JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
18.09.2013 Views

zond me naar u nog deze noen, naar u die zijn grootste leenman zijt en geniet van zijn genegenheid. Weet dat er voor hem niemand bestaat die hij hoger dan u aanslaat. Hij beval mij u deze brief te geven. Draal niet om ‘t zegel te verbreken. Rein was met de brief zeer tevreden. Toen hij verbroken had het zegel las hij de boodschap van vorst Nobel en hij zei tot ‘s konings bode: – Vriend, ik word naar ‘t hof ontboden en ga terstond met u op reis al naar het koninklijk paleis. Ik laat daar koning Nobel weten dat ik nooit, om geen enkele reden, zijn verzoek om hulp zal negeren. De bode dankt Reynaert voor die eed voor hij afscheid nam en wegreed. Ook de vos verliet dan het dal dragend op zijn vuist de valk gelijk een valkenier volleerd. Hij ontmoet zijn neve Grimbeert die hem groet en vraagt meteen: – Gegroet oom, waar gaat gij heen. – Dat Onzelieveheer, beste neve, u Zijn genade en zegen geve; kom hier zitten op mijn strijdros dan gaan wij samen naar het hof. De das ging op zijn ooms verzoek in en zei: – Oom, dit is naar mijn zin. Hij stijgt op ‘t paard met een stijgbeugel wijl Reynaert strak vasthoudt de teugel, en, nu hij bezit een schildknaap, het schild over zijn schouders slaat en hem stopt in de rechterhand als wapen de buitgemaakte lans, want hij wil voor zijn reisgenoot zorg dragen als hij komt in nood. Met zijn valk nog steeds in de hand rijdt hij verder over het land terwijl hij met zijn neef Grimbeert gekscheert en kletst en discuteert. Toen ze al een goed eind verder waren kwam daar aangerend Doordhage, de oudste zoon van vos Reynaert. Hij arriveerde in volle vaart en groette zijn vader vol verdriet wijl hij zijn tranen lopen liet. 84 Tiecelijn, 20, 2007 Hij zei verslagen tot zijn vader dat het noodlot had toegeslagen. – Wat is er dan gebeurd, mijn zoon? – Aai, mijn lieve moeder, zij is dood. – Dood? – Helaas, zij is overleden. Zo pijnlijk trof dat bericht Rein dat hij haast gevallen was in zwijm. – Aai, Hermeline, mijn lief wijf, wat geword ik nu ik overblijf. – Vader, zei zijn zoon, Doordhage, tot wat dient het zo te klagen. – Helaas, zucht Rein, wat moet ik doen, na dit verlies komt ‘t nooit meer goed. Hoe zal ik dit verlies verwerken, wie zal me troosten, wie me sterken? Lieve zoon, blijf hier niet dralen maar keer terug en ga thuis halen uw twee broers, breng ze naar ‘t hof van Nobel de Leeuw, ons aller vorst. Alle drie voor de pinksterdagen wordt ge tot ridder geslagen – of dat u al dan niet bevalt – want daar dreigt een oorlog al. Vooruit, breng uw broers naar ‘t paleis en laat snel verlopen uw reis. – Vader, ik zal tot uw genoegen met spoed uw bevelen uitvoeren. Doordhage is nauwelijks verdwenen of Rein reist verder met zijn neve die hem troost zoveel hij kan. Zo komen ze bij ‘t hof aan. Reynaert, vergezeld van baron Grimbeert, stijgt af aan het perron en meester Tiecelijn, de raaf, ontfermt zich meteen over hun paard en neemt hun lans en rondas aan. Zij klimmen dan naar het paleis en treffen daar Nobel, de keizer. Zij groeten nederig en beleefd en Reynaert, in ‘t protocol volleerd, knielt voor zijn heer en meester neer. Nobel verzoekt hem op te staan en aan zijn zij te komen staan, en hij verklaart: – Baron, ik heb u nodig want de ketters zijn in oorlog tegen mij en mijn vazallen. En ze hebben al aangevallen onder aanvoering der kamelen twee van mijn sterkste kastelen.

Ze treden aan met hun legioenen van olifanten en schorpioenen. Genadeloos vielen ze ‘t land binnen – en allen verloren daarbij hun zinnen – de tijgers, dromedaren snel en wild, de serpenten spuitend hun gif zoveel dat ik ‘t niet kan vertellen want ze waren niet te tellen en er waren ook adders bij. Ik beken hier mijn vergetelheid. – Dat wordt beslist, zei Rein zijn mening, een zeer hachelijke onderneming. Laat al uw soldaten oproepen en verzamelen al uw troepen nu meteen en we rukken op om te redden ons land en volk. – Koene Reynaert, zei de keizer, ge hebt gesproken als een wijze. Bij de trouw aan u verschuldigd laat ik doen wat gij acht nuttig. Ik laat oproepen massaal iedere baron en vassaal. Nobel laat brieven redigeren voor zijn baronnen en hoge zonder onderscheid, laag of hoge, en laat ze brengen door zijn boden. Geen enkel dier sloegen zij over, noch beren, reigers noch kraanvogels, zelfs niet monseigneur de Egel, met zijn uitgestoken stekels, noch de wolven noch de honden, al wie ze bereiken konden, allen zonder uitzondering kwamen naar de vergadering: Bernard, de aartspriester, en Beaucant die hij meebracht aan zijn hand, Bruin de bere en de stier Bruiant, Kaalkop de rat en meester Ferrant, Tybaert de kater en here Belijn, Brichemer, meester Rosvel en Ysegrijn, Roönel met Timer aan zijn hand kwamen in galop aangeland. En met Canteclaer, de trotse haan, kwamen nog: een knaap van een aap, Cuwaert de Coene, het konijn, en Rohart, de broer van Tiecelijn. Ze bevolkten zo dicht de aarde dat men alleen zag hun standaarden. 85 Tiecelijn, 20, 2007 Frobert, de krekel, flink en fraai, kwam dan aan met veel lawaai. Kortom, al de dieren waren daar behalve slakkie Langzaamaan. Dan schouwde Nobel, de koning, trots vanuit een vensteropening, ruiter, vaandrig en standaard. Dan spreekt de keizer tot Reynaert: – Baron, bezie deze koene bataljons van mijn ridders en barons. Door hun moed en aanvalskracht verdrijven ze de bezettingsmacht. Bezie de vaandels en die lansen, de maliënkolders en rondassen. De heidenen en hun wilde horden zullen door hen verslagen worden. Nooit zag ik zulk een mensenschaar, nooit zag men er zoveel te gaar. De krijgers zoeken een weide op en stellen daar hun tenten op. Toen iedereen had een verblijf, verschijnt daar Bruin in het paleis door machtige barons vergezeld. Nobel ontvangt ze met respect en legt hen zeer uitvoerig uit tot welke tactiek hij besluit. – Over de ketters wil ik klagen die zich zo arrogant gedragen en die reeds zoveel land bezetten – wat ik helaas niet kon beletten – en zoveel burchten en kastelen. Ik kan het, heren, niet langer velen. Vooral de kameel is een ploert. die het heidens leger aanvoert. Maar wij christenen zijn zo talrijk dat de kameel voorzeker wijkt. In plaats van ons af te wachten zullen veel eerder nog trachten zich te onttrekken aan de slag door te kiezen ‘t hazenpad, – Heer, zei het schaap, meester Belijn, weet dat hier talrijke barons zijn trots en koen en perfect in staat om u te geven goede raad in deze aangelegenheid. Reynaert die zat aan Nobels zij antwoordde: – Bij God, meester Belijn, gij hebt gesproken goed en wijs en gij schoot ook niet te kort

zond me naar u nog deze noen,<br />

naar u die zijn grootste leenman zijt<br />

en geniet van zijn genegenheid.<br />

Weet dat er voor hem niemand bestaat<br />

die hij hoger dan u aanslaat.<br />

Hij beval mij u deze brief te geven.<br />

Draal niet om ‘t zegel te verbreken.<br />

Rein was met de brief zeer tevreden.<br />

Toen hij verbroken had het zegel<br />

las hij de boodschap van vorst Nobel<br />

en hij zei tot ‘s konings bode:<br />

– Vriend, ik word naar ‘t hof ontboden<br />

en ga terstond met u op reis<br />

al naar het koninklijk paleis.<br />

Ik laat daar koning Nobel weten<br />

dat ik nooit, om geen enkele reden,<br />

zijn verzoek om hulp zal negeren.<br />

De bode dankt Reynaert voor die eed<br />

voor hij afscheid nam en wegreed.<br />

Ook de vos verliet dan het dal<br />

dragend op zijn vuist de valk<br />

gelijk een valkenier volleerd.<br />

Hij ontmoet zijn neve Grimbeert<br />

die hem groet en vraagt meteen:<br />

– Gegroet oom, waar gaat gij heen.<br />

– Dat Onzelieveheer, beste neve,<br />

u Zijn genade en zegen geve;<br />

kom hier zitten op mijn strijdros<br />

dan gaan wij samen naar het hof.<br />

De das ging op zijn ooms verzoek in<br />

en zei: – Oom, dit is naar mijn zin.<br />

Hij stijgt op ‘t paard met een stijgbeugel<br />

wijl Reynaert strak vasthoudt de teugel,<br />

en, nu hij bezit een schildknaap,<br />

het schild over zijn schouders slaat<br />

en hem stopt in de rechterhand<br />

als wapen de buitgemaakte lans,<br />

want hij wil voor zijn reisgenoot<br />

zorg dragen als hij komt in nood.<br />

Met zijn valk nog steeds in de hand<br />

rijdt hij verder over het land<br />

terwijl hij met zijn neef Grimbeert<br />

gekscheert en kletst en discuteert.<br />

Toen ze al een goed eind verder waren<br />

kwam daar aangerend Doordhage,<br />

de oudste zoon van vos Reynaert.<br />

Hij arriveerde in volle vaart<br />

en groette zijn vader vol verdriet<br />

wijl hij zijn tranen lopen liet.<br />

84<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07<br />

Hij zei verslagen tot zijn vader<br />

dat het noodlot had toegeslagen.<br />

– Wat is er dan gebeurd, mijn zoon?<br />

– Aai, mijn lieve moeder, zij is dood.<br />

– Dood? – Helaas, zij is overleden.<br />

Zo pijnlijk trof dat bericht Rein<br />

dat hij haast gevallen was in zwijm.<br />

– Aai, Hermeline, mijn lief wijf,<br />

wat geword ik nu ik overblijf.<br />

– Vader, zei zijn zoon, Doordhage,<br />

tot wat dient het zo te klagen.<br />

– Helaas, zucht Rein, wat moet ik doen,<br />

na dit verlies komt ‘t nooit meer goed.<br />

Hoe zal ik dit verlies verwerken,<br />

wie zal me troosten, wie me sterken?<br />

Lieve zoon, blijf hier niet dralen<br />

maar keer terug en ga thuis halen<br />

uw twee broers, breng ze naar ‘t hof<br />

van Nobel de Leeuw, ons aller vorst.<br />

Alle drie voor de pinksterdagen<br />

wordt ge tot ridder geslagen<br />

– of dat u al dan niet bevalt –<br />

want daar dreigt een oorlog al.<br />

Vooruit, breng uw broers naar ‘t paleis<br />

en laat snel verlopen uw reis.<br />

– Vader, ik zal tot uw genoegen<br />

met spoed uw bevelen uitvoeren.<br />

Doordhage is nauwelijks verdwenen<br />

of Rein reist verder met zijn neve<br />

die hem troost zoveel hij kan.<br />

Zo komen ze bij ‘t hof aan.<br />

Reynaert, vergezeld van baron<br />

Grimbeert, stijgt af aan het perron<br />

en meester Tiecelijn, de raaf,<br />

ontfermt zich meteen over hun paard<br />

en neemt hun lans en rondas aan.<br />

Zij klimmen dan naar het paleis<br />

en treffen daar Nobel, de keizer.<br />

Zij groeten nederig en beleefd<br />

en Reynaert, in ‘t protocol volleerd,<br />

knielt voor zijn heer en meester neer.<br />

Nobel verzoekt hem op te staan<br />

en aan zijn zij te komen staan,<br />

en hij verklaart: – Baron, ik heb u nodig<br />

want de ketters zijn in oorlog<br />

tegen mij en mijn vazallen.<br />

En ze hebben al aangevallen<br />

onder aanvoering der kamelen<br />

twee van mijn sterkste kastelen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!