18.09.2013 Views

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

voor opwarming. Als gevolg van het xerothermer worden van de omgeving zullen<br />

soorten die hier niet aan zijn aangepast verhoogde stress ondervinden en in dichtheid<br />

afnemen. Een nachtactieve levenswijze levert voordelen op door het ontwijken van<br />

predatie door zichtjagers en doordat de meest extreme temperaturen ontweken<br />

kunnen worden.<br />

Tabel 4.1 Geschiktheid van soorteigenschappen in relatie tot de leefomgeving na branden.<br />

Geschiktheid<br />

leefomgeving<br />

Mobiliteit Oriëntatie Trofie Fysiologie T Fysiologie<br />

vocht<br />

46 Directie Kennis<br />

Activiteit<br />

Laag Laag Fytofiel Herbivoor Mesofiel Hygrofiel Dagactief<br />

Hoog Hoog Geofiel<br />

Detritivoor<br />

Carnivoor<br />

Omnivoor Thermofiel Xerofiel Nachtactief<br />

4.1.4 Langetermijneffecten<br />

Vegetatiesuccessie en habitatkwaliteit<br />

Na de periode van schokeffecten tijdens en na branden vindt vervolgens een periode<br />

van successie plaats. De snelheid van deze successie is afhankelijk van de invloed van<br />

branden en het type vegetatie dat is gebrand. Het successieverloop zal afhankelijk van<br />

de condities die door de brand gecreëerd zijn in de richting van de oorspronkelijke<br />

situatie gaan of richting een alternatieve toestand verlopen. Grote veranderingen in<br />

bodemstructuur, nutriëntstatus, vochthuishouding etc. zullen grote veranderingen in<br />

de vegetatieopbouw initiëren, geringe veranderingen leiden tot een snel herstel van<br />

de vegetatie in haar oorspronkelijke vorm.<br />

Herkolonisatie en populatiedynamische effecten<br />

Wanneer het gevoerde brandbeheer het beoogde doel wat betreft<br />

vegetatieregeneratie behaalt, is het herstel van de faunagemeenschap en de snelheid<br />

hiervan afhankelijk van een viertal factoren:<br />

- mate van overleving na brand en shock-phase;<br />

- bij extinctie in gebrande terrein; de nabijheid van bronpopulaties,<br />

- mate van mobiliteit;<br />

- eisen ten aanzien van het habitat (vegetatiestructuur, voedselkwaliteit, etc).<br />

In snel herstellende graslandgemeenschappen vond Panzer (2002) een drietal<br />

negatieve predictors voor de directe respons van fauna na brand: a) afhankelijkheid<br />

van het habitat, b) het leven in goed gedraineerde vegetatie (leidt tot hogere kans op<br />

extinctie) en c) het ontbreken van zwerfgedrag. Na een jaar herstelde 68% van de<br />

negatief beïnvloede populaties en na twee jaar hadden alle negatief beïnvloede<br />

populaties zich hersteld. Dit herstel kan zo snel verlopen doordat vegetatieregeneratie<br />

in deze prairiesystemen vaak binnen een jaar volledig is. In minder snel<br />

regenererende vegetaties, zo<strong>als</strong> heide, verloopt het herstel van de faunagemeenschap<br />

naar de oorspronkelijke situatie beduidend langzamer. Herkolonisatie verloopt ook in<br />

deze systemen vaak snel, maar herstel van de dichtheden en onderlinge<br />

dominantieverhoudingen verloopt vaak trager (Haysom & Coulson 1998). Dit geldt<br />

met name voor soorten die gebonden zijn aan een gebufferd microklimaat. Oudere<br />

vegetaties hebben zowel een hoger aandeel aan biomassa <strong>als</strong> een gunstiger<br />

microklimaat, waardoor voedselaanbod en ontwikkelingsomstandigheden optimaal<br />

zijn voor deze groep.<br />

Soorten die niet gebonden zijn aan een gebufferd, maar juist aan een warm<br />

microklimaat zullen hun optimum in diversiteit en abundantie hebben bij lage<br />

bedekking. Een warm en droog microklimaat is, afhankelijk van de snelheid waarin<br />

hergroei optreedt, met name in de eerste maanden tot jaren na het branden<br />

aanwezig. Xero- en/of thermofiele soorten hebben hun optimum in de vroege<br />

successiestadia. Zo was de dichtheid aan sprinkhanen het hoogst in prairievegetaties 1<br />

of 2 jaar na branden. Dichtheden aan sprinkhanen vertoonden een positieve correlatie<br />

met de variatie in vegetatiehoogte en negatief met gemiddelde vegetatiehoogte en<br />

totale biomassa van grassen (Joern 2004). Naast microklimatologische limitatie van

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!