Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE
Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE
Branden als EGM-maatregel - Onderzoekcentrum B-WARE
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
3.3.3 Vegetatieontwikkeling na brand<br />
De respons van heidebegroeiing na brand hangt sterk af van de leeftijd van de<br />
heidebegroeiing (Stoutjesdijk 1953, Hobbs & Gimingham 1984b). Vooral het<br />
regeneratievermogen van heidestruiken (Struikhei) na brand neemt af, naarmate de<br />
struiken ouder zijn. Vanaf een leeftijd van 15 jaar neemt het vermogen van Struikhei<br />
om vegetatief te regenereren na brand sterk af (Kayll & Gimingham 1965). In oudere<br />
bestanden (>30 jr) verloopt de regeneratie na brand dan ook voornamelijk via zaad.<br />
Het aantal grassen en kruiden dat de jaren na de brand op de brandvlakte terugkeert,<br />
is het hoogst in jonge heidestadia, en is maar gedeeltelijk gerelateerd aan het<br />
ontwikkelingstadium. Vooral in de middencategorie (9-18 jr) vestigen zich meer<br />
soorten ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de brand. In de oudere stadia<br />
keren minder soorten terug. Van veel soorten zijn hier geen zaden meer in de<br />
zaadbank aanwezig. Voor de instandhouding van soortenrijke heide (type<br />
Arctostaphyleto-Callunetum, met <strong>als</strong> dominante soorten Struikhei, Beredruif, Rode<br />
dophei en veel lichenen, m.n. Cladonia spp.) lijkt periodiek branden met een<br />
frequentie van eens in de 12-15 jaar een adequate beheervorm (Hobbs & Gimingham<br />
1984b). Het branden van oudere bestanden (>15 jr) resulteert in een verlies aan<br />
soortendiversiteit (zowel van grassen, kruiden <strong>als</strong> lichenen) en een heel langzame<br />
hergroei. De persistentie van een kale bodem maakt de grootschalige vestiging van<br />
pioniersoorten <strong>als</strong> berken (Betula sp.) of Grove den (Pinus sylvestris) waarschijnlijk.<br />
Het branden van oude stadia (>25 jr) van soortenarme heide (type Callunetum)<br />
bevordert de uitbreiding van rhizoomvormende soorten zo<strong>als</strong> bosbes (Vaccinium sp.)<br />
of Adelaarsvaren Pteridium aquilinum) wanneer deze al aanwezig waren. De<br />
uitbreiding van Struikhei moet vooral komen vanuit zaad en verloopt traag, waardoor<br />
er langere tijd kale bodem aanwezig is, met weinig voedsel voor grazers, een risico<br />
van bodemerosie, vooral in geaccidenteerde terreinen (Hobbs & Gimingham 1984b)<br />
en een kans op de massale vestiging van soorten met windverspreide zaden zo<strong>als</strong><br />
berken en Grove den.<br />
Het opnieuw uitlopen van Struikhei is naast de leeftijd van de heide ook afhankelijk<br />
van de temperatuur (hoogte en duur) van de brand. De brandtemperatuur stijgt met<br />
de leeftijd van de heidebegroeiing van ca. 500 o C tot ca. 800 o C bij heidebegroeiing van<br />
20-30 jaar oud, samenhangend met het aandeel verhoute struiken en een geringer<br />
watergehalte (Gimingham 1972). Temperaturen van meer dan 500 o C voor de duur van<br />
langer dan een minuut aan de stambasis van Struikhei zijn fataal, ongeacht de leeftijd.<br />
Tegelijkertijd zijn oudere struiken minder vitaal, en is het regeneratievermogen na<br />
brand geringer (Niemeyer et al. 2004).<br />
Hobbs & Gimingham (1984b) beschrijven de vegetatieontwikkeling van jonge<br />
heidestadia (type Arctostaphyleto-Callunetum) na branden:<br />
• snelle uitbreiding van grassen en kruiden (Boschtige smele, struisgrassen (Agrostis<br />
sp.) en Mannetjesereprijs (Veronica officinalis), samen met pionier mossoorten en<br />
lichenen gedurende de eerste 2-3 jaar; belangrijkste mossoorten: Gewoon<br />
purpersteeeltje (Ceratodon purpureus), Zandhaarmos (Polytrichum juniperum) en<br />
Ruig haarmos (P. piliferum); de eerste korstmossoorten: Lecidea granulosa en L.<br />
uliginosa gevolgd door diverse Cladonia-soorten;<br />
• tot dominantie komen van Rode dophei en Berendruif;<br />
• afname van grassen en kruiden, pioniermossen en lichenen;<br />
• geleidelijke toename van Struikhei tot deze dominantie bereikt na 8-10 jr;<br />
• toename van pleurocarpe mossoorten zo<strong>als</strong> Heideklauwtjesmos (Hypnum<br />
jutlandicum) en Bronsmos (Pleurozium schreberi);<br />
• na degeneratie van Struikhei (na 25 jr) breekt de vegetatie open en komen er<br />
vestigingskansen voor pioniersoorten; tevens ontstaan er kansen voor vestiging<br />
van soorten <strong>als</strong> berken en Grove den.<br />
Hobbs & Gimingham (1984a) vergeleken post-fire successie op heideterreinen van<br />
verschillende leeftijd variërend van 6 tot 40 jaar. Ten behoeve van het Schots<br />
sneeuwhoen (Lagopus lagopus scoticus) worden steeds stroken gebrand zodat iedere<br />
patch gemiddeld iedere 10-15 jaar eenmaal gebrand heeft. Struikhei kan worden<br />
30 Directie Kennis