18.09.2013 Views

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

op branden, hoofdzakelijk <strong>als</strong> gevolg van het afnemen van bedekking door Struikhei en<br />

Eenarig wollegras (Hochkirch & Adorf 2007).<br />

4.2.3 Herkolonisatie<br />

De snelheid waarmee faunasoorten het gebied kunnen herkoloniseren is afhankelijk van<br />

de mogelijkheden tot dispersie. Soorten die een gebrande vegetatie het eerst koloniseren<br />

zijn vaak hoog-mobiele, generalistische soorten. Soorten met vliegvermogen zijn de<br />

eerste kolonisatoren, laag-mobiele bodemorganismen zijn vaak de laatste groepen die<br />

herkoloniseren (Lamotte 1975 en Pippins & Nichols 1996 in Swengel 2001). In de eerste<br />

jaren na brand in Amerikaanse graslandgemeenschappen waren vlindersoorten met een<br />

breed habitatspectrum, een multivoltiene levenswijze en/of een zwervende levenswijze<br />

oververtegenwoordigd (Swengel 1996). Karakteristieke vlindersoorten van deze<br />

graslandgemeenschappen reageerden slecht op brandbeheer en namen pas weer toe na<br />

3-5 jaar. In Britse kalkgraslanden was zes maanden na branden een significant lagere<br />

soortdiversiteit en significant lagere dichtheden van Cicaden en Wantsen (Heteroptera) in<br />

gebrande vegetatie aanwezig (Morris 1975). Veel van deze soorten hebben weliswaar<br />

vliegvermogen, maar zijn blijkbaar niet in staat om een gebied snel te herkoloniseren. In<br />

een onderzoek naar branden in Nederlandse duingebieden werden ook aanwijzingen<br />

gevonden voor verschillen in kolonisatiesnelheid tussen soorten (Vogels et al. 2006). Een<br />

jaar na optreden van de spontane duinbrand bij Castricum was het aandeel aan<br />

loopkevers met vliegvermogen licht hoger in de gebrande vegetatie ten opzichte van<br />

ongebrande vegetatie. Het individuele aandeel eurytope soorten was ook hoger in het<br />

gebrande deel ten opzichte van de omliggende ongebrande vegetatie. De samenstelling<br />

van nabijgelegen, ongebrande soortelijke vegetaties speelde tenslotte een belangrijke rol<br />

in het uiteindelijke herkolonisatieverloop. Het aantal habitatkarakteristieke<br />

loopkeversoorten dat binnen een jaar de gebrande delen had weten te herkoloniseren<br />

werd bepaald door de aanwezigheid van deze soorten in de nabije refugia. De<br />

loopkevergemeenschap op Terschelling was in de ongebrande vegetaties al verarmd; de<br />

soortenrijkdom was de helft van die in Castricum en bevatte slechts 1/3e van het aantal<br />

duinkarakteristieke soorten ten opzichte van Castricum. Na brand trad hier geen<br />

verbetering in op; enkel de nog aanwezige soorten in de refugia herkoloniseerden de<br />

gebrande delen. Ook in Castricum waren er weinig soorten die enkel in de gebrande<br />

vegetatie werden aangetroffen; de soortsamenstelling van de loopkevergemeenschap<br />

hing sterk samen met de opbouw in nabijgelegen refugia. Aangezien deze refugia<br />

beduidend meer karakteristieke soorten herbergden dan die op Terschelling was het<br />

aandeel karakteristieke soorten in de gebrande delen beduidend hoger dan op<br />

Terschelling. Voor loopkevers geldt dus dat kolonisatie over grotere afstanden dan<br />

enkele honderden meters niet waarschijnlijk is.<br />

4.2.4 Geschiktheid habitat<br />

Na branden treedt vaak een enigszins afwijkend successiepatroon op. In het eerste jaar<br />

kiemen er relatief veel annuellen en ruderale soorten (hoofdstuk 3). Het zijn deze<br />

plantensoorten waar de hierbovengenoemde mobiele generalisten op afkomen.<br />

Afhankelijk van de uitgangsituatie en het vegetatietype wordt vervolgens een<br />

successiepatroon richting de oorspronkelijke vegetatie in gang gezet, waardoor veel van<br />

deze soorten weer snel verdwijnen of hun dominantie verliezen. Wanneer grassen<br />

ondergronds (wortels) de brand overleefd hebben kunnen deze in de eerste jaren na<br />

brand dominant worden en dit voor langere tijd blijven, met name <strong>als</strong> er geen<br />

vervolgbeheer plaatsvindt. Dit successieverloop lijkt vooral op te treden bij<br />

stikstofverrijkte, al dan niet verzuurde bodems en is in de Nederlandse situatie dan ook<br />

een factor om rekening mee te houden. Wanneer sterke vergrassing optreedt in van<br />

oorsprong meer open door kruiden- of houtachtigen gedomineerde vegetaties, nemen<br />

soorten die een voorkeur hebben voor constante vochtige leefomgeving toe ten nadele<br />

van soorten die een voorkeur hebben voor (periodiek) droge leefomgeving.<br />

Over langere tijdschalen spelen met name verschillen in successiestadium van de<br />

vegetatie een bepalende rol in de opbouw van de faunagemeenschap. Haysom &<br />

Coulson (1998) onderzochten in Engelse en Schotse heidegebieden, die met brandbeheer<br />

cyclisch verjongd werden, de relatie tussen aan Struikhei geassocieerde vlindersoorten en<br />

de opbouw van de vegetatie. De hoogte van Struikhei correleerde sterk met de<br />

50 Directie Kennis

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!