JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 20 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
18.09.2013 Views

en voor wie ik danig ben beducht. Roönel slaakt een diepe zucht. Van kleur verschoot zijn gelaat door de pijn die hij doorstaat. – Baronnen, roept dan Nobel driest, Roönels dood ware een groot verlies. Als ik de rosse schoft kan vangen zal hij zonder pardon hangen. – Goede heer, dit vonnis kan wachten. Geef liever eerst een paar opdrachten: om een berrie te laten maken en Roönel hier weg te dragen. Dit voorstel wordt meteen aanvaard en ook popelhout wordt vergaard; bij gebrek aan sterker hout wordt daar een draagbaar mee gebouwd, die men met grashalmen belegt en daarop wordt de hond gelegd. De vorst zegt tot iedereen gekeerd: – Roönel, ge zijt erg geblesseerd, maar ik zweer het op mijn eer dat uw lot mij pijnigt en verteert. Dan geeft hij zijn vazallen orders om voor de zieke hond te zorgen. Aan twee paarden achter elkaar bevestigen zij de draagbaar en zij vervoeren hem heel zacht tot bij het vallen van de nacht. Roönel was uiterst tevree daar Nobel, overstelpt door leed, hem zo goed verzorgen deed dat hij ‘t niet beter wensen kon want attent was iedere baron. Zeer langzaam vorderde de stoet en Roönel vond het bijzonder goed. Na een rit zonder oponthoud al door een dicht en donker woud komen ze eindelijk aan het slot van monseigneur Nobel, de vorst. Aan de poort wachten Brichemer en ook baron Bruin, de beer, en samen, zonder veel omhaal, dragen zij Roönel naar de grote zaal. De vorst ontbiedt zijn geneesheren en gebiedt hen zich t’ occuperen met Roönel en met zoveel zorg alsof het de vorst zelf betrof. De geneesheren – zeer bekwame – 72 Tiecelijn, 20, 2007 die uit Nimes en Montpellier kwamen leggen hun kunde en kennis samen om de koning niet te beschamen. Zo goed verbonden ze iedere wond dat nog geen maand later, de hond genezen was en weer te been wat voor ‘t hof een mirakel scheen en zeer verblijdde koning Nobel die veel affectie had voor Roönel dat de baronnen waren verheugd en uiting gaven aan hun vreugd en ook de koning die zelfs wou dat iedereen het vernemen zou en dat men overal feest zou vieren en de strakke teugels vieren. De koning daarvan het voorbeeld gaf omdat hij de hond genezen zag en ook de barons vierden lustig. Maar laten we ‘t hof nu maar rusten om er later weer te zijn te gast als het in ons verhaal past. We hebben het nu over Reynaert die galoppeert in volle vaart. Dolgelukkig en uiterst blij komt hij aan een prachtige eik die zeer dik was en zeer hoog. De vos Reynaert verheft het hoofd en ziet daar tussen het groene hout het ruwe nest van een rode wouw en in dat nest vier jongen daar, mals, donzig als hun ouderpaar. Bij zijn vaders ziel zweert Reynaert dat hij rechttoe naar hen zal gaan als het hem niet belet de wouw. Maar als hij het hem beletten zou wreed zal dan zijn wrake zijn op de jonge vogels in de eik. Hij stroopt meteen zijn mouwen op en klimt de boom in naar de top recht naar het vogelnest en daar opgezweept door razernij en haat heeft hij de vier malse jongen van honger één voor één verslonden. De vos is nu geheel voldaan en wil weer naar beneden gaan, maar daar komen de wouwen aan en zien wat hen werd aangedaan. Ze vinden hun nest leeg en allebei

duiken ze uitzinnig van razernij naar vos Reynaert, vastbesloten om hem te kwetsen of te doden. Rein die hier niet blijven wenst heeft hinder van zijn volle pens en daar duikt een wouw op hem neer en slaat hem met zijn klauwen neer maar mist zijn doel op een haar. De vos alreeds is opgestaan om terstond op de vlucht te slaan. De tweede wouw laat niet begaan, zo furieus is hij en zo fel. Hij grijpt Reynaert bij zijn vel en nadat hij hem heeft verwond werpt hij hem nijdig op de grond. Dan molesteren zij het loeder en ze prikken hem overvloedig, sleuren en trekken aan zijn staart, slaan met hun vleugels onvervaard, bijten hem met gesperde bek en slaan hun klauwen rond zijn nek. Rein die voor zijn huid moet vrezen is op verdedigen aangewezen, maar hij laat toch niet begaan en valt het wouwenwijfje aan. Hij grijpt haar stevig bij haar vel en klemt haar zo hard en zo fel dat breken haar ogen en haar hart en zij dood naar beneden valt. Dat schrikt het mannetje niet af: met overgave en volle kracht duikt hij op vos Reynaert neer en bijt en prikt hem keer op keer. De vos zit in een slecht postuur want de wouw valt hem aan vol vuur en met zoveel haat en razernij dat Rein, al smeekte hij om medelij, hij ze niet kreeg van de vogel die had uitgepikt zijn ogen als hij geen zijsprong had gemaakt en daarbij zijn nek gekraakt. De wouw zal niet wegvliegen gaan, want het is met hem gedaan. Maar ook Rein was ten einde kracht: al had men hem een zak geld gebracht hij zou geen stap hebben kunnen doen. Hij strekt zich uit languit in ‘t groen. Maar zie, daar komt in volle vaart met zijn schildknaap en een dienaar 73 Tiecelijn, 20, 2007 over de heide en ‘t braakland een koene ridder aangeland. Zij zien vos Reynaert uitgestrekt in zwijm liggen op de weg, gewond en met een bloedend hoofd, onbeweeglijk en verdoofd. De ridder ziet hem, roept zijn knecht, wijst hem het rosse dier en zegt: – Ligt daar geen vos onder die boom? – Zeker, baron, maar hij is dood. – Inderdaad, vriend, dat denk ik ook. Die wouwen hebben hem gedood en de vos heeft ze dodelijk gewond. Daarom liggen de drie op de grond. – Heer, ik zou daar niet mee spotten, want dat dier kan ons nog bedotten, voor ik stropen kan de huid van de vos die daar ligt languit. Maar ons kan nuttig zijn zijn vacht. – Vriend, dat hebt ge goed gedacht. Laat hem dus naar mijn kasteel dragen. Ik zal zijn pels dragen als krage. De schildknaap stijgt af van zijn paard en bij zijn poten grijpt Reynaert. Meteen trekt hij ook zijn zwaard en hakt een stok af zonder kwast en bindt er de vos aan vast. Daarna roept hij een jonge knecht, toont hem het rosse beest en zegt: – Ziedaar de vos, draag hem meteen naar de keuken van ‘t kasteel en als ge daar aangekomen zijt stroop hem de pels van ‘t vege lijf. Maar blijf onderweg niet staan en vooral spreek niemand aan. De knecht gooit de vos op zijn schouder en zonder zich nog op te houden vertrekt hij rechtstreeks naar ‘t kasteel zijn meester latend in ‘t struweel. Reynaert komt nu in grote nood. Vindt hij geen list dan gaat hij dood, want hij zit lelijk in de val. De knecht rijdt met een flinke draf uit het bos in een groene wei van lengte even breed als wijd. Reynaert apprecieert zeer weinig de schokken en van ‘t paard de deining, en al hangt slap zijn rosse kop toch geeft hij nog de moed niet op.

duiken ze uitzinnig van razernij<br />

naar vos Reynaert, vastbesloten<br />

om hem te kwetsen of te doden.<br />

Rein die hier niet blijven wenst<br />

heeft hinder van zijn volle pens<br />

en daar duikt een wouw op hem neer<br />

en slaat hem met zijn klauwen neer<br />

maar mist zijn doel op een haar.<br />

De vos alreeds is opgestaan<br />

om terstond op de vlucht te slaan.<br />

De tweede wouw laat niet begaan,<br />

zo furieus is hij en zo fel.<br />

Hij grijpt Reynaert bij zijn vel<br />

en nadat hij hem heeft verwond<br />

werpt hij hem nijdig op de grond.<br />

Dan molesteren zij het loeder<br />

en ze prikken hem overvloedig,<br />

sleuren en trekken aan zijn staart,<br />

slaan met hun vleugels onvervaard,<br />

bijten hem met gesperde bek<br />

en slaan hun klauwen rond zijn nek.<br />

Rein die voor zijn huid moet vrezen<br />

is op verdedigen aangewezen,<br />

maar hij laat toch niet begaan<br />

en valt het wouwenwijfje aan.<br />

Hij grijpt haar stevig bij haar vel<br />

en klemt haar zo hard en zo fel<br />

dat breken haar ogen en haar hart<br />

en zij dood naar beneden valt.<br />

Dat schrikt het mannetje niet af:<br />

met overgave en volle kracht<br />

duikt hij op vos Reynaert neer<br />

en bijt en prikt hem keer op keer.<br />

De vos zit in een slecht postuur<br />

want de wouw valt hem aan vol vuur<br />

en met zoveel haat en razernij<br />

dat Rein, al smeekte hij om medelij,<br />

hij ze niet kreeg van de vogel<br />

die had uitgepikt zijn ogen<br />

als hij geen zijsprong had gemaakt<br />

en daarbij zijn nek gekraakt.<br />

De wouw zal niet wegvliegen gaan,<br />

want het is met hem gedaan.<br />

Maar ook Rein was ten einde kracht:<br />

al had men hem een zak geld gebracht<br />

hij zou geen stap hebben kunnen doen.<br />

Hij strekt zich uit languit in ‘t groen.<br />

Maar zie, daar komt in volle vaart<br />

met zijn schildknaap en een dienaar<br />

73<br />

Tiecelijn, <strong>20</strong>, <strong>20</strong>07<br />

over de heide en ‘t braakland<br />

een koene ridder aangeland.<br />

Zij zien vos Reynaert uitgestrekt<br />

in zwijm liggen op de weg,<br />

gewond en met een bloedend hoofd,<br />

onbeweeglijk en verdoofd.<br />

De ridder ziet hem, roept zijn knecht,<br />

wijst hem het rosse dier en zegt:<br />

– Ligt daar geen vos onder die boom?<br />

– Zeker, baron, maar hij is dood.<br />

– Inderdaad, vriend, dat denk ik ook.<br />

Die wouwen hebben hem gedood<br />

en de vos heeft ze dodelijk gewond.<br />

Daarom liggen de drie op de grond.<br />

– Heer, ik zou daar niet mee spotten,<br />

want dat dier kan ons nog bedotten,<br />

voor ik stropen kan de huid<br />

van de vos die daar ligt languit.<br />

Maar ons kan nuttig zijn zijn vacht.<br />

– Vriend, dat hebt ge goed gedacht.<br />

Laat hem dus naar mijn kasteel dragen.<br />

Ik zal zijn pels dragen als krage.<br />

De schildknaap stijgt af van zijn paard<br />

en bij zijn poten grijpt Reynaert.<br />

Meteen trekt hij ook zijn zwaard<br />

en hakt een stok af zonder kwast<br />

en bindt er de vos aan vast.<br />

Daarna roept hij een jonge knecht,<br />

toont hem het rosse beest en zegt:<br />

– Ziedaar de vos, draag hem meteen<br />

naar de keuken van ‘t kasteel<br />

en als ge daar aangekomen zijt<br />

stroop hem de pels van ‘t vege lijf.<br />

Maar blijf onderweg niet staan<br />

en vooral spreek niemand aan.<br />

De knecht gooit de vos op zijn schouder<br />

en zonder zich nog op te houden<br />

vertrekt hij rechtstreeks naar ‘t kasteel<br />

zijn meester latend in ‘t struweel.<br />

Reynaert komt nu in grote nood.<br />

Vindt hij geen list dan gaat hij dood,<br />

want hij zit lelijk in de val.<br />

De knecht rijdt met een flinke draf<br />

uit het bos in een groene wei<br />

van lengte even breed als wijd.<br />

Reynaert apprecieert zeer weinig<br />

de schokken en van ‘t paard de deining,<br />

en al hangt slap zijn rosse kop toch<br />

geeft hij nog de moed niet op.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!