JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
18.09.2013 Views

Het tiende en laatste regiment is voor vorst Nobel zelf bestemd door de hoofse Doordhage bijgestaan. Het hele leger dan voert aan meester Bernard, de archipape die gekant is tegen wapens. Hij heeft van allen de biecht gehoord en richt tot hen zijn zalvend woord: – Christenen, onbevreesd ten strijde tegen de heidenen! Wil niet wijken! Zij zullen ons niet verslaan daar God aan onze zijde staat. Laten we in een snel tempo rijden. Alvorens ze hun wapens grijpen hebben wij ze in de pan gehakt en verdreven uit ons land. – Dit is, zegt Nobel als antwoord, voor ons een zeer opbeurend woord. Heb dank voor deze goede raad. Ge zijt gewis, bij Sint-Amaat, een aartspriester, toegewijd en trouw. Als God mij in leven houdt, benoem ik u tot aartsbisschop. Daar doe ik een duurzame eed op. – Heer koning, zegt daarop Bernard, ik dank u daarvoor uit heel mijn hart. Het leger begeeft zich weer op mars en eer de heiden het heeft gesnapt wat hem boven het hoofd hangt jaagt Cuwaert er veel over de kling, iets wat zeer gemakkelijk ging, omdat ze ongewapend waren. Ook veel gevangenen zij namen. Maar ‘t alarmsein werd gegeven in het vijandelijke leger en de heidenen grepen hun wapens. Cuwaert zou in gevaar geraken als Tiecelijn niet ter hulpe snelt en te midden van ‘t strijdgeweld zwaait met zijn blinkende degen die fijn en vlijmscherp was geslepen en van een venijnig schorpioen het hoofd afhakt en de voeten. De kameel, door woede aangegrepen, heeft het op Tiecelijn begrepen en stort zich op hem vol razernij. Moedig verweert zich Tiecelijn maar roept dat het zijn demonen die allerzijds op hem afkomen. 88 Tiecelijn, 20, 2007 De kameel verkoopt hem zulk een stoot met zijn voor- en achterpoot dat hij hem van zijn strijdros stuit en neerslaat op de grond languit. Hij zou gewis zijn buitgemaakt als heer Belijn niet had gewaakt en niet was komen aangerend en zich tussen hen had opgesteld en twee heidenen had aangevlogen zodanig dat hun beider ogen als kersen uit hun kassen vlogen. Maar daarop, dit moet even gezegd, was de kameel niet erg gesteld. Een tweede keer valt aan Belijn vol woede en vol razernij om met één slag in twee te splijten de schedel van een heidens strijder. Zo heeft hij in luttele tijd gezet drie ketters buiten strijd. Evenwel hij stond nu ook bloot aan een onontkoombare dood als daar niet was komen aangerend Bruin met een volledig regiment van honderd baronnen die verfoeien en doden willen de schorpioenen. Zij werpen zich in ‘t strijdgewoel met dat als oogmerk en als doel. Ze hebben er talloos neergeslagen. Maar waarom mijn verhaal vertragen? De heidenen zouden zijn verslagen en hadden genade moeten vragen als daar niet als zovele spoken uit de vallei waren opgedoken vijfduizend wilde schorpioenen. Anderzijds, met verse troepen komt Canteclaer aangemarcheerd. Dan weerklinken in ieder heer de kreten en ‘t gehuil der strijders en van de stervenden die ijlen. De gewonden zijn zeer talrijk en onder hen ligt menig lijk. Canteclaer geeft zijn paard de sporen en stormt als een stormwind naar voren en hij toont zich kranig en koen. Om te bewijzen zijn heldenmoed vecht en strijdt hij onvervaard dat geen legermacht op deze aard zijn evenknie of gelijke had. Ik vraag me met verbazing af

hoe een dier zo jong en zo klein toch zo onverschrokken kan zijn, want aan elke slag, aan elke stoot stelt hij zijn lenig lichaam bloot. Furieus stort hij zich in het gewoel en valt aan moedig en koen een buffel, die uit de rangen kwam en zeven ridders ‘t leven nam. Als de haan ziet hoe zijn manschappen niet aan de buffel kunnen ontsnappen, besluit hij in de aanval te gaan. Meteen spoort hij zijn strijdros aan, gaat dreigend in zijn stijgbeugels staan en duwt zijn lans goed in de haak. De strijders storten zich op elkaar. De stoot van de buffel komt eerst aan en zijn stoot is zo hard voorwaar dat Canteclaers schild wordt doorboord, maar zijn maliënkolder, op mijn woord, is zo dicht en sterk geweven dat hij buffels lans houdt tegen zodat ze doormidden breekt. Canteclaer, die zo de speer ontweek, is zeer handig in de tweestrijd en plaatst een stoot vol razernij zodat hij de buffel door en door met zijn sterke lans doorboort en hem uit ‘t zadel licht, dood. Hij zal niemand nog doen kwaad. Dan trekt Canteclaer zijn zwaard en stort zich met nieuwe moed met zijn troep in ‘t krijgsgewoel. Zo wild en woest is hun geweld dat men de doden niet krijgt geteld al waren er vorsten en veel graven die daar helaas neergeveld lagen. Als de heidenen zien geveld hun kapitein – voor hen een held – is hun hart zozeer bezwaard dat ze aanvallen Canteclaer met vijfhonderd als één man om hem te hakken in de pan. Hun aanval komt zo onverwacht dat er veel werden omgebracht. Vriend en vijand lag daar door elkaar. Dan valt de haan dood van zijn paard. Ze zouden allen zijn uitgemoord als zijn ros niet had aangespoord meester Stekelhaar, de egel, 89 Tiecelijn, 20, 2007 samen met Beaucent en Rosvel. Ze houwen en steken onverdroten en de lansen breken bij hopen. Stekelhaar stort zich in de mêlee waar de strijd is ruw en wreed. Hij ontmoet de dromedaris en ziet dat hij afgedwaald is, hij geeft hem een geweldige slag en hakt hem het kwijlend hoofd af en doet hem neerstuiken in ‘t zand. Hij bevestigt zijn schild aan zijn arm en driest en vol euvele moed toont hij hoe men vechten moet. Iedere heiden die hij ontmoet, hij in het zand bijten doet of verwondt hem erg en zwaar en al zijn manschappen te gaar, binden moedig de strijd aan. De doden zijn niet meer te tellen bij de christenen en bij de ketters. Onder de doden en gewonden telt men talrijke jachthonden. Maar d’ allergrootste catastroof was meester Stekelhaar zijn dood, die dompelde barons en koning in droefheid en verbijstering. Vorst Nobel wou de aftocht blazen, toen krekel Frobert zonder aarzelen zich stortte in het krijgsgewoel met zijn talrijke riddergroep. De vijand wordt hard aangepakt en twintigduizend in de pan gehakt die nooit hun land nog zullen zien. De serpenten vluchten in paniek en Frobert hen op de hielen zit te midden van een groot mêlee. Maar daar is de vorst. Met hem mee verschijnt ‘t koninklijk escadron met Doordhage en zijn bataljon. Van zodra de kameel hen ziet roept hij zijn mannen en gebiedt: – Die aanval kunnen wij niet afweren; ik kan u geen bescherming geven. Dat iedereen op eigen kracht zich onttrekt aan deze overmacht. Zij vluchten dan met groot misbaar voor d’ aanval van de Krekelhaar. Als hij dit bemerkt roept de vorst: – Vooruit, achtervolg ze, erop los!

hoe een dier zo jong en zo klein<br />

toch zo onverschrokken kan zijn,<br />

want aan elke slag, aan elke stoot<br />

stelt hij zijn lenig lichaam bloot.<br />

Furieus stort hij zich in het gewoel<br />

en valt aan moedig en koen<br />

een buffel, die uit de rangen kwam<br />

en zeven ridders ‘t leven nam.<br />

Als de haan ziet hoe zijn manschappen<br />

niet aan de buffel kunnen ontsnappen,<br />

besluit hij in de aanval te gaan.<br />

Meteen spoort hij zijn strijdros aan,<br />

gaat dreigend in zijn stijgbeugels staan<br />

en duwt zijn lans goed in de haak.<br />

De strijders storten zich op elkaar.<br />

De stoot van de buffel komt eerst aan<br />

en zijn stoot is zo hard voorwaar<br />

dat Canteclaers schild wordt doorboord,<br />

maar zijn maliënkolder, op mijn woord,<br />

is zo dicht en sterk geweven<br />

dat hij buffels lans houdt tegen<br />

zodat ze doormidden breekt.<br />

Canteclaer, die zo de speer ontweek,<br />

is zeer handig in de tweestrijd<br />

en plaatst een stoot vol razernij<br />

zodat hij de buffel door en door<br />

met zijn sterke lans doorboort<br />

en hem uit ‘t zadel licht, dood.<br />

Hij zal niemand nog doen kwaad.<br />

Dan trekt Canteclaer zijn zwaard<br />

en stort zich met nieuwe moed<br />

met zijn troep in ‘t krijgsgewoel.<br />

Zo wild en woest is hun geweld<br />

dat men de doden niet krijgt geteld<br />

al waren er vorsten en veel graven<br />

die daar helaas neergeveld lagen.<br />

Als de heidenen zien geveld<br />

hun kapitein – voor hen een held –<br />

is hun hart zozeer bezwaard<br />

dat ze aanvallen Canteclaer<br />

met vijfhonderd als één man<br />

om hem te hakken in de pan.<br />

Hun aanval komt zo onverwacht<br />

dat er veel werden omgebracht.<br />

Vriend en vijand lag daar door elkaar.<br />

Dan valt de haan dood van zijn paard.<br />

Ze zouden allen zijn uitgemoord<br />

als zijn ros niet had aangespoord<br />

meester Stekelhaar, de egel,<br />

89<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07<br />

samen met Beaucent en Rosvel.<br />

Ze houwen en steken onverdroten<br />

en de lansen breken bij hopen.<br />

Stekelhaar stort zich in de mêlee<br />

waar de strijd is ruw en wreed.<br />

Hij ontmoet de dromedaris<br />

en ziet dat hij afgedwaald is,<br />

hij geeft hem een geweldige slag<br />

en hakt hem het kwijlend hoofd af<br />

en doet hem neerstuiken in ‘t zand.<br />

Hij bevestigt zijn schild aan zijn arm<br />

en driest en vol euvele moed<br />

toont hij hoe men vechten moet.<br />

Iedere heiden die hij ontmoet,<br />

hij in het zand bijten doet<br />

of verwondt hem erg en zwaar<br />

en al zijn manschappen te gaar,<br />

binden moedig de strijd aan.<br />

De doden zijn niet meer te tellen<br />

bij de christenen en bij de ketters.<br />

Onder de doden en gewonden<br />

telt men talrijke jachthonden.<br />

Maar d’ allergrootste catastroof<br />

was meester Stekelhaar zijn dood,<br />

die dompelde barons en koning<br />

in droefheid en verbijstering.<br />

Vorst Nobel wou de aftocht blazen,<br />

toen krekel Frobert zonder aarzelen<br />

zich stortte in het krijgsgewoel<br />

met zijn talrijke riddergroep.<br />

De vijand wordt hard aangepakt<br />

en twintigduizend in de pan gehakt<br />

die nooit hun land nog zullen zien.<br />

De serpenten vluchten in paniek<br />

en Frobert hen op de hielen zit<br />

te midden van een groot mêlee.<br />

Maar daar is de vorst. Met hem mee<br />

verschijnt ‘t koninklijk escadron<br />

met Doordhage en zijn bataljon.<br />

Van zodra de kameel hen ziet<br />

roept hij zijn mannen en gebiedt:<br />

– Die aanval kunnen wij niet afweren;<br />

ik kan u geen bescherming geven.<br />

Dat iedereen op eigen kracht<br />

zich onttrekt aan deze overmacht.<br />

Zij vluchten dan met groot misbaar<br />

voor d’ aanval van de Krekelhaar.<br />

Als hij dit bemerkt roept de vorst:<br />

– Vooruit, achtervolg ze, erop los!

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!