lezen - FinPlan vzw

lezen - FinPlan vzw lezen - FinPlan vzw

finplanvzw.be
from finplanvzw.be More from this publisher
18.09.2013 Views

maar ook door bemiddeling van “een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen”. Het probleem van de relatie die moet bestaan opdat juridisch zelfstandige personen als vertegenwoordigers van een kredietinstelling zouden kunnen worden beschouwd, is opnieuw gerezen in 1997 toen de Commissie de problemen onderzocht in verband met het onderscheid tussen de vrije dienstverlening en het vestigingsrecht op bancair vlak 12 . In haar interpretatieve mededeling inzake vrij verrichten van diensten en algemeen belang in de Tweede Bankrichtlijn 13 , verwijst de Commissie naar het bestaan van een “grijze zone” wanneer een kredietinstelling een beroep doet om een zelfstandige tussenpersoon in een andere Lid-Staat. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie stelt de Commissie terzake het volgende : “De scheidslijn tussen de begrippen “dienstverrichting” en “vestiging” valt niet steeds gemakkelijk te trekken, vooral indien men, zoals uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt, onder bepaalde omstandigheden kan worden geacht in een Lid-Staat in het kader van het verrichten van diensten werkzaam te zijn ook al beschikt men in die Lid-Staat over een zekere infrastructuur. Bepaalde situaties blijken bijzonder moeilijk onder te brengen. Het gaat hier met name om de gebruikmaking van zelfstandige tussenpersonen. De moeilijkheid is erin gelegen te bepalen in hoeverre een kredietinstelling die een beroep doet op een in een andere Lid-Staat gevestigde zelfstandige tussenpersoon, zou kunnen worden geacht zelf in die Lid-Staat duurzaam werkzaam te zijn. Het gaat hier om tussenpersonen die zaken aanbrengen, zelf geen kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zijn, en niet voor eigen rekening handelen. In zijn arrest “Commissie tegen Duitsland” van 4 december 1986 heeft het Hof van Justitie verklaard : “… een verzekeringsonderneming uit een andere Lid-Staat, die duurzaam aanwezig is in de Lid-Staat waar zij diensten verricht, valt onder de verdragsbepalingen inzake het recht van vestiging, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap, maar enkel van een eenvoudig bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen”. Het Hof heeft dus erkend dat een onderneming die duurzaam een tussenpersoon op het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft, daardoor de voordelen van de vrije dienstverrichting kan verliezen en onder het recht van vestiging kan vallen. 12 Zie M. TISON, De interne markt voor bank en beleggingsdiensten, Interscientia rechtswetenschappen, 1999, Antwerpen, p. 572 en volgende. 13 PB 1997 nr. C 209, p. 6. 10

De Commissie stelt derhalve de volgende interpretaties voor: • Tussenpersonen en vrije dienstverrichting Als een bank beroep doet op een tussenpersoon om tijdelijk en bij gelegenheid een bankdienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat te verrichten, zal zij naar de mening van de Commissie van tevoren een kennisgeving in de zin van artikel 20 van de Tweede Richtlijn 14 moeten doen. De Commissie is van mening dat, als een bank duurzaam in een gegeven land over zelfstandige tussenpersonen beschikt wier rol zich beperkt tot het voor rekening van de bank zoeken naar clientèle, niet kan worden gesteld dat zij in de zin van artikel 20 van de Tweede Richtlijn voornemens is werkzaamheden op dat grondgebied uit te oefenen. Derhalve zou een kennisgeving niet noodzakelijk zijn. Wel zou onder bepaalde, hieronder aangegeven omstandigheden kunnen worden gesteld dat een bank die in een Lid-Staat over één of meer duurzaam gevestigde tussenpersonen beschikt, in werkelijkheid onder de vestigingsregeling valt. • Tussenpersonen en recht van vestiging In zijn arrest “De Bloos” van 6 oktober 1976 heeft het Hof van Justitie opgemerkt dat: "... een der wezenskenmerken van het begrip filiaal en agentschap de onderworpenheid aan het toezicht of de leiding van het moederbedrijf is". Het Hof heeft hieruit geconcludeerd dat de concessiehouder van een alleenverkooprecht niet te beschouwen is als een filiaal, een agentschap of een vestiging, wanneer hij niet aan het toezicht of de leiding van een vennootschap is onderworpen. In zijn arrest “Blanckaert en Willems” van 18 maart 1981 spreekt het Hof zich als volgt uit : "... een handelsagent (tussenpersoon) die zelfstandig is in die zin dat hij, naar zijn wettelijke beroepsomschrijving, zijn werkzaamheid in wezen vrij kan organiseren en kan bepalen hoeveel arbeidstijd hij zal besteden voor een onderneming waarvan hij de vertegenwoordiging heeft aanvaard; aan wie de vertegenwoordigde onderneming niet kan verbieden tegelijkertijd verscheidene concurrerende firma's in dezelfde produktie- of handelssector te vertegenwoordigen; en die voorts enkel bestellingen doorgeeft aan het moederbedrijf zonder zich te mengen in de afwikkeling of uitvoering daarvan, vertoont niet de kenmerken van een filiaal, agentschap of andere vestiging ...". Nog meer duidelijkheid brengt het arrest Somafer van 22 november 1978, waarin het Hof als volgt heeft geoordeeld: "... het begrip filiaal, agentschap of enige andere vestiging impliceert een centrum van werkzaamheid, dat zich naar buiten 14 Artikel 20 van richtlijn 89/646/EEG van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, handelt over de kennisgeving die vereist is wanneer diensten worden verricht in een andere Lid-Staat. Dat artikel stemt overeen met het huidige artikel 21 van richtlijn 2000/12/EG. 11

De Commissie stelt derhalve de volgende interpretaties voor:<br />

• Tussenpersonen en vrije dienstverrichting<br />

Als een bank beroep doet op een tussenpersoon om tijdelijk en bij gelegenheid een<br />

bankdienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat te verrichten, zal zij naar<br />

de mening van de Commissie van tevoren een kennisgeving in de zin van artikel 20<br />

van de Tweede Richtlijn 14 moeten doen. De Commissie is van mening dat, als een<br />

bank duurzaam in een gegeven land over zelfstandige tussenpersonen beschikt wier<br />

rol zich beperkt tot het voor rekening van de bank zoeken naar clientèle, niet kan<br />

worden gesteld dat zij in de zin van artikel 20 van de Tweede Richtlijn voornemens<br />

is werkzaamheden op dat grondgebied uit te oefenen. Derhalve zou een<br />

kennisgeving niet noodzakelijk zijn. Wel zou onder bepaalde, hieronder aangegeven<br />

omstandigheden kunnen worden gesteld dat een bank die in een Lid-Staat over één<br />

of meer duurzaam gevestigde tussenpersonen beschikt, in werkelijkheid onder de<br />

vestigingsregeling valt.<br />

• Tussenpersonen en recht van vestiging<br />

In zijn arrest “De Bloos” van 6 oktober 1976 heeft het Hof van Justitie opgemerkt<br />

dat: "... een der wezenskenmerken van het begrip filiaal en agentschap de<br />

onderworpenheid aan het toezicht of de leiding van het moederbedrijf is".<br />

Het Hof heeft hieruit geconcludeerd dat de concessiehouder van een<br />

alleenverkooprecht niet te beschouwen is als een filiaal, een agentschap of een<br />

vestiging, wanneer hij niet aan het toezicht of de leiding van een vennootschap is<br />

onderworpen. In zijn arrest “Blanckaert en Willems” van 18 maart 1981 spreekt<br />

het Hof zich als volgt uit : "... een handelsagent (tussenpersoon) die zelfstandig is in<br />

die zin dat hij, naar zijn wettelijke beroepsomschrijving, zijn werkzaamheid in<br />

wezen vrij kan organiseren en kan bepalen hoeveel arbeidstijd hij zal besteden voor<br />

een onderneming waarvan hij de vertegenwoordiging heeft aanvaard; aan wie de<br />

vertegenwoordigde onderneming niet kan verbieden tegelijkertijd verscheidene<br />

concurrerende firma's in dezelfde produktie- of handelssector te<br />

vertegenwoordigen; en die voorts enkel bestellingen doorgeeft aan het<br />

moederbedrijf zonder zich te mengen in de afwikkeling of uitvoering daarvan,<br />

vertoont niet de kenmerken van een filiaal, agentschap of andere vestiging ...".<br />

Nog meer duidelijkheid brengt het arrest Somafer van 22 november 1978, waarin<br />

het Hof als volgt heeft geoordeeld: "... het begrip filiaal, agentschap of enige<br />

andere vestiging impliceert een centrum van werkzaamheid, dat zich naar buiten<br />

14 Artikel 20 van richtlijn 89/646/EEG van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en<br />

bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de<br />

werkzaamheden van kredietinstellingen, handelt over de kennisgeving die vereist is wanneer<br />

diensten worden verricht in een andere Lid-Staat. Dat artikel stemt overeen met het huidige<br />

artikel 21 van richtlijn 2000/12/EG.<br />

11

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!