lezen - FinPlan vzw
lezen - FinPlan vzw
lezen - FinPlan vzw
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Commissie voor<br />
het Bank- en<br />
Financiewezen<br />
15 oktober 2002<br />
Controledienst voor<br />
de Verzekeringen<br />
STUDIE OVER DE FINANCIELE<br />
BEMIDDELING *<br />
* Deze studie is een vertaling van een in het Frans opgestelde tekst.
In januari 2002 hebben de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (hierna<br />
« de CBF » genoemd) en de Controledienst voor de Verzekeringen (hierna « de<br />
CDV » genoemd) 1 een gezamenlijke werkgroep opgericht die de opdracht kreeg de<br />
problematiek van de financiële bemiddeling in haar geheel te analyseren tegen de<br />
achtergrond van de toenemende verstrengeling van de bank- en<br />
verzekeringsbemiddeling. De werkgroep heeft in dat verband gesprekken gevoerd<br />
met diverse betrokken beroepsverenigingen of instellingen 2 .<br />
De werkzaamheden van de werkgroep hebben geresulteerd in deze studie. De CBF<br />
en de CDV vonden het aangewezen de betrokken sectoren hierover te consulteren.<br />
De CDV heeft de studie ter advies voorgelegd aan de Commissie Verzekeringen.<br />
De CBF heeft ze voorgelegd aan de Belgische Vereniging van Banken, de<br />
Belgische Vereniging van Beursleden en de Beroepsvereniging voor zelfstandige<br />
bank-, beleggings- en verzekeringsagenten. Daarnaast is ook beslist een open<br />
consultatie te houden : de studie wordt op de website van beide instellingen<br />
gepubliceerd en alle belanghebbenden worden verzocht hun eventuele opmerkingen<br />
mee te delen vóór 31 januari 2003.<br />
Na afloop van de consultatieperiode zullen de CBF en de CDV de Minister van<br />
Financiën en de Minister van Economie een samenvatting bezorgen van de<br />
ontvangen opmerkingen en enkele basisoriëntaties voorstellen voor de hervorming<br />
van het Belgische wettelijke en reglementaire kader inzake financiële bemiddeling.<br />
1<br />
De CBF wordt in de werkgroep vertegenwoordigd door dhr. Luc Roeges, Koen Algoet, Hein<br />
Lannoy, Fernand Naert en Marc Pickeur en mevr. Clarisse Lewalle; de CDV wordt<br />
vertegenwoordigd door mevr. Viviane Messinne, Nicole Peeters en Marie-Ange Rosseels.<br />
2<br />
De werkgroep CDV/CBF heeft gesprekken gevoerd met :<br />
de Thesaurie<br />
het departement van het Ministerie van Economische Zaken dat instaat voor de registratie<br />
van tussenpersonen voor consumentenkrediet<br />
de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen (BVVO)<br />
de Belgische Vereniging van Banken (BVB)<br />
de Belgische Vereniging van Beursleden<br />
de Fédération des professionnels de l’assurance en Belgique (Feprabel)<br />
de Federatie voor verzekering en financiële tussenpersonen (FVF) en<br />
de Beroepsvereniging voor zelfstandige bank-, beleggings- en verzekeringsagenten (BZB)<br />
2
S A M E N V A T T I N G<br />
De reglementering over het prudentieel toezicht op kredietinstellingen,<br />
beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen vormt – zowel Europees<br />
als nationaal – een relatief coherent en homogeen geheel. Met de richtlijn<br />
betreffende financiële conglomeraten, die wellicht nog dit jaar zal worden<br />
goedgekeurd, wordt trouwens een nieuwe, belangrijke stap gezet in de richting van<br />
een toezicht dat rekening houdt met sectoroverschrijdende aspecten.<br />
De reglementering over de distributie van financiële diensten is echter weinig<br />
coherent en homogeen. Op communautair vlak werd recent een richtlijn betreffende<br />
verzekeringsbemiddeling goedgekeurd. Voor bank- en beleggingsdienstenbemiddeling<br />
bestaan er momenteel echter nog geen regels. Wel heeft de Europese<br />
Commissie een aantal denkpistes in die richting aangegeven bij de herziening van<br />
de beleggingsdienstenrichtlijn.<br />
De Belgische wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst,<br />
zoals gewijzigd in 1999, beschermt de zelfstandige agenten in hun contractuele<br />
relaties met principalen, bankiers, beleggingsondernemingen of<br />
verzekeringsondernemingen. Om de verzekeringnemer te beschermen, regelt de wet<br />
van 27 maart 1995 de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.<br />
Zij onderscheidt verschillende categorieën van tussenpersonen, onder wie de<br />
verzekeringsmakelaars. Zelfstandige tussenpersonen die werken voor<br />
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, hebben echter geen eigen<br />
wettelijk statuut dat de bescherming van het publiek tot doel heeft. Wel hebben de<br />
Commissie en het Interventiefonds van de beursvennootschappen (CIF) de<br />
kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen die met zelfstandige<br />
tussenpersonen werken, bij circulaire een aantal organisatieregels opgelegd. In die<br />
circulaires wordt onder andere het exclusiviteitsbeginsel geponeerd.<br />
Het heterogene karakter van die regels staat in schril contrast met de werkelijkheid.<br />
Financiële groepen opereren immers steeds vaker via allerhande distributiekanalen,<br />
waarvoor momenteel ook aparte regels gelden. Bovendien handelen dezelfde<br />
personen vaak tegelijk als gevolmachtigd agent van een kredietinstelling of<br />
beleggingsonderneming en als verzekeringsagent of -makelaar.<br />
Deze studie besteedt uitgebreid aandacht aan de huidige Europese en Belgische<br />
reglementering inzake zelfstandige tussenpersonen. Daarbij komen ook een aantal<br />
problemen en lacunes aan bod die daaruit voortvloeien. Tegen de achtergrond van<br />
de lopende werkzaamheden terzake in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk,<br />
schetst zij een aantal oriëntaties voor een hervorming van de financiële<br />
bemiddeling.<br />
3
De zorg om het publiek te beschermen en gelijke concurrentievoorwaarden te<br />
creëren voor alle betrokken sectoren brengt de studie tot het voorstel om een groot<br />
aantal vereisten van de wet van 27 maart 1995 betreffende de<br />
verzekeringsbemiddeling ook van toepassing te verklaren op de bemiddelaars die<br />
werken voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (registratie,<br />
beroepskennis, betrouwbaarheid, …).<br />
Naar het voorbeeld van de wet van 27 maart 1995 wordt in de studie ook de<br />
mogelijkheid overwogen om bepaalde beroepsvereisten in te voeren voor de<br />
werknemers van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die instaan voor<br />
de distributie van spaar- en beleggingsproducten, én voor de werknemers die in<br />
contact staan met het publiek om dergelijke producten te verkopen.<br />
Ook de exclusiviteitsregeling op bancair vlak wordt in de studie gedetailleerd<br />
geanalyseerd. De studie pleit voor het behoud van die regeling voor het in ontvangst<br />
nemen van terugbetaalbare gelden in een andere vorm dan in de vorm van effecten.<br />
Voor dat aspect van het bankbedrijf zou de exclusiviteit, die thans is<br />
voorgeschreven door een circulaire van de CBF, zelfs een expliciete wettelijke<br />
grondslag kunnen krijgen.<br />
Om de concurrentie aan te scherpen in het voordeel van de consument van<br />
financiële diensten, wordt in de studie overwogen om het statuut van makelaar in<br />
financiële instrumenten in te voeren en, parallel daarmee, voor kredietinstellingen<br />
en beleggingsondernemingen te voorzien in de mogelijkheid om op niet-exclusieve<br />
basis een beroep te doen op de diensten van dergelijke makelaars. Aan het<br />
makelaarsstatuut zouden diverse voorwaarden worden gekoppeld. Zo zouden<br />
makelaars in financiële instrumenten geen gelden of effecten die eigendom zijn van<br />
hun cliënten, in ontvangst mogen nemen, mogen houden of mogen terugbetalen.<br />
Tegelijkertijd gaat de studie dieper in op de vraag naar een strenger statuut voor<br />
verzekeringsmakelaars, vooral wanneer die producten aanbieden die de kenmerken<br />
vertonen van een belegging (tak 21- en tak 23-contracten en kapitalisatieproducten).<br />
Tot slot wordt in de studie de vraag gesteld of het aangewezen is de geplande<br />
hervorming uit te breiden tot tussenpersonen voor consumentenkrediet en een<br />
statuut uit te werken voor tussenpersonen voor hypothecair krediet en<br />
valutahandelaars.<br />
4
P L A N<br />
I. Het wettelijk en reglementair kader voor de financiële<br />
bemiddeling<br />
A. Europees recht<br />
1. De richtlijn over zelfstandige handelsagenten<br />
2. De richtlijnen over het statuut van de kredietinstellingen, de<br />
beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen<br />
a) De richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden<br />
van kredietinstellingen en de interpretatieve mededeling van<br />
de Commissie<br />
b) De richtlijn beleggingsdiensten<br />
c) De richtlijnen betreffende de toegang tot het<br />
verzekeringsbedrijf en de interpretatieve mededeling van de<br />
Commissie<br />
3. De Europese regelgeving over de verzekeringstussenpersonen<br />
a) Richtlijn 77/92/EEG<br />
b) Aanbeveling van de Commissie inzake verzekeringstussenpersonen<br />
c) Richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling<br />
4. De richtlijn tot reglementering van de beheermaatschappijen van<br />
de instellingen voor collectieve belegging in effecten (“ICBE’s”)<br />
5. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
6. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
B. Belgisch recht<br />
1. De wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst<br />
2. Verzekeringsbemiddeling<br />
a) Wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling<br />
en de distributie van verzekeringen<br />
b) Omzetting van de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling<br />
3. Bemiddeling in bankzaken<br />
a) Artikel 90 van de wet van 22 maart 1993<br />
b) Circulaire van de Commissie voor het Bank- en<br />
Financiewezen<br />
5
4. Bemiddeling inzake beleggingsdiensten<br />
a) De diverse categorieën beleggingsondernemingen<br />
b) De gevolmachtigde agenten van de beleggingsondernemingen<br />
c) Beleggingsondernemingen die tak 23-verzekeringsproducten<br />
aanbieden<br />
d) Bemiddelingsregeling in het voorontwerp van wet<br />
betreffende de openbare aanbiedingen van effecten<br />
5. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
6. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
7. Bemiddeling inzake valutahandel<br />
II. Cijfergegevens inzake financiële bemiddeling en tendensen<br />
A. Gegevens over de bemiddeling per sector<br />
1. Verzekeringsbemiddeling<br />
2. Gevolmachtigde bankagenten<br />
3. Gevolmachtigde agenten van beleggingsondernemingen<br />
4. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
5. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
6. Bemiddeling inzake valutahandel<br />
B. Distributiekanalen inzake verzekeringen<br />
C. Distributietrends inzake bank- en beleggingsdiensten<br />
III. Identificering van een aantal moeilijkheden die een<br />
heroverweging van de regeling van de financiële<br />
bemiddeling verantwoorden<br />
A. De moeilijkheden die voortvloeien uit het ontbreken van een<br />
wettelijk statuut voor de tussenpersonen in bank- en beurszaken<br />
B. De moeilijkheden die voortvloeien uit de toenadering tussen de<br />
bank- en de verzekeringssector<br />
6
IV. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk voorgestelde<br />
oriëntaties<br />
A. In Nederland voorgestelde oriëntaties<br />
B. In het Verenigd Koninkrijk voorgestelde oriëntaties<br />
V. Mogelijke oriëntaties voor een hervorming van de regeling<br />
inzake financiële bemiddeling in België<br />
A. Invoering van een registratieplicht voor de tussenpersonen<br />
inzake spaar- en beleggingsproducten<br />
B. Invoering van bepaalde beroepsvereisten voor de personen die<br />
als verantwoordelijke zijn aangewezen voor de distributie van<br />
spaar- en beleggingsproducten, en de personen die in contact<br />
staan met het publiek met het oog op de verkoop van die<br />
producten<br />
C. Toetsing van de exclusiviteitsregeling op bancair en financieel<br />
vlak<br />
D. Omzetting van de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling<br />
en invoering van bepaalde bijkomende gedragsregels<br />
E. Klachten en informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteit<br />
F. Overgangsregeling<br />
G. Institutionele dimensie<br />
H. Tussenpersonen inzake kredietverlening en valutahandel<br />
I. Tijdschema<br />
7
I. Het wettelijk en reglementair kader voor de financiële<br />
bemiddeling<br />
Om zich een duidelijk beeld te kunnen vormen van de problemen die inherent zijn<br />
aan de financiële bemiddeling, dient dieper te worden ingegaan op de Europese én<br />
de Belgische reglementering die van toepassing op de diverse tussenpersonen.<br />
A. Europees recht<br />
1. De richtlijn over zelfstandige handelsagenten<br />
Op Europees vlak zijn de respectieve rechten en verplichtingen van handelsagenten<br />
en hun principalen vastgelegd in richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18<br />
december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake<br />
zelfstandige handelsagenten 3 . Die tekst kende een moeizame ontstaansgeschiedenis:<br />
het duurde zelfs bijna twee decennia voor de richtlijn uiteindelijk werd<br />
goedgekeurd 4 .<br />
Die richtlijn wil niet alleen de verschillen tussen de concurrentievoorwaarden<br />
beperken en de uitoefening van het beroep van autonoom vertegenwoordiger in de<br />
Europese Unie vlotter laten verlopen, maar ook een minimale bescherming<br />
waarborgen van die autonome vertegenwoordiger 5 .<br />
Volgens voornoemde Europese richtlijn is een handelsagent iemand die permanent<br />
belast is met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen. De<br />
richtlijn is dus niet van toepassing op de in deze studie beoogde agenten die actief<br />
zijn in de financiële sector. Sommige landen, waaronder België, hebben er bij de<br />
omzetting van die richtlijn in hun nationaal recht echter voor gekozen het<br />
toepassingsgebied uit te breiden. Dit is het geval voor de Belgische wet die van<br />
toepassing is op de agenten die permanent en zonder vergoeding belast worden met<br />
het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van<br />
de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat 6 . Ook de desbetreffende Franse<br />
wet is van toepassing op agenten die bemiddelen bij overeenkomsten over de<br />
verlening van diensten of die dergelijke overeenkomsten sluiten 7 .<br />
De Europese richtlijn regelt in hoofdzaak de volgende punten :<br />
1. de belangrijkste rechten en verplichtingen van de partijen;<br />
2. het recht op provisie;<br />
3. de beëindiging van de overeenkomst;<br />
4. de vergoeding van de cliënteel en het herstel van het geleden nadeel, en<br />
5. het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding.<br />
3<br />
PB nr. L 382, p. 17.<br />
4<br />
Het eerste werkdocument dateert van 29 december 1968.<br />
5<br />
Zie P. CRAHAY, La directive européenne relative aux agents commerciaux indépendants,<br />
RDC, 1987, p. 565 en volgende.<br />
6<br />
Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, artikel 1, eerste lid. Zie<br />
hieronder (I.B.1).<br />
7<br />
Loi n° 91-593 van 25 juni 1991.<br />
8
Toch zijn slechts enkele regels van de richtlijn dwingend : het gaat daarbij meer<br />
bepaald om de artikelen met de rechten en verplichtingen van de partijen, en het<br />
artikel op grond waarvan iedere partij op verzoek een ondertekend geschrift van de<br />
andere partij kan verkrijgen. Van andere bepalingen mag worden afgeweken maar<br />
niet ten koste van de agent. Zo mag de agent bijvoorbeeld eisen dat hem alle<br />
gegevens worden verstrekt die hij nodig heeft om na te gaan hoeveel provisie hem<br />
verschuldigd is.<br />
Voor bepaalde andere aspecten worden de Lid-Staten een aantal<br />
keuzemogelijkheden geboden. Dat is onder andere het geval met de duur van de<br />
opzeggingstermijn bij de beëindiging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd,<br />
maar ook – zoals al aangestipt – met het toepassingsgebied van de reglementering.<br />
Enkele belangrijke aspecten komen in de richtlijn niet aan bod, zoals de<br />
terugbetaling van de door de agent gemaakte kosten of het beding van delcredere op<br />
grond waarvan een agent het risico op zich neemt dat de cliënt niet betaalt.<br />
Ondanks de richtlijn blijven er dus grote verschillen bestaan tussen de rechtsstelsels<br />
van de verschillende Lid-Staten, zodat het beschermingsniveau van de agent nog<br />
steeds in ruime mate wordt bepaald door het rechtsstelsel waaronder de<br />
overeenkomst valt 8 . Toch legt de richtlijn nauwkeurige normen op voor twee<br />
essentiële punten, namelijk de vergoeding en de beëindiging van de overeenkomst.<br />
De richtlijn is in het Belgische recht omgezet met de wet van 13 april 1995 die<br />
verder in deze studie uitgebreid aan bod komt 9 .<br />
2. De richtlijnen over het statuut van de kredietinstellingen, de<br />
beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen<br />
a) De richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden van<br />
kredietinstellingen en de interpretatieve mededeling van de Commissie<br />
De Europese wetgever heeft totnogtoe geen regeling ingevoerd voor de relatie<br />
tussen een kredietinstelling en haar agenten. Ook in richtlijn 2000/12/EC 10 komt<br />
terzake geen enkele bepaling voor. Bij de goedkeuring van de tweede bankrichtlijn<br />
89/646/EEG – ondertussen gecodificeerd in richtlijn 2000/12/EG – heeft de<br />
Europese wetgever wel rekening gehouden met de interpretatie van de draagwijdte<br />
van de Verdragsbepalingen over het vestigingsrecht in het arrest van het Hof van<br />
Justitie van de Europese Gemeenschappen van 4 december 1986 11 . Op basis van dat<br />
arrest kan worden gesteld dat een kredietinstelling niet enkel kan optreden door<br />
bemiddeling van personen die met haar een arbeidsovereenkomst hebben gesloten,<br />
8 Zo betreft de Europese richtlijn enkel de zelfstandige agenten en niet de vertegenwoordigers in<br />
loondienst, zonder daarbij echter de criteria voor die zelfstandigheid vast te leggen. Bijgevolg is<br />
het mogelijk dat een overeenkomst in één Lid-Staat wordt gekwalificeerd als<br />
“vertegenwoordiging tegen loon” en in een andere Lid-Staat als “zelfstandigeagentuurovereenkomst”,<br />
omdat de ondergeschiktheidscriteria sterk verschillen van de ene Lid-<br />
Staat tot de andere.<br />
9 Zie hieronder (I.B.1.)<br />
10 Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de<br />
toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.<br />
11 Zaak 205/84, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1986, p. 3755.<br />
9
maar ook door bemiddeling van “een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is<br />
duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen”.<br />
Het probleem van de relatie die moet bestaan opdat juridisch zelfstandige personen<br />
als vertegenwoordigers van een kredietinstelling zouden kunnen worden<br />
beschouwd, is opnieuw gerezen in 1997 toen de Commissie de problemen<br />
onderzocht in verband met het onderscheid tussen de vrije dienstverlening en het<br />
vestigingsrecht op bancair vlak 12 .<br />
In haar interpretatieve mededeling inzake vrij verrichten van diensten en algemeen<br />
belang in de Tweede Bankrichtlijn 13 , verwijst de Commissie naar het bestaan van<br />
een “grijze zone” wanneer een kredietinstelling een beroep doet om een<br />
zelfstandige tussenpersoon in een andere Lid-Staat. Onder verwijzing naar de<br />
rechtspraak van het Hof van Justitie stelt de Commissie terzake het volgende :<br />
“De scheidslijn tussen de begrippen “dienstverrichting” en “vestiging” valt niet<br />
steeds gemakkelijk te trekken, vooral indien men, zoals uit de rechtspraak van het<br />
Hof van Justitie blijkt, onder bepaalde omstandigheden kan worden geacht in een<br />
Lid-Staat in het kader van het verrichten van diensten werkzaam te zijn ook al<br />
beschikt men in die Lid-Staat over een zekere infrastructuur. Bepaalde situaties<br />
blijken bijzonder moeilijk onder te brengen. Het gaat hier met name om de<br />
gebruikmaking van zelfstandige tussenpersonen.<br />
De moeilijkheid is erin gelegen te bepalen in hoeverre een kredietinstelling die een<br />
beroep doet op een in een andere Lid-Staat gevestigde zelfstandige tussenpersoon,<br />
zou kunnen worden geacht zelf in die Lid-Staat duurzaam werkzaam te zijn. Het<br />
gaat hier om tussenpersonen die zaken aanbrengen, zelf geen kredietinstellingen of<br />
beleggingsondernemingen zijn, en niet voor eigen rekening handelen. In zijn arrest<br />
“Commissie tegen Duitsland” van 4 december 1986 heeft het Hof van Justitie<br />
verklaard : “… een verzekeringsonderneming uit een andere Lid-Staat, die<br />
duurzaam aanwezig is in de Lid-Staat waar zij diensten verricht, valt onder de<br />
verdragsbepalingen inzake het recht van vestiging, ook indien die aanwezigheid<br />
niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap, maar enkel van een<br />
eenvoudig bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een<br />
zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te<br />
treden zoals een agentschap zou doen”.<br />
Het Hof heeft dus erkend dat een onderneming die duurzaam een tussenpersoon op<br />
het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft, daardoor de voordelen van de vrije<br />
dienstverrichting kan verliezen en onder het recht van vestiging kan vallen.<br />
12 Zie M. TISON, De interne markt voor bank en beleggingsdiensten, Interscientia<br />
rechtswetenschappen, 1999, Antwerpen, p. 572 en volgende.<br />
13 PB 1997 nr. C 209, p. 6.<br />
10
De Commissie stelt derhalve de volgende interpretaties voor:<br />
• Tussenpersonen en vrije dienstverrichting<br />
Als een bank beroep doet op een tussenpersoon om tijdelijk en bij gelegenheid een<br />
bankdienst op het grondgebied van een andere Lid-Staat te verrichten, zal zij naar<br />
de mening van de Commissie van tevoren een kennisgeving in de zin van artikel 20<br />
van de Tweede Richtlijn 14 moeten doen. De Commissie is van mening dat, als een<br />
bank duurzaam in een gegeven land over zelfstandige tussenpersonen beschikt wier<br />
rol zich beperkt tot het voor rekening van de bank zoeken naar clientèle, niet kan<br />
worden gesteld dat zij in de zin van artikel 20 van de Tweede Richtlijn voornemens<br />
is werkzaamheden op dat grondgebied uit te oefenen. Derhalve zou een<br />
kennisgeving niet noodzakelijk zijn. Wel zou onder bepaalde, hieronder aangegeven<br />
omstandigheden kunnen worden gesteld dat een bank die in een Lid-Staat over één<br />
of meer duurzaam gevestigde tussenpersonen beschikt, in werkelijkheid onder de<br />
vestigingsregeling valt.<br />
• Tussenpersonen en recht van vestiging<br />
In zijn arrest “De Bloos” van 6 oktober 1976 heeft het Hof van Justitie opgemerkt<br />
dat: "... een der wezenskenmerken van het begrip filiaal en agentschap de<br />
onderworpenheid aan het toezicht of de leiding van het moederbedrijf is".<br />
Het Hof heeft hieruit geconcludeerd dat de concessiehouder van een<br />
alleenverkooprecht niet te beschouwen is als een filiaal, een agentschap of een<br />
vestiging, wanneer hij niet aan het toezicht of de leiding van een vennootschap is<br />
onderworpen. In zijn arrest “Blanckaert en Willems” van 18 maart 1981 spreekt<br />
het Hof zich als volgt uit : "... een handelsagent (tussenpersoon) die zelfstandig is in<br />
die zin dat hij, naar zijn wettelijke beroepsomschrijving, zijn werkzaamheid in<br />
wezen vrij kan organiseren en kan bepalen hoeveel arbeidstijd hij zal besteden voor<br />
een onderneming waarvan hij de vertegenwoordiging heeft aanvaard; aan wie de<br />
vertegenwoordigde onderneming niet kan verbieden tegelijkertijd verscheidene<br />
concurrerende firma's in dezelfde produktie- of handelssector te<br />
vertegenwoordigen; en die voorts enkel bestellingen doorgeeft aan het<br />
moederbedrijf zonder zich te mengen in de afwikkeling of uitvoering daarvan,<br />
vertoont niet de kenmerken van een filiaal, agentschap of andere vestiging ...".<br />
Nog meer duidelijkheid brengt het arrest Somafer van 22 november 1978, waarin<br />
het Hof als volgt heeft geoordeeld: "... het begrip filiaal, agentschap of enige<br />
andere vestiging impliceert een centrum van werkzaamheid, dat zich naar buiten<br />
14 Artikel 20 van richtlijn 89/646/EEG van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en<br />
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de<br />
werkzaamheden van kredietinstellingen, handelt over de kennisgeving die vereist is wanneer<br />
diensten worden verricht in een andere Lid-Staat. Dat artikel stemt overeen met het huidige<br />
artikel 21 van richtlijn 2000/12/EG.<br />
11
duurzaam manifesteert als een verlengstuk van een moederbedrijf, met een eigen<br />
directie en materiële uitrusting, zodat het zaken met derden kan doen en wel<br />
dusdanig, dat dezen ofschoon wetend dat eventueel een rechtsband met het in het<br />
buitenland gevestigde moederbedrijf zal ontstaan, zich niet rechtstreeks daartoe<br />
behoeven te wenden en zaken kunnen doen in bedoeld centrum, dat het verlengstuk<br />
ervan vormt.".<br />
Op grond van deze rechtspraak is de Commissie van mening dat aan drie<br />
cumulatieve criteria moet worden voldaan opdat het beroep op een tussenpersoon<br />
eventueel ertoe kan leiden dat de bank aan het vestigingsrecht wordt onderworpen:<br />
- De tussenpersoon moet een duurzame volmacht hebben.<br />
- De tussenpersoon moet onderworpen zijn aan het bestuur en de controle van de<br />
kredietinstelling die hij vertegenwoordigt. Teneinde na te gaan of dit criterium<br />
wordt vervuld, moet met name worden nagegaan of de tussenpersoon zijn<br />
activiteit vrij kan organiseren en kan bepalen hoeveel arbeidstijd hij aan de<br />
onderneming wijdt. Een aanwijzing is tenslotte of de tussenpersoon verschillende<br />
concurrerende ondernemingen voor de betrokken dienst kan vertegenwoordigen,<br />
of dat hij daarentegen door een alleenvertegenwoordigingsovereenkomst met één<br />
enkele kredietinstelling is verbonden.<br />
- De tussenpersoon moet de kredietinstelling kunnen verbinden. Een<br />
kredietinstelling kan verbonden zijn uit hoofde van een tussenpersoon, zelfs als de<br />
laatstgenoemde geen contracten kan ondertekenen. Indien de tussenpersoon<br />
bijvoorbeeld een volledig aanbod kan doen namens een kredietinstelling, doch de<br />
bank zelf zich het recht voorbehoudt het contract te ondertekenen, kan toch aan<br />
het verbinteniscriterium worden voldaan. Indien de kredietinstelling een voorstel<br />
dat door de tussenpersoon is gedaan en door de cliënt is ondertekend, kan<br />
verwerpen, wordt niet aan het verbinteniscriterium voldaan. Voor de toepassing<br />
van deze drie criteria is een nauwgezet onderzoek van het gegeven geval vereist.<br />
Het feit dat het bestaan van de tussenpersoon ertoe kan leiden dat de bank aan het<br />
vestigingsrecht wordt onderworpen, betekent echter niet dat de tussenpersoon zelf<br />
een bijkantoor van een bank vormt. Volgens de Tweede Richtlijn is een bijkantoor<br />
immers een “bedrijfszetel welke een deel zonder juridische zelfstandigheid vormt<br />
van een kredietinstelling (...)”. Aangezien de tussenpersoon wordt verondersteld<br />
zelfstandig te zijn, kan hij derhalve geen “deel” van een kredietinstelling vormen.<br />
Aangezien hij bovendien in het algemeen de rechtsvorm van een vennootschap<br />
heeft, is hij rechtspersoon.”<br />
De CBF heeft zich grotendeels aangesloten bij de analyse van de Europese<br />
Commissie 15 . In navolging van de bepalingen van de richtlijnen betreffende<br />
verzekeringsbemiddeling 16 , is zij er echter steeds van uitgegaan dat een zelfstandige<br />
die onder dusdanige voorwaarden werkt dat zijn principaal (kredietinstelling) kan<br />
15<br />
Voor de reactie van de CBF op de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie, zie<br />
het jaarverslag 1997-1998, p. 61.<br />
16<br />
Zie hieronder (I.A.2. c)).<br />
12
worden geacht onder het vestigingsrecht te vallen, moet worden gelijkgesteld met<br />
een bijkantoor van die kredietinstelling.<br />
b) De richtlijn beleggingsdiensten (of “RBD”)<br />
1° De huidige toestand<br />
In tegenstelling tot de bankrichtlijn 2000/12/EC, komt in richtlijn 93/22/EEG<br />
betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten<br />
(de “RBD”) 17 wel een specifieke bepaling voor over zelfstandige agenten. Artikel 1,<br />
punt 2 van die richtlijn bepaalt immers dat “wanneer een persoon een activiteit<br />
verricht als bedoeld in deel A, punt 1, onder a), van de bijlage (“het ontvangen en<br />
doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot een of meer<br />
van de genoemde instrumenten”) en deze activiteit uitsluitend wordt uitgeoefend<br />
voor rekening en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid<br />
van een beleggingsonderneming, die activiteit als activiteit van de<br />
beleggingsonderneming zelf, en niet van die persoon wordt aangemerkt”.<br />
Die bepaling wordt als volgt toegelicht in de 8ste considerans van de RBD :<br />
“Overwegende dat een beleggingsonderneming waaraan in haar Lid-Staat van<br />
herkomst vergunning is verleend, haar activiteiten in de gehele Gemeenschap kan<br />
ontplooien met de middelen die zij dienstig acht; dat zij daartoe, indien zij zulks<br />
nodig acht, gebruik kan maken van verbonden agenten die voor haar rekening en<br />
onder haar volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid orders ontvangen<br />
en doorgeven; dat de werkzaamheden van deze agenten derhalve als<br />
werkzaamheden van de onderneming moeten worden aangemerkt; dat deze richtlijn<br />
de Lid-Staat van herkomst niet belet het statuut van deze tussenpersonen aan<br />
bijzondere eisen te onderwerpen; dat indien de beleggingsonderneming een<br />
grensoverschrijdende werkzaamheid verricht, de Lid-Staat van ontvangst deze<br />
tussenpersonen dient te behandelen als betrof het de onderneming zelf (…)”.<br />
Ook artikel 2, tweede lid, littera g) van de RBD is belangrijk voor deze studie. Die<br />
bepaling luidt als volgt :<br />
“2. Deze richtlijn is niet van toepassing op :<br />
(…)<br />
17 PB 1997 nr. L 197, p.57.<br />
13
g) ondernemingen :<br />
- die geen geld of effecten van cliënten mogen houden en daarom ten aanzien van<br />
hun cliënten nooit in een debiteurenpositie kunnen verkeren;<br />
en<br />
- die enkel beleggingsdiensten mogen verrichten in de vorm van het ontvangen en<br />
doorgeven van orders met betrekking tot effecten of rechten van deelneming in<br />
instellingen voor collectieve belegging;<br />
en<br />
- die bij het verstrekken van deze dienst alleen orders mogen doorgeven<br />
(i) aan beleggingsondernemingen waaraan overeenkomstig deze richtlijn<br />
vergunning is verleend; (ii) aan kredietinstellingen waaraan overeenkomstig de<br />
Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG vergunning is verleend; (iii) aan<br />
bijkantoren van beleggingsondernemingen of van kredietinstellingen waaraan in<br />
een derde land vergunning is verleend en die onderworpen zijn en zich houden<br />
aan prudentiële voorschriften welke door de bevoegde autoriteiten als minstens<br />
even streng worden beschouwd als de voorschriften van onderhavige richtlijn of<br />
van de Richtlijnen 89/646/EEG of 93/6/EEG; (iv) aan instellingen voor<br />
collectieve belegging die op grond van de wetgeving van een Lid-Staat rechten<br />
van deelneming bij het publiek mogen plaatsen, en aan bestuurders van zulke<br />
instellingen; (v) aan beleggingsmaatschappijen met vast kapitaal in de zin van<br />
artikel 15, lid 4, van Richtlijn 77/91/EEG (13), waarvan de effecten op een<br />
gereglementeerde markt van een Lid-Staat genoteerd zijn of verhandeld worden;<br />
en<br />
- waarvan de activiteiten op nationaal niveau aan voorschriften of aan een<br />
beroepscode zijn onderworpen”.<br />
In considerans 21 van de RBD wordt voornoemd artikel 2, tweede lid, littera g) als<br />
volgt toegelicht :<br />
“Overwegende dat de richtlijn niet dient te gelden voor ondernemingen of personen<br />
wier activiteit uitsluitend bestaat in het ontvangen en doorgeven van orders aan<br />
bepaalde tegenpartijen zonder dat zij geld of effecten van hun cliënten houden; dat<br />
zij bijgevolg geen aanspraak kunnen maken op de vrijheid van vestiging en de<br />
vrijheid van dienstverrichting onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden, en<br />
zich dus, wanneer zij in een andere Lid-Staat werkzaamheden wensen uit te<br />
oefenen, dienen te voegen naar de door deze Lid-Staat ter zake vastgestelde<br />
voorschriften.”<br />
14
Noteer ook dat de RBD “het overnemen van emissies van alle of bepaalde van de in<br />
deel B genoemde instrumenten en/of het plaatsen van die emissies” als een<br />
beleggingsdienst beschouwt 18 . Het gebruik van de woorden “en/of” is dubbelzinnig:<br />
de vraag rijst immers of het overnemen en het plaatsen van emissies als twee<br />
volwaardige beleggingsdiensten moeten worden beschouwd.<br />
Tot slot beschouwt de RBD beleggingsadvies als een nevendienst. Bijgevolg<br />
kunnen vennootschappen die uitsluitend aan beleggingsadvies doen, geen aanspraak<br />
maken op het Europees paspoort. Het zijn dus de Lid-Staten die deze activiteit – via<br />
“regels van algemeen belang” – kunnen reglementeren en deze reglementering<br />
kunnen opleggen aan EU-ondernemingen die op hun grondgebied diensten van<br />
beleggingsadvies wensen te verstrekken.<br />
2° De herziening van de RBD<br />
Op 15 november 2000 heeft de Commissie een mededeling aan het Europees<br />
Parlement en de Raad openbaar gemaakt over de actualisering van richtlijn<br />
93/22/EEG. De belanghebbende partijen zijn in twee stappen geconsulteerd over die<br />
hervorming. De eerste consultatieronde vond plaats in 2001. De tweede<br />
consultatieronde werd eind mei 2002 afgerond.<br />
Twee voorstellen van de Commissie hebben specifiek betrekking op de<br />
bemiddeling : één over beleggingsadvies en één over plaatsingen.<br />
i) Het begrip “verbonden agenten” (“tied agents”)<br />
Volgens de diensten van de Commissie zou de positie van de verbonden agenten<br />
zoals die op dit moment geregeld is in artikel 1, punt 2 van de RBD, moeten worden<br />
uitgeklaard. Zij zijn van oordeel dat die agenten aan soortgelijke voorwaarden<br />
zouden moeten voldoen als verzekeringstussenpersonen. Verbonden agenten<br />
zouden dus een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moeten hebben. Bovendien<br />
zouden ze geregistreerd moeten zijn in hun Lid-Staat van herkomst. Verder zouden<br />
verbonden agenten gemachtigd moeten worden om hun bedrijf in andere Staten uit<br />
te oefenen en zouden ze worden gecontroleerd in de Staat waar ze zijn gevestigd.<br />
18 In hun bespreking van de beleggingsdienstenrichtlijn hebben de auteurs hun verbazing geuit over<br />
de opneming van de vaste overname in de lijst van de beleggingsdiensten, aangezien die activiteit<br />
strikt genomen geen dienst is in het voordeel van de belegger, meer eerder een dienst in het<br />
voordeel van de emittent die zo niet langer het risico loopt in verband met de effectieve plaatsing<br />
van een uitgifte. Als de vaste overnemer met andere woorden een specifiek risico<br />
vertegenwoordigt voor de emittent (zal hij erin slagen de door hem aangegane verbintenis na te<br />
komen om de uit te geven waarden te betalen ?), vertegenwoordigt hij – in zijn relatie met de<br />
belegger – hetzelfde risico als een tegenpartij die voor eigen rekening zou optreden, een activiteit<br />
die wel als beleggingsdienst is opgenomen in de bijlage bij de RBD (zie M. CARDON de<br />
LICHTBUER, Les perspectives européennes : le projet de directive sur les services<br />
d’investissement, in « Le nouveau droit des marchés financiers », Larciers, Bruxelles, 1992 ; B.<br />
FERON, H. WOUTERS, La directive 93/22 concernant les services d’investissement dans le<br />
domaine des valeurs mobilières et son impact sur la loi du 4 décembre 1990, RPS, 1994, p. 222).<br />
15
De beleggingsonderneming in wier naam de agent optreedt, zou aansprakelijk zijn<br />
voor de door de agent gestelde daden 19 .<br />
Uit de eerste consultatieronde die de Commissie organiseerde, bleek dat de<br />
invoering van een reglementering voor verbonden agenten 20 niet echt op grote<br />
belangstelling kon rekenen. Op de vragen “Should ISD directly regulate the<br />
licensing and activities of tied agents ?” en “Is it sufficient that the investment<br />
firm(s) on whose behalf they operate be liable for them ?” kwamen zestien<br />
antwoorden binnen, waarvan slechts zeven positief. De overige negen antwoorden<br />
stelden dat in de RBD geen reglementering diende te worden ingevoerd voor<br />
verbonden agenten en dat het voldoende was dat de beleggingsondernemingen<br />
aansprakelijk waren voor de daden die hun agenten stelden. Tijdens die eerste<br />
consultatieronde werd in diverse reacties een verduidelijking gevraagd van bepaalde<br />
aspecten van de regels voor verbonden agenten, zoals de mogelijkheid om op te<br />
treden voor verschillende beleggingsondernemingen, de mogelijkheid om zich in<br />
andere Lid-Staten te vestigen en de mogelijkheid om gelden of activa van de<br />
cliënten te houden.<br />
Daarop heeft de Commissie haar benadering gewijzigd en de volgende<br />
reglementering voorgesteld in haar “geactualiseerde oriëntaties” van maart 2002 21 :<br />
“Competent authorities shall ensure that investment firms may employ the services<br />
of tied agents only in accordance with the requirements of this provision. Tied<br />
agents shall not themselves be considered as investment firms for the purposes of<br />
this Directive; they may only provide the services of reception and transmission of<br />
orders and placement on behalf of one 22 investment firm.<br />
The investment firm employing a tied agent remains fully and unconditionally<br />
responsible for all obligations to the client or losses caused to third parties<br />
resulting from the activities of its tied agents, including cases where such losses are<br />
the consequence of any criminal offences.<br />
Competent authorities shall enforce detailed conduct of business rules which shall<br />
require the investment firm to:<br />
- ensure that tied agents possess appropriate general, commercial and professional<br />
knowledge so as to be able to communicate accurately all relevant information<br />
regarding the proposed service to the client or potential client and to be able to<br />
perform such a service in the client’s best interests. The information to be<br />
collected and the manner in which it is processed and relayed to the investment<br />
19 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd_annex2.pdf<br />
20 Summary of responses to the preliminary orientations of Commission services (July 2001),<br />
http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2001-07summ_responses.pdf<br />
21 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2nd-revised-orient_en.pdf<br />
22 Wij hebben dit woord onderstreept.<br />
16
firm shall ensure that tied agents meet the standards that would be required of an<br />
investment firm directly soliciting business or collecting orders as laid down<br />
under the preceding provision (2.3.1);<br />
- ensure that tied agents disclose immediately to any client or prospective client the<br />
capacity in which they are acting and the firm which they are representing. The<br />
content of any marketing communication and manner in which such information<br />
is presented shall meet the standards that would be required of an investment firm<br />
directly soliciting business or collecting orders as laid down under the preceding<br />
provision (2.3.1);<br />
- prevent tied agents from handling money owed by the client to the investment firm<br />
or vice versa;<br />
- monitor its tied agents’ activities and adopt control measures and procedures so<br />
as to ensure that they fulfill, on a continuous basis, the above-mentioned<br />
requirements and that they operate in compliance with the provisions of this<br />
Directive.<br />
Competent authorities shall establish and maintain, under their direct or indirect<br />
(e.g. through the offices of an independent professional body) responsibility, a<br />
register of tied agents. This register shall be updated on a regular basis. Admission<br />
to this register shall be a condition for employment as a tied agent in that Member<br />
State. Admission to the register shall take place on the basis of transparent and<br />
nondiscriminatory criteria (including fitness and propriety requirements). To the<br />
fullest extent possible, account shall be taken of any existing or current<br />
authorization to act as tied agent in another Member State.<br />
Member States shall ensure that when investment firms employ tied agents located<br />
in another Member States, these agents are filed with the register of the State where<br />
they are located and comply with the detailed rules implementing this provision<br />
when providing services to clients in their territory.”<br />
Voor de voorwaarden waaraan verbonden agenten zouden moeten voldoen, verwijst<br />
de Commissie naar de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling 23 .<br />
De “gevolmachtigde agenten” op wie kredietinstellingen (voor de activiteit<br />
“beleggingsdiensten”) en beleggingsondernemingen in ons land een beroep doen,<br />
kunnen zeker tot de verbonden agenten worden gerekend waarvan sprake in de<br />
geactualiseerde oriëntaties van de Commissie.<br />
De oriëntaties waaraan uitgebreid aandacht wordt besteed in het laatste deel van<br />
deze studie, sluiten aan bij de meeste oriëntaties die door de Europese Commissie<br />
worden vooropgesteld.<br />
23 Zie toelichting hieronder (I.A.2.c)).<br />
17
Op één punt zouden de oriëntaties van de Europese Commissie echter voor ernstige<br />
problemen kunnen zorgen. Het gaat daarbij meer bepaald om het voornemen om<br />
verbonden agenten te verbieden ”to handle money owed by the client to the<br />
investment firm and vice versa”. Met dat verbod zou de neutraliteit van de<br />
prudentiële regels doorbroken worden ten aanzien van het door de instellingen met<br />
een vergunning gekozen sociale statuut voor de personen die exclusief in hun naam<br />
en voor hun rekening werken. Bovendien zou dat verbod voor exclusieve agenten –<br />
vooral als dat op al hun activiteiten zou slaan – betekenen dat de Belgische<br />
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zwaar moeten gaan investeren in<br />
een reorganisatie van hun distributienet. De Belgische vertegenwoordiging in het<br />
Comité voor het effectenbedrijf heeft de aandacht trouwens al gevestigd op de<br />
gevolgen van het geplande verbod.<br />
ii) “Arrangement and facilitation”<br />
In de voorafgaande oriëntaties in het vooruitzicht van de herziening van de RBD<br />
stelde de Commissie ook voor om een nieuwe kerndienst te creëren die<br />
“arrangement and facilitation” van cliëntenorders zou worden genoemd 24 .<br />
Voornoemd verbod ”to handle money owed by the client to the investment firm and<br />
vice versa” zou van toepassing zijn op de ondernemingen die de nieuwe dienst<br />
zouden verstrekken. Zij zouden niet optreden voor rekening van een andere<br />
beleggingsonderneming. De Commissie stelde trouwens duidelijk dat dergelijke<br />
ondernemingen zelfstandig zouden moeten zijn, omdat ze anders zouden thuishoren<br />
in de categorie van “verbonden agenten” die hierboven aan bod komt. De<br />
Commissie stelde ook voor om, parallel met de invoering van “arrangement and<br />
facilitation” als nieuwe beleggingsdienst, de uitzondering te schrappen waarvan<br />
sprake in artikel 2, tweede lid, littera g) van de RBD :<br />
« Art. 2.2(g): Remove from list of excluded activities: Independent order-routers<br />
and mediators are now covered by new core service definition. Tied agents<br />
representing or acting on behalf of authorized investment firms are covered by new<br />
provision in the revised ISD. The inclusion of a specific provision on these entities<br />
does not imply that such entities qualify as “investment firms”. »<br />
In een later stadium heeft de Commissie ervan afgezien om “arrangement and<br />
facilitation” als een volwaardige beleggingsdienst te beschouwen, omdat “une<br />
analyse plus approfondie démontra que les services de routage pur des ordres ne<br />
soulevaient pas de problème de protection des investisseurs, ni d’intégrité et<br />
d’efficacité du marché, auxquelles les disciplines du marché apporteraient une<br />
réponse appropriée” 25 .<br />
In haar geactualiseerde oriëntaties van maart 2002 26 blijkt de Commissie de<br />
categorie van beleggingsondernemingen « Independent order-routers and<br />
24<br />
http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd_annex1.pdf<br />
25<br />
http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2nd-overviewpaper_fr.pdf<br />
26<br />
http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2nd-revised-orient_en.pdf<br />
18
mediators » wel degelijk te hebben geschrapt, zonder echter het geschrapte artikel<br />
2, tweede lid, littera g) opnieuw in te voeren.<br />
We veronderstellen dat het hier om een vergetelheid gaat en dat de Commissie<br />
artikel 2, tweede lid, littera g) zal behouden in de richtlijn. Als dat niet zou<br />
gebeuren, zou de richtlijn niet langer toestaan dat zelfstandigen orders met<br />
betrekking tot financiële instrumenten ontvangen en doorgeven, zonder tot de<br />
beleggingsondernemingen te worden gerekend en dus zonder de desbetreffende<br />
beroepsvereisten na te leven (inclusief de eigen-vermogensvereisten) 27 .<br />
iii) Beleggingsadvies<br />
Reeds bij de start van de herziening van de RBD suggereerde de Commissie om één<br />
of meer nevendiensten op te waarderen tot kerndiensten 28 . Dat gold met name voor<br />
het “zelfstandig beleggingsadvies”.<br />
De Commissie gaf volgende definitie van het begrip “zelfstandig beleggingsadvies”<br />
en verantwoordde de vermelding ervan bij de kerndiensten als volgt 29 :<br />
“Independent investment advice: Independent investment advice is a service paid by<br />
the client which consists in providing for an investor advice relating to one or more<br />
financial instruments, aimed at furnishing the client with personal<br />
recommendations. An independent investment advisor is an authorised entity whose<br />
main business is the provision of independent and objective personalised<br />
recommendations to individual clients<br />
New definition: Investment advice is to be distinguished from brokerage services<br />
and individual portfolio management in that the service is confined to provision of<br />
personalised recommendations and the service provider takes no further steps to<br />
obtain execution of the recommended investment(s). It follows that this service<br />
cannot be cumulated with other core-services which involve the service provider<br />
acting as an agent to obtain execution of the order. The definition is confined to<br />
“independent” investment advice. Based on proposal of the FESCO WG on<br />
investor protection, it is proposed that independent advice require that the service<br />
be paid for by the client. This is intended to avoid activities of the service provider<br />
being funded partly or largely through inducements/commissions; and thereby limit<br />
the risk that the quality of investment advice is compromised by considerations of<br />
self-interest on the part of the advisor. An alternative approach (option 2) might be<br />
to manage conflict of interests by requiring stringent disclosure of any relationships<br />
27 Weliswaar bedraagt het minimumkapitaal dat momenteel op Europees niveau is voorgeschreven<br />
voor beleggingsondernemingen die niet over een vergunning beschikken om geld of effecten<br />
van cliënten te houden, transacties voor eigen rekening te verrichten of emissies met<br />
plaatsingsgarantie over te nemen, slechts 50.000 euro (artikel 3.2 van richtijn 93/6/EEG inzake<br />
de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, PB 1993 nr. L<br />
141 p.1).<br />
28 COM (2000) 729, p. 11.<br />
29 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd_annex1.pdf<br />
19
with authorised intermediaries whose services or products are recommended by the<br />
advisor. Is the language “commercially independent/objective<br />
recommendations/advice” sufficiently clear in expressing the idea that the advisor<br />
should not be influenced by any considerations of own material gain when<br />
recommending investments? Need for commercial independence suggests that the<br />
service of “independent advice” could only be provided by institutions providing<br />
other core services (e.g. placement/underwriting, dealing) where there is extremely<br />
stringent functional separation to limit conflicts of interest. This separation should<br />
be such as to ensure an arms-length relationship between advisory arm and<br />
department executing orders (or producing general financial analysis). Tied<br />
advisors or other entities whose sole purpose is to represent or solicit business on<br />
behalf of particular investment service providers are excluded from this definition.<br />
CBR requirements need to be tailored to this service (declaration of all soft dollar<br />
commissions and relationships with issuers, intermediaries placing instruments,<br />
other CBR obligations will be required). It should be the case that provision of<br />
personalised recommendations in financial instruments should be the main business<br />
of the firm. Investment advice provided on an incidental basis by other entities (tax<br />
or legal advisors) should not fall within the scope of the definition or be subject to<br />
ISD obligations.”<br />
Het accent ligt dus duidelijk op de zelfstandigheid van de beleggingsadviseur. De<br />
Commissie plaatst de beleggingsadviseur tegenover de verbonden agent die al<br />
eerder aan bod kwam.<br />
Na de eerste consultatieronde bleek een ruime consensus te bestaan over de<br />
vermelding van het zelfstandige beleggingsadvies bij de kerndiensten 30 . Toch<br />
bleken vele vraagtekens te worden geplaatst bij de gevraagde zelfstandigheid van de<br />
beleggingsadviseurs. Het feit dat die adviseurs enkel door hun cliënten worden<br />
vergoed, leek die zelfstandigheid onvoldoende te waarborgen. Tijdens die eerste<br />
consultatieronde is er ook herhaaldelijk op gewezen dat moest worden<br />
gecontroleerd of de vooropgestelde benadering in het kader van de herziening van<br />
de RBD strookte met de benadering in de richtlijn betreffende<br />
verzekeringsbemiddeling 31 . Tot slot is in bepaalde reacties gesuggereerd het<br />
vereiste inzake minimumkapitaal voor dat soort beleggingsdiensten te vervangen<br />
door de verplichting om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.<br />
In haar geactualiseerde oriëntaties heeft de Commissie het beleggingsadvies<br />
opgenomen in deel A van de bijlage bij de RBD, waarin de kerndiensten worden<br />
opgesomd. Zij definieert die dienst als volgt :<br />
30 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2001-07-<br />
summ_responses.pdf<br />
31 Zie de analyse van die richtlijn hieronder (I.A.3). In die richtlijn wordt iedere persoon die<br />
beroepshalve diensten op het gebied van verzekeringsbemiddeling verstrekt aan derden, als<br />
verzekeringstussenpersoon beschouwd, met uitzondering van de personen met een andere<br />
beroepswerkzaamheid die in de loop van die andere beroepswerkzaamheid incidenteel advies<br />
over verzekeringsdekking verstrekken.<br />
20
“Where the business of a firm is the provision of impartial and informed personal<br />
recommendation to a customer in respect of one or more transactions or investment<br />
services relating to financial instruments.”<br />
De vermelding van het beleggingsadvies bij de beleggingsdiensten is natuurlijk niet<br />
onbelangrijk voor het onderzoek van de problematiek van de tussenpersonen voor<br />
financiële instrumenten. Die tussenpersonen verstrekken noodzakelijkerwijs<br />
informatie aan hun cliënten. Welnu, het is niet zo eenvoudig de grens te trekken<br />
tussen adviesverlening en informatieverstrekking over de aangeboden producten.<br />
Bij de eerste consultatieronde werd herhaaldelijk gevraagd naar een duidelijkere<br />
definitie van de dienst “beleggingsadvies” 32 . Voornoemde definitie die de<br />
Commissie later gaf als reactie op de tijdens de eerste consultatieronde<br />
herhaaldelijk uitgedrukte vrees, lijkt nog steeds niet helemaal bevredigend te zijn.<br />
Er zou een nog duidelijker onderscheid moeten worden gemaakt tussen<br />
beleggingsadvies en informatieverstrekking over de aangeboden producten.<br />
iv) Plaatsing<br />
In juli 2001 stelde de Commissie – bij de eerste consultatieronde in het vooruitzicht<br />
van de herziening van de RBD – voor om de definitie van die beleggingsdienst als<br />
volgt uit breiden 33 :<br />
“Underwriting and placement services to support offer of securities, with or without<br />
guarantee”.<br />
Zij verantwoordde haar standpunt als volgt :<br />
“Clarification of existing definition: The proposed definition is broader than<br />
current definition. It encompasses a wider range of services to support primary<br />
market issue of securities, involving varying degrees of commitment on the part of<br />
service provider to assume any unsubscribed element of issue. This activity<br />
comprises 2 dimensions:<br />
– Support to issuer in respect of issuance on primary markets (issuer-facing<br />
obligations): provisions relating to this dimension of the activity are included in<br />
proposals on public offer of prospectus, single passport for issuer. ISD provisions<br />
are of limited relevance (except for linkage to CAD);<br />
– Investor-facing activities: the firm providing underwriting or placing services<br />
may wish to sell securities to end-investors on its own account or as part of offer to<br />
market. This activity should be treated as any other sale of securities and be fully<br />
32 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2001-07-<br />
summ_responses.pdf<br />
33 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd_annex1.pdf<br />
21
subject to investor protection rules under the CBR provision. Particularly relevant<br />
in this context will be disclosure of conflicts of interest.<br />
It is not intended to cover ancillary activities such as advertising which are not<br />
directly related to arranging subscription to issue or placing of securities with<br />
investors.<br />
In light of this broader definition, the existing inclusion of “services related to<br />
underwriting” as a non-core service is deleted.”<br />
Naar aanleiding van de eerste consultatie stelde de Commissie vast dat “the<br />
“slight” modifications proposed to the definition of some of the services that are<br />
currently part of the core services such as brokerage and underwriting and<br />
placement are broadly welcomed.”<br />
In haar geactualiseerde oriëntaties stelde de Commissie voor deze beleggingsdienst<br />
als volgt te definiëren 34 :<br />
”Underwriting, placing and other activities directly related (not advertising or<br />
other indirect activities) to public or private offer or promotion of financial<br />
instruments and investment services, their distribution to prospective clients<br />
(irrespective of whether this involves some element of direct guarantee in the even<br />
of unsubscribed offer).”<br />
Door in die definitie te spreken over vaste overname én over plaatsing, komt er een<br />
einde aan de ambiguïteit in de huidige tekst van de RBD waar de woorden “en/of”<br />
worden gebruikt. Het is duidelijk dat de Commissie plaatsing en vaste overname als<br />
twee volwaardige beleggingsdiensten ziet.<br />
Nu er een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen plaatsing en vaste overname,<br />
moet ook nog een onderscheid worden gemaakt tussen plaatsing en die andere<br />
beleggingsdienst, namelijk het ontvangen en doorgeven van orders.<br />
In dat verband kunnen twee interpretaties worden onderscheiden :<br />
1. Door te spreken over “support to primary issue of securities” en door<br />
plaatsing en vaste overname te groeperen, lijkt de Commissie de plaatsing te<br />
situeren op de primaire markt. Bijgevolg zou er kunnen worden van<br />
uitgegaan dat de activiteit van het ontvangen en doorgeven van orders<br />
noodzakelijkerwijs op de secundaire markt dient te worden verricht. Die<br />
analyse druist echter in tegen het bepaalde bij artikel 2, 2, g) van de RBD<br />
dat handelt over het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot<br />
rechten van deelneming in ICB’s. Die worden immers bijna altijd<br />
aangeboden op de primaire markt.<br />
34 http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/finances/mobil/isd/docs/2nd-revised-orient_en.pdf<br />
22
2. Er zou ook kunnen worden gesteld dat de plaatsing een contractuele relatie<br />
impliceert tussen de emittent en de beleggingsonderneming.<br />
Het zou derhalve nuttig zijn dat de Europese Commissie de herziening van de RBD<br />
aangrijpt om duidelijkheid te scheppen omtrent de begrippen “plaatsing” en<br />
“ontvangen/doorgeven van orders”.<br />
c) De richtlijnen betreffende de toegang tot het verzekeringsbedrijf en de<br />
interpretatieve mededeling van de Commissie<br />
De eerste richtlijnen van 24 juli 1973 betreffende de toegang tot het directe<br />
verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche 35 , en van 5<br />
maart 1979 betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf 36 ,<br />
waren bedoeld om het de verzekeringsondernemingen uit een Lid-Staat van de<br />
Europese Gemeenschap gemakkelijker te maken zich te vestigen in de andere Lid-<br />
Staten.<br />
De tweede richtlijnen van 22 juni 1988 37 en 8 november 1990 38 waren bedoeld om<br />
de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten te bevorderen.<br />
De derde richtlijnen van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke<br />
en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met<br />
uitzondering van de levensverzekeringsbranche 39 , en van 10 november 1992 tot<br />
coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het<br />
directe levensverzekeringsbedrijf 40 , vormden het sluitstuk van de verwezenlijking<br />
van de interne markt in de verzekeringssector.<br />
Artikel 3 van de tweede richtlijnen bepaalt dat “met een agentschap of bijkantoor<br />
elke duurzame aanwezigheid van een onderneming op het grondgebied van een Lid-<br />
Staat wordt gelijkgesteld, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een<br />
bijkantoor of een agentschap, maar enkel bestaat uit een bureau, beheerd door<br />
eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon 41 die echter<br />
gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap<br />
zou doen”. In de richtlijnen met betrekking tot het verzekeringsbedrijf komt dus een<br />
soortgelijk beginsel aan bod als in artikel 1, punt 2 van de RBD, namelijk de<br />
gelijkstelling van permanente gevolmachtigden met de verzekeringsonderneming<br />
zelf 42 . Het betreft hier het beginsel dat het Hof van Justitie van de Europese<br />
Gemeenschappen reeds heeft geponeerd in zijn arrest van 4 december 1986 –<br />
Commissie/Duitsland 43 .<br />
35 Richtlijn 73/239/EEG.<br />
36 Richtlijn 79/267/EEG.<br />
37 Richtlijn 88/357/EEG.<br />
38 Richtlijn 90/19/EEG.<br />
39 Richtlijn 92/49/ EEG, PB nr. L228 van 11.08.1992.<br />
40 Richtlijn 92/96/ EEG, PB nr. L360 van 9.12.1992.<br />
41 Wij hebben deze woorden onderstreept.<br />
42 Dit beginsel komt echter niet voor in de bankrichtlijnen.<br />
43 Zaak 205/84, Jurisprudentie 1986, p. 3755.<br />
23
Zoals in de banksector rees in de verzekeringssector de vraag waar de scheidslijn<br />
tussen “dienstverrichting” en “vestiging” ligt wanneer verzekeringsondernemingen<br />
een beroep doen op zelfstandige tussenpersonen in een andere Lid-Staat. Om deze<br />
“grijze zone” uit te klaren, heeft de Europese Commissie in een interpretatieve<br />
mededeling van 2 februari 200 een aantal criteria vastgelegd die het mogelijk<br />
maken te bepalen vanaf wanneer er sprake is van een “vestiging” en niet langer van<br />
“vrij verrichten van diensten” 44 . De redenering die de Commissie in die mededeling<br />
volgt, sluit nauw aan bij de redenering die zij eerder volgde op bancair vlak 45 . De<br />
vragen die rijzen, zijn immers dezelfde in beide sectoren en het antwoord hierop<br />
steunt op dezelfde rechtspraak 46 .<br />
In haar mededeling heeft de Commissie rekening gehouden met de recente evolutie<br />
van de rechtspraak van het Hof van Justitie. Zoals ook op bancair vlak trekt de<br />
Commissie lering uit de arresten De Bloos 47 , Somafer 48 , Blanckaert en Willems 49 .<br />
Volgens die rechtspraak sluit het tijdelijke karakter van een dienstverrichting de<br />
mogelijkheid niet uit dat de dienstverlener in de Lid-Staat van ontvangst de<br />
infrastructuur (kantoor, …) uitbouwt die nodig is om de betrokken dienst te kunnen<br />
verrichten. Verricht een onderneming echter economische activiteiten via een<br />
permanente aanwezigheid in de Lid-Staat waar zij diensten verricht, dan gelden<br />
voor haar de bepalingen van het Verdrag over het vestigingsrecht.<br />
Om ervan kunnen uit te gaan dat de banden tussen die zelfstandige personen en de<br />
verzekeringsonderneming dusdanig zijn dat de verzekeringsonderneming onder de<br />
vestigingsregeling valt, moet de zelfstandige persoon aan de drie volgende<br />
cumulatieve voorwaarden voldoen :<br />
a) hij moet onderworpen zijn aan de leiding en het toezicht van de<br />
verzekeringsonderneming die hij vertegenwoordigt,<br />
b) hij moet de verzekeringsonderneming kunnen verbinden en<br />
c) hij moet over een permanent mandaat beschikken.<br />
Dit zijn ook de drie criteria die de Europese Commissie heeft uitgewerkt voor de<br />
banksector. Toch geeft de Commissie in haar interpretatieve mededeling over het<br />
verzekeringsbedrijf een gedetailleerde toelichting bij de manier waarop die drie<br />
criteria moeten worden geïnterpreteerd. Zo is de Commissie in verband met het<br />
permanente mandaat van oordeel dat “een verzekeringsonderneming welke besluit<br />
verzekeringsovereenkomsten door middel van het vrij verrichten van diensten af te<br />
sluiten, zich moet kunnen bedienen van bepaalde diensten “upstream” en<br />
44<br />
PB 2000 nr. C43/03.<br />
45<br />
Mededeling van 20 juni 1997, SEC (97) 1193 die hierboven wordt geanalyseerd (I.A.2.a).<br />
46<br />
Zie I.A.2.a) hieronder.<br />
47<br />
Zaak 14/76, Jurisprudentie 1976 p. 3755<br />
48<br />
Zaak 33/78, Jurisprudentie 1978, p. 2183.<br />
49<br />
Zaak 139/80, Jurisprudentie 1981, p. 819.<br />
24
“downstream” in de lidstaat van de dienstverrichting. Zo zou een<br />
verzekeringsonderneming bijvoorbeeld voor haar vrije dienstverrichtingsactiviteiten<br />
gebruik moeten kunnen maken van:<br />
- acquisiteurs die geen verzekeringsovereenkomsten afsluiten en zich beperken tot<br />
het doorzenden voor acceptatie van verzekeringsvoorstellen van potentiële<br />
verzekeringsnemers aan de verzekeringsonderneming,<br />
- een permanente structuur voor de inning van verzekeringspremies uit hoofde<br />
van overeenkomsten die bij wege van het vrij verrichten van diensten zijn<br />
gesloten (bijv. een kredietinstelling, een factoringbedrijf),<br />
- een permanente structuur voor de inontvangstneming van aangiften van<br />
schadegevallen betreffende op basis van vrije dienstverrichting afgesloten<br />
overeenkomsten en voor de doorzending ervan aan de verzekeringsonderneming<br />
met het oog op de aanvaarding of de weigering om de kosten op zich te nemen,<br />
- een permanente structuur enkel voor het beheer van schadedossiers, welke in<br />
voorkomend geval het uitkeren van schadevergoeding kan inhouden ter<br />
uitvoering van door de verzekeraar zelf gegeven instructies.”<br />
Een verzekeringsonderneming die – weze het permanent - een beroep doet op<br />
voornoemde tussenpersonen, zal niet worden geacht onder het vestigingsrecht te<br />
vallen, maar onder het recht inzake het vrij verrichten van diensten.<br />
In haar interpretatieve mededeling stelt de Europese Commissie verder het<br />
volgende : “wanneer een zelfstandig intermediair van een enkele verzekeringsonderneming<br />
exclusieve volmacht heeft ontvangen, is dit een belangrijke<br />
aanwijzing dat de tussenpersoon aan het toezicht en de leiding van de<br />
verzekeringsonderneming onderworpen is. Toch komt het in de verzekeringssector<br />
vaak voor dat de verzekeringstussenpersonen verscheidene<br />
verzekeringsondernemingen tegelijkertijd vertegenwoordigen. Meestal heeft hun<br />
vertegenwoordiging dan betrekking op onderscheiden verzekeringsbranches van<br />
de vertegenwoordigde ondernemingen. In een dergelijk geval zou een<br />
tussenpersoon die werkt voor verschillende verzekeringsondernemingen waarvan<br />
slechts een hem exclusieve volmacht heeft verleend, worden gelijkgesteld met een<br />
bijkantoor van deze ene volmachtgevende verzekeraar, voorzover deze volmacht<br />
de tussenpersoon onder het toezicht en de leiding van deze<br />
verzekeringsonderneming stelt. Daarentegen zouden de overige<br />
verzekeringsondernemingen onder de regels inzake het vrij verrichten van<br />
diensten vallen.”<br />
3. De Europese regelgeving over de verzekeringstussenpersonen<br />
a) Richtlijn 77/92/EEG<br />
Op 13 december 1976 keurde de Raad een richtlijn goed met maatregelen ter<br />
bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het<br />
vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden van verzekeringsagent en<br />
25
assurantiemakelaar 50 . Zoals haar naam aangeeft, wil deze richtlijn een einde stellen<br />
aan de beperkingen waarmee de verzekeringstussenpersonen worden<br />
geconfronteerd wanneer zij in meer dan één Lid-Staat bedrijvig zijn. De Raad had<br />
immers vastgesteld dat de voorwaarden om toegang te krijgen tot het beroep van<br />
verzekeringstussenpersoon verschilden van de ene Lid-Staat tot de andere, wat de<br />
vrije toegang tot het beroep in de weg stond. De richtlijn omvat maatregelen die er<br />
vooral moeten voor zorgen dat de tussenpersonen in alle Lid-Staten over dezelfde<br />
beroepskennis beschikken. Aan de hand van de opgedane beroepservaring kan het<br />
bewijs daarvan worden geleverd.<br />
Richtlijn 77/92/EEG is in het Belgische recht omgezet bij koninklijk besluit van 10<br />
december 1979. Noteer dat die richtlijn eind 2004 zal worden opgeheven bij de<br />
inwerkingtreding van de richtlijn betreffende de verzekeringsbemiddeling.<br />
b) Aanbeveling van de Commissie inzake verzekeringstussenpersonen<br />
De verzekeringstussenpersonen komen eveneens aan bod in een aanbeveling van de<br />
Europese Commissie van 18 december 1991 51 . Daarin verwijst de Commissie naar<br />
het feit dat verzekeringstussenpersonen een belangrijke factor vormen bij de<br />
verkoop van verzekeringen in de Lid-Staten, en dat de vereisten inzake<br />
vakbekwaamheid voor verzekeringstussenpersonen van fundamenteel belang zijn<br />
voor de bescherming van de verzekeringnemers. Daarom vond de Commissie het<br />
wenselijk dat die tussenpersonen zouden voldoen aan beroepsvereisten en dat zij<br />
ingeschreven zouden worden in een register. In dat register dient een onderscheid te<br />
worden gemaakt tussen niet-zelfstandige en zelfstandige tussenpersonen, wat in de<br />
praktijk echter niet zo eenvoudig is gebleken.<br />
Wat de beroepskennis betreft, moet worden opgemerkt dat de Commissie het aan de<br />
Lid-Staten overliet om het vereiste niveau te bepalen. Zij heeft in haar aanbeveling<br />
bovendien de wens uitgedrukt dat de verzekeringstussenpersonen niet alleen over<br />
een beroepsaansprakelijkheidsverzekering maar ook over voldoende financiële<br />
draagkracht en de vereiste professionele betrouwbaarheid zouden beschikken.<br />
Volgens de Commissie was een – voor de Lid-Staten niet dwingende – aanbeveling<br />
op dat ogenblik het beste middel om het gewenste resultaat te bereiken 52 . België<br />
heeft daarop gereageerd met de goedkeuring van de wet van 27 maart 1995 die in<br />
bepaalde opzichten zelfs verder gaat dan de aanbeveling van de Commissie 53 .<br />
50 Richtlijn 77/92/EEG, PB 1977 nr. L26/14.<br />
51 PB 1992 nr. L 19/32.<br />
52 Zie inzonderheid G. CARLE, M.A. ROSSEELS, La loi du 27 mars 1995 relative à<br />
l’intermédiation en assurances et à la distribution d’assurances, Cahier du juriste, 12-1995, p.<br />
99.<br />
53 Voor toelichting bij die wet, zie hieronder (I.B.2.).<br />
26
c) Richtlijn betreffende de verzekeringsbemiddeling<br />
Nadat zij had vastgesteld dat er tussen de nationale bepalingen nog grote verschillen<br />
bestonden die de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van<br />
verzekeringstussenpersonen in de interne markt belemmerden, heeft de Europese<br />
Commissie in 2000 een voorstel voor een richtlijn betreffende de<br />
verzekeringsbemiddeling ingediend 54 . Op 30 september 2002 is de richtlijn<br />
goedgekeurd 55 . Zij coördineert de nationale bepalingen betreffende de vereisten<br />
inzake beroepsbekwaamheid en de registerinschrijving van personen die<br />
werkzaamheden op het gebied van de verzekeringsbemiddeling aanvangen, en zal –<br />
zodra zij eind 2004 in werking treedt – de eerder besproken richtlijn 77/92/EEG<br />
vervangen.<br />
Het Parlement en de Raad stellen in de nieuwe richtlijn vast dat verscheidene<br />
soorten personen of instellingen, zoals agenten of makelaars, verzekeringsproducten<br />
kunnen distribueren. De gelijke behandeling van marktdeelnemers en de<br />
bescherming van de cliënt vereisen dat al die personen en instellingen onder de<br />
reglementering vallen.<br />
De richtlijn geldt echter niet voor personen die bemiddelingsdiensten verrichten<br />
voor verzekeringsovereenkomsten wanneer een aantal voorwaarden zijn vervuld,<br />
namelijk wanneer de verzekeringsovereenkomst geen levensverzekeringsovereenkomst<br />
is en de verzekeringsovereenkomst geen aansprakelijkheidsrisico’s<br />
dekt.<br />
De verzekeringstussenpersoon kan worden gedefinieerd als eenieder die, tegen<br />
vergoeding en op eigen verantwoordelijkheid, verzekeringsovereenkomsten<br />
voorstelt of aanbiedt.<br />
De richtlijn biedt de mogelijkheid om een duale regeling in te voeren, waarbij een<br />
onderscheid wordt gemaakt tussen “verbonden verzekeringstussenpersonen” en<br />
“verzekeringstussenpersonen die op eigen verantwoordelijkheid optreden”.<br />
De richtlijn definieert een “verbonden verzekeringstussenpersoon” als volgt :<br />
“eenieder die, in naam en voor rekening van een verzekeringsonderneming, of<br />
meerdere verzekeringsondernemingen indien het niet om onderling concurrerende<br />
verzekeringsproducten gaat, een verzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefent, maar<br />
die noch premies, noch voor de klant bestemde bedragen int en, wat hun respectieve<br />
producten betreft, onder volledige verantwoordelijkheid van die<br />
verzekeringsondernemingen handelt”.<br />
54<br />
COM 2000 (511).<br />
55<br />
http://europa.eu.int/rapid/start/cgi/guestfr.ksh?p_action.gettxt=gt&doc=IP/02/1390|0|<br />
RAPID&lg=FR&display=<br />
27
Naast die duale regeling zijn diverse varianten mogelijk. Dat is het geval in België<br />
waar een agent niet noodzakelijk “verbonden” is in de zin van de richtlijn. Met<br />
andere woorden, niet elke agent is noodzakelijkerwijs een “exclusief” agent 56 .<br />
De richtlijn bepaalt verder dat alle tussenpersonen in een register moeten worden<br />
ingeschreven bij de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar zij hun woonplaats of<br />
hoofdkantoor hebben 57 . Om in dat register te kunnen worden ingeschreven, moeten<br />
de betrokkenen aan strikte beroepsvereisten voldoen :<br />
- beroepskennis en -bekwaamheid<br />
De Lid-Staten van herkomst kunnen terzake hun vereisten inzake<br />
beroepskennis en –bekwaamheid aanpassen in functie van de activiteit van de<br />
verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon en de verdeelde producten. De<br />
Lid-Staten hoeven trouwens niet van alle natuurlijke personen die werken voor<br />
een onderneming en een verzekerings- of<br />
herverzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefenen, te eisen dat zij een bewijs<br />
leveren van hun kennis en bekwaamheid. De Lid-Staten zorgen ervoor dat een<br />
redelijk aantal personen in de leiding van die ondernemingen die<br />
verantwoordelijk zijn voor bemiddeling inzake verzekeringsproducten, alsook<br />
iedere andere persoon die zich rechtstreeks met verzekerings- of<br />
herverzekeringsbemiddeling bezighoudt, het bewijs leveren dat zij beschikken<br />
over de kennis en bekwaamheid die relevant is voor de vervulling van hun<br />
taken.<br />
- betrouwbaarheid<br />
Dit houdt in dat de tussenpersonen minimaal een blanco strafblad hebben met<br />
betrekking tot ernstige strafbare feiten in verband met vermogensdelicten of<br />
andere met financiële activiteiten verband houdende delicten. Zij mogen<br />
voorheen niet failliet zijn verklaard, tenzij eerherstel werd verkregen. Noteer<br />
dat de Lid-Staten de vereiste inzake betrouwbaarheid niet hoeven toe te passen<br />
op alle natuurlijke personen die voor een verzekeringsonderneming werken.<br />
Enkel de leiding van die onderneming en alle medewerkers die zich<br />
rechtstreeks met verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling bezighouden,<br />
dienen aan die vereiste te voldoen.<br />
56<br />
De inhoud van het mandaat van de verzekeringstussenpersoon wordt toegelicht in de<br />
overeenkomst die hij heeft gesloten met de verzekeringsonderneming waarvoor hij werkt. De<br />
formules waarvoor in zo’n overeenkomst wordt geopteerd, kunnen onderling sterk van elkaar<br />
verschillen.<br />
57<br />
Verbonden bemiddelaars kunnen echter worden ingeschreven door de verzekeringsonderneming<br />
waarvoor zij werken.<br />
28
- dekking tegen beroepsaansprakelijkheid<br />
De minimale dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering bedraagt<br />
EUR 1.000.000 per schadegeval en EUR 1.500.000 per jaar voor alle<br />
schadegevallen 58 . Terzake moet worden opgemerkt dat die dekking niet vereist<br />
is wanneer die verzekering of vergelijkbare garantie reeds wordt geboden door<br />
de onderneming in naam waarvan de tussenpersoon handelt of bevoegd is te<br />
handelen, of die onderneming volledig aansprakelijk is voor het handelen van<br />
de tussenpersoon.<br />
- financiële draagkracht<br />
De Lid-Staten dienen ook alle nodige maatregelen te nemen om de cliënten te<br />
beschermen tegen het onvermogen van de verzekeringstussenpersonen om de<br />
premie aan de verzekeringsonderneming over te dragen of het bedrag van de<br />
schadevordering of premierestitutie aan de verzekerden over te dragen. Die<br />
maatregelen kunnen één of meer van de volgende vormen aannemen : (i) bij<br />
wet of overeenkomst vastgestelde bepalingen op grond waarvan door de cliënt<br />
aan de tussenpersoon betaalde bedragen worden geacht aan de onderneming te<br />
zijn betaald, terwijl door de onderneming aan de tussenpersoon betaalde<br />
bedragen worden geacht niet aan de cliënt te zijn betaald totdat de cliënt deze<br />
bedragen werkelijk ontvangt ; (ii) verzekeringstussenpersonen moeten over een<br />
financiële draagkracht beschikken die permanent 4 % van het totaal van de<br />
jaarlijks ontvangen premies beloopt, met een minimum van EUR 15.000 ; (iii)<br />
het geld van cliënten wordt via strikt gescheiden cliëntenrekeningen<br />
overgemaakt of (iv) een garantiefonds wordt opgericht.<br />
De geregistreerde tussenpersonen mogen de activiteiten van<br />
verzekeringsbemiddeling in de hele Gemeenschap uitoefenen, zowel in het kader<br />
van de vrijheid van vestiging als in het kader van het vrij verrichten van diensten.<br />
De verzekeringsondernemingen mogen uitsluitend een beroep doen op<br />
geregistreerde verzekeringstussenpersonen.<br />
Bovendien legt de richtlijn de verzekeringstussenpersoon de verplichting op om aan<br />
de consument informatie te verstrekken over zijn identiteit (inzonderheid over de<br />
eventuele afhankelijkheidsverhoudingen van de tussenpersoon ten aanzien van één<br />
of meer verzekeringsondernemingen) en over de elementen waarop zijn advies over<br />
de keuze van een bepaald verzekeringsproduct is gebaseerd. In dat verband moet hij<br />
aan de cliënt meedelen of hij adviseert op grond van een onpartijdige analyse 59 , of<br />
58 Noteer dat de eisen in België met betrekking tot de dekking per schadegeval – EUR 743.680,57<br />
per schadegeval – momenteel minder streng zijn, terwijl de eisen met betrekking tot de totale<br />
dekking – EUR 2.478.935,25 per jaar – veel strenger zijn. Wat het minimumbedrag van de<br />
dekking per schadegeval betreft, zal de wet van 27 maart 1995 dus moeten worden aangepast.<br />
59 Wanneer de tussenpersoon de cliënt meedeelt dat hij adviseert op grond van een objectieve<br />
analyse, is hij verplicht zijn advies te baseren op een analyse van een toereikend aantal op de<br />
markt verkrijgbare verzekeringsovereenkomsten, zodat hij de verzekeringsovereenkomst kan<br />
aanbevelen die aan de behoeften van de cliënt voldoet.<br />
29
hij uitsluitend met één of meer verzekeringsondernemingen verzekeringszaken doet,<br />
dan wel of hij - hoewel zonder uitsluitend met één of meer<br />
verzekeringsondernemingen verzekeringszaken te doen – toch niet adviseert op<br />
grond van een onpartijdige analyse. Alvorens een verzekeringsovereenkomst te<br />
sluiten, preciseert de verzekeringstussenpersoon ten minste de verlangens en<br />
behoeften van deze cliënt, alsook de elementen waarop zijn advies over een bepaald<br />
verzekeringsproduct is gebaseerd. Deze preciseringen variëren in functie van de<br />
complexiteit van de aangeboden verzekeringsovereenkomst.<br />
Elke Lid-Staat moet ten behoeve van de consumenten zorgen voor passende<br />
klachten- en beroepsprocedures voor de gerechtelijke en minnelijke beslechting van<br />
geschillen.<br />
De Lid-Staten moeten de richtlijn binnen twee jaar na haar inwerkingtreding – met<br />
andere woorden vóór eind 2004 – omzetten in hun nationaal recht.<br />
België voldoet reeds aan de meeste van die Europese vereisten, omdat de wet van<br />
27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van<br />
verzekeringen soortgelijke voorwaarden koppelt aan de registratie van de<br />
verzekeringstussenpersonen als de voorwaarden die door de Europese wetgever<br />
worden ingevoerd 60 . Toch zal de wet van 27 maart 1995 op diverse punten moeten<br />
worden aangepast 61 .<br />
4. De richtlijn tot reglementering van de beheermaatschappijen van de<br />
instellingen voor collectieve belegging in effecten (“ICBE’s”)<br />
Op 21 januari 2002 hebben het Parlement en de Raad richtlijn 2001/107/EG<br />
goedgekeurd die onder meer een prudentieel statuut invoert voor de<br />
beheermaatschappijen van de ICBE’s 62 .<br />
Deze richtlijn maakt het voor de beheermaatschappijen mogelijk een vergunning te<br />
verkrijgen om de rechten van deelneming te verhandelen van de ICBE’s die zij<br />
beheren 63 . Dit betekent dus dat de beheermaatschappijen van ICBE’s die voldoen<br />
aan de in de richtlijn vastgestelde voorwaarden, hun eigen producten op de markt<br />
kunnen aanbieden en aldus een plaatsingsactiviteit kunnen verrichten, zonder te<br />
beschikken over een vergunning als beleggingsonderneming of kredietinstelling.<br />
Deze richtlijn is nog niet omgezet in het Belgische recht. Uiterlijk op 13 augustus<br />
2003 moet dat gebeurd zijn en uiterlijk op 13 februari 2004 moet ze worden<br />
toegepast. Momenteel wordt onderzocht hoe die omzetting het best kan worden<br />
aangepakt. Zo dient nog te worden nagegaan of de beheermaatschappijen in de<br />
60 Deze wet wordt verder in deze studie geanalyseerd (I, B.2.).<br />
61 Deze wijzigingen worden verder in deze studie geanalyseerd (I.B.2.).<br />
62 PB 2002 nr. L41/20 van 13 februari 2002. Deze richtlijn wijzigt richtlijn 85/611/EEG tot<br />
coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde<br />
instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's).<br />
63 Artikel 5 van de richtlijn dat verwijst naar bijlage.<br />
30
praktijk wel belangstelling hebben voor de verkoop van rechten van deelneming in<br />
ICBE’s, alsook wat dat concreet impliceert voor de organisatie van hun netwerken.<br />
5. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet 64 regelt de voorwaarden met<br />
betrekking tot het consumentenkrediet die de consumentenbescherming beogen.<br />
Artikel 12 bepaalt dat “de Lid-Staten (a) erop toezien dat personen die kredieten of<br />
bemiddeling bij het sluiten van kredietovereenkomsten aanbieden, daartoe een<br />
overheidsvergunning behoeven, hetzij specifiek, hetzij als leverancier van goederen<br />
en diensten; of (b) erop toezien dat een instelling of officiële instantie toezicht<br />
uitoefent op de werkzaamheid van personen die kredieten verlenen of daarbij<br />
bemiddelen; of (c) de oprichting bevorderen van instanties die kennis kunnen<br />
nemen van de klachten over kredietovereenkomsten of kredietvoorwaarden en de<br />
consumenten daaromtrent informatie of advies kunnen verstrekken. (…)”. Noteer<br />
dat voornoemd artikel zo is opgevat dat de Lid-Staten zelf een keuze kunnen<br />
maken.<br />
In juni 2001 heeft de Commissie een verslag gepubliceerd over de werking van die<br />
richtlijn, op basis waarvan zij de betrokken partijen uitgebreid heeft geraadpleegd 65 .<br />
De Commissie heeft uit die reacties geconcludeerd dat deze richtlijn niet langer<br />
voldoende beantwoordde aan de huidige stand van zaken op de<br />
consumentenkredietmarkt en dat ze bijgevolg gewijzigd diende te worden. Op 11<br />
september 2002 heeft de Commissie een voorstel voor een nieuwe richtlijn<br />
ingediend betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke<br />
bepalingen van de Lid-Staten inzake consumentenkrediet 66 . De Commissie richt<br />
zich met haar voorstel niet enkel tot de kredietgevers, maar ook tot de<br />
tussenpersonen voor consumentenkrediet.<br />
“Kredietbemiddelaar” is voor de Commissie een begrip dat op verschillende actoren<br />
slaat :<br />
– een gevolmachtigd agent die exclusief gemachtigd is om namens en<br />
voor rekening van de kredietgever te tekenen;<br />
– een kredietmakelaar, i.e. een zelfstandige (die onder eigen naam werkt)<br />
die bij verscheidene kredietgevers kredietaanvragen kan indienen;<br />
– een “leverancier van goederen of diensten”, i.e. een persoon<br />
(bijvoorbeeld een verkoper) die een gevolmachtigd agent, een<br />
kredietmakelaar of zelfs een kredietgever kan zijn en die zijn rechten<br />
onmiddellijk overdraagt aan een andere kredietgever/hoofdfinancier die<br />
(mede) over te toekenning van het krediet beslist, en voor wie de<br />
64<br />
Richtlijn 87/102/EEG van 22 december 1986, gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van 22 februari<br />
1990 en richtlijn 98/7/EEG van 16 februari 1998.<br />
65<br />
Discussienota betreffende de wijziging van Richtlijn 87/102/EEG inzake het<br />
consumentenkrediet.<br />
66<br />
COM (2002) 443.<br />
31
emiddeling slechts een nevenactiviteit is ter ondersteuning van zijn<br />
hoofdactiviteit, namelijk de verkoop van goederen of diensten.<br />
De voorgestelde definitie omvat iedereen die – als hoofd- of nevenactiviteit –<br />
meewerkt aan het sluiten van een kredietovereenkomst, i.e. niet alleen<br />
kredietmakelaars, maar ook gevolmachtigde agenten, bankpersoneel, leveranciers<br />
van goederen en diensten, met inbegrip van aanbrengers.<br />
Het voorstel voorziet in de verplichting voor zowel kredietgever als<br />
kredietbemiddelaar om voorafgaandelijk informatie te verstrekken. Kredietgevers<br />
en kredietbemiddelaars verstrekken de consument op correcte en volledige wijze<br />
alle nodige informatie over de overwogen kredietovereenkomst. Bovendien geldt<br />
voor kredietgevers en kredietbemiddelaars een adviesplicht : zij moeten tussen de<br />
verschillende kredietovereenkomsten naar die overeenkomst zoeken die het best<br />
aansluit bij de behoeften van de consument. Noteer echter dat die verplichting niet<br />
geldt voor leveranciers van goederen en diensten die in bijkomende orde actief zijn<br />
als kredietbemiddelaar.<br />
Het voorstel verbiedt trouwens de verkoop van kredietovereenkomsten buiten de<br />
verkoopruimten van de kredietgever of de kredietbemiddelaar.<br />
Bovendien stelt de Commissie in haar voorstel tegelijk de drie opties verplicht<br />
waarvan sprake in het reeds eerder geanalyseerde artikel 12 van richtlijn<br />
87/102/EEG. Dat betekent met andere woorden een registerinschrijving, een strikt<br />
toezicht op de kredietgevers en de oprichting van instanties die kennis kunnen<br />
nemen van klachten van consumenten en die hen informatie kunnen verstrekken.<br />
Kredietbemiddelaars die onder de verantwoordelijkheid werken van een<br />
kredietgever of een andere kredietbemiddelaar, hoeven zich echter niet te laten<br />
registreren. Zij moeten dat echter wel bekendmaken in hun verkoopruimte.<br />
Tot slot is de Commissie voornemens de kredietbemiddelaars diverse specifieke<br />
verplichtingen op te leggen : zo moeten zij vermelden of zij als zelfstandig<br />
makelaar dan wel exclusief met één of meer kredietgevers werken. Bovendien mag<br />
een kredietbemiddelaar alleen een vergoeding van de consument ontvangen als het<br />
bedrag van de vergoeding in de kredietovereenkomst wordt vermeld, als de<br />
kredietbemiddelaar niet door de kredietgever wordt vergoed en als de<br />
kredietovereenkomst waarvoor de kredietbemiddelaar heeft bemiddeld, op<br />
rechtsgeldige wijze is gesloten. Tot slot moeten de kredietbemiddelaars alle<br />
aangezochte kredietgevers het totale kredietbedrag meedelen van de andere<br />
kredietaanbiedingen die zij gedurende de laatste twee maanden vóór de sluiting van<br />
de kredietovereenkomst voor dezelfde consument hebben gevraagd of ontvangen.<br />
Met deze richtlijn streeft de Commissie een totale harmonisatie na. Dit impliceert<br />
dat de Lid-Staten, tenzij anders bepaald, geen andere bepalingen mogen vaststellen<br />
voor de bij deze richtlijn gereglementeerde onderwerpen.<br />
32
Indien deze richtlijn wordt goedgekeurd, zal de omzetting ervan in het Belgisch<br />
recht ook aanleiding geven tot een grondige hervorming van het deel “bemiddeling”<br />
van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Momenteel wordt terzake<br />
al een wetsontwerp besproken waarvan verschillende bepalingen aansluiten bij de<br />
voorstellen van de Commissie 67 .<br />
6. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
Terzake bestaat enkel een gedragscode die onder leiding van de Europese<br />
Commissie tot stand is gekomen en in maart 2001 is goedgekeurd 68 . Deze<br />
gedragscode handelt over de voorlichting aan de consumenten in de precontractuele<br />
fase inzake woningkredieten 69 . De problematiek van de bemiddeling komt in de<br />
gedragscode dus niet aan bod. Wel is bepaald dat de naleving van de gedragscode<br />
binnen twee jaar na de vaststelling ervan zal worden geëvalueerd. Indien de<br />
Europese Commissie op dat moment zou vaststellen dat de gedragscode<br />
onvoldoende wordt nageleefd, zou zij kunnen opteren voor een richtlijn die bindend<br />
is.<br />
Noteer dat kredietovereenkomsten ter financiering van de aankoop of de renovatie<br />
van een gebouw niet onder de toepassing vallen van richtlijn 87/102/EEG inzake<br />
het consumentenkrediet. In haar voorstel voor een richtlijn inzake<br />
consumentenkrediet 70 geeft de Europese Commissie aan dat zij die uitsluiting wenst<br />
te behouden. Zij breidt het toepassingsgebied van de richtlijn echter wel uit met de<br />
hypotheekkredieten die niet bedoeld zijn om een vastgoedverrichting te financieren.<br />
Voor dat type hypothecair krediet wordt verwezen naar het voorstel voor een<br />
richtlijn inzake consumentenkrediet dat reeds eerder aan bod kwam 71 .<br />
B. Belgisch recht<br />
Ook hier kan een onderscheid worden gemaakt tussen de bepalingen die erop<br />
gericht zijn de handelsagent te beschermen in zijn relatie met de principaal, en de<br />
bepalingen die ertoe strekken de “consument” te beschermen aan wie financiële<br />
diensten worden verleend via een tussenpersoon. Hierna volgt een bespreking van<br />
beide types bepalingen. Allereerst wordt nader ingegaan op de eerste categorie<br />
waartoe de bepalingen behoren van de wet van 13 april 1995 betreffende de<br />
handelsagentuurovereenkomst, waarvan het toepassingsgebied bij wet van 4 mei<br />
1999 werd uitgebreid tot de agenten die actief zijn in de financiële sector (1).<br />
67<br />
Zie toelichting hieronder (I.B.5.).<br />
68<br />
De tekst van de overeenkomst is onder andere terug te vinden op de website van de<br />
Beroepsvereniging van het krediet (BVK) : http://www.upc-bvk.be/indexfr.htm.<br />
69<br />
Woningkrediet en hypothecair krediet zijn niet noodzakelijk synoniem. De gedragscode is van<br />
toepassing op een krediet aan een consument voor de aankoop of de verbouwing van het<br />
particuliere onroerende goed waarvan hij de eigenaar is of dat hij wenst te verwerven, en dat<br />
door een hypotheek op dat onroerende goed of een hiertoe in een lidstaat gewoonlijk gestelde<br />
zekerheid wordt verzekerd.<br />
70<br />
COM (2002) 443.<br />
71<br />
Zie terzake voornoemd punt I.A.5.<br />
33
Daarna volgt een bespreking van de tweede categorie bepalingen, waarbij de<br />
aandacht achtereenvolgens wordt toegespitst op de wet van 27 maart 1995<br />
betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen (2), op<br />
de circulaire van de CBF aan de kredietinstellingen die een beroep doen op<br />
gevolmachtigde agenten (3), op de circulaire van het Interventiefonds van de<br />
beursvennootschappen (CIF) gericht aan de beursvennootschappen die een beroep<br />
doen op gevolmachtigde agenten en de circulaire van de CBF gericht aan de<br />
beleggingsondernemingen die tak 23-verzekeringsproducten aanbieden alsook op<br />
het voorontwerp van wet betreffende de openbare aanbieding van effecten (4), en<br />
tot slot, op de wettelijke bepalingen betreffende de bemiddeling inzake<br />
consumentenkrediet (5), hypothecair krediet (6) en valutahandel (7).<br />
1. De wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst 72<br />
Met vijf jaar vertraging heeft de Belgische wetgever bij wet van 13 april 1995,<br />
richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 omgezet inzake de coördinatie van de<br />
wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten 73 .<br />
Oorspronkelijk sloot artikel 3 van deze wet vier categorieën agenten die actief zijn<br />
in de financiële sector uit haar toepassingsgebied, met name de verzekeringsagenten,<br />
de door de kredietinstellingen gevolmachtigde agenten, de agenten van de<br />
beursvennootschappen en de agenten die werkzaam zijn op een effectenbeurs 74 . In<br />
deze laatste categorie vallen hoofdzakelijk kredietinstellingen en beursvennootschappen,<br />
hoewel die zelden optreden als agent maar veeleer als commissionair 75 .<br />
De uitsluiting van deze vier categorieën agenten werd gemotiveerd door de<br />
specifieke kenmerken van hun respectieve activiteitssectoren 76 .<br />
In de doctrine rees spoedig de vraag welke de exacte reikwijdte was van deze<br />
uitsluitingen. In welke situatie bevonden zich bijvoorbeeld de gevolmachtigde<br />
agenten voor consumentenkredieten ingeval de kredietverstrekker in wiens naam zij<br />
handelden, geen kredietinstelling was ? En vielen de gevolmachtigde agenten van<br />
de beleggingsondernemingen die geen beursvennootschap waren in het<br />
toepassingsgebied van deze wet of niet ? Was het de bedoeling van de wetgever om<br />
alle gevolmachtigde agenten die actief waren in de financiële sector weg te laten uit<br />
het toepassingsgebied van de wet ? 77<br />
72<br />
Over deze wet, zie meer bepaald J. STUYCK, P. MAEYAERT, De handelsagentuurovereenkomst,<br />
Die Keure, 1995; C. VERBRAEKEN, A de SCHOUTEETE, La loi du 13 avril<br />
1995 relative aux contrats d’agence commerciale, J.T. 1995, p. 461 en volgende; J.P.<br />
FIERENS, De nieuwe agentuurwet, in Tendens in het bedrijfsrecht, 1993, p. 6.<br />
73<br />
JOCE 1986 L 382, p. 17 en volgende.<br />
74<br />
Wij herinneren eraan (zie hierboven punt I.A.1) dat richtlijn 86/653/EEG een handelsagent<br />
definieert als hij die belast is met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van<br />
goederen en dat de richtlijn dus niet van toepassing is op agenten die actief zijn in de financiële<br />
sector.<br />
75<br />
Zie H. COUSY, Tussenpersonen in de financiële sector, in De handelsagentuur-overeenkomst,<br />
Die Keure, 1995, p. 31.<br />
76<br />
Zie de memorie van toelichting bij de wet : Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr 355/1, p.8.<br />
77<br />
Zie H. COUSY, Tussenpersonen in de financiële sector, in De handelsagentuur-overeenkomst,<br />
Die Keure, 1995, p. 47<br />
34
Ondertussen is deze situatie grondig gewijzigd. Op 4 mei 1999 keurde de wetgever<br />
immers een wet goed waarmee hij het toepassingsgebied van de wet van 13 april<br />
1995 uitbreidde tot de vier bovengenoemde categorieën van agenten. Vervolgens<br />
wees het Arbitragehof op 19 december 2001 een arrest waarin het oordeelde dat de<br />
wetgever een discriminatie had ingevoerd tussen de bankagenten en de andere<br />
handelsagenten, door de bankagenten – tot in 1999 – uit te sluiten uit het<br />
toepassingsgebied van de wet van 13 april 1995 78 . Aldus bood het Arbitragehof de<br />
gevolmachtigde bankagenten de mogelijkheid om de bescherming van de wet van<br />
13 april 1995 in te roepen voor de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van<br />
de wet van 4 mei 1999. Het Hof oordeelde namelijk dat het verschil tussen de<br />
gevolmachtigde bankagenten en de andere handelsagenten onvoldoende grond was<br />
om de bankagenten de voordelen te ontzeggen van de wet van 13 april 1995. Het<br />
Hof stelde vast dat in de circulaires van de CBF die van toepassing waren op de<br />
bankagenten, geen specifieke waarborgen in hun voordeel waren ingebouwd<br />
waardoor de bescherming die de wet van 13 april 1995 aan de handelsagenten<br />
verleende, overbodig of niet geschikt zou zijn voor de bankagenten.<br />
In zijn arrest van 19 december 2001, heeft het Arbitragehof zich evenwel niet<br />
uitgesproken over de wettelijkheid van de uitsluiting van de gevolmachtigde<br />
agenten van de verzekeringsondernemingen, van de beursvennootschappen en de<br />
agenten die werkzaam zijn op een effectenbeurs. Het valt niet uit te sluiten dat aan<br />
het Arbitragehof nieuwe prejudiciële vragen worden voorgelegd over het<br />
discriminerend karakter van de uitsluiting van deze categorieën gevolmachtigde<br />
agenten.<br />
Aan te stippen valt dat de heer Duplat, destijds voorzitter van de CBF, is gehoord<br />
tijdens de besprekingen die plaatsvonden in de Kamercommissie vóór de<br />
goedkeuring van de voormelde wet van 4 mei 1999 79 . De vraag drong zich immers<br />
op of het noodzakelijk was om de wet van 13 april 1995 van toepassing te verklaren<br />
op de gevolmachtigde agenten die actief waren in de financiële sector aangezien er<br />
reeds circulaires bestonden van de CBF en van het CIF die respectievelijk van<br />
toepassing waren op de kredietinstellingen en op de beursvennootschappen die een<br />
beroep deden op de gevolmachtigde agenten 80 . De heer Duplat maakte duidelijk dat<br />
“de circulaires van de CBF niet tot doel (hebben) een statuut te regelen voor<br />
gevolmachtigde agenten (…) maar de prudentiële vereisten (verwoorden) van de<br />
controlehouder in termen van administratieve en boekhoudkundige organisatie en<br />
interne controle bij kredietinstellingen en beursvennootschappen, wanneer zij een<br />
beroep doen op gevolmachtigde agenten”. Hij merkte tevens op dat “met de<br />
voorgestelde wijzigingen aan de wet van 13 april 1995, niet wordt geraakt aan de<br />
contractuele vrijheid van kredietinstellingen en beursvennootschappen, op grond<br />
waarvan zij de prudentiële vereisten die de CBF oplegt, moeten kunnen opnemen in<br />
hun overeenkomsten met hun gevolmachtigde agenten, met naleving van de<br />
voorschriften van de voornoemde wet”. De circulaires van de CBF en de wet van 13<br />
april 1995 streven met andere woorden niet dezelfde doelstelling na en kunnen<br />
78 Arrest nr 161/2001, B.S. 5 maart 2002.<br />
79 Parl.St. Kamer 1997-1998 nr 1423/3.<br />
80 Verderop in deze studie wordt nader ingegaan op deze circulaires (I.B.3 en 4).<br />
35
elkaar dus perfect aanvullen, een conclusie waartoe het Arbitragehof overigens ook<br />
is gekomen toen het de uitsluiting van de gevolmachtigde bankagenten uit het<br />
toepassingsgebied van de wet van 13 april 1995 als discriminerend bestempelde.<br />
De bescherming die de wet van 13 april 1995 biedt aan de gevolmachtigde agenten<br />
kan bondig worden samengevat als volgt :<br />
1. De definitie van handelsagentuur die in de wet is opgenomen, is een klassieke<br />
definitie : een handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de<br />
ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij<br />
onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het<br />
bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening<br />
van de principaal (artikel 1, eerste lid).<br />
2. Een handelsagentuurovereenkomst kan voor bepaalde tijd of voor onbepaalde<br />
tijd worden gesloten. Als deze overeenkomst niet op schrift is gesteld of als<br />
de duur ervan niet is bepaald, wordt zij geacht te zijn gesloten voor<br />
onbepaalde tijd (artikel 4).<br />
3. Elke partij kan van de andere partij een ondertekend stuk verkrijgen 81 (artikel<br />
5).<br />
4. De handelsagent moet de belangen van de principaal behartigen en loyaal en<br />
te goeder trouw handelen (artikel 6). De principaal moet zich eveneens loyaal<br />
en te goeder trouw gedragen (artikel 8).<br />
5. De handelsagent heeft in principe het recht om een beroep te doen op<br />
subagenten (artikel 7).<br />
6. De vergoeding van de handelsagent bestaat uit een vast bedrag of uit een<br />
commissie. De wetgever heeft bijzondere aandacht besteed aan de diverse<br />
aspecten van deze commissie. Van de 29 artikelen die de wet telt, heeft hij er<br />
7 gewijd aan de commissie van de agent. Zo bevat artikel 15 de volgende<br />
bepaling : “In de sectoren van het verzekeringswezen, van de kredietinstellingen<br />
en van de gereglementeerde markten voor effecten kunnen de<br />
principaal en zijn agenten, in afwijking van de vorige leden, in een paritair<br />
overlegorgaan een overeenkomst sluiten die gericht is op de wijziging van het<br />
bedrag van de commissies of van de berekeningswijzen ervan. De binnen het<br />
paritair overlegorgaan gesloten overeenkomst bindt alle agenten en de<br />
principaal maar de wijzigingen die de overeenkomst meebrengt, kunnen niet<br />
leiden tot de verbreking van de agentuurovereenkomst. Na raadpleging van de<br />
vertegenwoordigende organisaties van de betrokken sectoren kan de Koning<br />
de wijze van oprichting, organisatie en werking van dit overleg bepalen.”.<br />
Gezien de uitgebreidheid van de agentennetwerken in de financiële sector,<br />
81 Hierbij dient te worden opgemerkt dat de CBF en het CIF in hun respectieve circulaires over de<br />
gevolmachtigde agenten van de kredietinstellingen en van de beursvennootschappen<br />
voorschrijven dat de agentuurovereenkomst op schrift moet worden gesteld. Aldus verzoeken<br />
zij de kredietinstellingen en de beursvennootschappen uitdrukkelijk om gebruik te maken van de<br />
mogelijkheid vervat in artikel 5 van de wet van 13 april 1995 teneinde van hun agenten een<br />
schriftelijke overeenkomst te verkrijgen.<br />
36
konden de kredietinstellingen, de verzekeringsondernemingen en de<br />
beursvennootschappen immers moeilijk worden verplicht om met elke agent<br />
afzonderlijk te onderhandelen over een eventuele wijziging van zijn<br />
commissie, wanneer de scherpe concurrentie in de sector dit onvermijdelijk<br />
maakt 82 7.<br />
. Op te merken valt dat het overlegorgaan waarvan sprake is in artikel<br />
15 van de wet nog niet is opgericht. Wel werd er reeds een ontwerp van<br />
koninklijk besluit tot oprichting van dit orgaan voorgelegd aan de Raad van<br />
State.<br />
De wet regelt ook nauwkeurig de verbreking van de agentuurovereenkomst en<br />
de gevolgen hiervan (artikelen 18 tot 23). Behoudens uitzonderlijke<br />
omstandigheden of ernstige tekortkomingen, moet een overeenkomst voor<br />
bepaalde tijd normaal gezien worden uitgevoerd tot het verstrijken van de<br />
overeengekomen termijn. Daarentegen kan een overeenkomst voor<br />
onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met de mogelijkheid deze<br />
vroegtijdig op te zeggen, door elk van beide partijen worden beëindigd op<br />
voorwaarde dat zij een opzeggingstermijn in acht nemen (van 1 tot 6<br />
maanden). In uitzonderlijke omstandigheden of bij ernstige tekortkomingen<br />
kan de overeenkomst zonder opzegging worden beëindigd. In dat geval moet<br />
een kennisgevingstermijn in acht worden genomen en moet de kennisgeving<br />
worden verricht bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post<br />
aangetekende brief 83 8.<br />
. Indien de overeenkomst op onwettige wijze wordt<br />
beëindigd, moet een opzeggingsvergoeding worden betaald waarvan het<br />
bedrag en de berekeningswijze wettelijk zijn bepaald. Daarnaast verleent de<br />
wet de handelsagent het recht op een uitwinningsvergoeding wanneer een<br />
aantal voorwaarden zijn vervuld, bijvoorbeeld wanneer de agent klanten heeft<br />
aangebracht bij de principaal. Indien deze vergoeding, die niet meer mag<br />
bedragen dan het bedrag van één jaar vergoeding, de werkelijk geleden schade<br />
niet volledig dekt, kan de handelsagent, mits hij de werkelijke omvang van de<br />
beweerde schade bewijst, bovenop deze uitwinningsvergoeding een<br />
schadeloosstelling verkrijgen ten belope van het verschil tussen het bedrag<br />
van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding.<br />
De wet bevat de voorwaarden waaraan de concurrentiebedingen, die van<br />
kracht worden na het beëindigen van de contractuele relaties, moeten voldoen<br />
om geldig te zijn. Op te merken valt dat de concurrentiebedingen op schrift<br />
moeten zijn gesteld, dat zij beperkt moeten blijven tot het geografische gebied<br />
of de groep personen die aan de agent waren toevertrouwd en dat zij een<br />
termijn van zes maanden na de beëindiging van het contract niet mogen<br />
overschrijden. Op te merken valt dat het concurrentiebeding niet speelt in de<br />
meest voorkomende wijze van beëindiging van de overeenkomst, namelijk de<br />
verbreking door de principaal met inachtneming van de opzeggingstermijn.<br />
82 Parl.St. Kamer, 1423/5-97/98.<br />
83 Op dit punt blijken de geldende circulaires voor de gevolmachtigde agenten van de banken en<br />
van de beursvennootschappen strijdig met de wet. In de circulaires is immers de mogelijkheid<br />
opgenomen om “onverwijld een einde te maken aan de relaties met de agent, overminderd de<br />
eventuele toekenning van een schadevergoeding, conform het gemeen recht”.<br />
37
9. De wet behandelt eveneens de geldigheid van het beding van delcredere. Dit<br />
beding houdt in dat het risico van niet-betaling door de cliënt wordt gedragen<br />
door de handelsagent (artikel 25). Een dergelijk beding houdt dus een<br />
aanzienlijk risico in voor de agent. De wetgever heeft dan ook getracht de<br />
reikwijdte ervan te beperken door de aansprakelijkheid van de agent, in<br />
beginsel, te beperken tot het bedrag van de commissie die hij ontvangt. In de<br />
sector van de kredietinstellingen kan het bedrag waarvoor de agent<br />
aansprakelijk is, zijn commissie evenwel overschrijden wanneer zijn<br />
hoofdactiviteit erin bestaat zaken te doen waarvoor hij zichzelf borg stelt 84 .<br />
Toch mag het bedrag waarvoor de agent aansprakelijk is niet hoger zijn dan<br />
het bedrag dat de derde daadwerkelijk verschuldigd is aan de principaal. De<br />
rechter kan het bedrag beperken waarvoor de agent aansprakelijk is.<br />
10. De wet legt een korte verjaringstermijn op aan de rechtsvorderingen die<br />
voortvloeien uit de agentuurovereenkomst: een dergelijke vordering verjaart<br />
één jaar na het beëindigen van de overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit<br />
zij is ontstaan, met dien verstande dat deze laatste termijn niet langer mag<br />
duren dan één jaar na het beëindigen van de overeenkomst (artikel 26).<br />
11. Onverminderd de internationale verdragen die België heeft ondertekend, is<br />
elke activiteit van een handelsagent met hoofdvestiging in België,<br />
onderworpen aan de Belgische wetgeving en valt zij onder de bevoegdheid<br />
van de Belgische rechtbanken (artikel 27).<br />
2. Verzekeringsbemiddeling<br />
a) Wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de<br />
distributie van verzekeringen.<br />
In het Belgisch recht wordt de verzekeringsbemiddeling geregeld bij de wet van 27<br />
maart 1995 - de zogenaamde wet Cauwenberghs - betreffende de<br />
verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen 85 en bij haar<br />
uitvoeringsbesluit van 25 maart 1996 86 .<br />
De wet van 27 maart 1995 regelt de toegang tot alle vormen van de<br />
verzekeringsbemiddeling en stelt daarbij de bescherming van de consument<br />
84 Deze bepaling werd bij wet van 1 juni 1999 ingevoegd in de wet van 13 april 1995. In de<br />
parlementaire voorbereiding van de wet is vermeld dat “de wijziging noodzakelijk is om het,<br />
binnen strikt vastgestelde grenzen, mogelijk te maken dat een bijzondere categorie van agenten,<br />
zoals de discontokantoren en de landbouwkantoren, van wie de hoofdactiviteit er juist in bestaat<br />
dat zij tegenover de kredietinstelling de solvabiliteit van de door hen aangebrachte klanten<br />
waarborgen in het kader van kredietverleningen, hun activiteiten verder kunnen uitoefenen».<br />
(Parl. St. Senaat, 1998-1999, 1338/2).<br />
85 Deze wet werd gewijzigd bij de wet van 11 april 1999.<br />
86 Voor een bespreking van deze wet zie meer bepaald G. CARLE, M.A. ROSSEELS, La loi du 27<br />
mars 1995 relative à l’intermédiation en assurances et à la distribution d’assurances, Cahier du<br />
Juriste, 12-1995, p. 98 ; J.L. FAGNART, L’entremise et la distribution dans le secteur des<br />
assurances, JT, 1995, p. 734 ; UPEA, La législation sur l’intermédiation et la distribution en<br />
assurance, Cahier de l’assurance, 1996.<br />
38
centraal. Zij is van toepassing op alle verzekeringstussenpersonen die werkzaam<br />
zijn als zelfstandigen in de zin van de sociale wetgeving, ook al verrichten zij deze<br />
werkzaamheden slechts occasioneel 87 . Daarentegen sluit de wet de<br />
verzekeringstussenpersonen uit die activiteiten uitoefenen met het oog op het<br />
herverzekeren van risico’s of het verzekeren van risico’s die uitsluitend gelopen<br />
worden door hun eigen ondernemingen of door de groep van ondernemingen<br />
waartoe zij behoren. De verklaring hiervoor moet uiteraard worden gezocht in het<br />
feit dat de wetgever de consument wil beschermen en niet de beroepsbeoefenaars in<br />
hun wederzijdse relaties, of het nu verzekeraars of herverzekeraars zijn. Hierbij<br />
dient ook te worden aangestipt dat de personen die uitsluitend advies verstrekken<br />
inzake verzekeringen, en daarbij geen verzekeringen aanbieden, niet onderworpen<br />
zijn aan deze wet.<br />
Daarnaast is de wet tevens van toepassing op de personen die in een<br />
verzekeringsonderneming of bij een verzekeringstussenpersoon verantwoordelijk<br />
zijn voor de distributie van de verzekeringsproducten en voor het rechtstreeks<br />
aanbieden van de producten aan het publiek. Als de verzekeringstussenpersoon een<br />
rechtspersoon is of werknemers in dienst heeft, moeten verantwoordelijken voor de<br />
distributie worden aangesteld 88 . Deze verantwoordelijken voor de distributie en<br />
personen die in contact staan met het publiek moeten enkel aan welbepaalde<br />
vereisten van de wet voldoen 89 .<br />
De wet legt dus een aantal vereisten op aan de verzekeringstussenpersonen en aan<br />
de verantwoordelijken voor de distributie.<br />
1. Inschrijving in het register en informatieverstrekking.<br />
In België mag de activiteit van verzekeringstussenpersoon niet worden uitgeoefend<br />
zonder een voorafgaande inschrijving in het register dat wordt bijgehouden door de<br />
CDV. Dit register is onderverdeeld in vier categorieën : verzekeringsmakelaars,<br />
verzekeringsagenten, verzekeringssubagenten en andere verzekeringstussenpersonen.<br />
De lijst van tussenpersonen wordt om de twee jaar bekendgemaakt in het<br />
Belgisch Staatsblad.<br />
87 De Belgische wet bestrijkt dus een ruimer toepassingsgebied dan de Europese richtlijn<br />
betreffende verzekeringsbemiddeling (zie hierboven punt I.A.3). Deze richtlijn laat immers een<br />
aantal categorieën van tussenpersonen weg uit haar toepassingsgebied, met name de<br />
tussenpersonen die, als nevenwerkzaamheid, in aanvulling op een aangeboden product of dienst,<br />
verzekeringsproducten aanbieden, met uitzondering van levensverzekeringsproducten.<br />
88 Er dient te worden opgemerkt dat er ten minste één verantwoordelijke voor de distributie moet<br />
worden aangesteld voor de hoofdzetel en één per bijkantoor waar een distributieactiviteit wordt<br />
uitgeoefend. Indien meer dan vijf personen worden tewerkgesteld, moeten voor de hoofdzetel<br />
ten minste twee verantwoordelijken voor de distributie worden aangesteld.<br />
89 De verantwoordelijken voor de distributie moeten voldoen aan de vereisten inzake<br />
beroepskennis, geschiktheid en professionele betrouwbaarheid. De personen die in contact<br />
staan met het publiek voor de verkoop van verzekeringsproducten moeten voldoen aan de<br />
basisvereisten inzake beroepskennis.<br />
39
Een tussenpersoon die wenst ingeschreven te worden in de categorie<br />
"verzekeringsmakelaars" dient bij zijn verzoek om inschrijving een verklaring op<br />
erewoord te voegen waaruit blijkt dat hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent<br />
buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst of elke andere juridische verbintenis<br />
die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij een<br />
verzekeringsonderneming of enkele verzekeringsondernemingen die tot eenzelfde<br />
groep behoren. Onverminderd de wettelijke bepalingen over de onschendbaarheid<br />
van de woning en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, mag de CDV<br />
een onderzoek uitvoeren om de juistheid van deze verklaring na te gaan. Elke<br />
wijziging in deze verklaring moet dadelijk aan de CDV meegedeeld worden. Op te<br />
merken valt dat de eerste ontwerpversie van de wet van 27 maart 1995 de<br />
verzekeringsmakelaars verplichtte om bij hun registratie-aanvraag een uitsplitsing<br />
te voegen van hun commissies. Op grond hiervan zou dan worden uitgemaakt in<br />
welke categorie van het register van tussenpersonen zij dienden te worden<br />
ingeschreven.<br />
De verantwoordelijken voor de distributie worden dan weer niet geregistreerd door<br />
de CDV. De wet verplicht de verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen wel<br />
om hun naam op periodieke basis mee te delen aan het CDV. De<br />
verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen dienen tevens de lijst en de<br />
bijhorende stukken betreffende al hun verantwoordelijken voor de distributie en hun<br />
werknemers die in contact staan met het publiek, te bewaren en ter beschikking te<br />
houden van de CDV.<br />
Tot slot legt de wet aan de verzekeringstussenpersonen en aan de<br />
verantwoordelijken voor de distributie verplichtingen op inzake<br />
informatieverstrekking. Zo is een verzekeringsmakelaar verplicht om in elk<br />
verkooppunt, met een affiche, het aandeel van elke verzekeringsonderneming aan te<br />
kondigen dat ten minste 5 % vertegenwoordigt van zijn omzetcijfer in de loop van<br />
het laatste boekjaar, en deze informatie ter beschikking te houden van elke<br />
kandidaat-verzekeringnemer die hierom verzoekt. De verzekeringsagenten zijn dan<br />
weer verplicht om op alle documenten die van hen uitgaan alsook in hun reclame,<br />
hun inschrijvingsnummer in het register van de verzekeringstussenpersonen te<br />
vermelden. Tevens moeten zij de namen opgeven van alle<br />
verzekeringsondernemingen in wier naam en voor wier rekening zij in exclusiviteit<br />
handelen. De verzekeringssubagenten moeten naast hun registratienummer de naam<br />
opgeven van de tussenpersoon voor wie zij werken. De verantwoordelijken voor de<br />
distributie en de personen die in contact staan met het publiek moeten bij elk<br />
contact met het publiek de naam vermelden van de verzekeringsonderneming<br />
waarvoor zij op directe of indirecte wijze werken.<br />
2. Voorwaarden voor de toegang tot de verzekeringsbemiddeling en de<br />
verzekeringsdistributie<br />
Om in het register van de verzekeringstussenpersonen te worden ingeschreven en<br />
die inschrijving te behouden, moet een verzekeringstussenpersoon aan de volgende<br />
vereisten voldoen:<br />
40
- de verzekeringstussenpersoon moet de vereiste beroepskennis bezitten<br />
Met beroepskennis wordt zowel theoretische als praktische kennis bedoeld. De wet<br />
van 27 maart 1995 en haar uitvoeringsbesluit bevatten een gedetailleerde opgave<br />
van de vereiste diploma’s waaruit moet blijken dat de kandidaat de gewenste<br />
theoretische kennis bezit, alsook een opgave van het vereiste aantal lesuren, de<br />
structuur en de inhoud van het lessenprogramma. Afhankelijk van de beoogde<br />
activiteit, verschillen de gestelde eisen. Zo gelden voor de subagenten, de<br />
verantwoordelijken voor de distributie en de personen die in contact staan met het<br />
publiek minder strenge eisen. Dit is tevens het geval voor personen die hun<br />
activiteiten beperken tot welbepaalde verzekeringstakken. De wet van 11 april<br />
1999, tot wijziging van de wet van 27 maart 1995, heeft de Koning overigens de<br />
mogelijkheid verleend om de beroepskennis van tussenpersonen van wie deze<br />
activiteit niet de hoofdactiviteit is, te beperken tot een basiskennis van de verkochte<br />
of aangeboden producten. De Koning heeft tot dusver geen gebruik gemaakt van<br />
deze mogelijkheid 90 .<br />
- de verzekeringstussenpersoon moet de risico’s verbonden aan zijn<br />
burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid verzekerd hebben<br />
Elke verzekeringstussenpersoon is verplicht een beroepsaansprakelijkheidsverzekering<br />
af te sluiten 91 .<br />
De dekking die deze verzekering biedt mag niet minder bedragen dan 818.050 €<br />
(33.000.000 BEF) per schadegeval en tevens niet minder dan 2.726.829 €<br />
(110.000.000 BEF) per verzekeringsjaar. Deze bedragen volgen de verhoging van<br />
het indexcijfer van de consumptieprijzen. Tevens is bepaald dat het<br />
verzekeringscontract in een vrijstelling kan voorzien die niet meer mag bedragen<br />
dan 2% van het zakencijfer van de verzekeringstussenpersoon, met als absoluut<br />
maximum 818.050 € (33.000.000 BEF) per schadegeval 92 .<br />
De verzekeringstussenpersonen wier principaal de beroepsaansprakelijkheid op<br />
zich neemt en de verzekeringstussenpersonen wier verplichtingen worden<br />
gewaarborgd door een centrale instelling in het kader van een collectieve<br />
inschrijving, zijn vrijgesteld van de verplichting om een<br />
beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Tot slot heeft de wet van 11<br />
april 1999 tot wijziging van de wet van 27 maart 1995, de Koning de bevoegdheid<br />
verleent om de personen van wie de activiteit van verzekeringstussenpersoon niet<br />
de hoofdactiviteit is, vrij te stellen van de verplichting te zorgen voor een dekking<br />
90 Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze beperking van de vereisten gesteld aan de personen<br />
die de activiteit van tussenpersoon als nevenactiviteit verrichten, aansluit bij de richtlijn<br />
betreffende de verzekeringsbemiddeling.<br />
91 Deze vereiste geldt daarentegen niet voor de verantwoordelijken voor de distributie, noch voor<br />
de personen die in contact staan met het publiek.<br />
92 Indien de 2% van het zakencijfer minder bedraagt dan 619,73 € (25.000 BEF), mag die<br />
vrijstelling op dit bedrag gebracht worden.<br />
41
van de risico’s verbonden aan hun burgerrechtelijke beroepsaansprakelijkheid 93 .<br />
Ook van deze mogelijkheid heeft de Koning tot op heden geen gebruik gemaakt.<br />
- de verzekeringstussenpersoon moet voldoende financiële draagkracht hebben<br />
Het bewijs dat de verzekeringstussenpersoon over voldoende financiële<br />
draagkracht beschikt, kan enkel geleverd worden door een borgstelling die wordt<br />
verleend door een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling, of door een<br />
bankgarantie die wordt verleend door een kredietinstelling. Deze borgstelling of<br />
bankgarantie is uitsluitend bestemd tot waarborg van de betaling van de<br />
schuldvorderingen die verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden van<br />
verzekeringsovereenkomsten hebben op de verzekeringstussenpersoon en die<br />
betrekking hebben op fondsen die hem werden toevertrouwd met het oog op de<br />
doorstorting ervan aan die personen of aan een verzekeringsonderneming.<br />
Daarnaast waarborgt de borgstelling of de bankgarantie de schuldvorderingen die<br />
de verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden van<br />
verzekeringsovereenkomsten hebben op de verzekeringstussenpersoon tot beloop<br />
van het bedrag van de vrijstelling, waarin de beroepsaansprakelijkheidsverzekering<br />
voorziet, in de gevallen waar een beroep wordt gedaan op deze verzekering.<br />
De borgstelling of de bankgarantie mag thans niet minder bedragen dan 13.634,14<br />
euro (550.000 BEF). Dit minimumbedrag wordt verhoogd tot 27.268,29 euro<br />
(1.100.000 BEF) wanneer het zakencijfer van de verzekeringstussenpersoon tussen<br />
136.341,44 euro (5.500.000 BEF) en 1.363.414,39 euro (55.000.000 BEF) ligt. Het<br />
wordt verhoogd tot 136.341,44 euro (5.500.000 BEF) wanneer het zakencijfer<br />
1.363.414,39 euro (55.000.000 BEF) of meer bedraagt. Deze bedragen volgen de<br />
stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen.<br />
De verplichting om een borgstelling of een bankgarantie aan te gaan, geldt niet<br />
voor de verzekeringstussenpersoon 94 die een schriftelijke verbintenis kan<br />
voorleggen van zijn principaal waarin deze laatste zich ertoe verbindt tussen te<br />
komen ingeval de verzekeringstussenpersoon in gebreke blijft. Deze vrijstelling<br />
geldt eveneens voor de verzekeringstussenpersoon die onder een financieel<br />
overheidstoezicht staat en de verzekeringstussenpersoon waarvan de verplichtingen<br />
worden gewaarborgd door een centrale instelling in het kader van een collectieve<br />
inschrijving. Daarenboven machtigt de wet van 11 april 1999 de Koning om de<br />
verzekeringstussenpersonen voor wie de verzekeringsactiviteit niet de<br />
hoofdactiviteit is, vrij te stellen van de verplichting een borgstelling of een<br />
bankgarantie aan te gaan. De Koning heeft tot dusver geen gebruik gemaakt van<br />
deze machtiging.<br />
93 Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze beperking van de vereisten gesteld aan de personen<br />
die de activiteit van tussenpersoon als nevenactiviteit verrichten, aansluit bij de richtlijn<br />
betreffende de verzekeringsbemiddeling.<br />
94 Deze vereiste geldt evenmin voor de verantwoordelijken voor de distributie, noch voor de<br />
personen die in contact staan met het publiek.<br />
42
- de verzekeringstussenpersoon moet een voldoende geschiktheid en<br />
professionele betrouwbaarheid waarborgen<br />
Om te bewijzen dat aan deze vereiste is voldaan, dienen alle<br />
verzekeringstussenpersonen en verantwoordelijken voor de distributie aan de CDV<br />
een getuigschrift van goed zedelijk gedrag te overhandigen 95 . De wet somt een<br />
aantal veroordelingen op die de kandidaat-verzekeringstussenpersoon niet mag<br />
hebben gekregen. Deze lijst is evenwel niet exhaustief. In zijn arrest van 18<br />
december 1997 heeft de Raad van State immers geoordeeld dat de CDV over de<br />
discretionaire bevoegdheid beschikt om de inschrijving van een kandidaatverzekeringstussenpersoon<br />
te weigeren wanneer hij van oordeel is dat deze persoon<br />
niet voldoet aan de vereiste van betrouwbaarheid, en dit om andere redenen dan<br />
opgesomd in de wet, op voorwaarde evenwel dat de aangehaalde redenen verband<br />
houden met de uitoefening van het beroep van verzekeringstussenpersoon 96 .<br />
- de verzekeringstussenpersoon moet zich ervan onthouden deel te nemen aan de<br />
promotie, de sluiting en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten die<br />
klaarblijkelijk strijdig zijn met, hetzij, de wettelijke en reglementaire<br />
bepalingen van het Belgisch recht die van dwingende orde zijn, wanneer het<br />
gaat om verzekeringsovereenkomsten gesloten met een in België toegelaten<br />
verzekeringsonderneming, hetzij de wettelijke en reglementaire bepalingen van<br />
het Belgisch recht die van algemeen belang zijn, wanneer het gaat om<br />
verzekeringsovereenkomsten gesloten met een niet in België toegelaten<br />
verzekeringsonderneming<br />
Oorspronkelijk bepaalde de wet van 27 maart 1995 dat de conformiteit met de<br />
Belgische rechtsregels enkel diende te worden gecontroleerd bij de<br />
verzekeringstussenpersonen die producten aanboden van<br />
verzekeringsondernemingen die in België geen vergunning hadden. De Europese<br />
Commissie heeft echter geoordeeld dat deze bepaling een discriminerend karakter<br />
had. Bijgevolg werd de wet van 27 maart 1995 op dit punt gewijzigd bij de wet van<br />
11 april 1999 teneinde de betrokken bepaling zowel van toepassing te verklaren bij<br />
producten van verzekeringsondernemingen die toegelaten zijn in België, als bij<br />
producten van verzekeringsondernemingen die gemachtigd zijn in België. In het<br />
eerste geval dient de conformiteit met alle dwingende bepalingen van het Belgisch<br />
recht te worden nagegaan, terwijl in het tweede geval enkel rekening dient te<br />
worden gehouden met de bepalingen van algemeen belang.<br />
- de verzekeringstussenpersoon mag slechts handelen met<br />
verzekeringsondernemingen die een vergunning hebben of gemachtigd zijn<br />
voor de uitoefening van deze activiteit in België<br />
- de verzekeringstussenpersoon moet zijn jaarlijks inschrijvingsrecht betalen<br />
voor zijn inschrijving in het register van de CDV<br />
95 Deze vereiste geldt dan weer niet voor de personen die in contact staan met het publiek.<br />
96 Arrest nr 70.415 van 18 december 1997, Asseurop/CDV.<br />
43
De verzekeringstussenpersonen dienen een jaarlijks inschrijvingsrecht te betalen<br />
waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de Minister, op grond van een aantal<br />
criteria die door de Koning zijn vastgelegd, teneinde de werkingskosten te dekken<br />
van de dienst die belast is met het toezicht op de tussenpersonen. Dit<br />
inschrijvingsrecht bedraagt op dit ogenblik 40 euro.<br />
3. Sancties<br />
De wet voorziet in een aantal administratieve en strafrechtelijke sancties ingeval de<br />
wettelijke bepalingen niet worden nageleefd. De CDV is belast met het toezicht op<br />
de naleving van de wet. Hij kan de verzekeringstussenpersonen die niet langer<br />
voldoen aan de wettelijke voorwaarden of niet langer de vereiste geschiktheid<br />
bezitten, schrappen uit het register.<br />
b) Omzetting van de richtlijn betreffende de verzekeringsbemiddeling<br />
De wet van 27 maart 1995 zal op diverse punten moeten worden gewijzigd voor de<br />
omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn betreffende de<br />
verzekeringsbemiddeling die zeer recentelijk, met name op 30 september jl, werd<br />
goedgekeurd. De volgende wijzigingen dringen zich op :<br />
wat het toepassingsgebied van de wet betreft :<br />
Artikel 2, § 1 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de<br />
verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen zal moeten worden<br />
aangepast op grond van artikel 1, 2. van de richtlijn van 30 september 2002.<br />
Op dit ogenblik is de Belgische wet immers wel van toepassing op situaties als<br />
beschreven in artikel 1, 2. van de richtlijn, m.a.w. op personen die<br />
bemiddelingsdiensten verrichten inzake verzekeringsovereenkomsten, wanneer aan<br />
alle onderstaande voorwaarden is voldaan:<br />
a) de verzekeringsovereenkomst vergt slechts kennis van de<br />
verzekeringsdekking die geboden wordt;<br />
b) de verzekeringsovereenkomst is geen levensverzekeringsovereenkomst;<br />
c) de verzekeringsovereenkomst dekt geen aansprakelijkheidsrisico's;<br />
d) de persoon in kwestie heeft een andere hoofdberoepswerkzaamheid dan<br />
verzekeringsbemiddeling;<br />
e) de verzekering is een aanvulling op de levering van een product of de<br />
verrichting van een dienst door eender welke aanbieder, en dekt:<br />
i) het risico van defect, verlies of beschadiging van door die<br />
aanbieder geleverde goederen; of<br />
ii) beschadiging of verlies van bagage en andere risico's die<br />
verbonden zijn aan een bij die aanbieder geboekte reis, zelfs<br />
indien deze verzekering de dekking omvat van<br />
levensverzekerings- of aansprakelijkheidsrisico's maar dan wel<br />
44
op voorwaarde dat de dekking ondergeschikt is aan de<br />
hoofddekking van de met die reis verbonden risico’s;<br />
f) het bedrag van de jaarlijkse premie is niet hoger dan 500 euro en de<br />
volledige looptijd van de verzekeringsovereenkomst, met inbegrip van<br />
eventuele verlengingen, bedraagt niet meer dan vijf jaar.<br />
Volgens de huidige Belgische wetsbepalingen kan de Koning voor die personen een<br />
soepeler registratieregeling hanteren. De Europese richtlijn sluit deze personen<br />
daarentegen uit haar toepassingsgebied.<br />
wat de borgstelling, de garantie en de beroepsaansprakelijkheidsverzekering<br />
betreft :<br />
Het bedrag van de borgstelling, van de garantie en van de<br />
beroepsaansprakelijkheidspolis, als vastgelegd in de wet van 27 maart 1995, zal<br />
moeten worden verhoogd teneinde overeen te stemmen met de bedragen die in de<br />
richtlijn zijn vastgesteld.<br />
wat de informatieplicht van de verzekeringstussenpersoon betreft :<br />
Deze verplichting zal moeten worden toegevoegd in de wet van 27 maart 1995,<br />
overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van de Europese richtlijn.<br />
3. Bemiddeling in bankzaken<br />
In tegenstelling tot de regeling inzake verzekeringsbemiddeling, is er op dit<br />
ogenblik geen wettelijk statuut voor de bemiddeling in bankzaken. Er bestaat enkel<br />
een bevoegdheidsverlening aan de Koning, waarvan tot dusver geen gebruik is<br />
gemaakt (a) en een circulaire van de CBF waarmee zij, in het kader van artikel 20<br />
van de wet van 22 maart 1993, nader toelicht op welke wijze zij wenst dat de<br />
kredietinstellingen hun netwerken van gevolmachtigde agenten organiseren (b).<br />
a) Artikel 90 van de wet van 22 maart 1993<br />
Artikel 90 van de wet van 22 maart 1993 machtigt de Koning om, op advies van de<br />
CBF en van de NBB, regels vast te stellen die gelden voor de in België gevestigde<br />
natuurlijke of rechtspersonen die in België geregeld optreden als lasthebber,<br />
makelaar of commissionair bij het sluiten van banktransacties, met het oog op een<br />
goede administratieve en boekhoudkundige organisatie, een passende interne<br />
controle, statistische doeleinden alsook in het kader van het monetair beleid.<br />
De wet van 30 juni 1975 betreffende het statuut van de banken, de private<br />
spaarkassen en bepaalde andere financiële instellingen had reeds, via haar artikel<br />
71, de mogelijkheid ingevoerd om bij koninklijk besluit een regeling in te voeren<br />
45
voor de lasthebbers, makelaars of commissionairs die als tussenpersoon optreden<br />
voor verrichtingen van banken.<br />
De Koning heeft nooit gebruik gemaakt van deze bevoegdheidsverleningen.<br />
b) Circulaire van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen 97<br />
In de jaren zestig werd de aandacht van de Commissie getrokken door diverse<br />
incidenten die zich voordeden in de netwerken van gevolmachtigde bankagenten.<br />
Er lagen verscheidene oorzaken aan de basis van die incidenten : onvoldoende<br />
onderbouwde infrastructuren, maar ook ontoereikend toezicht door de banken op<br />
hun agenten. Na een enquête te hebben ingesteld bij de betrokken banken en<br />
overleg te hebben gepleegd met de BVB, heeft de Commissie in 1968 bij<br />
circulaire 98 gedrags- en organisatieregels vastgelegd die de banken dienden na te<br />
leven. De tekst van de circulaire bleef toen nog beperkt tot een aantal<br />
basisbeginselen : verbod om voor eigen rekening op te treden, strenge controle en<br />
exclusiviteit. Zo is in de circulaire bepaald dat “de afgevaardigde agent, buiten zijn<br />
hoofdbezigheid, principieel geen medewerking zal verlenen aan een ander<br />
organisme dan de bank. Uitzonderlijk, en mits er gegronde redenen voorhanden<br />
zijn, kan van die regel worden afgeweken doch men zal daarbij een strenge keuze<br />
doorvoeren”. Daarnaast was de circulaire van 1968 bijzonder streng wat de<br />
verantwoordelijkheid van de kredietinstellingen betrof : de banken waren<br />
verantwoordelijk voor de handelingen van hun gevolmachtigde agenten, ook al<br />
hadden zij de grenzen van hun mandaat overschreden of hier misbruik van gemaakt.<br />
Nadat in 1975 het toezicht op de private spaarkassen was opgedragen aan de<br />
Commissie, rees al snel de vraag of haar circulaire van 1968 ook op deze<br />
instellingen van toepassing was. Bemiddeling was in die sector immers een<br />
gangbare activiteit. Tal van spaarkassen werkten uitsluitend met een netwerk van<br />
gevolmachtigde agenten. Veeleer dan het toepassingsgebied van haar circulaire uit<br />
te breiden, heeft de Commissie er, in een eerste fase de voorkeur aan gegeven haar<br />
erkende revisoren op te dragen geregeld verslag uit te brengen over het toezicht op<br />
en de organisatie van de gevolmachtigde agenten van de private spaarkassen. De<br />
inspectiedienst van de Commissie voerde talrijke opdrachten uit die hier verband<br />
mee hielden. Uit de aldus opgedane ervaring bleek dat het nodig was de tekst van<br />
de circulaire van 1968 te herzien.<br />
Wat het exclusiviteitsbeginsel betrof, werd in het eerste ontwerp van een nieuwe<br />
circulaire een stap achteruit gezet tegenover de circulaire van 1968 in die zin dat er<br />
nog uitsluitend sprake was van een exclusiviteit per product.<br />
De Commissie kwam terug op het concept van een exclusiviteit per product toen in<br />
de loop van 1986 zware fraudegevallen aan het licht kwamen, zowel in verband met<br />
het aantrekken van spaargelden als met het verlenen van kredieten. In een aantal<br />
gevallen hadden agenten spaarinlagen verduisterd door misbruik te maken van het<br />
97 Zie. P. DE MUELENAERE, Agents délégués des établissements de crédit; philosophie et<br />
normes de conduite de la Commission bancaire, Revue de la Banque, 5/1988, p. 13<br />
98 Circulaire nr 68/3 van 6 juni 1968.<br />
46
vertrouwen van de cliënteel die zij hadden opgebouwd in hun hoedanigheid van<br />
gevolmachtigd agent of van oud-gevolmachtigde agent. De Commissie kwam aldus<br />
tot de vaststelling dat een algemeen toezicht op de agenten onmogelijk was zolang<br />
zij voor verschillende kredietinstellingen actief waren.<br />
Na afloop van een overlegperiode werd in 1987 dan ook een nieuwe circulaire 99<br />
goedgekeurd en van toepassing verklaard, niet enkel op de banken en de private<br />
spaarkassen, maar ook op de openbare kredietinstellingen.<br />
In 1993 wijzigde de CBF nogmaals haar circulaire zonder evenwel te raken aan de<br />
algemene filosofie 100 . Het doel van deze wijzigingen was rekening te houden met de<br />
ontwikkelingen die zich sinds 1987 hadden voorgedaan, alsook met de lessen die<br />
konden worden getrokken uit de opgedane ervaring. Tevens waren zij erop gericht<br />
de geldende regels te verduidelijken wat de activiteit betrof van de gevolmachtigde<br />
agenten op het vlak van de kredietverlening, meer bepaald om rekening te houden<br />
met de bepalingen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet 101 / 102 .<br />
De circulaire van de CBF werd genomen op grond van artikel 20 van de wet van 22<br />
maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen die de<br />
volgende bepaling bevat : “Iedere kredietinstelling moet beschikken over een voor<br />
haar voorgenomen werkzaamheden passende beleidsstructuur, administratieve en<br />
boekhoudkundige organisatie en interne controle”. In de circulaire zijn de<br />
prudentiële vereisten verwoord die de CBF oplegt aan de kredietinstellingen die<br />
werken met een netwerk van gevolmachtigde agenten.<br />
De thans geldende versie van de circulaire van de CBF bevat zes onderdelen :<br />
i) Het eerste deel heeft betrekking op het toepassingsgebied van de circulaire. In<br />
de definitie van gevolmachtigd agent, wordt de nadruk gelegd op zijn sociaal<br />
statuut van zelfstandige. Alle gevolmachtigde agenten die in België gevestigd<br />
zijn of in België werkzaam zijn voor rekening van in België gevestigde<br />
kredietinstellingen, opgericht in de vorm van vennootschappen naar Belgisch<br />
recht of voor rekening van bijkantoren van kredietinstellingen van een andere<br />
Staat, vallen in het toepassingsgebied van de circulaire. Daarnaast benadrukt<br />
de circulaire dat de personen die, zonder enige vertegenwoordigingsbevoegdheid,<br />
verschillende partijen voor welbepaalde verrichtingen<br />
samenbrengen, niet als gevolmachtigd agent worden beschouwd.<br />
ii) In het tweede onderdeel van de circulaire worden een aantal beginselen<br />
geponeerd, waaronder als voornaamste het exclusiviteitsbeginsel. Dit beginsel<br />
geldt voor alle bankwerkzaamheden die zijn opgesomd in artikel 3, § 2 van de<br />
wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de<br />
99 Circulaire van 28 juli 1987. Zie jaarverslag van de CBF 1986-87, p. 17 en volgende.<br />
100 Circulaire nr B 93/5 van 21 oktober 1993.<br />
101 Zie het jaarverslag van de CBF van 1993-1994, p. 50 en volgende, alsook de preciseringen in<br />
haar jaarverslag 1994-1995, p. 48 en volgende.<br />
102 Verderop (in punt I.B.5.) wordt nader ingegaan op de wet van 12 juni 1991 die een regeling<br />
bevat voor de bemiddelaars inzake consumentenkrediet.<br />
47
kredietinstellingen, ook al oefent de kredietinstelling bepaalde van die<br />
werkzaamheden niet uit 103 .<br />
Voor kredietverlening wordt in de circulaire weliswaar een uitzondering<br />
gemaakt op het exclusiviteitsbeginsel. Voor de activiteit van kredietverlening<br />
mag de gevolmachtigd agent, hetzij als kredietmakelaar optreden, hetzij met<br />
verschillende kredietinstellingen werken, met dien verstande dat die laatste<br />
hypothese uitsluitend geldt voor de kredietvormen die niet worden verleend<br />
door de kredietinstelling waarmee hij een contract van gevolmachtigd agent<br />
heeft afgesloten (exclusiviteit per product).<br />
De circulaire poneert ook in algemene bewoordingen het beginsel van de<br />
onverenigbaarheid van de functie van gevolmachtigd agent en het uitoefenen<br />
voor eigen rekening van één van de in artikel 3, § 2 van de wet van 22 maart<br />
1993 bedoelde financiële werkzaamheden. Deze bepaling wil enerzijds<br />
vermijden dat er verwarring ontstaat bij het publiek en anderzijds een<br />
algemene controle mogelijk maken door de kredietinstelling van de<br />
activiteiten die de gevolmachtigde agenten uitoefenen op financieel gebied.<br />
De circulaire biedt de gevolmachtigde agenten de mogelijkheid om naast hun<br />
beroepsactiviteiten ook andere, niet-bancaire beroepsactiviteiten uit te oefenen<br />
(zoals verzekeringsagent of -makelaar, sociaal secretariaat, advies aan<br />
ondernemingen, en dergelijke meer), zolang die activiteiten duidelijk<br />
gescheiden worden gehouden en voldoende waarborgen bieden om risico’s<br />
die inherent zijn aan deze situatie te beperken 104 . Daarentegen mag een<br />
gevolmachtigd bankagent zijn activiteiten niet cumuleren met het voor eigen<br />
rekening verrichten van de werkzaamheden van een beursvennootschap. Deze<br />
maatregel heeft tot doel verwarring te voorkomen bij de cliënteel en moeilijk<br />
controleerbare situaties te vermijden. Zij strekt er tevens toe de activiteit van<br />
een beursvennootschap duidelijk gescheiden te houden van de bankactiviteit.<br />
Deze situatie waarin activiteiten worden gecumuleerd, moet worden<br />
onderscheiden van de situatie waarin een gevolmachtigd agent van een<br />
kredietinstelling die geen beursdiensten aanbiedt, gevolmachtigd agent wenst<br />
te worden van een beursvennootschap. Een dergelijke cumulatie is wel<br />
mogelijk op voorwaarde dat de kredietinstelling en de beursvennootschap een<br />
overeenkomst bereiken over, onder meer, de coördinatie van de<br />
controleprocedures.<br />
103 De Commissie heeft de reikwijdte verduidelijkt van de exclusiviteit binnen een financiële groep.<br />
Zij heeft daarbij gepreciseerd dat een gevolmachtigd agent kan worden gemandateerd door twee<br />
kredietinstellingen met dezelfde Belgische kredietinstelling als moederinstelling, op voorwaarde<br />
dat er binnen die groep een allesomvattend en gecentraliseerd toezicht wordt uitgeoefend door<br />
één van de betrokken instellingen (zie het jaarverslag van de CBF 1994-95, p. 49, alsook het<br />
jaarverslag 2000-01, p. 43).<br />
104 In haar jaarverslag 1987-88, heeft de Commissie gepreciseerd dat de opdracht als<br />
gevolmachtigd agent van een kredietinstelling niet mag worden gecumuleerd met het beroep<br />
van wisselagent of met een opdracht als gevolmachtigd agent van een wisselagent omdat de<br />
cliënteel beide werkzaamheden bezwaarlijk van elkaar kan onderscheiden wanneer zij door<br />
eenzelfde persoon worden uitgeoefend (zie jaarverslag CBF 1987-88, p. 25).<br />
48
Een ander algemeen beginsel dat de CBF heeft opgenomen in haar circulaire<br />
betreft de informatieverstrekking aan de cliënteel. In dit verband eist de<br />
circulaire meer bepaald dat de gevolmachtigd agent zijn werkzaamheden<br />
uitoefent als lasthebber van de kredietinstelling, onder de benaming van deze<br />
laatste. De cliënt moet tevens volledig geïnformeerd worden over de aard van<br />
de verrichtingen die de agent voor rekening van de kredietinstelling mag<br />
uitvoeren.<br />
iii) Het derde deel van de circulaire regelt de inhoud van het schriftelijke contract<br />
dat de gevolmachtigde agenten en de kredietinstellingen moeten sluiten. De<br />
CBF eist dat in dit contract een aantal clausules worden opgenomen die<br />
noodzakelijk zijn om de veiligheid te waarborgen van de verrichtingen die<br />
door de agent worden uitgevoerd. Deze clausules hebben onder meer<br />
betrekking op : de nauwkeurige afbakening van het werkgebied van de agent,<br />
het verbod om bevoegdheden inzake kredieten te delegeren 105 , de verplichting<br />
zich te conformeren aan de administratieve en boekhoudkundige procedures<br />
die door de kredietinstelling zijn voorgeschreven, het verbod om gebruik te<br />
maken van bijzondere mechanismen 106 , het verbod om een vergoeding te<br />
aanvaarden van de cliënteel 107 , de verplichting om uitsluitend documenten,<br />
circulaires, teksten of reclamemateriaal te gebruiken van de kredietinstelling<br />
en, ten slotte, de mogelijkheid voor de kredietinstelling om onverwijld de<br />
relaties met de gevolmachtigde agent te beëindigen, onverminderd de<br />
eventuele toekenning van een schadevergoeding, conform het gemeen recht.<br />
Deze vrij draconische regel leek de CBF onontbeerlijk. Zij was immers van<br />
oordeel dat de veiligheid van de bankverrichtingen tijdens een opzegperiode<br />
ernstig in het gedrang kon komen. Sinds de wet van 13 april 1995 betreffende<br />
de handelsagentuurovereenkomst van toepassing is op de gevolmachtigde<br />
bankagenten, kan de geldigheid van een dergelijke clausule in twijfel worden<br />
getrokken aangezien deze wet de opzegging regelt van een agentuurcontract<br />
en daarbij bepaalt dat, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden of bij<br />
ernstige tekortkomingen, het contract enkel kan worden opgezegd op<br />
voorwaarde dat een opzegtermijn in acht wordt genomen. Zo niet moet een<br />
schadevergoeding worden betaald 108 .<br />
iv) Het vierde onderdeel van de circulaire van de CBF handelt over de interne<br />
procedures van de kredietinstelling. In grote lijnen moeten deze procedures<br />
betrekking hebben op de methodes om agenten en hun personeelsleden aan te<br />
werven en op te leiden. Zij moeten voorzien in geregelde controles ter plaatse<br />
die volledig los staan van de commerciële inspecties. Daarnaast dient de<br />
105 Dit verbod geldt niet voor kredieten voor beperkte bedragen waarvoor een systeem van « credit<br />
scoring » is ingebouwd met een procedure van bevestiging a posteriori.<br />
106 Mechanismen die belastingfraude door derden in de hand werken, in de zin van artikel 57, § 3<br />
van de wet van 22 maart 1993. In dit verband werden reeds tekortkomingen vastgesteld door de<br />
CBF (zie jaarverslag CBF 2000-01, p. 43).<br />
107 Op te merken valt dat dit verbod een van de nieuwe punten is die werden ingevoegd in de<br />
circulaire van de CBF van 1993. Dit verbod was niet opgenomen in de circulaire van 1967, noch<br />
in de circulaire van 1987.<br />
108 Zie de bespreking van de wet van 13 april 1995 in punt I.B.1. hierboven.<br />
49
kredietinstelling geregeld rechtstreeks contact te hebben met de cliënten,<br />
zonder via de agent te gaan. Tevens dient een gespecialiseerde cel van de<br />
centrale administratie van de kredietinstelling te zorgen voor een geregelde<br />
follow-up van de rekeningen van de gevolmachtigde agenten en van de<br />
naleving van de procedures.<br />
v) Het vijfde deel van de circulaire heeft betrekking op de situatie van de leiders<br />
en de werknemers van een kredietinstelling die, via een tussenpersoon of een<br />
vennootschap, in eigen naam, werkzaamheden wensen te verrichten die<br />
analoog zijn aan de werkzaamheden van een gevolmachtigd agent. De<br />
circulaire verbiedt een dergelijke cumulatie voor leden van het directiecomité<br />
van de kredietinstelling, voor haar bestuurders die niet deelnemen aan het<br />
dagelijks bestuur en voor de personeelsleden die betrokken zijn bij het<br />
toezicht op de betrokken werkzaamheden of bij een belangenconflict 109 .<br />
vi) Het zesde en laatste deel van de circulaire bepaalt dat de kredietinstellingen de<br />
CBF onmiddellijk op de hoogte moeten brengen wanneer zij een einde dienen<br />
te maken aan een contract met een agent op grond van een zware fout of een<br />
vermoeden van zware fout. De Commissie heeft deze informatie nodig om na<br />
te gaan welke gevolgen de zware fout heeft voor de situatie van de betrokken<br />
kredietinstelling. Aangezien de bankagenten geen wettelijk statuut hebben, is<br />
het de Commissie niet toegestaan om die informatie te gebruiken om een<br />
“zwarte lijst” op te stellen die de kredietinstellingen zouden moeten<br />
raadplegen alvorens een contract aan te gaan met een nieuwe agent.<br />
4. Bemiddeling inzake beleggingsdiensten<br />
a) De diverse categorieën beleggingsondernemingen<br />
De wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het<br />
toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs,<br />
onderscheidt vier categorieën beleggingsondernemingen waarvoor telkens een<br />
specifieke vergunning geldt : de beursvennootschappen, de vennootschappen voor<br />
vermogensbeheer, de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële<br />
instrumenten en de vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten.<br />
Hoewel de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning nagenoeg identiek<br />
zijn voor alle categorieën - minimumkapitaal, tweehoofdige leiding waarbij de<br />
leiders de vereiste professionele betrouwbaarheid en passende ervaring moeten<br />
bezitten, geschikte aandeelhouders, passende organisatie, naleving van de eigenvermogensvereisten<br />
en rapportering aan de CBF - zijn de diensten die de diverse<br />
betrokken ondernemingen mogen aanbieden, opmerkelijk verschillend.<br />
De vergunning als beursvennootschap is de meest ruime van de vier : zij kan alle<br />
diensten omvatten als bedoeld in artikel 46 van de wet. De drie overige<br />
vergunningen zijn gespecialiseerde vergunningen die de betrokken ondernemingen<br />
109 Dit aspect wordt nader toegelicht in het jaarverslag van de CBF van 1996-97, p. 47.<br />
50
verplichten hun activiteiten toe te spitsen op één of meerdere diensten, met<br />
uitsluiting van de overige diensten.<br />
De vergunning als vennootschap voor plaatsing van orders in financiële<br />
instrumenten werd pas in 1999 ingevoerd. Zij heeft specifiek betrekking op het<br />
verlenen van bepaalde beleggingsdiensten voor retailcliënten, meer bepaald het in<br />
ontvangst nemen en uitvoeren van hun orders en de plaatsing van uitgiften 110 . Deze<br />
ondernemingen mogen geen handelsportefeuille bezitten, noch gelden van<br />
beleggers in ontvangst nemen. Op dit ogenblik telt deze categorie slechts 4<br />
vennootschappen. Het geringe succes van een dergelijke vergunning kan meer<br />
bepaald worden toegeschreven aan de relatief hoge kapitaalvereisten, vergeleken bij<br />
de toegestane activiteiten, waarbij het niet toegestaan is tegoeden van cliënten in<br />
bezit te houden. Alles samen beschouwd lijkt er een te klein verschil te zijn tussen<br />
de mogelijkheden gekoppeld aan dit statuut en de mogelijkheden die de<br />
vergelijkbare statuten bieden, namelijk het “ruimere” statuut van<br />
beursvennootschap en het “engere” statuut van gevolmachtigd agent.<br />
De vergunning als vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten is<br />
beperkt tot (i) het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers<br />
waardoor een verrichting tussen deze beleggers tot stand kan komen en/of (ii) de<br />
wissel- en depositomakelarij tussen kredietinstellingen. Deze vennootschappen<br />
mogen evenmin fondsen van cliënten in ontvangst nemen. Deze categorie telt op dit<br />
ogenblik slechts 3 vennootschappen. Het geringe succes van deze vergunning is<br />
opnieuw toe te schrijven aan het feit dat het moeilijk is om een degelijk programma<br />
van werkzaamheden vast te stellen, gezien de uiterst beperkte beleggingsdiensten<br />
die mogen worden aangeboden.<br />
De vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer heeft betrekking op het in<br />
ontvangst nemen en doorgeven van orders die betrekking hebben op een of meer<br />
financiële instrumenten, alsook op de uitvoering van die orders en uiteraard op het<br />
beheer van de portefeuilles. De dienst “plaatsing” behoort daarentegen niet tot de<br />
diensten die mogen worden aangeboden door een vennootschap voor<br />
vermogensbeheer. Toch heeft de CBF altijd toegestaan dat vennootschappen voor<br />
vermogensbeheer aan hun cliënten effecten aanbieden die op de primaire markt<br />
worden aangeboden, meer bepaald rechten van deelneming van ICB’s.<br />
Hierbij dient te worden opgemerkt dat, op grond van artikel 2.2.(g) van de<br />
beleggingsdienstenrichtlijn, in samenhang beschouwd met de 13e considerans in de<br />
mate dat die betrekking heeft op de makelaars, de mogelijkheid bestond om de<br />
activiteit van het in ontvangst nemen en uitvoeren van orders vrij te stellen van<br />
vergunningsplicht. Tot dusver heeft de Belgische wetgever evenwel geen gebruik<br />
110 Deze beleggingsondernemingen mogen diensten verstrekken die het in ontvangst nemen en<br />
doorgeven behelzen van orders voor financiële instrumenten en plaatsingen, maar mogen geen<br />
vaste overnames verrichten. De Belgische wetgever beschouwt de plaatsing en de vaste<br />
overname dus als twee afzonderlijke diensten. De beleggingsdienstenrichtlijn schept dan weer<br />
verwarring door in haar lijst van beleggingsdiensten “het overnemen en/of het plaatsen” op te<br />
nemen.<br />
51
gemaakt van deze optie 111 . Op die manier beschikken de betrokken<br />
beleggingsondernemingen immers over een Europees paspoort. Maar in de praktijk<br />
blijken deze ondernemingen, behoudens een paar uitzonderingen, weinig gebruik te<br />
maken van dit paspoort. De verklaring hiervoor ligt in de doelgroep cliënten tot wie<br />
de betrokken ondernemingen zich richten alsook in de “nabijheid van de cliënt” die<br />
doorgaans vereist is voor hun werkzaamheden.<br />
Tot slot dienen de vennootschappen voor beleggingsadvies te worden vermeld, ook<br />
al behoren zij niet tot de beleggingsondernemingen. De dienst van beleggingsadvies<br />
die deze ondernemingen mogen verlenen, is immers een nevendienst in de zin van<br />
de beleggingsdienstenrichtlijn. Als die dienst de hoofdactiviteit uitmaakt van een<br />
onderneming, mag aan die onderneming geen vergunning worden verleend als<br />
beleggingsonderneming 112 . Toch moeten dergelijke vennootschappen een<br />
vergunning verkrijgen van de CBF, waarvoor zij moeten voldoen aan gelijkaardige<br />
voorwaarden als de beleggingsondernemingen. Op dit ogenblik zijn er slechts 3<br />
vennootschappen voor beleggingsadvies waaraan een vergunning is verleend. Het<br />
ontbreken van een Europees paspoort en de relatief strenge voorwaarden om deze<br />
vergunning te verkrijgen, verklaart ongetwijfeld de terughoudendheid van de<br />
vennootschappen om voor dit type vergunning te opteren.<br />
b) De gevolmachtigde agenten van de beleggingsondernemingen<br />
Voor hun commerciële werkzaamheden doen vele beleggingsondernemingen een<br />
beroep op onafhankelijke tussenpersonen die, hetzij cliënten, hetzij orders<br />
aanbrengen.<br />
De aanbrengers van cliënten beperken zich tot het in contact brengen van de<br />
cliënten met de beleggingsonderneming en trekken zich vervolgens volledig terug<br />
uit de relatie die is ontstaan tussen de cliënt en de beleggingsonderneming. De<br />
vergoeding voor de aanbrenger is doorgaans een eenmalige vergoeding die, naar<br />
gelang van het geval, wordt berekend op grond van de inkomstenstroom die de<br />
cliënt - volgens de verwachtingen of op grond van vaststellingen tijdens een<br />
observatieperiode - oplevert voor de beleggingsonderneming.<br />
De aanbrengers van orders leveren één of meer diensten in naam en voor rekening<br />
van de beleggingsonderneming. Zij worden “gevolmachtigde agenten” genoemd.<br />
Toch dient te worden aangestipt dat niet alle beleggingsondernemingen met<br />
dergelijke gevolmachtigde agenten werken. In de praktijk blijkt dat enkel de<br />
beursvennootschappen een beroep doen op gevolmachtigde agenten om<br />
beleggingsdiensten te verlenen. Sommige vennootschappen voor makelarij in<br />
111 Wij herinneren er ook aan dat de uitzondering in artikel 2.2.(g) van de<br />
beleggingsdienstenrichtlijn niet langer is opgenomen in de documenten van de Europese<br />
Commissie met het oog op de herziening van de beleggingsdienstenrichtlijn (zie hierboven punt<br />
I.A.2.b)).<br />
112 In het kader van de herziening van de beleggingsdienstenrichtlijn overweegt de Commissie<br />
weliswaar om « het beleggingsadvies op onafhankelijke basis» op te nemen in de lijst van de<br />
kernbeleggingsdiensten. De vennootschappen voor beleggingsadvies zouden dan<br />
beleggingsondernemingen worden die over een Europees paspoort beschikken (zie hierboven<br />
punt I.A.2.b.).<br />
52
financiële instrumenten werken weliswaar met onafhankelijke “traders” maar dit<br />
blijft marginaal en tot dusver is hier geen enkele reglementering op van toepassing.<br />
De vennootschappen voor vermogensbeheer die uitsluitend discretionair<br />
vermogensbeheer verlenen en de vennootschappen voor beleggingsadvies doen<br />
alleen beroep op aanbrengers van cliënten. De circulaire van de CBF inzake<br />
vermogensbeheer en beleggingsadvies 113 verbiedt overigens het delegeren van deze<br />
activiteiten aan agenten. De vennootschappen voor plaatsing van orders in<br />
financiële instrumenten, alsook de schaarse vennootschappen voor<br />
vermogensbeheer waaraan een vergunning is verleend voor het in ontvangst nemen<br />
van orders in financiële instrumenten en de vennootschappen voor beleggingsadvies<br />
hebben tot dusver nooit met gevolmachtigde agenten gewerkt voor het verlenen van<br />
hun beleggingsdiensten.<br />
Net als op bancair gebied blijft het reglementaire kader van de bemiddeling in<br />
beleggingsdiensten beperkt tot een machtiging aan de Koning (1) en een circulaire<br />
die van toepassing is op de gevolmachtigde agenten van de beursvennootschappen<br />
(2). Het betreft een circulaire die destijds werd goedgekeurd door het<br />
Interventiefonds van de Beursvennootschappen (“de CIF”) waarvan de<br />
bevoegdheden inmiddels zijn overgedragen aan de CBF 114 .<br />
1) Artikel 118 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het<br />
statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars<br />
en beleggingsadviseurs<br />
In navolging van artikel 90 van de bankwet van 22 maart 1993, machtigt artikel 118<br />
van de wet van 6 april 1995 de Koning om vast te stellen welke regels gelden voor<br />
de in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen die geregeld optreden als<br />
lasthebber, makelaar of commissionair bij het verrichten van beleggings- of<br />
nevendiensten (zoals beleggingsadvies) of diensten die betrekking hebben op<br />
financiële instrumenten met betrekking tot grondstoffen. Met het oog op een goede<br />
administratieve en boekhoudkundige organisatie en een passende interne controle,<br />
kan de Koning deze tussenpersonen opdragen zich te laten inschrijven bij een<br />
overheid die Hij aanwijst, bepalen welke informatie zij aan deze overheid dienen te<br />
verstrekken en toezichtsregels opleggen.<br />
De Koning heeft geen gebruik gemaakt van deze machtiging.<br />
2) Circulaire van de CIF<br />
Op 15 april 1992 heeft de CIF een circulaire goedgekeurd die betrekking heeft op<br />
de gevolmachtigde agenten van de beursvennootschappen. Deze circulaire is<br />
rechtstreeks geënt op de circulaire van de CBF die van toepassing is op de<br />
113 Circulaire B 92/4 van 14 augustus 1992.<br />
114 Het prudentiële toezicht op de beursvennootschappen werd bij artikel 63 van de wet van 4<br />
december 1990 toevertrouwd aan het Interventiefonds voor de beursvennootschappen. Bij<br />
koninklijk besluit van 22 december 1995 werd deze bevoegdheid overgedragen aan de CBF.<br />
53
gevolmachtigde agenten van de kredietinstellingen, en streeft dezelfde doelstelling<br />
na, met name de veiligheid van de cliënten van deze gevolmachtigde agenten<br />
waarborgen 115 :<br />
i) Allereerst definieert de circulaire het begrip gevolmachtigd agent en<br />
benadrukt daarbij hun sociaal statuut van zelfstandige en hun<br />
vertegenwoordigingsbevoegdheid.<br />
ii) In het tweede deel van de circulaire wordt nader ingegaan op de “kenmerken<br />
en voorwaarden”. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de<br />
beursvennootschap aansprakelijk is voor de daden die de gevolmachtigde<br />
agent stelt in het kader van zijn contract en binnen de grenzen van zijn<br />
bevoegdheden. Daarnaast wordt het exclusiviteitsbeginsel geponeerd.<br />
Voorts is in de circulaire het algemene onverenigbaarheidsbeginsel<br />
opgenomen dat de gevolmachtigd agent de beursvennootschap enkel mag<br />
vertegenwoordigen voor verrichtingen die zij zelf mag uitvoeren. Daarnaast<br />
worden er nog een aantal bijzondere onverenigbaarheden opgesomd : de<br />
vennootschappen voor wissel- en depositomakelarij, de vennootschappen voor<br />
vermogensbeheer en voor beleggingsadvies mogen geen gevolmachtigd agent<br />
zijn van een beursvennootschap.<br />
De circulaire bevat tevens een algemeen beginsel inzake de<br />
informatieverstrekking aan de cliënten. In dit verband eist de circulaire meer<br />
bepaald dat het de beursvennootschap is die de cliënten informeert over de<br />
bevoegdheden die zijn toegekend aan de gevolmachtigd agent en over de aard<br />
van zijn tussenkomsten. De gevolmachtigd agent moet gebruik maken van het<br />
commerciële logo van de beursvennootschap en mag geen publiciteit voeren,<br />
tenzij die uitdrukkelijk is goedgekeurd door de beursvennootschap.<br />
iii) In het derde deel van de circulaire wordt de inhoud vastgelegd van de<br />
overeenkomst die de gevolmachtigde agent en de beursvennootschap<br />
schriftelijk moeten afsluiten. In deze overeenkomst moeten een aantal<br />
bepalingen worden opgenomen die de zekerheid en de veiligheid moeten<br />
waarborgen van de verrichtingen die via tussenkomst de gevolmachtigd agent<br />
worden uitgevoerd. Deze bepalingen hebben onder meer betrekking op de<br />
volgende aspecten: nauwkeurige afbakening van het werkgebied van de agent,<br />
regels over de berekening van de vergoeding van de gevolmachtigde agent,<br />
verplichting om aan de beursvennootschap, volgens de vastgestelde<br />
procedures, alle ontvangen orders over te leggen, verplichting om de<br />
commerciële richtlijnen na te leven en alle interne administratieve en<br />
boekhoudkundige procedures van de beursvennootschap toe te passen, verbod<br />
om vergoedingen te ontvangen van de cliënteel, verbod voor de<br />
gevolmachtigde agenten om op hun beurt een beroep te doen op<br />
115 Zie K. ALGOET, Gevolmachtige agenten in verband met beleggingsdiensten, in De hervorming<br />
van de financiële markten en bemiddelaars, EVBFR, Bruylandt, 1997.<br />
54
gevolmachtigde agenten en, ten slotte, de mogelijkheid voor de<br />
beursvennootschap om onverwijld de relaties met de gevolmachtigd agent te<br />
beëindigen, onverminderd de eventuele toekenning van een<br />
schadevergoeding, conform het gemeen recht.<br />
Op te merken valt dat de circulaire van de CIF wat deze twee laatste punten<br />
betreft, afwijkt van de wet van 13 april 1995 betreffende de<br />
handelsagentuurovereenkomst. Artikel 7 van deze wet laat de agent immers<br />
toe om een beroep te doen op subagenten. Maar aangezien dit geen dwingende<br />
bepaling is, mag de circulaire deze delegatiemogelijkheid evenwel uitsluiten.<br />
Door daarentegen te eisen dat op elk ogenblik, zonder opzeggingstermijn een<br />
einde moet kunnen worden gesteld aan de overeenkomst, wijkt de circulaire af<br />
van de wet van 13 april 1995. Volgens artikel 19 van de wet mag het contract<br />
immers, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden of bij ernstige<br />
tekortkomingen, enkel worden opgezegd mits een opzeggingstermijn in acht<br />
wordt genomen, zo niet dient een schadeloosstelling te worden betaald 116 .<br />
iv) Het vierde deel van de circulaire van de CIF is gewijd aan de interne<br />
procedures van de beursvennootschap : de beursvennootschap moet ervoor<br />
zorgen dat de verrichtingen die via de gevolmachtigd agent verlopen, worden<br />
uitgevoerd volgens de procedures die zij heeft vastgesteld. Daartoe moet de<br />
beursvennootschap de agent een procedureboek ter beschikking stellen waarin<br />
is beschreven op welke manier de verrichtingen moeten worden verwerkt.<br />
Daarnaast bepaalt de circulaire tevens dat de gevolmachtigde agenten moeten<br />
voldoen aan de vereisten inzake betrouwbaarheid, solvabiliteit, ervaring en<br />
kwalificatie die zijn vastgesteld door de beursvennootschap.<br />
v) Het vijfde deel van de circulaire heeft betrekking op de administratieve en<br />
boekhoudkundige organisatie van de beursvennootschap: de<br />
beursvennootschap moet in staat zijn om de cliënten die door een bepaalde<br />
gevolmachtigde agent worden bediend, als dusdanig te herkennen in haar<br />
administratie en boekhouding.<br />
c) Beleggingsondernemingen die tak 23-verzekeringsproducten<br />
aanbieden<br />
In 2002 heeft de CBF een circulaire goedgekeurd waarin zij nader toelicht welke<br />
beleidslijnen zij heeft vastgelegd ten aanzien van de beleggingsondernemingen die<br />
hun productengamma wensen uit te breiden met verzekeringscontracten en, in het<br />
bijzonder, met tak 23-producten 117 / 118 . Deze circulaire werd goedgekeurd in overleg<br />
met de CDV.<br />
116 Zie de toelichting bij de wet van 13 april 1995 in punt I.B.1 hierboven.<br />
117 Een tak 23-product is een individuele levensverzekering, gekoppeld aan een intern<br />
beleggingsfonds zonder rendementsgarantie. Hoewel een tak 23-product (uit economisch<br />
oogpunt) de kenmerken heeft van een belegging en de belegger de mogelijkheid biedt om<br />
55
Aangezien de tak 23-producten, verzekeringsproducten zijn, moeten deze<br />
beleggingsondernemingen zijn ingeschreven in het register van de<br />
verzekeringstussenpersonen dat door de CDV wordt bijgehouden. Gezien de<br />
specialisatieverplichting die de wet oplegt aan de beleggingsondernemingen, is<br />
daarnaast ook een specifieke toestemming van de CBF vereist 119 .<br />
In haar circulaire vraagt de Commissie dat de betrokken ondernemingen haar vooraf<br />
zouden inlichten over de maatregelen die zij nemen om deze nieuwe activiteit in te<br />
passen in hun organisatie en in hun operationeel kader.<br />
Het betreft onder meer:<br />
procedures voor de administratieve en de boekhoudkundige verwerking van de<br />
verrichtingen en voor de interne controle daarop;<br />
informatieverstrekking aan de cliënten over de hoedanigheid waarin de<br />
onderneming optreedt, over de kenmerken van haar dienstverlening en de<br />
producten waarop die slaat en, ten slotte, over de uitgevoerde transacties;<br />
informatie-inwinning bij de cliënten, waaronder de identificatie van de cliënt,<br />
het peilen naar zijn ervaring, deskundigheid, financiële draagkracht en<br />
beleggingsdoelstellingen, alsook aanwending van deze informatie in het licht<br />
van de verstrekte dienstverlening (know-your-customer).<br />
De Commissie dringt erop aan dat de beleggingsondernemingen, voor al hun<br />
activiteiten, ongeacht de aard van de aangeboden producten, de gedragsregels in<br />
acht nemen die de beleggers de hoogst mogelijke bescherming bieden 120 . Het is<br />
immers mogelijk dat de beleggingsonderneming voor een cliënt optreedt in de<br />
hoedanigheid van tussenpersoon die tak 23-producten aanbiedt, en tegelijkertijd ook<br />
voor deze cliënt bemiddelt in verrichtingen die dan weer betrekking hebben op<br />
financiële instrumenten.<br />
De CBF heeft de beleggingsondernemingen die geen vergunning hebben om<br />
cliëntentegoeden in ontvangst te nemen in het kader van beleggingsdiensten, erop<br />
gewezen dat zij ook geen premies of uitkeringen in ontvangst mogen nemen met<br />
betrekking tot tak 23-producten. Deze geldstromen moeten dus rechtstreeks tussen<br />
de cliënt en de verzekeringsonderneming verlopen 121 .<br />
Het toezicht van de CBF op de betrokken beleggingsondernemingen geschiedt<br />
parallel met het toezicht van de CDV op de tak 23-producten en op de inschrijving<br />
in het register van de verzekeringstussenpersonen. De CBF en de CDV hebben dan<br />
onrechtstreeks te beleggen in financiële instrumenten, is een tak 23-product geen financieel<br />
instrument in de zin van de wet van 6 april 1995.<br />
118<br />
Circulaire D4/EB/2002/1 van 17 april 2002.<br />
119<br />
Zie artikel 75 van de wet van 6 april 1995.<br />
120<br />
Zie meer bepaald artikel 36 van de wet van 6 april 1995, alsook het jaarverslag van de CBF<br />
2000-2001, p. 47 en 48.<br />
121<br />
Dit lijkt overigens een gebruikelijke regel te zijn voor transacties van dit type.<br />
56
ook afgesproken elkaar in te lichten over elke aanvraag van een<br />
beleggingsonderneming die tak 23-producten te koop wenst aan te bieden, om te<br />
worden ingeschreven in het register van de verzekeringstussenpersonen, alsook<br />
over elke aanvraag tot schrapping van een vergunning als beleggingsonderneming<br />
of van een inschrijving in het register van de verzekeringstussenpersonen.<br />
d) Bemiddelingsregeling in het voorontwerp van wet betreffende de<br />
openbare aanbiedingen van effecten<br />
In het voorjaar van 2002 heeft de Regering een voorontwerp van wet betreffende de<br />
openbare aanbiedingen van effecten goedgekeurd. Dit voorontwerp strekt ertoe een<br />
codificatie te verwezenlijken van een belangrijk deel van de financiële wetgeving,<br />
meer bepaald van het deel dat betrekking heeft op de openbare uitgiften van<br />
effecten.<br />
Artikel 13 van het voorontwerp voert opnieuw een monopolie in voor de<br />
bemiddeling bij openbare aanbiedingen van effecten, nadat dit monopolie eerder<br />
was afgeschaft door de wet van 6 april 1995. Volgens deze nieuwe bepaling mogen<br />
enkel de gekwalificeerde bemiddelaars, die in een limitatieve lijst worden<br />
opgesomd, in België in de hoedanigheid van bemiddelaar optreden voor rekening<br />
van de emittent bij openbare aanbiedingen van effecten. Artikel 6 van het<br />
voorontwerp bevat een definitie van het begrip “bemiddelaar” : een bemiddelaar is<br />
elke natuurlijke of rechtspersoon die, zelfs als tijdelijke of bijkomstige<br />
werkzaamheid, tussenkomt in de plaatsing van een emissie voor rekening van de<br />
emittent, tegen een vergoeding of voordeel van welke aard ook, rechtstreeks of<br />
onrechtstreeks verleend door de emittent.<br />
Op te merken valt dat deze tekst een interpretatie huldigt van de dienst “plaatsing”<br />
van de ISD richtlijn, in die zin dat deze dienst een contractuele relatie veronderstelt<br />
tussen de bemiddelaar en de emittent 122 .<br />
Als de oriëntaties over de bemiddeling in financiële instrumenten die in deze studie<br />
naar voren worden gebracht, gunstig worden onthaald, zal de opsomming van de<br />
bemiddelaars voor wie het voorontwerp van wet van toepassing is, moeten worden<br />
gewijzigd en uitgebreid tot de makelaars in financiële instrumenten.<br />
5. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet onderscheidt twee types<br />
kredietbemiddelaars 123 : enerzijds, de gevolmachtigde agenten die de bevoegdheid<br />
hebben om kredietovereenkomsten te sluiten in naam en voor rekening van één<br />
enkele kredietgever, en, anderzijds, de makelaars die bemiddelen bij het sluiten van<br />
122<br />
Zie de toelichting bij dit begrip uit de ISD-richtlijn in punt I.A.2.b hierboven.<br />
123<br />
Zie H. COUSY, Tussenpersonen in de financiële sector, in De handelsagentuur-overeenkomst,<br />
Die Keure, 1995, p. 46<br />
57
kredietovereenkomsten aangeboden door één of meerdere kredietgevers. De<br />
consumenten moeten op de hoogte worden gebracht van de hoedanigheid van de<br />
bemiddelaar met wie zij handelen.<br />
De wet bepaalt dat de personen die de activiteiten van kredietbemiddelaar wensen<br />
uit te oefenen, zich eerst moeten laten inschrijven bij het Ministerie van<br />
Economische Zaken. Deze verplichting is evenwel niet van toepassing op de<br />
gevolmachtigde agenten die door de erkenning van de kredietgever worden gedekt,<br />
behalve wanneer het verkopers betreft van goederen of diensten die worden<br />
gefinancierd door een kredietovereenkomst. Deze laatste agenten moeten zich dus<br />
wel degelijk laten inschrijven bij het Ministerie van Economische Zaken, ongeacht<br />
of zij optreden als makelaar of als agent.<br />
Bij hun inschrijvingsaanvraag moeten de bemiddelaars de volgende documenten<br />
overleggen: een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, het bewijs van hun<br />
inschrijving in het handelsregister, en, als zij zijn opgericht in de vorm van een<br />
vennootschap, de statuten van hun vennootschap. De bemiddelaar moet het<br />
Ministerie op de hoogte brengen van elke wijziging. Ten minste eenmaal per<br />
decennium doet de Minister, voor elke bemiddelaar, overgaan tot de actualisatie van<br />
de gegevens die zijn verstrekt bij de inschrijving.<br />
De betrouwbaarheid, de professionele bekwaamheid en de financiële draagkracht<br />
van deze personen worden dus niet nagetrokken. Bovendien is er geen<br />
beroepsaansprakelijkheidsverzekering vereist. Toch is de bescherming van de<br />
consument, althans gedeeltelijk, gewaarborgd door artikel 66 van de wet waarin is<br />
bepaald dat de kredietgever blijft instaan voor de gelden die hij aan de<br />
kredietbemiddelaar heeft overgemaakt ter uitvoering van de kredietovereenkomst,<br />
tot deze volledig zijn uitbetaald aan de consument of aan een door de consument<br />
aangewezen derde.<br />
De wet van 12 juni 1991 somt ook een aantal gevallen op waarin de inschrijving<br />
kan worden geweigerd op grond van een strafrechtelijke veroordeling. De<br />
inschrijving kan ook worden geschorst of geschrapt door de Minister van Economie<br />
wanneer blijkt dat een bemiddelaar de wet of haar uitvoeringsbesluiten overtreedt of<br />
de verbintenissen niet nakomt die hij is aangegaan bij zijn aanvraag tot inschrijving.<br />
Alle bemiddelaars, ook al zijn zij niet ingeschreven, moeten de volgende<br />
verbintenissen aangaan :<br />
- de door de Minister van Economie aangestelde ambtenaren kennis laten<br />
nemen van alle documenten met betrekking tot hun bemiddeling. Het<br />
Ministerie voert inderdaad gerichte controles uit, zowel ambtshalve als<br />
ingevolge een klacht;<br />
- zich uitsluitend wenden tot kredietgevers die door het Ministerie zijn<br />
erkend;<br />
58
- geen enkele bezoldiging of vergoeding eisen van de consument die om hun<br />
bemiddeling verzoekt.<br />
Terzake dient te worden opgemerkt dat in april jl. bij de Kamer een wetsontwerp is<br />
ingediend tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 124 . Een aantal van de<br />
voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de bemiddelaars en strekken er<br />
concreet gezien toe de verantwoordelijkheid van de kredietbemiddelaar te<br />
vergroten. Zo stelt het wetsontwerp voor om de kredietbemiddelaar te verplichten<br />
een eerste solvabiliteitsraming te maken van de consument, en dit op grond van<br />
inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten beschikken. De bemiddelaar zal<br />
voortaan nog slechts een kredietaanvraag bij een kredietgever kunnen indienen,<br />
indien hij redelijkerwijs kan aannemen dat de kandidaat-kredietnemer in staat zal<br />
zijn aan zijn terugbetalingsverplichtingen te voldoen 125 . In het ontwerp wordt tevens<br />
voorgesteld om de bemiddelaar zijn commissieloon te ontnemen als hij in zijn<br />
verplichtingen tekortschiet en als de kredietovereenkomst waarvoor hij heeft<br />
bemiddeld, ontbonden of verbroken wordt, of het voorwerp uitmaakt van een<br />
termijnverval. Hoewel de aansprakelijkheid van de bemiddelaar afgeleid is van de<br />
aansprakelijkheid van de kredietgever, is zij minder uitgebreid. De kredietgever<br />
beschikt immers over andere informatiebronnen, meer in het bijzonder de<br />
raadpleging van de Kredietcentrale van de Nationale Bank. Daarnaast beoogt het<br />
ontwerp de gelijkstelling van de verkoper-kredietgever die zijn<br />
kredietovereenkomsten of de schuldvorderingen uit de kredietovereenkomsten<br />
onmiddellijk overdraagt aan een derde erkende kredietgever, met een<br />
kredietbemiddelaar. Economisch gezien fungeert deze persoon immers als een<br />
loutere tussenpersoon : het is de kredietgever-overnemer die in werkelijkheid de<br />
voorwaarden van de kredietovereenkomst bepaalt. Tot slot dient te worden<br />
opgemerkt dat het wetsontwerp voorstelt om de tussenkomst van subagenten te<br />
verbieden 126 .<br />
124 Parl. St. Kamer, 50-1730/001<br />
125 Artikel 46 van het wetsontwerp: “De kredietbemiddelaar kan geen kredietaanvraag indienen<br />
voor een consument waarvoor hij, gelet op de inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten<br />
beschikken, onder meer op basis van de inlichtingen bedoeld in artikel 10, van oordeel is dat de<br />
consument duidelijk niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de<br />
kredietovereenkomst, na te komen. De kredietbemiddelaar mag de kredietaanvragen niet<br />
opsplitsen. Hij moet aan de kredietgever de noodzakelijke inlichtingen bedoeld in artikel 10<br />
mededelen. Eenieder die optreedt als kredietbemiddelaar moet alle aangezochte kredietgevers<br />
in kennis stellen van het bedrag van de andere kredietovereenkomsten welke hij heeft<br />
aangevraagd of ontvangen ten behoeve van dezelfde consument gedurende twee maanden<br />
voorafgaand aan het indienen van iedere nieuwe kredietaanvraag.”.<br />
126 In dit verband wordt in de memorie van toelichting opgemerkt dat “in de praktijk wordt<br />
vastgesteld dat een aantal kredietbemiddelaars op hun beurt een beroep doen op<br />
kredietbemiddelaars om consumenten aan te spreken en te bewegen tot het sluiten van<br />
kredietovereenkomsten. De consument wordt op geen enkele wijze ingelicht (…). De<br />
transparantie is totaal zoek. Bovendien weet de kredietgever niet steeds wie de onderagent is.<br />
Sommige malafide personen maken van deze situatie gebruik om risicovolle financieringen toch<br />
door te sluizen naar kredietgevers (timesharingcontracten, huwelijksbemiddelingscontracten,<br />
enz.) Een verbod op de tussenkomst van onderagenten dringt zich derhalve op. Als gevolg van<br />
de opmerking van de Raad van State werd een strafrechtelijke sanctie voorzien in geval van<br />
inbreuk.” (Parl. St. Kamer, 1730/01, p.40).<br />
59
Tijdens de bespreking van dit wetsontwerp in het Parlement zal<br />
hoogstwaarschijnlijk rekening worden gehouden met de oriëntaties die de Europese<br />
Commissie ondertussen heeft voorgesteld betreffende de harmonisatie van de<br />
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake<br />
consumentenkrediet 127 . De filosofie die ten grondslag ligt aan de Belgische en<br />
Europese teksten is identiek : beide streven een verhoogde verantwoordelijkheid<br />
van de bemiddelaars na.<br />
6. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
Artikel 42 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet bepaalt dat de<br />
Koning de verplichtingen van de makelaars en andere tussenpersonen bij<br />
hypothecair krediet alsook de controlemodaliteiten ervan kan regelen. De Koning<br />
heeft evenwel nooit gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.<br />
De tussenpersonen inzake hypothecair krediet zijn dus op dit ogenblik aan geen<br />
enkele verplichting onderworpen inzake registratie, noch aan enig toezicht op hun<br />
betrouwbaarheid of beroepsopleiding.<br />
7. Bemiddeling inzake valutahandel<br />
Overeenkomstig de artikelen 137 en volgende van de wet van 6 april 1995, moeten<br />
de verrichtingen voor de contante aankoop of verkoop van deviezen in contanten of<br />
met cheques in deviezen, dan wel met gebruik van een krediet- of betaalkaart,<br />
alsook de geldoverdrachtverrichtingen, worden uitgevoerd door een wisselkantoor<br />
dat door de CBF geregistreerd is 128 . Dit toezicht van de CBF op de wisselkantoren<br />
heeft hoofdzakelijk tot doel na te gaan of de maatregelen tot voorkoming van het<br />
witwassen van geld worden nageleefd.<br />
De wet zegt niets over bemiddelaars op wie de wisselkantoren eventueel een beroep<br />
zouden doen. Zij bepaalt echter wel dat de wisselkantoren over een passende<br />
administratieve en boekhoudkundige organisatie moeten beschikken om, onder<br />
meer, de anti-witwasreglementering te kunnen naleven en om deze naleving te<br />
controleren. In de gegeven omstandigheden zijn de diensten van de CBF van<br />
oordeel dat, indien een wisselkantoor een beroep wenst te doen op bemiddelaars,<br />
deze laatsten op exclusieve basis moeten handelen. Zo niet zou het toezicht op de<br />
bemiddelaars zeer moeilijk tot onmogelijk worden. We vinden hier dus dezelfde<br />
bekommernissen terug die de CBF en de CIF er destijds toe gebracht hebben een<br />
circulaire op te stellen voor de kredietinstellingen en de beursvennootschappen die<br />
Zie evenwel het amendement dat is ingediend door de Regering, Parl. St. Kamer, 1730/02.<br />
127 Zie de toelichting hierboven (I.A.5).<br />
128 Bij koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel,<br />
werd een statuut ingevoerd voor de wisselkantoren.<br />
60
een beroep doen op gevolmachtigde agenten. Voor de wisselkantoren is het<br />
exclusiviteitsbeginsel tot dusver niet bij circulaire voorgeschreven, maar maakt zij<br />
deel uit van de “goede praktijken” die door de CBF worden aanbevolen.<br />
Belangrijk is hierbij aan te stippen dat wisselkantoren die een beroep doen op<br />
gevolmachtigde agenten, een vrij nieuw fenomeen is dat in de toekomst evenwel<br />
snel uitbreiding zou kunnen vinden. Sommige wisselkantoren denken er immers<br />
aan om voor hun diensten van geldoverdracht een beroep te doen op<br />
kleinhandelaars en op tankstations. Aangezien deze personen niet werkelijk op<br />
financiële ervaring kunnen bogen, zullen de betrokken wisselkantoren een passende<br />
interne controle en interne-auditfunctie moeten uitbouwen. Zo niet zou hun<br />
organisatie als inadequaat kunnen worden beschouwd.<br />
61
II. Cijfergegevens inzake financiële bemiddeling en tendensen<br />
Bij gebrek aan een geïntegreerde gegevensbasis voor alle tussenpersonen worden<br />
onderstaande cijfers per sector weergegeven. Heel wat tussenpersonen zijn echter in<br />
verscheidene sectoren actief. Het volstaat dan ook niet de cijfers van de diverse<br />
sectoren gewoon bij elkaar op te tellen om het totaal aantal in België actieve<br />
tussenpersonen te kennen. De beschikbare officiële gegevens, vooral de databases<br />
van de CDV en het Ministerie van Economische Zaken, kunnen ons geen beeld<br />
geven van het aantal gevallen van cumulatie van activiteiten. De<br />
beroepsverenigingen van de tussenpersonen (BZB, FVF, Feprabel) hebben echter<br />
bevestigd dat een zeer groot deel van hun leden zowel bankagent (exclusief) als<br />
verzekeringsagent (al of niet exclusief) of verzekeringsmakelaar zijn.<br />
A. Gegevens over de bemiddeling per sector<br />
1. Verzekeringsbemiddeling<br />
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de wet van 27 maart 1995 betreffende<br />
de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen werden 28.561<br />
verzekeringstussenpersonen in het register van de verzekeringstussenpersonen<br />
ingeschreven, waarvan 7.430 in het register van de zelfstandige tussenpersonen.<br />
Bovendien werden 52.000 verantwoordelijken voor de distributie geregistreerd.<br />
De evolutie van het aantal verzekeringstussenpersonen ziet er als volgt uit:<br />
Jaar Verzekeringstussenpersonen<br />
31/12/1997 28.085<br />
31/12/1998 28.642<br />
31/12/1999 29.222<br />
31/12/2000 28.717<br />
31/12/2001 28.473<br />
30/06/2002 28.266<br />
Op 23 september 2002 waren 28.217 tussenpersonen ingeschreven, waarvan 8.435<br />
makelaars, 18.826 agenten en 6.956 subagenten.<br />
62
Hieronder volgt ook de evolutie van het aantal verantwoordelijken voor de<br />
distributie :<br />
Jaar Verantwoordelijken voor de distributie<br />
31/12/1999 52.000<br />
31/12/2000 50.000<br />
31/12/2001 48.054<br />
30/06/2002 48.694<br />
Na de zitting van de raad van de CDV van 23 september 2002 bedroeg het aantal<br />
verantwoordelijken voor de distributie 48.998 personen.<br />
Sinds de inschrijving van de tussenpersonen van kracht is, worden in collectieve<br />
dossiers talrijke bewegingen vastgesteld als gevolg van de doorgevoerde<br />
herstructureringen.<br />
Bovendien hebben heel wat tussenpersonen die als natuurlijke persoon zijn<br />
ingeschreven, verzocht om als rechtspersoon te worden ingeschreven.<br />
Voorts werden bepaalde inschrijvingen geschrapt omdat de betrokken<br />
tussenpersonen niet meer voldeden aan de voorwaarden vereist bij artikel 10 van de<br />
wet: ofwel hadden ze hun jaarlijks inschrijvingsgeld aan de CDV niet betaald (sinds<br />
1996 zijn 501tussenpersonen om die reden geschrapt), ofwel waren ze niet<br />
voldoende gedekt door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, ofwel<br />
beschikten ze niet meer over de vereiste financiële draagkracht, ofwel waren ze<br />
beroepshalve niet meer voldoende geschikt of betrouwbaar (855 tussenpersonen<br />
werden sinds de inwerkingtreding van de wet om een van deze redenen geschrapt).<br />
2. Gevolmachtigde bankagenten<br />
In de banksector zijn de statistische verplichtingen die door de CBF aan de<br />
kredietinstellingen worden opgelegd, momenteel niet van toepassing op de<br />
gevolmachtigde agenten. De BVB publiceert echter jaarlijks een globaal cijfer. Zo<br />
is het aantal gevolmachtigde agenten sinds 1995 als volgt geëvolueerd:<br />
Jaar Gevolmachtigde bankagenten<br />
1995 10.636<br />
1996 10.441<br />
1997 9.901<br />
1998 8.262<br />
1999 7.528<br />
2000 7.086<br />
2001 6.005<br />
63
Het aantal gevolmachtigde bankagenten vermindert langzaam: ze waren in de jaren<br />
’80 nog met meer dan 20.000 129 .<br />
Het is moeilijk om de evolutie van het aantal agenten in de komende jaren te<br />
voorspellen. Sommige banken hebben immers de sluiting van agentschappen<br />
aangekondigd, terwijl andere, waaronder de grootste, integendeel van plan zijn hun<br />
netwerk van gevolmachtigde agenten uit te breiden 130 .<br />
3. Gevolmachtigde agenten van beleggingsondernemingen<br />
Het CIF en, later, de CBF hebben altijd op de hoogte willen blijven van het aantal<br />
gevolmachtigde agenten die voor beursvennootschappen werken. In die sector weet<br />
men dus heel nauwkeurig hoe de toestand eruitziet en zal evolueren.<br />
Na de hervorming van 1990 is het aantal gevolmachtigde agenten bij<br />
beursvennootschappen toegenomen. Dit was ongetwijfeld toe te schrijven aan het<br />
feit dat bepaalde beursvennootschappen zich niet konden of wilden schikken naar<br />
de voorwaarden opgelegd bij de wet van 4 december 1990 voor het verkrijgen van<br />
een vergunning als beleggingsonderneming. Sommigen hebben dan ook verkozen<br />
hun activiteiten voort te zetten als gevolmachtigd agent. Daarnaast hebben een<br />
aantal beursvennootschappen destijds hun toestand geregulariseerd nadat het CIF<br />
zijn circulaire ten behoeve van de gevolmachtigde agenten van de<br />
beursvennootschappen had aangenomen. Andere vennootschappen, ten slotte,<br />
hebben er toen voor gekozen hun activiteiten uit te bouwen door een netwerk van<br />
gevolmachtigde agenten op te zetten. Zo waren er in 1994 400 gevolmachtigde<br />
agenten van beursvennootschappen in ons land.<br />
Dit aantal is achteraf sterk gedaald vermits de beursvennootschappen in 1996 en<br />
1997 nog slechts respectievelijk 270 en 230 gevolmachtigde agenten telden. Deze<br />
daling heeft zich voortgezet. Momenteel zijn er in de sector ongeveer 150<br />
gevolmachtigde agenten, die echter niet evenwichtig verdeeld zijn over de<br />
beursvennootschappen. 50% van deze vennootschappen heeft immers geen enkel<br />
gevolmachtigd agent. Onder de beursvennootschappen die over een agentennet<br />
beschikken, stelt men een sterke concentratie vast in één beursvennootschap (die 50<br />
gevolmachtigde agenten telt). Drie andere beursvennootschappen werken met<br />
respectievelijk 23, 14 en 12 gevolmachtigde agenten.<br />
Deze vermindering van het aantal gevolmachtigde agenten is onder meer te<br />
verklaren door de sluiting van beursvennootschappen zelf.<br />
129 Zie vooral H. Nees, « De rol en het belang van de gevolgmachtige agent in de spaar- en<br />
kredietsector », Bank- en Financiewezen, 5/1988, p.10.<br />
130 Zie infra de visie op de toekomstige evolutie van de bemiddeling in België (II.C).<br />
64
4. Bemiddeling inzake consumentenkrediet<br />
In maart 2002 waren er 27.552 131 tussenpersonen voor consumentenkrediet bij het<br />
Ministerie van Economische Zaken ingeschreven. Hierbij kan een onderscheid<br />
worden gemaakt tussen:<br />
handelaars (6.000) die hun cliënten de mogelijkheid bieden om een<br />
financiering te verkrijgen voor de aankoop van een goed of een dienst<br />
zonder aan een kredietgever gebonden te zijn,<br />
kredietmakelaars (20.000) die als hoofd- of nevenactiviteit betrokken zijn<br />
bij het afsluiten van kredietovereenkomsten die door een of meer<br />
kredietgevers worden aangeboden. Slechts 10.000 van hen cumuleren deze<br />
bedrijvigheid niet met een activiteit van verkoper,<br />
verkopers (slechts 1.552) die handelen als gevolmachtigd agent op basis<br />
van een exclusiviteitcontract met een kredietgever voor de financieringen.<br />
Onder de bemiddelaars inzake consumentenkrediet zijn er slechts 10.000<br />
ingeschrevenen die deze activiteit niet ter aanvulling van hun activiteit van verkoper<br />
uitoefenen. Anderzijds zijn er onder de verkopers slechts weinigen die uitsluitend<br />
voor een enkele kredietgever werken. Slechts een of twee kredietgevers eisen<br />
immers een dergelijke exclusiviteit van hun tussenpersonen. Daarom verkiezen de<br />
verkopers om zich als makelaars in te schrijven, ook al werken ze effectief altijd<br />
met dezelfde kredietgever.<br />
5. Bemiddeling inzake hypothecair krediet<br />
Het aantal tussenpersonen inzake hypothecair krediet is niet bekend doordat ze aan<br />
geen enkele registratieverplichting zijn onderworpen. Het blijkt echter dat een groot<br />
aantal bank- of verzekeringstussenpersonen eveneens bemiddelen voor hypothecair<br />
krediet.<br />
6. Bemiddeling inzake valutahandel<br />
Het feit dat wisselkantoren op gevolmachtigde agenten een beroep doen, is een vrij<br />
recent verschijnsel dat echter volop uitbreiding neemt. Sommige wisselkantoren<br />
overwegen trouwens om voor hun dienstverlening inzake geldoverdrachten een<br />
beroep te doen op kleinhandelszaken en benzinestations, d.w.z. personen zonder<br />
echte financiële ervaring.<br />
Momenteel doen 5 van de 31 geregistreerde wisselkantoren een beroep op<br />
gevolmachtigde agenten.<br />
131 Het Ministerie van Economische Zaken telde in maart 2002 in feite 27.822 ingeschreven<br />
tussenpersonen inzake consumentenkrediet, want daarin bevinden zich ook de incassobureaus,<br />
die de kredietovereenkomsten helpen uitvoeren (270 personen). Deze categorie werd in deze<br />
studie buiten beschouwing gelaten.<br />
65
B. Distributiekanalen inzake verzekeringen<br />
De BVVO publiceert sinds een aantal jaren interessante cijfers over de diverse<br />
distributiekanalen inzake verzekeringen. In haar studie van februari 2002<br />
betreffende de cijfers van het jaar 2000 132 constateert ze een vermindering van de<br />
marktaandelen van de « klassieke » distributie, d.w.z. de makelaars en agenten, ten<br />
gunste van banken en de directe verzekeringen 133 .<br />
Sinds 1994 – het eerste jaar waarin de BVVO een studie over het onderwerp heeft<br />
uitgevoerd – zijn de banken geleidelijk aan begonnen met de distributie van<br />
levensverzekeringsproducten. In de sector van de individuele levensverzekeringen<br />
(tak 21 en tak 23) bedroeg hun marktaandeel in 1994 34%. In 2000 was dat 64,3%.<br />
De nieuwe zaken die in de loop van het jaar 2000 werden afgesloten, zijn zelfs voor<br />
meer dan 70% via bancaire instellingen aangebracht.<br />
Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing weer van de marktaandelen van de<br />
verschillende netwerken van tussenpersonen inzake individuele<br />
levensverzekeringen in het jaar 2000.<br />
132 http://www.bvvo.be/sector/distribution/assurinfo_2000.pdf<br />
133 Daaronder verstaat men de distributie van verzekeringsproducten via onderlinge of coöperatieve<br />
maatschappijen zonder tussenpersoon (zoals de OMOB) of via nieuwe kanalen zoals<br />
bijvoorbeeld de elektronische handel op initiatief van de verzekeringsondernemingen zelf.<br />
66
Nota bene:<br />
- met ‘captive makelarij’ worden premieontvangsten bedoeld door<br />
vennootschappen voor makelarij ten gunste van de verzekerings-maatschappij<br />
die deze vennootschappen controleert;<br />
- de in de tabel vermelde exclusieve agenten zijn loontrekker of zelfstandig;<br />
- bancassurance berust op deelnemingsverhoudingen tussen de<br />
verzekeringsmaatschappij en de kredietinstelling, waarbij bankbedienden, die<br />
meestal geen provisie ontvangen, bemiddelen;<br />
- makelaars zijn natuurlijke personen of vennootschappen voor makelarij die<br />
zich vooral tot particulieren en KMO’s richten;<br />
- megabrokers zijn grote makelaars van wie de cliënten meestal grote<br />
ondernemingen zijn;<br />
- met zelfstandige bankloketten wordt een bijkomstige activiteit bedoeld die<br />
vergoed wordt in de vorm van commissies, met de mogelijkheid om de<br />
verzekeringsproducten van verscheidene verzekeringsmaatschappijen of –<br />
groepen te commercialiseren.<br />
Nota bene:<br />
- direct marketing is gebaseerd op technieken voor intensieve commerciële<br />
prospectie en, wat tak 23 betreft, op de elektronische handel;<br />
- voor de “affinity groups” zijn er geen tussenpersonen;<br />
67
- onderlinge of coöperatieve maatschappijen zonder tussenpersoon worden<br />
gekenmerkt door een beperkte commerciële prospectie;<br />
- de captive verzekeraars en pools voeren geen belangrijke commerciële<br />
prospectie.<br />
C. Distributietrends inzake bank- en beleggingsdiensten<br />
De evolutie van de distributie van financiële producten moet uiteraard in verband<br />
worden gebracht met het ontstaan van grote financiële conglomeraten die wensen<br />
gebruik te maken van zeer uitgebreide distributienetten en de kosten van deze<br />
netwerken willen beperken via mogelijke synergie-effecten. De grote financiële<br />
groepen die op de Belgische markt actief zijn, hebben inzake distributie allemaal<br />
een aantal strategische beslissingen genomen waardoor de trends die zich terzake<br />
aftekenen, duidelijker tot uiting komen. De meesten kozen, weliswaar via<br />
verschillende structuren, voor dezelfde basisaanpak: een dubbel circuit dat enerzijds<br />
bestaat uit eigen verkooppunten en anderzijds uit zelfstandige tussenpersonen. In<br />
het licht van deze strategie zijn reeds heel wat « eigen » bankagentschappen<br />
verdwenen of zullen deze verdwijnen of worden omgevormd tot zelfstandige<br />
agentschappen.<br />
Op langere termijn zouden bepaalde grote conglomeraten kunnen overwegen om de<br />
distributiefunctie naar het grote publiek toe los te koppelen van de bankfunctie, de<br />
uitvoering van beleggingsdiensten en de verzekeringsactiviteit. Zodoende zou de<br />
distributie een functie sui generis kunnen worden en in een gespecialiseerde entiteit<br />
kunnen worden ondergebracht.<br />
Een ander element dat blijkt uit contacten met de grote financiële groepen is de<br />
belangstelling die ze hebben voor het kanaal van de zelfstandige makelaars. Dit<br />
distributiekanaal wordt vandaag grotendeels gebruikt om verzekeringsproducten (in<br />
het bijzonder tak 21 en tak 23) aan te bieden. Indien het exclusiviteitsprincipe voor<br />
de distributie van financiële instrumenten (voornamelijk ICB-aandelen en kasbons)<br />
is opgeheven, zal datzelfde kanaal vermoedelijk in ruime mate worden gebruikt<br />
voor de distributie van deze producten naast het kanaal van de eigen agentschappen<br />
en de exclusieve agenten.<br />
Deze evolutie is niet beperkt tot de grote conglomeraten alleen, ook al zijn hun<br />
plannen gewoonlijk al verder gevorderd en trekken ze door hun omvang de grootste<br />
aandacht van het publiek. Talrijke middelgrote of kleine banken zijn vandaag<br />
verbonden met verzekeringsondernemingen. De plannen van deze groepen inzake<br />
distributie zijn grotendeels dezelfde als die van de grote conglomeraten. Ze<br />
vertonen echter een duidelijk verschil. Doordat hun eigen of “verbonden”<br />
netwerken momenteel beperkter zijn, wordt het steeds belangrijker een beroep te<br />
doen op zelfstandige makelaars.<br />
Er dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat nieuwe actoren zich<br />
zouden kunnen gaan toeleggen op de distributie van financiële producten. Zo<br />
hebben bepaalde grootwinkelketens reeds contact opgenomen met zowel de<br />
diensten van de CBF als met bepaalde financiële instellingen om na te gaan op<br />
68
welke manier ze bepaalde financiële diensten en producten zouden kunnen<br />
verkopen.<br />
Ook de EU-dimensie mag niet over het hoofd worden gezien. Het gebrek aan<br />
fiscale harmonisatie, met name inzake spaarinkomsten en successierechten, is een<br />
belangrijke factor die de vrije dienstverlening (VDV) in België door in andere Lid-<br />
Staten erkende financiële instellingen bevordert. De dichtheid van de bestaande<br />
distributienetten en het exclusiviteitsprincipe zowel op het bancaire vlak als inzake<br />
beleggingsdiensten waren vaak een hinderpaal voor de ontwikkeling van een<br />
activiteit in VDV door kredietinstellingen. Omdat deze hinderpaal niet in dezelfde<br />
mate bestond wat verzekeringen betreft, vooral rekening houdend met het<br />
belangrijk distributiekanaal van de verzekeringsmakelaars, ontwikkelde er zich een<br />
belangrijke activiteit in VDV voor de verzekeringsproducten van het type<br />
« belegging » (tak 21, tak 23 en tak 26). De richtlijn betreffende<br />
verzekeringsbemiddeling zal wellicht het aanbod van verzekeringsproducten op een<br />
grensoverschrijdende basis versterken. De verzekeringstussenpersonen die in hun<br />
Staat van herkomst zullen worden geregistreerd, zullen immers een Europees<br />
paspoort bezitten. Indien de regelgeving niet verandert, zullen de bankproducten<br />
daardoor nog minder aantrekkelijk worden in vergelijking met de<br />
verzekeringsproducten.<br />
Om voornoemde hindernis te omzeilen, hebben sommige kredietinstellingen die een<br />
vergunning hebben verkregen in een andere Lid-Staat zich gewend tot<br />
“alternatieve” tussenpersonen, zoals de aanbrengers van cliënten. Dit leidt tot<br />
nieuwe problemen in verband met de controle en de naleving van de gedragsregels.<br />
In de sector van de bemiddeling in financiële instrumenten dient op soortgelijke<br />
trends de aandacht te worden gevestigd. Volgende tendensen worden immers<br />
vastgesteld:<br />
1. een verhoogde specialisatie tussen de interprofessionele bemiddeling en de<br />
bemiddeling voor eindbeleggers: sommige entiteiten leggen zich toe op de<br />
“wholesale” of de “B2B” (trading voor eigen rekening als “broker-dealer”,<br />
“market maker” of OTC-tegenpartij, “clearing & custody”; structurering van<br />
producten op maat enz.) en andere op de “retail”.<br />
2. de toepassing van verschillende “retail”-distributiemodellen die afzonderlijk of<br />
in combinatie worden gebruikt:<br />
• traditionele distributie door een producent, hetzij via zijn eigen fysiek<br />
netwerk (met inbegrip van de exclusieve agenten), hetzij via “directe”<br />
distributiekanalen zoals een website of een call center;<br />
• “cross selling”: een producent verkoopt zijn eigen producten en die van<br />
andere producenten (banken, verzekeraars en beleggingsondernemingen) via<br />
zijn traditionele of directe kanalen;<br />
• verkoop door erkende financiële distributeurs, “derden en zelfstandigen”,<br />
bijvoorbeeld de supermarkten voor multiproducten/-producenten die een<br />
financieel portaal exploiteren, makelaars enz. ,<br />
• distributie door zelfstandige tussenpersonen, zoals de makelaars, die zelf<br />
niet als financieel tussenpersoon zijn erkend.<br />
69
Zo stellen wij vast dat inzake distributie 134 de financiële sector in de ruime<br />
betekenis vandaag duidelijk van plan is om vier bemiddelingskanalen naast elkaar<br />
te laten bestaan:<br />
direct selling via call centers en internet;<br />
het eigen agentschappennet van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen;<br />
de exclusieve gevolmachtigde agenten die actief zijn onder de naam en de<br />
verantwoordelijkheid van een erkende instelling of onderneming;<br />
de zelfstandige tussenpersonen die voor eigen rekening handelen. In dit<br />
segment, tot dusver enkel bekend in de verzekeringssector, zou een ruime<br />
diversiteit van tussenpersonen zich geleidelijk aan kunnen manifesteren<br />
indien het exclusiviteitsprincipe inzake bancaire en financiële producten –<br />
zelfs gedeeltelijk – zou worden opgeheven.<br />
De combinatie van deze trends kan worden samengevat in het volgende<br />
distributiemodel :<br />
Producenten- distributeurs van bank en/of beursproducten en/of verzekeringen<br />
Eigen netwerk<br />
Exclusieve agenten<br />
zelfstandig<br />
tussenpersoon<br />
cliënten<br />
« direct selling » via internet, call center<br />
Erkend zelfstandig distributeur<br />
aanbrengers<br />
van cliënten<br />
Exclusieve agenten<br />
Eigen netwerk<br />
134 Wij houden hier geen rekening met de distributie via elektronische middelen. Het is duidelijk<br />
dat deze circuits zich zullen blijven ontwikkelen, maar ze zullen noodzakelijkerwijs worden<br />
gepromoot en beheerd door erkende instellingen of tussenpersonen.<br />
70
III. Identificering van een aantal moeilijkheden die een<br />
heroverweging van de regeling van de financiële bemiddeling<br />
verantwoorden<br />
De studie over het regelgevend kader voor de onderscheiden categorieën van<br />
tussenpersonen die in de financiële sector bedrijvig zijn, heeft aangetoond dat er<br />
belangrijke verschillen zijn inzake regelgeving voor de verzekeringssector,<br />
enerzijds, en voor de bank- en beleggingsdienstensector, anderzijds. Daaruit vloeien<br />
een groot aantal moeilijkheden voort die duidelijk aan het licht zijn gekomen tijdens<br />
de gesprekken van de werkgroep met de beroepsverenigingen en instellingen 135 .<br />
Hierna wordt dieper ingegaan op een aantal moeilijkheden die voortvloeien uit het<br />
ontbreken van een wettelijk statuut voor de tussenpersonen in bank- en beurszaken<br />
(A) en uit de toenadering tussen de bank- en verzekeringssector (B).<br />
A. De moeilijkheden die voortvloeien uit het ontbreken van een wettelijk<br />
statuut voor de tussenpersonen in bank- en beurszaken<br />
Voor tussenpersonen die optreden voor kredietinstellingen en<br />
beleggingsondernemingen, geldt op dit ogenblik slechts het statuut van de wet van<br />
13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst. Anders dan voor de<br />
verzekeringstussenpersonen heeft de wetgever tot hiertoe geen specifieke regels<br />
voor tussenpersonen in bank- en beurszaken uitgevaardigd met het oog op de<br />
bescherming van de spaarder en de belegger.<br />
De circulaires van de CBF en de CIF hebben ongetwijfeld gezorgd voor een betere<br />
bescherming van de spaarders en beleggers tegen sommige risico’s die aan het<br />
beroep op zelfstandige tussenpersonen zijn verbonden. Deze circulaires zijn echter<br />
voor de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen bestemd. Zij willen de<br />
kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen ertoe brengen te beschikken<br />
over een administratieve organisatie en een interne controle die aangepast is aan<br />
hun activiteiten.<br />
135<br />
We herinneren eraan dat de gemengde CDV/CBF-werkgroep de problematiek heeft besproken<br />
met:<br />
het departement van het Ministerie van Economische Zaken dat instaat voor de registratie<br />
van tussenpersonen voor consumentenkrediet<br />
de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen (BVVO)<br />
de Belgische Vereniging van Banken (BVB)<br />
de Belgische Vereniging van Beursleden<br />
de Fédération des professionnels de l’assurance en Belgique (Feprabel)<br />
de Federatie voor verzekering en financiële tussenpersonen (FVF) en<br />
de Beroepsvereniging voor zelfstandige bank-, beleggings- en verzekeringsagenten (BZB).<br />
71
Deze circulaires zijn niet normatief 136 . De benadering via circulaires heeft dan ook<br />
beperkingen wat betreft de draagwijdte van de normen en de mogelijkheid om ze te<br />
doen naleven.<br />
De circulaires bepalen dat de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen<br />
zich moeten vergewissen van de betrouwbaarheid van hun agenten. De instellingen<br />
bepalen echter zelf het niveau van betrouwbaarheid. Anders dan voor de personen<br />
die instaan voor de effectieve leiding van een kredietinstelling of<br />
beleggingsonderneming 137 , geldt voor de zelfstandige agenten geen specifiek<br />
beroepsverbod dat voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling wegens inbreuk<br />
op de financiële wetgeving.<br />
In het verleden gaf dit aanleiding tot moeilijkheden. Zo deed zich het geval voor<br />
van zelfstandige agenten die veroordeeld werden wegens het niet naleven van de<br />
anti-witwaswetgeving en die niettemin hun werkzaamheden als zelfstandig agent<br />
van een kredietinstelling en beleggingsonderneming mochten voortzetten 138 .<br />
Moeilijkheden zijn er ook wanneer een kredietinstelling wegens zware fout een<br />
einde stelt aan de overeenkomst met een agent en deze laatste een overeenkomst<br />
aangeboden krijgt van een concurrerende kredietinstelling die aangetrokken is door<br />
het zakencijfer van de cliënten die met deze agent verder willen werken. In deze<br />
hypothese, kan de CBF vandaag de concurrerende kredietinstelling niet verbieden<br />
om de betrokkene als gevolmachtigde agent te aanvaarden. Zij beveelt de<br />
kredietinstellingen niettemin aan om bij de vorige principaal na te gaan om welke<br />
redenen een einde werd gesteld aan de overeenkomst van gevolmachtigd agent. Zij<br />
vraagt ook dat de kredietinstellingen over een passende organisatie en interne<br />
controle zouden beschikken om zware fouten in hoofde van de betrokken agent te<br />
voorkomen.<br />
Krachtens de circulaire dienen de kredietinstellingen de CBF in kennis te stellen<br />
van de gevallen waarin zij de overeenkomst met een agent wegens zware fout<br />
beëindigen. Deze informatie laat de CBF toe de gevolgen na te gaan van de zware<br />
fout op de situatie van de betrokken kredietinstelling. Bij gebrek aan een wettelijk<br />
statuut is het de CBF niet toegestaan om deze informatie in een “zwarte lijst” op te<br />
nemen die de kredietinstellingen zouden moeten raadplegen alvorens een<br />
overeenkomst met een nieuwe zelfstandige agent te sluiten.<br />
De circulaire bepaalt eveneens dat de kredietinstellingen, bij de aanwerving van<br />
agenten, moeten nagaan of zij over de nodige ervaring en beroepskennis<br />
beschikken. Deze vereisten zijn vandaag bijzonder belangrijk gelet op het feit dat de<br />
financiële producten complexer zijn geworden. Ook hier zijn het echter de<br />
kredietinstellingen die het niveau van ervaring en het passend karakter van de<br />
136 Arresten nr. 91.998 van 8 januari 2001 (opschorting) en nr. 103.708 van 18 februari 2002<br />
(intrekking) in zaak Petercam/CBF. Zie ook het jaarverslag CBF 2000-2001, p. 78 – 79.<br />
137 Artikel 19 van de bankwet van 22 maart 1993 en artikel 61 van de beurswet van 6 april 1995.<br />
138 Zie jaarverslag CBF 1999-2000, p. 40.<br />
72
vorming bepalen. In de praktijk kan worden vastgesteld dat er belangrijke<br />
verschillen bestaan in het niveau van beroepskennis van de personen die in contact<br />
staan met het publiek.<br />
Een centrale bepaling van de circulaire gaat over de exclusiviteit. Krachtens deze<br />
bepaling mag een gevolmachtigd agent in beginsel slechts één kredietinstelling<br />
vertegenwoordigen. Deze bepaling heeft de aansprakelijkheid van de<br />
kredietinstellingen wegens frauduleus handelen van hun agenten verhoogd. Zij<br />
heeft ongetwijfeld geleid tot een verscherping van de controle die de<br />
kredietinstellingen op hun agentennetwerk uitoefenen. De efficiëntie van het<br />
exclusiviteitsbeginsel op prudentieel vlak kan dus niet worden betwist. Maar dit<br />
beginsel heeft ook nadelen. De exclusiviteit beperkt namelijk de mededinging. In de<br />
verzekeringssector heeft de wetgever het statuut van makelaar steeds wensen te<br />
handhaven omdat dit de mededinging tussen verzekeringsondernemingen bevordert,<br />
wat uiteindelijk aan de verzekeringnemer ten goede komt. Verwacht mag worden<br />
dat de invoering van een makelaarsstatuut in de financiële sector de mededinging<br />
tussen kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen<br />
zal vergroten, met gunstige gevolgen voor het publiek wat betreft het<br />
rendement van de aangeboden producten, de omvang van de ten laste gelegde<br />
commissies en de kwaliteit van de dienstverlening.<br />
Vanuit het oogpunt van de tussenpersonen zou de opheffing van de exclusiviteit<br />
hun positie ten aanzien van de kredietinstellingen duidelijk wijzigen. De wet van 4<br />
mei 1999 heeft het toepassingsgebied van de wet betreffende de<br />
handelsagentuurovereenkomst uitgebreid tot de bankagenten en hun zodoende een<br />
bijkomende bescherming geboden. Desondanks beklagen bankagenten zich nog<br />
vaak over hun zwakke positie tegenover de principaal. Indien de kredietinstellingen<br />
een beroep zouden kunnen doen op een netwerk van makelaars, zouden de<br />
tussenpersonen die zich niet op exclusieve basis met een principaal willen binden,<br />
een alternatief hebben. Het mag dan ook niet verwonderen dat alle Belgische<br />
beroepsverenigingen van financiële tussenpersonen zich afgezet hebben tegen het<br />
behoud van het exclusiviteitsbeginsel.<br />
Tot slot kan ook nog gewezen worden op moeilijkheden die voortvloeien uit het<br />
Europees recht. Richtlijn 2000/12/EG van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot<br />
en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen stelt het beginsel<br />
van toezicht door de Lid-Staat van herkomst voorop. De beoordeling van de<br />
organisatie van een bijkantoor van een kredietinstelling uit een andere Lid-Staat –<br />
inclusief de beoordeling van de organisatie van het netwerk van agenten van dat<br />
bijkantoor – komt in beginsel toe aan de bevoegde overheid van het land van<br />
herkomst. Het “home country control”-beginsel staat dus op gespannen voet met de<br />
benadering van de circulaire die organisatorische voorschriften bevat voor het<br />
agentennetwerk van de bijkantoren in België. Hieraan kan worden verholpen door<br />
het statuut van de tussenpersonen zelf te regelen. Het Europees recht laat namelijk<br />
toe dat de Lid-Staten regels opleggen aan de op hun grondgebied gevestigde<br />
tussenpersonen waarop een beroep wordt gedaan door kredietinstellingen uit een<br />
73
andere Lid-Staat. Dit is trouwens de benadering die door de richtlijn over de<br />
verzekeringsbemiddeling wordt gevolgd. Deze benadering schept bovendien een<br />
passend kader voor de kredietinstellingen die in een andere Lid-Staat een<br />
vergunning hebben ontvangen en die in België werkzaamheden wensen te<br />
ontwikkelen in het kader van de vrije dienstverlening door een beroep te doen op<br />
Belgische makelaars.<br />
B. De moeilijkheden die voortvloeien uit de toenadering tussen de bank- en de<br />
verzekeringssector<br />
De voorbije jaren kende het fenomeen van het bankverzekeren of “bancassurance”<br />
een sterke opgang. Volgens dit fenomeen worden zowel bank- als<br />
verzekeringsproducten op een gecentraliseerde wijze gecommercialiseerd door een<br />
kredietinstelling en/of verzekeringsonderneming. Wanneer daarbij een beroep<br />
wordt gedaan op tussenpersonen, gaat het meestal om personen die exclusief voor<br />
alle producten aan de kredietinstelling en/of verzekeringsonderneming zijn<br />
gebonden. Zoals hiervoor aangeduid, heeft dit concept de forse stijging van het<br />
aandeel van de banksector in de verdeling van de verzekeringsproducten in België<br />
in de hand gewerkt.<br />
Parallel heeft zich ook het fenomeen van het verzekeringsbankieren of<br />
“assurfinance” ontwikkeld. Hieronder wordt de relatie verstaan waarbij een<br />
verzekeringsmakelaar aan een bepaalde kredietinstelling is gebonden uitsluitend<br />
voor de bankproducten en de effecten, maar waarbij hij zijn onafhankelijkheid<br />
bewaart voor de verzekeringsproducten alsook voor de kredieten waarvoor de CBFcirculaire<br />
geen exclusiviteit oplegt.<br />
Deze ontwikkelingen hebben situaties doen ontstaan waar financiële groepen,<br />
parallel met hun eigen distributienetwerk, een beroep doen op zelfstandige<br />
tussenpersonen die nu eens exclusief agent zijn en dan weer makelaar. Het is lang<br />
geen uitzondering dat eenzelfde tussenpersoon onderscheiden hoedanigheden heeft:<br />
bankagent, enerzijds, en verzekeringsagent of verzekeringsmakelaar, anderzijds. De<br />
beroepsverenigingen van zelfstandige tussenpersonen die door de werkgroep<br />
werden gehoord, hebben bevestigd dat een groot aantal van hun leden deze<br />
hoedanigheden cumuleren.<br />
Deze situatie, samen met de toenadering tussen bank- en verzekeringsproducten -<br />
bv. tussen beveks en tak 23-verzekeringsproducten - zorgt ervoor dat eenzelfde<br />
cliënt, in een gesprek met eenzelfde tussenpersoon, economisch gelijkaardige bank-<br />
en verzekeringsproducten aangeboden krijgt. Naargelang voor een bank- of<br />
verzekeringsproduct geopteerd wordt, zal het juridisch kader sterk verschillen, vaak<br />
zonder dat de cliënt zich hiervan bewust is. Onderscheiden gedragsregels zullen op<br />
de tussenpersoon van toepassing zijn. Indien de cliënt opteert voor een financieel<br />
instrument, zullen de gedragsregels van artikel 36 van de beurswet van 6 april 1995<br />
74
van toepassing zijn (o.a. het “ken uw klant”-beginsel). Deze bescherming is<br />
momenteel niet in de verzekeringswetgeving opgenomen.<br />
Indien de cliënt gekozen heeft voor een verzekeringsproduct van een EUverzekeringsonderneming<br />
die in België via verzekeringsmakelaars in het kader van<br />
de vrije dienstverlening bedrijvig is, zal de Belgische anti-witwaswetgeving niet<br />
van toepassing zijn aangezien verzekeringsmakelaars thans niet door deze<br />
wetgeving worden beoogd.<br />
Indien de houding van de tussenpersoon verwijten oproept, zal de cliënt een klacht<br />
kunnen indienen bij de CDV kunnen klagen indien deze tussenpersoon als<br />
verzekeringsagent of -makelaar is opgetreden. De cliënt zal geen klacht kunnen<br />
indienen bij de CBF aangezien zij geen kennis mag nemen van de relaties tussen<br />
een kredietinstelling en een bepaalde cliënt, tenzij dit voor het prudentieel toezicht<br />
is vereist.<br />
Indien de CDV de registratie van een verzekeringsagent of -makelaar herroept<br />
wegens gebrek aan professionele betrouwbaarheid, zal de betrokkene nog steeds<br />
economisch gelijkaardige producten kunnen commercialiseren indien een<br />
kredietinstelling bereid is hem als gevolmachtigd agent te aanvaarden.<br />
Deze verschillende regelingen creëren aldus ongelijke mededingingsvoorwaarden<br />
tussen de sectoren.<br />
De exclusiviteit waarvan sprake in de CBF-circulaire zorgt eveneens voor<br />
moeilijkheden wanneer de bankagent deze hoedanigheid cumuleert met die van<br />
verzekeringsmakelaar. Makelaars dienen onder ede te verklaren dat zij hun<br />
verzekeringsactiviteit uitoefenen buiten elke exclusieve agentenovereenkomst.<br />
Wanneer zij ook exclusief bankagent zijn, worden zij er vaak toe aangemoedigd om<br />
aan hun cliënten bij voorrang de verzekeringsproducten aan te bieden van de groep<br />
waartoe de bank behoort. De exclusiviteit vormt aldus een bedreiging voor de<br />
verzekeringsmakelarij. Herhaaldelijk hebben de beroepsverenigingen van<br />
verzekeringsmakelaars deze toestand aangeklaagd.<br />
75
IV. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk voorgestelde<br />
oriëntaties<br />
In verschillende buurlanden wordt thans gewerkt aan een hervorming van het stelsel<br />
van financiële bemiddeling. Om oplossingen te vinden voor de moeilijkheden die<br />
hieronder worden geschetst, lijken de werkzaamheden in Nederland en het<br />
Verenigd Koninkrijk bijzonder interessant.<br />
A. In Nederland voorgestelde oriëntaties<br />
In december 2001 deed de Raad van Financiële Toezichthouders 139 (de « RFT »)<br />
een aantal aanbevelingen met het oog op de invoering van een controle en een<br />
regelgevend kader dat van toepassing zou zijn op alle tussenpersonen die in de<br />
financiële sector actief zijn. Het accent wordt duidelijk gelegd op de bescherming<br />
van de consument. Deze aanbevelingen van de RFT zijn gebaseerd op de resultaten<br />
van een studie die door de vrije universiteit van Amsterdam (ESI-VUB) is<br />
uitgevoerd.<br />
Zoals deze studie aantoont, is de bemiddeling in Nederland opmerkelijk<br />
verschillend van die in ons land. In Nederland zijn de tussenpersonen hoofdzakelijk<br />
geconcentreerd in het krediet- en verzekeringswezen. In de banksector daarentegen<br />
doen de kredietinstellingen in principe geen beroep op netwerken van agenten en<br />
makelaars. Er zijn in deze sector weliswaar « cliëntenremisiers » die zaken<br />
aanbrengen, maar hun rol blijft in principe beperkt tot het in contact brengen van de<br />
kredietinstellingen met potentiële cliënten.<br />
Ondanks deze verschillen kan de in Nederland voorgestelde hervorming een<br />
kostbare inspiratiebron zijn.<br />
Ziehier enkele passages uit de conclusies van het verslag van de RFT:<br />
“ In Nederland zijn er ±6.000 in economische zin relevante tussenpersonen actief<br />
op de deelmarkten assurantiebemiddeling, hypotheekbemiddeling,<br />
consumentenkredietbemiddeling, depositobemiddeling en cliëntremise. De eerste<br />
twee vormen van bemiddeling worden steeds als hoofdactiviteit uitgeoefend, de<br />
laatste twee zijn doorgaans een nevenactiviteit. Bemiddeling bij<br />
consumentenkrediet komt in beide vormen voor. Er is geen sectorbrede<br />
minimumstandaard met betrekking tot de dienstverlening door tussenpersonen.<br />
Er is alleen wettelijke regulering van assurantietussenpersonen en cliëntremisiers.<br />
Op de verschillende deelmarkten zijn er meerdere vormen van aanvullende<br />
zelfregulering. Er is eigenlijk geen daadwerkelijk toezicht op de naleving van de<br />
139 De RFT is de instantie die de Pensioen- & verzekeringskamer, de Nederlandsche Bank en de<br />
Autoriteit Financiële Markten verenigt (voorheen Stichting Toezicht Effectenverkeer).<br />
76
(zelf-)regulering, evenmin creëren de verschillende vormen van regulering een<br />
gelijk speelveld per deelmarkt.<br />
De Raad beveelt aan een ‘bodem’ in de tussenpersonen te leggen door voor<br />
tussenpersonen een registratie-eis in te voeren en minimumeisen te stellen aan<br />
deskundigheid, integriteit en transparantie. Met betrekking tot dit laatste aspect<br />
dient in ieder geval de financiële bijsluiter-plicht voor tussenpersonen<br />
geïntroduceerd te worden, wanneer deze complexe producten afzetten of creëren.<br />
Voorts zou een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor tussenpersonen<br />
verplicht moeten worden, zou voor de consument steeds een toegankelijk<br />
klachtbehandelingstraject beschikbaar moeten zijn en zouden er waarborgen<br />
moeten zijn in relatie tot de via de tussenpersoon lopende geldstroom tussen<br />
aanbieder en consument (en omgekeerd). Voor de inhoud van veel eisen kan<br />
worden geput uit de reeds bestaande (zelfregulering).<br />
De plichten voor tussenpersonen zouden bij voorkeur in wetgeving moeten<br />
worden vastgelegd om het sectorbrede minimumniveau gestalte te geven. De<br />
Raad stelt in deze context voor een duaal stelsel te introduceren, waarin<br />
bemiddelingsactiviteiten hetzij door een vergunninghoudende tussenpersoon<br />
worden verricht, hetzij onder verantwoordelijkheid van de reeds onder toezicht<br />
staande aanbiedende financiële instelling geschieden. Daarnaast moet er voor het<br />
publiek een eenvoudig toegankelijk register zijn, waarin alle tussenpersonen zijn<br />
opgenomen. Tussenpersonen dienen derhalve altijd te zijn geregistreerd, maar<br />
niet alle tussenpersonen behoeven een vergunning.<br />
Meer concreet beveelt de Raad de volgende toezichtsstructuur en regulerend<br />
kader aan:<br />
- introductie van een duaal stelsel, waarin een tussenpersoon hetzij op basis van<br />
een vergunning zelfstandig mag bemiddelen in financiële producten, hetzij<br />
onder verantwoording van de onder toezicht staande financiële instelling<br />
bemiddelingsactiviteiten verricht;<br />
- een registratie van alle tussenpersonen (zelfstandige tussenpersonen en<br />
bemiddeling door of onder verantwoordelijkheid van een onder toezicht<br />
staande aanbieder) in één centraal register;<br />
- ten aanzien van bemiddelingactiviteiten minimumeisen stellen aan<br />
deskundigheid, integriteit, transparantie en klachtafhandeling;<br />
- de financiële bijsluiter-plicht opleggen aan tussenpersonen die bemiddelen bij<br />
de afzet van complexe producten dan wel deze zelf creëren;<br />
- introductie van een verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor<br />
tussenpersonen;<br />
- realiseren dat de consument van zijn betalingsverplichting jegens de aanbieder<br />
is gekweten zodra hij aan de tussenpersoon heeft betaald en realiseren dat de<br />
aanbieder verantwoordelijk is voor enige uitbetaling aan de consument via een<br />
tussenpersoon;<br />
- voor aanbieders een meldplicht introduceren inzake incidenten waarbij<br />
tussenpersonen betrokken zijn;<br />
- een toezichtstructuur opzetten die minimaal borgt dat er wordt ‘getoetst aan de<br />
poort’ en er op basis van incidenten repressief wordt opgetreden.<br />
77
De Raad meent dat bemiddeling en advisering dermate samenhangen dat<br />
nadrukkelijk bezien moet worden of naast bemiddeling niet ook voor advisering<br />
een strenger kader zou moeten gelden.<br />
De Raad heeft zich in dit rapport nog niet specifiek uitgesproken over de<br />
toedeling van de registratie- en toezichtstaken die zijn aanbevelingen<br />
meebrengen. In het kader van de beoogde vormgeving van het toezicht in de<br />
financiële sector zal het onderscheid prudentieel - gedrag op het niveau van<br />
tussenpersonen nader worden geïdentificeerd. Mede op basis van die analyse zal<br />
de Raad een aanbeveling formuleren over de wijze waarop het toezicht op<br />
tussenpersonen moet worden ingebed in de bestaande toezichtsstructuur in de<br />
financiële sector.”<br />
Aansluitend op zijn verslag van december 2001 bracht de RFT een advies uit aan de<br />
Nederlandse Minister van Financiën over het institutionele deel van de hervorming.<br />
De Raad beveelt aan het toezicht op de tussenpersonen – met inbegrip van hun<br />
erkenning, registratie en het toezicht op het in acht nemen van de marktregels – te<br />
centraliseren bij de Autoriteit Financiële Markten (Autoriteit-FM). De RFT meent<br />
dat het centraliseren van het toezicht de last voor de betrokkenen zal helpen<br />
verminderen. Het lijkt hem ook meer aangewezen het toezicht van de<br />
tussenpersonen toe te vertrouwen aan een bestaande autoriteit in plaats van een<br />
nieuwe op te richten, want bemiddeling is maar een van de manieren om financiële<br />
producten te verdelen.<br />
B. In het Verenigd Koninkrijk voorgestelde oriëntaties<br />
De toestand op het gebied van bemiddeling in het Verenigd Koninkrijk vertoont<br />
vele bijzonderheden. Er zijn evenwel verschillende aandachtspunten die een<br />
interessante inspiratiebron zijn.<br />
Om de hervormingen die momenteel in het Verenigd Koninkrijk worden<br />
doorgevoerd of overwogen te begrijpen is enige uitleg over het wettelijk stelsel van<br />
de tussenpersonen inzake financiële producten noodzakelijk.<br />
Wanneer deze financiële tussenpersonen “packaged products” – levensverzekeringscontracten,<br />
aanvullende pensioenen of ICB-aandelen - dienen te<br />
leveren, zijn ze gebonden door zgn. “polarisation rules” 140 .<br />
140 De “ polarisation rules” werden in het Verenigd Koninkrijk in 1987 ingevoerd om de beleggers<br />
te beschermen. Er bestonden toen geen regels om te bepalen wat onder een “onafhankelijk<br />
adviseur” moest worden verstaan. Met als gevolg dat veel adviseurs die zich aan hun cliënten<br />
als onafhankelijk voorstelden, terwijl ze in feite één enkele of een klein aantal firma’s<br />
vertegenwoordigden (“multi-tied agents”). Met de polarisatieregels moest alle verwarring bij de<br />
consumenten over het statuut van hun gesprekspartner worden voorkomen.<br />
78
Deze regels betekenen dat de financiële adviseurs ofwel zelfstandig moeten<br />
optreden (ze worden dan als “independant financial advisers” of IFA’s 141<br />
bestempeld), ofwel een exclusieve band hebben met een leverancier van producten<br />
(ze zijn dan “tied agents”). In dit geval mogen de adviseurs enkel de “packaged<br />
products” van hun leverancier en diens groep aanbieden. Op te merken is dat deze<br />
“tied agents”ook andere niet als “packaged products” bestempelde producten<br />
mogen verkopen en daarom niet aan de polarisatieregels onderworpen zijn. Anders<br />
gezegd, voor deze andere producten mogen ze optreden namens en voor rekening<br />
van verschillende leveranciers (“multi-tied agents”).<br />
Net zoals de kredietinstellingen of de beleggingsvennootschappen moeten de IFA’s<br />
erkend zijn door de FSA (Financial Services Authority) 142 . Ze beschikken evenwel<br />
niet over een Europees paspoort. Om erkend te worden, moeten ze voldoen aan een<br />
aantal voorwaarden gaande van beroepsbekwaamheid en financiële capaciteit tot<br />
integriteit en het voorleggen van een aansprakelijkheidsverzekering enz. De IFA’s<br />
mogen gelden van hun cliënten ontvangen, maar dan moeten ze diverse regels in<br />
acht nemen die bedoeld zijn om de segregatie van deze fondsen te garanderen<br />
(“client money rules”). Als de aansprakelijkheid van een IFA in het geding komt<br />
wegens slecht advies, kan een beroep worden gedaan op een compensatiefonds om<br />
de ongelukkige klant schadeloos te stellen. Dit fonds wordt gefinancierd met<br />
bijdragen van alle door de FSA erkende ondernemingen.<br />
Gevolmachtigde agenten of “tied agents” daarentegen handelen onder de<br />
verantwoordelijkheid van hun leverancier. Ze moeten zich laten registreren door de<br />
FSA net zoals zij die een arbeidsovereenkomst met een leverancier hebben en<br />
advies aan de cliënten van deze leverancier verstrekken. De financiële instellingen<br />
moeten de beroepsbekwaamheid en solvabiliteit van hun gevolmachtigde agenten<br />
aantonen. De agenten mogen geen gelden afkomstig van cliënten in bezit hebben.<br />
Op dit ogenblik staan in het Verenigd Koninkrijk diverse hervormingen op stapel<br />
die de financiële adviseur van dichtbij raken. Twee daarvan verdienen meer bepaald<br />
de aandacht. De eerste is hoofdzakelijk ingegeven door de vereisten inzake vrije<br />
concurrentie, terwijl de tweede allereerst wordt doorgevoerd vanuit de<br />
bekommernis om de beleggers te beschermen.<br />
De eerste hervorming heeft betrekking op de polarisatieregels. Studies hebben<br />
namelijk aangetoond dat ze de concurrentie in de sector vervalsen want ze<br />
vergroten de invloed van de exclusieve gevolmachtigde agenten, terwijl ze tegelijk<br />
de mogelijkheden voor de consument beperken om advies over concurrerende<br />
producten te krijgen. De FSA heeft bijgevolg een hervorming in twee fasen 143 op<br />
touw gezet. De eerste fase werd in 2001 voltooid. Ze bestond erin dat leveranciers<br />
141 Hierbij moet worden opgemerkt dat de rol van deze adviseurs, in tegenstelling met wat hun<br />
benaming zou kunnen laten vermoeden, niet beperkt blijft tot het adviseren van de beleggers. Ze<br />
spelen ook een rol bij het sluiten en daarna bij het uitvoeren van de contracten.<br />
142 Op dit ogenblik zijn er in Groot-Brittannië ongeveer 32.000 IFA’s.<br />
143 http://www.fsa.gov.uk/pubs/cp/cp121.pdf<br />
79
van “packaged products” de toelating kregen om “packaged products” van andere<br />
leveranciers te “adopteren” en vervolgens via hun gevolmachtigde agenten te<br />
verdelen. Op voorwaarde dat geen advies aan de belegger wordt verleend, kunnen<br />
de leveranciers voorts alle “packaged products”, ook de niet-geadopteerde,<br />
verdelen. De tweede fase van de hervorming van de polarisatieregels is op dit<br />
ogenblik bezig. Deze fase is ingrijpender dan de eerste en zou kunnen leiden tot het<br />
gewoon afschaffen van bedoelde regels. De “multi-tied agents” zouden zo opnieuw<br />
kunnen opduiken. De polarisatie zou dus kunnen worden vervangen door een<br />
transparantieregel: elke financieel adviseur zou namelijk zijn graad van<br />
onafhankelijkheid moeten aangeven. Met andere woorden, transparantie zou in de<br />
plaats van polarisatie komen.<br />
Over de tweede hervorming wordt nog nagedacht. Ze is in juli jl. begonnen door de<br />
publicatie van het Sandler-rapport. 144 Ron Sandler, de auteur, toonde zich bijzonder<br />
kritisch tegenover de financiële adviseurs. Volgens hem zijn deze adviseurs<br />
onvoldoende gekwalificeerd en worden ze beïnvloed door het bedrag van hun<br />
provisies wanneer ze hun cliënten adviseren (“commission bias”). Hij stelt dan ook<br />
voor de vergoeding van de financiële adviseurs voortaan ten laste van de belegger te<br />
brengen. Voorts stelt hij voor een onderscheid te maken tussen twee categorieën<br />
financiële producten: (1) de eenvoudige strikt gereglementeerde producten die<br />
rechtstreeks door de kredietinstellingen of de grootdistributie zouden kunnen<br />
worden aangeboden, enerzijds, en (2) de meer complexe producten (“with-profit<br />
products” 145 ) waarvan het aanbod transparanter zou moeten worden gemaakt,<br />
anderzijds. Daarnaast zou het voor de leveranciers van “with-profit products” niet<br />
meer mogelijk zijn 10% van het rendement van de plannen van hun cliënten voor<br />
hen te bewaren, wat momenteel gebruikelijk lijkt te zijn.<br />
144 Ron Sandler kreeg van de Engelse Minister van Financiën de opdracht de toestand in de sector<br />
van de distributie van financiële producten te analyseren. De conclusies van zijn rapport zijn te<br />
vinden op de site<br />
http://www.hm-treasury.gov.uk/Documents/Financial_Services/ Savings/ fin_sav_sand.cfm<br />
145 Onder “with-profit products “ worden leveringsverzekeringsproducten verstaan waarvan het<br />
rendement wordt ‘afgevlakt’ doordat een deel van de winst van de goede jaren wordt<br />
gereserveerd om de resultaten van de minder rendabele jaren te verbeteren.<br />
80
V. Mogelijke oriëntaties voor een hervorming van de regeling<br />
inzake financiële bemiddeling in België<br />
Met de hervorming van de regeling inzake financiële bemiddeling zou – net als in<br />
Nederland en het Verenigd Koninkrijk – in essentie moeten worden gestreefd naar,<br />
enerzijds, een betere bescherming van de consumenten van financiële diensten en,<br />
anderzijds, een aanscherping van de concurrentievoorwaarden op de markt.<br />
Bovendien zou de hervorming in een Europese context moeten worden gezien en<br />
zou dus rekening moeten worden gehouden met de Europese werkzaamheden<br />
terzake.<br />
Gelet op die doelstellingen zouden de eerder aangekaarte problemen aan de hand<br />
van de volgende oriëntaties kunnen worden opgelost :<br />
A. Invoering van een registratieplicht voor de tussenpersonen inzake spaar- en<br />
beleggingsproducten<br />
Conform de Europese werkzaamheden en naar het voorbeeld van de RFTaanbevelingen<br />
in Nederland, zou ook de Belgische regeling zo kunnen evolueren<br />
dat alle zelfstandige tussenpersonen – dus zowel natuurlijke als rechtspersonen en<br />
zowel verzekerings- als banktussenpersonen – een specifiek wettelijk statuut krijgen<br />
dat de bescherming van de consumenten van financiële diensten vooropstelt. In<br />
België zou die evolutie trouwens vlot kunnen verlopen omdat de wet van 27 maart<br />
1995 al een statuut heeft ingevoerd voor de verzekeringstussenpersonen en de CDV<br />
heel wat ervaring heeft met de toepassing van en het toezicht op dat statuut.<br />
Wie het statuut van “zelfstandig tussenpersoon” wenst te verkrijgen, zou verplicht<br />
worden zich in een register te laten inschrijven. Die registratieplicht geldt nu al voor<br />
verzekeringstussenpersonen, maar zou een nieuwigheid zijn voor de zelfstandige<br />
tussenpersonen die voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen werken.<br />
Verder zouden aan de registratie bepaalde beroepsvereisten worden gekoppeld.<br />
Om in een register te kunnen worden ingeschreven, zou elke zelfstandige<br />
tussenpersoon over een passende beroepskennis en voldoende geschiktheid moeten<br />
beschikken. In artikel 11 van de wet van 27 maart 1995 worden de materies<br />
opgesomd waarover verzekeringstussenpersonen een passende beroepskennis<br />
moeten bezitten. Verder bepaalt dat artikel dat het bewijs van die beroepskennis<br />
wordt geleverd door het voorleggen van bepaalde diploma’s en het beschikken over<br />
een praktische ervaring. De gespecialiseerde cursussen moeten worden erkend door<br />
de CDV. Die regeling zou de basis kunnen vormen voor de nieuwe regeling voor<br />
banktussenpersonen en tussenpersonen voor beleggingsdiensten. Het spreekt voor<br />
zich dat de beroepsvereisten zouden moeten worden aangepast in functie van de<br />
activiteiten van de betrokken tussenpersonen en van de producten die zij aanbieden.<br />
81
Om in een register te kunnen worden ingeschreven, zou elke zelfstandige<br />
tussenpersoon ook voldoende professionele betrouwbaarheid moeten bezitten. In<br />
dat verband bepaalt artikel 10 van de wet van 27 maart 1995 dat<br />
verzekeringstussenpersonen voldoende geschiktheid en professionele<br />
betrouwbaarheid moeten bezitten. Dit impliceert dat zij niet veroordeeld mogen zijn<br />
op grond van de overtreding van bepaalde financiële wetten. De Raad van State 146<br />
heeft terzake gesteld dat die bepaling niet mag worden geïnterpreteerd als het louter<br />
ontbreken van een veroordeling. Wat de betrouwbaarheid betreft, beschikt de CDV<br />
over een ruime beoordelingsbevoegdheid zodra de ten laste gelegde feiten<br />
betrekking hebben op de uitoefening van het beroep. Ook die regeling zou als<br />
uitgangspunt kunnen fungeren voor de regeling voor banktussenpersonen en<br />
tussenpersonen voor beleggingsdiensten.<br />
Tot slot zou – nog steeds naar het voorbeeld van de voorwaarden waarvan sprake in<br />
de wet van 27 maart 1995 – aan de registratie de voorwaarden kunnen worden<br />
gekoppeld dat de betrokkene over voldoende financiële draagkracht moet<br />
beschikken en de risico’s voor beroepsaansprakelijkheid moet verzekeren. Die<br />
verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering zou echter niet gelden voor<br />
tussenpersonen die optreden voor rekening van een instelling die de<br />
beroepsaansprakelijkheid op zich neemt.<br />
Net als de verzekeringsondernemingen zouden ook de Belgische en buitenlandse<br />
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen enkel mogen samenwerken met in<br />
België of in het buitenland geregistreerde tussenpersonen.<br />
B. Invoering van bepaalde beroepsvereisten voor de personen die als<br />
verantwoordelijke zijn aangewezen voor de distributie van spaar- en<br />
beleggingsproducten, en de personen die in contact staan met het publiek<br />
met het oog op de verkoop van die producten<br />
Krachtens artikel 2, § 2 van de wet van 27 maart 1995 gelden de vereisten inzake<br />
geschiktheid en passende beroepskennis ook voor bepaalde personen die een<br />
arbeidsovereenkomst hebben gesloten met de verzekeringsonderneming. De<br />
personen die bij een verzekeringsonderneming als verantwoordelijke voor de<br />
distributie van verzekeringsproducten zijn aangewezen, moeten aan dezelfde<br />
vereisten inzake beroepskennis, geschiktheid en professionele betrouwbaarheid<br />
voldoen als voorgeschreven voor zelfstandige tussenpersonen. De overige personen<br />
bij een verzekeringsonderneming die in contact staan met het publiek met het oog<br />
op het te koop aanbieden of verkopen van verzekeringsproducten, moeten op hun<br />
beurt voldoen aan bepaalde vereisten inzake beroepskennis.<br />
Die regeling zou kunnen worden uitgebreid tot de personen die bij<br />
kredietinstellingen of beleggingsondernemingen verantwoordelijk zijn voor de<br />
distributie van spaar- en beleggingsproducten, en de personen die bij dergelijke<br />
146<br />
Arrest nr. 70.415 van 18 december 1997 (Asseurop/CDV en Ministerie van Economische<br />
Zaken).<br />
82
instellingen of ondernemingen in contact staan met het publiek met het oog op de<br />
verkoop van die producten.<br />
C. Toetsing van de exclusiviteitsregeling op bancair en financieel vlak<br />
De wet van 27 maart 1995 verbiedt verzekeringsondernemingen om<br />
verzekeringsovereenkomsten aan te nemen die worden aangebracht door een nietgeregistreerde<br />
tussenpersoon, of een agentuurovereenkomst aan te bieden aan zo’n<br />
niet-geregistreerde tussenpersoon. Ze verplicht hen echter niet om een beroep te<br />
doen op exclusieve tussenpersonen.<br />
De wet onderscheidt vier categorieën van tussenpersonen op wie<br />
verzekeringsondernemingen een beroep mogen doen, onder wie de<br />
verzekeringsmakelaars die hun beroepswerkzaamheden moeten uitoefenen buiten<br />
elke exclusieve agentuurovereenkomst of elke andere juridische verbintenis die hen<br />
verplicht hun hele productie of een bepaald deel ervan bij één<br />
verzekeringsonderneming te plaatsen. Verder wordt binnen de categorie van de<br />
verzekeringsagenten een onderscheid gemaakt tussen de exclusieve agenten en de<br />
agenten die gemandateerd zijn door verschillende verzekeringsondernemingen.<br />
In het kader van de wet van 27 maart 1995 is het dus niet de exclusiviteit, maar de<br />
transparantie die de bescherming van de verzekeringnemer waarborgt. Personen die<br />
als verzekeringsmakelaar zijn geregistreerd, kondigen met een affiche het aandeel<br />
van elke verzekeringsonderneming aan dat in de loop van het laatste boekjaar<br />
minstens 5 % vertegenwoordigde van hun omzetcijfer en houden het ter<br />
beschikking van elke kandidaat-verzekeringnemer die erom verzoekt. Personen die<br />
als verzekeringsagent zijn geregistreerd, moeten de namen vermelden van de<br />
verzekeringsondernemingen in wier naam en voor wier rekening zij in die<br />
hoedanigheid handelen.<br />
De richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling volgt nagenoeg dezelfde<br />
benadering. Hoewel die richtlijn geen registratie oplegt volgens categorieën, bepaalt<br />
zij toch dat een verzekeringstussenpersoon de cliënt moet meedelen in welke<br />
hoedanigheid hij handelt. Drie hoedanigheden worden daarbij onderscheiden : i) de<br />
tussenpersoon adviseert op grond van een verplichting tot een onpartijdige analyse<br />
(in dat geval moet zijn advies gebaseerd zijn op de analyse van een toereikend<br />
aantal op de markt verkrijgbare verzekeringsovereenkomsten, zodat hij in staat is de<br />
verzekeringsovereenkomst aan te bevelen die aan de behoeften van de cliënt<br />
voldoet) ; ii) hij heeft een contractuele verplichting om uitsluitend met één of meer<br />
verzekeringsondernemingen verzekeringszaken te doen (in dat geval deelt hij de<br />
cliënt de namen van die verzekeringsondernemingen mee) ; iii) hij heeft geen<br />
contractuele verplichting om uitsluitend met één of meer<br />
verzekeringsondernemingen verzekeringszaken te doen en adviseert evenmin op<br />
grond van een verplichting tot een onpartijdige analyse (in dat geval deelt hij de<br />
cliënt de namen van de verzekeringsondernemingen mee waarmee hij zaken doet of<br />
kan doen).<br />
83
Wat de bank- en beleggingsdiensten betreffen, huldigen de circulaires van de CBF<br />
en de CIF het beginsel van de strikte exclusiviteit. Toch gaat het niet om een<br />
absoluut beginsel. Zo is er in de circulaire van de CBF geen sprake van exclusiviteit<br />
voor de bemiddeling inzake kredietverlening. Voor dat type bemiddeling kan de<br />
zelfstandige tussenpersoon dus hetzij optreden als makelaar, hetzij werken als agent<br />
voor verschillende kredietinstellingen. De circulaire beperkt die laatste<br />
mogelijkheid echter tot de kredietvormen die niet worden aangeboden door de<br />
kredietinstelling waarmee de agent een agentencontract heeft gesloten (exclusiviteit<br />
per product). Bovendien heeft de CBF ingestemd met een bijkomende uitzondering<br />
op het exclusiviteitsbeginsel voor de activiteiten die binnen eenzelfde financiële<br />
groep worden uitgeoefend. Zij heeft er meer in het bijzonder mee ingestemd dat een<br />
agent wordt gemandateerd door verschillende kredietinstellingen met dezelfde<br />
Belgische kredietinstelling als moederinstelling, op voorwaarde dat er binnen die<br />
groep een allesomvattend en gecentraliseerd toezicht wordt uitgeoefend door één<br />
van de betrokken kredietinstellingen 147 .<br />
Rekening houdend met de groeiende verstrengeling van de sectoren en gelet op de<br />
zorg om gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen voor alle actoren op de<br />
financiële markten, lijkt het niet alleen verantwoord om de kredietinstellingen en de<br />
beleggingsondernemingen ruimere keuzemogelijkheden te bieden bij de uitbouw<br />
van hun distributienetwerk, maar ook om de zelfstandige tussenpersonen te laten<br />
kiezen of zij al dan niet in het kader van een exclusieve contractuele relatie wensen<br />
te werken.<br />
In geen geval mag de keuzemogelijkheid voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen<br />
om al dan niet een beroep te doen op exclusieve agenten, opnieuw<br />
in vraag worden gesteld. Toch lijkt het verantwoord hen ook in de gelegenheid te<br />
stellen een beroep te doen op niet-exclusieve tussenpersonen, ten minste voor<br />
bepaalde diensten en onder bepaalde voorwaarden.<br />
a) Diensten die in aanmerking komen om door niet-exclusieve<br />
tussenpersonen te worden verstrekt<br />
Wat het in ontvangst nemen van terugbetaalbare gelden in een andere vorm dan in<br />
de vorm van effecten betreft, verdient het aanbeveling de exclusiviteitsregeling te<br />
handhaven. Voor dat aspect van het bankbedrijf zou de exclusiviteit, die thans is<br />
voorgeschreven door een circulaire van de CBF, zelfs een expliciete wettelijke<br />
grondslag kunnen krijgen<br />
Indien die exclusiviteit niet zou worden gehandhaafd, zou dat in tal van opzichten<br />
nadelig kunnen zijn. Zo zouden er minder waarborgen bestaan voor de spaarders<br />
wanneer zelfstandige tussenpersonen terugbetaalbare fondsen van het publiek in<br />
ontvangst zouden mogen nemen in naam en voor rekening van diverse<br />
kredietinstellingen. Daarnaast zou er een groter gevaar voor verwarring bestaan.<br />
147 Zie het CBF-jaarverslag 1994-1995, p. 49 en het CBF-jaarverslag 2000-2001, p. 43<br />
84
Ook het toezicht op die tussenpersonen zou worden bemoeilijkt en de<br />
kredietinstellingen zouden zich minder verantwoordelijk voelen voor de kwaliteit<br />
van de door niet-exclusieve tussenpersonen aangeboden diensten 148 .<br />
Bovendien zou de Belgische regeling inzake bankbemiddeling zich dan nog sterker<br />
onderscheiden van de regelingen in andere Europese landen. In de meeste landen<br />
doen de kredietinstellingen voor het in ontvangst nemen van spaartegoeden een<br />
beroep op eigen personeel. Zelfstandige agenten die in naam en voor rekening van<br />
een kredietinstelling diensten i.v.m. bankrekeningen aanbieden, komen in die<br />
landen nauwelijks of totaal niet voor.<br />
Er zou echter wel kunnen worden overwogen om af te zien van het<br />
exclusiviteitsbeginsel voor de plaatsing van effecten bij het publiek, mits natuurlijk<br />
is voldaan aan bepaalde voorwaarden ter bescherming van de belegger.<br />
Zo zou een nieuwe categorie van zelfstandige tussenpersonen kunnen worden<br />
ingevoerd die – in het kader van een bemiddelingsovereenkomst met één of meer<br />
kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, maar toch in eigen naam en voor<br />
eigen rekening – de financiële instrumenten te koop zouden mogen aanbieden die<br />
door die kredietinstellingen of beleggingsondernemingen bij het publiek worden<br />
geplaatst. De inschrijvingen op deze instrumenten zouden zij aan die instellingen of<br />
ondernemingen doorgeven. Die zelfstandige tussenpersonen, die voorlopig<br />
“makelaars in financiële instrumenten” zouden kunnen worden genoemd, zouden –<br />
inzake financiële instrumenten en meer in het bijzonder inzake rechten van<br />
deelneming in ICB’s en kasbons – dezelfde activiteiten kunnen gaan verrichten als<br />
de verzekeringsmakelaars met betrekking tot tak 23-contracten, verzekeringsbons<br />
en kapitalisatiebons. De wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst<br />
zou niet op hen van toepassing zijn. Zij zouden eigenaar kunnen zijn<br />
van hun portefeuille en van de daaraan verbonden rechten op hun cliënten.<br />
Parallel daarmee zou in de prudentiële regeling voor kredietinstellingen en<br />
beleggingsondernemingen een bijkomende uitzondering op het<br />
exclusiviteitsbeginsel kunnen worden ingevoerd op grond waarvan zij – voor de<br />
plaatsing van financiële instrumenten – een beroep zouden mogen doen op de<br />
diensten van die makelaars.<br />
Indien voor die oplossing wordt geopteerd, dient aandachtig te worden nagegaan<br />
waar de activiteiten van de makelaars in financiële instrumenten zich situeren ten<br />
aanzien van de RBD. Krachtens artikel 2, tweede lid, littera g) van de RBD mogen<br />
zelfstandige personen onder bepaalde voorwaarden orders met betrekking tot<br />
effecten of rechten van deelneming in ICB’s ontvangen en doorgeven zonder als<br />
een “beleggingsonderneming” te worden beschouwd. Die voorwaarden impliceren<br />
dat de tussenpersonen die orders enkel mogen doorgeven aan gekwalificeerde<br />
148<br />
Wat voorafgaat, doet echter geen afbreuk aan de mogelijkheid voor zelfstandige tussenpersonen<br />
om cliënten aan te brengen.<br />
85
instellingen, zoals kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of ICB’s.<br />
Bovendien mogen die tussenpersonen geen geld of effecten van hun cliënten<br />
houden. Zoals al aangegeven 149 , is het in de huidige stand van de hervorming van<br />
de RBD nog niet duidelijk wat er met die uitzondering zal gebeuren.<br />
Ondanks die onzekerheid zal wellicht ook in de herziene tekst van de RBD een<br />
uitzondering blijven bestaan voor de ondernemingen die voor eigen rekening aan<br />
bemiddeling doen, maar zich daarbij beperken tot het in ontvangst nemen van<br />
orders met betrekking tot effecten en rechten van deelneming in ICB’s en het<br />
doorgeven van die orders aan gekwalificeerde instellingen. Zonder die uitzondering<br />
zou het aantal beleggingsondernemingen waarop die RBD van toepassing is, in tal<br />
van landen overdreven groot zijn.<br />
Het Europees recht lijkt dus de invoering van het statuut van makelaar in financiële<br />
instrumenten waarvoor geen vergunning als beleggingsonderneming vereist zou<br />
zijn, niet in de weg te staan. Bevestiging van dit standpunt dient echter nog te<br />
worden afgewacht.<br />
b) Voorwaarden waaronder zelfstandige tussenpersonen die geen<br />
beleggingsonderneming zijn, op niet-exclusieve basis financiële<br />
instrumenten mogen verstrekken<br />
Naast de verplichting om de inschrijvingen aan gekwalificeerde instellingen door te<br />
geven, moet ook voldaan zijn aan diverse andere voorwaarden om aanspraak te<br />
kunnen maken op de uitzondering waarvan momenteel sprake in artikel 2, tweede<br />
lid, littera g) van de RBD. Die voorwaarden zouden natuurlijk gelden voor de<br />
makelaars in financiële instrumenten.<br />
Eerst en vooral mogen de betrokkenen geen geld of effecten van cliënten houden.<br />
Deze essentiële voorwaarde is ingegeven door de zorg om de bescherming van de<br />
belegger. Zij impliceert niet alleen een verbod om geld of effecten van cliënten te<br />
houden, maar ook om ze in ontvangst te nemen of ze terug te betalen. Dat verbod<br />
geldt nu al voor beleggingsondernemingen met een vergunning als vennootschap<br />
voor plaatsing van orders in financiële instrumenten.<br />
Daarnaast moet op nationaal vlak een reglementering of een deontologische code<br />
van toepassing zijn op de activiteiten van de betrokkenen. Terzake moet worden<br />
opgemerkt dat, als wordt geopteerd voor de oriëntatie waarvan sprake in a), de<br />
makelaars in financiële instrumenten zich – net als alle andere financiële<br />
tussenpersonen – zullen moeten laten registreren en voldoen aan de aan die<br />
registratie verbonden voorwaarden. Rekening houdend met het feit dat die<br />
makelaars in eigen naam en voor eigen rekening zouden werken, lijken echter een<br />
aantal bijkomende vereisten en gedragsregels te moeten worden opgelegd :<br />
- bijkomende vereisten inzake beroepsopleiding en -ervaring ;<br />
149 Zie hoofdstuk I.A.2.b)<br />
86
- voldoende financiële draagkracht ;<br />
- het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor een nog te<br />
bepalen bedrag ;<br />
- de openbaarmaking van elk affiliatieverband met een kredietinstelling of een<br />
beleggingsonderneming ;<br />
- het verstrekken van de informatie die de beleggers nodig hebben om met<br />
kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen over de hen voorgestelde<br />
beleggingen in financiële instrumenten ;<br />
- de naleving van alle of bepaalde gedragsregels (momenteel vermeld in artikel<br />
36 van de wet van 6 april 1995 en in de toekomst beheerst door artikel 26 en<br />
volgende van de wet van 2 augustus 2002) ter bescherming van de beleggers<br />
(bijvoorbeeld het beginsel “know your customer”) ;<br />
- de naleving van een aantal regels die ertoe strekken de integriteit van de<br />
financiële markt te waarborgen (onderwerping aan de witwaswetgeving,<br />
verbod om een bijzonder fiscaal mechanisme in te stellen).<br />
Het risico dat makelaars aan het publiek financiële instrumenten aanbieden die hen<br />
de hoogste provisie oplevert (“commission bias”), verdient bijzondere aandacht. In<br />
het Verenigd Koninkrijk is immers gebleken dat dat risico toeneemt binnen de<br />
categorie van de “independent financial advisors” (“IFA’s”). Om dat risico te<br />
beperken, zou de verplichting kunnen worden ingevoerd om cliënten passende<br />
informatie te bezorgen over de precieze inhoud van de relatie tussen de makelaar en<br />
de kredietinstelling/beleggingsonderneming en over de daaraan gekoppelde<br />
voorwaarden.<br />
c) De distributie – op niet-exclusieve basis – van financiële instrumenten<br />
door zelfstandige tussenpersonen die de hoedanigheid van<br />
beleggingsonderneming hebben<br />
Indien de uitzondering waarvan sprake in artikel 2 , tweede lid, littera g) niet zou<br />
worden gehandhaafd bij de herziening van de RBD, zou het voornoemde statuut<br />
van “makelaar in financiële instrumenten” niet in overeenstemming zijn met het<br />
Europees recht. In dat geval zouden de volgende twee oplossingen kunnen worden<br />
overwogen.<br />
Een eerste oplossing zou erin kunnen bestaan dat de activiteit niet langer voor eigen<br />
rekening wordt verricht, maar in het kader van een handelsagentuur-overeenkomst<br />
met een kredietinstelling of een beleggingsonderneming. In dat verband moet er<br />
echter worden op gewezen dat de Europese Commissie – in de huidige stand van de<br />
herziening van de RBD 150 – de verplichting om een beroep te doen op “tied agents”<br />
enkel wil invoeren in het kader van een exclusief mandaat. Indien deze denkpiste<br />
zou worden gevolgd, zou moeten worden afgezien van een versoepeling van de<br />
exclusiviteitsregeling voor zelfstandige tussenpersonen op het vlak van de<br />
financiële instrumenten.<br />
150 Zie hieronder (I.A.2 b)).<br />
87
Een tweede oplossong zou erin kunnen bestaan dat de betrokken activiteit wordt<br />
verricht in het kader van het statuut van “beleggingsonderneming met een<br />
vergunning”. In dat verband moet eraan worden herinnerd dat in 1999 een nieuwe<br />
categorie van beleggingsonderneming is ingevoerd, namelijk de vennootschappen<br />
voor plaatsing van orders in financiële instrumenten. Dergelijke vennootschappen<br />
mogen bepaalde diensten verstrekken aan retailcliënten, zoals het in ontvangst<br />
nemen/uitvoeren van orders en de plaatsing van uitgiften. Zoals al aangegeven, telt<br />
die categorie momenteel slechts vier vennootschappen. Dat er zo weinig<br />
belangstelling bestaat voor dat type vergunning, kan vooral worden verklaard door<br />
het feit dat er forse kapitaalvereisten worden opgelegd in verhouding tot het<br />
activiteitenprogramma. Indien voor deze oplossing wordt geopteerd, zou eventueel<br />
een versoepeling van die regeling kunnen worden overwogen. Indien daarentegen<br />
wordt geopteerd voor het statuut van makelaar in financiële instrumenten zonder<br />
statuut van beleggingsonderneming, zou moeten worden nagegaan of de categorie<br />
van de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten niet<br />
moet worden opgeheven, waarbij de bestaande vennootschappen in de categorie van<br />
de makelaars in financiële instrumenten zouden worden ondergebracht.<br />
d) De onverenigbaarheidsregels<br />
Bijzonder belangrijk in verband met de invoering van het statuut van makelaar in<br />
financiële instrumenten, zijn de aan dat statuut verbonden onverenigbaarheden.<br />
De mogelijkheid om het statuut van makelaar in financiële instrumenten te<br />
combineren met het statuut van verzekeringsmakelaar lijkt evident. Gelet op de<br />
toenemende verstrengeling tussen verzekerings- en beleggingsproducten, biedt de<br />
cumulatie van beide statuten voordelen voor de kredietinstellingen (rationalisatie<br />
van hun netwerk), de betrokken makelaars (ruimer productengamma) en de cliënten<br />
(voordelen van de aangescherpte concurrentie, betere bescherming als gevolg van<br />
het geünificeerde statuut van tussenpersoon).<br />
De cumulatie van het statuut van makelaar in financiële instrumenten met dat van<br />
gevolmachtigd agent is niet zo evident. In de verzekeringssector is het immers zo<br />
dat een tussenpersoon die opteert voor een registratie als makelaar, per definitie niet<br />
meer als exclusief agent mag werken voor een verzekeringsonderneming.<br />
Moet eenzelfde oplossing worden overwogen voor de banksector ? Mag een<br />
makelaar in financiële instrumenten die hoedanigheid combineren met die van<br />
exclusief agent van een kredietinstelling voor het beheer van bankrekeningen ?<br />
Omwille van de coherentie, de duidelijkheid voor de cliënt en de efficiëntie van het<br />
toezicht lijkt daarop negatief te moeten worden geantwoord. Op grond van die<br />
argumenten zou zelfs overwogen moeten worden of geen einde moet worden<br />
gesteld aan de vaak voorkomende situatie waarbij de activiteiten van<br />
verzekeringsmakelaar en die van gevolmachtigd agent van een kredietinstelling<br />
worden gecombineerd.<br />
88
De vergelijking met de verzekeringssector gaat echter niet helemaal op, omdat er in<br />
het verzekeringswezen geen producten zijn waarvan de verdeling voorbehouden is<br />
aan exclusieve agenten. De noodzaak om de exclusiviteit te handhaven voor het in<br />
ontvangst nemen van terugbetaalbare gelden van het publiek in een andere vorm<br />
dan in de vorm van financiële instrumenten, zou dan ook tot gevolg kunnen hebben<br />
dat de cumulatie wordt aanvaard voor de bankdiensten die de makelaars in<br />
financiële instrumenten in die hoedanigheid zelf niet mogen aanbieden.<br />
Hier moeten de verschillende belangen dus tegen elkaar worden afgewogen.<br />
D. Omzetting van de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling en<br />
invoering van bepaalde bijkomende gedragsregels<br />
Zoals al besproken, zal de wet van 27 maart 1995 op verschillende punten<br />
aangepast moeten worden bij de omzetting van de richtlijn betreffende<br />
verzekeringsbemiddeling 151 .<br />
De vraag rijst of bij die gelegenheid een aantal gedragsregels op de<br />
verzekeringsmakelaars toepasselijk moeten worden verklaard, ten minste dan toch<br />
voor die verzekeringsproducten die – economisch gezien – sterke gelijkenissen<br />
vertonen met beleggingen in effecten (tak 21, tak 23 en kapitalisatieproducten). Een<br />
dergelijke uitbreiding van de gedragsregels wordt trouwens al aanbevolen in de<br />
circulaire van de CBF aan de beleggingsondernemingen die hun dienstenpakket<br />
wensen uit te breiden door – in de hoedanigheid van verzekeringstussenpersoon –<br />
tak 23-producten aan te bieden 152 . De basisgedachte van die circulaire is dat,<br />
wanneer een persoon de hoedanigheden van beleggingsonderneming en<br />
verzekeringstussenpersoon combineert, de gedragsregels moeten worden toegepast<br />
die het publiek de beste bescherming bieden.<br />
Een eerste maatregel die in dat verband zou kunnen worden overwogen, bestaat erin<br />
de makelaars te verbieden premies te ontvangen. Op dit moment is het al<br />
gebruikelijk dat de bedragen die verschuldigd zijn bij de inschrijving op een tak 21-<br />
of tak 23-overeenkomst, rechtstreeks door de verzekeringnemer aan de<br />
verzekeringsonderneming worden overgemaakt langs girale weg, en dit zonder<br />
omweg via een makelaarsrekening. Voor een betere bescherming van de<br />
verzekeringnemer en omwille van het “level playing field” zou die maatregel bij<br />
wet kunnen worden opgelegd. Een analyse van de impact van die maatregel op de<br />
betrokken tussenpersonen is echter noodzakelijk.<br />
Verder zou kunnen worden onderzocht of het al dan niet aangewezen is de<br />
verzekeringsmakelaars die hun cliënten een belegging voorstellen in tak 21- of tak<br />
23-producten of in kapitalisatieproducten, te verplichten om alle of een aantal van<br />
de gedragsregels na te leven waarvan sprake in artikel 26 en volgende van de wet<br />
van 2 augustus 2002 en inzonderheid de verplichting om informatie in te winnen<br />
151 Zie hierboven (I.B.2.)<br />
152 Circulaire D4/EB/2002/1.<br />
89
over de financiële positie van die cliënten, over hun ervaring met dergelijke<br />
producten en over de risico’s die zij bereid zijn te nemen.<br />
Bijzondere aandacht dient daarbij te gaan naar de vraag of aan de verzekeringstussenpersonen<br />
– in functie van de aangeboden verzekeringsproducten –<br />
verschillende verplichtingen kunnen worden opgelegd. De voornoemde oriëntaties<br />
hebben immers tot gevolg dat een onderscheid wordt ingevoerd tussen de tak 21- en<br />
tak 23-producten en de overige verzekeringsproducten.<br />
Om de integriteit van de Belgische financiële markt te kunnen waarborgen, zouden<br />
tot slot ook de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het<br />
financiële stelsel voor het witwassen van geld, en het verbod om bijzondere fiscale<br />
mechanismen in te stellen, van toepassing kunnen worden verklaard op de<br />
verzekeringsmakelaars.<br />
E. Klachten en informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteit<br />
De richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling, de voorstellen van de Europese<br />
Commissie met betrekking tot de herziening van de RBD, het voorstel voor een<br />
richtlijn inzake consumentenkrediet, en de RFT-aanbevelingen in Nederland<br />
voorzien voor elke consument in de mogelijkheid om een klacht in te dienen in het<br />
kader van een niet-gerechtelijke procedure. Ook met deze overweging zou rekening<br />
moeten worden gehouden.<br />
De RFT beveelt ook aan de financiële instellingen de verplichting op te leggen om<br />
incidenten waarbij geregistreerde tussenpersonen betrokken zijn, te melden bij de<br />
bevoegde autoriteit. Ook die aanbeveling moet in overweging worden genomen,<br />
niet alleen om de impact van het incident op de positie van de financiële instelling<br />
te kunnen beoordelen, maar ook om te kunnen controleren of de betrokken<br />
tussenpersoon nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor het behoud van zijn<br />
registratie.<br />
F. Overgangsregeling<br />
Indien de voorgestelde oriëntaties worden aanvaard, zal natuurlijk werk moeten<br />
worden gemaakt van een overgangsregeling, in het bijzonder voor de<br />
gevolmachtigde agenten van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die al<br />
geruime tijd als dusdanig actief zijn.<br />
G. Institutionele dimensie<br />
De institutionele dimensie van de geplande hervorming komt in deze studie niet aan<br />
bod. Het is echter duidelijk dat het bijzonder nuttig kan zijn de gegevens over de<br />
90
verschillende categorieën van tussenpersonen te integreren, zelfs indien specifieke<br />
sectorale regels van toepassing zouden blijven. Om efficiënt te zijn, is het<br />
belangrijk dat er één “loket” is. Zo zouden potentiële cliënten op één enkele plaats<br />
kunnen controleren of de tussenpersoon die hen een financiële dienst aanbiedt, daar<br />
al dan niet toe gemachtigd is. De tussenpersonen zelf die de activiteiten van<br />
verzekeringstussenpersoon en die van gevolmachtigd bankagent op dit moment nog<br />
vaak combineren, zouden bij dat ene “loket” terecht kunnen voor hun registratie en<br />
voor de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Op die manier zouden dubbele<br />
registraties en controles (inzake beroepsopleiding, betrouwbaarheid, organisatie,<br />
…) vermeden kunnen worden. Er kunnen dus allerlei samenwerkingsvormen<br />
uitgewerkt worden die het mogelijk maken de aan het toezicht verbonden kosten te<br />
drukken die worden aangerekend aan de geregistreerde tussenpersonen.<br />
Bij het onderzoek van de institutionele dimensie moet verder rekening worden<br />
gehouden met de verplichtingen inzake betrouwbaarheid, opleiding en ervaring die<br />
de wetgever in voorkomend geval aan andere personen zou kunnen opleggen,<br />
inzonderheid aan de personen die bij de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen<br />
verantwoordelijk zijn voor sommige beleggingsdiensten.<br />
H. Tussenpersonen inzake kredietverlening en valutahandelaars<br />
De voornoemde oriëntaties betreffen enkel de verzekeringsbemiddeling en de bank-<br />
en beleggingsdienstenbemiddeling. Toch zou ook moeten worden nagegaan of het<br />
niet opportuun is ook de tussenpersonen voor consumentenkrediet bij de<br />
hervorming te betrekken. Vaak combineren natuurlijke of rechtspersonen die<br />
activiteit immers met bemiddelingsactiviteiten in de banksector, de<br />
verzekeringssector en de sector van de beleggingsdiensten.<br />
Verder rijst ook de vraag of de geplande hervorming niet zou kunnen worden<br />
aangegrepen om een statuut uit te werken voor de tussenpersonen voor hypothecair<br />
krediet, en om de bemiddeling inzake valutahandel te reglementeren.<br />
In Nederland beveelt de RFT een reglementering aan waarin de<br />
verzekeringsbemiddeling én de bemiddeling inzake hypothecair krediet en<br />
consumentenkrediet aan bod komen.<br />
I. Tijdschema<br />
De besproken hervorming vereist een tussenkomst van de wetgever. De hervorming<br />
van de richtlijn betreffende verzekeringsbemiddeling zou kunnen worden<br />
aangegrepen om die hervorming door te voeren. Die richtlijn moet binnen twee jaar<br />
na de omzetting ervan in het Belgische recht zijn omgezet, met andere woorden<br />
vóór eind 2004.<br />
_________________<br />
91