Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Oorzaak</strong><br />
De klachten van de ogen en mond bij het syndroom van<br />
Sjögren worden veroorzaakt door afwijkingen van het<br />
speeksel en tranen. In de traan- en speekselklieren<br />
zijn vaak ontstekingscellen rond de afvoergangen<br />
aanwezig. Een biopt van speekselklieren, meestal van<br />
kleine kliertjes in de onderlip (zgn. lipbiopt) neemt van<br />
oudsher een belangrijke plaats in bij het stellen van<br />
de diagnose. Zie ook voor een discussie hierover het<br />
hoofdsuk over de diagnose. De grote rol van het lipbiopt<br />
voor de diagnose maakt natuurlijk dat bij vrijwel<br />
alle patiënten met de diagnose syndroom van Sjögren<br />
het lipbiopt tekenen van ontsteking vertoont. Omdat<br />
de klieren zowel een verminderde functie hebben als<br />
tekenen van ontsteking vertonen, wordt vrij algemeen<br />
aangenomen dat de ontsteking de oorzaak is van de<br />
verminderde functie. Verderop in dit hoofdstuk komen<br />
ook andere mogelijke oorzaken van de verminderde<br />
functie van de klieren aan de orde. De oorzaak van de<br />
ontsteking in de klieren is niet bekend. Voor de hand<br />
liggende oorzaken zoals een infectie met een bacterie<br />
of virus zijn tot nu toe niet aangetoond.<br />
Er wordt onderscheid gemaakt tussen wat de oorzaak<br />
(etiologie) van een ziekte is en de manier waarop de<br />
symptomen ontstaan (pathogenese). Over de etiologie<br />
is niets bekend. We weten dat een aantal erfelijke<br />
Tabel 3.1 Genen die de kans om het syndroom van Sjögren te krijgen vergroten.<br />
3<br />
eigenschappen invloed hebben op de kans om de<br />
ziekte te krijgen. Meer is er bekend over de pathogenes<br />
maar de eerste gebeurtenissen zijn niet bekend. Het<br />
syndroom van Sjögren wordt een auto-immuunziekte<br />
genoemd. De term auto-immuunziekte wordt in een<br />
kader op de volgende bladzijde nader verklaard.<br />
Genetische factoren<br />
Het ontstaan van een genetische ziekte wordt<br />
geheel bepaald door genetische eigenschappen. De<br />
overerving volgt hierbij duidelijke patronen en in<br />
het geval van ééneiïge tweelingen hebben beiden de<br />
ziekte wèl of niet. Dit laatste is zeker niet geval bij het<br />
syndroom van Sjögren die daarom niet een genetische<br />
ziekte is. Maar de kans om de ziekte te krijgen wordt<br />
voor een deel wèl bepaald door erfelijke factoren.<br />
Wat de andere factoren zijn is niet bekend. Dit kunnen<br />
factoren uit de omgeving zijn, zoals bv. doorgemaakte<br />
infecties of invloeden van de leefstijl. In tabel 3.1 zijn<br />
een aantal genetische eigenschappen vermeld met<br />
het bijbehorende relatieve risico. Hieruit blijkt dat de<br />
invloed per eigenschap erg klein is.<br />
Vrouwelijk geslacht<br />
Het grootste risico om Sjögren te krijgen is vrouw<br />
zijn omdat 90% van de patiënten met het syndroom<br />
gen prevalentie (%)<br />
gezonde personen Sjögrenpatiënten relatief risico<br />
HLA A24 46 12 33 2.5<br />
HLA B8 19 59 3<br />
HLA DR3 23 66 2.4<br />
HLA DR52 53 81 1.6<br />
STAT4 SNP a rs7574865 44,48 20.8-23.7 29.6 c 1.3<br />
HLA DR3-RCAa block epistatic interaction 45 8 48 b 6<br />
immunoglobulin-like transcript 6 51 3 8 2.7<br />
a SNP: single nucleotide polymorphism<br />
b patiënten met antistoffen tegen SSA/Ro en SSB/La<br />
c hetzelfde haplotype is gevonden in chromosomen van patiënten met reumatoïde artritis (24.7-28.9%)<br />
en systemische lupus erythematodes (31%) 47,48<br />
19
HOOFDSTUK 3 OORZAAK JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
20<br />
Auto-immuunziekten<br />
Het immuunsysteem valt normaal alleen lichaamsvreemde<br />
stoffen aan. Kleine veranderingen aan de<br />
buitenkant van onze eigen cellen, kunnen maken<br />
dat ons immuunsysteem deze cellen als vreemd<br />
beschouwt en doodt. Dit is gewoonlijk prima omdat<br />
abnormale cellen een gevaar vormen, bv. omdat ze<br />
kwaadaardig zijn of een virus bevatten.<br />
Bij een immunologische reactie tegen een micro- -<br />
organisme (bacterie of virus), kunnen de antistoffen<br />
en/of T lymfocyten soms kruisreageren met (herkennen)<br />
lichaamseigen bestanddelen waar ze niet oorspronkelijk<br />
tegen waren gericht. Dit kan soms omdat<br />
stoffen (zoals bv. eiwitten) van ons eigen lichaam<br />
kunnen lijken op die van een micro-organisme.<br />
De vraag of een ziekte een auto-immuun ziekte is<br />
kan alleen zinvol worden beantwoord als we eerst formuleren<br />
wat we precies bedoelen met de term autoimmuunziekte.<br />
Voor veel zgn. auto-immuunziekten is<br />
er geen aanwijzing dat het immuunsysteem afwijkend<br />
is en is alleen aangetoond of slechts verondersteld dat<br />
het immuunsysteem betrokken is bij de beschadiging<br />
van cellen en weefsels.<br />
Bij veel infectieziekten is het immuunsysteem<br />
verantwoordelijk voor de ziekteverschijnselen en niet<br />
het micro-organisme zelf. Een voorbeeld is hepatitis B<br />
waarbij de leverontsteking wordt veroorzaakt door het<br />
immuunsysteem en niet door het virus. Tuberculosis<br />
is een voorbeeld van een bacterie waarbij vooral het<br />
immuunsysteem de schade veroorzaakt. Toch worden<br />
hepatitis B en tuberculose geen auto-immuunziekten<br />
genoemd omdat er resp. een virus en bacterie voorwaarde<br />
zijn om de ziekte te krijgen. Infectieziekten<br />
waarbij de schade vooral wordt veroorzaakt door het<br />
immuunsysteem zijn in het algemeen gekenmerkt<br />
door per persoon sterk wisselende gevolgen van de infectie<br />
waarbij meestal maar een deel van de bevolking<br />
ziek wordt en de erst van ziekte sterk kan verschillen.<br />
Ook is de tijd tussen infectie en eerste ziekteverschijnselen<br />
soms lang.<br />
Mensen die ongunstig reageren op een bepaald<br />
micro-organisme kunnen op een ander micro-organis-<br />
me weer gunstig reageren. Dit heeft duidelijke voordelen<br />
voor het overleven van de mens als soort omdat er<br />
bij elke infectie mensen zijn die deze overleven.<br />
Er zijn maar een paar zgn. auto-immuunziekten<br />
waarvan bewezen is dat de verschijnselen door het<br />
immuunsysteem worden veroorzaakt. Dit zijn vooral<br />
ziekten die door antistoffen worden veroorzaakt.<br />
Kinderen hebben de eerste 6 maanden na de geboorte<br />
antistoffen die van de moeder afkomstig zijn en hen<br />
beschermen tegen infecties. Als de moeder echter ook<br />
ziekmakende antistoffen heeft, worden deze ook aan het<br />
kind doorgegeven. Zo is van bepaalde ziekten bekend<br />
dat het kind ook de ziekteverschijnselen kan hebben in<br />
het eerste halve levensjaar. Daarna is de eigen productie<br />
van antistoffen door kinderen op gang gekomen en verdwijnen<br />
de van de moeder afkomstige antistoffen, inclusief<br />
eventuele daardoor veroorzaakte ziekten. Voorbeelden<br />
van zulke ziekten zijn bepaalde schildklierziekten en<br />
myasthenia gravis. Neonatale lupus is een voorbeeld<br />
van een ziekte door antistoffen van de moeder, maar<br />
waarbij de moeder soms geen ziekteverschijnselen door<br />
de antistoffen heeft.<br />
Als er bij een bepaalde ziekte antistoffen tegen lichaamseigen<br />
componenten voorkomen, betekent dit<br />
niet automatisch dat de antistoffen de oorzaak van de<br />
ziekte zijn, ook niet als ze jaren eerder dan de ziekte<br />
aanwezig zijn. Een voorbeeld is diabetes mellitus type<br />
1 (DM1) waarbij antistoffen tegen de eilandjes van<br />
Langerhans (EvL), de producenten van insuline, al<br />
jaren aanwezig zijn voordat de DM1 aantoonbaar is.<br />
In dit geval zijn de antistoffen een vroeg gevolg van de<br />
beschadiging van de EvL door T lymfocyten. Pas vele<br />
jaren later zijn er zoveel EvL verdwenen dat de DM1<br />
zich manifesteert.<br />
Een ziekte wordt meestal als een auto-immuun ziekte<br />
beschouwd als aan een aantal criteria wordt voldaan<br />
(zie hieronder).<br />
Voorbeelden van kenmerken die als steun worden beschouwd dat een bepaalde ziekte een auto-immuunziekte is<br />
- er is geen micro-organisme gevonden als oorzaak van de ziekte<br />
- de ziekte komt vaker voor in bepaalde families<br />
- de ziekte komt vaker voor bij mensen met bepaalde HLA-antigenen<br />
- de ziekte komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen<br />
- bij veel of alle patiënten met de ziekte komen antistoffen voor tegen lichaamseigen bestanddelen<br />
- de ziekte kan - tijdelijk - worden overgedragen via de baarmoeder van moeder op kind<br />
- bij de patiënt zelf of bij familieleden komen vaker andere ziekten voor die als auto-immuunziekten worden<br />
beschouwd<br />
- in proefdiermodellen kunnen antistoffen of lymfocyten de ziekte overbrengen van het ene op het andere dier<br />
- de ziekte kan worden "behandeld" met geneesmiddelen die het immuunsysteem of de ontsteking remmen
JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
IL-4 IL-12<br />
STAT-6 STAT-6<br />
T H 0 T H 2 IgE<br />
ATOPISCHE<br />
REACTIES<br />
activatie<br />
T H 0 T H 1 IFNg<br />
AUTO-IMMUUN<br />
ZIEKTEN<br />
Figuur 3.1 Vereenvoudigd schema van de differentia tie<br />
van naieve T lymfocyten (T H 0) in T H 1 of T H 2 lymfocyten.<br />
van Sjögren vrouw is. Dit heeft waarschijnlijk niets te<br />
maken met vrouwelijke geslachteshormonen. Het is<br />
aannemelijker dat één of meer genen op het geslachtschromosoom<br />
23 hiervoor verantwoordelijk is. Bij SLE<br />
is gebleken dat twee X chromosomen het risico op de<br />
ziekte vergroot. Mannen met de chromosoomafwijking<br />
XXY (normaal is XY), het syndroom van Klinefelter,<br />
hebben even vaak SLE als vrouwen. Vrouwen met de<br />
chromosoomafwijking X0 (normaal is XX) en SLE zijn<br />
nog nooit beschreven. Een andere mogelijkheid is dat<br />
het Y chromosoom genen bevat die beschermen tegen<br />
de ontwikkeling van het syndroom van Sjögren.<br />
Een ouder heeft het syndroom van Sjögren<br />
De kans op een auto-immuunziekte is iets groter als<br />
een van de ouders het syndroom van Sjögren heeft,<br />
m.n. als het de moeder is die Sjögren heeft.<br />
HLA genen<br />
Bepaalde genen van het HLA -systeem vergroten de<br />
kans op de ziekte. Tabel 3.1 toont hoe sommige genen<br />
bij gezonde personen voorkomen en hoe vaak bij patienten<br />
met het syndroom van Sjögren. De invloed van<br />
deze genen op de kans op de ziekte is echter heel klein.<br />
STAT 4 genen<br />
Recente ontdekkingen over STAT4 zijn interessant. Zo is<br />
gevonden dat het haplotype rs7574865 vaker voorkomt<br />
bij patiënten met reumatoïde artritis (RA), systemische<br />
lupus erythematodes (SLE) en het syndroom van<br />
Sjögren. 44,47,48 Homozygotie (twee dezelfde genen) gaat<br />
samen met een meer dan 2x zo groot risico op SLE en<br />
een 60% verhoogd risico op RA. 47<br />
Een groot aantal cytokinen die een belangrijke rol<br />
spelen bij ontsteking geven signalen af aan het JAK/<br />
STAT systeem. STAT4 geeft signalen door van IL-12,<br />
HOOFDSTUK 3 OORZAAK<br />
IL-23 en type I interferonen (IFNs). Een belangrijke<br />
werking van IL-12 via STAT4 is de bevordering van<br />
de differentiatie van naïeve CD4 + T lymfocyten in T H 1<br />
cellen, die IFN maken (figuur 3.1).<br />
STAT4 is ook belangrijk voor de ontwikkeling<br />
van IL-17 producerende T helper cellen, die worden<br />
gestimuleerd door IL-23. Deze T H 17 cellen spelen<br />
een belangrijke rol bij auto-immuunziekten door<br />
de vorming van IL-17. Het is gevonden dat T H 17<br />
lymfocyten de overheersende T cellen zijn in de<br />
lymfocytenhaarden van de speekselklieren van<br />
patiënten met het syndroom van Sjögren. 49<br />
Immunoglobulin-like transcript family<br />
Immunoglobulin-like transcript (ILT) genen liggen op<br />
chromosoom 19 in het leukocytenreceptor-complex<br />
en bestaan uit 13 receptoren met activerende en remmende<br />
eigenschappen. ILTs komen vnl. voor op antigeen-presenterende<br />
cellen (macrofagen, dendritische<br />
cellen en B lymfocyten. ILT2 is ook aanwezig op NK cellen<br />
and T-lymfocyten.<br />
ILT6 komt alleen voor als een oplosbaar molecuul<br />
maar is niet bij iedereen aanwezig. Homozygote<br />
deficiëntie van ILT6 is gevonden bij 7.3% van patiënten<br />
met multiple sclerosis tegen bij 3% van normale<br />
bloeddonoren. 55<br />
Kabalak e.a. 51 onderzochten 149 patiënten met<br />
het syndroom van Sjögren en 749 bloeddonoren op<br />
de homozygote aanwezigheid, homozygote deletie en<br />
heterozygote deletie van ILT6. Homozygote ILT6 deletie<br />
werd gevonden bij 8% van de Sjögrenpatiënten en<br />
3% van de controlepersonen. De onderzoekers denken<br />
dat de afwezigheid van ILT6 een verhoogde afbraak kan<br />
geven van kliercellen door CD8 + T cellen. Ze realiseren<br />
zich wel dat het merendeel van de infiltrerende cellen<br />
CD4 + T cellen en B cellen zijn.<br />
Exocriene klieren worden gewoonlijk niet vernietigd<br />
bij het syndroom van Sjögren maar functioneren niet<br />
goed. Klierweefsel kan kapot gaan maar dat is meestal<br />
het gevolg van een bijkomende bacteriële infectie door<br />
obstructie van afvoergangen door taai slijm (zie verder).<br />
Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de weerstand<br />
tegen virussen is verzwakt door ILT6-deficiëntie.<br />
De auteurs noemen de mogelijke rol van het Epstein-<br />
Barr virus en coxsackievirus bij het veroorzaken van<br />
het syndroom van Sjögren. 51 De mogelijke rol van deze<br />
virussen wordt evenwel niet gesteund door klinisch bewijs.<br />
Geneesmiddelen<br />
Er zijn veel patiënten beschreven waarbij verschillende<br />
geneesmiddelen een SLE-achtige ziekte kunnen geven,<br />
maar ten aanzien van Sjögren is dit zeldzaam.<br />
21
HOOFDSTUK 3 OORZAAK JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
Darwaza e.a. 52 beschreven een 60-jarige man die<br />
klinische verschijnselen ontwikkelde met immunologische<br />
kenmerken van geneesmiddel-geïnduceerde<br />
SLE na 4 jaar behandeling met hydralazine voor hoge<br />
bloeddruk. De patiënt had verminderde traan- en<br />
speekselproductie maar de typische afwijkingen in het<br />
lipbiopt ontbraken. Een jaar na het stoppen van de hydralazine<br />
waren er geen klinische verschijnselen meer.<br />
Onishi e.a. 53 beschreven een vrouw van 57 jaar die<br />
22<br />
zenuweinde<br />
kliercel<br />
NORMAAL:<br />
ACh stimuleert M3R<br />
uitscheiding vloeistof<br />
M3 receptor(M3R)<br />
acetylcholine (ACh)<br />
M3 receptor die niet in kontakt staat<br />
met een zenuweinde<br />
antistof M3R<br />
(anti-M3R)<br />
pilocarpine<br />
Figure 3.2 Schema van de oorzaak van de droogteklachten bij patiënten met het syndroom van Sjögren. Binding<br />
van acetylcholine (ACh) aan de M3-receptor (M3R) is normaal een voorwaarde voor de kliercel om vloeistof uit te<br />
scheiden. Auto- antistoffen tegen M3R (anti-M3R) verhinderen deze binding van ACh aan de M3R. Pilocarpine kan<br />
anti-M3R verdringen en de M3R binden waardoor de kliercel alsnog vloeistof uitscheidt. Pilocarpine kan ook aan<br />
M3Rs binden die niet in kontakt staan met zenuweinden en dus normaal geen ACh binden.<br />
Tabel 3.2 Oorzaken van ziekteverschijnselen bij het<br />
syndroom van Sjögren<br />
- afwijkingen in regulatoire T lymfocyten<br />
- auto-antistoffen<br />
- immuuncomplexen<br />
- focale lymfocyteninfiltratie<br />
- kwaadaardige woekering van lymfocyten<br />
(non-Hodgkin lymfoom)<br />
- via droge slijmvliezen en weinig speeksel<br />
- stoornissen van electrolyten (hypokaliëmia,<br />
acidosis)<br />
SYNDROOM v. SJÖGREN:<br />
anti-M3R blokkeert M3R<br />
geen uitscheiding<br />
vloeistof<br />
SYNDROOM v. SJÖGREN:<br />
pilocarpine bindt aan M3R<br />
uitscheiding vloeistof<br />
huiduitslag, pleuritis, pancytopenie, parotiszwelling en<br />
glomerulonefritis na 7 maanden behandeling met gepegyleerd<br />
interferon-a en ribavirine voor chronische<br />
hepatitis C. Testen op auto-antistoffen tegen SSA, SSB,<br />
Sm en dsDNA werden positief. De diagnosen werden<br />
gesteld op SLE en het syndroom van Sjögren. Behandeling<br />
werd gestart met pulstherapie met glucocorticosteroïden<br />
gevolg door orale glucocorticosteroïden. De<br />
auteurs achten het zeer waarschijnlijk dat interferon-a<br />
de SLE en Sjögren heeft veroorzaakt.<br />
In beide gevallen werd de diagnose syndroom van<br />
Sjögren gesteld naast die van SLE. Dit suggereert dat<br />
de mechanismen van deze geneesmiddelgeïnduceerde<br />
ziekten hetzelfde zijn.<br />
Pathogenese<br />
Tabel 3.2 toont een aantal mechanismen waarop de<br />
ziekteverschijnselen kunnen worden veroorzaakt.<br />
Afwijkingen in regulatoire T lymfocyten<br />
Regulatoire T lymfocyten (T reg cellen) maken ong.<br />
5% uit van de CD4 + CD25 + T cellen. T reg cellen spelen<br />
een cruciale rol in een onderdrukkende functie en in
JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
Tabel 3.3 Immunologische reacties ingedeeld naar<br />
de aard van het herkende antigeen<br />
antigeen gevolg<br />
bacterie, virus weerstand<br />
onschuldige stoffen van buiten allergie<br />
lichaamseigen bestanddelen auto-immuunziekte<br />
Tabel 3.4 Auto-antistoffen die bij het syndroom van<br />
Sjögren kunnen voorkomen en de gevolgen ervan<br />
auto-antistoffen<br />
tegen ziekteverschijnsel<br />
SSA/Ro en/of SSB/La meer gevoelig voor zonlicht<br />
neonatale lupus<br />
granulocyten stukgaan granulocyten a<br />
bloedplaatjes stukgaan bloedplaatjes a<br />
rode bloed cellen stukgaan rode bloedcellen a<br />
“fosfolipiden” antifosfolipiden syndroom<br />
TSH-receptor teveel of teweinig schildklierhormoon<br />
a of dit leidt tot een tekort aan deze cellen, wordt bepaald<br />
door de mate van verhoogde afbraak en de mogelijkheid<br />
van het lichaam dit te compenseren door een verhoogde<br />
aanmaak van het celtype<br />
het handhaven van uitgebreide reeks van antigeenreceptors<br />
op T lymfocyten die de ontwikkeling van<br />
auto-immuunreacties tegengaan. T reg cellen zijn de<br />
belangrijkste cellen die homeostase van het immuunsysteem<br />
in de periferie handhaven en auto-immuniteit<br />
regelen. Er is gevonden dat het percentage T reg cellen<br />
ong. 3x lager is bij patiënten met SLE, systemische sclerose,<br />
syndroom van Sjögren en polymyositis/dermatomyositis<br />
dan bij gezonde controlepersonen. 50 Het percentage<br />
van bepaalde subgroepen (GITR + T reg cellen)<br />
was hoger bij Sjögrenpatiënten met antistoffen tegen<br />
SSA/Ro dan bij die zonder.<br />
Toekomstige studies zullen duidelijkheid moeten<br />
geven over de betekenis van deze bevindingen en om<br />
uit te maken of ze oorzaak of gevolg zijn van de ziekte.<br />
Auto-antistoffen<br />
Auto-antistoffen herkennen lichaamseigen bestanddelen.<br />
De functie van antistoffen is herkenning en het<br />
opwekken van een reactie door andere eiwitten of cellen.<br />
Antistoffen kunnen worden gevormd tegen elke<br />
stof, welke dan antigeen wordt genoemd. Als antistoffen<br />
later het antigeen weer tegenkomen en herkennen,<br />
hangt het vervolg af van de aard van het antigeen<br />
HOOFDSTUK 3 OORZAAK<br />
en type antistof (zie tabel 3.3).<br />
- als de antigenen bestanddelen van een virus of<br />
bacterie zijn, ontstaat weerstand tegen de<br />
corresponderende infectieziekte;<br />
- als de antistoffen gericht zijn tegen onschuldige<br />
stoffen van buiten het lichaam (bv. pollen), wordt<br />
de reactie allergie genoemd;<br />
- als de antistoffen lichaamseigen cellen herkennen<br />
spreken we van auto-immuniteit en als ze de cellen<br />
beschadigen van een auto-immuunziekte;<br />
T lymfocyten kunnen overigens ook lichaamseigen<br />
cellen beschadigen.<br />
Auto-antistoffen tegen SSA/Ro en SSB/La<br />
De meest bekende auto-antistoffen bij het syndroom van<br />
Sjögren zijn die tegen SSA/Ro en SSB/La. 1-4 SSA/Ro en<br />
SSB/La zijn eiwitten die in elke lichaamscel voor komen<br />
en een rol spelen bij de deling van cellen. Het is niet zeker<br />
of deze antistoffen bij patiënten met het syndroom<br />
van Sjögren ziekteverschijnselen kunnen veroorzaken,<br />
maar er zijn aanwijzingen dat ze de huid gevoeliger voor<br />
zonlicht kunnen maken en een rol spelen bij verlenging<br />
van de QTc-tijd in het hart (zie hoofdstuk 2). 5,54 Bij<br />
zwangere vrouwen komen deze antistoffen ook bij het<br />
kind in de baarmoeder terecht. Dat geeft 10% kans dat<br />
het kind neonatale lupus krijgt. 6,7 Het vaakst bestaat dit<br />
uit huidafwijkingen na blootstelling aan zonlicht van het<br />
kind. De ernstigste afwijking die kan voorkomen is het<br />
congenitale hart block. 8,9 Neonatale lupus wordt verder<br />
besproken in hoofdstuk 11.<br />
Tabel 3.4 toont een aantal gevolgen van verschillende<br />
auto-antistoffen die bij het syndroom van Sjögren<br />
kunnen voorkomen. Granulocyten zijn een bepaald<br />
type witte bloedcel (zie verder hoofdstuk 15). Antifosfolipiden<br />
antistoffen worden besproken in hoofdstuk 13<br />
over zwangerschap en borstvoeding.<br />
Auto-antistoffen tegen de muscarine M3 receptoren<br />
Uitgaande van een bepaalde muizestam, de NOD muis,<br />
die spontaan o.a. een syndroom van Sjögren ontwikkelt,<br />
is er een muis ontwikkeld zonder B lymfocyten. 29 B<br />
lymfocyten zijn de witte bloedcellen die antistoffen<br />
maken na te zijn uitgerijpt tot plasmacellen. Deze<br />
gemuteerde NOD-muizen maken dus geen antistoffen.<br />
Net als de normale NOD-muizen, ontwikkelden ze<br />
de typische lymfocyteninfiltraten in de speeksel-<br />
en traanklieren maar de productie van speeksel en<br />
traanvocht was normaal. Als antistoffen van de<br />
normale NOD-muis aan de gemuteerde muizen werden<br />
gegeven, ontwikkelden ze droogteverschijnselen. Dit<br />
bewijst dat het de antistoffen zijn die de vochtproductie<br />
remmen en niet de ontsteking in de klieren. Het bleek<br />
dat de antistoffen tegen de muscarine M3-receptoren<br />
hiervoor verantwoordelijk waren. Normaal vormen de<br />
23
HOOFDSTUK 3 OORZAAK JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
Figuur 3.3 Speekselklierbiopt met 2 focale infiltraten,<br />
aangegeven met de witte cirkels.<br />
klieren vocht als er acetylcholine (ACh) vrijkomt uit de<br />
zenuweinden en binden aan de M3 receptor (zie figuur<br />
3.2 en figuur 7.2). 30,31<br />
Auto-antistoffen tegen de M3-receptor in serum<br />
van patiënten met het syndroom van Sjögren herkennen<br />
en binden aan de M3-receptoren van speekselkliercellen<br />
van normale personen en patiënten met het<br />
syndroom van Sjögren in vivo. 42 Het is tot nu toe niet<br />
gelukt om een in de praktijk bruikbare test voor antistoffen<br />
tegen de M3-receptor te ontwikkelen. ondanks<br />
vele progingen daartoe.<br />
Pilocarpine<br />
Pilocarpine is een geneesmiddel dat bindt aan M3receptoren<br />
waardoor klieren gestimuleerd worden hun<br />
vocht uit te scheiden. Dit gebeurt zeer waarschijnlijk<br />
ook met M3-receptoren die normaal niet worden<br />
bereikt door zenuweinden (zie figuur 3.3). 12,32<br />
24<br />
Muscarine en de dood van de Romeinse keizer Claudius<br />
De Romeinse keizer Claudius (figuur<br />
3.4) overleed onverwachts op 13<br />
oktober van het jaar 54. Hij had net<br />
tevoren gegeten, flink wat wijn<br />
gedronken en als toetje een favoriete<br />
Romeinse schaal met paddestoelen<br />
genuttigd. Als extraatje kreeg hij nog<br />
een grote paddestoel, waar schijnlijk<br />
door toedoen van zijn vrouw Agrippina.<br />
Claudius kreeg na het eten hevige<br />
buikpijn met braken, diarree, enorme<br />
speekselvloed, ademhalingsproblemen<br />
en incontinentie. Hij overleed 12 uur<br />
later.<br />
In het licht van wat er is gebeurd,<br />
moet de extra lekkernij een Amanita<br />
muscaria of Vliegenzwam (figuur<br />
Figuur 3.4 Claudius en<br />
Agrippina<br />
Pilocarpine is al een paar honderd jaar bekend en werd<br />
ontdekt door Zuid-Amerikaanse indianen. Zij kauwden<br />
op bladeren van de struik Pilocarpus jaborandi als ze<br />
een droge mond hadden. Het gebruik van pilocarpine<br />
verbetert bij 50-60% van de Sjögrenpatiënten<br />
de droogheid. Cevimeline is een ander nieuwer<br />
geneesmiddel met hetzelfde effect maar niet<br />
verkrijgbaar Europa. Pilocarpine verbetert niet alleen<br />
de vochtproductie door de traan- en speekselklieren<br />
maar ook andere exocriene klieren en glad spierweefsel<br />
kunnen reageren. Dit is de reden dat sommige mensen<br />
deze "bijwerkingen" hebben zoals zweten en vaker<br />
moeten plassen (de blaas bevat ook M3-receptoren).<br />
Bij sommige patiënten helpt pilocarpine alleen voor de<br />
mond en niet voor de ogen, bij anderen kan het net<br />
omgekeerd zijn. Ook zijn er mensen die helemaal geen<br />
effecten ervan hebben of die alleen gaan zweten een<br />
half uur na het innemen. 33-39<br />
Het is mogelijk dat de verschillende effecten van<br />
pilocarpine verband houden met kleine verschillen<br />
in de M3 receptoren in verschillende organen en<br />
bij verschillende mensen. Deze hypothese zou ook<br />
de verschillende vormen van Sjögren die kunnen<br />
voorkomen bij patiënten (bv. vooral oogklachten of<br />
vooral speekselklerklachten).<br />
Auto-antistoffen tegen 120 kD α-fodrine<br />
Japanse wetenschappers ontdekten dat een bepaalde<br />
muizestam het syndroom van Sjögren ontwikkelde als<br />
3 dagen na de geboorte de thymus (zwezerik) werd<br />
verwijderd. 40 Ze ontdekten ook dat deze muizen<br />
antistoffen en T lymfocyten hadden die reageerden<br />
met het 120 kD α-fodrine, een fragment van het 240<br />
3.5) zijn geweest. a Deze bevat het gif<br />
muscarine.<br />
Muscarine kan sterk binden aan<br />
bepaalde receptoren voor acetylcholine<br />
(AChR). Deze AChR worden daarom<br />
ook muscarine-receptoren genoemd,<br />
de andere binden nicotine en heten<br />
daarom nicotine-receptoren. Als men<br />
pilocarpine inneemt, bestaat er geen<br />
gevaar hetzelfde lot te ondergaan<br />
als Claudius. Pilocarpine bindt veel<br />
korter en zwakker aan de muscarinereceptoren<br />
en is absoluut geen<br />
gevaarlijk geneesmiddel.<br />
a Matt Pueschel. Claudius Likely Victim Of Poisonous<br />
Mushroom. US Medicine, March 2001<br />
http://www.usmedicine.com (bekeken 2001; nu niet<br />
meer aanwezig)
JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
Figuur 3.5 De paddestoel Amanita muscaria (vliegenzwam)<br />
die het gif muscarine bevat (voorzijde van het<br />
boek van Dr Jac. P. Thijsse, Paddenstoelen, uitgegeven<br />
door Verkade’s Fabrieken N.V., Zaandam 1929).<br />
kD a-fodrine. 240 kD a-fodrine is een eiwit dat in het<br />
bijzonder een rol speelt bij de vochtuitscheiding door<br />
cellen. Het is ook aanwezig in de membraan van de<br />
meeste lichaamscellen. Als ze 120 kD a-fodrine inspoten<br />
bij muizen zonder thymus ze geen syndroom van<br />
Sjögren kregen.<br />
120 kD a-fodrine kan ook worden gevonden in de<br />
speekselklieren van Sjögrenpatiënten maar niet in die<br />
van gezonde personen. Antistoffen en T lymfocyten<br />
herkennen het 120 kD a-fodrine maar niet het 240 kD<br />
a-fodrine.<br />
a-Fodrine speelt ook een rol bij de apoptose. Apoptose<br />
is een proces waarbij een cel zichzelf "uitschakelt"<br />
en doodgaat zonder ontstekingsreactie op te wekken.<br />
Als een cel te vroeg in apoptose gaat is dat schadelijk<br />
omdat de cel nog te jong, niet rijp en niet volledig functioneel<br />
is. Als een cel te laat in apoptose gaat is dat ook<br />
niet goed omdat de cel te oud is en schade kan ontstaan<br />
doordat de cel niet goed meer functioneert. Apoptose<br />
moet dus precies op het juiste moment gebeuren. Er<br />
werd gedacht dat bij Sjögren teveel 120 kD a-fodrine<br />
wordt gevormd waardoor de apoptose niet op het juiste<br />
moment plaatsvindt. 15-20 jaar geleden werd er veel<br />
aandacht besteed aan de mogelijke rol van apoptose bij<br />
het ontstaan van auto-immuunziekten.<br />
HOOFDSTUK 3 OORZAAK<br />
Immuuncomplexen<br />
Immuuncomplexen zijn complexen van antistoffen,<br />
complementeiwitten en antigenen. De vorming van<br />
immuuncomplexen is een normaal gebeuren en is een<br />
manier waarop het lichaam zich kan ontdoen van overbodige<br />
stoffen, zoals bv. restanten van bacterieën.<br />
Afhankelijk van de samenstelling van de immuuncomplexen<br />
(type antistof en antigeen, grootte) kunnen<br />
ze worden gevormd aan de wand van bloedvaten, leidend<br />
tot ontsteking (vasculitis). Bij het syndroom van<br />
Sjögren zijn deze bloedvaten meestal de eerste vaten<br />
na de haarvaten, dus de zgn. venulae. Ontsteking hiervan<br />
is meestal zichtbaar aan de onderbenen in de vorm<br />
van vele bloeduitstortingen. Deze bloeduitstortingen<br />
ontstaan doordat de bloedvaatjes lekken door de ontsteking<br />
en o.a. de rode bloedcellen in het weefsel terechtkomen.<br />
Focale lymfocyteninfiltratie<br />
Focale lymfocyteninfiltratie (plaatselijke groepjes lymfocyten)<br />
komen niet alleen voor in de traan- en speekselklieren<br />
(figuur 3.3), maar ook in andere organen zoals<br />
de maag, alvleesklier en nieren.<br />
In een lipbiopt wordt de mate van infiltratie met<br />
lymfocyten uitgedrukt als de zgn. focusscore. Een<br />
focus is a groep van 50 of meer lymfocyten en de<br />
focus score is het aantal van deze foci in 4 mm 2 weefsel<br />
onder de microscoop. 10,11<br />
De bijdrage van de infiltraten aan de vermindering<br />
van de functie en beschadiging van de klieren is<br />
onduidelijk. Waarschijnlijk is het veel minder dan<br />
waarvan veelal wordt uitgegaan. Normaal bestaat<br />
53% van het oppervlak van een weefselcoupe uit<br />
kliercellen, bij Sjögrenpatiënten is dat 34%. 12 Figuur<br />
3.2 laat een lipbiopt (focusscore van 4) zien van een<br />
patiënt met het syndroom van Sjögren en een erg<br />
droge mond. Hieruit kan eenvoudig worden afgeleid<br />
dat de infiltraten niet de enige oorzaak kunnen zijn van<br />
de afname van de speekselvorming. De ervaringen<br />
met pilocarpine (zie hoofdstuk over behandeling)<br />
versterken dit vermoeden. Verder komen focale<br />
lymfocyteninfiltraten ook voor bij 15% van gezonde<br />
personen zonder klachten van een droge mond. Er is<br />
gevonden dat bij gezonden de focusscore 2 tot 6 kan zijn,<br />
hierbij was er geen verband met leeftijd, rookgedrag,<br />
serologische bevindingen of speekselflow. 41<br />
In a recente studie over de mate waarin 5<br />
gekwalificeerde pathologen dezelfde serie lipbiopten<br />
beoordeelden, bleek de overeenstemming slecht<br />
te zijn ten aanzien van de diagnose, focusscore<br />
en weefseleigenschappen van de biopten. Deze<br />
onbetrouwbaarheid is zorgelijk. 43<br />
25
HOOFDSTUK 3 OORZAAK JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
Lymfomen<br />
5-8% van de Sjögrenpatiënten krijgen een (kwaadaardig)<br />
non-Hodgkin lymfoom op een plaats waar focale<br />
lymfocyteninfiltraten aanwezig zijn. 13-17 Dit is ong. 44x<br />
vaker dan het normale risico. Het is het vaakst een zgn.<br />
MALT-lymfoom (MALT is een afkorting van mucosaassociated<br />
lymphoid tissue). 18 De behandeling van<br />
lymfomen hangt af van het type lymfoom. De prognose<br />
van het MALT-lymfoom is relatief goed vergeleken<br />
met die van andere lymfomen. 18 De diagnose MALTlymfoom<br />
houdt niet automatisch in dat er een behandeling<br />
moet worden gegeven. Vaak gebeurt dat alleen<br />
als er directe problemen zijn door het MALT-lymfoom.<br />
Gevolgen van droge slijmvliezen<br />
Droge slijmvliezen kunnen zelf andere problemen veroorzaken.<br />
De verminderde hoeveelheid en afwijkende<br />
samenstelling van speeksel kan tandhalscariës 19-21 en<br />
schimmelinfectie met Candida albicans (een gist, een<br />
ééncellige schimmel) veroorzaken. 22,23<br />
De bacterie Streptococcus mutans, die een rol<br />
speelt bij cariës, is bij Sjögrenpatiënten in grotere aantallen<br />
in de mond gevonden dan bij gezonden. 24<br />
Stoornissen van de electrolyten<br />
De aanwezigheid van lymficyteninfiltraten om de<br />
nierbuisjes (interstitiële nefritis) kan gepaard gaan met<br />
onvoldoende uitscheiding van waterstof (H + ). De urine<br />
wordt daardoor minder zuur dan normaal, terwijl<br />
het lichaam juist te zuur wordt (metabole acidose).<br />
Men noemt dit beeld distale renale tubulaire acidose<br />
(DRTA). Door de acidose gaan de longen automatisch<br />
hyperventileren om het zuur in de vorm van kooldioxide<br />
uit te ademen. Deze (chronische) hyperventilatie kan<br />
klachten veroorzaken zoals tintelen van de handen,<br />
voeten en om de mond, een drukkend gevoel op de<br />
borst, hartkloppingen, hoofdpijn en een licht gevoel<br />
in het hoofd. Vaak gaat dit samen met onbewust<br />
geeuwen en zuchten, belangrijke verschijnselen<br />
om hyperventilatie als oorzaak van de klachten te<br />
herkennen.<br />
In plaats van H + scheiden de nieren een ander<br />
positief ion uit, en wel kalium (K + ). Dit kan in relatief<br />
zeldzame gevallen leiden tot een ernstig kaliumtekort<br />
(hypokaliëmie) wat o.a. (tijdelijke) verlamming kan<br />
geven. 25-28 Voor de behandeling van DRTA wordt naar<br />
het hoofdstuk over behandeling verwezen.<br />
Literatuur<br />
1. Alspaugh MA, Talal N, Tan EM. Differentiation and characterization<br />
of autoantibodies and their antigens in Sjögren’s syndrome.<br />
Arthritis Rheum 1976; 19:216.<br />
2. Alexander EL, Arnett FC, Provost TT, Stevens MB. Sjögren’s<br />
syndrome: association of anti-Ro(SS-A) antibodies with vasculitis,<br />
26<br />
hematologic abnormalities, and serologic hyperreactivity.<br />
Ann Intern Med 1983; 98:155.<br />
3. Buskila D, Weigl D, Shoenfeld Y. The detection of anti-Ro/SS-A and<br />
anti-La/SS-B activity of human serum monoclonal immunoglobulins<br />
(monoclonal gammopathies). Hum Antibodies Hybridomas<br />
1992;3:75.<br />
4. Smeenk, RJ. Ro/SS-A and La/SS-B: autoantigens in Sjögren’s<br />
syndrome? Clin Rheumatol 1995; 14 Suppl 1:11.<br />
5. Kawakami T, Saito R. The relationship between facial annular<br />
erythema and anti-SS-A/Ro antibodies in three East Asian<br />
women. Br J Dermatol 1999; 140:136.<br />
6. Franco HL, Weston WL, Peebles C, et al. Autoantibodies directed<br />
against sicca syndrome antigens in the neonatal lupus syndrome.<br />
J Am Acad Dermatol 1981; 4:67.<br />
7. Reichlin M, Wasicek CA. Clinical and biologic significance of<br />
antibodies to Ro/SSA. Hum Pathol 1983; 14:401.<br />
8. Lee LA, Bias WB, Arnett FC, Jr., et al. Immunogenetics of the<br />
neonatal lupus syndrome. Ann Intern Med 1983; 99:592.<br />
9. Brucato A, Doria A, Frassi M, et al. Pregnancy outcome in 100<br />
women with autoimmune diseases and anti-Ro/SSA antibodies: a<br />
prospective controlled study. Lupus 2002; 11:716.<br />
10. Daniels TE, Silverman S Jr., Michalski JP, et al. The oral component<br />
of Sjögren’s syndrome. Oral Surg Oral Med Oral Pathol 1975;<br />
39:875.<br />
11. Daniels TE. Labial salivary gland biopsy in Sjögren’s syndrome.<br />
Assessment as a diagnostic criterion in 362 suspected cases.<br />
Arthritis Rheum 1984; 27:147.<br />
12. Fox RI, Michelson P. Approaches to the treatment of Sjögren’s<br />
syndrome. J Rheumatol Suppl 2000; 61:15.<br />
13. Kassan SS, Thomas TL, Moutsopoulos HM, et al. Increased risk of<br />
lymphoma in sicca syndrome. Ann Intern Med 1978;89:888.<br />
14. Kauppi M, Pukkala E, Isomaki H. Elevated incidence of<br />
hematologic malignancies in patients with Sjögren’s syndrome<br />
compared with patients with rheumatoid arthritis (Finland).<br />
Cancer Causes Control 1997; 8:201.<br />
15. Kelly CA, Foster H, Pal B, et al. Primary Sjögren’s syndrome in<br />
north east England--a longitudinal study. Br J Rheumatol 1991;<br />
30:437.<br />
16. Tonami H, Matoba M, Kuginuki Y, et al. Clinical and imaging<br />
findings of lymphoma in patients with Sjögren syndrome.<br />
J Comput Assist Tomogr 2003; 27:517.<br />
17. Gannot G, Lancaster HE, Fox PC. Clinical course of primary<br />
Sjögren’s syndrome: salivary, oral, and serologic aspects.<br />
J Rheumatol 2000; 27:1905.<br />
18. Isaacson PG. Extranodal lymphomas: the MALT concept.<br />
Verh Dtsch Ges Pathol 1992; 76:14.<br />
19. Tseng CC, Wolff LF, Rhodus N, Aeppli DM. The periodontal status<br />
of patients with Sjögren’s syndrome. J Clin Periodontol 1990;<br />
17:329.<br />
20. Soto-Rojas AE, Villa AR, Sifuentes-Osornio J, et al. Oral manifestations<br />
in patients with Sjögren’s syndrome. J Rheumatol<br />
1998;25:906.<br />
21. Christensen LB, Petersen PE, Thorn JJ, Schiødt M. Dental caries<br />
and dental health behavior of patients with primary Sjögren<br />
syndrome. Acta Odontol Scand 2001; 59:116.<br />
22. Tapper-Jones L, Aldred M, Walker DM. Prevalence and intraoral<br />
distribution of Candida albicans in Sjögren’s syndrome.<br />
J Clin Pathol 1980; 33:282.<br />
23. Vissink A, Panders AK, Gravenmade EJ, Vermey A. Treatment of<br />
oral symptoms in Sjögren’s syndrome. Scand J Rheumatol Suppl<br />
1986; 61:270.<br />
24. Kolavic SA, Gibson G, al-Hashimi I, Guo IY. The level of cariogenic<br />
micro-organisms in patients with Sjögren’s syndrome.<br />
Spec Care Dentist 1997; 17:65.<br />
25. Bailey RR, Swainson CP. Renal involvement in Sjögren’s syndrome.<br />
N Z Med J 1986;99:579.<br />
26. Rosenberg ME, Schendel PB, McCurdy FA, et al. Characterization
JOOP P VAN DE MERWE - SYNDROOM VAN SJÖGREN<br />
of immune cells in kidneys from patients with Sjögren’s<br />
syndrome. Am J Kidney Dis 1988; 11:20.<br />
27. Raskin RJ, Tesar JT, Lawless OJ. Hypokalemic periodic paralysis in<br />
Sjögren’s syndrome. Arch Intern Med 1981;141:1671.<br />
28. Muto S, Asano Y, Okazaki H, Kano S. Renal potassium wasting in<br />
distal renal tubular acidosis: role of aldosterone.<br />
Intern Med 1992;31:1047.<br />
29. Robinson CP, Brayer J, Yamachika S, et al. Transfer of human<br />
serum IgG to nonobese diabetic Igm null mice reveals a role for autoantibodies<br />
in the loss of secretory function of exocrine tissues<br />
in Sjögren’s syndrome. Proc Natl Acad Sci USA 1998; 95:7538.<br />
30. Nguyen KH, Brayer J, Cha S, et al. Evidence for antimuscarinic<br />
acetylcholine receptor antibody-mediated secretory dysfunction<br />
in nod mice. Arthritis Rheum 2000; 43:2297.<br />
31. Gordon TP, Bolstad AI, Rischmueller M, et al. Autoantibodies in<br />
primary Sjögren’s syndrome: new insights into mechanisms of<br />
auto antibody diversification and disease pathogenesis.<br />
Autoimmunity 2001; 34:123.<br />
32. Fox PC. Systemic therapy of salivary gland hypofunction.<br />
J Dent Res 1987; 66 Spec No:689.<br />
33. Rhodus NL, Schuh MJ. Effects of pilocarpine on salivary flow in<br />
patients with Sjögren’s syndrome. Oral Surg Oral Med Oral Pathol<br />
1991; 72:545.<br />
34. Rhodus NL. Oral pilocarpine HCl stimulates labial (minor) salivary<br />
gland flow in patients with Sjögren’s syndrome. Oral Dis 1997; 3:93.<br />
35. Nelson JD, Friedlaender M, Yeatts RP, et al. Oral pilocarpine for<br />
symptomatic relief of keratoconjunctivitis sicca in patients with<br />
Sjögren’s syndrome. The MGI PHARMA Sjögren’s Syndrome Study<br />
Group. Adv Exp Med Biol 1998; 438:979.<br />
36. Papas AS, Fernandez MM, Castano RA, et al. Oral pilocarpine for<br />
symptomatic relief of dry mouth and dry eyes in patients with<br />
Sjögrens syndrome. Adv Exp Med Biol 1998;438:973.<br />
37. Nusair S, Rubinow A. The use of oral pilocarpine in xerostomia<br />
and Sjögren’s syndrome. Semin Arthritis Rheum 1999; 28:360.<br />
38. Vivino FB, Al-Hashimi I, Khan Z, et al. Pilocarpine tablets for the<br />
treatment of dry mouth and dry eye symptoms in patients with<br />
Sjögren syndrome: a randomized, placebo-controlled, fixed-dose,<br />
multicenter trial. P92-01 Study Group. Arch Intern Med1999;<br />
159:174.<br />
39. Tsifetaki N, Kitsos G, Paschides CA, et al. Oral pilocarpine for the<br />
treat ment of ocular symptoms in patients with Sjögren’s syndrome:<br />
a randomised 12 week controlled study. Ann Rheum Dis<br />
2003;62:1204.<br />
40. Haneji N, Nakamura T, Takio K, et al. Identification of alpha-fodrin<br />
as a candidate autoantigen in primary Sjögren’s syndrome.<br />
Science 1997; 276:604.<br />
41. Radfar L, Kleiner DE, Fox PC et al. Prevalence and clinical<br />
significance of lymphocytic foci in minor salivary glands of healthy<br />
volunteers. Arthritis Rheum 2002;47:520-4.<br />
42. Kovács L, Fehér E, Bodnár I, et al. Demonstration of auto-antibody<br />
binding to muscarinic acetylcholine receptors in the salivary gland<br />
in primary Sjögren’s syndrome. Clin Immunol 2008;128:269-76.<br />
43. Stewart CM, Bhattacharyya I, Berg K, et al. Labial salivary gland<br />
biopsies in Sjögren’s syndrome: still the gold standard? Oral Surg<br />
Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod. 2008 Jul 2. [Epub ahead<br />
of print] PMID: 18602295<br />
44. Korman BD, Alba MI, Le JM, et al. Variant form of STAT4 is associated<br />
with primary Sjögren’s syndrome. Genes Immun 2008;9:267-<br />
70.<br />
45. Lester S, McLure C, Williamson J, et al. Epistasis between the<br />
MHC and the RCA a block in primary Sjögren syndrome. Ann<br />
Rheum Dis 2008;67:849-54.<br />
46. Loiseau P, Lepage V, Djelal F, et al. HLA class I and class II are<br />
both associated with the genetic predisposition to primary<br />
Sjögren syndrome. Hum Immunol 2001;62:725-31.<br />
47. Remmers EF, Plenge RM, Lee AT, et al. STAT4 and the risk of<br />
rheumatoid arthritis and systemic lupus erythematosus.<br />
HOOFDSTUK 3 OORZAAK<br />
N Engl J Med 2007;357:977-86.<br />
48. Orozco G, Alizadeh BZ, Delgado-Vega AM, et al. Association of<br />
STAT4 with rheumatoid arthritis: a replication study in three<br />
European populations. Arthritis Rheum 2008;58:1974-80.<br />
49. Sakai A, Sugawara Y, Kuroishi T, et al. Identification of IL-18 and<br />
Th17 cells in salivary glands of patients with Sjögren’s syndrome,<br />
and amplification of IL-17-mediated secretion of inflammatory<br />
cytokines from salivary gland cells by IL-18. J Immunol 2008;181:<br />
2898-906.<br />
50. Banica L, Besliu A, Pistol G, et al. Quantification and molecular<br />
characterization of regulatory T cells in connective tissue diseases.<br />
Autoimmunity 2008 Sep 18:1. [Epub ahead of print] PMID:<br />
18800250<br />
51. Kabalak G, Dobberstein SB, Matthias T, et al. Association of<br />
immunoglobulin-like transcript 6 deficiency with Sjögren’s<br />
syndrome. Arthritis Rheum 2009;60:2923-5.<br />
52. Darwaza A, Lamey PJ, Connell JM. Hydrallazine-induced<br />
Sjögren’s syndrome. Int J Oral Maxillofac Surg 1988;17:92-3.<br />
53. Onishi S, Nagashima T, Kimura H, et al. Systemic lupus<br />
erythematosus and Sjo¨ gren’s syndrome induced in a case by<br />
interferon-a used for the treatment of hepatitis C. Lupus 2010<br />
Jan 11 [Epub ahead of print] PMID: 20064909<br />
54. Lazzerini PE, Capecchi PL, Acampa M, et al. Anti-Ro/SSAassociated<br />
corrected QT interval prolongation in adults: the<br />
role of antibody level and specificity. Arthritis Care Res<br />
(Hoboken) 2011;63:1463-70.<br />
55. Koch S, Goedde R, Nigmatova V, et al. Association of multiple<br />
sclerosis with ILT6 deficiency. Genes Immun 2005;6:445-7.<br />
27