij betreft ste-<br />

89


ken ze <strong>die</strong> fantastische spuitjes <strong>van</strong> ze in hun reet, zo <strong>die</strong>p dat<br />

ze er nooit meer uit komen. En toen...? Toen brachten we<br />

hem naar zo’n brandhuis, dat heel klef in zo’n stemmig bosje<br />

stond te druilen, en daar schoven ze hem de oven in alsof<br />

hij <strong>een</strong> brood was, dat ze gingen bakken, en met<strong>een</strong> daarna<br />

is het l<strong>op</strong>en begonnen.<br />

In het begin ging het alle kanten <strong>op</strong>, de routes vormden samen<br />

<strong>een</strong> web geweven door <strong>een</strong> gek geworden spin, <strong>een</strong> spin<br />

<strong>die</strong> zoveel gez<strong>op</strong>en had dat hij niet meer wist wat onder of boven<br />

was. Niets betekende iets, niets ging ergens naartoe. Er<br />

was slapen (maar ook in mijn dromen ging het l<strong>op</strong>en gewoon<br />

verder), er was wakker worden: mijn k<strong>op</strong> <strong>op</strong>engewrikt en de<br />

stomme, domme werkelijkheid bleef erin staan als het blad<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> bijl, <strong>een</strong> bijl <strong>van</strong> licht. En dan liep ik, met<strong>een</strong> liep ik,<br />

ik nam nauwelijks de tijd <strong>een</strong> paar kledingstukken over mijn<br />

lijf te rukken. Even later waren er dan bijvoorbeeld <strong>op</strong><strong>een</strong>s onderbroeken<br />

– nou ja, slipjes. Slipjes in plastic zakjes, <strong>op</strong>gehangen<br />

aan <strong>een</strong> stalen pin. Laten we zeggen: beige slipjes, <strong>een</strong><br />

beige neigend naar <strong>die</strong> vleeskleur <strong>van</strong> nylons, afgezet met witte<br />

lovertjes. En daar stond ik dan naar te turen, terwijl mijn<br />

ogen vol tranen liepen. En dan stond er <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> of ander<br />

wijf naast me dat stonk alsof ze <strong>een</strong> hele bus pleeverfrisser<br />

over haar kleren had uitgespoten: ‘Zoekt u iets juffrouw? Kan<br />

ik u ergens mee helpen?’ En h<strong>op</strong>, ik liep alweer, mijn benen<br />

wentelden haar m’n leven uit. Of ik stond tussen <strong>een</strong> heleboel<br />

mensen te wachten in <strong>een</strong> weeïge, broeierige broodgeur tot er<br />

<strong>een</strong> stem naar me toe zweefde <strong>die</strong> zei: ‘En wat wenst u mevrouw?’<br />

en <strong>een</strong> andere stem: ‘Ze heeft helemaal g<strong>een</strong> nummertje.’<br />

En de eerste: ‘Heeft u wel <strong>een</strong> nummertje getrokken?’<br />

En dan riep ik keihard: ‘Broodje poep zal je bedoelen!’ en weg<br />

was ik. Ik werd er niet dikker <strong>op</strong>, <strong>die</strong> dagen.<br />

90


Later kwam er meer lijn in het l<strong>op</strong>en – structuur zou je ook<br />

kunnen zeggen. Natuurlijk gebeurde dat. <strong>De</strong> spin <strong>die</strong> het web<br />

<strong>van</strong> onze levens weeft is niet <strong>van</strong> lotje getikt, al lijkt dat soms<br />

zo. Alles wat ons overkomt, elke gebeurtenis, betekent iets, is<br />

één noot in <strong>een</strong> grootse, alles en alles omvattende compositie<br />

– <strong>een</strong> symfonie <strong>van</strong> liefde. Toen, zo kort na zijn <strong>dood</strong>, begreep<br />

ik dat niet meer, of nog niet, maar daar zou spoedig<br />

verandering in komen. (<strong>De</strong> <strong>dood</strong> is eigenlijk <strong>een</strong> soort grap.<br />

<strong>De</strong> <strong>dood</strong> bestaat niet, niet in de betekenis <strong>die</strong> mensen er gewoonlijk<br />

aan geven. <strong>De</strong> <strong>dood</strong> is g<strong>een</strong> einde, g<strong>een</strong> overgang<br />

naar het niets, all<strong>een</strong> <strong>een</strong> metamorfose.)<br />

’s Morgens als ik ontwaakte was het kanaal al in mijn gedachten.<br />

Ik wierp <strong>een</strong> blik uit het raam om me voor te kunnen<br />

stellen hoe het er <strong>die</strong> dag uit zou zien. Zou er all<strong>een</strong> zo’n<br />

trage, luie deining in het water zijn, of zouden vlugge, energieke<br />

golven er in eindeloze rijen doorh<strong>een</strong> trekken? Zou het<br />

zo fel schitteren dat het pijn deed aan je ogen en eruitzien als<br />

kwik, kwik dat hier en daar overging in plassen puur licht?<br />

Of zou het grijs zijn en geheimzinnig als de donzige vleugels<br />

<strong>van</strong> zo’n vlindertje dat pas tevoorschijn komt als het donker<br />

is? En wat voor soort kleren moest ik aan? Op warme dagen<br />

droeg ik boven mijn wandelschoenen all<strong>een</strong> <strong>een</strong> korte broek<br />

en <strong>een</strong> wijde, luchtige blouse. Maar als het met bakken uit de<br />

hemel kwam, doste ik me uit als <strong>een</strong> Michelinmannetje: regenpak,<br />

jas, één-twee truien d’r onder, laarzen, you name it.<br />

Wat voor weer het ook was: ik ging. (Alsof ik wist dat hij zou<br />

komen en bang was om hem mis te l<strong>op</strong>en, maar zo was het<br />

toen nog niet, ik wist – niets wist ik! All<strong>een</strong> dat ik moest l<strong>op</strong>en.)<br />

Als het de hele dag regende, kro<strong>op</strong> het water langzaam<br />

in je. Hoe het dat klaarspeelde weet ik niet, maar het kro<strong>op</strong><br />

door al je kleren h<strong>een</strong> en nestelde zich als <strong>een</strong> koude water-<br />

91


geest in je lijf. Was het warm, dan ging het met de warmte<br />

net zo, tot je <strong>een</strong> gloeiende roodbruine wolk achter je ribben<br />

voelde zitten.<br />

Nee, ik zou niet meer verdwalen tussen de onderbroeken,<br />

in <strong>een</strong> bakkerij of ergens anders. Ik had nu <strong>een</strong> doel, ik wist<br />

waar ik naartoe moest. Eerst moest ik langs zo’n mysterieus<br />

bedrijventerrein (waarom wekken bedrijventerreinen toch<br />

altijd de indruk dat er nooit iets gebeurt? Een man neemt <strong>een</strong><br />

pen <strong>van</strong> zijn bureau en legt hem weer neer en dat is het dan<br />

voor <strong>van</strong>daag). Dan door <strong>een</strong> soort parkje met rododendrons,<br />

coniferen en sierdennen (eigenlijk <strong>een</strong> nogal weelderig<br />

uitgevallen kerkhof, maar ik vertikte het om het zo te noemen,<br />

het was <strong>een</strong> parkje, <strong>een</strong> parkje, <strong>een</strong> parkje!) en dan was<br />

ik bij het kanaal en dan ging alles verder <strong>van</strong>zelf: ik moest de<br />

lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> het water volgen, over <strong>een</strong> hobbelig, soms door bomen<br />

en struikgewas overhuifd, her en der door ondergrondse<br />

boomvingers <strong>op</strong>engewrikt paadje. Hoe lang? Gewoon tot<br />

ik voelde dat ik om moest keren. Soms gebeurde dat al na <strong>een</strong><br />

uurtje, maar het kon ook uren duren. Ik liep dan <strong>op</strong><strong>een</strong>s tegen<br />

<strong>een</strong> soort onzichtbare weerstand <strong>op</strong> en dan begreep ik<br />

dat het tijd was om naar huis te gaan. Ik ben wel<strong>een</strong>s zo lang<br />

doorgel<strong>op</strong>en dat ik de hele avond en het begin <strong>van</strong> de nacht<br />

nodig had om weer thuis te komen: dat was prachtig. Het<br />

licht <strong>van</strong> de autok<strong>op</strong>lampen <strong>op</strong> de wegen <strong>die</strong> zo af en toe parallel<br />

aan de andere oever liepen sneed <strong>op</strong> gezette tijden door<br />

de duisternis: alles – ook de doden – lispelde, ademde, zoemde,<br />

fluisterde, leefde. Toen ik onder <strong>een</strong> spoorbrug door liep,<br />

kwam er net <strong>een</strong> trein voorbij en het donker veranderde in<br />

<strong>een</strong> lawine <strong>van</strong> plotselinge lichtflitsen en bonkend, ratelend,<br />

woedend lawaai. Het gonzen <strong>van</strong> de rust <strong>die</strong> daar<strong>op</strong> volgde –<br />

als je dat nooit gehoord hebt, kun je je het niet voorstellen.<br />

92


Ik kwam ook allerlei mensen tegen. Tenzij iemand me inhaalde<br />

(meestal <strong>een</strong> fietser, want bijna niemand liep harder<br />

dan ik) zag je zo iemand al <strong>van</strong> heel ver <strong>op</strong> je af komen. Vaak<br />

waren het <strong>van</strong> <strong>die</strong> types met <strong>van</strong> <strong>die</strong> bolle nacht<strong>die</strong>rogen, <strong>die</strong><br />

helemaal in extase raken als ze <strong>een</strong> klein bloemetje zien, maar<br />

<strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> schrikachtig worden als ze <strong>een</strong> ander mens tegen<br />

het lijf l<strong>op</strong>en. Maar ook trotse, sterke vrouwen <strong>die</strong> er in<br />

hun <strong>een</strong>tje <strong>op</strong> uit trokken, net als ik. En boze mannen <strong>die</strong> <strong>op</strong><br />

warme dagen gelijk naar m’n tieten loerden. Soms groette je<br />

elkaar, maar gepraat werd er eigenlijk nooit. Er was er één (en<br />

tot ik hem terugzag, was dat <strong>van</strong> alle mensen <strong>die</strong> ik langs het<br />

kanaal ontmoette degene <strong>die</strong> de meeste indruk <strong>op</strong> me maakte)<br />

<strong>die</strong> zo af en toe licht gaf. Je zag hem aan komen kuieren,<br />

<strong>een</strong> tengere, niet onknappe vent, sjofele kleren, <strong>beetje</strong> wezenloos<br />

lachje, maar verder niks bijzonders en dan <strong>op</strong><strong>een</strong>s<br />

– wham! – dan had ie dat licht om zich h<strong>een</strong>. Vooral <strong>op</strong> donkere<br />

dagen zag je het goed. Ik heb nooit geweten of hij het<br />

zelf merkte – ik deed altijd of er niks aan de hand was. Er was<br />

<strong>een</strong> tijd dat ik hem om de haverklap tegenkwam, daarna nog<br />

maar <strong>een</strong> <strong>dood</strong>enkele keer, misschien dattie toen <strong>op</strong> het kanaal<br />

was uitgekeken.<br />

<strong>De</strong> eerste keer dat ik hem zag, herkende ik hem niet. Ik dacht:<br />

als jij maar niet bijt, en ik liep vlug langs hem h<strong>een</strong>. En verder<br />

niks, niente, nada. Pas toen ik thuis was, merkte ik dat hij<br />

<strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier in mijn bewustzijn was blijven<br />

hangen. Terwijl ik nadacht over allerlei zaken <strong>van</strong> huishoudelijke<br />

aard (ik bedacht bijvoorbeeld dat de inrichting <strong>van</strong><br />

mijn huiskamer er sterk <strong>op</strong> vooruit zou gaan als de boekenplanken<br />

plaats zouden maken voor <strong>een</strong> indiaans wandkleed)<br />

was er tegelijk <strong>een</strong> smalle, hoge ruimte in mijn hoofd, <strong>een</strong><br />

93


uimte vol zonlicht omzoomd door honderden in de wind<br />

dansende blaadjes, waarin hij <strong>op</strong> me af bleef komen, met <strong>die</strong><br />

lichte, bijna dansende tred, zijn zwarte, spitse elfenoren recht<strong>op</strong>,<br />

zijn onwaarschijnlijk donkere ogen alert en tegelijk vragend<br />

<strong>op</strong> me gericht, de roze lap <strong>van</strong> zijn tong met <strong>een</strong> soort<br />

lintachtige zwier schuin uit zijn <strong>op</strong> en neer wippende bek. En<br />

later, ’s nachts, was er <strong>een</strong> droom (misschien was het trouwens<br />

helemaal g<strong>een</strong> droom, maar <strong>een</strong> visioen) waarin ik <strong>op</strong><br />

weg was naar <strong>een</strong> kamer in <strong>een</strong> soort kasteel en tegelijk was<br />

ik al in <strong>die</strong> kamer en daar had ik – had ik – om het <strong>een</strong>s netjes<br />

en kuis uit te drukken: ik had gem<strong>een</strong>schap met <strong>een</strong> hond.<br />

Hij was in me, maar hij was ook boven me en ik rukte hem<br />

af, terwijl ik bemoedigend tegen hem lachte om hem te helpen<br />

zover te komen. En toen, toen het bijna zover was, was<br />

hij g<strong>een</strong> hond meer, toen was hij het. Kletsnat en met <strong>een</strong><br />

bonkend hart werd ik wakker en ik lag <strong>een</strong> hele tijd bewegingloos<br />

in het donker voor me uit te kijken en te luisteren<br />

naar de stemmen in mijn hoofd. <strong>De</strong> ene stem zei: ‘Hij is terug.<br />

Natuurlijk was hij niet <strong>dood</strong>, dat leek all<strong>een</strong> maar zo’ en:<br />

‘Hij zoekt je. Hij heeft je nodig.’ En de andere (<strong>die</strong> moeite leek<br />

te hebben zijn lachen in te houden) zei: ‘Dobbermandobbermandobberman,<br />

het was <strong>een</strong> <strong>dood</strong>gewone dobberman.’<br />

Ik wist eigenlijk al met<strong>een</strong> wie zich achter <strong>die</strong> tweede stem<br />

verschool: de tweede stem, wist ik, was de stem <strong>van</strong> de duivel.<br />

Van nu af aan sloeg ik helemaal g<strong>een</strong> dag meer over, maar zolang<br />

ik hem niet had gezien, liep ik niet ver. Want als ik ver<br />

liep en hij juist niet, zou ik hem mis kunnen l<strong>op</strong>en. Ik drentelde<br />

rond in het parkje en langs het begin <strong>van</strong> het pad, net<br />

zo lang tot ik hem tegenkwam. Ik werd soms helemaal ge-<br />

94


stoord <strong>van</strong> steeds maar hetzelfde stukkie <strong>op</strong> en neer. <strong>De</strong> rododendrons<br />

kwamen m’n neus uit. En wat erger was: de mensen<br />

begonnen <strong>op</strong> me te letten. Precies daar waar het parkje<br />

<strong>op</strong>hield en het pad versmalde en afboog langs de kanaaloever<br />

stond vaak <strong>een</strong> groepje ouwe mannetjes te kletsen, ze kwamen<br />

daar speciaal naartoe voor dat geklets, en als ze me zagen<br />

zeiden ze met <strong>van</strong> <strong>die</strong> kraaierige ouwemannenstemmen:<br />

‘Zo, ook weer in de benen?’ En als ik even later <strong>op</strong>nieuw voorbijkwam:<br />

‘Steeds maar <strong>op</strong> en neer en <strong>op</strong> en neer, dat heb jij<br />

het liefste hè?’ En als ik me tussen het struikgewas verst<strong>op</strong>te<br />

en na <strong>een</strong> poosje weer tevoorschijn kwam: ‘Even <strong>een</strong> rustig<br />

plekkie <strong>op</strong>gezocht? Gelijk heb je’ – alsof ze zelf ook om de<br />

haverklap in de bosjes kr<strong>op</strong>en.<br />

Soms gingen er dagen voorbij zonder dat ik hem zag: na<br />

vele uren gaf ik het <strong>op</strong> en keerde slap en moe en huilerig naar<br />

huis terug. <strong>De</strong> rest <strong>van</strong> zulke dagen liet nauwelijks <strong>een</strong> spoor<br />

in mijn bewustzijn achter. Ik denk dat ik <strong>op</strong> bed lag, eerlijk<br />

gezegd sla ik er maar <strong>een</strong> slag naar. Ik kan ook de stad in zijn<br />

gegaan, ik kan er bij wijze <strong>van</strong> spreken wel <strong>een</strong> tweede leven<br />

<strong>op</strong> na hebben gehouden, waarin ik iemand anders was <strong>die</strong><br />

hele andere dingen deed – ik weet het gewoon niet.<br />

Maar altijd kwam na verlo<strong>op</strong> <strong>van</strong> tijd de dag dat ik hem<br />

terugzag. Ergens <strong>op</strong> het pad, in het parkje of langs het kanaal,<br />

soms zo ver weg dat je eerst all<strong>een</strong> maar <strong>een</strong> bewegende rorschachvlek<br />

zag <strong>die</strong> <strong>van</strong> alles en nog wat kon zijn, doemde de<br />

katachtig slanke, elegante hond <strong>op</strong>, vergezeld door zijn hobbezakkerige<br />

baas – <strong>een</strong> man met <strong>een</strong> <strong>op</strong>geblazen, vlekkerig<br />

gezicht, wilde, schelblauwe ogen, <strong>een</strong> kale k<strong>op</strong> met all<strong>een</strong> boven<br />

de oren nog wat warrige plukken peper-en-zoutkleurig<br />

haar, en meestal gekleed in <strong>een</strong> afschuwelijk, vleeskleurig<br />

windjack en <strong>een</strong> flodderige broek. Vanaf het begin riep <strong>die</strong><br />

95


man <strong>een</strong> wilde haat in me <strong>op</strong>. Hoe kon zo’n schoonheid onderworpen<br />

zijn aan de nukken <strong>van</strong> zo’n groot uitgevallen<br />

aardmannetje? Dat sloeg toch nergens <strong>op</strong>? En toch was het<br />

zo. Die beeldschone hond moest doen wat het aardmannetje<br />

wilde. Soms gaf <strong>die</strong> kerel <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> geniepige ruk aan de<br />

slipketting en dan ontsnapte er <strong>een</strong> afgeknepen, onderdanig<br />

gepiep uit de keel <strong>van</strong> mijn liefste.<br />

Na <strong>een</strong> paar keer begon mijn lief me te herkennen. Als hij<br />

me zag probeerde hij zijn baas soms te vlug af te zijn door<br />

plotseling <strong>op</strong> me af te springen, grommend <strong>van</strong> hartstocht.<br />

Maar altijd haalde de ketting hem terug. En niet all<strong>een</strong> hij<br />

herkende me, ook zijn baas! Ik dacht: hij komt me te vaak tegen,<br />

binnenkort krijgt hij me door; ik dacht: hij zal proberen<br />

<strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier <strong>van</strong> me af te komen. Maar wat<br />

deed hij? Hij begon me te groeten! Mogge, zei hij tegen me,<br />

als het tenminste morgen was, of hij zei ‘Middag’, of ‘Weertje<br />

hè?’ en dan keek hij me verwachtingsvol aan – de achterlijke<br />

zak. Terwijl ik antwoordde dat het inderdaad mooi of<br />

lelijk weer was, hield ik met bovenmenselijke inspanning m’n<br />

stem in bedwang en vervolgens zweefde-liep ik langs hem<br />

h<strong>een</strong>, mijn hart bonkend alsof het zou barsten.<br />

Traag maar onweerstaanbaar nam het besef wat me te doen<br />

stond mijn geest in beslag: ik moest hem bevrijden, verlossen.<br />

Een paar keer volgde ik de man en zijn hond en dat was<br />

waanzinnig <strong>op</strong>windend: alsof je leven in <strong>een</strong> detectiveserie<br />

veranderde en dat is toch iets waar ieder<strong>een</strong> naar verlangt,<br />

anders werd er niet zoveel naar <strong>die</strong> series gekeken. Ik bewaarde<br />

<strong>een</strong> afstand <strong>van</strong> minstens dertig meter en probeerde<br />

ervoor te zorgen dat baasje me niet zag – misschien kon ik<br />

me de moeite net zo goed besparen, want als hij me had gezien,<br />

zou hij daar niets bijzonders in hebben gezien. Hij was<br />

96


zo’n man met <strong>een</strong> bijna onbegrensd vermogen om alles normaal<br />

te vinden. Als ik plotseling spiernaakt voor zijn neus<br />

was <strong>op</strong>gedoken, zou hij nog ‘Mogge’ hebben gezegd.<br />

Hij bleek in <strong>een</strong> <strong>een</strong>voudige portiekwoning niet ver <strong>van</strong> het<br />

parkje te wonen. Al met<strong>een</strong> de eerste keer dat ik hem was gevolgd<br />

ging ik, nadat ik <strong>een</strong> paar minuten had gewacht, achter<br />

hem aan, de portiek in. (Later heb ik het nog <strong>een</strong> paar<br />

keer gedaan. Waarom? Om te controleren of alles er in werkelijkheid<br />

precies zo uit zag als ik het me herinnerde. Of ik<br />

niets over het hoofd had gezien, of m’n verbeelding niets had<br />

veranderd.) Ik hoorde <strong>een</strong> televisietoestel denderen en ergens<br />

anders <strong>van</strong>daan <strong>een</strong> mannenstem. Als iemand me vroeg wat<br />

ik daar uitvoerde, wat moest ik dan zeggen? ‘Ik kom collecteren<br />

voor de kankerpatiënten meneer.’ ‘Zo, waar is je collectebus<br />

dan?’ ‘Die hebben ze afgepakt meneer, maar ik ga toch door,<br />

want zoals <strong>die</strong> mensen lijden, dat kunt u zich niet voorstellen,<br />

zo verschrikkelijk is dat. Helpt u me alstublieft. Zeg tegen niemand<br />

dat u me hebt gezien, vooral niet tegen uw buurman, <strong>die</strong><br />

man met <strong>die</strong> hond.’ Maar intussen wees alles er<strong>op</strong> dat God <strong>op</strong><br />

mijn hand was, ik voelde me net Jeanne d’Arc in het klein:<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> de deuren zat zo’n hier waak ik-bordje, met de<br />

k<strong>op</strong> <strong>van</strong> <strong>een</strong> Dobberman er<strong>op</strong>.<br />

Weken hield ik de portiek in de gaten en toen wist ik het<br />

volgende: elke donderdagavond om zeven uur ging baasje ergens<br />

naartoe zonder hond en was pas om <strong>een</strong> uur of tien terug.<br />

Ik lag uren te fantaseren hoe heerlijk ons leven zou zijn<br />

als we weer samen waren. Ik had al <strong>een</strong> nieuw kanaal in gedachten<br />

(verschillende kanalen liepen de stad uit zoals zonnestralen<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> kindertekening uit de zon stromen) en daar<br />

zou hij uren mogen rennen zonder ketting. En ik zou de lekkerste<br />

hapjes voor hem klaarmaken, tot rauwe biefstuk aan<br />

97


toe. Vaak fantaseerde ik dat ik <strong>op</strong> <strong>een</strong> morgen wakker zou<br />

worden en dat hij naast me zou liggen en naar me zou kijken,<br />

net als vroeger, en dat ik zou voelen hoe zijn lul omhoogkro<strong>op</strong><br />

langs m’n dijb<strong>een</strong> en dat hij zou zeggen: ‘Hallo,<br />

ik ben g<strong>een</strong> hond meer – dankzij jou.’ (Waarom niet? vroeg<br />

ik me af. Is er <strong>een</strong> grens aan de kracht <strong>van</strong> de liefde, <strong>van</strong> het<br />

goede? Ik denk het niet. Ik denk dat de liefde alles kan.) Er<br />

zaten twee grote ruiten in de deur <strong>die</strong> je er met <strong>een</strong> hamer zo<br />

uit kon tikken.<br />

Alles gaat precies zoals ik me heb voorgesteld. Nadat baasje<br />

is weggegaan, wacht ik nog <strong>een</strong> paar minuten en dan lo<strong>op</strong> ik<br />

rechttoe rechtaan naar boven en ga bij de deur <strong>op</strong> m’n hurken<br />

zitten. Hij heeft me al gehoord en blaft en duwt z’n k<strong>op</strong><br />

onder het gordijntje achter de ruiten door, dat telkens weer<br />

terugzakt. ‘Kalm maar,’ zeg ik. ‘Rustig maar – ik ben zo bij je.’<br />

Ik trek de hamer uit m’n tas. Hard slaan, denk ik, anders gaat<br />

het niet stuk. Ik geef <strong>een</strong> flinke lel en de ruit valt rinkelend<br />

uit elkaar en ik begin ergens te bloeden en hij blaft z’n longen<br />

uit z’n lijf. Het gordijn zit in de weg en we trekken er allebei<br />

aan en dan is het <strong>op</strong><strong>een</strong>s verdwenen. Ik hoor stemmen;<br />

ik heb me g<strong>een</strong> moment afgevraagd wat ik zal doen als iemand<br />

zich ermee bemoeit. Ik heb me ook nooit gerealiseerd<br />

wat <strong>een</strong> lawaai het allemaal zou maken. Maar ik heb niet het<br />

gevoel dat het er iets toe doet. Alles wat niet belangrijk is lijkt<br />

stilletjes weg te gaan en all<strong>een</strong> wij tweeën blijven over in <strong>een</strong><br />

soort vacuüm. Hij trekt zijn lippen <strong>op</strong> en laat zijn tanden aan<br />

me zien, alsof hij wil zeggen: kijk toch <strong>een</strong>s wat ze met me<br />

hebben gedaan, waar ze me mee hebben <strong>op</strong>gescheept – wonderlijke<br />

tanden zijn het, <strong>die</strong> door alle verbanden h<strong>een</strong> lijken<br />

te snijden, ouders en kinderen, dag en nacht, goed en kwaad,<br />

98


het ene verhaal en het andere, alles wordt door ze gescheiden,<br />

gefragmenteerd, elke betekenis wordt eraf gekrabd. Er is<br />

g<strong>een</strong> verleden, all<strong>een</strong> het nu, zeggen de tanden, jij en ik hebben<br />

elkaar nooit eerder gezien. Maar ik weet dat ik sterker<br />

ben.<br />

‘Hallo,’ zeg ik, ‘daar ben ik weer. Weet je nog hoe ik heet?<br />

Natuurlijk weet je dat nog. Iets in je moet het nog weten.’<br />

Hij gromt, duikt in elkaar.<br />

Waarom zeg ik mijn naam niet? Wat weerhoudt me er<strong>van</strong>?<br />

Ik strek mijn hand naar hem uit en ik zeg: ‘Linda. Linda-<br />

LindaLinda. Ik heet Linda.’<br />

99


100<br />

over exhibitionisme en nog <strong>een</strong>s over critici.<br />

over mijn geheime geloof, ranzigheid en over<br />

de over<strong>een</strong>komst tussen odysseus en <strong>een</strong><br />

schrijver<br />

Begin ik alweer aan critici te denken. Alsof dit boek ooit zal<br />

verschijnen. (Laten we voor de aardigheid <strong>een</strong>s aannemen<br />

dat het gebeurt. Dat u echt bestaat en deze bladzijden leest,<br />

wat betekent dat dan, onbestaanbare lezer?)<br />

Had ik vroeger ook altijd. Zo ongeveer <strong>op</strong> de helft <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

boek nam het getob toe. Wat zullen ze er<strong>van</strong> vinden, ach,<br />

wat zullen ze erover schrijven? En dan dacht ik aan het aantal<br />

kilometers dat ons kittige autootje had afgelegd, aan de<br />

langzaam afbrokkelende muur <strong>op</strong> het westen <strong>van</strong> ons huis<br />

<strong>die</strong> gerestaureerd en geïmpregneerd moest worden – en ik<br />

voelde iets schrijnen. Waar? Gek is dat hè: nergens <strong>op</strong> je lichaam<br />

zou je het zere plekje kunnen aanwijzen, en toch<br />

schrijnt het.<br />

Omdat ik dus regelmatig aan critici dacht, heb ik ook vaak<br />

over de precieze aard <strong>van</strong> de relatie tussen schrijver en criticus<br />

nagedacht. Het is <strong>een</strong> seksuele relatie, maar g<strong>een</strong> goede.<br />

Ik zal uitleggen waarom.<br />

Literatuur is <strong>een</strong> vorm <strong>van</strong> exhibitionisme en iemand <strong>die</strong><br />

dat ontkent, moet u wantrouwen, want dat is iemand <strong>die</strong> er<br />

belang bij heeft u te misleiden. <strong>De</strong> schrijver laat iets zien,<br />

laat zien hoe welgevormd hij is, en de criticus kijkt toe. Maar<br />

dan wisselen de partners <strong>van</strong> rol: de criticus schrijft terug.<br />

Het is de schrijver <strong>die</strong> toekijkt. Omdat de schrijver schrijven<br />

kan, kan hij ook, <strong>van</strong> binnenuit, beoordelen of iemand<br />

anders het kan. Hij ziet onmiddellijk dat de criticus het niet


kan. Om de parallel met exhibitionisme wat verder door te<br />

trekken: iemand ontbloot zich en je ziet dat er niets te zien<br />

is. Of all<strong>een</strong> <strong>een</strong> gebrek: de borst is geamputeerd, de ballen<br />

eraf. En toch matigt de mismaakte zich nu <strong>een</strong> oordeel aan<br />

over de schoonheid <strong>van</strong> de ander. Mijn geliefde lezer heeft<br />

inmiddels begrepen dat deze gang <strong>van</strong> zaken iets zéér onrechtvaardigs<br />

heeft.<br />

<strong>Wouter</strong> Godijn is altijd heel mild over deze kwestie geweest.<br />

Waarschijnlijk omdat hij er zelf nooit last <strong>van</strong> heeft<br />

gehad. In de poëziewereld gaat het anders toe. Elke poëziecriticus<br />

is zelf dichter. Nog sterker: elke poëzielezer is zelf<br />

dichter. Er zijn driehonderd dichters in Nederland <strong>die</strong> om<br />

de twee jaar <strong>een</strong> poëziebundel publiceren. Daarnaast lezen<br />

ze de tweehonderdnegenennegentig bundels <strong>van</strong> <strong>die</strong> tweehonderdnegenennegentig<br />

andere dichters. Van elke Nederlandse<br />

poëziebundel worden er precies tweehonderdnegenennegentig<br />

verkocht. Behalve <strong>die</strong> driehonderd dichters is<br />

niemand in Nederland in poëzie geïnteresseerd – behalve in<br />

vier of vijf gedichten <strong>die</strong> al bijna honderd jaar oud zijn. Die<br />

vijf gedichten vindt men wel genoeg.<br />

‘Wat je beweert over schrijvers en critici J, is niet onwaar,’<br />

zegt <strong>Wouter</strong> Godijn. Zegt? Vreemd: het is precies of ik het<br />

hem inderdaad hoor zeggen. En tegelijk betwijfel ik of hij ooit<br />

iets in <strong>die</strong> trant heeft gezegd.<br />

‘...Maar je hecht er te veel belang aan,’ gaat hij verder. (Dat<br />

lachje met één mondhoek lukt nu perfect.) ‘<strong>De</strong>nk <strong>een</strong>s aan<br />

<strong>een</strong> beeldschone vrouw. Een beeldschone vrouw moet net<br />

als ieder<strong>een</strong> <strong>een</strong> paar keer per dag naar de wc, er komt stront<br />

uit haar kont, <strong>een</strong> paar keer per jaar heeft ze diarree, ze moet<br />

ook wel <strong>een</strong>s overgeven. Maakt dat haar minder mooi? Moe-<br />

101


ten we er dagelijks <strong>op</strong> worden gewezen dat er stront uit haar<br />

kont komt? Jij J, schijnt te vinden <strong>van</strong> wel.<br />

En wat zegt de mening <strong>van</strong> <strong>een</strong> criticus nu over <strong>een</strong> boek?<br />

Ja, dat het boek <strong>die</strong> mening bij hem heeft <strong>op</strong>geroepen. Maar<br />

over de aard <strong>van</strong> dat boek vertelt <strong>die</strong> mening ons veel minder<br />

dan we gewoonlijk denken. <strong>De</strong> meeste mensen, ook de<br />

meeste schrijvers en critici, nemen aan dat de kwaliteit <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> boek in ieder geval voor <strong>een</strong> groot deel objectief is vast<br />

te stellen, zoals je de temperatuur in deze kamer kunt vaststellen.<br />

Misschien zijn ze zich er niet <strong>van</strong> bewust dat ze dat<br />

aannemen, toch doen ze het. Maar boven <strong>een</strong> bepaald niveau<br />

<strong>van</strong> technisch kunnen waaraan allerlei boeken <strong>die</strong> niet<br />

tot de literatuur worden gerekend ook voldoen, kan helemaal<br />

g<strong>een</strong> objectief oordeel over de kwaliteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> boek<br />

worden geveld. Wat <strong>een</strong> boek bij je <strong>op</strong>roept is afhankelijk<br />

<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> werkstress waaraan je blootstaat, <strong>van</strong> het<br />

functioneren <strong>van</strong> je spijsverteringskanaal, <strong>een</strong> dramatische<br />

gebeurtenis <strong>die</strong> zich <strong>een</strong> paar maanden geleden wel of niet<br />

in je leven heeft voorgedaan, de stand <strong>van</strong> de zon, de seizoenen<br />

enzovoort enzovoort – en <strong>van</strong> <strong>een</strong> heel scala aan uiterst<br />

persoonlijke en uiterst toevallige voorkeuren voor bepaalde<br />

formuleringen. Luister maar <strong>een</strong>s!’<br />

Hij snelt naar mijn boekenkast en begint er boeken uit te<br />

rukken, ik kan de omslagen niet goed onderscheiden, ik sluit<br />

mijn ogen en hoor all<strong>een</strong> zijn stem: ‘“Echt nieuws heeft genoeg<br />

aan de k<strong>op</strong>pen en de geschiedenis <strong>van</strong> het nieuws is altijd<br />

oud en welbekend.” Is dat nu <strong>een</strong> scherpe formulering<br />

of is het zelfingenomen bombast J? Of misschien <strong>van</strong> allebei<br />

wat? En hoe gaan we dat uitmaken? Of deze: “Hij knikte<br />

haar toe en wendde zijn gezicht niet af, liet haar spartelen<br />

in zijn gezicht: <strong>een</strong> kind, in de vroege schemer <strong>van</strong> de<br />

102


nazomeravond verdwaald in de ruïne aan het eind <strong>van</strong> de<br />

weide; snikkend lo<strong>op</strong>t het onder de slagschaduw...” God zeg,<br />

er komt g<strong>een</strong> eind aan.<br />

Kijk, all<strong>een</strong> al door <strong>die</strong> toevoeging <strong>van</strong> mij kantelt je mening<br />

over <strong>die</strong> zin. Als ik er niet tussendoor was gekomen had<br />

je misschien bedacht dat het poëzie was, maar nu denk je<br />

dat het kitsch is. En hoe vind je dit? “<strong>De</strong> deur gaat <strong>op</strong>en en<br />

er verschijnt <strong>een</strong> verpleegster, <strong>een</strong> nieuw, fris gezicht.” Klinkt<br />

wel ontzettend grijs, vind je niet? Ongehoord fantasieloos.<br />

Maar het is <strong>een</strong> wereldberoemde, met de Nobelprijs bekroonde<br />

<strong>auteur</strong> hoor, <strong>die</strong> dit heeft verzonnen. Hoepla: weer<br />

twee toevoegingen <strong>die</strong> je mening beïnvloeden. Bij de eerste<br />

twee zinnen werd je oordeel negatiever, bij de derde ging het<br />

weer de andere kant <strong>op</strong>, zoals de golven <strong>van</strong> de zee h<strong>een</strong> en<br />

weer glijden over het strand.’<br />

Hoe langer hij praat, hoe benauwder ik het krijg. Het lijkt<br />

of zijn stem de zuurstof uit mijn longen zuigt. Ik schreeuw<br />

dat hij <strong>op</strong> moet lazeren. Dat ik hem niet geloof. Dat ik hem<br />

nóóit zal geloven, welke argumenten hij ook aanvoert om<br />

zijn standpunt te verdedigen. Nóóit! schreeuw ik. Nóóit!<br />

Nóóit!<br />

Dan besef ik dat hij verdwenen is. Maar het is of mijn eigen<br />

stem nog steeds in mijn oren weergalmt: ik geloof je niet.<br />

Maar dat is toch g<strong>een</strong> argument? Dat is – is <strong>een</strong> religieus statement.<br />

Wees eerlijk, zeg ik in gedachten tegen mezelf. Wat je nu bedenkt<br />

zal niemand ooit lezen, het zal g<strong>een</strong> invloed hebben<br />

<strong>op</strong> je positie in de Nederlandse literatuur, <strong>op</strong> de verko<strong>op</strong>cijfers<br />

<strong>van</strong> je boeken. Als je <strong>een</strong> boek las en je vond het goed,<br />

103


104<br />

wat gebeurde er dan echt? Dan onderging je <strong>een</strong> genot dat<br />

<strong>een</strong> <strong>beetje</strong> aan seks deed denken, maar minder hevig en daardoor<br />

ook minder demonisch.Vriendelijker. Een zachte hand<br />

leek je <strong>op</strong> <strong>een</strong> niet te lokaliseren plaats te strelen en het was<br />

of de bladzijden baadden in <strong>een</strong> zacht licht. Alle argumenten<br />

<strong>die</strong> je verzon om de kwaliteit <strong>van</strong> <strong>een</strong> boek aan te tonen,<br />

waren uiteindelijk <strong>op</strong> <strong>die</strong> ervaring terug te voeren, <strong>die</strong> je altijd<br />

verborgen hield. En dat <strong>die</strong> ervaring uitsluitend persoonlijk<br />

was, heb je nooit kunnen aanvaarden.<br />

Je hele leven heb je in het geheim geloofd (en eigenlijk geloof<br />

je nog steeds) dat de waarheid over <strong>een</strong> boek aan jou<br />

werd ge<strong>op</strong>enbaard. Je hele leven heb je in het geheim geloofd<br />

(en eigenlijk geloof je nog steeds) dat jij was uitverkoren –<br />

door de God <strong>van</strong> de literatuur.<br />

Ik moet <strong>een</strong> poosje zijn – ‘weggedommeld’ wilde ik schrijven,<br />

maar dat is <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> <strong>een</strong> eufemisme. Ik was afwezig –<br />

misschien <strong>een</strong> voorproefje <strong>van</strong> wat komen gaat.<br />

Nu ben ik terug. Traag dringt het tot me door dat er <strong>op</strong>nieuw<br />

iemand tegen me schijnt te praten. Maar de stem heeft<br />

<strong>een</strong> onpersoonlijke, mechanische klank en zegt telkens hetzelfde.<br />

‘Literatuur is ranzigheid voor intellectuelen,’ zegt hij.<br />

‘Er zijn twee soorten ranzigheid: ranzigheid voor het volk,<br />

<strong>die</strong> wordt geleverd door commerciële televisiestations, en<br />

ranzigheid voor intellectuelen, <strong>die</strong> wordt geleverd door literatuur.’<br />

Dan volgt er wat geruis en daarna wordt de tekst<br />

herhaald.<br />

Dit is afschuwelijk! Wie doet me dit aan? Kan iemand dat<br />

bandje niet stilzetten...?!<br />

Het ergste is dat ik er niets tegen in weet te brengen. Tot<br />

nu toe was ik all<strong>een</strong> zo af en toe <strong>een</strong> woord kwijt. Maar dit


is veel ingrijpender! Een hele redenering is onbereikbaar geworden.<br />

Die zin <strong>op</strong> het bandje,‘literatuur is ranzigheid voor<br />

intellectuelen’, is natuurlijk <strong>een</strong> oude, terlo<strong>op</strong>se gedachte <strong>van</strong><br />

mezelf, niets bijzonders, gewoon <strong>een</strong> onbelangrijk bijproduct<br />

<strong>van</strong> mijn <strong>op</strong>windende, eindeloos gevarieerde gedachteleven<br />

en destijds al na enkele ogenblikken verworpen.<br />

Maar de argumentatie <strong>die</strong> ik daarvoor gebruikte is er niet<br />

meer! Ik heb er nog wel <strong>een</strong> vage herinnering aan, aan <strong>die</strong><br />

argumentatie bedoel ik, zoals je je <strong>van</strong> <strong>een</strong> gezicht dat je je<br />

niet voor de geest kunt halen <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier<br />

toch iets herinnert, maar dat is alles.<br />

Opnieuw afwezig geweest. Waar was ik gebleven? O ja, critici.<br />

Of vergis ik me nu? Vergeet ik weer iets? Nee. N<strong>een</strong>ee,<br />

ik schreef over critici. Ik vraag me af (heb ik dat al <strong>een</strong>s eerder<br />

gedaan <strong>op</strong> deze denkbeeldige bladzijden?) of ik het juiste<br />

evenwicht heb bereikt tussen helderheid en geheimzinnigheid.<br />

Met andere woorden, begrijpt mijn denkbeeldige<br />

lezer nu ook waarom ik zo veel aandacht aan critici besteed?<br />

Jazeker zult u antwoorden, dat heb je ons <strong>van</strong> a tot z uitgelegd:<br />

je banksaldo; je autootje; je muur <strong>op</strong> het westen. Heel<br />

goed lezer, maar er is nóg <strong>een</strong> reden en <strong>die</strong> moet u zelf verzinnen.<br />

Zo schrijf je nu <strong>een</strong>maal <strong>een</strong> boek. (Ik blijf het gevoel houden<br />

dat ik mezelf herhaal, dat ik deze bladzijden al <strong>een</strong>s eerder<br />

geschreven heb, all<strong>een</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> anders.) Je neemt de<br />

lezer bij de hand, legt hem <strong>van</strong> alles uit, en tegelijk geef je<br />

hem raadseltjes <strong>op</strong>. Als hij de antwoorden <strong>op</strong> je raadseltjes<br />

weet te verzinnen, krijgt hij het gevoel dat hij knap is. Uit<br />

dankbaarheid vindt hij vervolgens ook je boek knap. Boven<strong>die</strong>n<br />

is dat nu in zijn eigen belang. Het is natuurlijk knap-<br />

105


106<br />

per <strong>een</strong> knap boek te begrijpen dan <strong>een</strong> dom boek.<br />

Zo laveert de schrijver als Odysseus h<strong>een</strong> en weer tussen...<br />

tussen... Jezus Christus nog aan toe! Ik ben ze allebei vergeten!<br />

(Heb ik <strong>die</strong> Odysseusmetafoor trouwens ook niet eerder<br />

gebruikt?) Odysseus, dat herinner ik me nog, moet kiezen<br />

of hij de ene kant <strong>op</strong> vaart en dan komt zijn schip in<br />

<strong>een</strong> soort reusachtige notenkraker terecht – <strong>een</strong> schepenkraker.<br />

Maar gaat hij de andere kant uit dan doet <strong>een</strong> veelk<strong>op</strong>pig<br />

monster zich te goed aan zijn matrozen. Dat monster<br />

en <strong>die</strong> schepenkraker hebben namen, maar welke...?<br />

Precies <strong>op</strong> het moment dat ik vaststel dat ik ze vergeten<br />

ben, krijg ik <strong>een</strong> ingeving. Ik verlies iets, maar tegelijk ont<strong>van</strong>g<br />

ik iets. Ik weet namelijk <strong>op</strong><strong>een</strong>s nog <strong>een</strong> over<strong>een</strong>komst<br />

tussen Odysseus en <strong>een</strong> schrijver. Om zijn reis naar huis te<br />

vervolgen moet Odysseus kiezen tussen twee kwaden, <strong>een</strong><br />

koers waarbij hij ze allebei vermijdt is er niet, en voor <strong>een</strong><br />

schrijver geldt hetzelfde: als hij het einde <strong>van</strong> zijn boek wil<br />

bereiken, moet hij <strong>een</strong> offer brengen.


VIERDE VERHAAL:<br />

LAMMERTS OVERWINNING


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


Hij had gedacht dat het er niet meer <strong>van</strong> zou komen. Om<br />

precies te zijn, hij had gedacht dat de hele middag zich zou<br />

vullen met geruzie – zoals <strong>een</strong> kuil <strong>op</strong> <strong>een</strong> regenachtige dag<br />

langzaam volstroomt met drabbig, muisgrijs water – en dat<br />

ze dan weg zou gaan. Zou <strong>op</strong>rotten. Maar toen haar aanstaande<br />

vertrek al in de lucht hing, ging ze <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>op</strong> zijn<br />

schoot zitten, kuste hem, tegelijk plagerig en <strong>op</strong>dringerig, likliklik,<br />

en kno<strong>op</strong>te zijn broek <strong>op</strong>en. Dwaas <strong>op</strong> en neer schokkend<br />

versch<strong>een</strong> zijn geslacht. Pioenrode k<strong>op</strong>. Waarom is er<br />

niet voor gezorgd dat <strong>die</strong> derde arm, <strong>die</strong> wij mannen wanh<strong>op</strong>ig<br />

uitstrekken naar het Goddelijke, er <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> appetijtelijker<br />

uit ziet? Haar groene ogen verwijdden zich, loerden<br />

ernaar, haar stompe, kinderlijke vingers persten <strong>een</strong> eerste<br />

druppeltje tevoorschijn, doorzichtig als water – en toen had<br />

ze er <strong>op</strong><strong>een</strong>s genoeg <strong>van</strong>.<br />

Ze sprong <strong>van</strong> zijn schoot, stampte met grote passen als<br />

<strong>een</strong> dragonder door de kamer. Woest schuddend met haar<br />

hoofd. ‘Ik kan het niet!’ riep ze. ‘O nee! Ik kan het niet! Niet<br />

nu de afstand tussen ons zo groot is!’<br />

Hij deed zijn mond <strong>op</strong>en om iets te zeggen, terwijl hij <strong>van</strong>uit<br />

zijn ooghoeken registreerde hoe zijn roede zich, als <strong>een</strong><br />

potsierlijke imitatie <strong>van</strong> <strong>een</strong> treurwilg, vooroverboog.<br />

Drrriiiiiing-drrriiiiiing-drrriiiiiing!<br />

Zijn broek <strong>op</strong>hijsend, wriemelend en wroetend om alles<br />

<strong>op</strong> zijn plaats te krijgen, liep hij naar de telefoon en nam <strong>op</strong>.<br />

109


‘Met Lammert...’<br />

‘O Lammie, met je mamma, het spijt me zo dat ik je <strong>op</strong>bel...’<br />

Linda keek hem vragend aan. Zijn lippen vormden de lettergrepen<br />

‘moe-dur’, zijn linkerarm gebaarde verontschuldigend.<br />

‘...maar ik voel me nog steeds zo depressief. Dokter <strong>van</strong><br />

Brakel zegt: “Ik wil wel <strong>een</strong> afspraak met u maken mevrouw,<br />

maar eerlijk gezegd weet ik het ook niet meer”, en aan je vader<br />

heb ik helemaal niks. Nou ja, hij doet natuurlijk wel zijn<br />

best, <strong>op</strong> zijn manier. Maar je weet hoe hij is...’<br />

‘Ja.’<br />

‘...Ik vind het vreselijk om aan je te vragen, want je hebt<br />

daar natuurlijk je eigen leven, maar zou je alsjeblieft <strong>een</strong> poosje<br />

hiernaartoe kunnen komen? Ik ben radeloos. Misschien dat<br />

ik <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> <strong>op</strong>kikker, als ik met jou kan praten...’ Ze liet <strong>een</strong><br />

pauze vallen. Je kon veel <strong>van</strong> haar zeggen, maar niet dat het<br />

haar ontbrak aan gevoel voor dramatiek. ‘...Je bent mijn enige<br />

ho<strong>op</strong>, Lammie.’<br />

Een dag later, om <strong>een</strong> uur of tien ’s ochtends, zag hij hoe de<br />

trein <strong>die</strong> hem naar zijn moeder terug zou brengen zich losmaakte<br />

<strong>van</strong> de stad waar hij studeerde – of liever, de schijn<br />

<strong>op</strong>hield dat hij studeerde, zijn zogenaamde stu<strong>die</strong> was al enige<br />

tijd verzand in <strong>een</strong> elegante surplace. Nu kwamen de weilanden,<br />

<strong>die</strong> altijd <strong>een</strong> krachtige kalmerende uitwerking <strong>op</strong><br />

hem hadden. Het enige minpuntje aan <strong>een</strong> trein, had hij wel<br />

<strong>een</strong>s gezegd, is dat je er <strong>op</strong> <strong>een</strong> gegeven moment uit moet.<br />

Verwachtingsvol leunde hij achterover, maar algauw merkte<br />

hij dat de groengele (het was oktober) velden, <strong>die</strong> ingetogen<br />

voorbijgleden onder <strong>een</strong> grijze, <strong>op</strong> <strong>een</strong> regenbui broedende<br />

110


lucht, deze keer hun meerdere zouden moeten erkennen in<br />

de vrouwen <strong>die</strong> zeurend, pratend en hem verwijten makend<br />

zijn geest bewolkten. ‘Dat je nu zomaar naar je moeder gaat,’<br />

had Linda gezegd, ‘in plaats <strong>van</strong> er eerst voor te zorgen dat<br />

je je problemen met mij hebt uitgepraat, dat zegt veel over<br />

je.’<br />

‘Dat zegt dat ik het als mijn plicht beschouw om voor mijn<br />

moeder te zorgen – als ik dat tenminste kan... Is dat zo raar?’<br />

‘Mag ik dan bij je <strong>op</strong> bezoek komen als je daar bent?’<br />

‘Nee, dat mag je niet.’<br />

‘Luister Lammert, als jij voor jezelf kiest doe ik dat ook.<br />

Wanneer kom je terug? – weet je waarschijnlijk niet <strong>een</strong>s. Ik<br />

blijf hier niet zitten afwachten tot je weer <strong>op</strong> komt dagen. Ik<br />

ga met Renze praten en dan – dan zie ik wel wat er gebeurt.’<br />

‘Doe maar wat je niet laten kunt,’ had hij <strong>op</strong> vermoeide<br />

toon geantwoord.<br />

<strong>De</strong> eerste maanden <strong>van</strong> hun verhouding had hij het gevoel<br />

gehad dat hij in <strong>een</strong> erotisch paradijs was beland, waarin het,<br />

niet ongebruikelijk voor <strong>een</strong> paradijs, elke dag mooi weer was<br />

– terwijl het hem toch moeite zou hebben gekost om uit te<br />

leggen wat hij zo <strong>op</strong>windend aan Linda vond. Bijzonder mooi<br />

was ze niet. Haar ogen waren te groot, haar wangen te bol, ze<br />

liet haar mond te pas en te onpas <strong>op</strong>enhangen, heel wijd, alsof<br />

ze ho<strong>op</strong>te dat <strong>een</strong> of ander insect <strong>op</strong> het idee zou komen<br />

naar binnen te vliegen. Ook haar gespierde, bruine jongenslijf<br />

vertoonde <strong>op</strong> het eerste gezicht weinig over<strong>een</strong>komsten<br />

met zijn erotisch ideaal. Het zat hem waarschijnlijk in de<br />

rücksichtsloze manier waar<strong>op</strong> ze zich <strong>van</strong> hem be<strong>die</strong>nde, en<br />

hém be<strong>die</strong>nde – want elke keer dat ze de liefde bedreven wist<br />

ze hem met <strong>een</strong> griezelige trefzekerheid te reduceren tot <strong>een</strong><br />

kermend ho<strong>op</strong>je geilheid.<br />

111


Na <strong>die</strong> eerste maanden waren de moeilijkheden begonnen.<br />

Linda kreeg belangstelling voor <strong>die</strong> merkwaardige speelkamer<br />

<strong>van</strong> het menselijk denken <strong>die</strong> bevolkt wordt door vegetarisme,<br />

antr<strong>op</strong>osofie, boeddhisme, en nog zo het <strong>een</strong> en ander,<br />

allemaal sterk ver<strong>een</strong>voudigd, door elkaar gehusseld en<br />

gep<strong>op</strong>ulariseerd: anders weten de kinderen niet wat ze met<br />

het speelgoed moeten beginnen. Of misschien was <strong>die</strong> belangstelling<br />

er <strong>van</strong> het begin af aan, maar werd ze pas later<br />

getoond, omdat ze groeide en daarom getoond móést worden.<br />

Eerst mochten er grapjes over worden gemaakt, later niet<br />

meer. En vervolgens kwam Linda in het preek- en orakelstadium.<br />

Ze communiceerde met de geest <strong>van</strong> <strong>een</strong> overleden<br />

vriendin, ze doorzag de grondslagen <strong>van</strong> het bestaan na <strong>een</strong><br />

hapje onbespoten andijvie, ze voelde zich verbonden met het<br />

universum na <strong>een</strong> paar minuten ochtendgymnastiek – en al<br />

deze ervaringen wilde ze met Lammert delen. Hij verzette<br />

zich, uit <strong>een</strong> soort consideratie voor haar verbergend hoe gechoqueerd<br />

hij was door het feit dat ze m<strong>een</strong>de dat er überhaupt<br />

iets te delen viel. Ze kende hem toch? Hij had wel <strong>een</strong>s<br />

iets over Wittgenstein gelezen. Hij las Sartre, Hermans en Nabokov.<br />

Wachten <strong>op</strong> Godot had hij drie keer gezien. Ze kon toch<br />

niet verwachten dat iemand met dergelijke voorkeuren <strong>op</strong><strong>een</strong>s<br />

zou losbarsten in <strong>een</strong> lofzang <strong>op</strong> yoga en scharrelvlees?<br />

Na weken bekvechten voerde ze de druk verder <strong>op</strong>: ze bekende<br />

dat ze ‘<strong>een</strong> <strong>beetje</strong> verliefd’ was – <strong>op</strong> <strong>een</strong> jongen <strong>die</strong> ze<br />

had ontmoet tijdens haar wekelijkse meditatieavond. Op aandringen<br />

<strong>van</strong> haar leraar had ze de knaap, Renze heette hij,<br />

‘<strong>een</strong>s lekker gemasseerd’ en toen was er ‘<strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> vonk<br />

overgesprongen’. <strong>De</strong> springerige vonk had inmiddels tot <strong>een</strong><br />

gezamenlijke maaltijd geleid – ongetwijfeld <strong>een</strong> klef mengsel<br />

<strong>van</strong> kikkererwtenpap, gemalen pompoen, sojasaus en Chine-<br />

112


se kool – en tijdens het eten hadden ze ‘<strong>een</strong> heel goed gesprek<br />

gehad’.<br />

O, het kwam natuurlijk ook doordat Lammert zich zo voor<br />

haar afsloot. Ik sluit me niet af, had hij geantwoord, ik doe<br />

niet wat je wilt – dat is niet hetzelfde. Het onderscheid ontging<br />

haar. Zoals ze evenmin begreep dat het <strong>van</strong> <strong>een</strong> nog in<br />

<strong>een</strong> zeer primitief stadium verkerend ethisch bewustzijn getuigde<br />

om iemand wiens <strong>op</strong>vattingen je probeerde te veranderen<br />

onder druk te zetten met <strong>een</strong> medeminnaar. Je kon net<br />

zo goed proberen de niet-euclidische meetkunde uit te leggen<br />

aan <strong>een</strong> ezelin.<br />

Op het ritme <strong>van</strong> de treinwielen hobbelden zijn gedachten<br />

ten minste drie keer over hetzelfde traject, om vervolgens abrupt<br />

over te gaan in <strong>een</strong> door zijn fantasie geregisseerde seksscène:<br />

eerst zag hij Linda paren met <strong>een</strong> Adonis wiens darmen<br />

on<strong>op</strong>houdelijk borrelden ten gevolge <strong>van</strong> <strong>een</strong> rigide<br />

macrobiotisch <strong>die</strong>et en wiens ogen glansden <strong>van</strong> <strong>een</strong> stompzinnig<br />

geloof in de goede bedoelingen <strong>van</strong> de Schepper; en<br />

dan, <strong>op</strong><strong>een</strong>s, was de Adonis ver<strong>van</strong>gen door hemzelf, althans<br />

door zijn silhouet. Aan de omtrekken kon je met<strong>een</strong> zien dat<br />

hij het was, maar hij was leeg: waar huid en haar hadden moeten<br />

zijn, was niets – all<strong>een</strong> iets wits, als onbeschreven papier,<br />

wat <strong>een</strong> zacht licht sch<strong>een</strong> uit te stralen. <strong>De</strong> boodschap was<br />

duidelijk: dit heerlijke, sponzige neuken zou all<strong>een</strong> verder<br />

kunnen gaan als hij zichzelf uitwiste. Met andere woorden,<br />

zei hij in gedachten tegen zichzelf, het is onmogelijk. Vreemd<br />

eigenlijk dat ze het zo lang met me heeft uitgehouden: ze moet<br />

me al <strong>die</strong> tijd voor <strong>een</strong> ander hebben aangezien. Omdat het<br />

mogelijk is iets te denken en tegelijk voor jezelf te verbergen<br />

wat je denkt, was de vraag hoe hij het dan zo lang met háár<br />

had uitgehouden en waarom hij zichzelf in staat achtte zijn<br />

113


verhouding met haar voort te zetten, mocht zij daar tegen alle<br />

logica in toch toe bereid zijn, wel ergens in zijn bewustzijn<br />

aanwezig, als <strong>een</strong> soort doorschijnende, bleke worm, maar hij<br />

had er g<strong>een</strong> last <strong>van</strong>.<br />

Onmogelijk: zijn gedachten kwamen telkens bij dat woord<br />

uit, knabbelden er <strong>een</strong>s aan, onderzochten of ze er ook onderdoor<br />

of overh<strong>een</strong> konden, ach, <strong>die</strong> grappige, speelse gedachten<br />

<strong>van</strong> hem, en dan, als hij zich <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> lusteloos ging<br />

voelen, verving hij de ene vrouw door de andere en begon de<br />

preken te repeteren <strong>die</strong> hij tegen zijn moeder zou moeten afsteken.<br />

Waarschijnlijk heeft zich in de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> <strong>die</strong> urenlange<br />

treinreis nog iets anders in zijn hersens afgespeeld. Op <strong>een</strong><br />

zeker ogenblik was hij zo loom geworden <strong>van</strong> het doenkedoenkedoenk<br />

<strong>van</strong> de wielen en zijn steeds weer in dezelfde<br />

kno<strong>op</strong> verstrikt rakende overpeinzingen, begeleid door telkens<br />

dezelfde vruchteloze geilheid, dat zijn fantasie de grens<br />

<strong>van</strong> dromenland bereikte: hij was omringd door <strong>een</strong> eindeloze,<br />

grijswitte vlakte, misschien bedekt met sneeuw, maar gest<strong>een</strong>te<br />

of <strong>een</strong> of andere bescheiden vorm <strong>van</strong> vegetatie was<br />

ook mogelijk, het was niet koud en niet warm – en toen, <strong>op</strong><strong>een</strong>s,<br />

dook er iets <strong>op</strong>, ongeveer zoals <strong>een</strong> vis boven het water<br />

uit springt gleed het tevoorschijn. Het was zo groot als <strong>een</strong><br />

doorsneeauto, het was donker, het leefde. Het was zich bewust<br />

<strong>van</strong> Lammerts aanwezigheid. Het was volstrekt vreemd.<br />

Het kon niet bestaan en toch bestond het. Meer viel er niet<br />

over te zeggen. Later wist hij niet zeker of hij dit, precies dit,<br />

had gezien of gedroomd, of dat hij er naderhand nog <strong>van</strong> alles<br />

bij had verzonnen.<br />

114


Zodra hij uit de tram stapte, <strong>die</strong> hem tot vlak bij zijn ouderlijk<br />

huis had gebracht, staakte de grote stad <strong>die</strong> hem omringde<br />

haar geroezemoes en hield haar adem in (iets wat ze, wist hij<br />

uit ervaring, vrij lang kon volhouden). Onherstelbaar beschadigd,<br />

verouderd en gekrompen, wachtte het decor <strong>van</strong><br />

zijn jeugd hem <strong>op</strong>. Het grasveld waar<strong>op</strong> hij als jongen had<br />

gevoetbald was kennelijk <strong>op</strong>gegeven door de plantsoenen<strong>die</strong>nst.<br />

Het was in g<strong>een</strong> maanden gemaaid. Er gaapten grote,<br />

droeve kuilen in, het lag vol hondenstront en het was zo klein<br />

geworden dat hij het in <strong>een</strong> paar passen zou kunnen oversteken.<br />

Het traliewerk <strong>van</strong> <strong>een</strong> winkelkar stak uit de met <strong>een</strong><br />

dikke laag gifgroene derrie bedekte sloot, waar de bal vroeger<br />

dikwijls in plonsde. Het grillig kronkelende struikgewas<br />

aan het einde <strong>van</strong> het grasveld had iets <strong>van</strong> <strong>een</strong> vacht of <strong>een</strong><br />

verwaarloosde baard. Daarachter rezen bedremmeld, alsof ze<br />

zich in de gauwigheid nog probeerden te verontschuldigen<br />

voor hun bestaan, lage, weerloze huisjes <strong>op</strong>, in de strakke<br />

bouwstijl <strong>van</strong> de jaren zestig. Hij zag <strong>een</strong> tuindeur <strong>op</strong>enzwaaien<br />

en <strong>een</strong> dikke vrouw naar buiten waggelen, <strong>die</strong> peddelende<br />

bewegingen met haar armen maakte. Haar blik bleef<br />

even zonder herkenning <strong>op</strong> hem rusten.<br />

Nadat hij had aangebeld, tuurde hij door het matglas in de<br />

huisdeur. <strong>De</strong> woorden ‘allebei <strong>dood</strong>’ bleven <strong>een</strong> ogenblik drijven,<br />

als twee vrolijke speelgoed<strong>een</strong>djes, <strong>op</strong> het <strong>op</strong>pervlak <strong>van</strong><br />

zijn gedachten, tot hij iets zag bewegen. Een schim, waarin<br />

hij na <strong>een</strong> bijna onmerkbare hapering zijn moeder herkende,<br />

kwam <strong>op</strong> hem af. Hij hoorde het geklepper <strong>van</strong> haar sandalen.<br />

Nadat ze de deur had ge<strong>op</strong>end, leek ze in elkaar te duiken,<br />

en keek met vragende hondenogen naar hem <strong>op</strong>. ‘Dag<br />

Lammie,’ zei ze, met <strong>een</strong> flauw lachje.<br />

‘Dag mamma,’ zei hij, één voet in het huis stekend, als ie-<br />

115


mand <strong>die</strong> overweegt om te gaan pootjebaden, maar zich afvraagt<br />

of het water niet te koud zal zijn. Nu versch<strong>een</strong> ook<br />

zijn vader in de hal, lawaaiig in zijn handen wrijvend, met<br />

twinkelende ogen, <strong>een</strong> gelukzalige lach <strong>op</strong> zijn lippen. ‘Dag<br />

jongen,’ zei hij, ‘wat jofel dat je gekomen bent.’<br />

Zijn moeder fronste haar wenkbrauwen. ‘Je bent vast uitgedroogd,’<br />

zei zijn vader met stemverheffing. ‘Ik schenk vlug<br />

<strong>een</strong> bakske thee voor je in.’ Met verrassende snelheid glipte<br />

hij weg, keukenwaarts.<br />

<strong>De</strong> eerste uren voltrokken zich in <strong>een</strong> onwerkelijke kalmte,<br />

waardoor het leek alsof zij gedrieën <strong>een</strong> toneelstuk <strong>op</strong>voerden<br />

dat ‘Een <strong>dood</strong>gewoon bezoek <strong>van</strong> onze zoon’heette. Zijn moeder<br />

scharrelde door het huis, rookte on<strong>op</strong>houdelijk haar geliefde<br />

mentholsigaretten, en verrichtte ondefinieerbare werkzaamheden.<br />

Zij <strong>op</strong>ende stokoude schoenendozen waaruit<br />

wonderlijke geuren ontsnapten en deed ze weer dicht. Ze verplaatste<br />

minuscule vaasjes. Ook trok ze zich lange tijd terug<br />

in haar slaapkamer om ‘haar gezicht te doen’. Tijdens deze<br />

<strong>op</strong>eratie voegde Lammert zich <strong>een</strong> paar minuten bij haar om<br />

haar, zoals hij gewoon was, <strong>op</strong>enhartig over zijn liefdesproblemen<br />

te vertellen, terwijl hij toekeek hoe ze haar wangen<br />

bette met watten gedrenkt in <strong>een</strong> kleurloze vloeistof <strong>die</strong> uit<br />

<strong>een</strong> grote fles kwam. Het oranje gordijn <strong>van</strong> de slaapkamer<br />

was half gesloten, waardoor er <strong>een</strong> vage, vurige gloed over<br />

haar gezicht lag. ‘Die antr<strong>op</strong>osofen denken dat alles wat er<br />

gebeurt <strong>een</strong> of andere mooie bedoeling heeft,’ zei hij. ‘Ik kan<br />

toch niet gaan proberen dat ook te geloven’ – zijn stem ging<br />

vragend omhoog – ‘omdat ze dan bij me blijft?’<br />

‘Nee Lammert, dat kun je niet,’ antwoordde ze, weer met<br />

dat flauwe lachje, en toen, terwijl ze <strong>van</strong> <strong>op</strong>zij naar hem keek:<br />

‘Houd je eigenlijk <strong>van</strong> haar?’<br />

116


‘O...’ Het was of hij Linda’s harde, bruine billen even in zijn<br />

handen kon voelen en haar grote, groene ogen naar hem zag<br />

kijken, zijn ontreddering taxerend, terwijl haar vingers zich<br />

om zijn geslacht sloten. ‘...Dat denk ik wel hoor.’<br />

Zijn vader vroeg telkens of hij g<strong>een</strong> trek had of ‘zin in eppes<br />

lekkers’. Ook bracht hij hem meerdere malen walmende<br />

mokken thee, zeggend dat hij ‘goed moest drinken’. Soms dreven<br />

er zwarte, asachtige schilfers in de drank, <strong>die</strong> aan de steel<br />

<strong>van</strong> het lepeltje bleven plakken. Lammert en zijn vader lazen<br />

kranten of bladerden erin, Lammert in kleermakerszit <strong>op</strong> de<br />

bank, zijn vader <strong>op</strong> de witte schommelstoel vlak bij het raam,<br />

de in <strong>een</strong> donkere pantalon gehulde knieën parmantig dicht<br />

bij elkaar. Terwijl de man zijn blik de kolommen liet afgrazen,<br />

speelde er <strong>een</strong> welwillende glimlach om zijn lippen. Van<br />

tijd tot tijd bracht hij de krant ritselend omlaag, om het gelezene<br />

<strong>van</strong> commentaar te voorzien. Omdat hij <strong>een</strong> hoge<br />

functie bekleedde bij <strong>een</strong> <strong>van</strong> de ministeries, veroorloofde hij<br />

zich <strong>een</strong> zekere familiariteit in de manier waar<strong>op</strong> hij de beslissingen<br />

<strong>van</strong> ministers en buitenlandse staatshoofden besprak,<br />

alsof het vage kennissen <strong>van</strong> hem waren. Hij zei bijvoorbeeld<br />

dat het voor minister B de komende tijd ‘<strong>op</strong>passen<br />

geblazen was’ of dat de Franse president ‘<strong>van</strong> <strong>een</strong> kouwe kermis<br />

zou thuiskomen’. Zijn toon werd feller als hij over voetbal<br />

sprak. Sommige spelers deed hij zonder aarzeling in de<br />

ban – ‘Die man kan er niks <strong>van</strong>’ – anderen beoordeelde hij<br />

milder – ‘In de hoeken kan ie <strong>op</strong><strong>een</strong>s gaan tinkelen met <strong>die</strong><br />

b<strong>een</strong>tjes’ – en zoals altijd, waarschijnlijk om zijn angst voor<br />

<strong>een</strong> nederlaag te bezweren, sloeg hij de Nederlandse teams<br />

niet hoog aan: ‘Als ze tegen de grote jongens moeten worden<br />

ze over de kling gejaagd.’ Hoewel de schemering nog lang niet<br />

had ingezet, stond hij na enige tijd <strong>op</strong> en boog zich, met de<br />

117


woorden ‘Pas <strong>op</strong> dat je je ogen niet bederft jongen’, over Lammert<br />

h<strong>een</strong> om <strong>een</strong> oude, wankele schemerlamp aan te steken,<br />

<strong>die</strong> vlak achter zijn zoon stond. Zijn str<strong>op</strong>das, <strong>die</strong> naar slappe<br />

koffie en scheerzeep rook, hing even in Lammerts gezicht.<br />

In de namiddag kwam zijn moeder bij hen zitten. Ze was<br />

al de hele dag in pyjama. Over haar nachtkleding droeg ze<br />

<strong>een</strong> peignoir, in zachte gele en witte tinten, en om haar voorhoofd<br />

was nog immer de azuurblauwe zakdoek gekno<strong>op</strong>t <strong>die</strong><br />

ze ’s nachts over haar ogen schoof, waardoor bij iemand <strong>die</strong><br />

haar voor het eerst zag de indruk zou hebben kunnen ontstaan<br />

dat ze geprobeerd had zich als zeerover te vermommen.<br />

Net als haar echtgenoot hield ze haar knieën dicht bij elkaar,<br />

de onderbenen stijf recht<strong>op</strong>. Ook haar rug sch<strong>een</strong> ze recht<strong>op</strong><br />

te willen houden, maar dit kostte zo veel inspanning dat<br />

de rug telkens inzakte, om vervolgens <strong>op</strong> te veren. Haar armen<br />

verschoven schokkerig over de stoelleuningen, in de ene<br />

hand haar sigaret, in de andere <strong>een</strong> glas met <strong>een</strong> wijnrode<br />

vruchtendrank. Ze sperde haar ogen wijd <strong>op</strong>en, als om beter<br />

te kunnen zien, en haar blik schoot h<strong>een</strong> en weer tussen Lammert<br />

en zijn vader. Van tijd tot tijd zei ze iets: vlugge, lichtjes<br />

prikkende zinnetjes <strong>die</strong> betrekking hadden <strong>op</strong> de recente<br />

politieke ontwikkelingen en <strong>die</strong> bijvoorbeeld begonnen met<br />

‘maar waarom doen ze niet gewoon’ of ‘het zou toch veel beter<br />

zijn als’. Lammert voelde iets tintelen in zijn bewustzijn<br />

(hij zou niet hebben kunnen zeggen wat het precies was) en<br />

hij zag dat zijn vader iets dergelijks onderging. Met <strong>een</strong> levendiger<br />

klank in zijn stem legde de man het dilemma <strong>van</strong><br />

de regering uit (om de <strong>een</strong> of andere reden al jaren hetzelfde)<br />

<strong>die</strong> moest bezuinigen om economische groei mogelijk te<br />

maken.<br />

‘Waarom?’<br />

118


Terwijl zijn moeder haar vraag stelde liet ze haar blik weer<br />

<strong>op</strong> haar man rusten, om hem vervolgens, leeg, alsof het geziene<br />

haar had teleurgesteld, <strong>op</strong> de vloer te richten.<br />

‘Schatje, als ze de zaken <strong>op</strong> hun belo<strong>op</strong> laten, worden de<br />

problemen steeds groter. Méér werkloosheid, minder welvaart...’<br />

‘Dat bedoel ik niet.’ Ze ontweek nu zijn blik. ‘Ik bedoel:<br />

waarom economische groei? <strong>De</strong> economie moet toch niet<br />

groeien?’<br />

Met <strong>een</strong> schokje drong het tot Lammert door dat zijn moeder<br />

<strong>een</strong> grens had overschreden. Zijn vader zoog zijn longen<br />

vol lucht en hield deze vervolgens hoorbaar vast. ‘Een samenleving<br />

<strong>die</strong> genoegen neemt met de economische statusquo<br />

is natuurlijk <strong>een</strong> heel mooi ideaal, liefje. Maar je moet<br />

realistisch zijn. <strong>De</strong> mensen zouden de gevolgen niet accepteren.<br />

En <strong>een</strong> klein land als Nederland kan in zijn <strong>een</strong>tje nooit...’<br />

‘Ja maar, als je zo denkt, valt er toch niets meer te praten!’<br />

riep ze schel, haar ogen nu vol flikkerende razernij weer <strong>op</strong><br />

haar in elkaar krimpende man gericht. ‘Wat jullie doen, jij en<br />

<strong>die</strong> andere kerels <strong>op</strong> het departement, is eerst stiekem afspreken<br />

dat er <strong>een</strong>voudig niets te kiezen valt, dat ieder<strong>een</strong><br />

domweg dezelfde kant uit moet, en dan zeggen: “Zo mensen,<br />

nu mogen jullie kiezen.” Ik wil niet realistisch zijn! Ik spuug<br />

<strong>op</strong> dat realisme <strong>van</strong> jullie!’<br />

Op <strong>een</strong> vage manier beseffend dat hij dit al honderden keren<br />

had meegemaakt, viel Lammert zijn moeder bij, genietend<br />

<strong>van</strong> zijn verraad en er tegelijk, vluchtig, door beangstigd.<br />

‘Ik vind dat mamma gelijk heeft pappa. Wat is het gevolg <strong>van</strong><br />

economische groei? <strong>De</strong> economie kan toch niet onbeperkt<br />

blijven groeien? Dan gaat alles kapot.’<br />

‘Dat wordt gezegd,’ sprak zijn vader met stemverheffing.<br />

119


‘Maar dat wordt al jaren gezegd. Je hebt er g<strong>een</strong> idee <strong>van</strong> hoe<br />

knap de moderne wetenschap is. Er zullen nieuwe technieken<br />

komen, nieuwe machines. <strong>De</strong> mensen zullen steeds nieuwe<br />

behoeften krijgen. Het moderne kapitalisme is zo’n ongelooflijk<br />

verfijnd...’<br />

‘Het kapitalisme!’ schreeuwde zijn moeder. ‘Moet je <strong>een</strong>s<br />

kijken wat het kapitalisme heeft aangericht! In Azië! In Afrika!<br />

En jij... jijjijjij vindt dat goed! Verfijnd! O, en vroeger was<br />

je heel anders! Toen zei je heel andere dingen. Na de oorlog<br />

– weet je dat Lammert? – na de oorlog heeft je vader nog <strong>op</strong><br />

de communisten gestemd.’<br />

Opnieuw kromp Lammerts vader in elkaar. Hij maakte <strong>een</strong><br />

proestend geluid, half niezen, half snuiven. Op zijn gezicht<br />

versch<strong>een</strong> <strong>een</strong> gekwelde grimas, <strong>die</strong> wonderlijk snel vervaagde.‘Maar<br />

Loes,’ zei hij,‘het politieke klimaat direct na de oorlog<br />

is toch niet te vergelijken met het huidige.’<br />

‘Maar wat de mensen toen onrechtvaardig vonden, kan<br />

nu toch niet rechtvaardig zijn?’ riep zijn moeder, zich vooroverbuigend<br />

alsof ze ho<strong>op</strong>te dat haar woorden zo beter tot<br />

haar echtgenoot zouden doordringen. ‘Wat denk je Lammert?<br />

Zou je vader ons nu gaan uitleggen hoe onrechtvaardigheid<br />

in rechtvaardigheid kan veranderen? Ik weet wel wat<br />

hij nu gaat zeggen hoor. Hij gaat zeggen dat er g<strong>een</strong> alternatief<br />

is voor het kapitalisme.’ Ze wendde zich tot Lammert<br />

met <strong>een</strong> gespeeld lachje. ‘En weet je wat je vader me vertelt<br />

als hij ’s avonds thuiskomt <strong>van</strong> kantoor, als hij de hele dag<br />

zijn best heeft gedaan om het land te regeren? Dan vertelt<br />

hij dat <strong>die</strong> politici zo dronken worden dat ze in de Tweede<br />

Kamer in slaap vallen. Dat ze ’s morgens door de Kamergebouwen<br />

l<strong>op</strong>en in hun onderbroek. En weet je wat hij vertelt<br />

over <strong>die</strong> minister <strong>van</strong> hem, <strong>die</strong> mooie minister? Weet je hoe<br />

120


<strong>die</strong> volgens je vader door zijn vrouw ont<strong>van</strong>gen wordt als<br />

hij thuiskomt? Dan zegt ze: zo ben je daar? Vieze hoerenl<strong>op</strong>er.’<br />

‘Loes!’ riep Lammerts vader schril.‘Dit is toch... toch...’ Het<br />

woord dat hij zocht was zo verschrikkelijk dat hij er niet <strong>op</strong><br />

kon komen.<br />

Haar gezicht liep rood aan en ze boog zich weer naar haar<br />

man toe, haar mond <strong>op</strong>ensperrend. ‘Het is toch waar wat ik<br />

zeg? Waarom mag de minister wel naar de hoeren gaan, terwijl<br />

ik het niet mag zeggen? Waarom is wat hij doet niet verkeerd<br />

en zeggen dat hij het doet wel?’<br />

‘Ach...!’ <strong>De</strong> man stootte het woord uit. ‘Dat begrijp jij niet,<br />

Loes.’<br />

‘O, begrijp ik dat niet?’ Zich nog steeds vooroverbuigend,<br />

haar hoofd zo ver vooruit gestoken dat de gespannen spieren<br />

in haar hals beefden, kwam ze overeind. ‘Hoor je dat Lammert?<br />

Je vader vindt mij <strong>een</strong> domme vrouw. Hij vindt mij<br />

<strong>een</strong> domme vrouw omdat ik niet begrijp dat het goed is dat<br />

de minister naar de hoeren gaat. Je vader is econoom. Daarom<br />

is zoiets voor hem makkelijk te begrijpen! Ik kan het niet!<br />

Ik ben <strong>een</strong> domme vrouw!’<br />

‘Mamma...’ zei Lammert.<br />

‘Loesje!’ riep zijn vader.<br />

Zijn moeder maakte <strong>een</strong> klein sprongetje en verloor bijna<br />

haar evenwicht. ‘Ik ben <strong>een</strong> domme vrouw!’ schreeuwde ze.<br />

‘O! O! O!’<br />

Ze draaide zich om en rende met <strong>een</strong> vaartje de kamer uit,<br />

haar glas vruchtensap, dat ze <strong>op</strong> de vloer had gezet, omver<br />

trappend. Onmiddellijk verspreidde zich <strong>een</strong> rode, glinsterende<br />

vlek over het zeil en raakte de rand <strong>van</strong> het pluizige<br />

vloerkleed.<br />

121


‘Loes!’ riep Lammerts vader klagelijk, terwijl hij even<strong>een</strong>s<br />

<strong>op</strong>sprong.<br />

‘Pas <strong>op</strong> het kleed!’ schreeuwde Lammert. Als <strong>een</strong> keeper <strong>op</strong><br />

de bal dook hij <strong>op</strong> de rand <strong>van</strong> het kleed af en klapte het dubbel,<br />

om te verhinderen dat er nog meer vruchtendrank in zou<br />

trekken. Zijn vader wervelde om hem h<strong>een</strong> en rukte de kamerdeur<br />

<strong>op</strong>en. ‘Loes!’ riep hij nog <strong>een</strong>s.<br />

Lammert schoot omhoog en greep zijn vaders arm. ‘Hier<br />

blijven,’ gromde hij verbeten.<br />

Zijn vader draaide zich om en keek hem verdwaasd aan.<br />

‘Ik ga achter haar aan,’ zei Lammert. ‘Zorg jij voor het kleed.’<br />

Een ogenblik, toen de man zich uit de deur<strong>op</strong>ening terugtrok<br />

terwijl Lammert om hem h<strong>een</strong> probeerde te l<strong>op</strong>en, was<br />

er fysiek contact, intiem, vluchtig, potsierlijk en harig, alsof<br />

Lammert <strong>een</strong> enorme teddybeer in zijn armen hield <strong>die</strong> doordringend<br />

naar koffiemelk rook. Hij had de kamer al bijna verlaten<br />

toen zijn intuïtie hem <strong>op</strong> zijn schouder tikte: hij keek<br />

om en zag zijn vader aan de rand <strong>van</strong> de rode plas staan, terwijl<br />

hij met heftig wriemelende vingers <strong>een</strong> zakdoek uit zijn<br />

broekzak probeerde te trekken.<br />

‘Niet met je zakdoek,’ zei Lammert – zijn stem klonk nu<br />

koel en zakelijk.<br />

‘Niet...’ herhaalde zijn vader, grote, vragende ogen <strong>op</strong> zijn<br />

zoon richtend.<br />

‘Sponsje en emmertje in de keuken,’ zei Lammert. ‘Good<br />

luck.’<br />

In de schemering <strong>op</strong> de trap lichtten zijn vaders overhemden,<br />

<strong>die</strong> daar aan <strong>een</strong> hoogbejaard, fragiel rekje te drogen hingen,<br />

onwerkelijk wit <strong>op</strong>. Hij duwde ze voorzichtig <strong>op</strong>zij, terwijl<br />

hij zich afvroeg in welke kamer zijn moeder zich had<br />

teruggetrokken. Op goed geluk ging hij zijn oude jongens-<br />

122


kamer binnen: ze stond voor het raam, rukkend aan de hendels.<br />

Kil berekende hij hoeveel tijd het haar zou kosten het<br />

raam te <strong>op</strong>enen, haar benen over het kozijn te wringen en te<br />

springen. Hij dacht: voor ze zover is, ben ik al lang bij haar –<br />

en koos voor <strong>een</strong> kalme, omzichtige benadering om haar niet<br />

verder <strong>van</strong> streek te maken. Boven<strong>die</strong>n was hij ook nieuwsgierig:<br />

wat zou ze doen? Ze liet de hendels even los en gluurde<br />

naar hem. Toen maakte ze het raam <strong>op</strong>en, boog zich eruit<br />

en schreeuwde. Het geluid <strong>van</strong> haar stem klonk als het gekef<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> oud hondje. Vrijwel onmiddellijk kwam ze in ademnood<br />

en begon te hoesten.<br />

‘Doe het raam nu maar weer dicht mamma,’ zei hij. ‘Ik zal<br />

je wel helpen.’<br />

Hij liep naar haar toe en terwijl hij <strong>een</strong> arm om haar h<strong>een</strong><br />

sloeg, sloot hij met de hand <strong>van</strong> zijn andere arm het raam.<br />

Met <strong>een</strong> zekere weemoed herinnerde hij zich hoe ze in zijn<br />

kinderjaren de hele buurt bij elkaar had geschreeuwd: als <strong>een</strong><br />

enorme vogel <strong>van</strong> pijn en angst had haar stem zijn vleugels<br />

uitgestrekt. Er was niet veel <strong>van</strong> over. Ze snikte nu tegen zijn<br />

schouder, als <strong>een</strong> klein meisje. ‘Hij is vreselijk Lammie. O, hij<br />

is vreselijk.’<br />

‘Ach,’ zei hij sussend, ‘dat valt reuze mee. Kom, dan gaan<br />

we even <strong>op</strong> mijn bed zitten.’<br />

Terwijl ze, dicht tegen elkaar aan, <strong>op</strong> het bed zaten, wreef<br />

hij on<strong>op</strong>houdelijk troostend over haar rug, haar lichtjes wiegend,<br />

en ondertussen vertelde hij haar dat zijn vader ‘helemaal<br />

niet zo vreselijk was’, het ‘toch altijd goed bedoelde’ en<br />

‘eigenlijk precies hetzelfde wilde als zij’, maar ‘zich all<strong>een</strong> afvroeg<br />

hoe dat het beste kon worden verwezenlijkt’. Op <strong>een</strong><br />

zeker ogenblik voelde hij dat ze niet meer met zijn tweeën<br />

waren. Toen hij <strong>op</strong>keek, zag hij zijn vader in de deur<strong>op</strong>ening<br />

123


staan, vriendelijk glimlachend, in elke hand <strong>een</strong> dampende<br />

mok thee. Fel zwaaiend met zijn vrije arm, vormde hij met<br />

zijn lippen het woord ‘weg’ – waar<strong>op</strong> zijn vader zich volkomen<br />

geluidloos terugtrok. Met nog meer inzet troostte hij<br />

verder. Zijn woordenstroom bracht hem in <strong>een</strong> roes. Hij was<br />

zich scherp bewust <strong>van</strong> het beeld dat zijn woorden <strong>van</strong> hemzelf<br />

creëerden, hij m<strong>een</strong>de het zelfs <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier<br />

te kunnen zien, dit beeld: <strong>een</strong> evenwichtige, zorgzame<br />

jongeman <strong>die</strong> veel <strong>van</strong> zijn moeder hield, zoveel dat ze wel<br />

<strong>een</strong> monster moest zijn om zijn liefde niet te beantwoorden.<br />

In elkaar gedoken keek ze met waterige ogen naar hem <strong>op</strong>.<br />

‘Probeer het nog <strong>een</strong>s,’ zei hij met <strong>een</strong> stem waar de hartelijkheid<br />

in dikke klodders af dro<strong>op</strong>.‘Laten we samen naar beneden<br />

gaan. Ik zal je helpen.’<br />

‘O Lammie, wat ben je volwassen,’ antwoordde ze met <strong>een</strong><br />

kinderstemmetje. ‘Ik wou dat ik ook zo was.’<br />

‘Dat ben je ook. Of,’ verbeterde hij zichzelf,‘dat kun je zijn.’<br />

‘<strong>De</strong>nk je dat echt?’<br />

‘Ik ben er<strong>van</strong> overtuigd, mamma. Kom nou maar.’<br />

Zodra ze <strong>op</strong>stond sloeg hij <strong>een</strong> arm om haar h<strong>een</strong>, alsof hij<br />

wilde verhinderen dat ze zich terug zou laten zakken <strong>op</strong> het<br />

bed. Steels maakte ze zich los uit zijn omarming en dribbelde<br />

de kamer uit. Hij volgde haar waakzaam. Ze kloste de trap<br />

af. Samen gingen ze de huiskamer binnen. <strong>De</strong> man, <strong>die</strong> weer<br />

<strong>op</strong> de witte schommelstoel was gaan zitten, <strong>een</strong> krant uitgespreid<br />

<strong>op</strong> zijn schoot, keek met zachte, verwachtingsvolle<br />

ogen naar hen <strong>op</strong>. ‘Mamma is nu weer kalm pappa,’ zei Lammert.<br />

Het liep tegen twaalven toen Lammert, <strong>die</strong> in pyjama <strong>op</strong> zijn<br />

bed zat te lezen, zijn aandacht voor de letters voelde ver-<br />

124


kruimelen. Hij had al <strong>een</strong> paar keer gem<strong>een</strong>d dat zijn ouders<br />

sliepen, maar telkens als hij de stilte taxeerde, was ze weer volgestroomd<br />

met het gemurmel <strong>van</strong> hun stemmen. In gedachten<br />

had hij hen bestraffend toegesproken: hoe kunnen jullie<br />

herstel verwachten als jullie zo laat de koffer in gaan? Jullie<br />

moeten gaan slapen. Ga verdomme jullie nest in.<br />

Dit had niet geholpen. Nu deed hij zijn leeslamp uit en<br />

met<strong>een</strong> gloeide er licht <strong>op</strong> in de smalle kier tussen deur en<br />

drempel. Er wordt niet geslapen in dit huis, dacht hij. Nou<br />

ja, ze zullen wel niet meer binnenkomen.<br />

Hij deed de lamp weer aan en zwaaide zijn benen uit bed.<br />

In twee stappen was hij bij zijn rugzak. Hij knielde ernaast<br />

en stak <strong>een</strong> hand in <strong>een</strong> zijvakje. Jezuschristus nog aan toe, ik<br />

zal het toch niet vergeten zijn? Ander vakje. Hebbes! Hij glimlachte<br />

toegeeflijk, alsof iets of iemand <strong>een</strong> onschuldig grapje<br />

met hem had uitgehaald. Toch onderging zijn toekomstperspectief<br />

binnen <strong>die</strong> paar seconden twee keer <strong>een</strong> radicale wijziging.<br />

Terwijl hij de mogelijkheid dat hij zijn hasjiesj was<br />

vergeten onder ogen zag, leek het gewoon realistisch om aan<br />

te nemen dat hij over <strong>een</strong> paar dagen in dezelfde, of tenminste<br />

ongeveer dezelfde toestand zou verkeren als zijn moeder.<br />

Het begint al. Als je denkt dat het zal gebeuren, gebeurt het.<br />

Land in ziiiiiicht! Net zo gek als zij net zo gek als zij word jij.<br />

Maar zodra zijn vingert<strong>op</strong>pen contact maakten met de hasjiesj,<br />

leek het alsof dit perspectief <strong>van</strong> alle waarschijnlijkheid<br />

werd ontdaan. In <strong>een</strong> oogwenk was het alweer <strong>een</strong> <strong>van</strong> de<br />

rampen <strong>die</strong> <strong>een</strong> mens weliswaar kunnen overkomen, maar<br />

<strong>die</strong> zich toch zonder noemenswaardige inspanning naar de<br />

periferie <strong>van</strong> zijn bewustzijn laten verbannen. Maar kijk toch<br />

<strong>een</strong>s om: terwijl jij in je rugzak zat te wriemelen is de deur<br />

<strong>op</strong>engegaan en... Nee hoor.<br />

125


Hij nestelde zich weer in zijn bed. Hij bracht de joint in<br />

gereedheid en hield zichzelf voor dat hij zorgvuldiger te werk<br />

moest gaan dan anders: niets morsen, g<strong>een</strong> vlekje maken. Na<br />

<strong>een</strong> laatste blik <strong>op</strong> de slaapkamerdeur stak hij de joint aan en<br />

zoog de rook, met <strong>die</strong> karakteristieke, tegelijk scherpe en<br />

zachte smaak, <strong>die</strong>p in zijn longen. Vrijwel <strong>op</strong> hetzelfde moment<br />

zwaaide de deur <strong>op</strong>en en zijn moeder, nog altijd in dezelfde<br />

peignoir en met dezelfde blauwe zakdoek om haar<br />

hoofd, stommelde onhandig naar binnen, als <strong>een</strong> personage<br />

in <strong>een</strong> blijspel dat uit <strong>een</strong> kast komt stappen. Met geweld hield<br />

hij zijn gezicht in bedwang en dwong zijn lippen te glimlachen.<br />

‘Sorry dat ik je nog even moet storen Lammie,’ prevelde<br />

ze, terwijl ze in de richting <strong>van</strong> de vaste kast schuin tegenover<br />

zijn bed hobbelde.‘Ik wil je natuurlijk helemaal niet lastigvallen,<br />

maar zie je, hier hangen je vaders overhemden en<br />

’s avonds leg ik er altijd <strong>een</strong> voor hem klaar voor de volgende<br />

dag.’<br />

Hij stelde zich voor wat ze <strong>op</strong> dat ogenblik zag: haar zoon<br />

met <strong>een</strong> ongewoon soort sigaret, zo dik als <strong>een</strong> sigaar, tussen<br />

zijn vingers, <strong>een</strong> zwart doosje <strong>op</strong> het tafeltje naast zijn bed<br />

dat ze niet kon thuisbrengen, <strong>een</strong> voluptueuze rookwolk <strong>die</strong><br />

doordringend en verontrustend naar dennenboom rook om<br />

zijn k<strong>op</strong>, en <strong>een</strong> krankzinnige grijns <strong>op</strong> zijn smoel.Als ik vroeger<br />

<strong>een</strong> flintertje snot ter grootte <strong>van</strong> <strong>een</strong> vlo onder de zitting<br />

<strong>van</strong> de bank plakte, merkte ze het. Hoe kan ze doen of er niets<br />

aan de hand is?<br />

Na <strong>een</strong> schermutseling met <strong>een</strong> aantal weerspannige klerenhangers<br />

tilde zijn moeder <strong>een</strong> nogal frivool, lichtblauw<br />

overhemd uit de kast, dat zich, toen ze koers zette in de richting<br />

<strong>van</strong> de kamerdeur, behaagziek tegen haar aan vlijde. Ze<br />

126


gluurde nog even naar hem en toen, terwijl ze ‘Nou dag Lammie’<br />

zei, leek het alsof ze zich voorover de kamer uit liet vallen.<br />

<strong>De</strong> deur sch<strong>een</strong> zich als <strong>van</strong>zelf, met <strong>een</strong> bijna onhoorbaar<br />

geruis, achter haar te sluiten. Een ademloze stilte rees <strong>op</strong><br />

en vulde binnen <strong>een</strong> ogenblik het hele vertrek.<br />

Lammert nam <strong>op</strong>nieuw <strong>een</strong> <strong>die</strong>pe, wellustige trek <strong>van</strong> de<br />

joint. Wachtte even. Het bleef stil. Ik ben de haas <strong>die</strong> de jachthonden<br />

<strong>van</strong> zich heeft afgeschud. In de verte nog wat <strong>van</strong> dat<br />

hoesterige geblaf, maar dat is all<strong>een</strong> nog decoratief bedoeld.<br />

Ze zullen me niet krijgen. Of ik ben de zakenman <strong>die</strong> er zojuist<br />

in is geslaagd al zijn concurrenten te belazeren. Ik schrijd<br />

in de richting <strong>van</strong> de rozenvingerige dageraad, <strong>een</strong> rinkelende<br />

zak met goud omhoog gooiend en weer <strong>op</strong><strong>van</strong>gend, terwijl<br />

ik mijn hoofd lachend in mijn nek werp. Mijn concurrenten<br />

liggen achter mij in de modder te spartelen als boze<br />

baby’s. Ik voel vooralsnog g<strong>een</strong> bal, maar dat zal zo met<strong>een</strong><br />

ook wel goed komen. <strong>De</strong> ene trek na de andere nemend, rookte<br />

hij de joint <strong>op</strong>, waarna hij de lamp uitdeed, zijn gezicht vol<br />

overgave in het kussen drukte en de dekens over zich h<strong>een</strong><br />

trok. Eerst zwol de duisternis aan tot <strong>een</strong> grote, gonzende<br />

symfonie in zwart, om vervolgens, met bijna tastbare toegeeflijkheid,<br />

steeds meer kleuren en beelden in zichzelf toe te<br />

laten. Hij was er niet zeker <strong>van</strong> of zijn ogen gesloten waren<br />

of <strong>op</strong>en. En daarnet, had hij toen ‘het is begonnen’ gedacht,<br />

of niet? Het was of het woord ‘begonnen’ al zijn aandacht<br />

naar zich toe zoog, terwijl de bedremmelde woordjes <strong>die</strong> eraan<br />

voorafgingen onmiddellijk vervaagden. Hij had beslist<br />

zijn best gedaan om ‘het is begonnen’ te denken, maar het<br />

was mislukt. Er was iets tussen gekomen. Ja, en nu probeer je<br />

weer iets te denken en dat mislukt ook. Lekker hè? Geef toe dat<br />

je het fijn vindt. Geef ik toe. Mooi. En dan nu – en daar was<br />

127


Linda. Ze zat boven <strong>op</strong> hem en rechtte haar rug, waardoor<br />

haar borsten uitdagend <strong>op</strong>bolden en de druk <strong>op</strong> zijn weerloos<br />

gestrekte geslacht, ge<strong>van</strong>gen in haar keiharde kut, groeide<br />

tot <strong>een</strong> vurige rafelrand <strong>van</strong> pijn.<br />

‘Voel je dit?’ vroeg ze, en ze kneep.<br />

‘Ja.’<br />

‘En dit?’ Ze kneep nog <strong>een</strong>s.<br />

‘Ja’.<br />

‘Weet je wat ik ga doen?’<br />

‘Nee.’<br />

Ze boog zich over hem h<strong>een</strong>. ‘Doe je mond <strong>op</strong>en.’<br />

Hij gehoorzaamde.<br />

Ze liet <strong>een</strong> dikke kwak speeksel in zijn mond tuimelen en<br />

zei met <strong>een</strong> plagerig lachje: ‘Ik ga jou kapotneuken. Ik neuk<br />

je compleet kapot.’<br />

‘Goed,’ antwoordde hij met <strong>een</strong> stem <strong>die</strong> eigenaardig bedachtzaam<br />

klonk, alsof hij instemde met de aanschaf <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

vaatwasmachine of iets dergelijks – en het volgende ogenblik<br />

was hij heel ergens anders.<br />

Met de tastende motoriek <strong>van</strong> iemand <strong>die</strong> te veel gedronken<br />

heeft, zijn armen als vleugels gespreid, bewoog hij zich<br />

door hoge grassen, <strong>die</strong> met <strong>een</strong> zekere tegenzin voor zijn benen<br />

<strong>op</strong>zij leken te gaan, in de richting <strong>van</strong> enkele rossig geschorste<br />

bomen. Het licht had <strong>een</strong> zware, met geel verzadigde<br />

kleur, maar in de verte, stelde hij plotseling angstig vast,<br />

was de lucht bleek. Ergens in hem, merkte hij, was <strong>een</strong> gevoel<br />

<strong>van</strong> gemis, dat heel nijpend zou kunnen worden, als hij het<br />

de kans gaf om te groeien. Drie katten zo groot als patrijshonden,<br />

alle drie met <strong>een</strong> rode vacht, bleken hem nu te vergezellen<br />

en draaiden spinnend om zijn benen. ‘Ooooo’ – hij<br />

had zijn mond niet <strong>op</strong>engedaan, maar toch hoorde hij zijn<br />

128


stem – ‘wat zijn jullie mohooooi.’ ‘Ja hè? En we kunnen ook<br />

iets doen, iets heel bijzonders. Zullen we <strong>een</strong>s laten zien wat?’<br />

‘Nee, dank je,’ antwoordde hij, zijn stem <strong>op</strong><strong>een</strong>s mat, en hij<br />

was zich weer bewust <strong>van</strong> het bewegen <strong>van</strong> zijn mond. ‘Doe<br />

maar niet.’ Hij liep in de richting <strong>van</strong> <strong>een</strong> meer aan de voet<br />

<strong>van</strong> dichtbeboste hellingen. Een regelmatig gevormd vrouwengezicht<br />

omlijst door lange haren, dat goed <strong>op</strong> zijn plaats<br />

zou zijn geweest in <strong>een</strong> shampoo- of huidcrèmereclame,<br />

schemerde door het meer en de heuvels h<strong>een</strong> en leek zijn vorderingen<br />

met instemming te begroeten, maar tegelijk werd<br />

het gevoel <strong>van</strong> vergeefsheid sterker. Hij had de indruk dat hij<br />

nooit bij de oever <strong>van</strong> het meer zou komen, hoe lang hij ook<br />

liep, en dat hij dat eigenlijk ook niet wilde. ‘Ach,’ zei hij, ‘de<br />

vormgeving <strong>van</strong> dit alles, de manier waar<strong>op</strong> de hele zooi is <strong>op</strong>gedirkt<br />

en <strong>op</strong>gedoft, is werkelijk prachtig. Zo knap gedaan.<br />

Maar’ – zijn stem haperde even – ‘het lukt me niet om de gedachte<br />

<strong>van</strong> me af te zetten dat het allemaal niet voor mij is<br />

weggelegd. Ik bedoel: het is niet voor of <strong>van</strong> mij.’ ‘Dat is het<br />

wel.’ ‘O, dat is <strong>een</strong> hele geruststelling, alleraardigst – maar wat<br />

moet ik dan doen om te zorgen dat ik het ook krijg? Want<br />

als het wel voor mij is, dan wil ik het ook wel hebben.’ ‘Je weet<br />

al wat je moet doen.’ En hier<strong>op</strong> volgde onmiskenbaar <strong>een</strong> soort<br />

onthulling, maar wat er onthuld werd, ging onmiddellijk<br />

weer grotendeels verloren, omdat hij zich luidkeels verzette,<br />

omdat hij riep: ‘Nee, dat kan niet! Dat gaat niet. Daar kan ik<br />

niet, echt niet aan beginnen zeg!’ Hij had ook de indruk dat<br />

hij alles al <strong>een</strong>s eerder had meegemaakt, dat hij de aflo<strong>op</strong> al<br />

kende – tenzij je deze keer <strong>een</strong> <strong>op</strong>lossing vindt, laten we zeggen<br />

<strong>een</strong> deurtje dat je de vorige keer over het hoofd hebt gezien.<br />

Toen was hij <strong>op</strong><strong>een</strong>s terug in zijn bed in zijn oude jongenskamer,<br />

met <strong>een</strong> razendsnel verblekend visioen in zijn<br />

129


hoofd, en twee woorden, het woord God en het woord goed,<br />

<strong>die</strong> hij niet met elkaar in verband kon brengen – nu niet tenminste.<br />

Maar morgen. Morgen... Nou, dacht hij, terwijl hij zijn<br />

gezicht weer in het kussen drukte, we zullen wel zien. O ja,<br />

er resteerde, helder en onaangetast, nog één beeldenreeks, <strong>die</strong><br />

hij, terwijl hij <strong>op</strong> de slaap af dook, met veel genoegen nog<br />

<strong>een</strong>s voor zichzelf afdraaide. We zien hoe de purperrode deur<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> vervallen herenhuis <strong>op</strong>enzwaait. In dit pand, weten<br />

we, huurt Linda <strong>een</strong> kamer. <strong>De</strong> schaduwen zijn er stoffig en<br />

ruiken naar oude kleren. <strong>De</strong> gangen zijn er hoog en lang en<br />

geheimzinnig. We kunnen ons niet voorstellen dat we hier<br />

niet meer zullen komen. Een halfnaakte jongen, in wie we de<br />

biodynamische Adonis herkennen <strong>die</strong> we al eerder hebben<br />

ontmoet, wordt door Lammert naar buiten geworpen – of<br />

liever: door <strong>een</strong> licht verbeterde versie <strong>van</strong> Lammert, <strong>een</strong><br />

<strong>beetje</strong> sterker en <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> mooier dan anders. Zijn stem<br />

klinkt ook doortastender: ‘Opgedonderd! Ga ergens anders<br />

<strong>een</strong> onbespoten liefje zoeken! Als je nog <strong>een</strong>s terugkomt,<br />

breek ik je nek! Krakkerdekrak! Daar doen wij niet moeilijk<br />

over!’<br />

<strong>De</strong> volgende dag voltrok zich in <strong>een</strong> verwachtingsvolle atmosfeer<br />

– waar Lammerts ouders zich bij leken aan te passen.<br />

<strong>De</strong> on<strong>op</strong>vallende manier waar<strong>op</strong> ze zich door hun woning<br />

bewogen gaf hun bestaan iets prettig-irreëels. Ze waren<br />

er wel, maar Lammert had steeds het gevoel dat er ergens in<br />

het huis <strong>een</strong> kn<strong>op</strong>je zat en als je daar<strong>op</strong> drukte, zouden ze<br />

<strong>op</strong><strong>een</strong>s verdwenen zijn. Hij verlangde naar de avond. Zijn verlangen<br />

verbond zich met zinnen als ‘ik wil terug’ of ‘ik wil<br />

verder’. Waar hij naar terug of mee verder wilde, kon hij niet<br />

onder woorden brengen. Zijn herinnering aan de vorige<br />

130


avond, aan dat half spontane en half geregisseerde mengsel<br />

<strong>van</strong> droom en fantasie, was tegelijk verward en levendig. Je<br />

kon er ook heel makkelijk iets aan veranderen. Als Linda zei:<br />

‘Ik neuk je kapot’, liet je jezelf bijvoorbeeld antwoorden: ‘Ga<br />

je gang – maar <strong>op</strong> voorwaarde dat je bij me blijft’ en dan zei<br />

zij dat ze dat zou doen – en even later leek het of het in de<br />

eerste versie ook al zo was gegaan. Hij had de indruk dat hij<br />

heel dicht bij de <strong>op</strong>lossing <strong>van</strong> zijn conflict met Linda was<br />

geweest, maar toch weigerden zijn hersenen iets anders te<br />

produceren dan <strong>een</strong> soort beloftevolle geeuw zodra hij probeerde<br />

te bedenken wat <strong>die</strong> <strong>op</strong>lossing dan behelsde. Je zag <strong>een</strong><br />

rood gordijn en het werd <strong>op</strong>engetrokken, maar voor je kon<br />

zien wat erachter was, was het alweer dicht. Maar <strong>van</strong>avond<br />

niet. Wacht maar tot je ouwelui in slaap zijn en jij <strong>een</strong> flinke<br />

joint achter de kiezen hebt.<br />

Lammerts vader begon zo af en toe aan <strong>een</strong> betoog over<br />

politiek of voetbal, waarbij hij alles wat hij de vorige dag te<br />

berde had gebracht genietend herkauwde. Lammerts moeder<br />

sch<strong>een</strong> haar echtgenoot te ontl<strong>op</strong>en, maar ze maakte g<strong>een</strong><br />

slechtgehumeurde indruk – eerder leek ze met <strong>een</strong> zekere voldoening<br />

<strong>op</strong> haar uitbarsting terug te zien. Lammert verplaatste<br />

zich zo nu en dan tussen zijn ouders als <strong>een</strong> postillon<br />

d’amour zonder post. All<strong>een</strong> tijdens het avondmaal<br />

dreigde er even <strong>een</strong> nieuwe ruzie toen zijn moeder <strong>op</strong> geanimeerde<br />

toon over kanker begon en zei dat ze, als ze door <strong>die</strong><br />

ziekte zou worden getroffen, ‘er met<strong>een</strong> <strong>een</strong> einde aan zou<br />

maken’ – waar<strong>op</strong> zijn vader zijn vork liet zakken en met <strong>een</strong><br />

stem waarin iets piepend uitgleed zei: ‘Loes! Ik zit te eten!’<br />

Slechts de manier waar<strong>op</strong> de duisternis zich leek uit te strekken<br />

– als de rijzige stam <strong>van</strong> <strong>een</strong> hoge, monumentale boom –<br />

131


verraadde dat de hasjiesj <strong>een</strong> uitwerking had. Meer gebeurde<br />

er niet en meer zou er, wist Lammert <strong>op</strong><strong>een</strong>s pijnlijk zeker,<br />

niet gebeuren. Hoe hij zich ook inspande, hoeveel hasjiesj hij<br />

ook verstookte. <strong>De</strong> hele dag had hij naar dit moment toegeleefd<br />

en nu dit: niets. Leegte. Was het niet grappig? Hij sch<strong>een</strong><br />

dat zinnetje – is het niet grappig? – te kunnen zien. Niet in<br />

de vorm <strong>van</strong> woorden. Dat zou veel te banaal zijn geweest.<br />

Grappiggrappiggrappig – <strong>een</strong> lange, gitzwarte, huiverende<br />

struisvogelveer was het. O. Juist. Nu komen we ergens. Wat<br />

ook grappig was: de manier waar<strong>op</strong> zijn moeder toegeeflijk<br />

had geglimlacht, terwijl er <strong>een</strong> blik <strong>van</strong> verstandhouding leek<br />

<strong>op</strong> te lichten in haar ogen, toen hij zei: ‘Misschien is het beter<br />

mamma, als je <strong>van</strong>avond wat eerder pappa’s schone overhemd<br />

uit mijn kamer haalt. Dan hoef je niet onverwachts<br />

binnen te vallen.’ Grappige mamma. Ze wilde niet weg, merkte<br />

hij, toen hij zich <strong>van</strong> het beeld <strong>van</strong> haar gezicht probeerde<br />

los te maken. Hij onderging de kracht <strong>van</strong> dit beeld. Uren zou<br />

hij ernaar kunnen kijken. Dat moet je niet doen. Nee, moet ik<br />

niet doen. Ingehouden, beheerst, liet hij haar nu zíjn kracht<br />

voelen; de kracht <strong>van</strong> de ouder wordende zoon, <strong>die</strong> zich kan<br />

en moet losmaken <strong>van</strong> zijn moeder. Ze trok zich terug, begrijpend.<br />

Liet hem gaan. LindaLindaLinda. Hij sch<strong>een</strong> precies<br />

te weten wat hij moest doen, in welke volgorde hij de<br />

beelden moest <strong>op</strong>roepen om ten slotte uit te komen bij – nee,<br />

nog niet. <strong>De</strong> hooiachtige geur <strong>van</strong> haar beddenlakens. Die<br />

verdrongen werd door de viskraamlucht <strong>van</strong> haar liezen, toen<br />

hij zijn gezicht erin drukte. Hij perste zijn lichaam tegen haar<br />

borst, liet zijn handen afdalen langs de lange, traag glooiende<br />

helling <strong>van</strong> haar rug, klemde ze om haar billen, <strong>die</strong> zich,<br />

voor ze zich gewonnen gaven, even tegen zijn greep leken te<br />

verzetten. Hij had het gevoel dat ze overal monden had, over-<br />

132


al zachte, geheimzinnige <strong>op</strong>eningen. Zijn verlangen om haar<br />

te behagen was bijna identiek aan zijn verlangen om, overal<br />

waar je naar binnen kon, in haar door te dringen, en dat verlangen,<br />

besefte hij, was weer nauw verwant, als broertje en<br />

zusje, aan het verlangen haar te vernietigen, wat hij níét wilde,<br />

maar wel bijna. Ik eet je <strong>op</strong>. En nooitnooitnooit zul je bij<br />

me weggaan.<br />

Het volgende ogenblik was hij all<strong>een</strong>, volkomen all<strong>een</strong>, en<br />

hij kwam met <strong>een</strong> lichte huivering tot zichzelf. Rondom hem<br />

strekte zich weer <strong>die</strong>zelfde grasvlakte uit. Niet ver <strong>van</strong> hem<br />

<strong>van</strong>daan de haast rode bomen, hun takken als vleugels gespreid.<br />

<strong>De</strong> katten zag hij niet, maar dit zou in <strong>een</strong> oogwenk<br />

kunnen veranderen. Hij hoefde maar met zijn vingers te<br />

knippen en ze zouden aan komen wiegen. Even kwam de gedachte<br />

bij hem <strong>op</strong> dat zijn verlangen in vervulling was gegaan,<br />

dat dit landschap zich in Linda bevond, maar <strong>die</strong> gedachte<br />

zette hij onmiddellijk <strong>van</strong> zich af, zoals <strong>een</strong> stier <strong>een</strong><br />

vlieg verdrijft met <strong>een</strong> zwaai <strong>van</strong> zijn k<strong>op</strong>. Hij ging <strong>op</strong> weg.<br />

Algauw werd het merkwaardige gevoel dat hij alles wat hij<br />

deed al eerder had gedaan sterker. <strong>De</strong> toekomst en het verleden,<br />

en ook werkelijkheid en mogelijkheid, leken zich voortdurend<br />

te vermengen. Hij was bij het meer vóór hij de oever<br />

bereikte. Het vrouwengezicht was er deze keer niet, maar tegelijk<br />

was het nadrukkelijk aanwezig. Hij was al tussen de<br />

dennen, <strong>op</strong> de hellingen achter het meer, vóór hij er was. En<br />

als hij dat wilde kon hij nog veel verder vooruit. Dan was hij<br />

<strong>op</strong><strong>een</strong>s in Linda’s kamer om haar te vertellen wat hij had beleefd.<br />

Er is me zoiets vreemds overkomen toen ik bij mijn moeder<br />

was. ‘O ja?’ Ja, ik heb – hij liep nu echt niet meer tussen<br />

de bomen. Dat was achter de rug. <strong>De</strong> zware, bewegingloze<br />

stilte rond de stammen had plaatsgemaakt voor snelheid, pu-<br />

133


e, verrukkelijke snelheid. <strong>De</strong> lucht bruiste; hij sch<strong>een</strong> te vliegen.<br />

Maar vloog hij echt? Een blik omlaag en jawel, daar was,<br />

precies zoals hij had verwacht, zoals het hoorde, het landschap<br />

dat hij zo-even nog te voet had doorkruist, keurig verkleind,<br />

p<strong>op</strong>penhuisachtig en onwerkelijk, alsof het zich door<br />

<strong>een</strong> vliegtuigraampje liet bezichtigen. Toch was ook deze ervaring<br />

zeer betrekkelijk. Hij had het gevoel dat even wriemelen<br />

met zijn tenen zou volstaan om alles te laten kantelen,<br />

om het hele landschap te laten <strong>op</strong>vliegen, tot ver boven zijn<br />

hoofd. Dan zou hij eronderdoor vliegen in plaats <strong>van</strong> eroverh<strong>een</strong>.<br />

Zo langzamerhand, dacht hij, zou ik het toch wel<br />

prettig vinden als de reisleider zich vertoonde, zodat ik blijk<br />

kan geven <strong>van</strong> mijn waardering voor het gebodene. Krijg nou<br />

wat. Zo te horen komt er ook nog muziek bij. Inderdaad klonken<br />

er nu, vaag en beloftevol, violen, terwijl enkele ijle, geschoolde<br />

vrouwenstemmen de eerste, sidderende noten <strong>van</strong><br />

iets modern-klassieks ten gehore brachten. Ik ho<strong>op</strong>, dacht hij,<br />

dat ze het er nu niet te dik boven<strong>op</strong> gaan leggen. Jij weet natuurlijk<br />

al lang waar je bent. Ik ben in God. <strong>De</strong> woorden namen<br />

onmiddellijk de gedaante aan <strong>van</strong> <strong>een</strong> fysiek proces: <strong>een</strong><br />

soort vallen. Tegelijk verspreidde zich <strong>een</strong> aangename, warme<br />

gloed door zijn lichaam – <strong>die</strong> <strong>een</strong> vluchtige herinnering<br />

<strong>op</strong>riep aan de koesterende warmte <strong>die</strong> hij als kind had ervaren<br />

wanneer hij ’s morgens in bed, wachtend <strong>op</strong> zijn ouders,<br />

<strong>beetje</strong> bij <strong>beetje</strong> de inhoud <strong>van</strong> zijn blaas liet ontsnappen.<br />

Omlaagkijkend zag hij dat het landschap <strong>een</strong> ingrijpende<br />

verandering onderging: reusachtige, ruige bergt<strong>op</strong>pen, razendsnel<br />

groter wordend, scheerden <strong>op</strong> hem af. Maar toen ze<br />

hem bijna hadden bereikt, begon hij weer te stijgen. <strong>De</strong> lucht<br />

boven hem was nu <strong>die</strong>p, mediterraan blauw, <strong>een</strong> blauw dat<br />

enkel werd onderbroken door één, met veel gevoel voor ver-<br />

134


houdingen gecomponeerde, roomwitte wolk. <strong>De</strong> muziek<br />

zweeg. Een krachtig gevoel <strong>van</strong> rust nam bezit <strong>van</strong> hem. Nu<br />

wij zo vertrouwelijk met elkaar omgaan, heb ik <strong>een</strong> vraagje.<br />

Ik geloof dat ik al weet wat je wilt gaan zeggen. Kunst! – natuurlijk<br />

weet u al wat ik wil gaan zeggen. Mijn probleem is<br />

niet zozeer het bestaan <strong>van</strong>, nou ja, Dinges. <strong>De</strong> onbewogen<br />

beweger en zo. Ik ben best bereid dat te aanvaarden. Het gaat<br />

mij om zijn karakter. Dinges deugt niet. Hij is niet goed bedoel<br />

ik. Word ik nu in de afgrond geworpen of is de kwestie<br />

bespreekbaar? Niet in de afgrond. Maar doe alsjeblieft je best<br />

om het volgende tot je te laten doordringen: de <strong>dood</strong> is de moeder<br />

<strong>van</strong> de schoonheid, de duisternis de moeder <strong>van</strong> het licht.<br />

Kunt u niet <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> zakelijker zijn? En waarom gaat het<br />

licht (grappig, daar had u het net over) nu uit? – want het<br />

begon donker te worden. Echt angstaanjagend was dit niet.<br />

Het was <strong>een</strong> milde, zachte duisternis, eerder <strong>een</strong> soort schemering,<br />

<strong>die</strong> hem nu omringde, waarin zich allerlei vage vormen<br />

<strong>van</strong> licht handhaafden. Al spoedig breidde het licht zich<br />

weer uit; het was alsof hij in <strong>een</strong> tent lag en door het doek de<br />

morgen zag aanbreken. Een ogenblik kwamen allerlei herinneringen<br />

aan kampeervakanties tot leven, aan ’s morgens<br />

wakker worden naast ondraaglijk jonge vriendinnetjes, <strong>die</strong><br />

<strong>van</strong>uit hun slaapzakken met ogen als wijd ge<strong>op</strong>ende bloemen<br />

naar je lagen te kijken, terwijl ze ingetogen stonken naar de<br />

nachtelijke uitwasemingen <strong>van</strong> hun spijsverteringskanaal en<br />

verschaald sperma. Eenmaal uitgedoofd bleken deze beelden<br />

hun kern, hun essentie te hebben achtergelaten: het was alsof<br />

er iemand naast hem lag. ‘Probeer je in mijn positie te verplaatsen.’<br />

– Hij m<strong>een</strong>de de vochtige adem <strong>van</strong> degene <strong>die</strong> tegen<br />

hem sprak in zijn oor te voelen gonzen. – ‘Stel <strong>een</strong>s dat<br />

je licht wilt creëren. <strong>De</strong> schoonheid <strong>van</strong> het licht is <strong>op</strong>gebloeid<br />

135


in je verbeelding en dan wil je <strong>die</strong> schoonheid verwezenlijken<br />

in de werkelijkheid. Hoe zou dat kunnen als er g<strong>een</strong> duisternis<br />

is? Niemand zou het licht kunnen zien. Of neem nu<br />

<strong>een</strong>s de jeugd, waar je net nog zo vol <strong>van</strong> was, <strong>die</strong> ongeëvenaarde<br />

schoonheidservaring <strong>die</strong> verbonden is met de jeugdige<br />

ont<strong>van</strong>kelijkheid, met het voor het eerst iets ondergaan of<br />

ontdekken. Die schoonheidservaring kan toch all<strong>een</strong> bestaan<br />

dankzij <strong>een</strong> onweerstaanbare, alles met zich meeslepende vergetelheid?<br />

Dankzij de roetzwarte afvoerput <strong>van</strong> het universum?’<br />

In deze trant, telkens twee begrippen aan elkaar parend en<br />

het ene verheffend met behulp <strong>van</strong> het andere, sprak de stem<br />

nog enige tijd verder. Zo af en toe werden de contouren <strong>van</strong><br />

zijn jongenskamer weer zichtbaar: de omtrekken <strong>van</strong> de wat<br />

plompe, parmantige tweezitsbank <strong>die</strong> naar boven was verhuisd<br />

toen zijn ouders <strong>een</strong> nieuwe bank aanschaften en <strong>van</strong><br />

de schaapachtige, tientallen jaren oude commode <strong>die</strong> haar<br />

bestaan hardnekkig rekte in de hoek bij het raam; <strong>een</strong> plasje<br />

straatlantaarnlicht onder de scherp afgetekende rand <strong>van</strong> het<br />

gordijn – en ook de gestalte naast hem werd dan bijna zichtbaar.<br />

Telkens als hij m<strong>een</strong>de dat hij zijn metgezel begon te<br />

zien, kreeg hij echter het gevoel dat hij <strong>op</strong> het punt stond iets<br />

verkeerds te doen, of <strong>een</strong> fatale vergissing te begaan, en dan<br />

sloot hij zijn ogen of leidde zijn blik in <strong>een</strong> andere richting.<br />

Aan de andere kant waren er ook ogenblikken waar<strong>op</strong> de<br />

spreker sterk de neiging had in Lammert <strong>op</strong> te gaan: zij werden<br />

<strong>een</strong> en dezelfde persoon, de stem werd zijn stem.<br />

Geleidelijk voltrok zich <strong>een</strong> nieuwe verandering. <strong>De</strong> woorden,<br />

<strong>die</strong> nog altijd in paren hoorbaar werden, winter en zomer,<br />

dag en nacht, ziekte en gezondheid, enzovoort enzovoort,<br />

nu weet ik het zo langzamerhand wel – de woorden<br />

136


werden verdrongen door beelden, <strong>die</strong>, elkaar steeds sneller<br />

<strong>op</strong>volgend, toonden wat de woorden uitspraken. Omdat het<br />

onderscheid tussen hem en de spreker tegelijk <strong>op</strong>nieuw vervaagde,<br />

had hij niet all<strong>een</strong> het gevoel dat hij getuige was <strong>van</strong><br />

het scheppingsproces, maar ook dat hij eraan deelnam. <strong>De</strong><br />

gewaarwording dat het leven, dat hij tot nu toe altijd met <strong>een</strong><br />

zekere argwaan tegemoet was getreden, uit hemzelf voortkwam,<br />

uit hem stroomde als <strong>een</strong> lange sliert toverlantaarnplaatjes,<br />

ging gepaard met <strong>een</strong> extatisch genot. Toch was er<br />

nog geruime tijd iets in hem wat zich verzette, iets wat niet<br />

deelnam aan de euforie. Hier, in dit gebied in hemzelf waar<br />

zijn overgave als het ware in steeds hogere, <strong>op</strong>dringerigere<br />

golven omh<strong>een</strong> klotste, handhaafde zich nog enige tijd, gestadig<br />

zwakker en fragieler wordend, de gedachte dat hij dit<br />

alles al <strong>een</strong>s eerder had meegemaakt en dat er iets niet kl<strong>op</strong>te<br />

– en als hij zich even inspande zou hij weten wat er niet<br />

kl<strong>op</strong>te, maar dat kon hij niet. En toen, <strong>van</strong> het ene moment<br />

<strong>op</strong> het andere, bestond dit gebied niet meer. Er was g<strong>een</strong> logica<br />

in deze gang <strong>van</strong> zaken. Hij was niet tot de conclusie gekomen<br />

dat zijn houding te sceptisch was, of dat hij zich vergiste.<br />

Nee, het hele probleem verdw<strong>een</strong> <strong>een</strong>voudig spoorloos –<br />

ogenschijnlijk spoorloos. Het enige wat er resteerde en wat<br />

zijn bewustzijn nu helemaal in beslag nam was <strong>een</strong> intens gevoel<br />

<strong>van</strong> aanvaarding, <strong>een</strong> ziedend, borrelend en pruttelend,<br />

uitdagend ‘ja!’ Jajaja! Ja – ik begrijp het! Ja – nu begrijp ik alles!<br />

Ja – ik ben het ermee <strong>een</strong>s! Ja – eindelijk ben ik het ermee<br />

<strong>een</strong>s! Wat <strong>een</strong> <strong>op</strong>luchting! Godzijdank! Toen, midden in<br />

deze ‘lebensbejahung’, werd hij wakker – <strong>die</strong> indruk had hij<br />

tenminste.<br />

Er was niemand bij hem. Het was donker. Massief, on-<br />

137


doordringbaar en onbeweeglijk stond de nachtelijke realiteit<br />

<strong>van</strong> zijn jongenskamer om hem h<strong>een</strong>. Het was of er <strong>een</strong> kalme,<br />

onverschillige blik <strong>op</strong> hem rustte. All<strong>een</strong> in hemzelf raasde<br />

de euforie onverminderd voort. Hij had <strong>een</strong> erectie. Terwijl<br />

hij begon te masturberen, repeteerde hij het relaas dat<br />

hij, zodra zijn moeder hem niet meer nodig had, tegen Linda<br />

zou afsteken. Nog altijd vond hij het vernederend om zinnen<br />

te moeten gebruiken als ‘Ik heb God gezien’ en ‘Ik ben<br />

nu <strong>een</strong> ander mens, Linda’. Daar moest hij dan maar aan wennen.<br />

En Linda zou zich er beslist niet aan ergeren. Hij had al<br />

dikwijls gechoqueerd vastgesteld dat het verschil tussen <strong>een</strong><br />

mooie, literaire formulering en <strong>een</strong> cliché haar volkomen<br />

ontging.<br />

Hij had bekering altijd beschouwd als <strong>een</strong> weliswaar regelmatig<br />

voorkomend fenom<strong>een</strong> – en dat het om iets wijdverbreids<br />

ging moest je wel erkennen omdat je er door de media<br />

bijna dagelijks <strong>op</strong> werd gewezen (kijk weer <strong>een</strong>. O, <strong>die</strong><br />

ook), hoewel iets in je geest zich er altijd even tegen leek te<br />

verzetten – maar toch als <strong>een</strong> ervaring <strong>die</strong> principieel strijdig<br />

was met zijn karakter en de idealen waar hij zich mee ver<strong>een</strong>zelvigde<br />

en <strong>die</strong> hij daarom nooit zelf zou leren kennen.<br />

Als hij er even bij stilstond, wat hij <strong>die</strong> dagen (vond hij toen<br />

hij er later <strong>op</strong> terugkeek) merkwaardig weinig deed, verbaasde<br />

het hem hoe gemakkelijk het was gegaan. Natuurlijk had<br />

hij zich er wel <strong>een</strong>s <strong>op</strong> betrapt dat hij ‘gelovige speelde’. Maar<br />

wie deed dat niet, af en toe? Dat deze onschuldige, infantiele<br />

kant <strong>van</strong> je persoonlijkheid plotseling kon uitgroeien tot<br />

<strong>een</strong> overheersend element in je identiteit en dat je dit dan als<br />

<strong>een</strong> verrijking zou ervaren, in plaats <strong>van</strong> als <strong>een</strong> soort geestelijke<br />

incontinentie <strong>die</strong> onmiddellijk moest worden bestre-<br />

138


den, zou hij tot voor kort voor onmogelijk hebben gehouden.<br />

Zijn oude <strong>op</strong>vattingen leken nu verdreven, alsof ze stuivertje<br />

hadden gewisseld met de nieuwe, naar <strong>die</strong>zelfde etherische,<br />

kinderlijke randgebieden waaruit plotseling zijn geloof was<br />

<strong>op</strong>gerezen. Hij was zich er<strong>van</strong> bewust dat ze niet helemaal<br />

verdwenen waren, maar in plaats <strong>van</strong> hem te verontrusten,<br />

prikkelde dit besef hem <strong>die</strong> eerste dagen <strong>op</strong> <strong>een</strong> plezierige,<br />

tintelende manier. ’s Avonds, als zijn ouders sliepen of de<br />

schijn <strong>op</strong>hielden dat ze sliepen, celebreerde hij zijn kersverse<br />

geloof met variaties <strong>op</strong> zijn eerdere visioenen. Ook overdag<br />

verliet de euforie hem zelden. <strong>De</strong> schoonheid <strong>van</strong> het leven<br />

komt nu <strong>een</strong>maal beter tot haar recht als je er iets <strong>van</strong> jezelf<br />

bij doet. Als je aanneemt dat alles wat je ondergaat en ziet,<br />

ook het onaanzienlijkste, als puntje bij paaltje komt wel ergens<br />

goed voor zal zijn, lijkt je omgeving dikwijls voor enige<br />

tijd te veranderen in <strong>een</strong> soort spiegel, <strong>die</strong> on<strong>op</strong>houdelijk je<br />

eigen <strong>op</strong>vattingen weerkaatst.<br />

Maar hoewel God, zoals het hoorde, overal in Zijn schepping<br />

aanwezig was, leek Hij <strong>op</strong> de ene plaats toch aanweziger<br />

dan <strong>op</strong> de andere. Hij sch<strong>een</strong> <strong>een</strong> voorkeur te hebben voor<br />

<strong>een</strong> zekere welstand. Ten gevolge <strong>van</strong> <strong>een</strong> combinatie <strong>van</strong> calvinisme<br />

en levensangst hadden Lammerts ouders, al hadden<br />

ze zich <strong>een</strong> luxueuzere woning kunnen veroorloven, nooit<br />

overwogen om te verhuizen. Maar niet ver <strong>van</strong> hun bescheiden<br />

behuizing lagen de ‘betere’ wijken: de straten veranderden<br />

daar in stille lanen, omzoomd door linde- of beukenbomen,<br />

terwijl de huizen elkaar loslieten en zich, <strong>op</strong> zichzelf<br />

gericht, terugtrokken in weelderige tuinen. <strong>De</strong> bebouwing<br />

werd hier onderbroken door uitgestrekte, statige parken en<br />

languissante vijvers. Ook trof je er kleine lapjes weidegrond<br />

aan, waar, omdat het er nu <strong>een</strong>maal zo pittoresk uitziet, <strong>een</strong><br />

139


eetje veeteelt werd bedreven door iemand <strong>die</strong> tegen betaling<br />

deed of hij <strong>een</strong> boer was. Lammert was zich er niet <strong>van</strong> bewust,<br />

maar <strong>op</strong> zoek naar plaatsen waar hij de schoonheid <strong>van</strong><br />

Gods schepping zou kunnen ondergaan kwam hij vaker hier<br />

terecht dan in de even dicht bij gelegen straten waar het gemiddelde<br />

inkomen lager lag, de gemiddelde huidskleur donkerder<br />

was en waar de slagschaduwen <strong>van</strong> haveloze flatgebouwen<br />

zich ver over het plaveisel uitstrekten. Een lang,<br />

suikergoedroze laken dat zich vastklemt aan <strong>een</strong> wankel rekje<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> pr<strong>op</strong>perig balkon heeft natuurlijk iets ontroerends.<br />

En <strong>een</strong> dikke, <strong>dood</strong>sbleke stapel huis-aan-huisbladen <strong>die</strong> je<br />

vragend aankijkt <strong>van</strong> onder de waterspiegel <strong>van</strong> <strong>een</strong> on<strong>die</strong>pe<br />

sloot wordt <strong>van</strong>zelf mooi, als je maar lang genoeg terugkijkt.<br />

Maar de schoonheid <strong>van</strong> de weerspiegeling <strong>van</strong> <strong>een</strong> oude<br />

beuk in <strong>een</strong> glanzend <strong>op</strong>gepoetste vijver, bijna roerloos, tot<br />

<strong>een</strong> watervogel er <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> uitbundig Cobraschilderij <strong>van</strong><br />

maakt (en als je blijft kijken zie je hoe de natuur de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> de schilderkunst in <strong>een</strong> oogwenk in omgekeerde<br />

richting aflegt) – <strong>die</strong> schoonheid is nu <strong>een</strong>maal veel dwingender<br />

én veel makkelijker toegankelijk.<br />

Een groot deel <strong>van</strong> de dag kon Lammert zich in alle rust<br />

ver<strong>die</strong>pen in de wisselwerking tussen zijn nieuwe overtuiging<br />

en zijn omgeving, want zijn moeder had hem meestal pas in<br />

de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> de dag nodig. Terwijl zijn vader, nu het weekend<br />

voorbij was, om <strong>een</strong> uur of acht, soms nog eerder, het huis<br />

verliet om zich aan het landsbestuur te wijden. Lammert keek<br />

hem wel <strong>een</strong>s na en dan verbaasde hij zich over de metamorfose<br />

<strong>die</strong> de man onderging zodra hij de huisdeur achter<br />

zich dichttrok. Zijn schutterige onhandigheid maakte plaats<br />

voor <strong>een</strong> jongensachtige en toch enigszins archaïsch aandoende<br />

bravoure. Hij bestuurde met één hand de fiets waar-<br />

140


<strong>op</strong> hij bij alle weertypen en in alle jaargetijden naar het ministerie<br />

reed, terwijl hij met zijn andere hand <strong>een</strong> zware aktetas<br />

in evenwicht hield <strong>op</strong> de bagagedrager. Het bestaan <strong>van</strong><br />

snelbinders zou hij zijn hele werkzame leven hooghartig negeren.<br />

<strong>De</strong> manier waar<strong>op</strong> zijn benen de pedalen ronddraaiden<br />

had iets <strong>van</strong> stampvoeten, all<strong>een</strong> niet <strong>van</strong> woede, maar<br />

<strong>van</strong> genot.<br />

Dan was het alsof het huis herademde, alsof het wist dat<br />

het voorl<strong>op</strong>ig niet <strong>op</strong>geschrikt zou worden – en alsof Lammert<br />

kon voelen dat het huis dit wist. Pas rond <strong>een</strong> uur of<br />

tien-halfelf zou hij voorzichtig de trap <strong>op</strong> l<strong>op</strong>en met het <strong>die</strong>nblad<br />

waar<strong>op</strong> zijn moeders ontbijt was uitgestald: <strong>een</strong> grote,<br />

grasgroene beker thee met veel suiker en <strong>een</strong> dik beboterde<br />

boterham met hagelslag, <strong>die</strong> zijn vader in alle vroegte in negen<br />

hapjes had gesneden. Maar al eerder werd de rust verstoord<br />

door de komst <strong>van</strong> de hulp in de huishouding: <strong>een</strong><br />

vrouw <strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> aan <strong>een</strong> engel deed denken, maar dan<br />

<strong>een</strong> zwaarlijvige, ietwat kortademige engel zonder vleugels.<br />

Ze deinde met gedecideerde pasjes en <strong>een</strong> haast triomfantelijke<br />

lach <strong>op</strong> haar ballonachtige, vlezige gezicht <strong>op</strong> het huis<br />

af. Haar vrolijkheid was bijna angstaanjagend. Terwijl ze <strong>van</strong><br />

de <strong>op</strong>loskoffie nipte <strong>die</strong> Lammert voor haar had bereid (‘Nee<br />

je hoef g<strong>een</strong> echte te sette jonkie k-proef t-furschil toch nie’)<br />

nam ze in vliegende vaart de altijd precaire gezondheidstoestand<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> onuitputtelijke reeks familieleden en intieme<br />

kennissen met Lammert door. Omdat haar mimiek daarbij<br />

onafgebroken iets feestelijks behield, stelde Lammert zich<br />

haar relaas soms voor als <strong>een</strong> verjaardagsslinger behangen<br />

met tumoren, vleesbomen, verst<strong>op</strong>te aderen, gescheurde<br />

spieren en andere in het ongerede geraakte organen en lichaamsdelen.<br />

Na <strong>een</strong> laatste liesbreuk stootte ze <strong>een</strong> voldaan,<br />

141


koerend lachje uit, en zei dat ze ‘aan de slag’ moest.<br />

Even later trof Lammert haar gewoonlijk geknield als <strong>een</strong><br />

strengreligieuze islamiet <strong>op</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> de vloeren aan, wiegend<br />

met haar indrukwekkende achterste, <strong>een</strong> emmertje s<strong>op</strong> binnen<br />

handbereik. Wanneer ze zijn aanwezigheid bemerkte,<br />

richtte ze zich half <strong>op</strong> om haar bezigheden te becommentariëren<br />

of te verduidelijken. Ze hijgde dan en haar gezicht was<br />

bedekt met tientallen minuscule, glinsterende zweetdruppeltjes,<br />

maar ze lachte ook alweer, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> onbeheerst, alsof<br />

haar leven daar <strong>op</strong> de vloer definitief was veranderd in <strong>een</strong><br />

aan<strong>een</strong>schakeling <strong>van</strong> oerkomische gebeurtenissen.<br />

Als Lammerts moeder was ontwaakt leek het haar voornaamste<br />

doel de werkzaamheden <strong>van</strong> de vrouw te dwarsbomen.<br />

Zodra zij haar ontbijt had verorberd (Lammert was hier<br />

zo vaak getuige <strong>van</strong> geweest dat hij zich alles voor de geest<br />

kon halen, de langzame, aapachtige bewegingen waarmee de<br />

negen hapjes naar de mond werden gebracht, het lusteloze,<br />

meditatieve kauwen, de lippen vooruit gestulpt, de sinaasappelkleurige,<br />

zacht en meeslepend stinkende schemering) begon<br />

het. Als <strong>een</strong> soort slangenbezweerdersmuziek slingerde<br />

haar jengelende stemgeluid de trap af: ‘Riééééhiet?! Kun je<br />

even komen overlèèèh-gen?!’<br />

Vervolgens verstrikte ze zichzelf en de vrouw in oeverloze<br />

beraadslagingen, telkens nieuwe ideeën <strong>op</strong>perend en weer<br />

verwerpend: ‘Ik dacht dat we <strong>van</strong>daag wel <strong>een</strong>s de klerenkast<br />

zouden kunnen doen, dan kunnen we morgen de badkamer<br />

<strong>een</strong> beurt geven hoewel ik wee-nie Riet of ik <strong>van</strong>daag wel<br />

goed genoeg ben voor de klerenkast, ik ben eigenlijk bang <strong>van</strong><br />

niet, dus we zouden ook...’ En meestal eindigde het overleg<br />

met <strong>een</strong> of ander in lichte (of inmiddels niet meer zo lichte)<br />

wanho<strong>op</strong> genomen ad-hocbesluit: ‘O Riet, ik zie dat het al-<br />

142


weer zó laat is: ga in hemelsnaam aardappels schillen, want<br />

als de aardappels <strong>van</strong>avond niet geschild zijn ben ik bang dat<br />

ik gek word.’<br />

Binnen <strong>een</strong> kwartier begon ze de vrouw <strong>op</strong>nieuw te roepen,<br />

of ze ging naar haar toe, waarbij ze zich, vooral als ze de<br />

trap afdaalde, bewoog alsof ze haar laatste krachten moest<br />

aanwenden. Later schuifelde ze pratend en rokend achter de<br />

vrouw aan, deed allerlei voorstellen om de aanpak <strong>van</strong> haar<br />

werk te wijzigen: ‘Dit sponsje lijkt me toch niet zo geschikt<br />

Riet, zie je niet dat het al <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> uitgesleten is, daardoor<br />

neemt het niet genoeg <strong>op</strong>, ik denk dat je beter even <strong>een</strong> ander<br />

sponsje kunt pakken – <strong>een</strong> vers sponsje. Niet <strong>een</strong> <strong>van</strong> de<br />

sponsjes links onder het aanrecht nemen hoor, want <strong>die</strong> zijn<br />

voor de wc, dat is onhygiënisch.’ Of voorstellen om iets anders<br />

te gaan doen: ‘Ik zie Riet, dat je nu met de bovenste keukenkastjes<br />

bezig bent. Maar de bovenste keukenkastjes hoeven<br />

eigenlijk nog niet, <strong>die</strong> zouden ook later deze week nog<br />

wel kunnen. Ik geloof dat ik het veel prettiger zou vinden als<br />

je nu eerst aan de vensterbanken begon.’<br />

Zonder <strong>een</strong> spoor <strong>van</strong> ergernis liet de vrouw zich het huis<br />

door zaniken, het berghok in en het berghok uit, trap <strong>op</strong> trap<br />

af en <strong>van</strong> het balkon naar de kelder. Als ze zich om <strong>een</strong> uur<br />

of twee klaarmaakte om te vertrekken, en hoogstens de helft<br />

had gedaan <strong>van</strong> wat ze had kunnen doen, had haar stralende<br />

lach nog niets aan overtuigingskracht ingeboet. Alvorens<br />

het huis te verlaten moest ze dan ‘nog even in de keuken wezen’;<br />

<strong>een</strong> eufemisme waarmee ze bedoelde dat ze haar salaris<br />

uit <strong>een</strong> <strong>van</strong> de keukenladen ging pakken, waarin Lammerts<br />

vader het had klaargelegd. Lammert en zijn moeder wendden<br />

zedig hun gezicht af als ze bij het ritueeel aanwezig waren.<br />

143


Pas als de hulp weg was, moest Lammert er serieus rekening<br />

mee houden dat zijn moeder <strong>een</strong> beroep <strong>op</strong> hem zou<br />

doen. Ze vroeg bijvoorbeeld of hij ‘gezellig bij haar kwam zitten’<br />

als ze ‘haar gezicht deed’. Of hij haar ‘wilde voorlezen uit<br />

dat boek <strong>van</strong> <strong>die</strong> Amerikaan want daar word ik misschien <strong>een</strong><br />

<strong>beetje</strong> vrolijk <strong>van</strong>’, terwijl zij dan zou ‘proberen je vaders bed<br />

<strong>op</strong> te maken’ – ze gebruikte <strong>een</strong> liniaal om te controleren of<br />

het laken recht lag.<br />

Of ze stelde voor om samen naar de slager te gaan ‘als ik<br />

dat haal’. Terwijl de middag zo vergleed, kreeg hij altijd het<br />

gevoel dat er iets tegen zijn borst drukte, niet hard, niet onaangenaam,<br />

iets wat langzaam, bijna troostend, langs zijn lichaam<br />

omhoogklom in de richting <strong>van</strong> zijn keel. Alles maakt<br />

deel uit <strong>van</strong> Gods weergaloze schepping – dit ook. Zijn moeders<br />

‘toestand’ verbeterde niet. Hij had eerder de indruk dat<br />

ze achteruitging, niet zo heel erg, nog niet, en dat zijn aanwezigheid<br />

deze ontwikkeling vertraagde, maar niet tot staan<br />

bracht. Toch zou het binnenkort beter gaan, hield hij zichzelf<br />

voor – maar als het níét beter ging, wat dan? Stel <strong>een</strong>s dat zijn<br />

moeder ‘<strong>op</strong>genomen’ moest worden.<br />

Kan ik dit aan? Het moet. Het moet dus ik kan het. Ik kan<br />

alles aan – alles.<br />

‘O Lammie, mag ik nou alsjebliehieft weer naar huis?’ Ze was<br />

blijven staan, heel abrupt, als <strong>een</strong> hond <strong>die</strong> niet verder wil l<strong>op</strong>en.<br />

Op haar gezicht, met de lange neus en de grote, <strong>een</strong> <strong>beetje</strong><br />

uitpuilende ogen, omlijst door het sluike, slappe haar, lag<br />

de uitdrukking <strong>van</strong> <strong>een</strong> bang kind. Ze waren nog lang niet bij<br />

het park.<br />

Na <strong>een</strong> zorgvuldig <strong>op</strong>gebouwd offensief – het voorstel doen<br />

en laten afwijzen, wachten, er<strong>op</strong> terugkomen, er nog <strong>een</strong>s en<br />

144


nog <strong>een</strong>s <strong>op</strong> terugkomen – had hij haar zo ver gekregen dat<br />

ze ‘zou proberen <strong>een</strong> wandeling te maken’. (‘Een wandelingetje,’<br />

verbeterde hij diplomatiek.)<br />

Het weer was zacht en licht – als <strong>een</strong> pluisje. <strong>De</strong> roerloze<br />

bomen toonden deemoedig hun veelkleurige bladeren, terwijl<br />

ze zich lieten verwarmen door de herfstzon. Hij had haar<br />

gewezen <strong>op</strong> de schoonheid <strong>van</strong> de grillig kronkelende takken,<br />

nu veel beter zichtbaar dan <strong>een</strong> paar weken geleden, nee<br />

mamma, er gaat niet all<strong>een</strong> iets <strong>dood</strong>, er komt ook iets voor<br />

in de plaats. Op de weidse, nog <strong>die</strong>pgroene grasvelden – ‘Van<br />

<strong>die</strong> hoge flats word ik <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> bang hoor,’ onderbrak ze<br />

hem – en de meeuwen <strong>die</strong> hun elegante cirkels draaiden.<br />

‘Je kijkt helemaal niet mamma, je moet omhoogkijken.’ –<br />

‘Dus ik mag niet naar de stenen kijken?’ En bij dat laatste zinnetje<br />

had ze nauwelijks moeite gedaan om de plagerige klank<br />

<strong>van</strong> haar stem te verhullen.<br />

Hij had de indruk dat hij met veel overtuigingskracht had<br />

gesproken, en toch niet te prekerig. Iets <strong>van</strong> wat hij zelf zag<br />

en voelde had zo toch <strong>op</strong> haar moeten worden overgebracht?<br />

En ook iets <strong>van</strong> zijn eigen, onmiskenbare goedheid? Toen ze<br />

zei dat ze terug naar huis wilde, was zijn plotselinge verlangen<br />

om haar te slaan bijna onweerstaanbaar.<br />

Hij wachtte. Hij voelde hoe zijn woede afnam. En hoe de<br />

lege ruimte <strong>die</strong> zich daardoor <strong>op</strong>ende binnen enkele seconden<br />

werd gevuld door iets anders – door liefde, precies even<br />

fel en <strong>op</strong>dringerig als de eraan voorafgaande emotie. Even<br />

vroeg hij zich af of <strong>die</strong> liefde niet dezelfde woede was, terugkerend<br />

in <strong>een</strong> nieuwe gedaante.<br />

‘Nou ja – we hebben in ieder geval <strong>een</strong> begin gemaakt, hè,’<br />

zei hij, terwijl hij met twee-drie passen de afstand <strong>die</strong> hen<br />

scheidde overbrugde en <strong>een</strong> arm om haar h<strong>een</strong> sloeg.‘En over<br />

145


<strong>een</strong> poosje proberen we het gewoon nog <strong>een</strong> keer.’<br />

Toen ze thuiskwamen, trok ze zich terug in haar slaapkamer.<br />

Ze riep hem niet. Zo af en toe hoorde hij haar h<strong>een</strong> en<br />

weer klossen. Eén keer ging hij onder aan de trap staan en<br />

riep: ‘Gaat alles goed mamma?’<br />

‘Ja’ – haar stem klonk afgemeten.<br />

Tijdens de avondmaaltijd was ze voor haar doen <strong>op</strong>vallend<br />

zwijgzaam. Ze zat <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> in elkaar gedoken en in plaats<br />

<strong>van</strong> Lammert en zijn vader aan te kijken, gluurde ze naar hen.<br />

Na <strong>een</strong> minuut of tien schokte haar bovenlichaam <strong>op</strong><strong>een</strong>s<br />

vooruit. Ze sperde haar mond <strong>op</strong>en en liet het al half gekauwde<br />

voedsel, <strong>een</strong> veelkleurig mengsel <strong>van</strong> wortel, erwten,<br />

aardappel en rundvlees, terug <strong>op</strong> haar bord vallen. In <strong>die</strong> houding<br />

bleef ze even zitten, terwijl ze begon te huilen. Uit haar<br />

mond dr<strong>op</strong>en lange speekseldraden tot <strong>op</strong> het bord.<br />

‘Loes, wat is er aan de hand?!’ schreeuwde Lammerts vader,<br />

overeind springend en zich naar haar toe buigend.<br />

‘Ro... oog,’ gromde ze.<br />

‘Wat zeg je schatje? Ik versta je niet.’<br />

‘Te... droog.’<br />

‘Ze bedoelt geloof ik dat het eten te droog is,’ zei Lammert.<br />

‘Misschien moet je wat meer jus nemen, schatje. Zal ik het<br />

voor je doen?’<br />

Haar bovenlichaam schudde h<strong>een</strong> en weer. Toen Lammerts<br />

vader zich over de braadpan boog en met de juslepel over de<br />

bodem kraste, rechtte ze haar rug en sperde haar ogen wijd<br />

<strong>op</strong>en. ‘Ik wil g<strong>een</strong> jus!’ gilde ze. ‘Lammert zeg tegen je vader<br />

dat hij daarmee <strong>op</strong>houdt! Ik bega <strong>een</strong> ongeluk als hij niet <strong>op</strong>houdt!’<br />

Lammerts vader liet de juslepel uit zijn vingers glippen.<br />

‘Hij heeft de lepel in de pan laten vallen!’<br />

146


‘Mamma...’ begon Lammert.<br />

Het gezicht <strong>van</strong> Lammerts vader begon <strong>op</strong><strong>een</strong>s te stralen,<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> eigenaardige, geforceerde manier, alsof hij <strong>een</strong> acteur<br />

was <strong>die</strong> het er te dik boven<strong>op</strong> legde. Zijn ogen schitterden en<br />

zijn lippen krulden <strong>van</strong> welbehagen. Hij hief <strong>een</strong> wijsvinger<br />

<strong>op</strong>. ‘Jongens,’ zei hij, en anticiperend <strong>op</strong> wat er komen zou,<br />

beefde zijn stem verlekkerd.‘Ik weet hoe we dit varkentje gaan<br />

wassen – dat is <strong>een</strong> fluitje <strong>van</strong> <strong>een</strong> cent...’<br />

‘Laat hem alsjeblieft <strong>op</strong>houden,’ mompelde Lammerts<br />

moeder.<br />

‘Loes, je vindt deze maaltijd te droog. Hoe zou jij het vinden<br />

als ik nu <strong>een</strong>s naar de dichtstbijzijnde Chinees rijd – of<br />

lo<strong>op</strong> – ik kan eigenlijk best even met de benenwagen – en ik<br />

haal daar zo’n heerlijke frisse maaltijd met allerlei sappige<br />

groentetjes voor je <strong>op</strong>? Daar doen <strong>die</strong> mensen altijd zo’n sausje<br />

overh<strong>een</strong>, <strong>een</strong> sausje – ja, ik weet niet precies hoe dat heet –<br />

zo’n sausje met <strong>een</strong> heel apart smaakje. En je zult zien: dat<br />

glijdt zo naar binnen.’<br />

Lammerts moeder was <strong>op</strong>gestaan en toen ze begon te spreken,<br />

schoot haar bovenlichaam vooruit, <strong>op</strong> haar man af, zodat<br />

het leek of ze hem probeerde te bijten: ‘Je bent afschuwelijk!’<br />

Lammerts vader week achteruit. ‘Schatje wees nu toch redelijk,’<br />

riep hij klaaglijk. ‘Zo’n sappige, frisse maaltijd...’<br />

Opnieuw stootte Lammerts moeder haar bovenlichaam<br />

vooruit. ‘Afschuwelijk!’ schreeuwde ze. ‘Afschuwelijk-afschuwelijk-afschuwelijk!’<br />

Elke keer dat ze ‘afschuwelijk!’ riep, dook Lammerts vader<br />

in elkaar alsof het woord hem fysiek pijn deed. Lammert<br />

merkte dat hij ook was <strong>op</strong>gestaan. Hij had de indruk dat het<br />

lichter in de kamer was geworden, precies <strong>op</strong> de plaats waar<br />

147


zijn vader stond. Misschien was de man gewoon dichter in<br />

de buurt <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> de lampen terechtgekomen. Het geluid<br />

<strong>van</strong> zijn moeders voetstappen leek vermengd met <strong>een</strong> ondefinieerbaar<br />

soort gonzen, als <strong>een</strong> geluid in <strong>een</strong> droom. Hij<br />

draaide zijn gezicht <strong>op</strong>zij en zag hoe ze de kamer uit draafde,<br />

haar handen tegen haar gezicht gedrukt, alsof ze bang was<br />

dat er iets uit zou vallen. Hij hoorde haar ‘Ik maak me <strong>van</strong><br />

kant’ roepen, maar vrijwel <strong>op</strong> hetzelfde moment kreeg hij de<br />

indruk dat hij zich dat waarschijnlijk verbeeldde. Ze had ook<br />

‘Breng me de krant’ kunnen roepen, of helemaal niets – en<br />

toen hij zijn vader aankeek, zag hij dat de man vervuld was<br />

<strong>van</strong> dezelfde twijfel als hij.<br />

Waarschuwend hief hij <strong>een</strong> hand <strong>op</strong>, om elke activiteit <strong>van</strong><br />

de man in de kiem te smoren, en zei: ‘Ik ga wel.’<br />

Toen hij de hal in liep, zag hij dat er g<strong>een</strong> licht brandde boven<br />

aan de trap. Om <strong>een</strong> <strong>op</strong>komend gevoel <strong>van</strong> onbehagen<br />

te onderdrukken dacht hij: we gaan verst<strong>op</strong>pertje spelen in<br />

het donker. Hij knipte de lamp <strong>op</strong> de overlo<strong>op</strong> aan voor hij<br />

de trap <strong>op</strong> ging. Toen hij de bovenste treden bereikte zag hij<br />

ook licht aanfloepen achter het raam boven de deur <strong>van</strong> zijn<br />

slaapkamer.<br />

‘Zo – zit je hier,’ zei hij <strong>op</strong> genoeglijke toon, terwijl hij naar<br />

binnen ging. Ze zat <strong>op</strong> zijn bed, snuivend en schuddend, met<br />

half <strong>op</strong>getrokken benen. ‘Ik ga do-ho-ho-hood,’ zei ze, half<br />

jammerend. Voorzichtig om niets om te stoten, liet hij zijn<br />

billen neerdalen <strong>op</strong> het witte, met zwarte stippen bestrooide<br />

formica tafeltje naast het bed. ‘Nee hoor,’ zei hij vaderlijk en<br />

sloeg <strong>een</strong> arm om haar h<strong>een</strong>.<br />

‘Kun je even <strong>een</strong> sigaret voor me pakken?’<br />

Hij vond <strong>een</strong> pakje sigaretten <strong>op</strong> de vensterbank <strong>van</strong> de<br />

badkamer en bracht het naar haar toe. Met hevig trillende<br />

148


vingers stak ze <strong>een</strong> sigaret aan. Hij pakte <strong>een</strong> asbak en plantte<br />

hem stevig in de deken. ‘Lammie,’ zei ze. ‘Ik heb het je niet<br />

verteld – ik wilde het je niet vertellen. Maar <strong>van</strong>middag is er<br />

zoiets verschrikkelijks gebeurd. Ik heb geprobeerd om de lakens<br />

<strong>op</strong> te ruimen; ik dacht dat ik het aan zou kunnen. En<br />

toen Lammert... toen...’ Ze greep zijn arm vast.‘Ik ben zo bang<br />

Lammie, zo bang...’<br />

‘Vertel maar gewoon verder.’<br />

‘Het ging helemaal mis. Ik werd zo – zo draaierig. Ik ben<br />

weggegaan. Ik durf niet meer naar binnen.’<br />

‘Ik zal wel even gaan kijken.’<br />

‘Nee, Lammert niet doen. Dat kan ik niet verdragen!’<br />

‘Zullen we samen gaan?’<br />

‘Nee, Lammert, o nee. Alsjeblieft.’<br />

‘Dan ga ik.’<br />

Ze riep nog iets, maar hij was al <strong>op</strong> de overlo<strong>op</strong>. Onwillekeurig<br />

de manier <strong>van</strong> bewegen <strong>van</strong> <strong>een</strong> filmheld nabootsend,<br />

ging hij met vlugge passen haar kamer in en deed het licht<br />

aan. Een <strong>van</strong> de kasten stond <strong>op</strong>en. Op <strong>een</strong> <strong>van</strong> de bovenste<br />

planken lagen twee stapels onberispelijk gevouwen, crèmewitte<br />

lakens. Op de vloer lag ook <strong>een</strong> laken, nog precies zo<br />

netjes gevouwen als de lakens in de kast; alsof het was verst<strong>een</strong>d,<br />

zo stijf en strak zag het eruit. Lammert raapte het <strong>op</strong><br />

en legde het terug.<br />

Zodra hij terugkeerde in zijn kamer zei ze: ‘O Lammert,<br />

dat had je niet moeten doen.’ Ze probeerde de as <strong>van</strong> haar sigaret<br />

in de asbak te tikken, maar haar hand trilde zo dat de<br />

as <strong>op</strong> de deken spatte. Ze drukte de sigaret in de asbak, waarbij<br />

hij doormidden knakte.<br />

‘Er was niets aan de hand. Er lag <strong>een</strong> laken <strong>op</strong> de vloer en<br />

dat heb ik teruggelegd.’<br />

149


‘Er lag <strong>een</strong> laken <strong>op</strong> de vloer en dat heb je teruggelegd!’<br />

herhaalde ze, terwijl haar ogen leken <strong>op</strong> te zwellen. ‘Roep onmiddellijk<br />

je vader.’<br />

Hij liep de overlo<strong>op</strong> <strong>op</strong> en riep: ‘Pappa, wil je even boven<br />

komen?’<br />

Een ogenblik later betrad de man Lammerts slaapkamer<br />

en keek zijn zoon en zijn echtgenote vragend aan. ‘Ik was<br />

maar vast <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> gaan afwassen,’ zei hij <strong>op</strong> verontschuldigende<br />

toon.<br />

‘Han, luister naar me,’ zei Lammerts moeder – en Lammert<br />

verbaasde zich vluchtig over haar plotselinge zelfbeheersing.<br />

‘Er is het volgende gebeurd: <strong>van</strong>middag heb ik geprobeerd de<br />

lakens <strong>op</strong> te ruimen en dat is helemaal mislukt. Ik kreeg <strong>een</strong><br />

angstaanval. Een-ángst-áán-vál. Nu is je zoon <strong>op</strong> het idee gekomen<br />

om te gaan kijken, hoewel ik dat niet wilde. Hij zag<br />

<strong>een</strong> laken <strong>op</strong> de vloer liggen en dat heeft hij teruggelegd. Wat<br />

ik wil dat jij nu doet is dit: je gaat met me mee naar mijn kamer.<br />

Je gedraagt je rustig. Zo min mogelijk tegen me praten.<br />

Ik zal dan onderzoeken hoe de situatie nu is – en dan ga ik<br />

proberen het klusje af te maken. <strong>De</strong>nk je dat je in staat bent<br />

om te doen wat ik vraag?’<br />

‘Maar natuurlijk schatje.’<br />

‘Laten we dan gaan.’<br />

Nog steeds met iets ongewoon doelgerichts en beheersts in<br />

haar <strong>op</strong>treden kwam ze overeind, ondersteund door haar toeschietende<br />

echtgenoot terwijl Lammert achteruitweek. Ze<br />

schuifelde zuigend aan <strong>een</strong> nieuwe sigaret de kamer uit, gevolgd<br />

door haar man, <strong>die</strong> beschermend over haar h<strong>een</strong> hing.<br />

Lammert bleef achter, <strong>op</strong>gelucht en tegelijk vaag-teleurgesteld<br />

– en <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> lacherig. Hij wist niet goed <strong>een</strong> houding<br />

aan te nemen, staarde afwezig naar de boeken <strong>op</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> de<br />

150


escheiden boekenplankjes <strong>die</strong> vroeger zijn jongensboeken<br />

hadden gehuisvest. Hij koos er <strong>een</strong> uit, <strong>een</strong> essaybundel, en<br />

nestelde zich ermee in de vrijgekomen, nog warme kuil in de<br />

deken. Hij had verwacht dat hij niet in staat zou zijn om te<br />

lezen, maar toen hij <strong>op</strong> <strong>een</strong> beschouwing over <strong>een</strong> <strong>op</strong>windende<br />

Amerikaanse schrijver stuitte, raakte hij onmiddellijk<br />

geboeid. Toen zijn vader binnenkwam, voelde hij zich tot zijn<br />

eigen verbazing <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> geïrriteerd, omdat hij moest <strong>op</strong>houden<br />

met lezen.<br />

‘Ze vraagt of je komt,’ zei zijn vader – weer <strong>op</strong> dat verontschuldigende<br />

toontje.<br />

Vlug liep hij met de man mee. Zijn moeder stond naast de<br />

ge<strong>op</strong>ende kast, waarin, in volmaakte rust, perfect gevouwen,<br />

de lakens lagen. ‘Weet je nog Lammert,’ vroeg ze, ‘welke je <strong>op</strong><br />

de grond zag liggen?’<br />

Als ik de verkeerde aanwees, zou ze er nooit achter komen,<br />

dacht hij. Maar toch wees hij het laken aan dat hij voor de<br />

kast had zien liggen; hij vroeg zich zelfs even af of hij zich<br />

niet vergiste.<br />

‘Zou je het weer <strong>op</strong> de vloer kunnen leggen zoals je het gevonden<br />

hebt?’<br />

Hij deed het, er<strong>op</strong> lettend dat zijn manier <strong>van</strong> bewegen<br />

g<strong>een</strong> aarzeling toonde. Toen het laken weer <strong>op</strong> de vloer lag,<br />

verschoof hij het nog wat, waarna hij <strong>een</strong> paar passen achteruit<br />

deed om het effect <strong>van</strong> <strong>die</strong> laatste ingreep te bekijken.<br />

‘Zo lag het – precies zo,’ zei hij.<br />

Zijn moeder schuifelde dichterbij, het laken g<strong>een</strong> moment<br />

uit het oog verliezend, alsof het <strong>een</strong> <strong>die</strong>r was dat <strong>op</strong><strong>een</strong>s weg<br />

zou kunnen schieten. Op haar beurt bukte ze zich en verschoof<br />

ze het. Vervolgens greep ze het met twee handen stevig<br />

vast, dribbelde ermee naar haar bed en vlijde het neer <strong>op</strong><br />

151


de hemelsblauwe slaapzak <strong>die</strong> als sprei <strong>die</strong>nstdeed. Lammert<br />

zag ook nog hoe ze, terwijl haar man haar schaapachtig gadesloeg,<br />

de andere lakens uit de kast begon te trekken, maar <strong>op</strong><br />

dat moment had hij de kamer al bijna verlaten. Hij merkte<br />

dat het bed waar<strong>op</strong> hij zojuist nog zo prettig had zitten lezen<br />

hem nu <strong>een</strong> gevoel <strong>van</strong> afkeer inboezemde. <strong>De</strong> essaybundel<br />

losjes in zijn rechterhand, daalde hij met vlugge, huppelige<br />

pasjes de trap af – <strong>op</strong> zijn lippen lag, voelde hij, <strong>een</strong> superieur<br />

glimlachje, dat er<strong>op</strong> wees dat de gebeurtenissen hem niet<br />

verontrustten, dat hij alles in de hand had, en in zijn hoofd<br />

heerste, corresponderend met dat lachje, <strong>een</strong> slechts af en toe<br />

door korte, <strong>op</strong>pervlakkige gedachten onderbroken, vriendelijke<br />

leegte, <strong>een</strong> hoogzomers weiland, zoemzoemende insecten,<br />

traag, centimeter voor centimeter, kruipt de hitte voort,<br />

alles zou de komende uren moeten blijven zoals het nu is.<br />

Nadat hij, allerlei knusse plonsgeluiden producerend, de<br />

afwas had voltooid <strong>die</strong> zijn vader was begonnen, nestelde hij<br />

zich met <strong>een</strong> k<strong>op</strong> thee in de zitkamer. Al lezend slaagde hij<br />

erin zichzelf in <strong>die</strong> verrukkelijk stompzinnige stemming te<br />

houden – als je <strong>een</strong> goed mens was, écht goed, zou je je dan<br />

altijd zo voelen?<br />

Hij hoorde de stemmen <strong>van</strong> zijn ouders, eerst gedempt, later<br />

luider, nóg luider, tot hun gesprek overging in gebrul, gevolgd<br />

door voetstappen <strong>op</strong> de trap, <strong>die</strong> <strong>van</strong> zijn vader, <strong>een</strong><br />

deur, de wc-deur, <strong>die</strong> met <strong>een</strong> zoevend geluid werd ge<strong>op</strong>end<br />

en gesloten, en direct daarna – klak – het dichtklikken <strong>van</strong><br />

het slot.<br />

Hij liep de gang in, naar de wc. Terwijl hij begon te spreken,<br />

boog hij zich onwillekeurig voorover, waardoor zijn gezicht<br />

zich vlak bij het <strong>op</strong> rood gedraaide slot bevond: ‘Pappa,<br />

wat doe je daar?’<br />

152


Het bleef even stil en toen <strong>op</strong><strong>een</strong>s, afgeknepen, merkwaardig<br />

hoog, de stem <strong>van</strong> de man: ‘Sitte!’<br />

‘Zou het niet beter zijn als je eruit kwam?’<br />

Weer stilte – en toen: ‘Daar heb ik helemaal g<strong>een</strong> zin in!’<br />

Tot in de fijnste vertakkingen <strong>van</strong> zijn bronchiën zoog hij de<br />

bijtende rook met de dennenboomsmaak naar binnen – alsof<br />

de rook <strong>een</strong> wondermedicijn was dat hem onkwetsbaar<br />

moest maken. Hij leunde achterover, liet zich omhelzen door<br />

het slappe kussen (hoewel hij besefte dat het onmogelijk was,<br />

had hij het gevoel dat het nog steeds hetzelfde kussen was<br />

waar hij als kind zijn wangen in had gedrukt) en wachtte even<br />

met de volgende trek. Zware avond – maar nu al, na één trek,<br />

kreeg zelfs het woord ‘zwaar’ iets zachts. Uiterste <strong>van</strong> hem gevergd,<br />

jaja dames en heren, het ui-ter-ste. Ergens in hemzelf,<br />

als de pit in <strong>een</strong> perzik, bevond zich de Lammert <strong>die</strong> mee begon<br />

te brullen met de rest <strong>van</strong> het gezin, <strong>die</strong> zich aansloot bij<br />

het koor. Het was alsof zijn moeder zich <strong>een</strong> weg naar <strong>die</strong><br />

Lammert toe probeerde te banen. Nou – hij nam weer <strong>een</strong><br />

trek en toen met<strong>een</strong> nog maar <strong>een</strong> –, ze was dichterbij gekomen,<br />

maar ze was er nog niet. ‘Bolderburen’, daar was de<br />

avond mee geëindigd, Wij uit Bolderburen door de successchrijfster<br />

<strong>van</strong> Pippi Langkous. Nadat hij zijn ouders na eindeloze<br />

onderhandelingen tot <strong>een</strong> broze wapenstilstand had<br />

weten te verleiden (gehuld in <strong>een</strong> strontwolk <strong>van</strong> wagneriaanse<br />

pr<strong>op</strong>orties had zijn vader ten slotte de wc verlaten) hadden<br />

ze met z’n drieën alle lakens terug in de kast gelegd – wat<br />

dit met ‘<strong>op</strong>ruimen’ te maken had zou hem altijd <strong>een</strong> raadsel<br />

blijven – en toen had ze gevraagd of hij haar ‘naar bed wou<br />

brengen’. En of hij daarbij kon voorlezen uit Wij uit Bolderburen.<br />

‘Misschien kun je dat stuk over <strong>die</strong> braadworst vin-<br />

153


den. Als je vader dat vroeger voorlas, moest hij soms zo lachen<br />

dat hij niet verder kon, weet je nog?’ Braadworst – nog<br />

<strong>een</strong> trek hasj en nog <strong>een</strong>. Na enig zoeken hadden ze het boek<br />

teruggevonden. Om de <strong>een</strong> of andere duistere reden waren<br />

al zijn kinderboeken ondergebracht in de slaapkamer <strong>van</strong> zijn<br />

vader. Hij had aan haar gezicht kunnen zien dat het voorgelezene<br />

haar had teleurgesteld, maar dat ze te moe was geweest<br />

om <strong>op</strong>nieuw misbaar te maken. Ze had haar pillen naar binnen<br />

geklokt, was onder de dekens gekr<strong>op</strong>en en had de blauwe<br />

zakdoek omlaag getrokken, over haar ogen. Slaap lekker<br />

mamma. Nog <strong>een</strong> trek. Ssjjlaap lekkkuuurrrr mamma. Hihi...<br />

Nog <strong>een</strong> trek... Lekkkuuurrr... Hihi.<br />

Nu bleek hij zelf ook te liggen – in het donker. Lamp kennelijk<br />

uitgedaan: de ‘map’, zoals zijn vader zei, ‘Ik doe even<br />

de “map” uit’. Die twee blijven de rest <strong>van</strong> hun leven <strong>op</strong>gesloten<br />

in mijn kindertijd. Zonder overgang – het gevoel dat<br />

hij zich had verplaatst was volkomen afwezig – bevond hij<br />

zich weer tussen de wuivende grassen; flauw glooiend strekte<br />

de vlakte zich naar alle kanten uit, zo ver als zijn blik reikte,<br />

leek het, hoewel het meer en de beboste hellingen dichtbij<br />

moesten zijn. Een grijze, stoffige schaduw lag over de<br />

ritselende halmen, het licht was glasachtig, en toen hij <strong>op</strong>keek<br />

zag hij achter de rode bomen, in de verte, de hemel donkerblauw<br />

verkleuren. Een gevoel <strong>van</strong> haast overviel hem – het<br />

begon immers al donker te worden en als het níét donker<br />

werd, als hij zich vergiste, zou het binnenkort wel <strong>een</strong>s flink<br />

kunnen gaan regenen. Hij veranderde in <strong>een</strong> ietwat zorgelijke<br />

man, <strong>die</strong>, met samengetrokken, onwillekeurig <strong>op</strong> de regen<br />

anticiperende schouders, ijverig voortstapte. Tegelijk sch<strong>een</strong><br />

hij in staat om zichzelf <strong>van</strong> <strong>een</strong> zekere afstand gade te slaan,<br />

en bij het zien <strong>van</strong> zijn eigen motoriek, de doelgerichte,<br />

154


plichtsgetrouwe en toch zo doelloze manier waar<strong>op</strong> zijn benen<br />

door het gras maalden, voelde hij <strong>een</strong> zekere vertedering.<br />

Waar wilde hij h<strong>een</strong>? Ja, waar wil jij naartoe? Er was immers<br />

nergens <strong>een</strong> schuilplaats; zelfs als hij de beboste hellingen bereikte,<br />

zouden de takken hem maar kort tegen de regen beschutten.<br />

Kijk, daar waren de katten ook weer. Ze leken eerder<br />

door het gras te glijden dan te l<strong>op</strong>en en hielden hem<br />

moeiteloos bij. Hij kon het niet laten even te blijven staan om<br />

hun schoonheid te bewonderen. Spinnend kronkelden ze om<br />

zijn benen, lieten zich aaien, achter de viltachtige oren kroelen.<br />

Van genot gingen de fijne bekjes <strong>op</strong>enhangen – en toen<br />

zag hij het, en terwijl hij het zag was het alsof er iets in zijn<br />

borst verstijfde, in ijs veranderde, en alsof zich <strong>van</strong> daaruit in<br />

<strong>een</strong> oogwenk <strong>een</strong> felle kou door zijn lichaam verspreidde:<br />

bloed; <strong>een</strong> floers <strong>van</strong> bloed lag over de zwartomrande kaken<br />

en de bijna witte, heel licht gele, puntige tanden, zich <strong>op</strong> sommige<br />

plaatsen verdikkend tot glanzende, <strong>die</strong>prode druppels.<br />

Bessengegetenbessengegeten, sch<strong>een</strong> hij te denken, heel vlug, ze<br />

hebben bessen gegeten d’r hangen d’r nog <strong>een</strong> paar aan hun tanden,<br />

maar tegelijk wist hij dat wat hij dacht niet waar was. Inmiddels<br />

verplaatste hij zich met grote snelheid. Als hij kon<br />

zou hij weer gevlogen hebben, maar <strong>die</strong> vaardigheid was hem<br />

nu kennelijk ontzegd. In plaats daar<strong>van</strong> maakte hij reuzensprongen,<br />

tientallen meters ver, waardoor hij de katten vrijwel<br />

onmiddellijk achter zich had gelaten. Even voelde hij zich<br />

<strong>op</strong>gelucht, maar toen hij zag dat het snel donker werd, kregen<br />

zijn zorgen weer de overhand. Je bent Linda vergeten. Linda<br />

vergeten? Ja, het meissie ben je vergeten, eerst moet je aan<br />

het meissie denken, je bent hier nu eigenlijk clandestien, we kunnen<br />

je pakken als we willen. <strong>De</strong> stem klonk sisserig, wat g<strong>een</strong><br />

wonder was, met al dat bloed tussen de tanden. Omdat <strong>een</strong><br />

155


gevoel <strong>van</strong> lusteloosheid zich <strong>van</strong> hem meester maakte, liet<br />

hij het springen achterwege en strekte zich uit, zijn armen<br />

onder zijn hoofd. Zijn omgeving had intussen <strong>een</strong> diffuus, in<br />

hoge mate veranderlijk karakter aangenomen. <strong>De</strong> vlakte<br />

raakte steeds verder <strong>op</strong> de achtergrond, terwijl allerlei elementen<br />

uit de wereld <strong>van</strong> de ambtenarij en het gezag de vrijgekomen<br />

ruimte in beslag namen. Zo af en toe kreeg het decor<br />

iets archaïsch, iets negentiende-eeuws: onder zich voelde<br />

hij de harde houten ribben <strong>van</strong> <strong>een</strong> al lang in onbruik geraakt<br />

soort bank, sierlijk, maar <strong>een</strong> verschrikking om <strong>op</strong> te zitten<br />

of te liggen. Of hij rook de muffe droogbloemengeur <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

type pluche dat hij als kind wel <strong>een</strong>s in de huizen <strong>van</strong> zijn<br />

grootouders had besnuffeld. Er waren mannen – hij was zich<br />

<strong>op</strong> krachtige wijze bewust <strong>van</strong> hun aanwezigheid – en ook zij<br />

waren soms uitgerust met allerlei archaïsche attributen: vesten<br />

onder hun jasjes, horlogekettingen, slobkousen, maar <strong>van</strong><br />

het ene moment <strong>op</strong> het andere konden ze overstappen <strong>op</strong> de<br />

scherp gesneden pakken, de zware aftershavegeur en de flikkerende<br />

kleine machientjes vol tiptoetsen, waaraan dat mannengenre<br />

tegenwoordig zijn gezag ontl<strong>een</strong>t.<br />

Minutenlang werd er g<strong>een</strong> aandacht aan hem besteed – er<br />

werd geroepen, geschreeuwd, stokoude typemachines en pc’s<br />

ratelden door elkaar – en hij lag maar wat te liggen. Maar<br />

soms was het ook duidelijk dat er over hem werd beraadslaagd:<br />

iemand boog zich over hem h<strong>een</strong>, <strong>een</strong> arts, <strong>een</strong> ambtenaar,<br />

<strong>een</strong> vorsende blik bleef seconden <strong>op</strong> hem rusten.<br />

Stemmen overlegden <strong>op</strong> de rand <strong>van</strong> verstaanbaarheid.<br />

Geleidelijk nam de ruimte rondom hem weer vaste vormen<br />

aan. Eén kamer begon zich los te maken uit alle voorbijglijdende,<br />

voortdurend <strong>van</strong> karakter veranderende decors.<br />

Het was <strong>een</strong> klein, sober ingericht vertrekje, aan de ene kant,<br />

156


waar het bed stond waar hij <strong>op</strong> lag, gehuld in <strong>een</strong> grijze, vlekkerige<br />

schemering, maar lichter wordend naar de andere kant<br />

toe, waar <strong>een</strong> gesloten, witte deur was. Achter <strong>die</strong> deur moest<br />

het licht juist fel zijn, want er kro<strong>op</strong> <strong>een</strong> rode gloed onderdoor.<br />

<strong>De</strong> eerste, vage flitsen <strong>van</strong> dit vertrek riepen al <strong>een</strong> gevoel<br />

<strong>van</strong> onbehagen bij hem <strong>op</strong>, en toen hij begon te begrijpen<br />

dat het er naar alle waarschijnlijkheid <strong>op</strong> uit zou draaien<br />

dat dit kamertje voor enige tijd zijn vaste verblijfplaats werd,<br />

zwol dat gevoel aan tot nog net in bedwang gehouden paniek.<br />

Jaja – en je hebt aldoor geweten dat je hier terecht zou komen.<br />

Nee, dat wist ik niet. Het kon niet, deze keer niet. Nou,<br />

je ziet dat het wel kan. Maar ik had het nu heel anders aangepakt.<br />

Dat maakt niet uit. Ooit, hij was <strong>een</strong> jaar of zestienzeventien,<br />

en tot groot verdriet <strong>van</strong> zijn ouders was hij zijn<br />

kinderboeken nu echt ontgroeid, begon hij zich vol jeugdige<br />

overmoed te ver<strong>die</strong>pen in filosofie. Met pappie en mammie<br />

mee <strong>op</strong> vakantie (<strong>een</strong> <strong>van</strong> de allerlaatste keren) ploegde hij<br />

zich, onderuitgezakt <strong>op</strong> <strong>een</strong> snikheet balkon, in <strong>een</strong> tempo<br />

<strong>van</strong> tweehonderd pagina’s per dag door <strong>een</strong> of ander overzicht<br />

h<strong>een</strong> – Russel misschien? Intussen, nog niet geremd<br />

door de nederigheid (en de desinteresse) <strong>die</strong> je <strong>op</strong> dit terrein<br />

hebt verworven als je <strong>een</strong> paar jaar ouder bent, eigenlijk nog<br />

grotendeels <strong>een</strong> kind, spelend met <strong>een</strong> soort vergeestelijkte<br />

meccanodoos, ging hij zelf aan de slag. Na <strong>een</strong> dag of drievier<br />

m<strong>een</strong>de hij het raadsel <strong>van</strong> het universum wel zo’n <strong>beetje</strong><br />

te hebben <strong>op</strong>gelost: <strong>een</strong> snufje Lao Tse, <strong>een</strong> hapje Leibniz,<br />

<strong>beetje</strong> Hegel erdoor, en het was voor de bakker. Toen was hij<br />

’s nachts wakker geworden, bezweet, zijn hoofd gonzend als<br />

<strong>een</strong> niet goed functionerend elektronisch apparaat, waarschijnlijk<br />

had hij te veel gedronken voor het slapengaan – en<br />

157


hij had zich in hetzelfde kamertje bevonden als nu. Het was<br />

de hotelkamer geweest en tegelijk ook weer niet; dat licht bijvoorbeeld,<br />

<strong>die</strong> rode gloed <strong>die</strong> onder de deur door kro<strong>op</strong>,<br />

kwam hem onverklaarbaar voor. Het liet zich niet reduceren<br />

tot fantasie, of <strong>een</strong> verkeerde interpretatie <strong>van</strong> <strong>op</strong> zichzelf alledaagse<br />

feiten. Toen had hij <strong>een</strong> stem gehoord: je denkt dat<br />

je het zaakje begrepen hebt hè? Zowel in toon als in woordkeus<br />

antwoordde hij alsof <strong>een</strong> <strong>van</strong> zijn docenten <strong>op</strong> het atheneum<br />

hem iets had gevraagd: ‘Ja meneer.’ En je vindt het in<br />

orde hè, je vindt dat alles prima is geregeld? Weer, nog iets bedeesder,<br />

hetzelfde ‘ja meneer’ – het jongetje dat altijd zo goed<br />

zijn best deed. Oké, morgen, als je je ogen <strong>op</strong>endoet, zul je wakker<br />

worden in <strong>een</strong> concentratiekamp. Mag je kijken of je dan<br />

nog steeds zo enthousiast bent over de directie. Tenzij je nu toegeeft<br />

dat je je hebt vergist.<br />

In <strong>een</strong> flits drong het tot hem door dat hij g<strong>een</strong> beroep kon<br />

doen <strong>op</strong> de realiteit, dat hij niet zonder er iets <strong>van</strong> te menen<br />

kon antwoorden dat hij bereid was om in <strong>een</strong> kamp verder<br />

te leven, in de geruststellende wetenschap dat hij daar onmogelijk<br />

naartoe kon worden verplaatst. <strong>De</strong> heimelijk door<br />

hem verafschuwde natuurwetten (net zo solide en vervelend<br />

als <strong>een</strong> bord havermout, vond hij), <strong>die</strong> hij <strong>op</strong> school tamelijk<br />

moeizaam leerde doorgronden, telden <strong>op</strong><strong>een</strong>s niet meer. En<br />

er was nog iets: tot <strong>op</strong> de dag <strong>van</strong> <strong>van</strong>daag twijfelde hij – iets<br />

in de klank <strong>van</strong> de stem, <strong>die</strong> rode gloed, het wit <strong>van</strong> de deur,<br />

was zo werkelijk geweest, dat hij de mogelijkheid <strong>op</strong>enhield<br />

dat het Hogere inderdaad de moeite zou hebben genomen<br />

Lammert G naar <strong>een</strong> andere fase <strong>van</strong> de wereldgeschiedenis<br />

over te hevelen, met de onverschilligheid waarmee je <strong>een</strong> verdwaald<br />

torretje uit het raam kukelt.<br />

Maar nu was alles toch anders! Van de overmoedige mec-<br />

158


canoconstructie uit zijn puberteit kon hij zich nauwelijks iets<br />

herinneren, maar zijn bekering was g<strong>een</strong> constructie. Het<br />

scheppingsproces, waar hij getuige <strong>van</strong> was geweest en waar<br />

hij zelfs, <strong>van</strong>af <strong>een</strong> zeker moment, aan leek te hebben deelgenomen,<br />

was – was – het was zo menselijk geweest. Hij had<br />

het niet begrepen (en aanvaard) zoals je <strong>een</strong> of andere formule<br />

begrijpt, maar zoals je het leven en de daden <strong>van</strong> <strong>een</strong><br />

ander mens begrijpt. Ja, ergens in <strong>een</strong> hoekje <strong>van</strong> zijn hersens<br />

was hij zich steeds bewust geweest <strong>van</strong> <strong>die</strong> bizarre ervaring<br />

uit zijn puberteit, maar hij had gem<strong>een</strong>d dat hij veilig<br />

was. Maar je hebt je vergist. Je weet wat je te doen staat. Je moet<br />

kiezen. Net als de vorige keer. En deze nacht, besefte hij, stond<br />

er meer <strong>op</strong> het spel dan de vorige. Niet all<strong>een</strong> zijn goede relatie<br />

met de Schepper. Niet all<strong>een</strong> zijn geloof. Maar ook zijn<br />

verhaal – als hij bij Linda terugkeerde nadat hij het kamp had<br />

afgewezen zou hij haar niets te vertellen hebben. Hun denkbeelden<br />

zouden weer even verschillend zijn als toen hij in de<br />

trein stapte om naar zijn moeder te gaan. Dat betekent dat je<br />

voor haar, uit liefde voor haar, zou moeten kiezen voor het<br />

kamp. Even leek <strong>die</strong> gedachte zijn hoofd helemaal te vullen,<br />

als <strong>een</strong> reusachtige zwarte vlinder, en toen was ze weg. Lammert<br />

had zijn besluit kenbaar gemaakt – en nu had hij wéér<br />

het gevoel dat hij viel, net als toen hij dacht (wat vreemd toch,<br />

hoogst merkwaardig, dat hij zoiets had kúnnen denken) dat<br />

hij in God was. <strong>De</strong>ze keer viel hij precies in de omgekeerde<br />

richting: eruit, weg, weg <strong>van</strong> Hem. En terwijl hij viel, ronddraaiend,<br />

zwaaiend met armen en benen, <strong>op</strong> zoek naar houvast,<br />

werd hij onderzocht. Hij werd betast. <strong>De</strong> onderzoekende<br />

vingers schenen zelfs in zijn lichaam door te dringen, er<br />

helemaal in, en dat was onaangenaam, maar niet echt pijnlijk<br />

– en wat er werd gevonden, wat er uit hem werd gehaald,<br />

159


werd ook besproken. ‘Wat is dit?’ zei <strong>een</strong> stem. ‘<strong>De</strong> <strong>dood</strong> de<br />

moeder <strong>van</strong> de schoonheid – dat zal hij wel ergens gelezen<br />

hebben.’ En <strong>een</strong> andere: ‘Moet je deze horen, dit is echt om<br />

je te bescheuren, hier heeft hij het over de schoonheidservaring<br />

<strong>van</strong> de jeugd <strong>die</strong> all<strong>een</strong> kan bestaan dankzij de roetzwarte<br />

afvoerput <strong>van</strong> het universum. Zal ik hem ’s met z’n k<strong>op</strong> in<br />

<strong>een</strong> afvoerputje st<strong>op</strong>pen, kan je lachen.’<br />

Ten slotte daalde hij neer in het bed in zijn oude jongenskamer.<br />

Pas na <strong>een</strong> poosje durfde hij aan te nemen dat alles<br />

zou blijven zoals het nu was. Dat hij niet nog meer zou verliezen.<br />

Als er zich iets dramatisch in je leven voordoet (je lijdt bijvoorbeeld<br />

<strong>een</strong> nederlaag), verwacht je onwillekeurig dat je directe<br />

omgeving erdoor zal veranderen – en het kan natuurlijk<br />

zijn dat je, omdat je manier <strong>van</strong> waarnemen is gewijzigd,<br />

ook inderdaad <strong>een</strong> verandering m<strong>een</strong>t te constateren. Maar<br />

afgezien daar<strong>van</strong> stel je gewoonlijk vast, aan de ene kant <strong>op</strong>gelucht,<br />

maar aan de andere kant <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> beledigd, wat je<br />

altijd al vermoedde, namelijk dat het universum, ook daar<br />

waar het onmiddellijk aan jou grenst, waar het zich verkleint<br />

(en tegelijk <strong>op</strong> <strong>een</strong> nogal uitzinnige, liederlijke manier vergroot)<br />

tot jouw wereld, niet geïnteresseerd is in jouw lot, dat<br />

het de drama’s <strong>die</strong> zich in jouw bestaan voordoen onverschillig<br />

gadeslaat.<br />

Met dezelfde krachtige pedaaltred als gewoonlijk ging<br />

Lammerts vader <strong>op</strong> weg naar het ministerie. Rust daalde<br />

neer. Stralend kwam de hulp; haar achtenzeventigjarige vader<br />

bleek <strong>die</strong> nacht, <strong>op</strong> weg naar het toilet, <strong>van</strong> de trap te<br />

zijn gevallen, waardoor zijn rugpijn plotseling was genezen.<br />

Zo af en toe pauzerend om <strong>een</strong> trekje <strong>van</strong> haar eerste siga-<br />

160


et te nemen, verorberde Lammerts moeder haar negen hagelslaghapjes.<br />

In de lo<strong>op</strong> <strong>van</strong> de dag kreeg Lammert het gevoel<br />

dat er toch iets was veranderd, al zou hij niet precies<br />

hebben kunnen zeggen wat – niet all<strong>een</strong> dat wat zo voor de<br />

hand leek te liggen: alles en ieder<strong>een</strong> moest <strong>op</strong><strong>een</strong>s weer<br />

voortbestaan <strong>op</strong> eigen houtje, zonder deel uit te maken <strong>van</strong><br />

<strong>een</strong> Goddelijk plan, en dat sch<strong>een</strong> heel aardig te lukken. Er<br />

ontbrak nog iets.<br />

’s Middags om <strong>een</strong> uur of drie betrad zijn moeder niet in<br />

peignoir, maar netjes aangekleed de zitkamer waar Lammert<br />

glazig in <strong>een</strong> oude Penguinpocket zat te bladeren. Ze zei tegen<br />

hem dat ze de stad in wilde. Met de tram. Luisterend naar<br />

de geluiden <strong>die</strong> ze teweegbracht in de hal toen ze haar jas aantrok<br />

– gerinkel <strong>van</strong> de haakjes aan de kapstok, ruisen <strong>van</strong> textiel<br />

– verstijfde hij. Hij dacht: als <strong>een</strong> konijn dat <strong>een</strong> hond ziet.<br />

Even later zag hij haar de straat uit l<strong>op</strong>en: witte kaplaarzen<br />

droeg ze, haar handtas zwaaide flauwtjes h<strong>een</strong> en weer. Ze<br />

had niet gevraagd of hij meeging.<br />

Tegen vijven keerde ze terug. Ze bleek <strong>een</strong> vaasje te hebben<br />

gekocht <strong>van</strong> turkooizen glas – <strong>een</strong> nogal uitdagende papegaaienverenkleur<br />

– dat ze <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> beschroomd aan Lammert<br />

toonde. – ‘Ik heb er natuurlijk al wel veel, hè Lammie,<br />

maar ik dacht: ach, wat kan het me eigenlijk schelen? Ik zet<br />

hem nu maar bij de andere, in de vensterbank hier aan de<br />

voorkant. Zeg het maar niet tegen je vader.’ En nadat ze even<br />

was teruggekeerd naar de hal om haar jas <strong>op</strong> te hangen, vervolgde<br />

ze, met <strong>een</strong> soort blindelingse directheid: ‘Zeg Lammie,<br />

ik had zo gedacht dat je in het weekend – als het goed<br />

met me blijft gaan – dat je dan maar <strong>een</strong>s naar huis moest<br />

gaan. Je hebt daar per slot <strong>van</strong> rekening je eigen leven en ik...’<br />

Ze draaide haar gezicht <strong>op</strong>zij, zijn blik vermijdend, en Lam-<br />

161


mert dacht: wat zijn haar wangen wit – net gebraden kippenvlees.<br />

...zo langzamerhand heb ik je wel genoeg dwarsgezeten.<br />

Kon het zijn dat ze dat inderdaad had gezegd? Of had hij<br />

het zich verbeeld?<br />

Ze keek hem nu weer aan. Verbeelding, dacht hij, ik heb<br />

het me verbeeld.<br />

Hij had de neiging om te zeggen: ik wist helemaal niet dat<br />

het goed met je ging. Hoe kóm je daar in vredesnaam bij?<br />

Maar hij hield zich in. Hij glimlachte voorzichtig en zei: ‘We<br />

zullen <strong>een</strong>s zien, mamma. We laten ons niet <strong>op</strong>jagen en we<br />

kijken gewoon hoe het verder met je gaat.’<br />

<strong>De</strong> volgende dag vroeg ze of hij haar rug wilde wassen. <strong>De</strong><br />

houding aannemend <strong>van</strong> <strong>een</strong> man <strong>die</strong> niet makkelijk uit zijn<br />

evenwicht is te brengen, liet hij de krant zakken waarin hij<br />

zat te lezen, en informeerde hoe ze zich dat precies voorstelde.<br />

‘Nou,’ zei ze, ‘ik wilde proberen om me uit te kleden en<br />

als ik er dan onder sta – onder de douche – roep ik je. Ik vraag<br />

het ook wel <strong>een</strong>s aan Riet.’<br />

‘En aan pappa?’<br />

‘O – ja,’ antwoordde ze vaag, terwijl ze de zitkamer uit<br />

schuifelde. ‘Aan hem heb ik het, geloof ik, ook wel <strong>een</strong>s gevraagd.’<br />

Hij las verder. Er was <strong>een</strong> gedachte <strong>die</strong> – tevergeefs – vaste<br />

vorm probeerde aan te nemen in zijn hoofd, en <strong>die</strong> zich<br />

<strong>een</strong> paar keer als <strong>een</strong> bleek licht over de letters leek te schuiven.<br />

Na <strong>een</strong> paar minuten hoorde hij haar stem. ‘Lammííííeee!<br />

Je kunt komen hoor – ik ben zover!’<br />

In de hal hoorde hij het water al ruisen. Zijn lichaam sch<strong>een</strong><br />

162


zwaarder te worden toen hij de trap <strong>op</strong> liep. <strong>De</strong> badkamerdeur<br />

kraakte alsof er <strong>een</strong> dik stuk hout doormidden brak. <strong>De</strong><br />

waterdamp sloeg onmiddellijk tegen Lammerts gezicht. <strong>De</strong><br />

ouderwetse, <strong>van</strong>illevlageel betegelde douchebak was ongeveer<br />

<strong>een</strong> halve meter hoog, waardoor zijn moeder, als <strong>een</strong> standbeeld,<br />

<strong>op</strong> <strong>een</strong> voetstuk leek te staan. Er kwam iets afwezigs<br />

over hem, iets machinaals: hij registreerde dat haar weelderig<br />

groeiende, pluizige schaamhaar haar schaamlippen volkomen<br />

aan het gezicht onttrok, dat haar oude vrouwenvormen niets<br />

erotisch in hem wakker riepen, maar all<strong>een</strong> het gevoel <strong>van</strong> verwondering<br />

dat je ondergaat als je in de <strong>die</strong>rentuin oog in oog<br />

staat met <strong>een</strong> eigenaardig <strong>die</strong>r, <strong>een</strong> tapir bijvoorbeeld, <strong>een</strong> koalabeertje,<br />

of <strong>een</strong> tr<strong>op</strong>ische reuzensalamander, en dat ze nóg<br />

meer moedervlekken had gekregen. Haar lichaam was net zo<br />

bespikkeld als sommige soorten eieren.<br />

‘Nog wel <strong>een</strong>s met de vlekken naar de dokter geweest?’<br />

vroeg hij.<br />

‘Och – af en toe. En soms,’ vervolgde ze giechelend, ‘knip<br />

ik er <strong>een</strong>tje af, met <strong>een</strong> nagelschaartje. Daar merkt niemand<br />

iets <strong>van</strong>.’<br />

Ze strekte <strong>een</strong> hand uit naar de brandende sigaret in de asbak<br />

<strong>op</strong> de rand <strong>van</strong> de wastafel, vlak bij de douche. Haar ogen<br />

glinsterden. ‘Hè,’ zei ze <strong>een</strong> ogenblik later teleurgesteld. ‘Nou<br />

is hij tóch uit. Zullen we maar?’<br />

Ze draaide haar rug naar hem toe. Een landbouwwedstrijd,<br />

dacht hij, wie kan de grootste, witste bloemkolen kweken? En<br />

de winnaar – met deze reusachtige siamese tweeling – is...<br />

‘Welk washandje moet ik nemen?’ vroeg hij.<br />

‘Dat gele. <strong>De</strong> blauwe gebruikt je vader om zijn kont te wassen<br />

als hij heeft gepoept.’<br />

‘O ja.’<br />

163


Hij zeepte het gele washandje in. Hij zag dat ze zich, met<br />

haar handen tegen de muur, al had schrap gezet. Hij begon<br />

het warm te krijgen. Daarna moest hij even zijn weggedroomd.<br />

Toen hij weer tot zichzelf kwam dr<strong>op</strong>en er dikke<br />

klodders schuim over haar glimmende rugspieren (gedurende<br />

zo’n vaag, als het ware doorzichtig ogenblik waar<strong>op</strong> je verbeelding<br />

juichend <strong>een</strong> <strong>dood</strong>l<strong>op</strong>ende straat in rent, identificeerde<br />

hij zich met <strong>een</strong> man <strong>die</strong> voldaan neerblikt <strong>op</strong> zijn pas<br />

gewassen auto) en ze bleek te vertellen over de joodse minnaar<br />

<strong>die</strong> ze kort na het einde <strong>van</strong> de oorlog had gehad – hij<br />

had het verhaal al vaak gehoord.‘...<strong>die</strong> was over de daken voor<br />

de nazi’s gevlucht, <strong>die</strong> was nergens meer bang voor. Hij ging<br />

met me mee naar mijn vader, nou mijn vader was directeur<br />

<strong>van</strong> de IZO hè – dat concern dat nou niet meer bestaat – en<br />

<strong>die</strong> had mijn hele toekomst al uitgestippeld. Ik zou <strong>een</strong> paar<br />

jaar in het bedrijf werken en dan trouwen met iemand, nou<br />

ja, hij wou me gewoon uithuwelijken aan zo’n andere dure<br />

textielmeneer – waardoor hij het bedrijf kon uitbreiden. Maar<br />

Moshe zei tegen hem: als u de verloving dwarsboomt, maak<br />

ik haar zwanger. Zo is het wel goed – hoor.’<br />

Hij spoelde de washand uit. ‘Toen vertrok hij naar Israël –<br />

als het veilig was zou ik ook gaan. Maar toen hij terugkwam,<br />

had ik inmiddels je vader leren kennen...’ Dit is nieuw, dacht<br />

hij. ‘Moshe zei dat ik moest kiezen...’ Een <strong>beetje</strong> nuffig voegde<br />

ze eraan toe: ‘Hij zei dat hij mijn keuze zou respecteren.’<br />

Ze bukte zich om haar benen in te zepen. <strong>De</strong> waterdamp was<br />

nu zo dicht dat Lammert en zijn moeder in <strong>een</strong> wolk warme<br />

mist leken te staan.<br />

‘Waarom koos je voor pappa?’ vroeg hij – hij had het gevoel<br />

dat hij luider moest praten om zich verstaanbaar te maken.<br />

164


Ze staarde even onderzoekend voor zich uit. ‘Ik wist,’ zei<br />

ze, ‘dat je vader altijd bij me zou blijven – wat ik ook deed.’<br />

In plaats <strong>van</strong> naar <strong>een</strong> gruwelkabinet waar onmogelijke dilemma’s<br />

aan hem werden voorgelegd of naar de al meerdere<br />

malen door hem gefrequenteerde vlakte reisde hij <strong>die</strong> nacht<br />

<strong>op</strong> de vleugels <strong>van</strong> de hasj naar <strong>een</strong> kneuterig, licht infantiele<br />

trekjes vertonend sprookjesbos – al voelde hij dat zowel dat<br />

gruwelkabinet als de vlakte niet ver weg was. <strong>De</strong>ze <strong>op</strong> het oog<br />

zo verschillende oorden onderhielden geheimzinnige, vierdimensionale<br />

betrekkingen en afhankelijk <strong>van</strong> de lo<strong>op</strong> der gebeurtenissen<br />

kon je je tussen hen verplaatsen, of je werd verplaatst.<br />

Ook in het bos was het donker, maar niet zo donker<br />

dat je g<strong>een</strong> hand voor ogen kon zien. Weliswaar waren de<br />

zwaarlijvige, onder de last der jaren gebogen boomstammen<br />

inktzwart (<strong>een</strong> glanzend zwart alsof het pas geregend had of<br />

alsof de verf nog nat was), maar over de grond lag <strong>een</strong> matgrijs,<br />

beweeglijk licht – misschien was het volle maan, of stonden<br />

er dichtbij straatlantaarns – zodat hij gemakkelijk zijn weg<br />

kon vinden. Algauw bereikte hij de bosrand, waarachter zich,<br />

met <strong>een</strong> soort gemoedelijke wellust, <strong>een</strong> weiland leek uit te<br />

strekken; vee zag hij niet, maar het was alsof hij de nabijheid<br />

<strong>van</strong> <strong>die</strong>ren kon voelen. Katten? Nee, g<strong>een</strong> katten. Toch besefte<br />

hij dat hij niet mocht uitsluiten dat de vlakte zich hier weer<br />

aan hem <strong>op</strong>drong, al leek dat niet erg waarschijnlijk. En ook<br />

niet zo ernstig. Het landschap had iets geruststellend irreëels.<br />

Die bomen zijn <strong>van</strong> bordkarton; of ze zijn getekend door hoeheet-ie?<br />

– <strong>die</strong> vent <strong>van</strong> Paulus de boskabouter. Veel sterker dan<br />

de vorige nachten had hij het gevoel dat hij ronddwaalde in<br />

zijn eigen fantasie – ik bedenk alles zelf, ergo, er kan me niks<br />

gebeuren. En wie hebben we daar? God. Is dat God? – dat?<br />

165


Aan de bosrand, met zijn rug naar hem toe, zat <strong>een</strong> acteur<br />

<strong>die</strong> kennelijk <strong>een</strong> oude, verdrietige tovenaar moest spelen.<br />

Hij droeg <strong>een</strong> paarse mantel of pij, bezaaid met gele sterren<br />

en halve maantjes, en hij had <strong>een</strong> glimmend kaal hoofd en<br />

<strong>een</strong> sinterklazerige, lange baard, terwijl ook de bijbehorende<br />

golvende, zilverwitte manen in de nek niet ontbraken. <strong>De</strong><br />

regisseur wist kennelijk nog niet of de man ook <strong>een</strong> klassieke<br />

tovenaarsmuts <strong>op</strong> moest: zo af en toe leek boven het kale<br />

hoofd <strong>een</strong> paarse, even<strong>een</strong>s met sterretjes en maantjes versierde<br />

puntmuts te materialiseren, om <strong>een</strong> ogenblik later<br />

alweer weg te kwijnen. Je ziet dat het allemaal toneel is, dacht<br />

Lammert. Kindertoneel. Die baard kun je zo lostrekken en<br />

dat kale hoofd is maar <strong>een</strong> kapje, dat kan er ook af. Hij betwijfelde<br />

zelfs of de man wel <strong>een</strong> man was. Nu hij beter keek<br />

leek het hem heel goed mogelijk dat de acteur <strong>een</strong> actrice<br />

was, <strong>een</strong> nog niet <strong>een</strong>s zo oude vrouw, <strong>die</strong> voor oude man<br />

speelde. En hij of zij speelt dat hij verdrietig is, dacht Lammert.<br />

Kijk maar: hij laat zijn schouders schokken. Knap gedaan,<br />

moet ik zeggen. En zijn ogen (inmiddels was Lammert<br />

dichterbij gekomen) glanzen, als <strong>een</strong> pas gedweilde vloer, en<br />

zijn wangen zijn betraand. Hoe doen ze dat toch? Maar waarom<br />

is hij zo droevig? – en zodra hij <strong>die</strong> vraag stelde, wist hij<br />

het antwoord. Hij is verdrietig, dacht Lammert, en zijn hart<br />

begon luid te bonzen, God is verdrietig, omdat Zijn werk is<br />

mislukt. Op hetzelfde moment sch<strong>een</strong> hij zich razendsnel te<br />

verplaatsen, in <strong>een</strong> oogwenk de komende dagen te overbruggen<br />

en neer te dalen in Linda’s kamer, waar hij tegen<br />

<strong>een</strong> aandachtig luisterende Linda zat te orakelen: hij had de<br />

vreemde gewaarwording dat hij zichzelf inhaalde. ...stond<br />

daar zo’n <strong>beetje</strong> naar onze snotterende Schepper te kijken en<br />

toen wist ik <strong>op</strong><strong>een</strong>s wat ik moest doen. En tegelijk Lin, tegelijk<br />

166


egreep ik hoe ik ervoor kon zorgen dat wij bij elkaar... Zijn<br />

toehoorster vervaagde en hij was terug bij de huilende tovenaar.<br />

Hij bedoelde het goed, dacht Lammert, maar de zaken<br />

groeiden Hem boven het hoofd. Het was te ingewikkeld: het<br />

liep uit de hand en Hij kon het niet meer onder controle krijgen.<br />

En nu moet ik precies het tegenovergestelde doen <strong>van</strong><br />

wat ze in de kerk <strong>van</strong> je verlangen. Ik moet niet om vergeving<br />

vragen, nee, ik moet Hem vergeven. Ik hoef g<strong>een</strong> concentratiekamp<br />

te doorstaan als ik dat doe, want ik praat niets<br />

goed. En als ik Hem vergeef, als me dat lukt, blijft Linda bij<br />

me. Inmiddels was hij in beweging gekomen: hij liep <strong>op</strong> de<br />

treurende God af, vervuld <strong>van</strong> het voornemen om zijn arm<br />

troostend om de schokkende schouders te slaan. Hij moest<br />

snel zijn, voelde hij, want om de <strong>een</strong> of andere reden nam de<br />

kracht <strong>van</strong> zijn fantasie nu snel af, en over enkele ogenblikken<br />

zou hij weer in bed liggen.<br />

<strong>De</strong> laatste dagen <strong>van</strong> zijn verblijf bij zijn ouders verliepen in<br />

<strong>een</strong> rustige atmosfeer, <strong>die</strong> elk ogenblik leek te kunnen omslaan<br />

in zijn tegendeel. Het was alsof zijn ouders dit ook beseften,<br />

alsof ze alle drie in <strong>een</strong> toestand <strong>van</strong> zorgzaam bedwongen<br />

euforie verkeerden, en voorzichtig, hun voetstappen<br />

en hun stemmen dempend, door het huis bewogen, alsof ze<br />

voortdurend bang waren om iets om te stoten – één verkeerde<br />

beweging, het tinkelende gerinkel <strong>van</strong> scherven, als <strong>een</strong> heel<br />

licht, demonisch gegiechel, en plotseling zou de toestand h<strong>op</strong>eloos<br />

zijn.<br />

Hij had nog minder te doen dan de voorafgaande tijd.Vaak<br />

praatte hij in gedachten tegen Linda. Hij stelde zich bijvoorbeeld<br />

voor dat hij het volgende tegen haar zei: blijft het zo-<br />

167


als het nu is, dan zie je me heel binnenkort, waarschijnlijk dit<br />

weekend – als mijn moeder g<strong>een</strong> terugval krijgt. Ze bedankt<br />

me nu <strong>een</strong> paar keer per dag. Zegt dat ik zoveel voor haar heb<br />

gedaan. Maar wat heb ik dan gedaan? – ik zou het niet weten.<br />

Ik had het gevoel dat ik het gevecht verloren had, wat zeg<br />

ik? – dat ik zo’n <strong>beetje</strong> alles verloren had wat ik maar kon verliezen.<br />

En toen werd ze <strong>op</strong><strong>een</strong>s beter. Zomaar. Er leek g<strong>een</strong><br />

enkele reden voor te zijn. Of hij repeteerde voor de zoveelste<br />

keer hoe hij haar over zijn religieuze pirouettes zou vertellen:<br />

ik durfde niet te kiezen voor het concentratiekamp – ik durfde<br />

gewoon niet. En daardoor was ik alles kwijtgeraakt, alles<br />

wat ik had bedacht, alles wat ik had gezien. En toen zag ik<br />

Hem zitten, aan de bosrand, en <strong>op</strong><strong>een</strong>s wist ik wat ik moest<br />

doen.<br />

Zo af en toe vroeg hij zich af waarom ze hem niet <strong>op</strong>belde.<br />

En waarom doe je het zelf niet? Hij had zich nu al zo vaak<br />

voorgesteld dat hij met haar praatte, dat hij haar met <strong>een</strong> verhaal<br />

verleidde, dat hij nu misschien overdreven belang hechtte<br />

aan de precieze omstandigheden waarin <strong>die</strong> zo lang voorbereide<br />

scène zich ten slotte zou afspelen. Hij moest haar<br />

kunnen zien. Hij moest kunnen zien of haar blik iets dofs<br />

kreeg, of dat haar ogen juist feller begonnen te glanzen, of ze<br />

dichter bij hem ging zitten (doet ze dat, dan begint ze geil te<br />

worden), of ze haar mond liet <strong>op</strong>enhangen, of haar lippen<br />

dikker leken te worden, of ze haar tong erlangs liet glijden,<br />

hoe váák ze haar tong erlangs liet glijden.<br />

Toen hij de morgen voor zijn vertrek naar buiten ging (er was<br />

g<strong>een</strong> tijd meer voor <strong>een</strong> lange wandeling, all<strong>een</strong> om nog even,<br />

zoals zijn vader zei, terwijl hij <strong>een</strong> belachelijk snuivend geluid<br />

produceerde en zijn ogen verzaligd ten hemel sloeg, ‘<strong>een</strong><br />

168


frisse neus te halen’) merkte hij dat het weer was omgeslagen.<br />

Het was zo’n dag in de herfst waar<strong>op</strong> de zomer nog één<br />

keer herleeft. Tussen de huizen hing <strong>een</strong> slappe warmte. Het<br />

zonlicht had <strong>een</strong> zware, vermoeide, <strong>die</strong>pgele kleur. Er stond<br />

<strong>een</strong> flauwe zuidenwind. In plaats <strong>van</strong> gewoon te l<strong>op</strong>en begonnen<br />

de voorbijgangers te slenteren en de meeste hadden<br />

<strong>een</strong> feestelijke en tegelijk <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> verdwaasde uitdrukking<br />

<strong>op</strong> hun gezicht.<br />

Zijn voorstel om met de tram te gaan werd verontwaardigd<br />

afgewezen. ‘Ben je gek jongen,’ riep zijn vader, met <strong>een</strong><br />

strijdvaardigheid <strong>die</strong> zoals zo vaak rechtstreeks afkomstig<br />

leek uit <strong>een</strong> oud, door en door rechtschapen maar wereldvreemd<br />

jongensboek. ‘Wij brengen je even.’ Zo kwam het dat<br />

hij <strong>een</strong> paar nogal hectisch verl<strong>op</strong>en minuten later <strong>op</strong> de achterbank<br />

<strong>van</strong> hun middenklasse Peugeot zat (‘Niet zo hard<br />

Han – je doet <strong>op</strong><strong>een</strong>s zo onbesuisd.’‘Ik rijd helemaal niet hard<br />

schatje.’ ‘Dat doe je wél!’) en, net als toen hij nog <strong>een</strong> kind<br />

was (‘Waarom sla je hier nou af?’), waakzaam turend over de<br />

schouders <strong>van</strong> zijn on<strong>op</strong>houdelijk kibbelende ouders (‘Omdat<br />

ik hier altíjd afsla!’) het verkeer in de gaten hield.<br />

Zijn ouders vergezelden hem tot de trein, <strong>die</strong> als in <strong>een</strong> afscheidsscène<br />

in <strong>een</strong> film af en toe krachtig en dramatisch<br />

snoof, maar vooralsnog g<strong>een</strong> aanstalten maakte om te vertrekken.<br />

‘Nou jongen...’ begon zijn vader – zijn wangen kregen <strong>een</strong><br />

zachtroze kleur, de kleur <strong>van</strong> babybillen, en zijn ogen begonnen<br />

vochtig te glanzen. ‘We vonden het...’ Zijn stem brak.<br />

Zijn moeder deed <strong>een</strong> stap vooruit, heel vlug, waardoor het<br />

even leek alsof ze viel. ‘Ik ben je zo dankbaar Lammie. Wij<br />

allebei, we zijn je zo...’<br />

‘Je bent <strong>een</strong> bovenstebeste!’ riep zijn vader er blafferig<br />

169


doorh<strong>een</strong>, en zijn rechterarm schoot uit en zijn hand bekl<strong>op</strong>te<br />

onhandig <strong>een</strong> <strong>van</strong> Lammerts mouwen.<br />

‘Ach...’ prevelde Lammert glimlachend.<br />

‘Toe nou Han,’ zei zijn moeder vinnig, en ze begon te rukken<br />

aan het plastic tasje dat zijn vader in zijn linkerhand hield<br />

en waar Lammert ze al <strong>een</strong> poosje besmuikt mee had zien<br />

manoeuvreren. Zijn vader liet het glippen en ze hief het <strong>op</strong>,<br />

tot vlak bij Lammerts gezicht, alsof hij er <strong>een</strong> hap <strong>van</strong> moest<br />

nemen. ‘...voor jou,’ hoorde hij haar zeggen; het geluid <strong>van</strong><br />

haar stem leek <strong>op</strong><strong>een</strong>s weg te zweven. ‘...heb je wel ver<strong>die</strong>nd.’<br />

Er zat <strong>een</strong> blauwe doos in het tasje, zag hij, waar met witte<br />

letters <strong>een</strong> tekst <strong>op</strong> was gedrukt. Mozart, las hij, 13 klavierkonzerte<br />

– hij hield eigenlijk niet <strong>van</strong> klassieke muziek. ‘Goh,’<br />

zei hij – en hij voelde hoe zijn lippen, nee, hoe zijn hele mond<br />

in beweging kwam en <strong>een</strong> brede, haast wilde grijns vormde.<br />

‘Bedankt zeg – écht heel erg bedankt.’<br />

Er volgden nog enkele ogenblikken vol schel geroep en vol<br />

verwarde, onhandige intimiteit en de koude mond <strong>van</strong> zijn<br />

moeder bleef even aan zijn wang plakken. Toen was hij plotseling<br />

in de trein, <strong>die</strong> vrijwel <strong>op</strong> hetzelfde moment begon te<br />

rijden. Zijn benen leken verlamd, hij wankelde, zijn bonzende<br />

hart zat klem in zijn keel. Nadat hij al deze fysieke ongemakken<br />

had overwonnen, ging hij met <strong>een</strong> nog wat onzekere,<br />

licht zwaaiende tred <strong>op</strong> zoek naar <strong>een</strong> zitplaats. Inmiddels<br />

had de trein de langgerekte, tunnelachtige overkapping <strong>van</strong><br />

het station achter zich gelaten en het okergele licht tuimelde<br />

<strong>van</strong> alle kanten de coupés binnen.<br />

Hij ho<strong>op</strong>te dat er niemand naast hem zou gaan zitten, maar<br />

hij kreeg algauw gezelschap <strong>van</strong> <strong>een</strong> praatgrage man, wiens<br />

lichaam voortdurend in beweging was en <strong>die</strong> hem met rollende<br />

ogen deelgenoot maakte <strong>van</strong> zijn plan om iets te be-<br />

170


ginnen wat hij ‘<strong>een</strong> hovenierszakie <strong>op</strong> wielen’ noemde en dat<br />

‘zou gaan l<strong>op</strong>en als <strong>een</strong> lekke tiet’. In het plaatsje W nam de<br />

man met veel omhaal <strong>van</strong> woorden afscheid, alsof ze elkaar<br />

al jaren kenden, en toen was Lammert eindelijk all<strong>een</strong>.<br />

Hij probeerde te lezen, maar hij merkte algauw dat hij zich<br />

niet kon concentreren. Daarom vestigde hij zijn blik <strong>op</strong> het<br />

voorbijglijdende landschap, dat zich loom baadde in het anachronistische<br />

zomerweer, en als hij zo af en toe zijn oogleden<br />

<strong>een</strong> <strong>beetje</strong> liet zakken, was het of er in dat landschap iets begon<br />

te smelten. Zijn hersens bleven maar vijlen aan <strong>een</strong> verslag<br />

<strong>van</strong> de afgel<strong>op</strong>en weken dat soms onmiskenbaar voor<br />

Linda was bestemd, maar hij was ook minuten lang, alsof hij<br />

iets probeerde te bezweren, <strong>op</strong> tamelijk <strong>op</strong>gewonden toon<br />

met zichzelf in gesprek. Het is me gelukt, dacht hij. Ik heb<br />

haar geholpen – ik begrijp all<strong>een</strong> niet hoe, wat nu precies de<br />

ommekeer veroorzaakte. En hij dacht: vergeving, Hem vergeven,<br />

dat is de <strong>op</strong>lossing... Maar kun je dat echt...? Ja, dat kan<br />

ik, en daarmee rechtvaardig ik niets... Weet je zeker dat dat<br />

waar is...? En dan was het alsof er te midden <strong>van</strong> zijn gedachten<br />

<strong>een</strong> soort gat ontstond, <strong>een</strong> bleek gaatje dat onaangenaam<br />

aandeed, en terwijl hij ernaar keek, of liever erin keek,<br />

vroeg hij zich af of hij toch niet, <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier,<br />

<strong>op</strong>nieuw voor zijn oude dilemma kon worden geplaatst, en<br />

dan dacht hij: nee dat kan niet, nee, dacht hij, néé-néé-néé,<br />

en dan ging het gaatje weer dicht. En naarmate de reis langer<br />

duurde, werd hij steeds krachtiger in beslag genomen<br />

door <strong>een</strong> gevoel <strong>van</strong> voldoening, dat ten slotte zo sterk werd<br />

dat het nauwelijks meer verschilde <strong>van</strong> de euforie <strong>die</strong> hem na<br />

<strong>een</strong> paar dagen bij zijn ouders had overvallen. Hij zag dat de<br />

trein <strong>een</strong> breed, kaarsrecht kanaal naderde, zag hoe het zonlicht<br />

leek te stollen in het kalme, schitterende water, hoe men-<br />

171


sen klein als de speelgoedriddertjes waar hij als kind mee<br />

speelde zich in het gras langs de oevers uitstrekten, en hoe de<br />

twee lange rijen p<strong>op</strong>ulieren aan weerszijden <strong>van</strong> het kanaal<br />

<strong>op</strong> weg gingen naar de horizon, steeds verder krimpend, tot<br />

ze eruit zagen als fijne haartjes – en even voelde hij <strong>op</strong>nieuw<br />

de verleiding om te denken dat alles goed was, álles: zelfs de<br />

stem <strong>die</strong> hij ergens in zijn hoofd hoorde en <strong>die</strong> afkomstig leek<br />

<strong>die</strong>p uit de aarde: Dat hele verhaal over hoe je God vergaf heb<br />

jij all<strong>een</strong> maar verzonnen in de ho<strong>op</strong> dat je met haar kunt blijven<br />

rampetampen – terwijl zij (je weet best dat ze daarom niet<br />

één keer heeft <strong>op</strong>gebeld) al lang met <strong>die</strong> andere vent de koffer<br />

is in gedoken, d’r kut al lang en breed met <strong>die</strong> vegetarische rookworst<br />

heeft volgest<strong>op</strong>t.<br />

172


over niertjes. over mijn <strong>op</strong>treden in <strong>een</strong><br />

talkshow en over mijn neiging om het kanaal<br />

mijn allergrootste liefde te noemen<br />

Dacht even dat het zover was. Een <strong>van</strong> de grote jongens leek<br />

er de brui aan te geven: het hart, <strong>een</strong> long, de lever, <strong>een</strong> <strong>van</strong><br />

de nieren. Je schrikt, maar onaangenaam is het niet. Op <strong>een</strong><br />

bepaalde manier is het <strong>op</strong>windend. <strong>De</strong> schok <strong>die</strong> je voelt als<br />

je in <strong>een</strong> vliegtuig zit en het toestel zich losmaakt <strong>van</strong> de<br />

grond. Het verschil is dat je niet all<strong>een</strong> in dit vliegtuig zit,<br />

maar dat je tegelijk zelf het vliegtuig bent.<br />

Maar goed, ik ben er nog. Toen ik het woord ‘nieren’ liet<br />

vallen, kwam er plotseling <strong>een</strong> herinnering bij me <strong>op</strong> – <strong>een</strong><br />

herinnering <strong>die</strong> niets met dit boek te maken schijnt te hebben.<br />

Jaren geleden woonde ik met twee vrienden in <strong>een</strong> familie<br />

Doorsneehuis – nee, ik ga u g<strong>een</strong> homoseksuele levensfase<br />

<strong>op</strong>biechten, hoewel <strong>een</strong> <strong>van</strong> de jongens inderdaad<br />

de herenliefde was toegedaan. (Zoals zo veel flikkers werd<br />

hij later beroemd: ik heb zijn valse grijns nog vaak <strong>op</strong> de televisie<br />

teruggezien.) We deelden slechts het verlangen het<br />

echte leven nog <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> uit te stellen, waar <strong>die</strong> homoseksualiteit<br />

<strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> ons <strong>op</strong> de <strong>een</strong> of andere manier wel<br />

goed bij paste. Als de andere hetero de avondmaaltijd elders<br />

gebruikte, maakte de nicht steevast <strong>een</strong> ragout <strong>van</strong> niertjes<br />

voor me klaar. <strong>De</strong> andere hetero weigerde categorisch <strong>van</strong><br />

dat gerecht te eten want, zoals hij dikwijls uitlegde met de<br />

rustige stem <strong>van</strong> iemand <strong>die</strong> <strong>een</strong> onweerlegbare wiskundige<br />

stelling uit<strong>een</strong>zet, ‘in dat vlees had pis gezeten’.<br />

Een <strong>beetje</strong> in elkaar gedoken, onze hoofden dichter dan<br />

gewoonlijk bij het tafelblad, deden de nicht en ik ons te goed<br />

aan de verboden vrucht. Als ik schreef dat we <strong>een</strong> intens ge-<br />

173


174<br />

not ondergingen, of dat we in extase verkeerden, zou ik<br />

schromelijk overdrijven. Er was eerder sprake <strong>van</strong> <strong>een</strong> onschuldig,<br />

of bijna onschuldig pleziertje. Het element <strong>van</strong><br />

verraad dat er natuurlijk óók in zat, was zo licht, dat het als<br />

het ware onmiddellijk verdampte.<br />

U hebt zelf vast ook zulke herinneringen. Het gaat me niet<br />

om de hoogtepunten <strong>van</strong> uw leven, <strong>die</strong> overbelaste, vermoeide<br />

praalwagens. <strong>De</strong> hoogtepunten <strong>van</strong> <strong>een</strong> leven zijn<br />

altijd verbonden met verdriet.<br />

Ik bedoel <strong>die</strong> uren gevuld met licht plezier, <strong>die</strong> min of<br />

meer <strong>op</strong> zichzelf lijken te staan. Die vrouw met wie u na <strong>een</strong><br />

lange, tot de rand met geflirt en gloedvolle conversatie gevulde<br />

avond niet naar bed ging. Of één keertje en daarna<br />

nooit meer. Dat bedeesde parkje waar u haast toevallig in<br />

terechtkwam, u ging <strong>op</strong> <strong>een</strong> bankje zitten, verorberde <strong>een</strong><br />

knapperig pistoletje, het zonlicht weerkaatste in <strong>een</strong> nabijgelegen<br />

vijver waar na enige tijd <strong>een</strong> <strong>een</strong>d uit kro<strong>op</strong> <strong>die</strong> vervolgens<br />

dikkedameachtig naar u toe waggelde, u dacht afwezig:<br />

wat is het hier mooi, u stond <strong>op</strong> en ging weg en u<br />

kwam er nooit terug.<br />

In romans kom je zelden beschrijvingen <strong>van</strong> zulke ervaringen<br />

tegen, waarschijnlijk omdat ze zich niet laten onderbrengen<br />

in <strong>een</strong> verhaal. Ze maken g<strong>een</strong> deel uit <strong>van</strong> <strong>een</strong> ontwikkeling.<br />

Ze staan <strong>op</strong> zichzelf, in de kantlijn <strong>van</strong> het leven.<br />

In je herinnering behouden ze daardoor iets ongerepts. <strong>De</strong><br />

extase <strong>die</strong> er aan<strong>van</strong>kelijk aan ontbrak wordt er postuum<br />

aan toegevoegd.<br />

Natuurlijk rechtvaardigen zulke ervaringen niets. Stel je<br />

voor dat de Schepper, als Hem gevraagd werd waarom Hij<br />

zich de kosmos had laten ontvallen, iets zou brabbelen over<br />

niertjes. Maar je zou zulke ervaringen kunnen zien als <strong>een</strong>


voorbode <strong>van</strong> – <strong>van</strong> wat? – <strong>van</strong> <strong>een</strong> nieuwe manier <strong>van</strong> zijn,<br />

<strong>van</strong>... O nee, daar gaan we!<br />

Nee, toch niet. Het vliegtuig steeg even <strong>op</strong> en toen, met <strong>een</strong><br />

olifanterige logheid, liet het zich terugzakken <strong>op</strong> de startbaan.<br />

Maar ik heb niet de indruk dat me nog veel tijd gegund<br />

is. En ik wilde u nog zoveel vertellen. Mijn laatste verhaal<br />

natuurlijk en wat – wat nog meer ook alweer? (Zou<br />

<strong>Wouter</strong> Godijn iets met dit belachelijke binnenrijmpje kunnen<br />

beginnen?)<br />

Ik heb het gevoel dat ik g<strong>een</strong> afscheid <strong>van</strong> u kan nemen<br />

als ik u niet ten minste <strong>een</strong> <strong>van</strong> mijn belevenissen heb <strong>op</strong>gedist<br />

uit de tijd waarin ik ten slotte had bereikt wat elke<br />

schrijver wil bereiken, waar hij het allemaal voor overheeft,<br />

al dat lijden, waarvoor hij zijn ziel aan de duivel zou verk<strong>op</strong>en,<br />

waar al zijn streven <strong>op</strong> is gericht, kortom, uit de tijd dat<br />

ik <strong>een</strong> Beroemd Schrijver was.<br />

Kort nadat ik <strong>een</strong> nieuwe roman had gepubliceerd, werd<br />

ik uitgenodigd voor <strong>een</strong> talkshow, <strong>een</strong> inmiddels al lang in<br />

de vergetelheid geraakt, maar toentertijd verbazingwekkend<br />

p<strong>op</strong>ulair programma, dat werd geleid door drie mannen <strong>die</strong><br />

permanent in ademnood verkeerden en <strong>die</strong> daarnaast vooral<br />

de aandacht trokken door hun sterk uit<strong>een</strong>l<strong>op</strong>ende haardracht.<br />

Het haar <strong>van</strong> man 1 zwaaide en zwierde rond zijn<br />

woest schuddende hondenk<strong>op</strong>, terwijl het haar <strong>van</strong> man 2<br />

zelfs in het meest verhitte debat volkomen roerloos bleef,<br />

alsof het was <strong>op</strong>gezet. Het haar <strong>van</strong> de derde man ten slotte,<br />

was zo on<strong>op</strong>vallend dat het er <strong>op</strong> het eerste gezicht niet<br />

leek te zijn. Omdat zijn hoofd veel groter was dan dat <strong>van</strong><br />

de andere twee, helemaal <strong>op</strong>gezwollen als het ware, dacht je<br />

onwillekeurig: zijn haar groeit naar binnen, alles is zijn<br />

175


176<br />

hoofd in gegroeid, <strong>van</strong>binnen is het één grote haarbal.<br />

Na allerlei uitgelaten gebral, waarbij <strong>een</strong> wijnglas omviel<br />

en de man met het zwaaihaar <strong>een</strong> <strong>van</strong> de andere gasten met<br />

pinda’s bekogelde, kreeg ik <strong>op</strong><strong>een</strong>s <strong>een</strong> eigenaardige gewaarwording:<br />

hoewel de man met het <strong>op</strong>gezette haar zich<br />

niet verplaatste, leek hij groter te worden en <strong>op</strong> mij af te<br />

komen. Mijn hersens draaiden <strong>op</strong> volle toeren; ik begreep<br />

wat er ging gebeuren. <strong>De</strong> reden voor mijn uitnodiging zou<br />

nu worden onthuld, de moeder <strong>van</strong> alle vragen <strong>op</strong> mij worden<br />

afgevuurd. Even schoot de gedachte door mij h<strong>een</strong> dat<br />

ik hiervoor al <strong>die</strong> jaren had gewerkt. Was de man geïnteresseerd<br />

in de weliswaar bescheiden, maar toch onloochenbare<br />

literaire vernieuwing <strong>die</strong> ik met mijn roman tot<br />

stand had gebracht? In de gewaagde, telkens <strong>op</strong> het randje<br />

<strong>van</strong> de mislukking balancerende, maar uiteindelijk, juist<br />

door dat aanhoudende balanceren, zo geslaagde compositie?<br />

Zou ik de gelegenheid krijgen in <strong>een</strong> paar woorden <strong>een</strong><br />

indruk te geven <strong>van</strong> mijn complexe visie <strong>op</strong> het bestaan?<br />

Néé, de belangstelling <strong>van</strong> de man met het <strong>op</strong>gezette haar<br />

was volkomen geconcentreerd <strong>op</strong> één scène uit mijn roman.<br />

En u lezer, kent <strong>die</strong> scène, want ik heb hem gerecycled, u<br />

kent hem uit Lammerts overwinning. In <strong>die</strong> scène, zei de<br />

man met het <strong>op</strong>gezette haar, werd <strong>een</strong> ruzie tussen mijn ouders<br />

beschreven. Nee, ik moest nu niet aankomen met<br />

praatjes over ‘personages’ en ‘fictie’. Dat was allemaal flauwekul,<br />

daar trapte hij niet in. Hij had RESEARCH gedaan.<br />

Mijn vader was echt <strong>een</strong> hoge ome geweest, <strong>op</strong> de hoogte<br />

<strong>van</strong> STAATSGEHEIMEN. Tijdens dat geruzie had mijn<br />

moeder geschreeuwd: ‘Weet je Lammert, hoe <strong>die</strong> mooie minister<br />

<strong>van</strong> je vader door zijn vrouw wordt ont<strong>van</strong>gen als hij<br />

thuiskomt? Dan roept ze: “Zo ben je daar? Vieze hoerenlo-


per.”’ Dat was ECHT GEBEURD. Dat was DE WAARHEID.<br />

Nu had hij uitgezocht onder welke ministers mijn vader had<br />

gewerkt. Hij somde ze <strong>op</strong>: de heer X; de heer Y; de heer Z,<br />

enzovoort. Sommigen <strong>van</strong> deze heren speelden nog steeds<br />

<strong>een</strong> belangrijke rol in de hedendaagse politiek. En nu wilde<br />

hij het volgende weten: WIE WAS DIE MINISTER DIE<br />

DOOR ZIJN VROUW VOOR VIEZE HOERENLOPER<br />

WAS UITGEMAAKT...???<br />

U kent mij zo langzamerhand, geliefde lezer, ik laat het<br />

aan u over om te bedenken hoe ik <strong>op</strong> de vraag heb gereageerd.<br />

Maar na mijn <strong>op</strong>treden in de talkshow schoot de verko<strong>op</strong><br />

<strong>van</strong> mijn boek omhoog.<br />

Het komt, het komt. Ik voel dat het nadert, dat ik het niet<br />

lang meer kan tegenhouden. Nog één verhaal en dan – .<br />

Vaarwel geliefde imaginaire lezer. (Hoe komt het dat ik<br />

<strong>op</strong><strong>een</strong>s het gevoel krijg dat mijn huidige omstandigheden<br />

slechts <strong>een</strong> verheviging zijn <strong>van</strong> <strong>een</strong> al veel langer bestaande<br />

toestand? Dat al mijn boeken bedoeld waren om iemand<br />

gunstig te stemmen <strong>die</strong> ik verzonnen had, <strong>die</strong> in werkelijkheid<br />

niet bestond? Zodat je zou kunnen volhouden, als ik<br />

nog even door mag razen, dat mijn boeken in zekere zin ook<br />

nooit hebben bestaan.)<br />

Waar was ik gebleven? O God, laat ik het niet vergeten<br />

zijn! Het kanaal, de trein waarin mijn lamme held zich aan<br />

zijn gedachten te buiten ging passeerde het kanaal.<br />

Ik keer voor het laatst terug naar het kanaal – en wie of<br />

wat, welk afzichtelijk deel <strong>van</strong> mezelf, probeert me nu over<br />

te halen om te schrijven dat ‘het kanaal mijn grootste liefde<br />

was’? Dat was het niet! Mijn liefde voor het kanaal was <strong>een</strong><br />

valse, gedoemde liefde – het soort liefde dat negentiende-<br />

177


178<br />

eeuwse Franse romantici koesterden voor hun ‘belle dame<br />

sans merci’.<br />

Nu ik erover nadenk vind ik dat ik dat laatste ook <strong>een</strong>voudiger<br />

zou kunnen zeggen. Zo: ik was verliefd <strong>op</strong> mijn eigen<br />

ondergang.


VIJFDE EN LAATSTE VERHAAL:<br />

DE VOLMAAKTEN


<strong>De</strong>ze bladzijde is met <strong>op</strong>zet leeg gelaten


1.<br />

Een meter of – hoeveel? – honderd <strong>van</strong> me <strong>van</strong>daan, niet ver<br />

<strong>van</strong> de spoorbrug, zijn er <strong>een</strong> paar doende, met dat potsierlijke<br />

air <strong>van</strong> gewichtigheid dat kenmerkend is voor vrijwel alle<br />

exemplaren en vrijwel al hun handelingen, doende met <strong>een</strong><br />

plomp, viezig, nee, smoezelig karretje, vol gereedschap (dat<br />

karretje ziet er echt ongelooflijk stompzinnig uit), en lange,<br />

rood-witte linten. <strong>De</strong>ze exemplaren hebben hun jeugd achter<br />

zich gelaten: hun vlees, bedekt, of liever ingesnoerd door<br />

hun werkmanskostuums – hoe noemen ze <strong>die</strong> ook alweer? –<br />

o ja: overalls – hun vlees hangt en lilt en blubbert, hun haren<br />

vallen uit. Apen zijn het, wat ze zich ook in hun grootheidswaanzin<br />

in hun hoofd halen, apen <strong>die</strong> de wereld hebben<br />

overwoekerd. Zo, dat is eruit.<br />

Mijn bewustzijn richt zich weer <strong>op</strong> het water: niet veel wind<br />

<strong>van</strong>daag, bedaard deinen lange, trage, heel trage golven voorbij,<br />

gepolijst door statig, kalm zonlicht – komen nergens <strong>van</strong>daan,<br />

gaan nergens naartoe, betreuren dit g<strong>een</strong> moment.<br />

Mijn bewustzijn ver<strong>een</strong>zelvigt zich met hen, verliest zich in<br />

hen, keert terug (hoeveel later? Een minuut? Een uur?) en<br />

ontdekt dat, heel in de verte, <strong>een</strong> ander wonder in aantocht<br />

is.<br />

Mijn soortgenoten hebben het ook ontdekt, het geruis <strong>van</strong><br />

181


onze stemmen is vervuld <strong>van</strong> vreugde. Ze komen! Ze komen!<br />

Eerst lijken het <strong>een</strong> soort sikkels, en dan, als ze dichterbij komen,<br />

zie je dat het vogels zijn. Kleine boeggolven producerend,<br />

strijken ze neer <strong>op</strong> het water<strong>op</strong>pervlak, schudden edelstenen<br />

uit hun vleugels.<br />

Eenden.<br />

2.<br />

Dit moet anders.<br />

Ik moet <strong>een</strong>voudig, kort en zakelijk, uitleggen wie en wat ik<br />

ben, welke positie ik inneem. Net zo exact als in <strong>een</strong> wiskundige<br />

formule. Goed, daar gaan we.<br />

Ten eerste: ik ben <strong>een</strong> boom – <strong>een</strong> p<strong>op</strong>ulier.<br />

Ten tweede: ik ben volmaakt.<br />

Ten derde: <strong>een</strong> boom houdt zich ergens <strong>op</strong>. Staat ergens.<br />

Zijn positie bepaalt zijn aanbiddende, aanbiddelijke blik <strong>op</strong><br />

de wereld.<br />

Ik sta aan <strong>een</strong> kanaal.<br />

3.<br />

Ze scharrelen wat rond, voeren lange, volstrekt overbodige<br />

gesprekken, <strong>op</strong> <strong>die</strong> typisch mannelijke, grommelige, pseudozakelijke<br />

manier (het vrouwelijke equivalent is veel hijgeriger,<br />

met langgerekte, quasi-emotionele ‘o jáááá’s’ en ‘ááááchs’<br />

en ‘wat éééénigs’) en sommigen <strong>van</strong> ons worden versierd met<br />

182


<strong>een</strong> wit kruis. Meewarig kijken wij neer <strong>op</strong> hun gedoe.<br />

Als ze <strong>een</strong>s wisten! Ik bedoel dit: hun hele leven zoeken ze<br />

het geluk, iets wat zin geeft aan hun vormeloze, chaotische<br />

bestaan. En nooit <strong>van</strong>gen ze er meer <strong>van</strong> <strong>op</strong> dan <strong>een</strong> vluchtige<br />

indruk, <strong>een</strong> glanzende glimp. Natuurlijk beweren ze vaak<br />

dat ze gelukkig zijn, o zo gelukkig zijn, ‘lekker in hun vel zitten’,<br />

blablabla enzovoort – maar dat doen ze all<strong>een</strong> om te imponeren,<br />

om te laten zien dat ze weten hoe het hoort.<br />

Terwijl datgene wat ze nooit zullen vinden steeds vlakbij is.<br />

(Woestijn- en steppebewoners laat ik even buiten beschouwing.)<br />

Het groeit in hun tuin, hun straten en lanen staan er<br />

vol mee.<br />

Misschien vraagt degene <strong>die</strong> kennisneemt <strong>van</strong> mijn fascinerende<br />

gedachten zich nu af waarom ik, <strong>een</strong> volmaakte, zo veel<br />

woorden wijd aan deze onvolmaakte, beklagenswaardige wezens.<br />

Wel, dit is in zekere zin <strong>een</strong> bestaansvoorwaarde, <strong>een</strong><br />

soms dringende noodzaak. Het volmaakte kan niet zonder<br />

het onvolmaakte. Ieder <strong>van</strong> ons voelt <strong>op</strong> gezette tijden de onbedwingbare,<br />

fysieke behoefte om zich in hen (en hun altijd<br />

troebele bestaan) te ver<strong>die</strong>pen – wat wij ook verbazend goed<br />

kunnen, er is beslist <strong>een</strong> geheimzinnige verwantschap. Onze<br />

extase kan niet zonder het valse gekras <strong>van</strong> de permanent ontstemde<br />

viool <strong>van</strong> hun ziel. Het is zelfs zo dat ieder <strong>van</strong> ons<br />

het gevoel heeft dat hij vroeger –<br />

Ik dwaal véél te ver af.<br />

183


4.<br />

Voor ons is er g<strong>een</strong> fundamenteel verschil tussen liefde voor<br />

jezelf, egoïsme zou je ook kunnen zeggen, of ijdelheid, en<br />

liefde voor anderen. Als ik geniet <strong>van</strong> het ragfijne netwerk<br />

<strong>van</strong> de ledematen <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>van</strong> mijn soortgenoten aan de<br />

overkant <strong>van</strong> het kanaal, geniet ik tegelijk <strong>van</strong> mijzelf. Elke<br />

minimale verandering in de belichting verandert alles, en<br />

tegelijk, hoewel dat logisch bezien onmogelijk is, lijkt alles<br />

onveranderd. Als je probeert de wisselwerking tussen al <strong>die</strong><br />

fijne twijgjes te volgen, en hoe de honderden, duizenden bladeren<br />

allemaal min of meer <strong>op</strong> dezelfde manier bewegen,<br />

alsof de boom zichzelf koelte toewuift met talloze piepkleine<br />

waaiertjes, donkergroen <strong>van</strong> boven, licht-, grijsgroen <strong>van</strong><br />

onderen, krijg je de indruk dat je recht in de oneindigheid<br />

kijkt. Die duizelingwekkende complexiteit! Die toch zo simpel<br />

is!<br />

Mensen kunnen de schoonheid maar korte tijd verdragen.<br />

Als ze er even naar hebben gekeken, voelen ze hoe hun geest<br />

zich ervoor sluit, als het oog <strong>van</strong> <strong>een</strong> pad. Ze geeuwen, verlangen<br />

naar iets anders. En omdat iets mooiers niet bestaat,<br />

betekent iets anders meestal iets lelijkers.<br />

<strong>De</strong> schoonheidservaring <strong>van</strong> kinderen is <strong>die</strong>per dan <strong>die</strong> <strong>van</strong><br />

volwassenen en lijkt meer <strong>op</strong> de onze.<br />

Maar kinderen zijn nog veel ongeduldiger!<br />

Ook wij moeten de schoonheid <strong>op</strong> <strong>een</strong> gegeven moment<br />

loslaten en, om uit te rusten, aan iets lelijks denken (aan<br />

mensen bijvoorbeeld). Maar wij kunnen het genot uren<br />

volhouden. Wij raken in <strong>een</strong> soort trance, waarin de tijd<br />

184


lijkt te stokken. Dat er <strong>een</strong> dag voorbij is gegaan, dringt soms<br />

pas tot ons door als de schemering, om <strong>een</strong> mens te citeren,<br />

<strong>een</strong> schrijver <strong>die</strong> <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> <strong>op</strong> ons leek, ‘uit de aarde<br />

kruipt’.<br />

Het menselijk orgasme is zo hevig dat de mens eraan zou<br />

bezwijken als het langer duurde. Kijken is voor <strong>een</strong> mens zelden<br />

voldoende om <strong>een</strong> orgasme te bereiken, allerlei zompige<br />

handelingen zijn noodzakelijk.<br />

Voor ons volstaat kijken.<br />

Ons orgasme duurt uren.<br />

5.<br />

Ieder <strong>van</strong> ons draagt <strong>een</strong> verhaal met zich mee, <strong>een</strong> soort bekentenis,<br />

<strong>een</strong> mensenverhaal dat <strong>op</strong> gezette tijden in ons <strong>op</strong>klinkt,<br />

als wij ons, ten langen leste vermoeid, hebben afgewend<br />

<strong>van</strong> de schoonheid. Vaak heb ik over dit onaangename,<br />

zelfs <strong>een</strong> <strong>beetje</strong> verontrustende verschijnsel gecommuniceerd<br />

met mijn soortgenoten.<br />

Zouden we vroeger zelf mensen zijn geweest? Allemaal vragen<br />

we ons dat wel <strong>een</strong>s af.<br />

Maar behalve dat gevoel <strong>van</strong> verwantschap en <strong>die</strong> verhalen<br />

is er g<strong>een</strong> enkele aanwijzing. We weten het niet – zullen<br />

er vermoedelijk nooit achter komen.<br />

Zoals elk mensenverhaal getuigt ook het mijne <strong>van</strong> <strong>een</strong> <strong>die</strong>pe,<br />

pijnlijke gespletenheid. Het zit vol zelfverwijt en het is net<br />

of er in plaats <strong>van</strong> één twee personen aan het woord komen,<br />

<strong>die</strong> on<strong>op</strong>houdelijk met elkaar redetwisten. Het is onmiskenbaar<br />

het verhaal <strong>van</strong> <strong>een</strong> schrijver, <strong>die</strong> er maar niet in slaagt<br />

in het reine te komen met bepaalde stappen <strong>die</strong> hij in zijn le-<br />

185


ven heeft gezet – of juist niet gezet. Zou ik zelf <strong>een</strong> schrijver<br />

zijn geweest?<br />

In grote lijnen gaat zijn verhaal ongeveer zo:<br />

‘Een leugen! Je grootste succes, <strong>De</strong> overwinning, <strong>een</strong> door de<br />

kritiek bejubelde roman, bekroond, meer dan honderdduizend<br />

exemplaren verpatst, dat boek met zijn “schrijnende beelden”,<br />

zijn “ontroerende personages”, was één moddervette leugen.’<br />

‘Het was fictie, dat is niet hetzelfde als liegen.’<br />

‘Ik veeg m’n reet af met je verdomde fictie. Waarom lazen de<br />

mensen het zo graag? Omdat ze dachten dat je over jezelf schreef,<br />

en over je echte vader en moeder, dat je de waarheid vertelde.<br />

Maar het belangrijkste – de zelfmoord – liet je weg. Dat je moeder<br />

je <strong>een</strong> jaar later <strong>op</strong>nieuw vroeg om naar haar toe te komen<br />

om haar te helpen en dat je haar liet barsten, dat nam je niet<br />

<strong>op</strong> in je “genadeloos eerlijke”, “<strong>die</strong>pmenselijke” roman, dat liet<br />

je eruit. En toen, toen jij het vertikte om thuis te komen, toen<br />

en dáárom heeft ze zich <strong>van</strong> kant gemaakt!’<br />

‘Maar ik was bang dat ik zelf gek zou worden als ik naar<br />

haar toe ging! <strong>De</strong> eerste keer werd ik al bijna gek!’<br />

‘Onzin! Uitvluchten! Jij had haar kunnen redden en dat deed<br />

je niet! Twee keer heb je haar verraden! Eerst door haar niet te<br />

hulp te komen en vervolgens, jaren later, met dat on<strong>op</strong>rechte<br />

boek. Nooit, in g<strong>een</strong> enkel boek dat na <strong>De</strong> overwinning kwam,<br />

in g<strong>een</strong> enkel interview, heb je de waarheid laten doorschemeren!<br />

Dat hele schrijverschap <strong>van</strong> je is geworteld in corruptie en<br />

verraad! Toen je <strong>De</strong> overwinning schreef, maakte je jezelf wijs<br />

dat je geld moest ver<strong>die</strong>nen omdat je inmiddels <strong>een</strong> dochter <strong>op</strong><br />

de wereld had gezet. Maar in werkelijkheid ging het all<strong>een</strong> om<br />

jezelf! Succes wilde je! En om het te krijgen heb je voor de tweede<br />

keer je moeder verraden!’<br />

186


‘Maar ik had eerst boete gedaan! Mijn zelf<strong>op</strong>gelegde straf<br />

uitgezeten! Na haar zelfmoord deed ik meer dan tien jaar helemaal<br />

niets. Ik studeerde niet. Schreef niet. Werkte niet. Het<br />

enige wat ik deed was lange wandelingen langs <strong>een</strong> kanaal<br />

maken. Terwijl ik – ik had álles kunnen worden. Schrijver, directeur,<br />

wethouder! Talent genoeg! Die tien jaren gaven mij<br />

het recht <strong>op</strong>... om <strong>De</strong> overwinning te schrijven!’<br />

‘Onzin! Weet je wanneer jij genoeg boete hebt gedaan? Wanneer<br />

jij ergens recht <strong>op</strong> hebt? Als je hartstikke <strong>dood</strong> bent, net zo<br />

<strong>dood</strong> als je moeder. Dan pas!’<br />

Al mijn soortgenoten hebben dezelfde ervaring: laat je het<br />

verhaal dat je in je draagt goed tot je doordringen, dan lijkt<br />

onze volmaaktheid er tot in haar kern door te worden aangetast.<br />

Volmaaktheid combineren met <strong>een</strong> door en door vernederend<br />

verhaal, dat is toch onmogelijk?<br />

Zou onmogelijk moeten zijn – want kennelijk is het niet<br />

onmogelijk.<br />

Het verhaal maakt onze toestand tot <strong>een</strong> wonder.<br />

Zoals we zijn, kunnen we niet zijn – en toch zijn we zo.<br />

6.<br />

‘Ik bewonder God om Zijn vermogen <strong>een</strong> wereld te scheppen<br />

<strong>die</strong> hemel en hel tegelijk is’, om nog <strong>een</strong>s <strong>een</strong> schrijver te<br />

citeren. Wat <strong>een</strong> prachtige zin! Wat zou ik <strong>die</strong> graag zelf hebben<br />

verzonnen! Jammer all<strong>een</strong> dat de schrijver niet uitlegde<br />

hoe God tot <strong>die</strong> eigenaardige dualiteit was gekomen.<br />

Omdat de hemel Hem niet genoeg was. (Natuurlijk begon<br />

Hij met de hemel, zoals <strong>een</strong> schrijver met blanco papier.) Uit<br />

187


hoogmoed. Omdat Hij zichzelf nog <strong>een</strong>s wilde overtreffen.<br />

En er sch<strong>een</strong> iets ondefinieerbaars aan de hemel te ontbreken.<br />

En waarom heeft Hij, toen de verschrikkingen <strong>van</strong> Zijn<br />

nieuwe schepping zichtbaar werden, de zaak laten versloffen?<br />

Maar als Hij alles in <strong>een</strong> handomdraai had kunnen herstellen,<br />

zou er niets aan zijn geweest. Als Hij de hel weer had<br />

kunnen uitwissen, zoals <strong>een</strong> kind zijn speelgoed <strong>op</strong>ruimt, had<br />

Hij er net zo goed niet aan kunnen beginnen. Hij wilde niet<br />

spelen als <strong>een</strong> kind of <strong>een</strong> God, maar als <strong>een</strong> mens, <strong>op</strong> het<br />

scherp <strong>van</strong> de snede. Alles <strong>op</strong> het spel zetten. En toen, toen<br />

alles inderdaad <strong>op</strong> het spel stond, overviel Hem plotseling <strong>een</strong><br />

geluk, dat de hemel Hem nooit had kunnen bieden.<br />

Nooit eerder was Hij er zo zeker <strong>van</strong> geweest dat Hij bestond.<br />

Pas <strong>op</strong> het moment dat Hij elk ogenblik alles kon verliezen,<br />

kreeg Hij het gevoel dat Hij leefde.<br />

7.<br />

Maar dit is verschrikkelijk! Op<strong>een</strong>s wordt me duidelijk wat<br />

ze <strong>van</strong> plan zijn, <strong>die</strong> beklagenswaardige apen, met hun roodwitte<br />

linten, hun karretje, dat gereedschap. Maar dit kunnen<br />

ze ons – dit kunnen ze mij toch niet aandoen? Nu, na alles<br />

wat ik heb doorgemaakt, alles wat ik heb doorstaan, om ten<br />

slotte deze perfectie, deze toestand <strong>van</strong> volmaaktheid te bereiken,<br />

nu, na alle schrijvers <strong>die</strong> ik ben geweest, wat zeg ik<br />

toch? (ja, dat ik ooit <strong>een</strong> schrijver ben geweest, daar ben ik<br />

eigenlijk wel zeker <strong>van</strong>) ik bedoel natuurlijk alle schrijvers <strong>op</strong><br />

wie ik heb willen lijken (<strong>op</strong> <strong>Wouter</strong> Godijn bijvoorbeeld), alle<br />

schrijvers <strong>die</strong> ik heb nagedaan, <strong>die</strong> ik heb bestolen, om ten<br />

188


slotte <strong>die</strong> schrijvers en dat schrijven achter me te laten, om<br />

me er eindelijk-eindelijk <strong>van</strong> te bevrijden, en <strong>op</strong> te gaan in<br />

dit geluk, dit stralende geluk, nu – nú-nú-nú:<br />

ze hakken ons gewoon om.<br />

189


190<br />

epiloog<br />

‘Nou, dat was het dan.’<br />

‘Ja... O jee.’<br />

‘Kom maar. Kom maar bij je oude moeder, kindje.’<br />

‘Zag jij dat trouwens ook?’<br />

‘Wat? O, dat. Ja, net of er <strong>op</strong> het laatst nog iets gebeurde<br />

waar hij <strong>van</strong> schrok, iets wat hij niet had verwacht.’<br />

‘Nou ja.’<br />

‘Ja.’<br />

Nadat ze <strong>een</strong> poosje hebben gezwegen, vraagt de moeder:<br />

‘Waar zit je naar te kijken?’ en zegt dan: ‘O – ik zie het al. Die<br />

foto.’<br />

‘Mooi.’<br />

‘Ja, mooie foto. Die bomen met hun rode kleur. Dat gele<br />

gras en dat gele licht. Veel mensen dachten dat hij in Afrika<br />

was genomen, <strong>van</strong>wege dat steppelandschap. Maar dat was<br />

niet zo, zoals je weet. Een paar jaar geleden, tijdens <strong>een</strong> reis<br />

door Rusland, in the middle of nowhere, heeft hij <strong>die</strong> foto gemaakt.<br />

Hij was er gek <strong>op</strong> – er hangen er geloof ik wel vier in<br />

huis. Hij zei altijd dat hij zich de eeuwigheid zo voorstelde.’<br />

‘Mooie eeuwigheid.’<br />

‘Hoe bedoel je?’<br />

‘Ach mam, je weet toch hoe pappa was. Altijd eindeloze<br />

theorieën. <strong>De</strong> invloed <strong>van</strong> de Noormannen <strong>op</strong> de Franse revolutie.<br />

Het verband tussen de postmoderne Amerikaanse roman<br />

en het broeikaseffect. Maar als de cv-ketel uitviel of als<br />

de magnetron het niet meer deed, raakte hij in paniek. Dan<br />

was hij nergens. Volgens mij heeft hij nu ook weer iets <strong>een</strong>voudigs<br />

over het hoofd gezien. Iets praktisch – iets wat de<br />

meeste mensen onmiddellijk zouden zien. Hoe kunnen <strong>die</strong>


omen de eeuwigheid voorstellen? D’r zitten g<strong>een</strong> blaadjes aan<br />

de takken. Ze zijn <strong>dood</strong>, mam, hartstikke <strong>dood</strong>!’<br />

<strong>De</strong> moeder komt overeind. Ze heeft het gevoel dat haar<br />

man nu pas, nu de dochter dit heeft gezegd, is gestorven, dat<br />

de woorden <strong>van</strong> de dochter de vader hebben uitgewist.<br />

‘Nou, zeg...! Dat weet ik zo net nog niet hoor. Ik vraag me<br />

af of jij wel goed kijkt.’<br />

191


verantwoording<br />

In Over het willen bezitten <strong>van</strong> twee hoofden etc citeert J, de<br />

imaginaire <strong>auteur</strong> <strong>van</strong> dit boek, uit <strong>een</strong> verhaal <strong>van</strong> Nabokov.<br />

Het citaat is afkomstig uit het verhaal Informele portretgroep,<br />

1945, dat ik gelezen heb in de vertaling <strong>van</strong> M. Coutinho. In<br />

Over exhibitionisme en nog <strong>een</strong>s over critici etc leest <strong>Wouter</strong><br />

Godijn <strong>een</strong> aantal zinnen voor. <strong>De</strong>ze zinnen zijn, in volgorde<br />

<strong>van</strong> <strong>op</strong>komst, afkomstig uit <strong>De</strong> wetten <strong>van</strong> Connie Palmen,<br />

Het stenen bruidsbed <strong>van</strong> Harry Mulisch en Langzame man<br />

<strong>van</strong> J.M. Coetzee. In het verhaal Lammerts overwinning komt<br />

twee keer de zin voor ‘<strong>De</strong> <strong>dood</strong> is de moeder <strong>van</strong> de schoonheid’.<br />

Dit is <strong>een</strong> dichtregel <strong>van</strong> Wallace Stevens. In het verhaal<br />

<strong>De</strong> volmaakten citeert de p<strong>op</strong>ulier twee keer <strong>een</strong> schrijver. <strong>De</strong><br />

zin ‘<strong>De</strong> schemering kruipt uit de aarde’ is <strong>van</strong> Nescio. Het<br />

tweede citaat kl<strong>op</strong>t niet, de p<strong>op</strong>ulier verandert het <strong>een</strong> <strong>beetje</strong>.<br />

<strong>De</strong> correcte versie is: ‘Ik bewonder Onze Lieve Heer om<br />

zijn esthetische vermogen <strong>een</strong> wereld te scheppen <strong>die</strong> hemel<br />

en hel tegelijk is.’ <strong>De</strong> zin is te vinden in Tuinfeest <strong>van</strong> Gyorgy<br />

Konrád.<br />

Fragmenten <strong>van</strong> deze roman verschenen eerder als zelfstandig<br />

verhaal in de bundel Inpakken en wegwezen 2005 en in<br />

Yang.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!